Breidablick Zorgvisie
Colofon © Breidablick (uitgave nummer 5) Tekst: Ton Beemster Vormgeving: Harm van der Meulen Illustraties ontleend aan De Kleine Prins van Antoine De Saint-Exupéry Oplaag 500 januari 2008 Andere Breidablick uitgaven: 1 Omgeving die het leven dient
Ton Beemster e.a.
2 Spreuken gebeden en meditaties
Samengesteld door Ton Beemster
3 Jaarfeesten 1
Petra Overbosch/Ton Beemster
4 Jaarfeesten 2
Petra Overbosch
Inhoud Motto
5
Inleiding
9
Voorwoord
11
Algemeen
15
1
Antroposofie en zorgverlening
15
2
Normaal en abnormaal. Ziekte en gezondheid
16
3
Aspecten van het mensbeeld
20
3-1 Het kind en de volwassene
21
3-2 Kort historisch overzicht
22
3-3 Een instrumenteel probleem
23
3-4 Het individu is de norm
25
3-5 Tevredenheid en genieting
26
4
27
De instelling als omgeving
4-1 Kwaliteit
30
De instelling 5
Leef-, werk- en cultuurgemeenschap
33
5-1 Het huisleven
35
5-2 Het werkleven
36
5-3 Het culturele leven
37
6
38
De medewerker
6-1 Het verzorgen. Het lichamelijke gebied
39
6-2 Het bemiddelen. Het zielengebied
40
6-3 Het begeleiden. Het geestelijke gebied
42
7
Het ritme
43
8
Woonvormen
46
9
Mensen met een later opgelopen hersenletsel
46
10 Mentorschap
47
11 Ouders en verwanten
48
12 Seksualiteit
49
13 Voeding
49
14 Therapie of les
50
15 Tweezijdige integratie
51
16 Medewerkers en organisatie
51
17 Ethische vraagstukken
52
Noten
55
Motto
Toen verscheen de vos. - Goede morgen, zei de vos. - Goede morgen, zei de kleine prins beleefd en hij draaide zich om, maar zag niets. - Hier ben ik, onder de appelboom, zei de stem. - Wie ben je? vroeg het prinsje. Je bent beeldig. - Ik ben een vos, zei de vos.
5
- Kom met me spelen, stelde het prinsje voor, ik ben zo verdrietig...
Breidablick Zorgvisie
- Ik kan niet met je spelen, zei de vos. Ik ben niet tam. - O, pardon, zei de kleine prins. Maar bij nader inzien vroeg hij: - Wat is dat - tam -? - Jij komt niet uit deze buurt, zei de vos. Wat doe je hier? - Ik zoek de mensen, zei het prinsje. Wat betekent - tam -? - De mensen, zei de vos, hebben geweren en ze jagen. Dat is erg lastig! Ze houden ook kippen. Dat is hun enige nut. Zoek je kippen? - Nee, zei het prinsje. Ik zoek vrienden. Wat betekent - tam -? - Dat is een nogal vergeten woord, zie de vos. Het betekent - verbonden -. - Verbonden?... - Ja zeker, zei de vos. Jij bent voor mij maar een klein jongetje als alle andere kleine jongetjes. Ik heb je niet nodig. Ik ben voor jou een vos als alle andere vossen. Maar als je me tam maakt, dan zullen we elkaar nodig hebben. Dan ben je voor mij enig op de wereld en ben ik voor jou enig op de wereld... - Ik begin het te begrijpen, zei de kleine prins. Er is een bloem... die mij geloof ik tam heeft gemaakt...
- Dat is best mogelijk, zei de vos. Men ziet van alles op Aarde... - O, maar dit is niet op de Aarde. De vos keek erg nieuwsgierig. - Op een andere planeet? - Ja. - Zijn daar ook jagers, op die planeet? - Nee. - Dat is geweldig! En kippen? - Nee. - Niets is volmaakt, zuchtte de vos. Maar de vos ging door met zijn uitleg. - Mijn leven is eentonig. Ik jaag kippen en de mensen jagen op mij. Alle kippen lijken op elkaar en alle mensen lijken op elkaar. Dus verveel ik mij wel een beetje. Maar als je me tam maakt, dan wordt mijn leven vol zon. Dan ken ik voetstappen, die van alle andere verschillen. Voor andere voetstappen kruip ik weg onder de grond, maar jouw stap zal me juist uit mijn hol 6 Breidablick Zorgvisie
roepen, als muziek. En kijk eens! Zie je daar de korenvelden? Nu eet ik geen brood. Ik heb niets aan koren en korenvelden zeggen me niets – dat is heel verdrietig. Maar jij hebt goudkleurig haar. Wat zal het heerlijk zijn als je mij tam gemaakt hebt! Door het goudkleurige koren zal ik aan jou moeten denken. En ik zal het geluid van de wind in het koren mooi vinden... De vos werd stil en keek het prinsje aan. - Alsjeblieft, wil je me tam maken? zei hij. - Ja, dat wil ik, antwoordde de kleine prins, maar veel tijd heb ik niet. Ik moet vrienden ontdekken en allerlei dingen leren kennen. - Alleen de dingen die je tam maakt, leer je kennen. De mensen kopen dingen kant-en-klaar in winkels. Maar doordat er geen winkels zijn die vrienden verkopen, hebben mensen geen vrienden meer. Als je een vriend wilt, maak mij dan tam! - Wat moet ik dan doen? zei het prinsje. - Je moet véél geduld hebben, antwoordde de vos. Kijk, je gaat eerst een stukje van me af in het gras zitten. Ik bekijk je eens tersluiks en jij zegt niets. Woorden geven misverstanden. Maar je kunt iedere dag een beetje dichterbij komen zitten... De volgende dag kwam het prinsje terug.
- Je had beter op dezelfde tijd kunnen komen, zei de vos. Als je bijvoorbeeld om vier uur ’s middags komt, begin ik om drie uur al gelukkig te worden. Hoe later het wordt, des te gelukkiger voel ik me. En om vier uur word ik onrustig; zo zal ik de waarde van het geluk leren kennen! Maar als je op een willekeurige tijd komt, dan weet ik nooit hoe laat ik mijn hart klaar moet maken... Rituelen moeten er zijn. - Wat is een ritueel? zei de kleine prins. - Dat is ook een vergeten begrip, zei de vos. Een ritueel maakt dat de ene dag verschilt van alle andere dagen, het ene uur van alle andere uren. Mijn jagers hebben bijvoorbeeld een ritueel. Op donderdag dansen ze met de meisjes uit het dorp. Donderdag is een heerlijke dag! Dan ga ik wandelen tot aan de wijnbergen. Als de jagers op willekeurige dagen dansten, zouden alle dagen gelijk zijn en ik zou nooit vrij hebben. Zo maakte de kleine prins de vos tam en het uur van vertrek naderde. - Ach, zei de vos, ...ik zal huilen. - Het is je eigen schuld, zei de kleine prins; ik wenste je niets kwaads toe, maar jij wilde zelf dat ik je tam zou maken.
7
- Ja zeker, zei de vos.
Breidablick Zorgvisie
- En nu moet je huilen, zei de kleine prins. - Ja zeker, zei de vos. - Dus daar win je niets bij. - Ik win er wel bij, zei de vos, wegens de kleur van het korenveld. En hij vervolgde: - Ga nog maar eens naar de rozen. Dan zul je begrijpen, dat jouw roos enig is op de wereld. Kom mij dan goedendag zeggen, dan zal ik je een geheim meegeven. De kleine prins ging weer naar de rozen kijken. - Jullie lijken helemaal niet op mijn roos, jullie zijn nog niets, zei hij. Niemand heeft je nog tam gemaakt en jullie hebben ook niemand tam gemaakt. Jullie zijn net zoals mijn vos was. Hij was maar een vos zoals alle anderen. Maar ik heb er een vriend van gemaakt en nu is hij enig op de wereld. En de rozen werden erg verlegen. - Jullie zijn wel mooi, maar jullie zijn leeg, zei hij nog. Niemand kan voor je sterven. Natuurlijk zou een willekeurige voorbijganger geen verschil zien
tussen mijn eigen roos en jullie. Maar toch is zij, zij alleen, veel belangrijker dan jullie allen, omdat ik haar water heb gegeven, en haar onder een stolp heb gezet; omdat ik haar heb beschut met een kamerscherm en de rupsen voor haar heb gedood (behalve een enkele hier en daar, voor de vlinders); omdat ik haar klachten en haar gesnoef en zelfs haar zwijgen heb aangehoord; omdat zij mijn roos is. En hij ging terug naar de vos. - Vaarwel..., zei hij. - Vaarwel, zei de vos. Dit is mijn geheim, het is heel eenvoudig: alleen met het hart kun je goed zien. Het wezenlijke is voor de ogen onzichtbaar. - Voor de ogen is het wezenlijke onzichtbaar, herhaalde de kleine prins, om het goed te kunnen onthouden. - Alle tijd die je aan je roos besteed hebt, maakt je roos juist zo belangrijk. - De tijd die ik aan de roos heb besteed..., zei de kleine prins, om het goed te onthouden. - Dit is de waarheid, die de mensen vergeten zijn, zei de vos. Maar die moet 8 Breidablick Zorgvisie
jij niet vergeten. Jij blijft verantwoordelijk voor wat je tam hebt gemaakt. Je blijft verantwoordelijk voor de roos... - Ik ben verantwoordelijk voor de roos, zei de kleine prins om het goed te onthouden.
Inleiding
Vroeg in de morgen van de Eerste Pinksterdag in het jaar 1995 op de 28e mei werd op Breidablick een grondsteen gelegd. Bij een grondsteenlegging is het gebruikelijk om in de vorm van een spreuk een intentie duidelijk te maken voor een toekomstige gemeenschap. De spreuk, die toen gesproken werd en samen met een aantal andere dingen ingegraven werd, luidt als volgt: Wij willen ons herinneren, dat wij allen eens besloten hebben om zorg te dragen voor onze medemens. Deze herinnering geeft ons de kracht om de zelfzucht van het denken, het onwaarachtige van het voelen en de tot de ziekte voerende eigen wil te bestrijden. Zodat in het hoofd het vrije denken ontstaat, in de borst het medelijden opwelt en in de ledematen de sociale wil ontspruit. Moge dit alles groeien in samenklank met de tegemoetkomende geest, die wij vragen ons aan te horen, zodat de plek, waarop wij wonen en werken met licht en leven vervuld mag worden.
9 Breidablick Zorgvisie
Voorwoord
De zorgvisie van Breidablick is gebaseerd op de antroposofische geesteswetenschap, die in het begin van de vorige eeuw door Rudolf Steiner werd ontwikkeld. Dat betekent dat op de instelling het mens- en wereldbeeld, zoals Steiner dat ontwikkelde, met veel achting en interesse bestudeerd en gehanteerd wordt. Dat komt in het bijzonder tot uitdrukking bij de zorg voor de bewoners, in de opleiding van medewerkers, de bewonersbesprekingen en de vergaderingen. Inmiddels leven we honderd jaar verder en is de wereld nooit eerder zo snel veranderd als in de afgelopen eeuw. Daarmee is gezegd dat antroposofie beoordeeld dient te worden vanuit de roerselen van deze tijd. Antroposofie is een wetenschap en Steiner hechtte veel waarde aan deze term. Zelf was hij natuurwetenschappelijk opgeleid, hij studeerde wiskunde en technische wetenschappen. Wetenschap onderscheidt zich van onwetenschap door een aantal verschijnselen. Het meest voor de hand liggende onderscheid is de bewijsbaarheid. Een veel gehoorde opmerking is dat geesteswetenschap geen wetenschap kan zijn, maar een geloof, omdat de veronderstellingen niet zouden kunnen worden bewezen. Steiner wilde met de term wetenschap aanduiden dat de wereld van de geest op dezelfde wijze onderzocht kan worden als de wereld van de materie. De mogelijke exactheid en bewijsbaarheid van de natuurwetenschappen gelden ook voor de wereld van de geest. De materie kennen we omdat we met zintuigen geboren worden om deze te aanschouwen, de wereld van de geest moet echter ontdekt worden. In heel oude tijden moesten omgekeerd de mogelijkheden van de materie door de mens eerst ook gezien en ontdekt worden. Zoals de blinde mens bij genezing ontwaakt voor de natuurlijke wereld, zo kan een mens ook
11 Breidablick Zorgvisie
ontwaken voor de geestelijke wereld. De zintuigen die in staat zijn om de geesteswereld te aanschouwen, kunnen ontwikkeld worden en daar gaan de verhalen en de hoofdstukken van de antroposofie over. Een van de basisboeken, De weg tot inzicht in hogere werelden, begint met de zin: ‘In ieder mens sluimeren vermogens die hem in staat stellen zich inzicht te verwerven in hogere werelden.’ Met de sluimerende vermogens worden deze men-
12 Breidablick Zorgvisie
selijke zintuiglijke mogelijkheden bedoeld, die tot ontwikkeling kunnen komen. De wijze waarop dit kan gebeuren is een belangrijk hoofdstuk van de antroposofie. Een van de activiteiten die het denken moet uitvoeren is het denken voorstellingsvrij te maken. De voorstelling van de natuurwetenschapper is een belangrijk middel. De natuurwetenschap kan niet zonder de voorstelling van de wetenschapper. Een veelvuldig toegepast middel als het experiment bijvoorbeeld kan zonder voorstelling niet toegepast worden. In tegenstelling tot deze methode dient de geesteswetenschapper zich van de voorstelling te bevrijden, omdat de werkelijkheid nooit in het voorstellingsvermogen van de mens past. De voorstelling kluistert de mens aan de materie. Een triviale verklaring voor dit feit bieden de evolutionisten, wanneer ze beweren dat het brein achtergebleven is in de evolutie, waardoor het brein de werkelijkheid niet kan bevatten. Zo is dit echter niet bedoeld. De Duitse wetenschapper en kunstenaar Goethe ontdekte al eerder dat echte kennis zich door middel van het aanschouwende oordeelsvermogen ontwikkelt. Dat wil zeggen dat we de wereld niet leren kennen door onze voorstelling te toetsen aan de werkelijkheid; we leren de wereld kennen door de wereld waar te nemen, te aanschouwen en in het proces van aanschouwing het oordeel te vellen. Wanneer we bijvoorbeeld langs een boom lopen en al lopende vanuit de voorstelling deze boom benoemen – eik – dan moeten we niet denken de boom te kennen. Het denkproces begint met de waarneming, die ontkoppeld dient te worden van de voorstelling. Op deze wijze probeert de geesteswetenschapper ook naar mensen en menselijke verschijnselen te kijken: onbevangen. Wellicht is dit thema het meest centrale deel van de antroposofie. Zeker is het vruchtbaar om deze werkwijze toe te passen in de omgang met mensen; wel of niet gehandicapt. Leren we een mens met een handicap kennen
door middel van de dossiers en de rapporten - vaak de meningen en voorstellingen van deskundigen; in ieder geval van anderen - of leren we een mens kennen door ontmoetingen, het beleven van iets gezamenlijks of door voor hem te zorgen? Breidablick kiest voor de laatste weg. Natuurlijk moeten medewerkers veel over het wat van de bewoner weten, maar het wie van de bewoner kan alleen maar ontdekt worden door alle voorstellingen over mensen weg te laten en met onbevangenheid en liefdevolle interesse de verbinding aan te gaan.
