Van Start tot Finish Deel 1 Handleiding Van Start tot Finish, deel 1 (lees eerst de ‘Spelregels voor het geven van bridgeles volgens VStF’) Les 1 (etappe 1 en 2) - Slagen maken, Kaartwaardering, Minibridge Les 2 (etappe 3 en 4) - Derde man, Uitkomen, Snijden, Troeftrekken Les 3 (etappe 5 en 6) - Bieden, Scoreberekening Les 4 (etappe 7 en 8) - Manche, Biedsysteem, Openingsbod, Zwakke bijbod, Scorekaart Les 5 (etappe 9 en 10) - Opening 1SA, Bidding box, Bieden na 1SA Les 6 (etappe 11 en 12) - Spelen, Opening 1 in kleur, Limietantwoorden Les 7 (Herhalingsles) Les 8 (etappe 13 en 14) - Bijbod na één in kleur, Doublet en redoublet Les 9 (etappe 15 en 16) - Signaleren, Volgbod Les 10 (etappe 17 en 18) - Bijbod na volgbod, Stayman Les 11 (etappe 19 en 20) - Informatiedoublet, Biedwedstrijd Les 12 - Slotdrive Test Toekomstdrive: Deze spellen, met spelbeschrijving, zijn apart op de website vermeld. De volgende tijdsindeling heeft zijn nut in de praktijk bewezen: − Huiswerk maximaal(!) 10 minuten − Theorie 20 minuten − Verwerkingsopdracht 20 minuten − Pauze 10 minuten − Theorie 20 minuten − Verwerkingsopdracht 20 minuten − Oefenspellen 50 minuten De verwerkingsopdrachten in het kort (zie verder de ‘spelregels’) Tafelopdracht: De cursisten werken in groepjes van twee en ontvangen per paar een A4tje met de tafelopdracht; de vragen vertonen gelijkenis met de kwisvragen aan het eind van elke etappe. De cursisten krijgen ca 10 minuten de tijd om de vragen te beantwoorden. In de vijf minuten daarna worden de antwoorden plenair behandeld door de cursistenduo’s om beurten antwoord te laten geven op een vraag. Bij elk antwoord vraagt de docent of iemand een ander antwoord had bedacht. Zo ja, dan regisseert de docent de discussie. Tafelpuzzel: De docent deelt per tafel een tafelpuzzel uit. Elke puzzel bestaat uit 8 vraag- en 16 of 32 antwoordkaartjes, die bij elkaar moeten worden gezocht; de cursisten krijgen daarvoor 10 minuten de tijd. Als een tafel klaar is, reikt de docent een A4tje uit met de
Bridg e
Van Start tot Finish Deel 1 oplossing; hij kan ook na 10 minuten de oplossing projecteren of op het whitebord schrijven. Vragen over de oplossing worden plenair behandeld.
Les 1 (etappe 1 en 2) Slagen maken, Kaartwaardering, Minibridge In deze eerste les geeft de docent een korte inleiding over het bridgespel. Hij vertelt nog niet hoe het in zijn werk gaat maar kan iets zeggen over de geschiedenis, over internationaal bridge (bij de wereldfederatie zijn zo'n 100 landen aangesloten). Amerika, China, Frankrijk en Nederland zijn grote bridgelanden (Nederland staat met ruim 100.000 aangesloten bridgers na Amerika op de tweede plaats), bridgerubrieken, de NBB, het tijdschrift 'Bridge' etc. De bedoeling is belangstelling voor het spel wekken en duidelijk maken dat bridge meer is dan een kaartspelletje en zeker ook een sociale functie heeft. Het is leuk om te vertellen dat bridge in de hele wereld volgens dezelfde regels wordt gespeeld. Bij de Nederlandse internetclub Stepbridge kan men dag en nacht aanschuiven voor een spelletje bridge; de club telt vele duizenden leden. Eventueel wijdt de docent nog wat uit over de vele bridgeliteratuur, over het feit dat er Europese en wereldkampioenschappen worden gespeeld, met vaak Italiaanse of Amerikaanse winnaars, maar waarbij momenteel ook Nederland een duidelijk woordje meespreekt. Dat er bridgeprofessionals zijn en sinds een paar jaar ook Nederlandse. Over Nederlandse prestaties in het internationale bridgegebeuren kan ook wat worden gezegd (zie 'Geschiedenis' in het cursusboek). De docent stelt naar eigen inzicht een leuke inleiding samen, maar zijn verhaal mag niet ontaarden in een 'lezing', een minuut of vijf ontspannen babbelen is genoeg. De docent zegt dat iedereen kan leren bridgen, maar er moet wel wat aan worden gedaan, ook thuis. Het is leerzaam en ook leuk om met andere cursisten afspraken te maken en thuis de oefenspellen te spelen. Verder zal er elke keer huiswerk worden opgegeven en om maximaal profijt uit de cursus te trekken moet daarvoor elke week een uurtje worden uitgetrokken. Dan volgen de huishoudelijke mededelingen: • koffiepauze na ongeveer één uur • eventueel naamkaartjes maken om snel elkaars namen te leren kennen • vragen staat vrij, schroom niet te onderbreken als iets niet duidelijk is. Zijn er misschien vragen over het tot nu toe gezegde? De lesmethode bijvoorbeeld of 'Hoe goed ben je na de eerste cursus?' Zo niet, dan gaan we nu echt beginnen. De tekst uit etappe 1 tot de kaartwaardering wordt rustig en duidelijk besproken en de docent geeft een paar voorbeelden van een slagverloop, eerst zonder troef, daarna met troef. Bij het bespreken van de begrippen 'aftroeven' en 'overtroeven' wordt benadrukt dat aftroeven niet verplicht is (overtroeven ook niet). Als er klaverjassers onder de cursisten zijn kan nog gezegd worden dat je in een troefslag niet hoger hoeft bij te spelen dan je voorganger zoals bij klaverjassen. Bij bridge heb je vrijheid van handelen mits je maar bekent, want dat is verplicht. En dan nog dit: in een troefspel mag je aftroeven als je niet kunt bekennen; er mag daarna alleen worden overgetroefd door een speler die ook niet kan bekennen. Hiermee worden altijd veel fouten
Bridg e
Van Start tot Finish Deel 1 gemaakt. Samengevat dus: Bekennen moet, troeven en overtroeven mag. Voordat het spelen begint wordt nog iets gezegd over de kaartwaardering. Dit kan goed worden ingeleid met het opschrijven van drie handen: 1) ♠H763 ♥V942 ♦B5 ♣ A 10 5
2) ♠A763 ♥A942 ♦A5 ♣ H 10 5
3) ♠A763 ♥ 10 9 4 2 ♦B5 ♣AHV
Welke hand hebben we liever, 1 of 2? Inderdaad, 2! En hoe zit het met 2 en 3? Er kan even 'gestemd' worden door de groep en dan blijkt dit moeilijker te liggen, daarom een houvast: de puntentelling. Aas = 4, etc. De ‘oefeningen’ in de PP-presentatie zijn bij uitstek geschikt om de groep bij de les te betrekken. Hierna komen gaan de cursisten het slagen maken oefenen en het neerleggen van de kaarten na afloop van een slag (rechtop is voor ons, 'plus', op zijn zij is voor de tegenpartij, 'min'). Eerst wordt een spel zonder troef gespeeld, bijv. oefenspel 11 (west komt uit, de uitkomstkaart wordt niet genoemd). Iedereen doet mee, er wordt zonder dummy gespeeld. De docent legt uit dat de partners moeten samenwerken, dus geen hoge kaart van de partner 'overnemen'. En verder is het totaal onbelangrijk wie van twee partners de slag wint, het gaat erom dat we samen zoveel mogelijk slagen maken. Vervolgens wordt een keer met troef gespeeld, bijv. spel 10 (zuid komt uit, ruiten is troef). De enige bedoeling van dit spelen is dat men leert hoe het maken van slagen in zijn werk gaat en hoe de kaarten, na elke slag, gesloten worden neergelegd. De docent hoedt zich er in dit stadium voor dat hij al over technische zaken gaat spreken, dat is nog niet aan de orde. Komt iemand bijvoorbeeld van AHVB2 met de 2 uit en maakt vervolgens een tegenspeler een slag met de 7, laat dat dan rustig begaan en zeg niets! Wordt er echter overgetroefd terwijl er nog bekend moet worden, dan grijpt de docent in en geeft herhaalde uitleg. Zodra de docent het idee heeft dat iedereen nu door heeft hoe het maken van slagen in zijn werk gaat, kondigt hij een korte pauze aan. •••••••••••••••••••••• Om elkaar te leren kennen is het raadzaam dat de docent na de pauze laat wisselen van tafel (alle NZ-paren schuiven bijvoorbeeld één tafel op). De docent laat nu een bridgemapje zien en zegt dat er niet op de rode bandjes (kwetsbaarheid) moet worden gelet (komt in etappe 6 aan de orde). Wel zien we het spelnummer, de windrichtingen en de gever op zo'n mapje. Er wordt gezegd dat we in deze cursus steeds met bridgemapjes met daarin speciale spellen spelen. Op elke tafel wordt nu een mapje met oefenspel 1 (pag. 20 cursusboek); de kaarten worden er nog niet uitgehaald. De docent zegt dat we Minibridge gaan leren, een vereenvoudigde versie van bridge die we de eerste drie lessen gebruiken, daarna komt het 'echte' bridge in les 4. Hij zegt dat het in een troefcontract belangrijk is dat we ‘baas in die kleur’ zijn en dat we daarom samen met partner ten minste acht kaarten in de troefkleur moeten hebben; in les 4 wordt dat nader uitgelegd.
