Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid
Bouwstenen om te komen tot een coherent en efficiënt adaptatieplan voor Vlaanderen
Eindrapport
Colofon Foto titelblad:
International Marine & Dredging Consultants Adres: Coveliersstraat 15, 2600 Antwerpen, Belgium : + 32 3 270 92 95 : + 32 3 235 67 11 Email:
[email protected] Website: www.imdc.be
IMDC NV i.s.m. TTE
Bouwstenen om te komen tot een coherent en efficiënt adaptatieplan voor Vlaanderen Eindrapport
Document Identificatie
Titel
Eindrapport
Project
Bouwstenen om te komen tot een coherent en efficiënt adaptatieplan voor Vlaanderen
Opdrachtgever
Departement Leefmilieu, Natuur en Energie - Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid
Documentnaam
K:\PROJECTS\11\11356 - Adaptatieplan Vlaanderen\10-Rap\RA10002_3.0.docx
Documentref
I/RA/11356/10.002/RDS RN jj nn
Revisies / Goedkeuring
Versie
Datum
Omschrijving
1.0
30/06/10
Ontwerprapport
2.0
30/07/10
Finaal rapport opdrachtgever
3.0
05/08/10
Finaal rapport
voorgelegd
aan
Auteur
Nazicht
Goedgekeurd
RDS,ET
RDS
BND
RDS,ET
FFO
BND
RDS,ET
FFO
BND
Verdeellijst
6
Analoog
Johan Bogaert
1
Digitaal
Johan Bogaert
Abstract - Nederlands Het doel van deze studie is ondersteuning te bieden voor de opmaak van het Vlaams adaptatieplan. Het doelpubliek van deze handleiding zijn al de Vlaamse beleidsdomeinen. In een inleidend hoofdstuk worden de achtergrond van de studie, de doelstelling van de studie, het Europese en Vlaams adaptatiebeleid besproken. In hoofdstuk 2 “Bouwstenen voor een adaptatieplan” komt er een beschrijving van het proces tot opmaak van een adaptatieplan, dit hoofdstuk is m.a.w. de “rode draad” die in de volgende hoofdstukken in meer detail wordt uitgewerkt. In hoofdstuk 3 “Bepaling van de effecten van klimaatverandering in Vlaanderen” worden de volgende elementen beschreven: de primaire effecten van klimaatverandering, uitgewerkt aan de hand van de weerhouden scenario’s voor klimaatverandering, de verwachte evolutie van socio-economische
I/RA/11356/10.002/RDS
versie 3.0 - 05/08/10
page I
IMDC NV i.s.m. TTE
Bouwstenen om te komen tot een coherent en efficiënt adaptatieplan voor Vlaanderen Eindrapport
variabelen, de oplijsting van mogelijke impacten per beleidsdomein en de methoden om de kwetsbaarheid van een beleidsdomein/departement te kwantificeren. Hoofdstuk 4 “Opstellen van mogelijke adaptatiemaatregelen” bespreekt de typologie van maatregelen en kansen, schept een kader voor maatregelen per beleidsdomein maar ook voor de kansen voortvloeiend uit klimaatverandering en geeft inzicht in kosten en neveneffecten van maatregelen. Hoofdstuk 5 “Ontwikkelen van een adaptatiestrategie” tenslotte beschrijft de typologie van adaptatiestrategieën, de instrumenten om de strategie te bepalen en prioriteiten te leggen, de inbedding van de strategie in andere beleidsdomeinen en de doorvertaling naar bestaande instrumenten en verder te nemen processtappen. In dit hoofdstuk wordt ook al informatie meegeven over de adaptatiestrategie per beleidsveld voor de verdere uitwerking in het Vlaams Adaptatieplan. Daarnaast heeft deze studie tijdens de uitvoering gezorgd voor een meerwaarde door het stroomlijnen van het adaptatieproces en creëren van een draagvlak voor adaptatie in Vlaanderen als eerste aanzet naar de effectieve opmaak van het Vlaamse adaptatieplan. In concreto werd deze doelstelling bereikt door een intensieve begeleiding en een uitwisseling van kennis in twee richtingen tussen de opdrachtnemer en de stuurgroep van de studie, via een aantal gesprekken die per beleidsveld voor een intensievere vorm van communicatie hebben gezorgd en tenslotte door een open workshop op 28 juni als brug tussen deze studie en de verdere opmaak van het Vlaams adaptatieplan - waarop de ambtenaren en de wetenschappelijke wereld werden uitgenodigd.