13 Breidablick Zorgvisie
Algemeen
1 Antroposofie en zorgverlening
Het begrip antroposofie heeft Rudolf Steiner (1861-1925) overgenomen van het Duitse idealisme, waar het voor het eerst opdook. Letterlijk betekent het: wijsheid over de mens. Steiner hechtte niet veel waarde aan de term; eigenlijk wilde hij voor zijn geesteswetenschap geen vast begrip hanteren. Zijn helderste definitie gaf hij aan het einde van zijn leven: Antroposofie is een weg om het geestelijke in de mens te verbinden met het geestelijke van de omgeving. Deze definitie is niet alleen de meest heldere, maar ook de definitie die zorgverleners het meest aanspreekt, omdat er een zeer menselijke manier van zorgverlening uit voortkomt. De twee belangrijkste middelen die de mens zelf ter beschikking staan om deze manier van geesteswetenschap te bedrijven, zijn de verscherping van de waarneming (geestelijke van de omgeving) en de activering van het denken (geestelijke in de mens). Vooral in de meer filosofische werken* van Steiner worden deze twee onderwerpen uitgebreid beschreven. Het uitgegeven werk van Steiner bevat ongeveer 350 delen, waarvan de belangrijkste in de Nederlandse taal verschenen zijn*. De verhouding tussen het verlenen van zorg en het hebben van een mensvisie is in de antroposofische instellingen sterk aanwezig en duurzaam. De instellingen worden vaak direct herkend, omdat er opvallende overeenkomsten zijn tussen de antroposofische instellingen. Het antroposofische mensbeeld is een mensbeeld dat de mogelijkheid geeft om de zin * De asterisken verwijzen naar bladzijde 55: Noten.
15 Breidablick Zorgvisie
van het bestaan te ervaren. Deze zin van het bestaan krijgt een geestelijk perspectief. Zorg krijgt een extra dimensie als de zorgaanbieder de zin van het leven ervaart en zich daar bewust van wordt. Als de zin van het leven bewust gemaakt wordt, krijgen ethische vraagstukken, zoals het omgaan met ziekte, de betekenis van het lijden en vraagstukken rondom het begin en het einde van het leven, een andere dimensie.
2 Normaal en abnormaal. Ziekte en gezondheid
16 Breidablick Zorgvisie
Ieder mens die te maken krijgt met mensen met een handicap overdenkt het vraagstuk van abnormaliteit en ziekte. In de Europese cultuur is de laatste eeuwen een krachtige voorstelling ontstaan over de grenzen tussen normaal en abnormaal. Tot aan de zeventiende eeuw leefde het merendeel van de gehandicapte mensen in de gemeenschap van het dorp of de stad. Met de opkomst van het materialisme werd echter tegelijkertijd het verschil tussen mensen bewust gemaakt. De normen werden bepaald door de uiterlijke verschijnselen van het materiële. Een volwaardig, normaal mens kon voldoen aan de intellectuele en materiële eisen van de tijd; hij was in staat min of meer voor zichzelf te zorgen. Mensen die daar minder toe in staat waren, werden de eerste zorgvragers. De vraag naar zorg ontstond echter niet uit de behoefte van de mens zelf, maar werd bepaald door de uiterlijk-materiële eisen van de tijd. Naarmate de tijd steeds materialistischer werd, werd de vraag naar zorg groter; steeds minder mensen konden het tempo van de tijd volgen. Steeds meer mensen vervreemdden, omdat ze niet in hun menselijke kwaliteiten werden aangesproken door het materiële denken. Een dorp in de jaren zestig van de vorige eeuw had zijn dorpsgek; een ietwat oneerbiedige term voor mensen met een verstandelijke handicap, die vaak een zeer specifieke rol in de kleine samenleving vertegenwoordigden. In deze tijd zijn mensen normaal of abnormaal, ziek of gezond, en deze termen verhouden zich als tegenstellingen. Daarbij zijn de termen ten opzichte van elkaar vaag. Ongeveer vijftig jaar geleden waren de verstandelijk gehandicapten nog patiënten. Aan de hand van de antro-
posofie zullen deze termen verduidelijkt worden; dit geeft dan een beeld hoe de instelling hiermee om wil gaan. Rudolf Steiner betoogt in zijn voordrachten voor artsen, dat zolang de artsen ziekte en gezondheid als tegenstellingen zien, zij niet zullen kunnen genezen in geesteswetenschappelijke zin. De overeenkomst tussen ziekte en gezondheid, zegt Steiner, is dat in de mens beide natuurprocessen werkzaam zijn. Zowel gezondheid als ziekte zijn natuurprocessen. Waarom noemen we het een dan ziekte en het ander gezondheid? Dat doen we omdat ziekten natuurprocessen zijn die niet in de orde van het lichaam passen. Gezond voelen we ons als alle processen in de orde van het lichaam passen; ziek zijn we als dat niet het geval is. De processen van de buik moeten in de buik blijven; zodra de processen van de buik hun plek verliezen en bijvoorbeeld naar het hoofdgebied trekken, zijn we ziek. En zo is het met alle symptomen. Tevens koppelt Steiner aan vrijwel alle ziekten zielsmatige processen. Dat doet hij door ziekte samen te laten gaan met pijn. Pijn is de bewuste waarneming van een verkeerd gelokaliseerd proces. Het is een zegen dat een mens in deze zin ziek kan worden en pijn kan voelen, omdat anders het proces in het geheel niet waargenomen zou worden. Het organisme zou dan steeds meer verstoord kunnen raken. Ziekte in geesteswetenschappelijke zin is niet het ontbreken van gezondheid, maar een verkeerde inschakeling van een orgaan of orgaanproces. Steiner beschrijft dit proces, waarbij hij het tegenovergestelde van ziekte een lustvol zijn noemt. Ziekte veroorzaakt onlust of pijn en de tegenstelling daarvan is het waarnemen van de lust. Gezondheid bezit de mens als hij tussen deze tegenstellingen een balans weet te vinden. Er zijn net zoveel gezondheden als er ziekten zijn. Het bevorderen van gezondheid bestaat uit het scheppen van voorwaarden om deze balans te kunnen maken. Dat gebeurt in het bijzonder door de wetmatigheden van het etherlichaam* (het levenslichaam) toe te passen. In zoverre er van ziekte sprake is bij de bewoners* van de instelling gaat het om deze processen, waar de instellingsarts in eerste instantie verantwoording voor draagt. Het gaat dus om polen waar de mens min of meer bewustzijn van moet hebben.
17 Breidablick Zorgvisie
18 Breidablick Zorgvisie
Daarnaast is het streven naar gezondheid niet een ultiem doel; ook gebrek en kwaal kunnen hoge menselijke uitingen voortbrengen. Biografieën van grote kunstenaars en denkers bewijzen deze stelling. In de geschiedenis van het westerse denken is het denken over gezondheid in het bijzonder door Friedrich Nietzsche gearticuleerd. Nietzsche maakt een onderscheid tussen de grote gezondheid en de kleine gezondheid. De kleine gezondheid is de gezondheid die de mens bezit als tegenstelling tot de ziekte. De mens is gezond, maar steeds is de mens bezorgd om deze gezondheid; steeds is de mens angstig deze gezondheid te verliezen. De kleine gezondheid is de gezondheid die lijnrecht tegenover de ziekte staat; de mens is slaaf van zijn gezondheid. De kleine gezondheid is de gezondheid van het slachtoffer. De Vlaamse ethicus Van Dijn heeft voor dit proces het begrip sentimentalisme ontwikkeld. De grote gezondheid is bij Nietzsche de acceptatie van het leven dat de mens leidt en de volledige aanvaarding van alles wat de mens kan overkomen. De grote gezondheid is de scheppende kracht vanuit het midden, die alles aanvaardt wat bij het scheppen hoort. De grote gezondheid kan zich openbaren bij kunstenaars. Kunstenaars die accepteren dat het scheppen van hun kunstwerken hen tevens ziek maakt en weten dat juist daarin hun genialiteit bestaat. Over de termen abnormaal en normaal, die verwant zijn aan termen van ziekte en gezondheid, is Rudolf Steiner nog meer baanbrekend. Al in de eerste voordracht voor heilpedagogen in Genezend opvoeden* betoogt hij dat het verschil tussen normaal en abnormaal niet gemaakt kan worden. Ieder mens is zijn eigen norm. Deze eenvoudige uitspraak bestrijdt het verschil dat sinds de opkomst van de ontwikkeling van het materialisme steeds scherper werd gesteld. Steiner kan dat doen door de mens volledig anders te omschrijven. Het materialisme vat de mens op als een mechanisch systeem, waar zelfs de emotie en het gevoel stoffelijk verklaard kunnen worden. Steiner beschrijft de mens echter als een geestelijk wezen dat op aarde komt vanuit een voorgeboortelijke wereld. Omdat in die wereld de mens veel wezenlijker aanwezig is, is het niet mogelijk om te oordelen over mensen met slechts materiële normen. Een normaal mens bestaat dus niet en een grens tussen de normalen en
de abnormalen trekken is niet doenlijk. In geesteswetenschappelijke zin is het immoreel, omdat een dergelijk oordeel over een mens altijd consequenties heeft voor het leven van de mens. Steiner beweert zelfs in deze voordrachten dat de poging van de hulpverlener om iemand te normaliseren, betekent dat er een stuk genialiteit uit die mens gedreven wordt. Mensen aanpassen aan een norm, mensen normeren, betekent het eigene van de mens niet willen accepteren. In de jaren zestig van de vorige eeuw heeft deze gedachte een enorme maatschappelijke betekenis gekregen in de beweging van de antipsychiatrie*. Deze beweging stond voor dezelfde omwenteling in denken. Wel is het zo dat de bron van dit denken een andere was. Steiner accepteerde geen verschil tussen mensen, omdat mensen een geestelijke oorsprong hebben, waardoor dit onderscheid niet gemaakt kan worden. Ronald Laing, Ivan Illich en anderen waren praktiserende psychiaters, die door de ontmoetingen met patiënten – die later bijzondere mensen werden genoemd - tot de slotsom waren gekomen dat het verschil tussen mensen op basis van een norm niet gemaakt mag worden. Later radicaliseerden hun ideeën en beschuldigden zij de samenleving ervan geen bijzondere mensen te kunnen verdragen, omdat zij zich van het gezag niets zouden aantrekken. Het werd een politieke beweging. Niet de patiënten waren ziek, maar de samenleving die deze mensen niet verdroeg was ziek tot op het bot. Artsen werden politici. Wanneer de politieke discussie terzijde wordt geschoven, gaat het hier om een beweging die verschillen van mensen op basis van het probleem dat mensen hebben, niet aanvaard. De optelsom van de antipsychiatrie en de hulpverlening op antroposofische grondslag levert een eigentijdse visie op de problemen van de verstandelijk gehandicapte mens en de samenleving. Breidablick wil van harte aansluiten bij eerder genoemde stromingen, omdat het de instelling een plaats geeft binnen de gehandicaptenzorg die herkenbaar is en voor zorgvragers aantrekkelijk kan zijn. Op Breidablick wonen en werken mensen. Bewoners, medewerkers, vrijwilligers en anderen worden niet beoordeeld op een norm. Er wonen geen normalen en abnormalen, maar mensen. Wel worden er van mensen dingen verwacht die met hun mogelijkheden te maken hebben.
