Provincie Noord-Brabant
Branchetoezichtsplan Betonmortelcentrales
Auteur
M. Engelen Datum
29 november 2005
Voorwoord De provincie Noord-Brabant wil haar toezicht inrichten op basis van risico’s. Het handhavingsprogramma 2005 had dan ook als ondertitel meegekregen: Naar een risicogerichte handhaving. Bij het toezicht op een individueel bedrijf krijgt de risicogerichte benadering vorm door middel van het toezichtsplan. In het voorjaar van 2005 is hiertoe de eerste serie banchetoezichtsplannen afgerond. De reacties van de toezichthouders hierop zijn positief. In een branchetoezichtsplan wordt een algemene beschrijving van het bedrijfsproces en de overige bedrijfsactiviteiten gegeven. Vervolgens wordt per onderdeel van het proces geïnventariseerd welke mogelijke risico’s (ongewenste afwijkingen) daarbij kunnen optreden. Per risico wordt bepaald hoe groot dit is. De risico’s die het hoogste scoren, zullen tijdens het preventieve toezicht de meeste aandacht moeten krijgen. In het bestuurlijk vastgestelde Handhavingsprogramma 2005 is opgenomen dat de prioriteit wordt gelegd bij het controleren van activiteiten en voorschriften waarbij de veiligheid, de volksgezondheid, het voorkomen van rampen en/of het drinkwater in het geding zijn. Daarbij is gesteld dat wij ons in 2005 dan ook intensiever gaan richten op de doelgroepen en regels waarbij deze onderwerpen spelen. Ook voor 2006 zullen dit onze speerpunten blijven. In de (branche-) toezichtsplannen worden deze bestuurlijke prioriteiten vertaald in technische specificaties. In het plan wordt tevens aangegeven op welke manier het toezicht wordt uitgevoerd. Administratief toezicht krijgt daarbij nadrukkelijk een plaats. Met de uitwerking van de gewenste aanpak voor het toezicht hopen we te bereiken dat er diepgaand toezicht op de belangrijkste risico’s bij een bedrijf wordt uitgevoerd. Bovendien hopen we te bereiken dat een branche in Noord-Brabant op uniforme wijze wordt gecontroleerd. Dit branchetoezichtsplan is geschreven voor de branche betonmortelcentrales. Met behulp van dit plan dient voor iedere provinciale betonmortelcentrale een planning te worden opgesteld. Bij deze planning dient rekening te worden gehouden met bedrijfsspecifieke omstandigheden, zoals bijvoorbeeld de ligging, het klachtenpatroon, de staat van de voorzieningen binnen de inrichting en het handhavingsverleden. Hiermee wordt maatwerk per bedrijf verkregen.
Branchetoezichtsplan Bandenschrotbedrijven / 29 november 2005
2/25
Inhoud 1. Branchebeschrijving
4
2. Reikwijdte en regelgeving
6
3. Procesbeschrijving
11
4. Risico-analyse
18
5. Aandachtspunten voor het toezicht
19
Bijlage 1 Risico-analyse
20
Bijlage 2 Tabel met 5-jarenplanning
25
Branchetoezichtsplan Bandenschrotbedrijven / 29 november 2005
3/25
1. Branchebeschrijving Algemeen Betonmortel is, naast de toeslagmaterialen zand en granulaat, samengesteld uit cement en water. Hulpstoffen worden toegevoegd om de verwerkbaarheid en de eigenschappen van de mortel te verbeteren. Betonspecie is een belangrijk product voor de bouwindustrie. In het Inrichtingen- en vergunningenbesluit (IVB) is aangegeven dat Gedeputeerde Staten vanaf een productie van 100 ton per uur het bevoegd gezag is. De betonmortelcentrales hebben naast de Wet milieubeheer te maken met diverse wetten en regelgeving. Hier wordt in hoofdstuk twee nader op ingegaan. In Nederland bevinden zich circa 192 betonmortelcentrales. Deze bedrijven beheren een wagenpark van ruim 1.100 truckmixers met een mengtrommelinhoud variërend van 6 tot 15 m3. De jaarproductie van deze bedrijven bedraagt circa 8,7 miljoen m3 betonmortel. Binnen de provincie Noord-Brabant zijn er ca. 22 betonmortelcentrales die beschikken over een provinciale vergunning. Er zijn vier verschillende typen betoncentrales te onderscheiden: 1 droge centrale; in dit type centrale worden de grondstoffen alleen afgewogen en in de truckmixer (mengwagen) geladen. Het mengen vindt plaats in de truckmixer. Deze minder geschikte methode wordt bijna niet meer toegepast; 2 natte centrale; hier worden de grondstoffen niet alleen afgewogen, maar ook gemengd in een vaste menger, van waaruit de betonspecie in het transportmiddel wordt gestort; 3 half-droge centrale; bij een half-droge centrale worden zand, cement, water en eventueel hulpstoffen en/of toeslagstoffen gedoseerd en voorgemengd tot mortelspecie in een vaste menginstallatie. Het mengen van de mortelspecie met de grove granulaten vindt plaats in de truckmixer; 4 computergestuurde betoncentrales; moderne betoncentrales zijn vaak uitgerust met computerbesturing voor het gehele productieproces. In het computergeheugen kan men een groot aantal basisrecepten opslaan. Na het invoeren van een aantal gegevens van de cliënt worden vervolgens de voor die afnemer bestemde charges automatisch afgewogen. Door het Nederlands Meetinstituut zijn voorschriften opgesteld voor weegautomaten, waardoor het gehele weegproces, inclusief de toetsing met het ingevoerde recept, kan worden beoordeeld. Bij deze centrales worden alle wegingen geregistreerd, waardoor controle achteraf op iedere geproduceerde charge betonspecie mogelijk is.
Branchetoezichtsplan Bandenschrotbedrijven / 29 november 2005
4/25
Bij alle bedrijven vindt het transport plaats in truckmixers, die onderweg langzaam ronddraaien (agiteren) ten einde ontmenging van de betonspecie te voorkomen. Drogere mengsels (aardvochtige betonspecie) kunnen ook met vrachtwagens worden vervoerd. De capaciteit van truckmixers varieert tussen 6 en 15 m3. Branche organisaties Er zijn 140 bedrijven aangesloten bij de Vereniging van Ondernemingen van Betonmortelfabrikanten in Nederland (VOBN). De goedgekeurde betonmortelcentrales staan onder controle van het certificeringsinstituut Stichting BMC, erkend door de Raad voor de Certificatie. De producten dragen een kwaliteitskeur, het KOMO/Betonverenigingcertificaat. VOBN Postbus 383 3900 AJ Veenendaal Tel: (0318) 557 474 Fax: (0318) 557 470 E-mail:
[email protected] Internet: www.gietbouw.nl
Certificatie instelling BMC Postbus 150 2800 AD Gouda Tel: (0182) 532 300 Fax: (0182) 570 216 E-mail:
[email protected] Internet: www.bmc-cert.nl
Naleefgedrag en klachten bij betonmortelcentrales Belangrijkste milieuaspecten bij betonmortelcentrales zijn stof en geluid. Stof kan vrijkomen bij de op- en overslag van cement en zand. Er moeten hiervoor dan ook maatregelen in de vergunning worden genomen om deze emissie tegen te gaan. Grootste geluidsbron bij betonmortelcentrales zijn de draaiende truckmixers en de menger, deze zijn echter meestal inpandig opgesteld. Een andere grote geluidsbron betreft de transportbewegingen van en naar de inrichting. Ook het energieverbruik is vrij hoog, deze is evenredig met de productie. In een vergunning in het kader van de Wet milieubeheer moeten voor betonmortelcentrales in ieder geval voorschriften worden opgenomen met betrekking tot stof en geluid.