Abstract - English In Flanders it is clearly felt - on the basis of observations - that climate change is occurring. The fight against climate change has focused primarily on mitigation, reducing emissions of greenhouse gases. In recent years, however, both at global level as well as the European Commission are showing a growing awareness and concern for the insurmountable process of adaptation to climate change that every citizen, business and agency will have to undergo. Currently - in cooperation between the three regions and the federal level - a national adaptation strategy (NAS) is being formed. This strategy document is expected to be adopted in the second half of 2010. The development of the Belgian Adaptation Plan will afterwards take place, by merging the regional adaptation plans (including the Flemish Adaptation Plan). The purpose of this study is to provide support for the development of the Flemish Adaptation Plan. So 3 challenges are tackled in this study: -
Bringing together the relevant technical and scientific information on climate change impacts & types of adaptation measures as a basis for a consistent response;
-
Passing a practical and effective roadmap for the creation of an adaptation plan for relevant policy fields;
-
Streamlining the adaptation process and create a platform for adaptation in Flanders as a first step towards the actual format of the Flemish adaptation plan.
An introductory chapter describes the background of the study, the objective of the study, the European and Flemish policy adaptation context. In Chapter 2 "Towards an adaptation plan" , the “road map” is given, describing the different hurdles to be taken when developing an adaptation plan. In the following chapters, each of these steps is handled in more detail. In Chapter 3 “Assessing the impacts of climate change in Flanders ", the physical effects of climate change in Flanders are discussed, the climate change scenarios, the expected evolution of socioeconomic variables, a list of potential impacts per policy area and methods to quantify the vulnerability of a policy field. Chapter 4 "Drafting possible adaptation measures" discusses the types of measures against climate change effects, creates a framework for policy action but also the opportunities arising from climate change as well as provides insight into costs and effects of measures.
I/RA/11356/10.002/RDS
versie 3.0 - 05/08/10
page II
IMDC NV i.s.m. TTE
Bouwstenen om te komen tot een coherent en efficiënt adaptatieplan voor Vlaanderen Eindrapport
The final Chapter 5, "Developing an adaptation strategy” describes the typology of adaptation strategies, tools to identify the strategy and set priorities, the importance of embedding the adaptation strategy in other policy areas, the translation into existing instruments and the future process steps of the adaptation strategy. This chapter also has information to convey about the adaptation strategy for each policy area for further development in the Flemish Adaptation Plan.
I/RA/11356/10.002/RDS
versie 3.0 - 05/08/10
page III
IMDC NV i.s.m. TTE
Bouwstenen om te komen tot een coherent en efficiënt adaptatieplan voor Vlaanderen Eindrapport
Inhoudstafel 1.
INLEIDING ................................................................................................................................................... 1
1.1.
KLIMAATVERANDERING EN ADAPTATIEBELEID IN VLAANDEREN ................................................................ 1
1.1.1.
Klimaatverandering in Vlaanderen ............................................................................... 1
1.1.2.
Mitigatie en adaptatie zijn beiden noodzakelijk ............................................................ 1
1.1.3.
Europees adaptatiebeleid .............................................................................................. 2
1.1.4.
Belgisch adaptatiebeleid ............................................................................................... 3
1.1.5.
Vlaams adaptatiebeleid ................................................................................................. 3
1.2.
DOEL VAN DE STUDIE .................................................................................................................................. 4
1.3.