19 Breidablick Zorgvisie
De afschaffing van het normbegrip zal zeker niet in het bewustzijn van ieder mens op Breidablick aanwezig zijn. Opleidingen, gesprekken, omgang met wetgeving en dergelijke zijn erop gericht om het verschil tussen mensen te laten verdwijnen. Mensen hebben problemen en Breidablick wil een plek zijn waar problemen getoond mogen en kunnen worden, zonder dat daar direct een oordeel of een behandeling aan verbonden wordt.
3 Aspecten van het mensbeeld
20 Breidablick Zorgvisie
Rudolf Steiner is in de laatste fase van zijn leven op veel werkgebieden actief geweest. Steeds vaker kwamen er mensen met een bepaald beroep naar hem toe en vroegen hem of de geesteswetenschap iets kon betekenen voor het beroep dat door hen werd uitgeoefend. Zo hebben de landbouwers en de boeren hun cursus gekregen; de leraren hun antroposofische scholen en de artsen en nog veel meer beroepsgroepen hebben hun specifieke antroposofische werkgebieden. In 1924 gingen enkele heilpedagogen naar Steiner en stelden hem de vraag of de antroposofie van betekenis kon zijn voor mensen met een verstandelijke handicap. Hij heeft toen hun instelling in Jena bezocht en een week later nodigde hij deze mensen uit in Dornach* voor de heilpedagogisch cursus. Deze cursus bestaat uit twaalf voordrachten en hij behandelt daarin de meest verschillende aspecten van het kinderlijk gehandicapt zijn. Hij bespreekt verschillende beelden en plaatst ze in een verrassend perspectief. Eigenlijk bestaan er geen ziektebeelden, zoals hij in de inleidende voordracht ook al het verschil tussen normaal en abnormaal afschafte. Mensen hebben problemen en deze problemen benadert hij in beelden. Hij noemt iets beeldvormend als het een uiting is van een probleem dat het kind heeft op de weg naar het volwassen worden. Vanuit de waarneming van een probleem van een kind geeft hij het ontstane beeld een naam en komt dan op begrippen die overeenkomen met ziektebeelden. Ziektebeelden zijn beelden van eenzijdigheden, soms zelfs van specialisaties. De mens is een bundeling van krachten die hun plaats in het organisme hebben. Zodra dit krachtenspel door welke oorzaak
dan ook verstoord wordt, ontstaan er levensproblemen. Zo zet Steiner in deze cursus verschillende beelden tegenover elkaar, omdat eenzijdigheden iets oproepen dat we herstelkrachten zouden kunnen noemen. Deze herstelkrachten worden manifest door de vastberaden wil van de mens tot harmonie. De epilepsie wordt tegenover de hysterie geplaatst en daarmee wordt de epilepsie een tekort aan hysterie, en omgekeerd. Het ijzerrijke kind wordt tegenover het zwavelrijke kind geplaatst en daarmee wordt tegelijkertijd de therapie aangegeven; het ijzerrijke kind moet zwavelig benaderd worden, en omgekeerd. Interessant is dat Steiner in deze cursus al spreekt over kinderen met autistische problemen; hij noemt ze daar ijzerrijk – twintig jaar voor Asperger en Kanner. 3-1 Het kind en de volwassene Binnen de opleidingen van de Raphaëlstichting wordt aan deze heilpedagogische cursus uitgebreid aandacht besteed. Dat betekent dat de opgeleide medewerker met deze beelden kan omgaan. Steiner benadrukt in de voordrachten herhaaldelijk dat het echter om het kind gaat en niet om de volwassen mens. Het kind is zo in ontwikkeling dat behandeling zin heeft. Over de kinderlijke ontwikkeling zijn wetmatigheden te formuleren en van daaruit ontwikkelt Steiner ziektebeelden. Ieder kind wisselt rondom het zevende jaar de tanden; iedere puberteit begint met het ontwaken van de seksualiteit en als deze wetmatigheden niet plaatsvinden, valt daarover iets in algemene zin te zeggen. Bij volwassen mensen wordt dat al veel moeilijker. Dit heeft tot gevolg dat er in het werken met volwassen gehandicapte mensen niet meer over ziektebeelden, dus over algemene beelden gesproken kan worden. Alles dient in de volwassenheid geïndividualiseerd beschouwd te worden, ook gezondheid en ziekte. De antroposofische gehandicaptenzorg heeft daar verschillende termen voor. Het werken met kinderen wordt aangeduid met heilpedagogie – de opvoedkunde is het helende middel; het werken met volwassenen heet sociaaltherapie – het samenleven is het genezende middel. De volwassen mens is meer zoals hij zich voordoet. Behandeling in de sociaaltherapie bestaat er uit het sociale leven te ont-
21 Breidablick Zorgvisie
wikkelen en het dan als instrument te leren gebruiken om mensen tot zelfkennis aan te sporen. Wat de hulpverlener allereerst moet leren zien in de omgang met de volwassen gehandicapte mens, is de inspanning van die mens om binnen zijn handicap te verschijnen. Dat betekent dat in de zorg uitgegaan wordt van een individueel mens met een probleem en niet van een beeld of een in de vroege jeugd gestelde diagnose. Rudolf Steiner spreekt in Genezend opvoeden niet over de volwassen mens met een handicap. Hij lijkt dat eerder te vermijden en dat zal zeker met de tijd te maken hebben gehad (het was 1924) en met het feit dat hem de vraag nooit gesteld werd. Wel staan in zijn andere cursussen interessante verwijzingen naar de sociaaltherapie; in het bijzonder in zijn voordrachten die hij hield voor artsen en priesters, de zogeheten Pastoral-Medizinische Kurs*. 3-2Kort historisch overzicht 22 Breidablick Zorgvisie
De zorgvisie die betrekking heeft op de volwassen mens met een verstandelijke handicap is vooral na de Tweede Wereldoorlog tot ontwikkeling gekomen, toen een aantal Oostenrijkse artsen moest vluchten voor het nazi-geweld in Duitsland en Oostenrijk. Deze mensen vluchtten naar Schotland waar de eerste samenlevingsvormen ontstonden tussen mensen met en zonder een handicap, de Camphillbeweging. Karl König, de leidinggevende arts van deze beweging, heeft een aantal principes hiervan vastgelegd. Hoewel niet allemaal meer van deze tijd, zijn enkele nog wel steeds actueel. König kende het werk van Steiner goed en Steiner was zeker zijn belangrijkste inspirator, maar ook liet hij zich inspireren door de hernhutters. De bijbelavond bijvoorbeeld op zaterdagavond is een gegeven uit deze beweging. In deze eerste gemeenschappen stond het werken centraal. Het samenleven van mensen met of zonder een handicap was een uitgangspunt; de scheiding van arbeid en loon was een grondslag en de gelijkheid van mensen vanzelfsprekend. Veel van deze onderwerpen zijn in antroposofische instellingen aan te treffen. Door slijtage, maar nog veel meer door bemoeienis van overheden, zijn deze uitgangspunten naar de achtergrond verdwenen. Invloeden van de Camphillbeweging zijn in alle antro-
posofische instellingen waar met volwassenen gewerkt wordt aanwezig. De impuls van König kwam voort uit, zoals hij het zelf noemde, de redding van de ziel. In een tijd waarin mensen op basis van ras en aard werden vervolgd, kwam König met een gemeenschapsvorming die geheel gebaseerd was op de geestelijke gelijkheid van de mens. Al in 1938 werden de instellingen voor gehandicapte mensen door de nationaal-socialisten in Duitsland leeggehaald en werden de mensen gedeporteerd naar vernietigingskampen. In het kader van die tijd is de impuls van König een actie tegen het verder vermaterialiseren en een poging om de menselijke ziel, in welke vorm dan ook present, te redden. 3-3Een instrumenteel probleem Een elementair onderwerp dat ontleend wordt aan de antroposofie, is dat een mens een geestelijk wezen is. In de Europese cultuur, maar natuurlijk ook in andere culturen, is deze gedachte niet vreemd. Het kerkelijke christendom vertelt ook over een leven na de dood, waar de mens geen lichamelijke verschijning meer is. Volgens de antroposofie is de mens een geestelijk wezen dat op aarde leeft en zich omhuld heeft met een lichaam (fysiek lichaam, levens- en astraallichaam); deze lichamelijkheid dient en draagt zijn incarnatie. Ieder leven heeft een zin die in het leven zelf besloten ligt, en de omhullingen dienen en dragen deze zin. Iets wat leeft heeft zin. Het dragende lichamelijke van de mens kan het goddelijke van de mens genoemd worden. De consequentie van deze visie is dat er niet alleen een leven na de dood is: het hiernamaals, maar dat er ook een leven voor de geboorte was: het hiervoormaals. Om te begrijpen hoe de verhouding is tussen het Ik van de mens en zijn lichamelijkheid is de studie van dit voorgeboortelijke bestaan zeer belangrijk. De instrumenten van de lichamelijkheid worden immers daar aangelegd. Embryologie en pre-embryologie zijn vakken voor de medewerker om een innerlijke houding te ontwikkelen ten opzichte van ieder mens en het onderscheid te leren aanvoelen tussen Ik en lichamelijkheid. De mens zoekt via de lichamelijkheid een verhouding tot de aardse materie. Voor een groot deel komt deze verhouding tot stand door de
23 Breidablick Zorgvisie
24 Breidablick Zorgvisie
kracht van het Ik, maar voor een ander deel ontstaat deze verhouding ook door de kwaliteit van de omgeving. De omgeving is zelfs voor de hulpverlener een sterker therapeutisch middel dan de bevordering van de Ik-kracht, omdat de bemoeienis met de omgeving de mens vrij laat. Dat is de reden dat de omgeving een zo grote rol speelt op de instelling en omgevingskunde een thema is. Omgevingskunde kan als volgt omschreven worden: de wetenschap van hoe de materiële stoffen, kleuren en vormen werken op de mens en van welke omgevingskwaliteiten incarnatiebevorderend zijn. Dit is een algemeen menselijk onderwerp, maar in het bijzonder een thema voor de gehandicaptenzorg, omdat de bewoner een probleem heeft met het instrumentele en lichamelijke deel van zijn bestaan. Een mens op aarde is een samenvoeging van lichaam en geest. Deze samenvoeging is zuiver individueel en verwijst naar de uniciteit van de incarnatie. Deze eigenheid wordt aangeduid met de term: karma. Steiner introduceert dit onderwerp steeds in samenhang met reïncarnatie. Hij toont daarmee aan dat karma en reïncarnatie in de Europese cultuur weer onderwerp worden van het denken. In tegenstelling tot de oosterse opvattingen over karma en reïncarnatie gaat het in het westen uiteindelijk om een vreugdevolle aanvaarding van het leven en de eigenheid van het bestaan. Leven op aarde is voor de geesteswetenschap een vreugde en wanneer er tijden zijn dat de mens deze vreugde niet beleeft, is er iets in de verhouding tussen de mens en zijn instrument niet in orde. Gehandicapt is dus het instrument, waar de mens zich van bedient om op aarde te kunnen leven. De zeer gecompliceerde verhouding tussen de polen geest en stof (lichaam) laten we hier buiten beschouwing. Zoals in iedere polariteit ontstaat er een midden, ofwel een derde gebied. Dat wat tussen lichaam en geest ontstaat, is de ziel; het zielengebied of het gebied van het tussenmenselijke; het sociale leven. Er worden dus drie gebieden onderscheiden waar de mens deel van uitmaakt: het geestelijke, het lichamelijke en het zielengebied, waar de mens zich in een incarnatie het meest uitspreekt. Het zielengebied kunnen we ook de klank van de mens noemen; de klank die ontstaat tussen de instrumentalist – het Ik, en zijn instrument – het lichaam. Wanklanken in de vorm van spreekstoornissen, gedragsproblemen of denkstoornissen zijn een tekort of gebrek van het
instrument, nooit van de instrumentalist. De instrumentalist kan slechts leren of oefenen. Een begaafde pianist zal op een defecte piano ook wanklanken voortbrengen. Om mooiere klanken tot stand te kunnen laten komen is een technicus nodig; wanneer we de vergelijking doortrekken wordt de technicus de therapeut als het om mensen gaat. Een gestoord instrument zegt niets over de gebruiker; de geest kan dus nooit gestoord zijn. Dat een mens kiest voor een gestoord instrument – karma – om het leven in door te brengen of het ongeluk heeft in een levenssituatie te geraken waar het instrument gestoord raakt – het lot – bijvoorbeeld door een gewelddadige opvoeding of een alcoholverslaafde moeder – onderwerpen die door aardse omstandigheden gevormd worden en niet bepaald worden door spirituele wetmatigheden – maakt de zin van zijn of haar leven uit. 3-4Het individu is de norm 25
Het Ik van de mens kan nooit gestoord zijn. Het verschijnt tussen geboorte en dood in een lichaam en maakt een incarnatie door. Rudolf Steiner heeft veel moeite gedaan om aan te tonen dat wanneer de mens handelt vanuit het Ik of vanuit zijn individualiteit, er nooit sprake kan zijn van gebrek of stoornis. De mens handelt geïntegreerd vanuit zijn beste mogelijkheden en dat kan nooit in negatieve termen beoordeeld worden. Om dit te begrijpen moeten we onze eigen normen en waarden zeer kritisch nagaan en ze zeker niet laten gelden voor anderen. Algemene normen en waarden zijn een tegenstelling in zich, omdat moreel handelen nooit uit het collectieve voort kan komen, maar altijd een individuele daad is. De geschiedenis toont dat overtuigend aan. De massa doet de mensheid over het algemeen geen goed; het zijn de individueel handelende of denkende mensen die de mensheid vooruit brengen. Steiner heeft dit verschijnsel in zijn filosofisch werk uiteengezet. Dit kan ook nog verduidelijkt worden als we een onderscheid maken tussen de persoonlijkheid van de mens en de individualiteit. Bij de Grieken was een persoon een acteur die een masker droeg en door dat masker iets liet klinken (per sonare). De persoonlijkheid is het masker van de
Breidablick Zorgvisie
26 Breidablick Zorgvisie
individualiteit en vaak heeft deze individualiteit een masker nodig, omdat zij slechts in kwetsbaarheid en sensibiliteit getoond kan worden. Soms spelen we het leven, we acteren, we zijn persoon. Als we het spel kunnen nalaten en ons kwetsbaar op kunnen stellen, zijn we meer mens. In de psychologie worden deze ervaringen, wanneer de mens zich verenigd weet met zijn geestelijke kant, piekervaringen of verlichtingen van het bestaan genoemd. Dit menskundige aspect is een belangrijk gegeven voor de innerlijke houding van de medewerker. Deze moet steeds weer op zoek gaan naar de individualiteit van de bewoner, ondanks het feit dat de persoonlijkheid daar veel in kan hinderen. Vooral bij bewoners met een intensieve zorgvraag kan de individualiteit zeer verscholen zijn achter de grote instrumentele problemen. Desondanks is de aandacht van de medewerker gericht op het Ik van de bewoner. In een min of meer harmonische samenhang tussen lichaam en geest verschijnt de geest door het lichaam. Het lichaam is doorlaatbaar voor het geestelijke en krijgt daardoor de mogelijkheid om biografie te maken. In mindere harmonische samenhangen kan het lichaam een obstakel vormen. Het is verhard of zo geconfigureerd dat de geest niet door kan schijnen. De mens wordt min of meer afhankelijk van de zorg van anderen om biografie te kunnen maken. Dit is een belangrijk punt. Het leven van de gehandicapte mens moet ondanks alle beperkingen wel biografisch zijn. De zin van het leven wordt bepaald door de individualisering ervan, dan is er sprake van biografie. In veel huizen hebben de medewerkers daar vormen voor gevonden, door bijvoorbeeld een persoonlijk boek te maken voor een bewoner, waar met een speciale attentie belangrijke gebeurtenissen gememoreerd worden. 3-5Tevredenheid en genieting Het antroposofische mensbeeld is zeer veelomvattend. In deze zorgvisie zullen slechts enkele aspecten aan de orde komen. In de literatuuropgave vindt de geïnteresseerde lezer verwijzingen naar de basiswerken van Rudolf Steiner*. Een laatste aspect wordt hier nog aangeduid, omdat het een bepaalde kant van de antroposofische praktijk belicht.