Branchetoezichtsplan Bandenschrotbedrijven / 29 november 2005
5/25
2. Reikwijdte en regelgeving In dit hoofdstuk worden de regelingen, besluiten, richtlijnen en overige wetgeving die voor een toezichthouder van belang kunnen zijn, genoemd. Tevens wordt een korte beschrijving gegeven. De lijst is niet uitputtend. Wet milieubeheer Betonmortelcentrales vallen onder de werkingssfeer van de Wet milieubeheer volgens categorie 11.1.b. van het IvB (Inrichtingen en vergunningen besluit), te weten: ‘Inrichtingen voor het winnen, vervaardigen, bewerken, verwerken, opslaan of overslaan van betonmortel of betonwaren’. Hierdoor wordt aan de bedrijfsvoering van betonmortelcentrales een aantal milieu eisen gesteld. Deze eisen worden vertaald in voorschriften die worden opgenomen in de milieuvergunning. Voor het verlenen van de milieuvergunning zijn gedeputeerde staten het bevoegd gezag als de capaciteit ten aanzien van het vervaardigen van betonmortel 100.000 kg per uur of meer bedraagt. Hierbij dient te worden opgemerkt dat de capaciteit die feitelijk kan worden gerealiseerd met de installaties en bedrijfsvoering die in de vergunningaanvraag zijn beschreven, bepalend is voor de bevoegdheidsvraag. Indien de begrenzing van een betonmortelcentrale minder dan 100.000 kg per uur betreft, is de gemeente het bevoegd gezag. Wet verontreiniging oppervlaktewateren De Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Wvo) verbiedt het lozen van afvalwater op het oppervlaktewater via een ‘werk’ (bijv. pijp, goot). Lozen op het oppervlaktewater is alleen toegestaan als daarvoor een vergunning in het kader van de Wvo is verleend. Betonmortelcentrales die hun afvalwater rechtstreeks op het oppervlaktewater lozen, hebben naast een milieuvergunning een vergunning nodig in het kader van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren. De aanvraag hiervan vindt soms gecoördineerd met de milieuvergunning plaats. In het ‘Besluit aanwijzing van soorten inrichtingen’ zijn tevens categorieën van bedrijven aangewezen die in het kader van de Wvo vergunningplichtig zijn als zij hun bedrijfsafvalwater alleen indirect lozen (via de gemeentelijke riolering en/of een afvalwaterzuiveringsinstallatie). Betonmortelcentrales zijn hierin echter niet genoemd. Vinden dus alleen indirecte lozingen op het oppervlaktewater plaats, dan kan volstaan worden met het opnemen van lozingsvoorschriften in de milieuvergunning. Het bevoegd gezag is in handen van de waterkwaliteitsbeheerders, zoals Rijkswaterstaat, waterschappen, zuiveringschappen en hoogheemraadschappen.
Branchetoezichtsplan Bandenschrotbedrijven / 29 november 2005
6/25
Wet bodembescherming De Wet bodembescherming is van toepassing op de situaties binnen betonmortelcentrales die een risico van bodemverontreiniging met zich meebrengen, zoals de opslag van gevaarlijke stoffen. Het centrale begrip binnen de Wet bodembescherming is de zogenaamde zorgplicht (artikel 13). Dit houdt in dat een ieder die handelingen verricht waardoor de bodem verontreinigd of aangetast kan worden, maatregelen moet treffen die redelijkerwijs kunnen worden gevergd om verontreinigingen of aantasting van de bodem te voorkomen. Handelen in strijd met de zorgplicht is strafbaar. Verder kunnen provincies voor grondwaterbeschermingsgebieden verordeningen opstellen ter bescherming van de bodem en/of het grondwater, zie ook ‘Besluiten en verordeningen’ (‘Provinciale Milieuverordeningen (PMV)’). Het opstellen van verordeningen leidt tot nog strenger toezicht en voorschriften in de Wm-vergunning met betrekking tot bodembescherming en grondwaterbescherming. Grondwaterwet De Grondwaterwet is van toepassing op betonmortelcentrales die grondwater onttrekken. Afhankelijk van de hoeveelheid grondwater die wordt onttrokken en het tijdsbestek waarin dit gebeurt, moet bij de betreffende provincie een melding worden gedaan of een vergunning worden aangevraagd. Wet geluidhinder Sinds de inwerkingtreding van de Wet milieubeheer richt de Wet geluidhinder (Wgh) zich niet meer op vergunningverlening voor inrichtingen. De Wet geluidhinder beoogt geluidhinder als gevolg van verkeerslawaai of industrielawaai, voor zover deze betrekking heeft op industrieterreinen waar zich ‘grote lawaaimakers’ bevinden, te voorkomen of te beperken. De ‘grote lawaaimakers’ zijn de zogenaamde ‘2.4-inrichtingen’ die als zodanig zijn aangewezen in artikel 2.4 van het ‘Inrichtingen en vergunningenbesluit milieubeheer’. De Wet geluidshinder stelt rond industrieterreinen met ‘2.4-inrichtingen’ geluidszones in. Een bedrijf dat zich binnen de zone wil vestigen, dient vooraf met een akoestisch rapport aan te tonen dat als gevolg van haar bedrijf de geluidszone niet zal verschuiven. Betonmortelcentrales zijn aangewezen als ‘2.4-inrichting’. In het kader van de Wet geluidhinder bestaan nog verdere regels om geluidsoverlast van machines en toestellen te voorkomen. In de Besluiten geluidsproductie motorvoertuigen, stoomaggregaten en motorcompressoren worden eisen gesteld aan de geluidsproductie van deze voertuigen en machines. Goedgekeurde machines krijgen een EU-sticker en mogen worden verhandeld.