OPBOUW VAN HET RAPPORT ........................................................................................................................ 4
1.4.
DEFINITIES ................................................................................................................................................... 5
2.
BOUWSTENEN VOOR EEN ADAPTATIEPLAN ................................................................................... 7
2.1.
BLOK 1 WELKE EFFECTEN VAN KLIMAATVERANDERING ZAL ONS BELEIDSDOMEIN ONDERVINDEN ? ........ 9
2.1.1.
Stap 1a Beschrijving van de mogelijke impacten .......................................................... 9
2.1.2.
Stap 1b Relevante primaire effecten .............................................................................. 9
2.1.3.
Stap 1c Ontwikkelen van relevante socio-economische indicatoren ............................. 9
2.1.4.
Stap 1d Begroten van de impacten van klimaatverandering ......................................... 9
2.2.
BLOK 2 OPSTELLEN VAN DE ADAPTATIESTRATEGIE ................................................................................... 9
2.2.1.
Stap 2a Identificeren van mogelijke maatregelen ......................................................... 9
2.2.2.
Stap 2b Definiëring van de strategie en doelstelling tijdens de plancyclus ................ 10
2.2.3. departement
Stap 2c Aftoetsen met bestaand beleid binnen het departement en buiten het 10
2.3.
BLOK 3 IMPLEMENTEREN VAN HET ADAPTATIEBELEID ............................................................................ 10
2.3.1.
Stap 3a Berekenen en evalueren van de maatregelen ................................................. 10
2.3.2.
Stap 3c Opzetten van implementatie en - monitoringstrategie .................................... 11
2.3.3.
Stap 3d Evalueren en bijsturen ................................................................................... 11
3.
BEPALING VAN DE EFFECTEN VAN KLIMAATVERANDERING IN VLAANDEREN ............. 12
3.1.
SCENARIO’S ALS ANTWOORD OP ONZEKERHEID OVER DE TOEKOMST ........................................................ 12
3.2. GEBRUIK VAN SCENARIO’S VOOR DE BESCHRIJVING VAN EFFECTEN VAN KLIMAATVERANDERING IN EUROPA .................................................................................................................................................................. 12 3.3.
SCENARIO’S VOOR KLIMAATVERANDERING IN VLAANDEREN.................................................................... 15
3.3.1.
Klimaatmodellen genereren de impact van scenario’s ............................................... 15
3.3.2.
Temperatuur ................................................................................................................ 15
3.3.2.1.
Gemiddelde temperatuur ............................................................................................................ 15
3.3.2.2.
Extremen .................................................................................................................................... 16
3.3.3.
Neerslag ...................................................................................................................... 18
3.3.3.1.
Gemiddelde neerslag.................................................................................................................. 18
3.3.3.2.
Extremen .................................................................................................................................... 19
I/RA/11356/10.002/RDS
versie 3.0 - 05/08/10
page IV
IMDC NV i.s.m. TTE
Bouwstenen om te komen tot een coherent en efficiënt adaptatieplan voor Vlaanderen Eindrapport
3.3.4.
Wind ............................................................................................................................ 19
3.3.5.
Andere primaire effecten van klimaatverandering ...................................................... 20
3.3.5.1.
Verdamping ............................................................................................................................... 20
3.3.5.2.
Zeespiegelstijging ...................................................................................................................... 20
3.3.5.3.
Zeewatertemperatuur ................................................................................................................. 21
3.3.5.4.
Andere parameters ..................................................................................................................... 21
3.3.6. 3.4.
Scenario’s voor de verschillende tijdsschalen ............................................................ 21
VERWACHTE EVOLUTIE VAN SOCIO-ECONOMISCHE VARIABELEN IN VLAANDEREN ................................... 22
3.4.1.
Belang van een sociaal-economische verkenning ....................................................... 22
3.4.2.
Scenario’s voor 2030 .................................................................................................. 23
3.4.3.