Al eerder kwamen de wezensdelen aan de orde. Wezensdelen zijn essentiële bestanddelen van de mens. De wakende mens is een compositie van het fysieke lichaam, het levenslichaam, het astrale of zielenlichaam en het Ik. De dromende mens bestaat uit de eerste drie delen; de slapende mens uit de eerste twee en de gestorven mens scheidt zich van het levenslichaam en zijn fysieke lichaam. Een fundamenteel gegeven van het antroposofische mensbeeld is het gegeven dat de mens een gelukkig wezen is; dat het leven op aarde een vreugdevol gegeven is of in ieder geval kan zijn. De factoren die het leven vaak ingewikkeld en moeilijk maken, zijn factoren uit de omgeving waar de mens geen baas over kan zijn of worden. Het materialisme maakt de mens ontevreden en ongelukkig, omdat de innerlijke mens niet aangesproken wordt; de materiële tevredenheid is een uiterlijke illusie en van korte duur. Menskundig is het levenslichaam of etherlichaam de drager van tevredenheid en het astrale lichaam de drager van de genietingen. Een levenslichaam dat gevoed wordt met kwaliteiten die dit levenslichaam aanspreken, is een lichaam dat tevredenheid veroorzaakt in de mens. Het astraal of zielenlichaam is een lichaam dat genietingen in de mens veroorzaakt. Ook hier geldt weer dat het astraallichaam aangesproken moet worden op zijn eigen niveau. De zwaarte van het bestaan hoeft niet tot ontevredenheid en ongeluk te leiden. Het dragende karakter van het levenslichaam en het astraallichaam (het goddelijke) maakt, mits het gestimuleerd wordt door kwalitatieve voeding, de mens tot een tevreden mens en een mens die open staat voor de genietingen. De instelling draagt er zorg voor dat de bewoners deze essentiële kanten van het bestaan in ruime mate ontmoeten.
4 De instelling als omgeving
Al eerder werd opgemerkt dat de omgeving een belangrijk middel is om de verbinding tussen lichaam en geest te stimuleren. Het uiteindelijke welzijn van de mens wordt bepaald door het individualiseren van deze verbinding. Met omgeving wordt alles bedoeld waarmee de mens zich
27 Breidablick Zorgvisie
28 Breidablick Zorgvisie
omgeeft en wat een zintuiglijke indruk veroorzaakt in de mens. Wanneer de zintuiglijke indruk een bepaalde kwaliteit bezit, kan zij het lichaam aanzetten tot het openstellen voor het geestelijke. Omgeving bestaat uit de slaapkamer en de inrichting ervan, de huiskamer, de tuinen, de kleding, de voeding, maar ook de sociale omgeving van de mens. De moderne neurologie heeft ontdekt dat de hersenen veel plastischer zijn dan werd gedacht. Vroeger veronderstelde de wetenschap dat als hersenweefsel eenmaal beschadigd is, er geen regeneratie van dat weefsel mogelijk was. Maar onderzoek heeft aangetoond dat deze vooronderstelling niet klopt. Een belangrijk middel om hersenweefsel te stimuleren zijn leer- en oefenprocessen. Het activeren van denkprocessen en het ondergaan van nieuwe waarnemingen stimuleert het lichaam tot aanmaak van nieuw hersenweefsel. Omgevingsimpulsen kunnen de mens aanzetten tot nieuwe leerprocessen. Wanneer er bijvoorbeeld afbeeldingen van Michelangelo in de directe omgeving van een bewoner zijn, kan dat aanzetten tot belangstelling voor schilderkunst, voor de renaissance of een of ander bijbels motief dat op het schilderij afgebeeld wordt. Zo kan de omgeving talloze stimulansen geven voor verdere ontwikkeling. Wel moeten de impulsen een menselijke kwaliteit hebben. Menselijkheid ontstaat, wanneer er beweging merkbaar is vanuit het lichamelijke naar het geestelijke. Dat houdt in dat de omgeving een menselijke, geestelijke kwaliteit dient te hebben. Afbeeldingen spelen hierin een belangrijke rol. De kunstenaar Paul Klee heeft gezegd dat kunst de opgave heeft om iets zichtbaar te maken. In de vorm van afbeeldingen van kunstwerken in de omgeving van de bewoner proberen we iets zichtbaar te maken, waarmee de bewoner zijn levenskracht en vertrouwen kan doen toenemen. Dit iets zijn de aankondigingen van een geestelijke wereld. In sommige afbeeldingen wordt dat zichtbaar, in anderen weer niet. Afbeeldingen hebben de meeste kwaliteit, wanneer de werkelijkheid van een geestelijke wereld het intensiefst concreet wordt gemaakt. Afbeeldingen hebben geen kwaliteit wanneer dit aan de afbeelding niet ervaren kan worden. Daarom worden dit soort afbeeldingen in de omgeving van de bewoner zo mogelijk vermeden. Dat wil echter niet zeggen dat alleen godsdienstige afbeeldingen aanwezig zijn. Ook wanneer een kunstenaar in staat is een abstract schilderij te
maken waarin kleuren ons leiden naar verwondering, heeft dit een grote kwaliteit. Kwalitatieve afbeeldingen kunnen zo zelfs therapeutisch aangewend worden. Bij concentratiestoornissen kan bijvoorbeeld de hulp worden ingeroepen van de keukenmeid van Vermeer, die in opperste concentratie haar werk doet. Wanneer het Ik van de mens zich meditatief kan verenigen met die kwaliteit, kan het de mens met dat specifieke probleem helpen. Zo zijn er talloze verbindingen te maken tussen kwalitatieve kunstwerken en problemen van mensen. Binnen de instelling bevindt zich een bibliotheek met afbeeldingen, waar medewerkers afbeeldingen kunnen uitzoeken voor de bewoner. Dat maakt het verschil tussen een madonna van Rafaël of een afbeelding van Vermeer enerzijds, en een afbeelding van Donald Duck of van een scène uit een film van Arnold Schwarzenegger anderzijds. De bewoner en de medewerker hebben hierin beiden een weg te gaan, want het verschil moet als het ware beleefd worden aan de eigen stemming. Als dat niet gebeurt, blijven het voorschriften. De weg die de mens kan gaan om sensibiliteit te ontwikkelen voor omgevingsimpulsen, is een weg van oefening. Het lichaam is het instrument om omgevingsimpulsen waar te nemen. Het lichaam moet als het ware lijden aan verkeerde impulsen uit de omgeving. Pas dan ontstaat er een krachtige eigen impuls om bepaalde negatief werkende omgevingsimpulsen te vermijden. Gehandicapt zijn is altijd een probleem van de samenvoeging van de lichamelijke en de geestelijke kant van het mens-zijn. Om de samenvoeging te bevorderen is het belangrijk om de hoedanigheid van de dingen te leren kennen die interessant zijn voor de geestelijke mens. De instrumentalist moet immers belangstelling hebben voor zijn instrument. We zijn in staat om de geestelijke kant van de mens in de lichamelijke te lokken wanneer we kennis hebben van de dingen. Lokken is hiervoor het juiste begrip, omdat dit proces nooit onder dwang mag plaatsvinden. De geest van de mens heeft belangstelling voor het lichaam. De begrippen waarmee deze belangstelling aangeduid zouden kunnen worden, zijn: schoonheid, waarheid, echtheid en eerlijkheid, de vier kardinale deugden uit de oudheid. Wanneer de hulpverlener een opgave heeft die
29 Breidablick Zorgvisie
met lokken aangeduid zou kunnen worden, dan moeten deze begrippen of deugden voor de zorgverlener een leidraad zijn. De bewoner, maar ook de medewerker heeft vanuit zijn mens-zijn recht op een omgeving waar deze deugden te vinden zijn.
30 Breidablick Zorgvisie
De dingen moeten een bepaalde kwaliteit bezitten, omdat de geestelijke mens zich wil hechten aan kwaliteit. Kwaliteit heeft dit wanneer er sprake is van een mogelijkheid tot verbinding tussen de stoffelijke en geestelijke wereld. Mensen lijken zich steeds minder te kunnen hechten aan dingen. Zoals vroeger een stoel meer waarde kon hebben dan slechts een zitding te zijn, is het nu zo dat mensen de waarde van voorwerpen niet meer lijken in te zien. Vooral voor mensen met een incarnatiestoornis, dat wil zeggen een hechtingsstoornis, is het van groot belang dat de mens zich leert hechten, niet alleen aan mensen, maar ook aan een stoel of een appelboom. Door de hechting aan materiële zaken wordt het incarnatieproces gestimuleerd. Weer dienen de dingen dan van een bepaalde kwaliteit te zijn. De geestelijke mens is onvermogend om zich te hechten aan kunststoffen; daarentegen hecht hij zich met overgave aan wol of zijde, omdat deze natuurlijke producten de geestelijke mens de geborgenheid geeft, waarin het incarnatieproces verloopt. Daarom is er op Breidablick een grote inspanning om de huizen en het terrein smaakvol in te richten. Daarom ook de vraag of de kleding van natuurlijke aard mag zijn. Daarom de zeer beperkte omgang met de media, enzovoort. Het interieur, het terrein, de menselijke en sociale omgeving, zij alle worden vanuit de eerder genoemde begrippen gevormd. Dus geen kunststoffen, wel een opgeruimd huis en terrein, zo min mogelijk elektronica, bij voorkeur geen televisie, enzovoort. 4-1Kwaliteit Als er over omgeving gesproken wordt, heeft dat steeds een verband met het begrip kwaliteit. Omgevingskunde was immers de wetenschap van de werkzaamheid van de dingen op de ziel. De dingen werken op de mens. Enerzijds dient daaraan vooraf te gaan een bepaalde kennis over de mens, omdat er van uitgegaan wordt dat dingen op de mens werken. De
mens is dus een beïnvloedbaar, kwetsbaar wezen en afhankelijk van de werkzaamheid van de dingen. Anderzijds moet er tevens een bepaalde kennis ontwikkeld worden over de dingen waar de mens door middel van zijn zintuigen een verbinding mee krijgt. De omgeving is een werkzaam, helend middel voor de mens, als deze omgeving bestaat uit kwaliteit; de dingen moeten kwaliteit bezitten. Kwaliteit is niet afhankelijk van smaak. Smaak is veel meer een product van mode en trend en heeft zeker niet het persoonlijke, subjectieve karakter als doorgaans gedacht wordt.