Branchetoezichtsplan Bandenschrotbedrijven / 29 november 2005
7/25
Wet inzake de luchtverontreiniging De Wet inzake de luchtverontreiniging (Wet Luvo) stelt onder andere regels aan installaties die luchtverontreiniging veroorzaken. Betonmortelcentrales kunnen direct met deze wet te maken hebben via het ‘Besluit emissie-eisen stookinstallaties milieubeheer A’ (Bees-A), en het ‘Besluit luchtkwaliteit’. Besluiten en verordeningen Naast voornoemde wetten kunnen ook diverse besluiten en verordeningen van toepassing zijn. De belangrijkste vloeien voort uit de Wet milieubeheer, de Wet bodembescherming, de Wet milieugevaarlijke stoffen en de Wet geluidhinder. Algemene Plaatselijke Verordening (APV)
Deze verordening is gebaseerd op de Gemeentewet, waarin onder meer bepalingen op het gebied van het milieu zijn opgenomen. De milieubepalingen hebben onder meer betrekking op de bescherming van het milieu en het natuurschoon, bescherming flora en fauna, voorkomen van stankoverlast, etc. Een artikel heeft betrekking op vormen van geluidhinder die niet in de Wet geluidhinder zijn geregeld: geluidhinder in de open lucht door dieren, bromfietsen en vrachtauto’s. Besluit emissie-eisen stookinstallaties milieubeheer (BEES)
Het ‘Besluit emissie-eisen stookinstallaties milieubeheer B’ (Bees-B) heeft betrekking op de uitstoot van stikstofoxiden (NOx), zwaveldioxide (SO2) en stof als gevolg van verbranding van kolen, stookolie of aardgas in stookinstallaties van inrichtingen, waarvoor een Wm-vergunning geldt. Bees-B geeft algemene regels die gelden voor inrichtingen waarin kleinere stookinstallaties (vanaf 0,9 MW per ketel tot 50 MW totaal thermisch vermogen per inrichting) staan opgesteld. Ook zijn er voorschriften opgenomen voor het meten van de geëmitteerde stoffen. BEES-B is een besluit in het kader van de Wet milieubeheer. Het ‘Besluit emissie-eisen milieubeheer A’ (Bees-A) heeft ook betrekking op de uitstoot van stikstofoxiden (NOx), zwaveldioxide (SO2) en stof als gevolg van verbranding van kolen, stookolie of aardgas in stookinstallaties. Bees-A is echter een besluit in het kader van de Wet luchtverontreiniging en is van toepassing op alle stookinstallaties. In de bijlagen van het besluit zijn per soort stookinstallatie de voorschriften weergegeven die van toepassing zijn. In zowel BEES-B als BEES-A is de zogenaamde bandbreedte opgenomen. Binnen deze bandbreedte kan het bevoegd gezag bij het verlenen van een vergunning strengere of, in een enkel geval, minder strenge emissie-eisen stellen. Besluit opslaan in ondergrondse tanks (BOOT)
Betonmortelcentrales kunnen in het bezit zijn van ondergrondse tanks voor de opslag van bijvoorbeeld dieselolie of huisbrandolie. Op dergelijke opslagen is het ‘Besluit opslaan in ondergrondse tanks’ (BOOT) van toepassing. Het doel van dit besluit is de kans op verontreiniging van bodem- en grondwater als gevolg van het in gebruik Branchetoezichtsplan Bandenschrotbedrijven / 29 november 2005
8/25
hebben van een ondergrondse tank tot een minimum te beperken. Daartoe zijn in het besluit aan diverse soorten opslagen specifieke voorschriften verbonden. Het besluit is overigens nog niet van toepassing op tanks gevuld met procesvloeistoffen en tanks die onderdeel zijn van een procesinstallatie. Lozingenbesluit bodembescherming
Het ‘Lozingenbesluit bodembescherming’ is voor betonmortelcentrales van toepassing indien zij huishoudelijk afvalwater, koelwater en/of ander bedrijfsafvalwater in de bodem lozen. Met een gemeentelijke ontheffing kunnen deze lozingen onder bepaalde voorwaarden en voor een beperkte periode worden toegestaan. Besluit voorzieningen en installaties milieubeheer
Dit besluit is van toepassing op betonmortelcentrales die een propaantank hebben met een maximale inhoud van 13 m3. Het besluit bevat regels voor de installatie, keuring en het gebruik van de tank. Provinciale Milieuverordeningen (PMV)
Op grond van de Wet milieubeheer zijn provinciale staten verplicht ter bescherming van het milieu een provinciale milieuverordening op te stellen. In de verordening zijn voorschriften opgenomen waaraan een bedrijf moet voldoen met betrekking tot het gescheiden houden en afvoeren van afval. Verder staan hierin de milieubeschermingsgebieden gedefinieerd en beschreven. Bouwstoffenbesluit
Op 1 januari 1999 is het Bouwstoffenbesluit in werking getreden. In het Bouwstoffenbesluit zijn criteria en randvoorwaarden vastgelegd voor het toepassen van alle steenachtige bouwstoffen, die grofweg gezegd in direct contact komen met regen- of grondwater. Op betonmortel dat in een werk wordt aangebracht met een betonmolen of een betonmixer, is het besluit pas van toepassing als het beton ten minste 28 dagen is uitgehard. Richtlijnen, circulaires en handleidingen Naast voornoemde wetten, besluiten en verordeningen kunnen ook diverse richtlijnen, circulaires en handleidingen c.q. handreikingen van toepassing zijn. Circulaire Industrielawaai en de Handreiking Vergunningverlening en Industrielawaai
Bij vergunningverlening moeten de geluidimmissies bij betonmortelcentrales worden beoordeeld volgens de Handreiking Industrielawaai. De Handreiking bevat adviezen, concrete normen en grenswaarden voor geluid.
Branchetoezichtsplan Bandenschrotbedrijven / 29 november 2005
9/25
Nederlandse emissie Richtlijnen (NeR)
De Nederlandse Emissie Richtlijnen (NeR) hebben betrekking op proces-emissies naar het luchtcompartiment van stofvormige, dampvormige en gasvormige stoffen. De NeR worden door het bevoegd gezag gebruikt bij het opstellen van vergunningvoorschriften. De NeR gaan uit van de stand der techniek. Deze richtlijnen zijn in principe van toepassing op alle bedrijven waarbij wezenlijke emissies naar de lucht plaatsvinden. De emissie-eisen voortvloeiend uit de NeR-systematiek zijn op zichzelf staand en vloeien niet voort uit wettelijke regelingen. In de NeR zijn (model) voorschriften opgenomen waarmee het bevoegd gezag de maatregelen en eisen zoals deze gesteld zijn in de NeR kan formaliseren in een milieuvergunning. In de NeR wordt onderscheid gemaakt tussen algemene regelingen voor continue processen en bijzondere regelingen voor specifieke bedrijven of installaties en die ook gelden voor diffuse bronnen en incidentele piekemissies. Voor betoncentrales is er geen bijzondere regeling opgesteld. CPR-richtlijnen
De richtlijnen bevatten technische en technisch-organisatorische maatregelen waarmee ongevallen en rampen, veroorzaakt door gevaarlijke stoffen, voorkomen kunnen worden.