Scenario’s over een langere tijdsschaal ...................................................................... 25
3.4.4.
Uitwerken van relevante socio-economische scenario’s per beleidsdomein ............... 25
3.5.
IMPACTEN VAN KLIMAATVERANDERING .................................................................................................... 27
3.5.1. beleidsdomeinen
Overzicht van de impacten van klimaatverandering op de verschillende 27
3.5.2.
Internationaal Vlaanderen (IV) ................................................................................... 32
3.5.2.1.
Toerisme .................................................................................................................................... 32
3.5.2.2.
Ontwikkelingssamenwerking ..................................................................................................... 32
3.5.3. 3.5.3.1.
3.5.4. 3.5.4.1.
3.5.5.
Economie, Wetenschap en Innovatie (EWI) ................................................................ 33 Bedrijven ................................................................................................................................... 33
Welzijn, Volksgezondheid en Gezin (WVG)................................................................. 34 Volksgezondheid ....................................................................................................................... 34
Landbouw en Visserij (LV) .......................................................................................... 35
3.5.5.1.
Landbouw .................................................................................................................................. 35
3.5.5.2.
Visserij ....................................................................................................................................... 36
3.5.6.
Beleidsveld water ........................................................................................................ 37
3.5.7.
Leefmilieu, Natuur en Energie (LNE) ......................................................................... 39
3.5.7.1.
Natuur ........................................................................................................................................ 39
3.5.7.2.
Energie ....................................................................................................................................... 41
3.5.8. 3.5.8.1.
Infrastructuur en openbare werken............................................................................................. 42
3.5.8.2.
Verkeer en mobiliteit ................................................................................................................. 43
3.5.9.
3.6.
Mobiliteit en Openbare Werken (MOW) ..................................................................... 42
Ruimtelijke Ordening, Woonbeleid en Onroerend Erfgoed (RWO) ............................ 44
3.5.9.1.
Ruimtelijke ordening ................................................................................................................. 44
3.5.9.2.
Woonbeleid ................................................................................................................................ 44
3.5.9.3.
Onroerend erfgoed ..................................................................................................................... 46
KOSTEN INDIEN ER GEEN ACTIE WORDT ONDERNOMEN (COST OF NO-ACTION) .......................................... 47
3.6.1.
Inleiding ...................................................................................................................... 47
3.6.2.
Globale studies ............................................................................................................ 48
I/RA/11356/10.002/RDS
versie 3.0 - 05/08/10
page V
IMDC NV i.s.m. TTE
Bouwstenen om te komen tot een coherent en efficiënt adaptatieplan voor Vlaanderen Eindrapport
3.6.2.1.
Toepassing van het PAGE-model: het STERN RAPPORT (Backer, 2008) ............................. 49
3.6.2.2.
Integreren van adaptatie: Het AD-RICE methodologie en het FAIR model .............................. 53
3.6.3. 3.6.3.1.
Verenigd Koninkrijk .................................................................................................................. 55
3.6.3.2.
Nederland................................................................................................................................... 56
3.6.4. 4.
Uitgevoerde kostenstudies in andere landen ............................................................... 54
Methodieken en modellen voor Vlaanderen ................................................................ 57
OPSTELLEN VAN MOGELIJKE ADAPTATIEMAATREGELEN .................................................... 59
4.1.
INLEIDING .................................................................................................................................................. 59
4.2.
TYPOLOGIE VOOR MAATREGELEN EN KANSEN ........................................................................................... 59
4.3.
MOGELIJKE MAATREGELEN PER BELEIDSDOMEIN ...................................................................................... 63
4.3.1.
Internationaal Vlaanderen (IV) ................................................................................... 63
4.3.1.1.
Toerisme .................................................................................................................................... 63
4.3.1.2.
Ontwikkelingssamenwerking (OS) ............................................................................................ 65
4.3.2. 4.3.2.1.
4.3.3. 4.3.3.1.
4.3.4.