31 Breidablick Zorgvisie
32 Breidablick Zorgvisie
De instelling
5 Leef-, werk- en cultuurgemeenschap
Breidablick wil een leef-, werk- en cultuurgemeenschap zijn. In tegenstelling tot de maatschappelijke teneur om geen instellingen meer te ontwikkelen, zijn we van mening dat een instelling met een eigen terrein een grote groep mensen met een verstandelijke handicap veel voordeel kan bieden. Van oudsher hebben de antroposofische instellingen steeds weer het dorp als uitgangspunt genomen voor de ontwikkeling van hun gemeenschappen. Een dorp is een kleinschalige woon-, werk- en cultuureenheid, waar de mensen elkaar kennen, waar het individuele lot gedragen wordt door de gemeenschap, waar de mens de mogelijkheid geboden wordt zich te hechten aan de dingen, waar gemeenschappelijke activiteiten plaatsvinden en waar naar herkenbaarheid van de dingen gestreefd wordt. Vanzelfsprekend is het niet zo dat het wonen in een dorp in deze tijd gerelateerd kan worden aan mensen met een verstandelijke handicap. De combinatie is niet bijzonder, maar mensen met een verstandelijke handicap leven vaak goed in een gemeenschap. Mensen hebben behoefte aan gemeenschap. Naarmate de mens zijn eigen kwetsbaarheid kent en accepteert, groeit de behoefte aan gemeenschap. Gehandicapte mensen hebben – in deze zin – vaak het voordeel dat ze noodgedwongen geconfronteerd worden met hun kwetsbaarheid. In deze tijd ontbreken de vormen voor gemeenschap. Tevens vindt er op dit moment een soort herwaardering plaats van de traditionele gemeenschappen, als een reactie op het tijdperk van het ego dat achter ons ligt. Een moderne gemeenschap kan zich goed vormen op basis van het begrip dorp. Dat betekent geen herstel van de oude dorpen maar een
33 Breidablick Zorgvisie
34 Breidablick Zorgvisie
metamorfose, waar de goede dingen van het dorp overdacht worden en geplaatst worden in de tijd waarin we leven. Allereerst betekent dit vormen vinden van samen leven die passen bij de eigentijdse bewustzijnsvormen. De gemeenschappen van mensen met een handicap en hun begeleiders kunnen daarin voorop lopen, omdat het samen leven en werken daar vanuit de behoefte van de mensen aanwezig is. Daarom geloven we sterk in de kleinschalige centralisatie van mensen met een handicap en de medewerkers. Op de instelling wonen bijvoorbeeld ongeveer zestig medewerkers, kinderen en partners van medewerkers, die allen in mindere of meerdere mate een verbinding hebben met de gemeenschap. Een wezenlijk aspect van ons dorp is de omgang met tradities. De traditie heeft een grote betekenis in het hechtingsproces van de mens aan de aarde. Een traditie is een gebeurtenis die bestaat uit rituelen. De oorsprong van de traditie is een geïnspireerd ogenblik van een mens, waar deze mens vorm aan heeft weten te geven. Bijvoorbeeld het eten van oliebollen op oudejaarsavond heeft eens een begin gehad. We kennen de oorzaak van dit begin niet, maar handhaven deze traditie. De inhoud van het vieren bestaat uit een proces van hechten aan de aarde en dat maakt ieder mens gelukkig. Het heeft dus een grote waarde om verjaardagen, jaarfeesten, trouwpartijen en jubilea vanuit een gerespecteerde traditie te vieren. Met alle aspecten van de gemeenschap krijgt de bewoner een verhouding, die weliswaar niet geheel van de inzet van de bewoner afhangt. Zodra iemand zich met de gemeenschap verbindt, ontstaan er niet alleen rechten, maar ook plichten. De bewoner is min of meer verplicht om deel te nemen aan de ochtendopeningen en aan de religieus-culturele vieringen, of er moet een zeer urgente reden aanwezig zijn om dat niet te doen. Als bijvoorbeeld een bewoner van joodse of islamitische oorsprong principiële bezwaren heeft tegen de christelijk getinte vieringen, dan kan hij deelname daaraan laten. Maar als er sprake is van vormen die de gemeenschap zichtbaar maken, zoals de ochtendopening, het vieren van de jaarfeesten en dergelijke, dan zijn de bewoners verplicht om daaraan deel te nemen. In die zin wordt er veel van een bewoner gevraagd, maar dat vragen is gebaseerd op een mensbeeld dat behoefte heeft aan gemeenschapsvormen. Leven in gemeenschap is uiteindelijk vreugdevol.
5-1Het huisleven Het huisleven speelt een grote rol op de instelling. De bewoners wonen vrijwel allen in groepen. Ook als ze een appartement bewonen, hebben ze een verbinding met een bepaalde groep, waar ze minstens eenmaal per dag een ontmoeting mee hebben. De woning waar de bewoners wonen, moet een bepaalde identiteit uitstralen. Het mag niet allemaal hetzelfde zijn, omdat de bewoner zijn woning bij thuiskomst als een thuis moet beleven. Een thuis beleeft de mens als hij bij binnenkomst ontvangen wordt en een gevoel van veiligheid en zekerheid krijgt. Wanneer alle woningen gelijkvormig zijn ingericht, staat dat het thuis beleven in de weg. De verantwoording van de inrichting van de woonruimte ligt bij de huisleiders en niet bij een hoofd inkoop. Daarmee is al een belangrijke stap gezet in de verscheidenheid van de inrichtingen. Wel dient de inkoper zich te houden aan bepaalde afspraken, die de principes van de omgevingskunde zichtbaar maken (natuurlijke materialen, kleuren, enzovoort). In de gezamenlijke huiskamers worden geen radio en televisie aangetroffen. Als een bewoner iets wil horen, kan hij dat op zijn eigen kamer doen; een medebewoner mag niet onvrijwillig de muziek van een ander aanhoren. Het gebruik van de televisie is op de instelling in principe niet mogelijk. Media en techniek wordt in de directe woonomgeving van de bewoner met veel bewustzijn gehanteerd. Het gaat erom dat een bewoner zich thuis voelt. Thuis voelen wordt bepaald door verwantschap met de dingen uit de omgeving, terwijl techniek de mens verwijdert van zijn omgeving; de mens komt in een andere werkelijkheid dan in de werkelijkheid van zijn omgeving. De gehandicapte mens, vooral de mens met zware contactstoornissen, heeft vanuit zichzelf een groot probleem met het thuis voelen in zijn omgeving. De mens maakt in zijn contact met media en techniek een excarnerende beweging, terwijl het leven op de instelling dienstbaar moet zijn aan de incarnerende beweging of, anders gezegd, de bewoner moet zich met tevredenheid over kunnen geven aan de plek waarop hij woont, werkt en cultuur ervaart. Een belangrijk middel om een groep bewoners een sociaal geheel te laten vormen is de verticale opbouw van de groep, daar waar zij wonen.
35 Breidablick Zorgvisie
Het leven en werken op de instelling is gebaseerd op wederzijdse hulpverlening. In het scheppen van situaties waar mensen elkaar kunnen helpen, wordt de mens het meest in het mens-zijn, het Ik, aangesproken. In het huis wonen daarom mensen bijeen met de meest verschillende hulpvraag. De mensen met meer mobiliteit worden van betekenis voor de mensen met een gecompliceerde hulpvraag. En andersom kunnen de cliënten met meer mogelijkheden zorgen voor anderen en daardoor aangesproken worden in hun menselijke ontwikkeling. 5-2Het werkleven
36 Breidablick Zorgvisie
Alle bewoners hebben van kwart voor negen in de ochtend tot vijf uur in de middag een plek in een werkplaats. Er zijn op dit moment ongeveer veertien verschillende werkgebieden, waaronder een bakkerij, een weverij, een textielwerkplaats, een papierwerkplaats, de keuken, een keramiekwerkplaats en een ambachtswerkplaats waar vooral houten producten gemaakt worden. Verder zijn er vier buitenwerkplaatsen: een boerderij, een groentetuin en twee hovenierswerkplaatsen. In een werkplaats wordt steeds een combinatie gezocht tussen productiviteit en creativiteit. Ieder product dat tot stand komt, moet verkocht kunnen worden en daarom moeten er eisen aan gesteld worden. Maar ook bij ieder product dat tot stand komt, moet de bewoner ontwikkelingskansen geboden worden. Een tekening bijvoorbeeld is geen product. Wel kan de bewoner zich daarin creatief uiten, maar een product is het nog niet. Het gaat dus in het werken om een combinatie van productiviteit en creativiteit, of anders gezegd, een eindproduct heeft speel- en leerelementen, maar ook echte werkelementen. Daar lenen de oude ambachten zich uitstekend voor. Montage of constructiewerk heeft alleen maar productieve kanten, een weefwerk heeft zowel productieve als creatieve kanten en dat geldt tevens voor het pottenbakken en het speelgoed maken. Naast deze werkplaatsen zijn er ook enkele dienstverlenende werkplaatsen, waar gewerkt wordt als dienst voor de hele gemeenschap, zoals de bakkerij, de keuken en de buitenwerkplaatsen. Maar ook in deze werkgebieden zijn de leer- en speelogenblikken aanwezig. De winkel op het terrein speelt een belangrijke rol. Het is voor de bewo-
ner direct zichtbaar wat de resultaten zijn van zijn werk. Natuurlijk hangt de productie van een werkplaats sterk af van de werkmogelijkheden van de individuele bewoner. Maar ook de bewoner met nauwelijks of geen werkmogelijkheden participeert in een werkplaats, om op een minder actieve wijze een bijdrage te leveren aan de totstandkoming van een product, door bijvoorbeeld in het sociale een rol te spelen. Daarnaast is het ook voor deze bewoner van groot belang om in een dagritme te leven, waar het gaan naar en weer verlaten van een werkplaats een grote bijdrage aan levert. 5-3 Het culturele leven Naast werken en wonen heeft een mens behoefte aan cultuur. Die behoefte ontstaat, doordat het beleven van cultuur hem op een hoger plan brengt: door cultuur kan de mens zichzelf als werkelijk mens herkennen. Als we dit kunnen aannemen, volgt daaruit dat er een onderscheid gemaakt moet worden tussen cultuur en vermaak. Lang niet al het vermaak, dat ook op de instelling wordt aangeboden, is cultuur. Spelletjes doen in huis is gezellig en bevordert de verdraagzaamheid en het sociale contact, maar niemand zou dat een culturele activiteit noemen. Bij een culturele activiteit wordt getracht de hogere of de geestelijke kant van de mens aan te spreken. Cultuur is nooit banaal, omdat banaliteit de mindere kanten van de mens aanspreekt. Het zal duidelijk zijn dat deze opvatting over cultuur op gespannen voet verkeert met hedendaagse opvattingen over cultuur. In die opvattingen wordt immers nauwelijks rekening gehouden met de behoeften van de geestelijke kant van het mens-zijn. Hieruit volgt dat cultuur altijd een relatie heeft met religie. Religie is immers een activiteit die ontstaat uit de geestelijke mens, die daarmee tracht zijn bestaan op aarde zin te geven. Religie moet niet verward worden met godsdienst. Godsdienst is alle activiteit die een relatie heeft met danken. Danken voor het feit dat de mens bestaat en danken omdat de mens beseft dat hij dit bestaan te danken heeft aan God. Alles wat gevierd wordt, omdat de mens zich verheugt een aardewezen te zijn, is een godsdienstige activiteit; alles wat de mens doet om een zelfstandige
37 Breidablick Zorgvisie
verhouding te ontwikkelen met deze wereld, die hij vergeten is, wordt religieus genoemd. Religie wil ook woordelijk zeggen: weer willen verbinden. Binnen de instellingen zijn er godsdienstige activiteiten, zoals de zondagsvieringen en de weekafsluitingen, deze zijn echter doortrokken met culturele activiteiten. Maar ook tijdens andere bijeenkomsten worden de bewoners en medewerkers opgeroepen om de geestelijke wereld zelfstandig bewust te worden met eigen denken en voelen.