Branchetoezichtsplan Bandenschrotbedrijven / 29 november 2005
10/25
3. Procesbeschrijving Aanvoer, opslag en intern transport van grond- en hulpstoffen Bij de aanvoer, opslag en intern transport van grond- en hulpstoffen spelen de volgende milieuaspecten een rol: • geluid • bodem- en waterverontreiniging • lucht (stof) Zand en granulaat Zand, granulaat en andere grove toeslagmaterialen worden per schip of per as aangevoerd. De keuze van het transportmiddel hangt af van de ontginningsplaats van de grondstoffen en de ligging van het bedrijf. Veel betoncentrales liggen langs waterwegen. Bij het laden en lossen van schepen zal ervoor moeten worden gezorgd dat een homogene korrelopbouw wordt gewaarborgd. Ook moet uiteraard worden voorkomen dat de materialen worden verontreinigd. Het lossen van schepen geladen met zand en granulaat zal meestal met een grijper plaatsvinden. Indien op het opslagterrein nog een hoeveelheid zand aanwezig is waarvan de korrelverdeling duidelijk afwijkt van de nieuwe aanvoer, dan dient het nieuw aangevoerde zand gescheiden van de oude voorraad te worden opgeslagen. De grijper moet het toeslagmateriaal op het beschikbare terrein laagsgewijs deponeren en niet alles op één hoop gooien. Door het afrollen van het grove materiaal zal anders ernstige ontmenging kunnen optreden. De storthoogte moet bovendien beperkt blijven, ook weer om ontmenging te voorkomen. Vooral grof toeslagmateriaal (bijv. grind) vereist meer aandacht omdat de kans op ontmenging groter is. Het is van belang een ruim opslagterrein voor zand en granulaat beschikbaar te hebben. Vaak zal een opslagterrein worden ingedeeld in vakken, bijvoorbeeld met behulp van keerwanden, om diverse fracties van elkaar gescheiden te kunnen houden. Het terrein moet zijn voorzien van een verharde ondergrond, terwijl er bovendien een doelmatige afwatering moet zijn. Er moet voor worden gezorgd dat er geen verontreiniging van het toeslagmateriaal kan plaatsvinden. Ook boombladeren kunnen verontreiniging veroorzaken. Problematisch zijn voorts verontreinigingen die in het toeslagmateriaal kunnen komen indien bijvoorbeeld het ruim van het schip niet zorgvuldig is gereinigd voordat het toeslagmateriaal wordt geladen. Verontreiniging van zand en granulaat kan ook plaatsvinden als de grijper die voor het lossen wordt gebruikt van tevoren andere, voor beton schadelijke stoffen (bijv. kunstmest of gebrande kalk) heeft geladen of gelost. Dit laatste kan vooral bij openbare loskaden het geval zijn. Zand en granulaat voor beton, gewapend beton en voorgespannen beton moeten voldoen aan de eisen van NEN 5905. De keuringsmethoden die nodig zijn om de mate van verontreiniging vast te stellen, zijn opgenomen in aparte normen. Branchetoezichtsplan Bandenschrotbedrijven / 29 november 2005
11/25
Ook ten aanzien van toeslagmateriaal afkomstig uit zee zijn eisen geformuleerd over het toelaatbare chloridegehalte en het aandeel schelpen. De indeling van het opslagterrein en de ligging ervan ten opzichte van de menginstallatie zijn afhankelijk van de capaciteit van de gehele installatie. Bij kleine eenheden worden de diverse toeslagmaterialen vaak in de vorm van een halve cirkel rond de menginstallatie opgeslagen. Het zand en granulaat worden dan met behulp van een sleepschop van de voorraad naar de weeginstallatie getransporteerd. Bij grote werken of bij een grotere betonmortelcentrale is de benodigde voorraad dermate groot dat een radiaalsgewijze opstelling niet meer praktisch is. Het transport vindt dan plaats met behulp van grijpers, transportbanden of elevatoren. Ook met een laadschop (shovel) kan het materiaal van de voorraad naar een ontvangtrechter worden gebracht. Een dergelijk transport kan echter de kans op ontmenging doen toenemen, omdat de laadschop aflopen van het materiaal zal veroorzaken. Bij de opslag moet uiteraard worden voorkomen dat de verschillende materialen door elkaar raken, bijvoorbeeld door ondeugdelijke of te lage afscheidingen tussen de verschillende vakken of door slordig lossen van de kraanmachinist. Bij grotere installaties worden gewoonlijk voorraadsilo’s boven of voor de menginstallatie gebouwd. Vanuit deze silo’s komt het materiaal in de weeginrichting. Het onderste gedeelte van de silo dient een helling van ten minste 50° te bezitten, terwijl er bij voorkeur een centrale aftapopening aanwezig moet zijn. Ook het vullen van de bunker zal bij voorkeur centraal moeten geschieden, met name om de kans op ontmenging zo klein mogelijk te maken. Cement In het algemeen moet men er bij de opslag van cement aan denken dat de belangrijkste eigenschap van cement het vermogen is om met water te reageren. De logische consequentie daarvan is dat tijdens het transport en de opslag van cement alle contact met vocht moet worden vermeden. Verschillende cementsoorten moeten bovendien duidelijk afzonderlijk van elkaar worden opgeslagen. Voor elke soort en type cement kan daarom het beste een aparte silo worden gereserveerd. Het aantal cementsilo’s per bedrijf bedraagt meestal minimaal drie voor de opslag van de verschillende soorten cement. Cement kan worden aangevoerd per schip, as of spoor. Het cement wordt met behulp van lucht vanuit het transportmiddel naar de silo geblazen. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van een compressor. De transportlucht kan vrij veel vocht bevatten; de luchtleidingen moeten daarom voor gebruik telkens worden doorgeblazen. Onverpakt cement, opgeslagen in silo’s, kan verouderen doordat in deze silo’s aan de wand condensatie kan optreden van de in de lucht aanwezige waterdamp. Het ter plaatse aanwezige cement zal dan met dit water reageren. Cement dat tijdens de opslag in aanraking is geweest met vocht, zal een hoeveelheid kluitjes bevatten. Als deze kluitjes nog fijn zijn te wrijven, is het cement nog voor gebruik geschikt. Hardere kluitjes Branchetoezichtsplan Bandenschrotbedrijven / 29 november 2005
12/25