Bridg e
Van Start tot Finish Deel 1 Is zo’n ‘fit’ niet aanwezig, dan spelen we sans atout. Iedereen pakt nu zijn kaarten uit het mapje, sorteert ze en telt de punten. Gever noord zegt hardop hoeveel punten hij heeft (8), dan oost (8), zuid (13) en west (11). In dit spel heeft de NZ-partij samen de meeste punten en wordt daarom de spelende partij, OW worden de tegenspelers. Zuid heeft meer punten dan noord en wordt daarom de leider. De docent regisseert nu de vraag en antwoorddialoog ‘op zoek naar een fit’, een kleur waarin noord en zuid samen acht kaarten (of meer) hebben en die dan troef kan worden. De docent zegt dat we nog niet de ‘echte’ biedtaal gebruiken, die volgt later, maar dat het principe vergelijkbaar is. Zuid als leider begint de dialoog. Hij heeft zelf vier kaarten in klaveren en wil weten of partner noord er ook vier heeft (of meer). Op zijn vraag: “Heb je vier of meer klaveren?” antwoordt noord ‘nee’ en nu is noord aan de beurt om verder op zoek te gaan. Hij heeft zelf vier kaarten in ruiten en vraagt zuid: “Heb je vier of meer ruitens?” Zuid ontkent dat en vraagt vervolgens aan noord: “Heb je vier of meer schoppens?” Noord zegt weer ‘nee’ en concludeert dat er geen fit is; het spel wordt dus in sans atout gespeeld. En nu gaat het spelen (=slagen maken) beginnen; west moet uitkomen, altijd de speler die links van de leider zit. De docent zegt dat west (‘gesloten’!) met ♦H moet uitkomen; hij zegt nog niet waarom dat goed is, komt later. West die ♦H ‘gesloten’ heeft neergelegd draait deze kaart vervolgens om en noord als dummy legt nu zijn kaarten in vier rijtjes open op tafel; de docent let erop dat de dummy correct wordt neergelegd. De docent zegt nu dat het spel gespeeld kan worden; de dummy doet niet actief meer mee, de leider zegt steeds welke kaart hij moet bijspelen. Nadat iedereen is uitgespeeld wordt kort herhaald hoe minibridge wordt gespeeld (eventueel verkort op het bord schrijven): - bridgemapje op tafel goed neerleggen (windrichtingen) - kaarten pakken en sorteren - te beginnen met de gever en verder kloksgewijs zeggen hoeveel punten je hebt - partij met de meeste punten samen wordt spelende partij met een leider (meeste punten van de twee) en een dummy (minste punten van de twee) - vaststellen of al dan niet met troef wordt gespeeld - uitkomstkaart ‘gesloten’ neerleggen - dummy open op tafel leggen 'zoals het hoort' - uitkomen en dan spelen (dummy doet niet actief mee) Vervolgens wordt spel 2 gespeeld (pag. 21 cursusboek). Oost is gever, die zegt dus als eerste hoeveel punten hij heeft. Met 23 punten samen wordt OW de spelende partij, waarna via ‘vraag en antwoord’ wordt vastgesteld dat harten troef wordt, met west als leider. En verder zit er een briefje in het mapje waarop staat wie moet uitkomen en met welke kaart (eerst zelf bepalen, dan kijken). Dummy legt de troefkleur, harten, rechts neer (links van de leider bekeken). Dan gaan de cursisten nog wat oefenspellen spelen (bijvoorbeeld de spellen 2, 5, 8 en 12). In elk mapje zit een briefje met daarop wie de leider is, wat de speelsoort is en wie met welke kaart moet uitkomen (dit ter controle, het briefje wordt ingekeken nadat is vastgesteld wat de speelsoort is). Laat de cursisten rustig spelen, let nog niet op de techniek. Bedenk dat menigeen een uurtje geleden nog niet wist dat een heer hoger is dan een boer. Let wel goed op de juiste
Bridg e
Van Start tot Finish Deel 1 toepassing van wat behandeld is: de regels van minibridge en de juiste gang van zaken zoals troefkleur rechts leggen, voltooide slagen goed neerleggen etc. Voor de volgende keer worden de etappes 1 en 2 goed bekeken, met de bijbehorende kwissen. In etappe 2 staan wat eerste richtlijnen voor spelen en tegenspelen die iedereen thuis moet bekijken.