6 De medewerker
38 Breidablick Zorgvisie
De medewerker is van zeer groot belang voor de bewoner. Mensen die niet binnen een instelling opgroeien of wonen, kunnen zich moeilijk voorstellen wat het betekent om vaak heel direct met vreemde mensen intieme banden te hebben, in de vorm van verzorging en verdere bemoeienis van de medewerker met de bewoner. Niet alleen dit, maar ook de wisseling van medewerkers speelt een rol. Als bewoners het minder treffen, kunnen ze wel met twintig mensen een in min of meerdere mate intieme relatie moeten hebben. Niet uit eigen keuze, maar omdat ze zijn zoals ze zijn. Zorgen voor mensen is geprofessionaliseerd sinds een honderdtal jaar en dat heeft voor de menselijke verhoudingen verstrekkende gevolgen gehad. Kan zorgen voor andere mensen wel geprofessionaliseerd worden; kan helpen wel betaald worden? Een van de uitgangspunten van de Camphillbeweging was de ontkoppeling van arbeid en verdienste, waarmee een geweldige stap voorwaarts werd gemaakt. De vraag is of het in deze tijd van realiteitszin getuigt om de regeling tussen bewoner en medewerker anders te organiseren. In deze zorgvisie zal dat niet gebeuren, maar wel is het bestaande probleem aangeduid, namelijk het professionaliseren van menselijke verhoudingen. Om enig inzicht te krijgen in de taken en de plichten van de groepsmedewerker worden deze onderverdeeld in drie gebieden: • Het verzorgen of het lichamelijke gebied. • Het bemiddelen of het zielengebied. • Het begeleiden of het geestelijke gebied. In de volgende hoofdstukjes zullen deze kanten apart worden belicht.
6-1Het verzorgen. Het lichamelijke gebied Vaak zijn mensen met een verstandelijke handicap en mensen met een later opgelopen hersenletsel tevens lichamelijk gehandicapt. Ze hebben daarom moeilijkheden met het verzorgen van zichzelf. Op Breidablick wordt hierin voorzien. De medewerkers hebben over het algemeen een diploma en/of ervaring in de omgang met mensen die verzorging nodig hebben. Het medewerkersbeleid is er op gericht om de kunde en de kunst van het verzorgen op de groepen aanwezig te laten zijn. De basiszorg die ieder mens nodig heeft en waar mensen niet zelf in kunnen voorzien, wordt door de medewerker geleverd. Als de beginnende medewerker de ervaring mist, wordt deze enige tijd begeleid door de medewerker praktijkbegeleiding. Alles wat mensen zelf kunnen, wordt aan hen overgelaten, maar vaak is het zo dat de laatste handelingen door de medewerker moeten gebeuren. De bewoners worden allen gestimuleerd in het verzorgen van zichzelf. Door de medewerker worden echter eisen gesteld aan de verzorging van de bewoner. Als de bewoner bijvoorbeeld zijn tanden niet wil poetsen of een andere fundamentele handeling niet wil uitvoeren die met de zelfverzorging te maken heeft, zal de medewerker stimulerend optreden. In dit kader is het belangrijk om op de wet BOPZ (Bijzondere Opneming Psychiatrische Ziekenhuizen) te wijzen, die de bewoner beschermt tegen middelen en maatregelen die tegen de zin van de bewoner ingaan. Mocht een bewoner tegen zijn zin iets moeten doen, bijvoorbeeld het innemen van geneesmiddelen, dan wordt er verantwoording afgelegd aan de Inspectie voor de Volksgezondheid. De leef- en werkgroepen zijn op Breidablick verticaal ingedeeld. Dat betekent dat er geen specifieke groepen zijn, met uitzondering van de mensen met een later opgelopen hersenletsel en de mensen met ernstig probleemgedrag. Door de verticale structuur van de groepen ontstaat de mogelijkheid dat de ene bewoner iets doet voor de andere bewoner; het geeft de mogelijkheid tot wederzijdse hulpverlening. De bewoners ondersteunen elkaar tijdens de wandelingen, waar de een de rolstoel van de ander duwt, met het tillen of tijdens de maaltijden. Vanzelfsprekend heeft de bewoner daarin geen eindverantwoordelijkheid, maar als het tot
39 Breidablick Zorgvisie
stand komt is het een verrijking voor het groepsleven. De wederzijdse hulpverlening is een belangrijke bouwsteen voor het sociale leven. De bewoner met meer mogelijkheden voelt zich gewaardeerd en het verschil tussen medewerker en de bewoner valt soms weg, wat het sociale aspect van de groep versterkt. Naast al het kunnen en de vermogens die op de groepen aanwezig zijn, is er op de instelling een behandelkamer, waar de groepsmedewerker terecht kan voor verzorgings- en verplegingsvragen die zijn kunnen overstijgen. Deze behandelkamer wordt bemand door een verpleegkundige. Zij is ook de tussenpersoon voor een bezoek aan de arts die twee dagen per week op Breidablick aanwezig is. Zowel de verpleegkundige als de arts is antroposofisch opgeleid. 6-2Het bemiddelen. Het zielengebied
40 Breidablick Zorgvisie
Naast de lichamelijke handicap hebben veel bewoners een probleem met de communicatie of het contact met hun medemens en de wereld. Vooral de bewoners die lijden onder de zogenaamde pervasieve stoornissen hebben veel begeleiding nodig in de relatie tussen hen en de ander of het andere. Maar ook anderen benaderen de andere mens en de wereld op een typische, niet alom geaccepteerde wijze. Bij communicatie gaat het vaak om normen die door anderen worden bepaald. Niet alles waar de bewoner mee in contact komt, richt zich naar zijn vermogen. Hier gaat het om integratie en de mate waarin dit gebeurt. Binnen het antroposofische mensbeeld is de ziel het deel dat het lichamelijke en het geestelijke met elkaar verbindt en tot een eenheid probeert te maken. De ingang tot het zielsmatige – zoals dat op het lichamelijke het verzorgen is en op het geestelijke gebied het begeleidende ontwikkelen – is het genieten van de wereld en alles wat zij biedt. Daarin heeft de medewerker een bemiddelende taak. De oorspronkelijke drijfveer van de ziel is het opzoeken van het genieten. Het beleven van de schoonheid en de pracht van de omgevende wereld en mensen werkt op de ziel als het genieten daarvan. Ook hier geldt weer dat alles wat de bewoner zelf kan ondernemen, hij ook zelf doet. Wel overlegt hij met de leiding over de dingen die ondernomen worden en vaak worden hierin grenzen bereikt.
Hoe laat naar bed; wat mag wel en wat mag niet op de kamer, enzovoort. Maar als de bewoner de dingen niet zelf kan, heeft de leiding hierin een bemiddelende taak. Dan gaan ze bijvoorbeeld samen naar buiten om van het voorjaar te genieten. Hij moet dan beoordelen of een bepaalde film door de beugel kan. Het gaat hier om het voelen van de verantwoordelijkheid om de bewoner voor bepaalde zaken die de wereld te bieden heeft te beschermen. Het oordeel wat de bewoner wel of niet aangeboden kan worden of zelf onderneemt, is een moeilijke discussie. Voor de leiding moet er in ieder geval altijd een aanleiding zijn voor de bemoeienis, maar algemene normen kunnen niet gehanteerd worden in deze vraagstukken. Veel meer is de medewerker de norm en het hangt van zijn kwaliteitsgevoel en sociale opmerkzaamheid af wat de bewoner aangeboden krijgt. Wel is het zo dat de huisleiders een verantwoordelijkheid hebben op dit gebied. Wanneer een groepsmedewerker bijvoorbeeld met een bewoner die last heeft van agressief probleemgedrag naar een film gaat waarin veel agressie voorkomt, zal de huisleider deze medewerker aanspreken. Kwaliteitsgevoel ontwikkelen voor dingen die de wereld te bieden heeft, is een kwestie van innerlijke ontwikkeling en sensibiliteit. Daarop kunnen medewerkers niet direct aangesproken worden; wel indirect in de vorm van opleiding en begeleiding. De mens is een geestelijk wezen. Voordat de mens zich verbindt met de aarde, heeft hij een bestaan in het hiervoormaals. De wereld van het hiervoormaals wordt in de antroposofie uitgebreid beschreven. Het komt vaak voor dat mensen tijdens hun bestaan een verlangen hebben naar de voorgeboortelijke wereld. Het genieten van de wereld, enthousiasme en voorspoed zorgen ervoor dat de mens deze wereld kan vergeten, maar als er periodes zijn van zwaarte en tegenspoed heeft de mens een verlangen naar de voorgeboortelijke wereld. De vorm om dit verlangen gestalte te geven wordt godsdienst genoemd - niet synoniem met religie. Door middel van godsdienst kan de mens die onvoldoende enthousiasme heeft voor het aardse leven het leven op aarde accepteren en zijn weg daarin gaan. Op Breidablick, waar veel mensen wonen die problemen hebben om het aardeleven te accepteren omdat de handicap vaak zo moeilijk te
41 Breidablick Zorgvisie
accepteren is, speelt daarom de godsdienst een belangrijke rol. Op de zondagochtenden worden godsdienstige bijeenkomsten gehouden; de ochtendopeningen hebben een godsdienstig karakter en de instelling heeft inmiddels een medewerker in dienst om het pastorale werk op te zetten. Hierbij zij opgemerkt dat het godsdienstige leven op de instelling niet kerkelijk is. Godsdienst heeft als doel om de mens vertrouwd te laten worden met het aardeleven door het verleden mee te dragen als een plek van licht en verwachting. 6-3Het begeleiden. Het geestelijke leven
42 Breidablick Zorgvisie
Centraal in de antroposofie staat de innerlijke ontwikkelingsweg. De mogelijkheid dat de mens kan veranderen maakt het leven rijk. De innerlijke ontwikkelingsweg leidt niet tot andersoortige waarnemingen van dingen die we nu niet kunnen zien. Allereerst is de bedoeling van deze ontwikkeling om meer opmerkzaamheid te hebben voor de omgeving; om meer contact en communicatie te hebben met alles wat ons omringt. Dat hecht de mens aan de aarde en dat maakt het leven zinvoller. Deze ontwikkeling vindt dus plaats op basis van verruiming van het bewustzijn door aandacht en opmerkzaamheid. Deze weg leidt bovendien vanzelf naar het terrein van ethiek en moraliteit. Zodra een mens onbevangen een verhouding zoekt met het andere en daarmee zijn bewustzijn verruimt, betreedt hij het gebied van ethiek. Op geschetste wijze een verhouding zoeken betekent het goede doen, omdat er vanuit kennis een noodzakelijkheid ontstaat om het goede te doen. Dan is ethiek geen deskundigenwetenschap meer, maar praktische ervaring. Aandacht en opmerkzaamheid zijn kwaliteiten van het Ik; zodra de mens deze activiteiten ontplooit, is hij op de top van zijn bewustzijnsmogelijkheden en daarmee reikt hij naar het geestelijke. Wanneer een mens besluit deze weg te gaan en wanneer hij daarbij actief de geestelijke wereld betrekt, heet deze activiteit religieus. Geestelijke wereld zou in deze zin synoniem kunnen zijn met niet-zintuiglijke wereld. De mens richt zijn aandacht op een wereld die niet zintuiglijk is. De zintuigen en het denken richten op een wereld die niet zintuiglijk is, klinkt paradoxaal. Om deze paradox te overwinnen heeft het bewustzijn
verruiming nodig. Voor een mens met een verstandelijke handicap is het een groot probleem om de weg van de innerlijke ontwikkeling - zoals beschreven - te gaan. Het fysieke instrument voor het verruimen van het bewustzijn zijn de hersenen en op dat gebied is het probleem vaak het grootst. Dit wordt zichtbaar in aandachtsstoornissen, contactstoornissen, denk- en waarnemingsstoornissen. Desondanks hebben de medewerkers hierin een taak. Ze kunnen de bewoner hierin begeleiden. Antroposofie is een weg, beschrijft Steiner, die het geestelijke in de mens verbindt met het geestelijke van de omgeving. In het begeleiden van het geestelijke in de mens is daarom een verwijzing naar de omgeving van eminent belang. Westerse filosofen van de vorige eeuw hebben ontdekt dat het wezenlijke van de mens zijn verhouding is tot het concrete ogenblik. Het gaat niet meer om de grote verhalen, zoals het doorgronden van de tijd of het ontwerpen van een ultieme maatschappelijke structuur. Steiner zegt met andere woorden: de mens leeft als geestwezen het meest op aarde als hij volledig opmerkzaam is. In iedere toestand van volledige opmerkzaamheid of overgave is de mens het meest mens. De weg die de bewoner aangeboden wordt op de instelling, is een weg van de aandacht, bijvoorbeeld tijdens de ochtendopeningen, de zondagsvieringen of de culturele avonden; tijdens het werken en de ontmoetingen. De mens wordt serieus genomen en niet gezien als een wezen dat vermaakt en verstrooid moet worden. Een uitwerking van deze thematiek is zeer belangrijk en daarom een van de toekomstige aandachtspunten binnen de instelling, omdat het tevens een antwoord is op een steeds toenemende vraag naar vermaak en verstrooiing, waar de mensen van deze tijd zo onder lijden.