zullen ook in een menger niet meer geheel worden verpulverd. Uit dergelijk cement zullen deze kluitjes verwijderd moeten worden. Door het zeven van het cement kunnen de kluiten worden afgescheiden. Om de emissie van cementstof te verminderen zijn cementsilo’s voorzien van stoffilters. De ontstoffingsinstallatie van de silo’s moet zo zijn geconstrueerd dat ook daardoor geen ongewenste vermenging ontstaat. De aanvoer en opslag van vliegas gebeurt analoog aan dat van cement. Cement (en poedervormige bestanddelen zoals vliegas) wordt via transportschroeven (vijzel) of via perslucht getransporteerd vanuit de cementsilo’s naar de cementweegunit via gesloten systemen. Water Water wordt in een waterweegunit ingebracht via een leidingnet. Bij gebruik van ander water dan leidingwater wordt het water opgeslagen in bunkers waar de kwaliteit kan worden gecontroleerd voordat het in het proces wordt gebracht. Hulpstoffen De aanvoer van hulpstoffen zoals plastificeerders, luchtbelvormers, bindingversnellers en andere gebeurt over de weg via bulkcontainers van 1.000 liter of in vaten. Om een overzichtelijke opslag van hulpstoffen mogelijk te maken moet daarvoor een afzonderlijke ruimte worden ingericht. Omdat veel hulpstoffen vorstgevoelig zijn en door bevriezing hun werking geheel of gedeeltelijk kunnen verliezen, dient de opslagruimte voor hulpstoffen vorstvrij te zijn. Bij de aanvoer van vaten of wisselreservoirs waarin de hulpstoffen gewoonlijk zijn verpakt, is het goed er op te letten dat er duidelijk op de verpakking en op de vaten is aangegeven welke hulpstoffen er in het vat zitten. Bij opslag van hulpstoffen in permanent opgestelde vaten kan uitzakken van zwaardere bestanddelen plaatsvinden. Daardoor kan de werking van de hulpstof verschillen vertonen. Door de hulpstof van tijd tot tijd te roeren, mechanisch of door luchtinjectie, kan een homogene samenstelling gehandhaafd blijven. Dosering Bij de dosering van de grond- en hulpstoffen spelen de volgende milieuaspecten een rol: • geluid • ucht (stof) Granulaten worden gedoseerd op basis van gewicht of volume. Dosering op basis van gewicht, rekening houdend met het vochtgehalte van de granulaten is het
Branchetoezichtsplan Bandenschrotbedrijven / 29 november 2005
13/25
meest nauwkeurig. De vereiste nauwkeurigheid bij het doseren van toeslagmateriaal bedraagt circa 2% van het beoogde gewicht. Doseren op basis van gewicht gebeurt via een weegcel of een weegband die ofwel gescheiden voor elk granulaat, ofwel cumulatief de granulaten afweegt. Belangrijk bij het afwegen zijn de nauwkeurigheid en de snelheid van wegen. Dosering op basis van volume is eveneens gangbaar. Volgens deze methode worden de volumes gedoseerd onderaan de uitlooptrechter van de werksilo’s. Daartoe worden deze trechters voorzien van een schuif waarvan de openingshoogte instelbaar is en een korte transportband waarvan de snelheid regelbaar is. Via een doseerband op tijds- of impulsregeling wordt een correct volume granulaat afgemeten. Ook een combinatie van volumedosering en controle door gewichtsmeting wordt in de praktijk toegepast. De weegwerktuigen moeten door het Nederlands Meet Instituut worden onderzocht op juiste werking. Dit onderzoek vindt plaats tijdens het zogenaamde toelatingsonderzoek. Daarnaast worden weegwerktuigen zowel vóór ingebruikneming als periodiek geijkt. Zand en granulaat Voor het doseren van zand en granulaten is gewichtsdosering de meest praktische oplossing. Bij het doseren van lichte toeslagmaterialen kan volumedosering een goede oplossing betekenen. Voor het afwegen van zand en granulaten dient een doelmatig ingerichte, voor elke grondstof afzonderlijke weeginrichting beschikbaar te zijn. Wel kunnen zand en grind in één weegbak na elkaar worden afgewogen, wat meestal cumulatief geschiedt. Tussen het afwegen van het zand en grind moet er wel voldoende tijd zijn om het afgewogen gewicht te controleren, pas daarna mag de andere fractie worden bijgewogen. De productiecapaciteit kan aanzienlijk toenemen als zand en grind worden afgewogen op aparte weegwerktuigen. Cement Voor het afwegen van cement dient altijd een apart weegwerktuig aanwezig te zijn. Net als bij het afwegen van zand en granulaat moet de gewichtsaanwijzing van de cementweger zodanig zijn opgesteld, dat de mengmeester kan controleren of het juiste gewicht wordt afgewogen en of de weegbak volledig is geleegd. De vereiste nauwkeurigheid is circa 1,5% ten opzichte van de beoogde waarde. Wanneer er gebruik wordt gemaakt van verpakt cement kan het wegen vervallen, als een geheel aantal zakken wordt gedoseerd en het gewicht dus precies bekend is. Bij moderne weegunits voor cement zijn voorzieningen aanwezig tegen cementstofemissie. Branchetoezichtsplan Bandenschrotbedrijven / 29 november 2005
14/25
Water Water kan worden afgemeten door middel van een geijkte volume- of debietmeter of worden afgewogen in een weegbak. De waterdosering kan ook volautomatisch gebeuren en bijgestuurd worden via opvolging van de elektrische weerstand van de betonspecie in de menger of via het vermogen van de menger als functie van de consistentie van de betonspecie. Bij het opbouwen van een installatie is het verstandig er rekening mee te houden dat er behoefte kan bestaan aan het doseren van warm water; dit kan onder andere nodig zijn bij strenge vorst. Hulpstoffen Er bestaan verschillende methoden om hulpstoffen te doseren. Voor het doseren van vloeibare hulpstoffen zijn maatcilinders in de handel, waarbij het mogelijk is een visuele controle op de gedoseerde hoeveelheid hulpstof uit te oefenen. De afmetingen van de maatcilinders zijn afhankelijk van de gewenste te doseren hoeveelheden bij de verschillende hulpstoffen. Poedervormige stoffen in kleine hoeveelheden zoals kleurstoffen worden vaak manueel gedoseerd. Hulpstoffen in kleine hoeveelheden worden vooraf in het aanmaakwater verdeeld. Bij moderne betonmortelcentrales, voorzien van een productcertificaat, worden hulpstoffen afgewogen op geijkte weegapparatuur. Na iedere weging wordt het weegbakje met wat aanmaakwater nagespoeld. Betonmengen Bij het mengen van het beton spelen de volgende milieuaspecten een rol: • geluid • lucht (stof) Het mengen omvat het: • vullen van de menger; • mengen; • ledigen van de menger. Het doel van het mengen is om de gedoseerde grondstoffen zo gelijkmatig mogelijk over het mengsel te verdelen, zodat een homogeen mengsel wordt verkregen. Menginstallaties kunnen zowel buiten als binnen de bedrijfshal opgesteld staan. Betonmengers kunnen worden onderscheiden in trommelmengers, dwangmengers, trogmengers en continumengers. De keuze van een type menger wordt in de eerste plaats bepaald door het type beton dat geproduceerd dient te worden. In vergelijking met trommelmengers kosten dwangmengers meer energie. Ze zijn tevens meer gevoelig voor slijtage, maar kunnen beter leegdraaien doordat de schoepen langs de wand schrapen. Dit type wordt veel in de prefab industrie gebruikt. Branchetoezichtsplan Bandenschrotbedrijven / 29 november 2005
15/25