Les 2 (etappe 3 en 4) Derde man, Uitkomen, Snijden, Troeftrekken Zijn er vragen over de eerste les of de etappequiz? In etappe 2 stonden wat eerste richtlijnen voor spelen en tegenspelen die niet in de eerste les behandeld werden. Kan iemand er één noemen? De docent probeert de drie eerste richtlijnen aan de groep te ontlokken (interactie met de groep is zeer belangrijk) en in vlot tempo komen aan de orde: 1) 'Wees zuinig op de azen'. Geen voorbeeld geven (duurt te lang), wel zeggen: Wie ‘zomaar’ een aas uitspeelt vangt alleen kleintjes; azen dienen om hoge kaarten van de tegenpartij te 'vangen'. 2) 'Kom van een rijtje aaneengesloten honneurs uit met de hoogste' 3) 'Kom tegen een SA-contract uit met de langste kleur' (weet iedereen wat dat is, de langste kleur?) Dan de regel 'de derde man doet wat hij kan'. Wie de eerste kaart in een slag speelt, noemen we de 'eerste man', dan komen volgens de wijzers van de klok, de tweede, derde en vierde man. Begint de eerste man met een kleintje, dan speelt de tweede man meestal ook een kleintje (de partner komt nog aan de beurt), maar... de derde man doet wat hij kan, hij speelt zijn hoogste kaart. Twee voorbeelden: 1) ♠ 1043
♠ A98 ♠ V7 ♠ HB652
We laten alleen even de schoppenkleur zien. Zuid is hier eerste man. Hij begint met ♠2, west ♠3 en noord, de derde man, doet wat hij kan en legt ♠A. In de volgende slag speelt noord, die nu eerste man is, natuurlijk schoppen terug. 2) ♦ 7654
♦ H102 ♦ AB ♦ V983
Weer is zuid eerste man en hij begint met ♦3, west ♦4 en noord, de derde man, moet nu ♦H spelen want anders kan oost de slag goedkoop pakken met ♦B. Het is echt niet 'zonde' om die ♦H te spelen, dat dwingt oost zijn ♦A te gebruiken en daarna maakt de OW-partij geen slag meer in ruiten, want ♦B valt ten prooi aan ♦V. De regel komt op het bord:
Bridg e
Van Start tot Finish Deel 1 Derde man doet wat hij kan Nu het uitkomen, dat is belangrijk. De diverse regels worden overzichtelijk op het bord geschreven (één is al bekend); deze regels blijven tijdens het spelen staan zodat iedereen nog eens kan kijken hoe het ook weer in elkaar zat. En dan wordt het hoog tijd voor de kaarten. Weet iedereen nog hoe we minibridge spelen? Als daarover twijfel is geeft de docent een korte herhaling. De tafelopdracht wordt uitgedeeld en wordt twee aan twee ingevuld. •••••••••••••••••••••• We gaan nu de leider helpen meer slagen te maken. Het snijden, etappe 4, wordt behandeld. Dit is voor veel cursisten een fascinerend, maar moeilijk onderwerp. Als ze het straks in de praktijk moeten brengen zal blijken dat velen op het kritieke moment toch niet 'durven'. De docent benadrukt dat je bij het snijden weliswaar van slag kan gaan als het mislukt, maar dat van verlies geen sprake is omdat je later met de hoge kaarten toch weer slagen maakt. Als introductie kan het eerste voorbeeld uit etappe 4 gebruikt worden. Verder komen er natuurlijk nog wat varianten op het bord, bijvoorbeeld: 1) ???
♦ A2 ??? ♦ VB
2) ???
♠ AB6 ??? ♠ H43
3) ???
♣ B107 ??? ♣ AV6
Na het snijden wordt nog iets gezegd over het troeftrekken. De docent houdt het kort en probeert straks tijdens het spelen de leider op het troeftrekken te wijzen. De werkkleur (etappe 4) wordt nog niet behandeld, de cursisten lezen die tekst eerst thuis door en in de volgende les komt de docent erop terug. Nadat de tafelpuzzel is ‘opgelost’ komen de oefenspellen op tafel met in elk spel een briefje met uitkomst, leider en speelsoort. Eerst wordt zelf de uitkomst bedacht, dan briefje bekijken om te zien of alles 'klopt'. Is er iets mis dan wordt de docent geroepen. De docent let er uitsluitend op dat alles wat behandeld is goed wordt toegepast. Hij ziet erop toe dat de leider een snitfiguur herkent en dat de cursisten de juiste uitkomstkaart 'vinden'. Er wordt op gelet dat de uitkomst zelf bedacht wordt; een goede methode is om de uitkomstkaart gesloten op tafel te laten leggen en dan het briefje te bekijken De docent zegt dat voor de volgende keer de etappes 3 en 4 en de kwissen daarbij moeten worden bekeken (het laatste stukje van etappe 4 over de werkkleur moet ook doorgelezen worden; is nog niet behandeld).
Bridg e
Van Start tot Finish Deel 1 Les 3 (etappe 5 en 6) Bieden, Scoreberekening Zijn er vragen over de voorgaande les? Over de kwisvragen? Als dat nog niet via een vraag aan de orde kwam zegt de docent nu eerst iets over de werkkleur (eind etappe 4) en bekijkt samen met de groep kwisvraag 2 bij etappe 4. En dan komt het 'echte' bieden ter sprake. Het is belangrijk dat de docent eerst laat zien dat na het bieden drie dingen vast staan: 1) wie de leider wordt 2) wat de speelsoort is 3) hoeveel slagen de leider ten minste moet maken. Dan wordt de tekst van pagina 38 tot het spelvoorbeeld op pagina 40 rustig besproken. De rangorde van de kleuren kan op het bord komen. Niet alles zal voor iedereen direct duidelijk zijn en daarom gaan we met de kaarten erbij kijken hoe het bieden precies gaat en legt de docent het mapje met oefenspel 1 op elke tafel. OW leggen hun kaarten open op tafel, NZ niet. Noord is de gever en moet beginnen met bieden. De docent zegt dat noord weinig punten heeft en daarom past. Oost is aan de beurt en iedereen ziet een leuke kaart met 16 punten, de docent zegt ‘dat je met zo'n kaart 1SA biedt’. Hij houdt het verder vaag en vermijdt een uitspraak als: je opent 1SA met 15/17 punten etc. Het gaat er nu alleen om dat de cursisten leren hoe het biedproces verloopt. Dat eerste bod noemen we het openingsbod. Zuid past en de docent deelt mee dat west 3SA biedt; we noemen dat een bijbod. Op de precieze betekenis van deze biedingen komen we later terug. Wel kan de docent zeggen dat je veel punten verdient ‘als je 3SA biedt en negen of meer slagen maakt', dat leren we na de pauze. Na het bod 3SA zeggen noord, oost en west 'pas' en is het bieden afgelopen. De docent herhaalt het biedverloop en maakt het bieddiagram vervolgens zichtbaar: West 3 SA
Noord pas pas
Oost 1 SA pas
Zuid pas pas
De docent herhaalt de termen openingsbod (1SA) en bijbod (3SA) en ook dat het bieden is afgelopen omdat er, na 3SA, drienaal is gepast. Hij deelt vervolgens mee dat oost de leider is (nog niet waarom dat zo is) en negen slagen moet maken, omdat er 3SA is geboden; de speelsoort is uiteraard sans atout. Oost neemt zijn kaarten op, zuid komt uit met ♠V en we gaan het spel aan alle tafels spelen. Dan komt oefenspel 2) op tafel; nu leggen NZ hun kaarten open. Weer legt de docent het bieden zeer globaal uit (dit spel staat, een halve slag gedraaid, in etappe 5 beschreven). Hij geeft vooral geen regels waar de cursisten nog niet aan toe zijn. Wel worden de diverse termen genoemd: 1♦ is het openingsbod, 1♠ een volgbod en 2♣ een bijbod. Het biedverloop wordt weer getoond: West 1♠ pas