Economie, Wetenschap en Innovatie (EWI) ................................................................ 66 Bedrijven ................................................................................................................................... 66
Welzijn, Volksgezondheid en Gezin (WVG)................................................................. 68 Volksgezondheid ....................................................................................................................... 68
Landbouw en Visserij (LV) .......................................................................................... 71
4.3.4.1.
Landbouw .................................................................................................................................. 71
4.3.4.2.
Visserij ....................................................................................................................................... 75
4.3.5.
Beleidsveld water ........................................................................................................ 76
4.3.6.
Leefmilieu, Natuur en Energie (LNE) ......................................................................... 78
4.3.6.1.
Natuur ........................................................................................................................................ 78
4.3.6.2.
Energie ....................................................................................................................................... 79
4.3.7.
Mobiliteit en Openbare Werken (MOW) ..................................................................... 80
4.3.8.
Ruimtelijke Ordening, Woonbeleid en Onroerend Erfgoed (RWO) ............................ 82
4.4.
4.3.8.1.
Ruimtelijke ordening ................................................................................................................. 82
4.3.8.2.
Woonbeleid ................................................................................................................................ 82
4.3.8.3.
Onroerend erfgoed ..................................................................................................................... 83
KOSTEN VAN MAATREGELEN ..................................................................................................................... 84
4.4.1.
Inleiding ...................................................................................................................... 84
4.4.2.
Waardering van initiële, externe effecten .................................................................... 84
4.4.2.1.
Gereveleerde voorkeursmethode (Revealed Preference Method) .............................................. 85
4.4.2.2.
Uitgedrukte voorkeursmethode .................................................................................................. 86
4.4.2.3.
Besluit ........................................................................................................................................ 86
4.4.3.
Waardeoverdracht....................................................................................................... 87
4.4.4.
De gehanteerde discontovoet ...................................................................................... 87
4.4.4.1.
De discontovoet in adaptatiebeleid ............................................................................................ 87
4.4.4.2.
Discontovoet en lange termijnhorizon ....................................................................................... 88
I/RA/11356/10.002/RDS
versie 3.0 - 05/08/10
page VI
IMDC NV i.s.m. TTE
5.
Bouwstenen om te komen tot een coherent en efficiënt adaptatieplan voor Vlaanderen Eindrapport
4.4.4.3.
Lange termijn discontovoet........................................................................................................ 88
4.4.4.4.
Sensitiviteitsanalyse ................................................................................................................... 89
4.4.4.5.
Besluit ........................................................................................................................................ 89
ONTWIKKELEN VAN EEN ADAPTATIESTRATEGIE ..................................................................... 90
5.1.
ONTWIKKELING VAN EEN ADAPTATIESTRATEGIE ...................................................................................... 90
5.1.1.
Belang van het uitzetten van een adaptatiestrategie ................................................... 90
5.1.2. Aanpak van de nationale en regionale adaptatiestrategieën in andere EU landen ten opzichte van de Vlaamse aanpak ....................................................................................................................... 92 5.1.3.
Typologie van adaptatiestrategieën ............................................................................ 93
5.1.4.
Vastleggen van doelstellingen ..................................................................................... 94
5.1.5. departement
Afstemmen van het adaptatiebeleid met bestaande beleidsinitiatieven en – plannen per 95
5.1.6.
Verbanden tussen mitigatiebeleid en adaptatiebeleid ................................................. 95
5.1.7.
Governance ................................................................................................................. 96
5.2.
NAAR EEN ADAPTATIESTRATEGIE PER BELEIDSVELD ................................................................................. 97
5.2.1. 5.2.1.1.
Toerisme .................................................................................................................................... 97
5.2.1.2.
Ontwikkelingssamenwerking ..................................................................................................... 98
5.2.2. 5.2.2.1.
5.2.3. 5.2.3.1.
5.2.4.