Bij moderne mengers zijn stoffilters geïnstalleerd ter voorkoming van stofemissie bij het vullen van de menger. Trommelmengers Bij deze mengers vindt het mengen plaats in een trommel, die aan de binnenzijde is voorzien van schoepen, die het te mengen materiaal tijdens het ronddraaien van de trommel mee omhoog voeren totdat het materiaal naar beneden valt. Dwangmengers Bij dit type mengers vindt het mengen plaats in een bak en wel door onafhankelijk van de bak bewegende schoepen. Er zijn typen dwangmengers met stilstaande bak en met draaiende bak. De bak wordt van boven af gevuld en lost gewoonlijk via een schuif in de bodem of in de zijwand van de bak. Door de ronddraaiende beweging van de mengschoepen, al of niet gepaard gaande met het ronddraaien van de bak, worden de grondstoffen gemengd en na het openen van de losschuif wordt de betonspecie door de schoepen uit de opening gewerkt. Het mengen in een dwangmenger noemt men wel geforceerde menging. Trogmengers en continumengers Bij dit type mengers vindt het mengen plaats in een horizontaal opgestelde, dubbelcilindervormige bak, waarin twee van schoepen voorziene horizontale assen tegen elkaar in draaien. De menger wordt gelost door een losopening in de bodem. Een op de trogmenger gelijkende menger is de continumenger. Ook hierbij wordt gemengd in een horizontaal opgestelde cilindervormige bak waarin schoepen om een horizontale as ronddraaien. Het vullen vindt continu plaats aan het ene eind van de cilinder, de gemengde specie komt er aan de andere kant uit. Door het continu mengende karakter van de menger is de inhoud meestal gering. Toepassing van de continumenger vindt vrijwel uitsluitend plaats in speciale productieprocessen voor cementgebonden producten. Truckmixers Truckmixers zijn uitgerust met een draaiende, schuin opgestelde kuip waarin schoepen schroefvormig zijn opgesteld. De rotatiesnelheid kan aangepast worden aan het type beton. Door het opvoeren van de draaisnelheid kan dezelfde kuip ook dienst doen als menger (bij half-droge centrales). Deze mogelijkheid wordt trouwens steeds aangewend indien juist voor het storten op de bouwplaats een sterk vloeimiddel of vezelwapening wordt toegevoegd. Truckmixers bestaan in uitvoeringen van 6 tot 15 m3. Overschotten aan beton worden gestort op de bouwplaats of gaan retour naar de betoncentrale. Op de centrale wordt gezocht naar een alternatieve afzet in de vorm van bijmenging met een andere lading, een alternatieve afvoer, de vulling van eenvoudige prefab elementen, het storten in de recyclage-eenheid of het storten op een hoop voor verharding tot betonafval. Branchetoezichtsplan Bandenschrotbedrijven / 29 november 2005
16/25
Op het einde van iedere werkdag of indien nodig na aflevering van een lading worden de truckmixers inwendig gespoeld op de centrale. Eén of meerdere keren per week kan een anti-betonkleefmiddel worden aangebracht om het aanhechten van verse beton aan installaties en apparatuur tegen te gaan. Levering van betonmortel Voor het vastleggen van de regels die worden gehanteerd bij het bestellen en afleveren van betonmortel is NEN 3502 ‘Levering van betonspecie door betonmortelbedrijven’ opgesteld. In deze norm worden alle gegevens vermeld die moeten worden opgegeven bij zowel een levering op samenstelling als bij een levering op gebruikseisen zoals sterkte en milieuklasse. Voorts omvat de norm details betreffende de te verwerken grondstoffen, de menging en het transport van betonmortel, evenals de regels die gelden bij het afleveren. Een belangrijk gedeelte van de norm handelt over de kwaliteitscontrole bij en na de aflevering. Ondersteunende activiteiten Ten behoeve van het productieproces vinden een aantal ondersteunende activiteiten plaats waaronder: - Reiniging: mengers, transportbanden, vrachtwagens en ander materieel worden zowel droog als nat gereinigd. Onder reiniging wordt tevens de reiniging van de bedrijfsterreinen verstaan. Hiervoor wordt regelmatig een veegeenheid ingezet. - Onderhoud: veel grotere betonmortelcentrales hebben een onderhoudswerkplaats voor de uitvoering van kleine metaalbewerking en het onderhoud van het machinepark. - Laboratoriumactiviteiten: in het kader van een productiecontrole en een kwaliteitscontrole voor BMC worden laboratoriumactiviteiten uitgevoerd; deze zijn beperkt tot de productie van betonkubussen, het uitvoeren van zeefanalyses. Meestal gebeuren complexe analyses extern. - Breekactiviteit: in een beperkt aantal bedrijven wordt een breekactiviteit op de eigen terreinen uitgevoerd; door een tussentijdse opslag van het betonpuin op de bedrijfsterreinen wordt voldoende puin verzameld voor de inzet van een mobiele breekinstallatie. Het granulaat wordt meestal toegepast in de verharding van bedrijfsterreinen. Het granulaat kan ook worden toegepast in de betonproductie.
Branchetoezichtsplan Bandenschrotbedrijven / 29 november 2005
17/25
4. Risico-analyse In bijlage 1 is de risico-analyse nader uitgewerkt. Voor een betonmortelcentrale zijn 40 risico’s geïnventariseerd. Hiervan zijn 10 risico’s die een hoge prioriteit hebben. Daarnaast zijn er 8 risico’s met een gemiddelde prioriteit en 22 met een lage prioriteit. In hoofdstuk 5 worden de risico’s met de hoogste prioriteit opgesomd waarbij een globale beschrijving wordt gegeven van de controle van deze risico’s. Belangrijke onderwerpen voor het toezicht zijn de opslag van grond- en hulpstoffen. Hierbij vormen de volgende punten een specifiek aandachtspunt: • geen besproeiing bij droogte • niet correcte opslag buiten keerwanden • geen correcte scheiding van stoffen in vakken • ontbreken van bodembeschermende voorzieningen. Alle effecten komen bij deze risico’s aan bod, dat wil zeggen dat zowel naar de bodem, water, lucht, fysieke leefomgeving, veiligheid en de volksgezondheid gekeken moet worden. Ten aanzien van de restbetonrecycling is het ontbreken van bodembeschermende voorzieningen van belang. Hier zijn vooral bodem en water de aandachtspunten. Met betrekking tot de spoelplaats van de mixers is het afvalwater dat de lozingsnormen overschrijdt van belang. Hier is vanzelfsprekend water het aandachtspunt. Met betrekking tot installaties gaat het om de veiligheid in relatie tot de drukvaten en de daarop betrekking hebbende wetten en besluiten. Voorts is bij de dieselopslag de naleving aan CPR 9-6 van belang. Hier zijn bodem en water, maar ook veiligheid aandachtspunten. Hetzelfde geldt voor de opslag van olieproducten. De opslag en het aftappen moet gebeuren boven een vloeistofdichte voorziening. In het algemeen kan gesteld worden dat er ook een niet goed onderhouden inrichting prioriteit verdient in het kader van alle mogelijke effecten.
Branchetoezichtsplan Bandenschrotbedrijven / 29 november 2005
18/25
5. Aandachtspunten voor het toezicht In onderstaande tabel zijn de onderwerpen met een hoog risico opgenomen. Deze zijn overgenomen uit bijlage 1. Tevens is aangegeven op welke manier de controle hierop kan worden ingevoerd. Waar sprake is van zowel een fysieke (F) als een administratieve controle (A) is in feite een meer auditachtige aanpak gewenst. Daarbij wordt niet alleen de situatie op dat moment gecontroleerd maar wordt ook onderzocht op welke manier de vergunninghouder ervoor zorgt dat het optreden van dat risico zoveel mogelijk wordt voorkomen. Hier is sprake van een diepgaande controle. Vragen hierbij kunnen zijn: Zijn er instructies voor het personeel/ontdoeners? Is het personeel goed opgeleid? Vindt er een interne controle plaats op naleving van de instructies? Wordt er regelmatig onderhoud aan de voorzieningen gepleegd? Onderdeel bedrijfsproces
Risico
Hoe controleren?