Bridg e
Noord 2♣ pas
Oost pas 2♠ pas
Zuid 1♦ 3♣
Van Start tot Finish Deel 1
En dan komt de belangrijke regel dat noord, die het eerst de speelsoort van het eindcontract (3♣) heeft geboden, de leider wordt (bij minibridge zou zuid dat zijn). Na deze uitleg wordt het spel weer gespeeld en komt oost uit met ♠A omdat dat de kleur is die oost en west hebben geboden. Nadat spel 2 aan alle tafels is gespeeld schrijft de docent nog een biedserie op het bord en stelt daarbij wat vragen. Hij kan daarvoor kwisvraag 5 bij etappe 5 gebruiken of zelf iets bedenken. De beginregels voor het bieden uit etappe 5 worden nog niet besproken, het zou teveel worden, maar ter bestudering als huiswerk opgegeven. De volgende les gaan we ‘echt’ bridgen inclusief het bieden en dan zal er voldoende gelegenheid zijn om met deze regels tijdens het spelen te oefenen. De docent zegt dat we de volgende les 'echt' gaan bridgen inclusief het bieden; aan het eind van deze les spelen we voor de laatste keer minibridge. Vervolgens komt de verwerkingsopdracht op tafel. •••••••••••••••••••••• Na de pauze volgt de scoreberekening (etappe 6). Dit moet geen uitputtende behandeling worden; de doelstelling kan niet zijn dat de cursist precies moet weten hoe het allemaal werkt. De docent stelt de groep gerust door te zeggen dat de scoreberekening bij bridge vrij lastig is maar dat we die vanzelf wel leren in de loop van de cursus. Bovendien kunnen we de score altijd opzoeken op de achterzijde van de biedkaartjes in de biddingbox of in het cursusboek op pagina 159. Toch een korte bespreking om het idee te pakken te krijgen: - Contract 3♥, dus moet de leider 9 slagen maken. - Lukt dat dan krijgt de partij van de leider slagenpunten voor elke slag vanaf de zevende en bovendien een premie. - Maakt de leider minder dan 9 slagen (‘hij gaat down’, zeggen we) dan krijgt de andere partij punten. - De slagenpunten zijn afhankelijk van de speelsoort: tabel uit etappe 6 met de groep bekijken De premie Tabel uit etappe 6 met de groep bekijken en daarbij iets zeggen over de kwetsbaarheid en ook hoe je die op een bridgemapje kunt aflezen. De docent laat het hierbij en zegt dat iedereen etappe 6 thuis rustig moet doorlezen maar niet 'uit het hoofd' moet leren. Na de tafelpuzzel wordt er minibridge gespeeld en komen de spellen 5 tot en met 8 op tafel. Als er tijd over is kunnen ook nog 3 en 4 gespeeld worden. Bij elk spel zit weer het bekende briefje met leider, speelsoort en uitkomst.
Bridg e
Van Start tot Finish Deel 1 Les 4 (etappe 7 en 8) Manche, Biedsysteem, Openingsbod, Zwakke bijbod, Scorekaart De les begint, zoals gebruikelijk met: “Heeft iemand iets te vragen?”. De cursisten hebben de twee beginregels over het openingsbod uit etappe 5 thuis bekeken en deze regels komen duidelijk op het bord (ze blijven staan zodat ze straks tijdens het spelen als geheugensteuntje kunnen dienen). De kwis bij etappe 5 wordt doorgenomen, vrij vlot zodat het levendig blijft; daarna vertelt de docent heel kort iets over het Acolsysteem en de systeemkaart (begin etappe 8). Als er geen vragen zijn over etappe 6 kan de bespreking van de kwis achterwege blijven (het wordt anders erg veel). De docent zegt dat we afstappen van minibridge en straks 'echt' gaan bridgen. Maar eerst moeten we iets meer weten over de manche. De tabel uit etappe 6 over de premies wordt bekeken en de docent wijst op het grote verschil in premie voor deelscore- en manchecontracten. Verder laat de docent zien hoe je op een bridgemapje de kwetsbaarheid kunt aflezen. Over de vraag: 'Hoeveel punten heb je samen nodig voor een manche? zegt hij dat de praktijk heeft uitgewezen dat je voor de belangrijkste manches 3SA, 4♥ en 4♠ samen ten minste 25 punten nodig hebt. Op het bord komt: Voor de manches 3SA, 4♥ en 4♠: samen ten minste 25 punten. De manches 5♣ en 5♦ vragen meer punten, slemcontracten nog weer meer, maar deze komen naar verhouding weinig voor. Speciale aandacht wordt gevestigd op de logische strategie dat je stopt met bieden zodra je weet dat er samen te weinig punten voor een manche zijn. Je kunt beter 2♥ spelen dan 3♥ etc. De docent zegt nog dat er, net als bij minibridge, samen ten minste 8 troeven nodig zijn om in een bepaalde kleur te kunnen spelen. Op het bord komt: Een troefcontract vereist ten minste acht troeven samen. De docent kan nu vertellen hoe een scorekaart wordt ingevuld (Intermezzo na etappe 6) en wijst daarbij op het feit dat inmiddels vrijwel overal met bridgemates wordt gespeeld, elektronische met een computer verbonden kastjes waarop de verkregen score wordt ingetoetst en waarop ook eerdere scores op hetzelfde spel worden getoond. De computer verwerkt alle scores en nog geen vijf minuten later is de uitslag bekend. Aansluitend wordt de tafelopdracht ingevuld en besproken. •••••••••••••••••••••• Na de pauze gaat de docent verder met de twee biedregels over het zwakke bijbod uit etappe 8) en geeft daarbij de voorbeelden 1 en 2 uit etappe 8 of soortgelijke eigen voorbeelden. Het begrip troefsteun is belangrijk en wordt goed duidelijk gemaakt. Na deze behandeling toont de docent de tot nu toe gemaakte biedafspraken: Openingsbod 1SA: 15/17 pt. evenwichtige verdeling 1 in kleur: 13/19 pt.
Bridg e
Bijbod • zelf bedenken • 1SA: 6/9 pt. zonder troefsteun
Van Start tot Finish Deel 1 • langste kleur eerst • 2 in zelfde kleur: 6/9 pt. met troefsteun • met 2 of 3 vierkrt. laagste kleur eerst • Voor de manches 3SA, 4♥ en 4♠ zijn samen 25 punten nodig • Een troefcontract vereist ten minste acht troeven samen Met dit schema duidelijk in beeld behandelt de docent nu een paar biedvoorbeelden zoals 3, 4 en 5 uit etappe 8. Daarna volgt weer de tafelpuzzel en nadat deze is ingevuld de bespreking hiervan. Daarna komen de oefenspellen op tafel; het schema blijft op het bord staan. In elk mapje zit een scorekaart en ook een briefje met het biedverloop en de uitkomstkaart. Na de (gesloten) uitkomst wordt het briefje bekeken en komt de docent erbij als er iets niet klopt. De docent dringt er bij de cursisten op aan de komende week weer wat tijd vrij te maken om de etappes 7 en 8 goed te bekijken en ook onderlinge afspraken te maken om te oefenen.