7 Het ritme
In vrijwel alle onderwerpen speelt het ritme een rol. Omdat het op de instelling een fundamentele plek heeft, wordt er speciaal aandacht aan besteed. Het gebruik maken van ritme is gebruik maken van de wijsheid en wetmatigheid van de natuur en haar leven. Daarin onderscheidt ritme zich
43 Breidablick Zorgvisie
44 Breidablick Zorgvisie
van structuur; structuur is een product van het verstand. De ochtend is natuurlijk iets anders dan de middag; het voorjaar is iets anders dan het najaar en maandag is een andere dag dan vrijdag. Deze vanzelfsprekendheden worden door gebruik te maken van het ritme geaccentueerd, waardoor het ervaren van de vrijdag als laatste werkdag, het najaar als een tijd van verval en sterven sterker wordt. Heeft de maandag voor ons een andere betekenis dan de vrijdag; waaraan beleven we het voorjaar? De poging om de tijden verschillend en daardoor sterker te beleven, heeft tot gevolg dat de mens zich beter voelt op de plek waar hij woont en werkt. De mens is meer tevreden, omdat er een overeenkomst tot stand komt tussen de natuur in hem en de natuur buiten hem. Dat brengt een gevoel van welbevinden en tevredenheid voort. Binnen de instelling wordt zo het dagritme, het weekritme en het jaarritme toegepast. Iedere werkdag begint met een ochtendopening op precies dezelfde tijd. Na zeven jaar is dit nu het begin van de werkdag; voor iedereen. Of mensen nu wel of geen tijdsbesef hebben, of zulke contactstoornissen dat ze geen verhouding kunnen hebben met een ochtend of een vrijdag, of een zeer gestoord inprentingsvermogen hebben; iedereen weet nu wat een ochtend is. In het bijzonder de mensen met een later opgelopen hersenletsel - die vrijwel allen hun horlogetijd verloren hebben – zijn hier enorm bij gebaat, omdat ze door het ritme weer een tijdsgevoel krijgen. De ochtendopening heeft naast het bevorderen van het tijdsbesef een sterk sociaal karakter. Hier kan iedere dag de gemeenschap beleefd worden. Deze ervaring wordt ondersteund door de spreuk, die iedere dag gezamenlijk wordt gesproken: Op deze ochtend zijn we allen samen, om ons te herinneren aan onze oorsprong. Op dit land, dat eens water was. Waar we nu werken, om het geestvervuld te laten worden.
Dat proberen we door onszelf te leren kennen. Dat proberen we door met moed naar onszelf te kijken. Want als wij onze ziel leren kennen, dan krijgt de geest de interesse om zich met ons te verbinden. Dan mogen we verwachten, dat het ons lukt om: voor elkaar te werken en te zorgen, met elkaar te leven en aan elkaar te helen. Het weekritme wordt verder nog geaccentueerd door de weekafsluiting op de vrijdagmiddag en de vieringen op de zondagochtend. Op de zondagochtend, het begin van weer een nieuwe week, wordt op een godsdienstige wijze het mens-zijn gevierd. De jaarfeesten spelen een grote rol om het jaarritme te verhelderen. In het voorjaar wordt het paasfeest gevierd met haar voorjaarskleuren en haar symbolische betekenis van het ontkiemende leven. De christelijke jaarfeesten worden zo gevierd dat de richting steeds gaat naar het goddelijke in de natuur en niet naar een goddelijke in een hemel. Een belangrijk verschil met de bekende christelijke jaarfeesten is dat het modern vieren van jaarfeesten zoals dat op Breidablick plaatsvindt, een duidelijke oriëntatie heeft naar de voorchristelijke tijd. De christelijke cultuur heeft in de loop van de eeuwen en enorme geringschatting ontwikkeld ten opzichte van deze voorchristelijke cultuur. Belangrijke voorchristelijke culturen, zoals de Griekse en de Germaanse, leveren veel stof voor het zinnig vieren van jaarfeesten. Deze culturen waren niet heidens, maar vol met elementen die preludeerden op het mysterie van Golgotha. In het najaar wordt het feest van de aartsengel Michaël gevierd, die ons oproept om afscheid te nemen van de zomer en ons met moed de donkere tijd laat aanvaarden. Dat wordt begeleid door de prachtige herfstkleuren, die de natuur juist in deze tijd voortbrengt. In de winter wordt het kerstfeest gevierd met haar prachtige, winterse
45 Breidablick Zorgvisie
intimiteit. De opvoering van het kerstspel door bewoners voor bewoners, medewerkers, verwanten en inwoners van de Middenbeemster is ieder jaar een hoogtepunt. Zo wordt gebruik gemaakt van wat de natuur voortbrengt; het wordt slechts geaccentueerd en dat kan gebeuren door bewustzijn te hebben van het ritme. Nogmaals: ritme moet niet verward worden met structuur. Structuur is ook aanwezig binnen de instelling, maar dat wordt gevormd door het mensenverstand om situaties beter aan te kunnen.
8 Woonvormen
46 Breidablick Zorgvisie
De instelling streeft een grote variatie aan woonvormen na. Het merendeel van de bewoners woont op groepen, maar er kan ook op een appartement gewoond worden. Meestal wonen daar de mensen die over een grotere mate van zelfstandigheid beschikken dan de gemiddelde bewoner. Ook buiten de instelling zijn een aantal woonvormen; zo beschikt de instelling over een zorgboerderij in Warder, waar intensief in de nabijheid van dieren gewoond kan worden, maar ook nog over een aantal buitenhuizen, waar in kleinschaliger verband gewoond en gewerkt wordt. De diversiteit aan woonvormen geeft de bewoner de mogelijkheid om een eventuele keuze te maken. Tevens ziet de bewoner in zijn omgeving verschillende woonvormen, wat positief werkt om hospitalisatie tegen te gaan. In de woonvormen die buiten de instelling gerealiseerd worden, neemt een inwonende familie de begeleiding van de woonvorm op zich. Ook op de instelling zelf zijn vier woonvormen die direct gekoppeld zijn aan een familie. Met name voor kinderen en jongeren zijn dat goede woonvormen, omdat jongeren meer veiligheid in hun woonvorm nodig hebben en een ernaast wonende familie deze kan geven.
9 Mensen met een later opgelopen hersenletsel De cliënten die op Breidablick wonen, hebben meestal een aangeboren handicap. Anderen hebben tijdens de geboorte of enkele jaren daarna
een probleem gekregen, waardoor hun levens andere wegen gegaan zijn. Daarnaast geeft Breidablick ook de mogelijkheid voor wonen en werken aan mensen met een later opgelopen hersenletsel; mensen die in de reguliere zorg mensen met een niet aangeboren hersenletsel heten. Het Rafaëlhuis en het Etty Hillesumhuis zijn speciaal voor deze doelgroep gebouwd. Het Rafaëlhuis en het Etty Hillesumhuis bestaan beide uit drie groepen van zes mensen; mensen die allen een zwaar ongeval of een orgaantrauma gehad hebben. Nadat zij allen lange tijd in een hersteltraject gezeten hadden, bleek de handicap uiteindelijk zo ernstig, dat ze voor de rest van hun leven aangewezen zijn op zorg. Het onderscheid in wonen wordt gemaakt ten behoeve van deze groep. Gebleken is dat bij het gescheiden wonen de acceptatie van het bestaan beter verloopt. Ze worden dan in de woonsfeer niet geconfronteerd met mensen met een aangeboren handicap. Ook verloopt daardoor de plaatsing beter, omdat het voor de partner, kinderen en ouders beter te accepteren is. Tevens geeft het de mogelijkheid om de medewerkers specifiek te scholen, waardoor er binnen de instelling een specialisme is ontstaan. Wel worden deze mensen in het werkleven en het culturele leven geïntegreerd met de andere bewoners. Het antroposofische mensbeeld is een belangrijk mensbeeld om een werkwijze te ontwikkelen voor deze doelgroep. Te denken valt aan de hantering van de tijd door middel van het ritme en het omgaan met ethische vraagstukken. Als het gaat om een visie op zorg zijn er geen wezenlijke verschillen tussen beide doelgroepen. Het Rafaëlhuis werd in het najaar van 2004 geopend. Ter gelegenheid van deze opening is er een bundel artikelen verschenen met de titel Omgeving die het leven dient. Antroposofie en hersenletsel*.
10 Mentorschap
Zodra een bewoner op de instelling komt wonen, krijgt hij een mentor toegewezen. Een mentor is een daartoe opgeleide medewerker uit de groep medewerkers van de woonvorm waar de bewoner is komen te wonen. Deze medewerker behartigt – voor zover nodig – de belangen
47 Breidablick Zorgvisie
van de bewoner. Tevens is de mentor de contactpersoon voor de ouders en verdere verwanten. Het begrip mentor moet niet verward worden met de officiële status mentor, dat een rechtspositie inhoudt tegenover de bewoner, die uitgesproken wordt door een rechtbank. Het mentorschap binnen de instelling wordt helder gemaakt in de vorm van een protocol.
11 Ouders en verwanten
48 Breidablick Zorgvisie
Het besluit om op Breidablick te gaan wonen is in veel gevallen een moeilijk besluit geweest voor ouders of verwanten. Vaak is het zo dat de cliënt daar zelf niet of nauwelijks bij betrokken is geweest. Om voor een ander zo’n belangrijk besluit te moeten nemen, veroorzaakt in veel gevallen schuldgevoelens. Een kind uit huis plaatsen of met een partner niet meer kunnen samen leven zijn ingrijpende gebeurtenissen. Ouders, verwanten of partners moeten leren om deze gebeurtenissen een plek te geven in hun eigen leven. Op Breidablick is enige tijd geleden een initiatief genomen door een van de ouders om een familieraad op te richten die ondersteunend kan zijn in het verwerken van deze problematiek. Verder organiseert deze raad broers- en zussendagen, themadagen en dergelijke. Daarnaast is er op de instelling een cliëntenraad, zoals de wet medezeggenschap cliëntenraden voorschrijft. Het is van groot belang dat de zorg voor de cliënt beleefd wordt als een gezamenlijke zorg. Gezamenlijk de cliënt omhullen met de liefde en zorg van de ouders of de partner, en de deskundigheid en betrokkenheid van de instelling, kan van veel voordeel zijn voor de ontwikkeling van de cliënt. Omdat dit een moeilijk proces kan zijn, vraagt dit veel begrip en inzet van beide kanten. Het streven daarnaar kan in alle opzichten hierbij tot ideaal worden gesteld.
12 Seksualiteit
Een algemeen beleid betreffende seksualiteit is moeilijk te ontwerpen, omdat de vraag naar seksualiteit per mens zeer verschillend kan zijn. Allereerst beschouwt de instelling dit een zaak van de bewoner zelf. De vraag naar beleid kan echter wel gesteld worden. Daarbij komt dat het thema actueel is binnen de zorg voor de verstandelijk gehandicapte mens. Breidablick heeft een document opgesteld waar de visie van de instelling betreffende seksualiteit tot uitdrukking komt. Uitgangspunt in dit stuk is een geesteswetenschappelijke visie op de seksualiteit. Een zeer belangrijk geesteswetenschappelijk aspect betreffende seksualiteit is het onderscheid dat gemaakt wordt tussen erotiek en seksualiteit. Erotiek heeft niets met geslachtelijkheid te maken, maar zijn impulsen in de mens die het leven dienen en het warme menselijke gevoel oproepen. Het is een tragisch misverstand van deze tijd, dat deze twee begrippen niet meer duidelijk onderscheiden worden. Vanzelfsprekend heeft de instelling een protocol ‘grensoverschrijdend gedrag’ dat de bewoner, maar ook de medewerker beschermt voor excessen, waaronder ook de seksuele.
13 Voeding
Rudolf Steiner heeft zich over talloze dingen uitgesproken. Zo ook over voeding. Naar aanleiding van zijn uitspraken over voeding is er na zijn dood een antroposofische voedingsleer ontstaan. Aspecten van deze voedingsleer vinden hun weerslag in de keuken en de groentetuin van de instelling. De kern van deze voedingsleer is dat ons voedsel niet alleen de brandstof is voor ons lichaam, maar dat de geestelijke mens ook gebaat is bij de kwaliteit van onze voedingsmiddelen. Deze kwaliteit ontstaat in de hele keten van het planten, de groei, het oogsten en het bereiden van ons eten. De groenten worden volgens de biologisch-dynamische wijze geteeld en dat betekent in ieder geval dat er geen onnatuurlijke groei- en bestrijdingsmiddelen gebruikt worden. Daarnaast wordt bij het planten,
49 Breidablick Zorgvisie
het groeien en het oogsten van de plant rekening gehouden met kosmische invloeden, zoals de stand van de sterren en de planeten. Ook de boerderij met de koeien, de varkens en de kippen levert een eigen kwalitatieve bijdrage aan de voeding. De keuken is verantwoordelijk voor de bereiding van de maaltijden; de menu’s komen daar tot stand en er wordt met veel overleg en bewustzijn gekookt. Mensen die voor het eerst mee-eten op de instelling valt het alternatieve karakter van de maaltijden op. Er wordt bijvoorbeeld weinig vlees gegeten en als er vlees gegeten wordt, is het van biologische kwaliteit. Ook worden er veel graansoorten gegeten. Achter deze – voor Hollanders niet meer gebruikelijke maaltijden – steekt een visie, die de gezondheid en het welbevinden van de bewoner en mee-etende medewerker stimuleert.