1 2 3 4 5 6
Opslag van grond- en hulpstoffen
F F F F+A F+A A
7
Opslag olieproducten
8
Installaties
9 10
Dieselopslag Algemeen
Geen besproeiing bij droogte Niet correcte opslag buiten keerwanden Geen correcte scheiding van stoffen in vakken Ontbreken van bodembeschermende voorzieningen Lozing afvalwater belemmert openbaar riool Afvalwater overschrijdt de lozingsnormen (PH sulfaat en onopgeloste bestanddelen) Opslag en aftappen gebeurt niet boven een vloeistofdichte voorziening Drukvaten voldoen niet aan de daarop betrekking hebbende wetten en besluiten Voldoet niet aan CPR 9-6 Inrichting niet goed onderhouden
Restbetonrecycling Spoelplaats mixers
F+A F+A F+A F
Een groot aantal risico’s vergt een fysieke controle (de gang van zaken waarnemen) aangevuld met een administratieve controle. Een groot gedeelte van de van de risico’s is gelegen in de opslag van grond- en hulpstoffen en zaken die hiermee samenhangen. Per risico verschilt het effect dusdanig dat niet eenduidig is aan te geven waar op gelet moet worden, fysieke leefomgeving, water en bodem zijn echter wel aandachtspunten. Verder is afwalwater een aandachtspunt bij verschillende onderdelen van het bedrijfsproces in een betonmortelcentrale. Bij alle onderwerpen is zowel een fysieke als administratieve controle gewenst. Het is immers de bedoeling dat een toezichthouder diepgaan onderzoek verricht om gefundeerd een uitspraak te kunnen doen over de genoemde onderwerpen.
Branchetoezichtsplan Bandenschrotbedrijven / 29 november 2005
19/25
Bijlage 1 Risico-analyse Het bedrijfsproces van een milieustraat is in een aantal hoofdactiviteiten weergegeven in onderstaande tabel (eerste kolom). Vervolgens zijn per activiteit de mogelijke risico’s opgesomd. Per mogelijk risico wordt bepaald hoe groot de prioriteit is. De prioriteit van een risico wordt met behulp van de volgende formule bepaald: Prioriteit = kans x (effect) 2. Met kans wordt bedoeld de kans op overtredingen. Effect is een maat voor de negatieve gevolgen die overtredingen te weeg brengen. Deze formule is gebaseerd op de algemeen bekende formule om de grootte van een risico te berekenen: Risico = kans * effect. Het is in de prioritering van de handhaving gebruikelijk om het effect zwaarder mee te laten wegen dan de kans (waarin het naleefgedrag is opgenomen). Dat is de reden dat het effect kwadratisch wordt meegenomen in de berekening van de prioriteit. De statenleden van de Commissie Ruimte & Milieu hebben ingestemd met deze formule1. Kans Met kans wordt bedoeld de kans dat het effect daadwerkelijk optreedt. Deze wordt bepaald door de kans op overtredingen. Twee factoren zijn hierbij van belang. De eerste factor betreft het financieel voordeel dat behaald kan worden als het risico daadwerkelijk optreedt. De tweede factor betreft de houding van de branche (hoe serieus gaat de branche om met het voorkómen van dit risico). Dit zal per risico verschillend zijn. Het gaat hierbij om zaken als: is de regel algemeen geaccepteerd binnen de branche, is de branche van nature geneigd om na te leven, trekt zij zich iets aan van de druk die vanuit handhaving wordt uitgeoefend of is de branche wat dat betreft arrogant? Denk ook aan gemakzucht die kan spelen bij bepaalde gedragsvoorschriften zoals het open laten staan van deuren. Beide factoren worden gescoord en de totale kans is de som van beide scores. Scoren gebeurt als volgt: Financieel voordeel 1 = geen of nauwelijks financieel voordeel, 2 = enigszins financieel voordeel, 3 = (zeer) groot financieel voordeel. Houding branche 1 = de branche stelt al het mogelijke in het werk om dit risico te voorkomen, 2 = de branche probeert enigszins om dit risico te voorkomen, maar niet tot het uiterste, 3 = de branche doet absoluut geen moeite om dit risico te voorkomen.
1 Zie rapportage sessie Statencommissie voor Ruimte en Milieu, juli 2004 Branchetoezichtsplan Bandenschrotbedrijven / 29 november 2005
20/25
Effect Effect wordt ingegeven door de negatieve effecten die mogelijk zijn wanneer een risico daadwerkelijk voorkomt. Er zijn diverse negatieve effecten, oftewel maatschappelijke belangen, die met de milieuvergunning en andere wetgeving voorkomen moeten worden. Voor toezichtsplannen zijn de volgende effecten benoemd: • Bodem (aantasting bodemkwaliteit) • Water (aantasting (drink)waterkwaliteit) • Lucht (aantasting luchtkwaliteit) • Fysieke leefomgeving (hinder door stank, geluid, stof, licht, trillingen etc.) • Fysieke veiligheid (fysiek letsel aan personen) • (Volks)gezondheid (ziekmakend) Van elk risico wordt ingeschat hoe groot het negatieve effect is dat kan optreden. Dit gebeurt door voor elk risico per effect te bepalen hoe groot dit effect is is op een schaal van 1 tot 3. 1 = geen of nauwelijks effect, 2 = enigszins effect, 3 = (zeer) groot effect). Vervolgens wordt een totaalscore voor het effect berekend door de scores op te tellen. Bij deze optelling worden de scores op het gebied van Veiligheid en Volksgezondheid ieder drie keer meegeteld. De score voor Water wordt twee keer meegeteld. De risico’s met de hoogste score hebben de grootste prioriteit, dan is er een groep met gemiddelde prioriteit en tot slot een groep risico’s die een lage prioriteit heeft.