Les 5 (etappe 9 en 10) Opening 1SA, Bidding box, Bieden na 1SA Na het gebruikelijke begin (huiswerk, vragen over de vorige les) komt etappe 9 aan de orde. In deze etappe wordt een begin gemaakt met een systematische behandeling van het bieden; de eerder gemaakte biedafspraken dienden voornamelijk om de cursisten 'echt' te laten bridgen. Bewust is gekozen om te beginnen met de opening van 1SA, voor beginners de gemakkelijkste opening en ook de antwoorden erop zijn vrij snel te leren, omdat ze in hoofdzaak strikt logisch zijn en dus min of meer vanzelfsprekend. De behandeling van de 1SA-opening kan vrij kort omdat de opening al min of meer bekend terrein is. Na de bespreking zegt de docent dat we zelf gaan proberen het juiste antwoord (bijbod) op een 1SA-opening langs de weg van de logica te bepalen. Hij herhaalt, bij voorkeur via gerichte vragen aan een cursist, dat er voor een manche 25 punten nodig zijn en dat een troefcontract het bezit van acht troeven vereist. Dan gaan de cursisten in groepjes van twee samen de belangrijke tafelopdracht doen; het uitgangspunt daarbij is dat de cursisten zich een idee vormen van de diverse antwoorden na een 1SA-opening zonder daarbij het houvast te hebben van de antwoordregeltjes. Om wat tijd te winnen kan de docent eventueel één of twee vragen klassikaal behandelen; zelf moeten de cursisten in elk geval nummer 6 oplossen. Als iedereen klaar is (de langzame cursisten worden wat aangespoord) worden de antwoorden genoemd, maar niet uitvoerig besproken; dat volgt na de pauze. Het aardige van nummer 6 is dat een bevredigende oplossing niet mogelijk is. De bedoeling is dat er enige discussie ontstaat, waarna de docent zegt dat er niet altijd een panklare oplossing is, dat maakt bridge juist zo boeiend. Maar later, in etappe 18, zullen we leren hoe we deze hand, na 1SA, moeten bieden. •••••••••••••••••••••• In het tweede deel van de les behandelt de docent etappe 10 aan de hand van de gemaakte
Bridg e
Van Start tot Finish Deel 1 tafel-opdracht bij etappe 9. Over vraag 6 zegt hij nog eens dat we later leren we hoe we die kaart moeten bieden. Als alles volledig duidelijk is en er geen vragen meer zijn komen de biddingboxen op tafel en vertelt de docent er iets over (Intermezzo na etappe 8). Hij zegt dat we alleen de kaartjes 1♣ tot en met 7NT en PAS gebruiken, de andere kaartjes vergeten we voorlopig; ook zegt hij wat NT betekent. Er wordt aan alle tafels twee keer rustig geoefend (zonder boards op tafel). De docent zegt wat iedereen moet bieden en laat na het bieden zien hoe de boel weer wordt ingepakt. Spel 1) Noord gever Noord: PAS, Oost: PAS, Zuid: PAS, West: 1SA, Noord: PAS, Oost: 3♥, Zuid: PAS, West: 4♥, Noord: PAS, Oost: PAS, Zuid: PAS. Spel 2) Oost gever Oost: PAS, Zuid: 1♥, West: PAS, Noord: 1SA, Oost: PAS, Zuid: 3SA, West: PAS, Noord: PAS, Oost: PAS. De tafelpuzzel hoeft niet veel tijd te kosten en dan kan er gespeeld worden. In oefenspel 2 is bewust gekozen voor een 1♠-opening; de cursisten moeten niet denken dat er in de les over de 1SA-opening 'automatisch' met 1SA moet worden geopend. Het speeltempo inclusief bieden en schrijven moet in deze fase plm. 4 spellen per uur zijn; is het langzamer dan dringt de docent aan op tempo.
Les 6 (etappe 11 en 12) Spelen, Opening 1 in kleur, Limietantwoorden De behandeling van het 'huiswerk' zal kort kunnen zijn want de stof van de vorige les was niet al te moeilijk. Voor de pauze besteden we uitsluitend aandacht voor de speeltechniek, met het bieden gaan we na de pauze verder. We beginnen met een regel die al in etappe 4 ter sprake kwam: 1) Trek de troeven Aangezien de cursisten in de praktijk nog niet kunnen onderscheiden wanneer ze wel en wanneer ze niet moeten troeftrekken is het raadzaam om voorlopig te adviseren altijd met troeftrekken te beginnen. Later kan, aan de hand van een praktijkgeval, gezegd worden dat er in speciale gevallen eerst aftroevers moeten worden gemaakt. De docent herhaalt kort wat het troef trekken precies is, bij voorkeur via een gerichte vraag, en vestigt er de aandacht op dat de leider de troeven steeds goed telt, zodat niet onnodig extra troefrondes worden gespeeld of kleine troefjes 'blijven zitten'. Het is handig de cursisten te leren alleen de uitstaande troeven te tellen, in de trant van: 'Als wij 9 troeven hebben, hebben zij er 4. En als ze beiden bekennen hebben zij er na één troefronde nog 2’. 2) Honneur op honneur De docent behandelt het speelfiguurtje van pag. 80. De klassieke uitzondering van honneur-op-honneur moet in dit stadium achterwege blijven:
Bridg e
Van Start tot Finish Deel 1
♦ VB94 ♦ 10 7 6
♦H85 ♦A32
Een enkele heel goede cursist die met de vraag komt of er ook uitzonderingen op deze regel zijn kan men hierop wel wijzen in een privé gesprek. Voor de doorsnee beginner zal het verwarrend werken. 3) Tweede hand laag, derde hand hoog 'Tweede hand laag' is nieuw en als voorbeeld kan het speelfiguurtje uit het boek worden gegeven. 'Derde man doet wat hij kan' is een bekende regel waarvan geen voorbeeld meer wordt gegeven. 4) Speel de werkkleur vrij Evenals 1 is ook deze regel al bekend uit etappe 4. De docent kan bij deze regel het tweede spel van pag. 81 geven, met alleen de NZ-kaarten op het bord. Dit spel komt straks als oefenspel 2 op tafel. Meer voorbeelden zijn niet nodig omdat in alle spellen dit principe toegepast moet worden. Dan komt de tafelopdracht op tafel. De PP van dia 10 blijft zichtbaar op het scherm staan. •••••••••••••••••••••• Na de pauze etappe 12. Eerst toont de docent het eerste schema (zwakke bijbiedingen) van pag. 86. Dat behoeft weinig toelichting; het is bekende stof uit etappe 8. Dan komt de vraag aan de groep: 'Wat doe je met 12 punten en troefsteun na een 1♥-opening van partner?' Juist, 4♥. En wat doe je dus met 10 of 11 punten. De conclusie ligt voor de hand, niet 2♥ of 4♥, maar 3♥; een limietantwoord (de term is bekend uit etappe 10 en behoeft daarom weinig toelichting). Het schema kan nu vlot worden aangevuld met de limietantwoorden; zie het schema van pag. 89. Over het 2SA-antwoord wordt weinig of niets gezegd, het is logisch voor de cursisten en komt in de praktijk heel weinig voor. De docent wijst nog wel op de gelijkenis van deze limietantwoorden met die na een opening van 1SA (etappe 10). Vervolgens komen aan de orde: biedbare kleur en het 1-over-1 antwoord. De docent geeft de voorbeelden 11b en 12 van pag. 90/91 en zorgt voor de nodige 'rust' in zijn betoog want dit is nieuwe stof. Het begrip forcing wordt duidelijk gemaakt; de voorbeelden 13, 14 en 15 kunnen thuis worden bekeken, Het 1-over-1 antwoord wordt aan het schema toegevoegd: • 1-over-1: 6/27 punten, een vierkaart of langer De docent behandelt nog de belangrijke biedserie (die komt straks in spel 6 aan de orde): West 1♦ 1 SA
Bridg e
Oost 1♠
Van Start tot Finish Deel 1 Hij schrijft geen kaarthanden op, maar stelt wat vragen aan de groep: 'Wat zou 1SA betekenen? Waarom opende west niet met 1SA? Als duidelijk is geworden dat de 1SA-herbieding een evenwichtig spel met 13 of 14 punten belooft volgt de tafelpuzzel en daarna kan het spelen beginnen. Bij de oefenspellen let de docent op: Spel 1 Tweede hand laag en werkkleur vrijspelen; Spel 2) Werkkleur vrijspelen; Spellen 3 en 4) Troeftrekken, werkkleur vrijspelen. Na afloop van de les kondigt de docent aan dat de volgende les een herhalingsles is. Hij heeft inmiddels al bedacht hoe hij die les gaat invullen (zie eventueel de suggesties bij les 7 in deze handleiding) en vertelt zijn voorgenomen aanpak aan de cursisten. Heeft hij bijvoorbeeld besloten de volgende keer een 'vragenhalfuurtje' te houden dan moedigt hij de groep aan 'alles nog eens door te lezen', 'knellende vragen' op te schrijven en de volgende keer mee te nemen.