14 Therapie of les 50 Breidablick Zorgvisie
De culturele of artistieke ontwikkeling van de bewoners is een belangrijk gebied, omdat de menselijke kwaliteiten in het bijzonder daar tot ontplooiing kunnen komen. Op de instelling werkt een aantal kunstzinnig therapeuten, waaronder een muziektherapeut, een schilder-, een spraaken een euritmietherapeut. Deze medewerkers werken nauw samen met de arts. Het begrip therapie wordt op de instelling zeer nauw omschreven gehanteerd. Iets is therapie, wanneer de arts op basis van de diagnose een idee krijgt hoe het genezingsproces te bevorderen. We volgen hierin Rudolf Steiner, die de artsen de handreiking geeft om niet teveel over therapie na te denken, maar vooral een juiste en scherpe blik en waarneming te ontwikkelen voor het stellen van een diagnose. De antroposofische arts heeft vervolgens het vertrouwen dat vanuit een juiste diagnose de therapie volgt. Therapie ontstaat dus uit de ontmoeting tussen arts en bewoner; de kunstzinnig therapeut heeft als het ware de middelen om de therapie uit te voeren, zoals een aannemer de ideeën van de architect uitvoert. Daarnaast kunnen de bewoners zelfstandig gebruik maken van deze vakkrachten in de vorm van lessen. De bewoners kunnen schilderles krij-
gen, muziekles en dergelijke. Deze lessen betalen de bewoners uit hun eigen inkomen.
15 Tweezijdige integratie
Breidablick ligt aan de rand van een klein en zeer toegankelijk dorp. Veel bewoners maken een dagelijkse wandeling naar een van de winkels in het dorp. Inmiddels zijn de bewoners van de Middenbeemster goed bekend met de bewoners van de instelling. Ook omgekeerd zien we veel inwoners van het dorp op de instelling. Al vanaf het begin stond de integratie van Breidablick in het dorp hoog op de wensenlijst en er werden toen middelen gerealiseerd die de integratie mogelijk zouden kunnen maken. Er is een winkel op het terrein, die naast de vele biologische en ecologische producten tevens de artikelen van de werkplaatsen verkoopt. Er worden weef- en viltartikelen verkocht, papierproducten, keramiek en allerlei speelgoed uit de ambachtswerkplaats en inmiddels heeft het brood uit de bakkerij faam in de Middenbeemster. De bijzondere speeltuin, die in de beginjaren samen met de Vriendenstichting werd gebouwd, is een regelmatige bezoekplek voor de kinderen uit het dorp. Zij lopen dan meteen ook even langs de boerderij en bezoeken de paarden, de koeien en de schapen. Maar ook de zaal van de instelling wordt steeds vaker gebruikt door allerlei verenigingen uit het dorp, voor de meest verschillende doeleinden. Het voordeel voor de bewoner is dat hij of zij zich opgenomen voelt in een grotere gemeenschap van mensen.
16 Medewerkers & Organisatie
De organisatie van de instelling dient dienstbaar te zijn aan het welzijn van de bewoners en de medewerkers. De horizontale organisatievorm, die in de aanvangsjaren gekozen werd, leek daarvoor de beste vorm. Er wordt gestreefd naar zo min mogelijk bureaucratie en het kantoor moet een open en toegankelijke plek zijn voor de bewoners en de medewer-
51 Breidablick Zorgvisie
52 Breidablick Zorgvisie
kers. De organisatie van de instelling krijgt - ook door de kleinschaligheid - een open karakter. Het menselijke karakter van de organisatie heeft een hoge prioriteit. In de loop der jaren kreeg de instelling steeds meer te maken met de gevolgen van de economisering en vermarkting van de zorg. Begrippen die ontleend zijn aan de economische wetenschappen hebben hun intrede gedaan en niemand lijkt daarmee nog een probleem te hebben. We spreken over cliënten, we moeten jaarlijks een bepaalde productie halen en de concurrentie tussen de instellingen draait op volle toeren. Het lijkt alsof daarmee tegelijkertijd iets verdwijnt. In het kader van deze zorgvisie werd dat consequent menselijkheid genoemd. Menselijkheid ontwikkelt zich nu eenmaal niet optimaal binnen een begrippensfeer die ontleend wordt aan de economie. Deze tak van de wetenschap is gebaseerd op het sociaal-darwinistische mensbeeld en dat verenigt zich niet met het antroposofische mensbeeld. De basisbegrippen van het sociaal-darwinisme zijn concurrentie, veiligheid scheppen door mensen voor elkaar te beschermen en dergelijke. Het ontbreekt dit mensbeeld aan vertrouwen, terwijl het antroposofische mensbeeld juist wel uitgaat van het wederzijdse vertrouwen. De organisatie van de instelling moet volledig meegaan in de teneur van deze tijd; er is geen keuze. Wel is het zo dat het een opgave is om de leidende motieven van de instelling hierdoor meer zorg te geven. Het aandacht geven aan deze zorg is een opgave voor de organisatie, waardoor bewoners en medewerkers zich menselijk aangesproken blijven voelen en niet gereduceerd worden tot producten en elkaar beconcurrerende wezens.
17 Ethische vraagstukken
De antroposofie als geesteswetenschap verruimt de grenzen van het bestaan. Er is leven na de dood en er is leven voor de geboorte. Het leven tussen geboorte en de dood is een zinvolle tijd. Het is niet toevallig en de mens heeft het bestaan zelf gewild. In de tijd dat de mens het besluit nam
om het leven te willen, heeft hij daar een bepaalde bedoeling mee gehad, die zich in de biografie van de mens uitdrukt of tot uitdrukking wil komen. Het komt voor dat de instelling geconfronteerd wordt met vragen naar leven en dood. De vraag van de ouders: kan mijn dochter eventueel een kind krijgen, of de vraag van de partners: als mijn man nog eens een apoplexie krijgt, wil ik niet dat er een verdere behandeling plaats vindt. Maar ook vragen naar het levenseinde worden gesteld. De instelling heeft daarover geen specifiek beleid; we volgen hierin de wet. Wel menen we hier een algemeen beleid over te kunnen voeren en dat is gericht op de kwaliteit van leven. In het hoofdstukje Tevredenheid en genietingen kwam het dragende karakter van het levenslichaam en het astraallichaam aan de orde. Deze lichamen dragen als het ware het Ik. Wanneer ethische vraagstukken aan de orde zijn dient het Ik van de mens sterk aangesproken te worden. Het Ik is tevens de vormer van de biografie. Biografie is de uitdrukking van het bijzondere en unieke van ieder mens. Wanneer de biografie helder gearticuleerd wordt, is dat ook een omgaan met ethische vraagstukken. Het verhelderen van de vraag, dat door deze articulatie gebeurt, is dan de zoektocht naar het antwoord. Pijn – bijvoorbeeld – is een zeer hinderlijk en in sterke mate een onverdraaglijk verschijnsel. Als het lukt om pijn een plek te geven in de biografie door deze te articuleren, kan het een zinvol verschijnsel worden. Vanzelfsprekend wordt dat bepaald door de mens zelf die met zijn pijn omgaat. Biografie moet worden onderscheiden van levensloop. Biografie duidt op het actief vormen van het eigen leven, terwijl levensloop meer de wetmatigheden van het leven aanduidt. Geboren worden, tanden wisselen en sterven zijn aspecten van de levensloop. Een afwijkende mening, ergens voor opkomen, in opstand komen en dergelijke kunnen biografische verschijnselen zijn. Ethische vraagstukken spelen in deze tijd een grote rol. De oorzaak daarvan is dat de mens niet meer kan steunen op een autoriteit. Vroeger speelde de kerkelijke geestelijkheid een grote rol in de vorm van voorschriften, maar ook in de vorm van vergeving. Het past bij deze tijd dat de mens dit individueel moet klaren. In plaats van de godsdienstige richtlijnen tracht de samenleving een alternatief te bieden in de vorm van poli-
53 Breidablick Zorgvisie
54 Breidablick Zorgvisie
tieke besluiten of wetenschappelijke ontdekkingen. Velen voelen zich daar niet in herkend, omdat zij wezenlijk anders denken over menselijke aangelegenheden. Ethiek wordt daarmee onderdeel van een politiek partijprogramma en dat is rampzalig voor de ethiek. Al eerder kwam aan de orde dat de antroposofie algemene ethische vraagstukken niet kent. Wanneer de mens zich inspant om een verbinding te krijgen met zijn Ik, komen vanuit het zoeken naar die verbinding de antwoorden op de levensvragen. Daarnaast ontstaan tijdens deze zoektocht de kwaliteiten die het leven rijker en geestelijker maken. De mens verdraagt als het ware geen onrecht meer; kan niet meer omgaan met nietszeggende media en is steeds beter in staat om zich socialer op te stellen. Wassily Kandinsky ontdekte in het begin van de twintigste eeuw dit proces en beschreef het als de handeling vanuit de innerlijke noodzakelijkheid. Daarmee wilde hij zeggen dat er, sinds het verdwijnen van de externe autoriteit, hiervoor nu een interne autoriteit in de plaats gekomen is. Die interne autoriteit is het Ik van het antroposofische mensbeeld. Meestal hebben de bewoners grote problemen om de weg van de innerlijke noodzakelijkheid te gaan, omdat hen allerlei handicaps en problemen in de weg staan, die te groot zijn om in dit bestaan op te lossen. Toch moet het beeld van deze mogelijkheden nooit uit het oog verloren worden, omdat het gaat om het wezen van de mens. Het wezen van de mens is immers de zoektocht naar zijn geestelijke kanten. Als deze zoektocht opgegeven wordt zal de mens steeds meer onmenselijkheid tonen.
Noten Bladzijde 15 Steiner begon zijn literaire carrière met de uitgave van filosofische boeken. Zijn boek De filosofie van de vrijheid is daaronder de belangrijkste.
Uitgeverij Vrij Geestesleven geeft de vertaalde werken van Steiner uit in de serie ‘Werken en Voordrachten’.
Bladzijde 17 Het levenslichaam is een van de vier wezensdelen, dat een belangrijk hoofdstuk van de antroposofie vormt. De opsomming is als volgt: – Het fysieke lichaam, zoals dat zich in de ruimte vertoont. – Het levenslichaam of etherlichaam vertoont zich in de tijd, dus in de ritmische processen. De plantenwereld is een samenvoeging van deze twee wezensdelen. – Vervolgens wordt gesproken over het astraallichaam of het bewustzijnslichaam. Dit heeft overeenstemming met de dierenwereld. Het geeft de mens de mogelijkheid om te bewegen en bewust-
55
zijn (geen zelfbewustzijn) te ontwikkelen. Werkzaamheid van het astraallichaam toont zich met
Breidablick Zorgvisie
name in het egoïsme. – En ten slotte dat wat de mens tot mens maakt wordt het Ik genoemd of de individualiteit. Opgeteld is dit de viergeleding van de mens.
In deze zorgvisie worden de zorgvragers of cliënten bewoners genoemd.
Bladzijde 18 De heilpedagogische cursus bestaat uit de voordrachten die de zorg voor verstandelijk gehandicapte mensen de theoretische grondslag geeft. In het Nederlands zijn deze voordrachten vertaald onder de naam Genezend opvoeden (Rudolf Steiner – Werken en voordrachten).
Bladzijde 19 De beweging van de antipsychiatrie heeft binnen de psychiatrie een revolutie veroorzaakt. Waren voor deze revolutie mensen met een psychiatrische stoornis patiënten, nadien werden het slachtoffers van een zieke samenleving. Het positieve van de revolutie was dat er aandacht kwam voor een mens met problemen. In Nederland werd deze revolutie aangekondigd door het boek Wie is
van hout van Jan Foudraine, de latere Bhagwanepigoon.
Bladzijde 20 In de laatste jaren van zijn leven bouwde Steiner een antroposofisch centrum in Dornach, vlak bij Bazel in Zwitserland. Nog steeds is daar de vestiging van de Algemene Antroposofische Vereniging. Het gebouw is ook een prototype van de zogenaamde antroposofische organische architectuur.
Bladzijde 22 De Pastoral-Medizinische Kurs bestaat uit een aantal voordrachten van Steiner die hij hield voor artsen en priesters. Steiner was ervan overtuigd dat artsen en priesters veel meer moesten samenwerken, vooral wanneer er bij zieke mensen sprake was van een gedragsproblematiek.
Bladzijde 26 Voor de basiswerken van Rudolf Steiner wordt hier verwezen naar de website www.christofoor.nl.
56 Breidablick Zorgvisie
Bladzijde 47 Het boekje is nog steeds te verkrijgen bij de receptie van Breidablick.