Branchetoezichtsplan Bandenschrotbedrijven / 29 november 2005
21/25
Tabel Risico-analyse en prioriteitberekening
10
11
12
13
14
Prioriteit = som kans * som (effect)2
9
Som effect
8
Volksgezondheid (*3)
7
Veiligheid (*3)
6
Fysieke leefomgeving
5
Lucht
4
Water (*2)
3
Som Effect (per item 1, 2 kans of 3)
Bodem
2
Kans (per item 1, 2 of 3)
Houding branche
1
Risico
Financieel voordeel
Nr. Onderdeel bedrijfsproces (Activiteit)
Aanvoer grond- en Niet correcte opslag hulpstoffen buiten keerwanden Ontbreken van overvulbeveiliging Geen of niet juist functionerende stoffilters Morsluifel ontbreekt
1
2
3
1
2
3
2
2
1
19
1083
2
1
3
3
3
1
1
1
1
17
867
2
2
4
1
1
3
3
1
2
17
1156
1
3
4
1
3
1
1
1
1
15
900
Opslag van grond- Geen besproeiing bij en hulpstoffen droogte Niet correcte opslag buiten keerwanden Geen correcte scheiding van stoffen in vakken Ontbreken van bodem beschermende voorzieningen Mengproces Ontbreken of slecht functionerende stoffilters bij menger Geen noodzakelijke akoestische voorzieningen Transport / Terrein wordt niet distributie schoon gehouden / niet nat gehouden Onnodig draaiende motoren van vrachtwagens / shovels Restbetonrecycling Geen voor geschreven (vloeistofdichte) voorziening recyclinginstallatie Ontbreken van bodem beschermende voorzieningen
1
2
3
2
2
3
2
1
2
20
1200
1
2
3
2
2
2
3
2
1
20
1200
2
1
3
2
2
2
3
2
1
20
1200
3
2
5
3
3
1
1
1
2
20
2000
2
2
4
1
1
3
2
1
1
14
784
2
2
4
1
1
1
3
1
1
13
676
1
2
3
2
1
2
2
1
1
14
588
1
1
2
1
1
2
2
1
1
14
392
3
2
5
3
1
1
1
1
1
13
845
3
2
5
3
3
1
1
1
1
17
1445
Branchetoezichtsplan Bandenschrotbedrijven / 29 november 2005
22/25
Water (*2)
Lucht
Fysieke leefomgeving
Veiligheid (*3)
Volksgezondheid (*3)
Som effect
Prioriteit = som kans * som (effect)2
Som Effect (per item 1, 2 kans of 3)
Bodem
(Eventueel) ontbreken van cur/ pbv-certificaat 16 Geen logboek voor visuele inspecties 17 Lozing afvalwater belemmert openbaar riool 18 Spoelplaats mixers Ontbreken van bodem beschermende voorzieningen 19 Afvalwater overschrijdt de lozingsnormen (ph-sulfaat en onopgeloste bestanddelen) 20 Tankplaats Ontbreken van bodem beschermende voorzieningen 21 (Eventueel) ontbreken van cur/ pbv-certificaat 22 Geen logboek voor visuele inspecties 23 Lozing afvalwater belemmert openbaar riool 24 Ontbreken van noodzakelijke lediging en onderhoud slibvangput en afscheider 25 Installaties Niet tijdige controle en keuring van stookinstallaties 26 Drukvaten voldoen niet aan de daarop betrekking hebbende wetten en besluiten 27 Veiligheid Brandblusinstallaties niet of niet tijdig gekeurd
Kans (per item 1, 2 of 3)
Houding branche
15
Risico
Financieel voordeel
Nr. Onderdeel bedrijfsproces (Activiteit)
1
1
2
1
1
1
1
1
1
11
242
1
2
3
1
1
1
1
1
1
11
363
2
2
4
2
3
1
1
1
1
16
1024
3
2
5
3
1
1
1
1
1
13
845
3
2
5
2
3
1
1
1
1
16
1280
3
1
4
3
3
1
1
1
1
17
1156
1
1
2
1
1
1
1
1
1
11
242
1
2
3
1
1
1
1
1
1
11
363
2
2
4
2
3
1
1
1
1
16
1024
2
2
4
1
3
1
2
1
1
16
1024
2
2
4
1
1
3
1
1
1
13
676
2
3
5
1
1
1
2
3
1
18
1620
2
1
3
1
1
1
1
3
1
17
867
Branchetoezichtsplan Bandenschrotbedrijven / 29 november 2005
23/25
35 36 Algemeen
37
38
39
40
Prioriteit = som kans * som (effect)2
34
Som effect
33 Afvalstoffen
Volksgezondheid (*3)
32 Opslag olieproducten
Veiligheid (*3)
31 Dieselopslag
Fysieke leefomgeving
30
Lucht
29
Water (*2)
Er is geen noodplan aanwezig Gasflessen niet correct opgesteld Gasflessen niet tijdig gekeurd Voldoet niet aan cpr 9-6 Opslag en aftappen gebeurt niet boven een vloeistofdichte voorziening Opslag afval is niet juist Geen tijdige opgave jaarlijks overzicht afvalstoffen Afgifte aan nieterkende inzamelaars Er is geen inspectie- en onderhoudssysteem Geen rapportage registratie energieverbruik Geen registratie rapportages en onderzoeken Geen registratiesysteem gevaarlijke stoffen Inrichting niet goed onderhouden
Som Effect (per item 1, 2 kans of 3)
Bodem
28
Kans (per item 1, 2 of 3)
Houding branche
Risico
Financieel voordeel
Nr. Onderdeel bedrijfsproces (Activiteit)
1
2
3
1
1
1
1
3
1
17
867
1
2
3
1
1
1
1
3
1
17
867
2
2
4
1
1
1
1
2
1
14
784
2
2
4
3
3
1
1
2
1
20
1600
2
3
5
3
3
1
1
1
1
17
1445
1
2
3
3
3
1
1
1
1
17
867
1
2
3
1
1
1
1
1
1
11
363
3
1
4
1
1
1
1
1
1
11
484
1
2
3
2
2
2
2
2
1
19
1083
1
2
3
1
1
1
1
1
1
11
363
1
2
3
1
1
1
1
1
1
11
363
3
2
5
1
1
1
1
1
1
605
2
2
4
2
2
2
2
1
19
1444
Branchetoezichtsplan Bandenschrotbedrijven / 29 november 2005
2
24/25
Bijlage 2 Tabel met 5-jarenplanning Met behulp van dit branchetoezichtsplan dient voor iedere provinciale betonmortelcentrale een planning te worden opgesteld. Bij deze planning dient rekening te worden gehouden met bedrijfsspecifieke omstandigheden, zoals bijvoorbeeld de ligging, het klachtenpatroon, de staat van de voorzieningen binnen de inrichting en het handhavingsverleden. Hiermee wordt maatwerk per bedrijf verkregen. Voor het maken van de planning is onderstaande tabel ontworpen. Deze is in excel te gebruiken. Per onderwerp kunnen de van toepassing zijn de voorschriften ingevuld worden. Het is zaak om hierbij niet alleen de voorschriften uit de vergunning op te sommen maar ook voorschriften uit andere regelgevingen, zoals de Wet milieubeheer. Denk bijvoorbeeld aan artikel 8.1 Wm voor illegale activiteiten of artikelen uit hoofdstuk 10 van de Wm voor handelingen met afvalstoffen. Eventueel kan informatie uit de aanvraag worden gebruikt als toetsingskader voor het toezicht (mits de aanvraag onderdeel uitmaakt van de vergunning). De planningslijst is reeds ingevuld als het gaat om de planning van de te controleren onderwerpen gedurende een periode van 5 jaar. Deze planning is niet dwingend. Per bedrijf moet worden bezien of deze planning moet worden aangepast, bijvoorbeeld vanwege onderwerpen die niet van toepassing zijn of onderwerpen die onlangs zijn gecontroleerd, etc.. Jaarplanning Betonmortelcentrales Gegevens inrichting
Score
Inrichtingsnummer: Naam: Adres: Woonplaats:
rood geel groen
++ controle 1 maal per jaar + controle 1 maal per 2 à 3 jaar • controel 1 maal per 5 jaar
Branchetoezichtsplan Bandenschrotbedrijven / 29 november 2005
2009
2008
2007
Opmer kingen 2006
Controle tijd ... 2005
MM
A
F
Risico
Voorschrift
Nr.
Onderdeel bedrijfsproces (Activiteit)
Prioriteit
Controle
25/25