Les 7 (Herhalingsles) Na de behandeling van vragen over les 6 begint de herhalingsles. Er zijn talloze mogelijkheden om deze les in te richten. Na maximaal een half uurtje 'herhaling' kan eventueel wat vroeger worden gepauzeerd; na de pauze kunnen dan zes of misschien acht oefenspellen worden gespeeld. Hierbij een aantal suggesties om de les in te richten (een combinatie is ook mogelijk). A) Een onderwerp waarmee veel cursisten moeite hebben nog eens met voorbeelden toelichten. B) Een algemeen 'vragenhalfuurtje' houden. C) Een drive spelen met de oefenspellen 1 tot en met 10, inclusief uitslag en eventueel wat prijsjes. E) Aandacht besteden aan de speeltechniek door één spel rustig te bespreken. Heel instructief maar wel vrij lastig voor beginners is oefenspel 1 (alleen de NZ-kaarten geven, het spel een halve slag draaien en gerichte vragen stellen over de aanpak). D) Zelf wat biedseries bij de kop pakken (die straks in de spellen voorkomen) en daar gerichte vragen over stellen waarbij iedereen 'aan de beurt' komt. We noemen vijf mogelijkheden: D1) West 1♣ 1 SA
Oost 1♠
Hoe heet het 1♠-bod en wat betekent het? En 1SA? D2) West 1♠
Oost 3♠
Hoe heet het 3♠-bod en wat betekent het? Mag west passen op 3♠ en zo ja met welk soort
Bridg e
Van Start tot Finish Deel 1 kaart doet hij dat? D3) West 1♥
Oost 2♥
Hoe heet het 2♥-bod en wat betekent het? Zal west meestal passen op 2♥? Wat betekent nu een herbieding van 3♥ door west? En 4♥? D4) West 1 SA
Oost 2♦
Hoe heet het 2♦-bod en wat betekent het? Wat zijn de mogelijkheden voor west na 2♦? D5) West 1 SA
Oost 3♦
Hoe heet het 3♦-bod en wat betekent het? Wat zijn de mogelijkheden voor west na 3♦? Geen 'huiswerk' voor de volgende keer. Wel is het nuttig om onderling thuis wat oefenspellen te spelen of nogmaals te spelen uit de lessen 4 tot en met 7.
Les 8 (etappe 13 en 14) Bijbod na één in kleur, Doublet en redoublet De docent herhaalt kort het 1-over-1 antwoord uit etappe 12 en noemt het begrip forcing nog een keer. Een soortgelijk antwoord is het 2-over-1 antwoord; dat wordt niet vanaf 6 maar vanaf 10 punten gegeven, omdat het bieden naar het 2-niveau wordt 'getild'. Er volgt een voorbeeld zoals 1 uit etappe 13 en een non-voorbeeld zoals 2. Voorbeeld 3) blijft onbesproken en dan komt het sprongantwoord waarvan één voorbeeld wordt gegeven. De docent zegt dat alle antwoorden op een openingsbod van één in een kleur nu de revue zijn gepasseerd en laat het schema uit etappe 13 rustig en stap voor stap verschijnen. De groep wordt er actief bij betrokken via gerichte vragen als: 'Kun je de twee zwakke bijbiedingen (of limietantwoorden) noemen?' 'Weet je de vereisten voor een 1-over-1 antwoord nog?' etc. Dit moet wel vrij vlot gaan want anders wordt de les te saai. Error! Bookmark not defined.Met het schema in zicht worden nu de voorbeelden 7 en 12 gegeven (soortgelijke series komen straks in de oefenspellen voor). Tot slot worden twee belangrijke biedseries getoond: 1♦ − 1♠ 1SA = 13 of 14 punten; evenwichtig
Bridg e
Van Start tot Finish Deel 1 1♣ − 1♥ 2SA = 18 punten; evenwichtig Het eerste lesdeel wordt afgesloten met de tafelopdracht. •••••••••••••••••••••• De docent houdt een kort inleidend verhaal over doubleren en redoubleren (begin etappe 14). Hij kan de zuidhand uit het eerste voorbeeld tonen schrijven en de bieding: West 1♠
Noord pas
Oost 4♠
Zuid ???
Zuid 'weet zeker' dat 4♠ down gaat en zegt daarom: 'doublet'. Vervolgens benadrukt de docent dat een doublet (en ook redoublet) een bieding is en dat een doublet weer wordt 'opgeheven' als er daarna verder wordt geboden. Hij geeft een voorbeeld van een biedserie met doubletten en redoubletten: West Noord ─ 1♣ redoublet 2 ♣ doublet 3♣ pas
Oost 1♠ pas pas
Zuid doublet 2♥ pas
Er wordt niet ingegaan op de betekenis van de doubletten en het redoublet behalve in termen als: 'Zuid gelooft niet dat 1♠ gemaakt zal worden, west denkt echter dat het zeker wel wordt gemaakt .... etc.' Wel wordt nagegaan wat het eindcontract zou zijn geweest als er na zuids doublet drie keer was gepast, of als er na wests redoublet drie keer was gepast, etc. Over de score zegt de docent slechts dat die 'aardig kan oplopen'. De berekening is vrij ingewikkeld maar daarover maken we ons geen zorgen want de score kunnen we opzoeken in de scoretabel achterin het boek. De rekenliefhebbers kunnen alles in etappe 14 vinden en de kwis maken. De tafelpuzzel wordt gemaakt en er wordt weer gespeeld, met het biedoverzicht ‘in beeld’. Alleen in spel 8 komt een strafdoublet voor, de docent let erop dat alle oostspelers doubleren. Voor de volgende keer wordt etappe 13 bekeken, incl. de bijbehorende kwis , en daarnaast ook het intermezzo na etappe 13. Het leren van de scoreberekening uit etappe 14 en het maken van de kwis daarbij is alleen voor de liefhebbers.
Bridg e
Van Start tot Finish Deel 1 Les 9 (etappe 15 en 16) Signaleren, Volgbod Zijn er vragen over etappe 13 en de kwis? In deze les gaan we het tegenspel verfijnen met een techniek die we signaleren noemen. Vrij vlot worden twee inleidende voorbeelden gegeven: ♦ B54 ♦ A uit
♦ V873 ♦ ???
Zuid speelt een schoppencontract; west komt uit met ♦A (die heeft dus ook ♦H) en we letten op oost. Omdat oost ♦V heeft wil hij graag dat west straks vervolgt met ♦H en nogmaals ruiten. En om die wens kenbaar te maken speelt oost ♦8 bij, een hoge middenkaart als zogenaamd aansignaal met de betekenis: "Partner ga door met ruiten." ♦ B54 ♦ A uit
♦ 10873 ♦ ???
In dit geval heeft oost 'niets' in ruiten en daarom wil hij niet dat west de kleur doorspeelt. Hij maakt dat kenbaar door zijn laagste kaart, ♦3, bij te spelen als zogenaamd afsignaal met de betekenis: "Stop met de ruiten en speel een andere kleur na." We noemen dat switchen = overschakelen (op een andere kleur). In beeld nu: Hoog = aan ; Laag = af Signaleren doe je als partner een aas voorspeelt om hem te vertellen of hij moet doorgaan met de kleur. De docent wijst erop dat uitkomen met de laagste kaart positief is ('Kleintje belooft plaatje'), maar dat bijspelen van de laagste kaart, zoals oost daarnet deed, negatief is. Even goed onthouden want dat is een beetje onlogisch. Als er tijd voor is kan de docent nu met de groep één of twee van de volgende speelfiguren doen (nr 1 is voorbeeld 4 uit het cursusboek). West start ♠A; oost speelt een kaart bij en de docent laat de cursisten stemmen. Is de kaart die oost bijspeelt een aan- of een afsignaal? 1) ♠AH6
♠432 ♠7 ♠5
Eerste slag: West Noord ♠A ♠2 2) ♠AHB3
♠ 10 9 4 ♠8 ♠2
Bridg e
Oost ♠7
Zuid ♠5
Van Start tot Finish Deel 1 Eerste slag: West Noord ♠A ♠4
Oost ♠8
Zuid ♠2
3) ♠ 10 8 ♠AH973 ♠5 ♠6 Eerste slag: West Noord ♠A ♠8
Oost ♠5
Zuid ♠6
Antwoorden: 1) ♠7 is een duidelijk afsignaal; je kunt zien dat het partners laagste kaart is 2) aansignaal 3) waarschijnlijk een aansignaal; ♠2 en ♠4 'ontbreken' De docent zegt dat je via signaleren ook wel eens op een leuke manier een introever kunt scoren en geeft voorbeeld 5, dat komt straks in oefenspel 2 voor. Tot slot wordt gezegd dat je ook kunt signaleren als je een kleur niet meer kunt bekennen. Wie een hoge middenkaart in één of andere kleur opruimt vertelt daarmee dat hij wat plaatjes in die kleur heeft en graag wil dat partner die kleur straks speelt. Dit is minder belangrijk en een voorbeeld is niet nodig, de cursisten kunnen het zelf nalezen in etappe 15. Het lesdeel voor de pauze wordt afgesloten met de tafelopdracht. ••••••••••••••••••••• Na de pauze gaan we ons voor het eerst met het bieden bemoeien nadat de tegenpartij heeft geopend. De docent herhaalt kort wat een volgbod is. Dan zegt hij dat het begrip speelslagen daarbij een belangrijke rol speelt. Aan de hand van de voorbeelden 1 en 2 wordt het begrip speelslagen duidelijk gemaakt. Bij voorbeeld 1 zegt de docent dat we met 'zeven speelslagen in schoppen' bedoelen 'zeven slagen als schoppen troef is'. Ook nonvoorbeeld 3 wordt getoond waarbij duidelijk wordt dat lange solide kleuren garant staan voor veel speelslagen; puntenkracht is minder belangrijk. Met de groep worden nog twee oefeningen gedaan zoals a en b van pag. 121. Omdat het aantal speelslagen niet altijd heel duidelijk is een ezelsbruggetje. Tel eerst het aantal tophonneurs (A, H, V) bij de hoogste drie kaarten en tel daar voor de overige kaarten gewoon één slag per kaart bij, dus VB1085432 = VB10 (1) + 85432 (5), samen 6 speelslagen AH9752 = AH9 (2) + 752 (3), samen 5 speelslagen Nu komen de vereisten voor een volgbod in een kleur op éénhoogte, zoals 1♠ na een 1♦opening: leuke kleur (vijfkaart of langer) en vier à vijf speelslagen (kwetsbaar een beetje oppassen).
Bridg e
Van Start tot Finish Deel 1 En op tweehoogte, zoals 2♣ na een 1♥-opening? Eén biedniveau hoger, dus één speelslag meer. Deze eisen worden kort samengevat getoond: • Volgbod op éénhoogte: 4 à 5 speelslagen • Volgbod op tweehoogte: 5 à 6 speelslagen We hopen dus altijd dat partner ook wat (ongeveer twee slagen) meebrengt. Voorbeeld 5 of voorbeeld 7 wordt nu gegeven. De docent wijst op het voor beginners vreemde feit dat er spellen zijn waarmee je niet kunt openen maar wel een volgbod kunt doen. Dat zijn dus kennelijk spellen die arm zijn aan punten, maar rijk aan speelslagen of anders gezegd: spellen met een lange, solide kleur. Het volgbod van 1SA en het sprongvolgbod worden niet besproken (komen in de oefenspellen ook niet voor) zodat we kunnen gaan spelen. Na de tafelpuzzel komen de oefenspellen op tafel. Bij het spelen let de docent erop dat het afsignaal in spel 1 wordt begrepen en het aansignaal in spel 2. Als een dappere noordspeler in spel 6 met 1♠ volgt na 1♥ getuigt dat van talent. De docent wijst er eventueel op dat het helemaal niet zo gek is, mede gezien de kwetsbaarheid, en laat het rustig begaan omdat het de bieding niet beïnvloedt.
Les 10 (etappe 17 en 18) Bijbod na volgbod, Stayman Na de bespreking van het 'huiswerk' komt etappe 17 aan de orde. Hierin gaat het vooral om het al dan niet gehinderd worden door een volgbod van de tegenpartij. Deze theorie is dus vrij eenvoudig; worden we niet gehinderd, dan blijft alles bij het oude en worden we dat wel, dan ontstaat een kleine variatie die duidelijk uiteen wordt gezet. De docent begint met de voorbeelden 1, 2 en 3 en laat iemand van de groep steeds het bijbod verzinnen; dat gaat meestal wel goed. De docent zegt dat we het volgbod in zulke gevallen gewoon negeren; we bieden wat we ook hadden geboden zonder volgbod. Dan komt voorbeeld 4 waarin duidelijk wordt dat we last hebben van 1♠, omdat we niet meer 1♥ kunnen bieden wat we hadden willen doen. Om 2♥ te bieden is een betere kaart nodig, zoals in voorbeeld 5. De docent geeft regel II; het is lastig deze regel kort te formuleren en opschrijven heeft daarom weinig zin. Wel kan dit worden getoond: West 1♣
Noord 1♠
Oost 2 ♥ = 8/11 pt en vijfkaart
Tot slot geeft de docent nog een paar voorbeelden waaronder voorbeeld 9 omdat beginners zelden op het idee komen een strafdoublet te plaatsen. Vervolgens wordt de tafelopdracht gedaan. •••••••••••••••••••••• Na de pauze etappe 18, de Staymanconventie. Dat vereist extra aandacht, omdat het de eerste keer is dat de cursisten kennismaken met een kunstmatig bod met min of meer
Bridg e
Van Start tot Finish Deel 1 kunstmatige antwoorden. Eerst worden de reeds bekende antwoorden op 1SA (zie eventueel ook pag. 103) via 'vraag en antwoord' rustig herhaald; opschrijven is niet nodig. Dan wordt de tekst van pag. 134 besproken; betrek de groep er actief bij en laat steeds zien waarom het gekozen bijbod (3SA, 4♥, 4♠ of iets anders) faliekant verkeerd kan zijn. Dit moet goed uit de verf komen; we moeten meer weten van de kaart van openaar voordat we het juiste eindcontract kunnen bieden. En om dat te bereiken is een truc bedacht: 2♣ als vraagbod. Het 'Stayman-schema' wordt getoond; benadrukt wordt dat een 2♥-antwoord na 2♣ een vierkaart in harten belooft, maar dat daarnaast ook een vierkaart in schoppen mogelijk is. Tot slot volgen de voorbeelden 1, 2 en 3. In 3 op pag. 137 zit een grapje verborgen ; de oosthand is fout en moet zijn: ♠ V B 10 5 ♥ 8 5 ♦ A V 8 7 6 ♣ V 4 (♠H dubbel, moet ♠B zijn; ♣V toevoegen, 10+ punten nodig voor 3SA) Attentie: Onder de cursisten die dat in 2011 melden via de website worden wat prijsjes verloot. De tafelpuzzel wordt ingevuld en daarna gaan we spelen. In oefenspel 10 wordt 4♠ bereikt nadat oost met 2♥ een vierkaart in die kleur heeft getoond en mogelijk ook een vierkaart in schoppen. Aan het eind van de les zegt de docent dat het verstandig is het Biedoverzicht (intermezzo) na etappe 13 goed te bekijken want volgende week gaan we na de pauze een biedwedstrijd doen en daarin komt 'alles' voor.
Les 11 (etappe 19 en 20) Informatiedoublet, Biedwedstrijd Nadat het 'huiswerk' is doorgenomen komt etappe 19. Het informatiedoublet is moeilijke materie; na de Staymanconventie is opnieuw een kunstmatig bod aan de orde. De docent moet vooral niet teveel willen. Het gaat er in dit stadium alleen nog maar om dat de cursisten begrijpen wanneer ze zo'n informatiedoublet moeten geven en dat het een vraag naar partners langste kleur inhoudt; dat is de doelstelling van deze etappe. Het is sterk af te raden om regels te geven over partners antwoorden op een informatiedoublet; dat vertroebelt de doelstelling van deze etappe. Wel is het zinvol een aantal eenvoudige voorbeelden te geven, waarin partners reactie op het doublet min of meer vanzelfsprekend is. De docent geeft een aantal voorbeelden en non-voorbeelden(!) uit etappe 19. Het eerste deel wordt afgesloten met de tafelpuzzel en na het invullen de bespreking daarvan. •••••••••••••••••••••• Na de pauze de biedwedstrijd. Het is moeilijk voor de cursisten en ook minder 'echt' om de biedwedstrijd 'van papier' te doen zonder kaarten in de hand. Daarom dupliceert de docent de spellen van tevoren (er zal vaak een dubbele set spellen nodig zijn).
Bridg e
Van Start tot Finish Deel 1 Belangrijk is dat hij mapjes neemt waarop de juiste 'gever' (oost of west) staat. Het juiste spelnummer schrijft hij op een briefje dat hij in het noord- of zuidvakje stopt en dat daarin blijft zitten. Verder is het zaak dat de docent rustig en duidelijk vertelt hoe men te werk moet gaan (ook dat het spelnummer + biedverloop genoteerd moet worden); de ervaring leert dat het anders een 'puinhoop' wordt! Tijdens de biedwedstrijd let de docent goed op dat alles volgens plan verloopt. Omdat men dicht bij elkaar zit (meestal twee biedende paren aan één tafel; elk paar op een hoek) is het aan te bevelen om de paren aan één tafel een verschillende volgorde te laten aanhouden. Er is geen verwerkingsopdracht zodat nog een aantal oefenspellen kan worden gespeeld. Sommige oefenspellen zijn lastig te bieden, waardoor een goede begeleiding noodzakelijk is. Enkele aandachtspunten: Spel 1: Misschien biedt een slimme westspeler 2♣ (Stayman) na 1SA. Geen slecht idee! Maar we passen Stayman uitsluitend toe na een 1SA-opening. Spel 2: Een spektakelstukje uit vroeger jaren. Eén van de beste spelers aller tijden, wijlen Giorgio Belladonna, ging op een onnozele wijze down in 4♠. Het informatiedoublet van zuid en ook het 4♠-antwoord zijn lang niet opgelegd en moeten 'aangepraat' worden. Oost begon met ♣H en ♣V en speelde ♥V na die Belladonna ten onrechte nam met ♥H in dummy; hij kon daarna ♦V niet meer benutten om een verliezende harten af te gooien. Ook de allersterkste spelers kunnen zich vergalopperen, voor beginnende spelers toch een troost.
Les 12 Slotdrive In de slotdrive worden 12 spellen gespeeld. Er wordt een scorekaart ingevuld en na afloop wordt de uitslag bepaald; eventueel zorgt de docent voor een paar prijsjes. Het is ook mogelijk om een aantal spellen te gebruiken van de Toekomstdrive die aan de website is toegevoegd. Het speeltempo (inclusief schrijven en wisselen) zal rond de 5 spellen per uur liggen.
Test Als de leraar tijd over heeft kan hij de cursisten de volgende test laten maken. In principe moeten de cursisten deze test aankunnen nadat zij deel 1 hebben doorgewerkt. Er is natuurlijk geen enkel bezwaar tegen om deze test gedurende de vervolgcursus af te nemen. 1. Hoeveel punten verdien je als je, kwetsbaar zijnde, 3♣ gedoubleerd met één overslag maakt? 2. Je partner opent met 1SA en rechts wordt gepast. Wat bied je met:
Bridg e
Van Start tot Finish Deel 1 a) ♠ H 10 7 5 ♥VB53 ♦A762 ♣4
b) ♠6 ♥954 ♦A98632 ♣432
c) ♠6 ♥954 ♦432 ♣A98632
3. Je opent 1♥; partner biedt 1♠ (de tegenpartij past). Wat is je herbieding met: ♠AV7 ♥HB94 ♦ A 10 2 ♣A53 4. ???
♥ A V 10 6 ??? ♥B92
Je speelt een SA-contract’; je bent zuid en aan slag. Hoe speel je deze kleur om 'achter elkaar' vier slagen te maken? 5. ♠ H B 10 5 ??? ??? ♠A984 Je speelt 4♠ en bent in zuid aan slag. Hoe speel je: a) als je denkt dat ♠V bij oost zit? b) als je denkt dat ♠V bij west zit? 6.
♠AVB76 ♥ H V 10 4 ♦AV8 ♣7
Je opent 1♠; partner biedt 1SA (de tegenpartij past). Wat is je herbieding? 7. Rechts wordt met 1♥ geopend, je bent kwetsbaar. Met welke van de volgende kaarten mag je wel en met welke niet 2♣ volgen en waarom? a) ♠A5 ♥54 ♦873 ♣ H V B 10 4 2
b) ♠ V 10 8 ♥V9 ♦AB2 ♣HB432
c) ♠76 ♥H6 ♦7 ♣ V B 10 9 5 4 3 2
d) ♠HB9 ♥962 ♦A8 ♣AH542
Bridg e
Van Start tot Finish Deel 1 8.
(dummy) ♠HB6 ♥H754 ♦943 ♣AV2 ♠75 ♥ B 10 6 5 3 ♦82 ♣B765
start: ♦A ???
De tegenpartij speelt 4♠ en partner west komt uit met ♦A; je bent oost. Speel je in de eerste slag ♦8 bij of ♦2 en waarom?
Bridg e