Economie, Wetenschap en Innovatie (EWI) ................................................................ 99 Bedrijven ................................................................................................................................... 99
Welzijn, Volksgezondheid en Gezin (WVG)............................................................... 100 Volksgezondheid ..................................................................................................................... 100
Landbouw en Visserij (LV) ........................................................................................ 101
5.2.4.1.
Landbouw ................................................................................................................................ 101
5.2.4.2.
Visserij ..................................................................................................................................... 103
5.2.5.
Beleidsveld water ...................................................................................................... 104
5.2.6.
Leefmilieu, Natuur en Energie (LNE) ....................................................................... 106
5.2.6.1.
Natuur ...................................................................................................................................... 106
5.2.6.2.
Energie ..................................................................................................................................... 108
5.2.7.
Mobiliteit en Openbare Werken (MOW) ................................................................... 109
5.2.8.
Ruimtelijke Ordening, Woonbeleid en Onroerend Erfgoed (RWO) .......................... 110
5.3.
6.
Internationaal Vlaanderen (IV) ................................................................................... 97
5.2.8.1.
Ruimtelijke ordening en woonbeleid ....................................................................................... 110
5.2.8.2.
Onroerend erfgoed ................................................................................................................... 110
VERDERE IMPLEMENTATIESTAPPEN IN HET ADAPTATIEPROCES ............................................................... 111
5.3.1.
Instrumenten om adaptatie te integreren .................................................................. 111
5.3.2.
Monitoring, evaluatie, bijstellen en implementeren .................................................. 111
5.3.3.
Communicatie ........................................................................................................... 112
REFERENTIES ......................................................................................................................................... 113
I/RA/11356/10.002/RDS
versie 3.0 - 05/08/10
page VII
IMDC NV i.s.m. TTE
Bouwstenen om te komen tot een coherent en efficiënt adaptatieplan voor Vlaanderen Eindrapport
Lijst van tabellen TABEL 3.1OVERZICHT VAN DE GEBRUIKTE SCENARIO’S IN EEN AANTAL LANDEN (PEER, 2009A) ...................12 TABEL 3.2 TEMPERATUURTOENAME IN DE MAANDGEMIDDELDE TEMPERATUUR EN PERTURBATIEFACTOREN VOOR DE MAANDGEMIDDELDE NEERSLAG IN UKKEL VOLGENS DE 3 CCIHYDR REGIONALE KLIMAATSCENARIO’S (REFERENTIEPERIODE 1961-1990 TOT DE SCENARIOPERIODE 2071-2100) (WILLEMS ET AL., 2009)....................................................................19 TABEL 3.3 DEMOGRAFISCHE PROGNOSES (VERWERKING VAN HERTVELD ET AL, 2009).................................23 TABEL 3.4 ECONOMISCHE PROGNOSES (VERWERKING VAN HERTVELD ET AL, 2009) ....................................24 TABEL 3.5 DE RELATIES TUSSEN PRIMAIRE EFFECTEN EN SECUNDAIRE IMPACTEN PER BELEIDSDOMEIN .........28 TABEL 3.6 IMPACT PARAMETERS IN PAGE 2002 (WARREN ET AL., 2006). ...................................................51 TABEL 4.1 TYPOLOGIE VAN ADAPTATIEMAATREGELEN (VERMELD IN EEA, 2007B VANUIT WILLOWS, 2003 DIE OP ZIJN BEURT EEN AANPASSING DOORVOERDE VAN BURTON, 1996) .............................................59 TABEL 4.2 MOGELIJKE ADAPTATIEMAATREGELEN VOOR TOERISME ..............................................................63 TABEL 4.3 MOGELIJKE ADAPTATIEMAATREGELEN VOOR HET BELEIDSVELD BEDRIJVEN ..................................67 TABEL 4.4 MOGELIJKE ADAPTATIEMAATREGELEN VOOR HET BELEIDSVELD VOLKSGEZONDHEID .....................69 TABEL 4.5 MOGELIJKE ADAPTATIEMAATREGELEN VOOR HET BELEIDSVELD LANDBOUW .................................73 TABEL 4.6 MOGELIJKE ADAPTATIEMAATREGELEN VOOR HET BELEIDSVELD VISSERIJ .....................................75 TABEL 4.7 MOGELIJKE ADAPTATIEMAATREGELEN VOOR HET BELEIDSVELD WATER ........................................77 TABEL 4.8 MOGELIJKE ADAPTATIEMAATREGELEN VOOR HET BELEIDSVELD ENERGIE .....................................79 TABEL 4.9 MOGELIJKE ADAPTATIEMAATREGELEN VOOR HET BELEIDSVELD INFRASTRUCTUUR EN OPENBARE WERKEN ..........................................................................................................................81 TABEL 4.10 MOGELIJKE ADAPTATIEMAATREGELEN VOOR HET BELEIDSVELD WOONBELEID.............................82
Lijst van figuren FIGUUR 1-1 GEMIDDELDE JAARTEMPERATUUR (IN °C), TE SINT-JOOST-TEN-NODE/UKKEL TIJDENS DE PERIODE 1833-2007. DE PAARSE CURVE TOONT DE JAARLIJKSE WAARDEN EN DE DONKERE HORIZONTALE LIJNEN DE GEMIDDELDE WAARDEN VAN DE PARAMETER TIJDENS DE VERSCHILLENDE PERIODES WANNEER HIJ RELATIEF STABIEL WAS ROND DE GEMIDDELDE WAARDEN (KMI, 2009). .............1
FIGUUR 1-2 RELATIE TUSSEN MITIGATIE EN ADAPTATIE (ISOARD ET AL., 2008) ...............................................2 FIGUUR 2-1 STAPPENPLAN VOOR HET ADAPTATIEPROCES VAN EEN VLAAMS DEPARTEMENT ...........................8 FIGUUR 3-1 DE SRES-VERHAALLIJNEN (KROP ET AL., 2009) ......................................................................13 FIGUUR 3-2 VOORSPELDE VERANDERING IN DE HOEVEELHEID JAARLIJKSE NEERSLAG (PESETAPROJECT, JRC 2009) .......................................................................................................................14 FIGUUR 3-3 TOENAME IN MAANDGEMIDDELDE TEMPERATUUR TE UKKEL VOLGENS DE 3 CCI-HYDR KLIMAATSCENARIO’S VOOR DE SCENARIOPERIODE 2071-2100 (BROUWERS ET AL, 2009; WILLEMS ET AL, 2009) .....................................................................................................................................16 FIGUUR 3-4 TOENAME (IN °C) IN DE 10 % PERCENTIELWAARDE (10 % KOUDSTE DAGEN) VAN DE MAANDGEMIDDELDE TEMPERATUUR IN UKKEL VOLGENS DE 3 CCI-HYDR KLIMAATSCENARIO’S VOOR DE SCENARIOPERIODE 2071-2100 T.O.V. DE REFERENTIEPERIODE 1961-1990 (WILLEMS ET AL., 2009) ........................................................................................................................................17
I/RA/11356/10.002/RDS
versie 3.0 - 05/08/10
page VIII
IMDC NV i.s.m. TTE
Bouwstenen om te komen tot een coherent en efficiënt adaptatieplan voor Vlaanderen Eindrapport
FIGUUR 3-5 TOENAME (IN °C) IN DE 90 % PERCENTIELWAARDE (10 % WARMSTE DAGEN) VAN DE MAANDGEMIDDELDE TEMPERATUUR IN UKKEL VOLGENS DE 3 CCI-HYDR KLIMAATSCENARIO’S VOOR DE SCENARIOPERIODE 2071-2100 T.O.V. DE REFERENTIEPERIODE 1961-1990 (WILLEMS ET AL., 2009) ........................................................................................................................................17 FIGUUR 3-6 PERTURBATIEFACTOR (-) VOOR DE MAANDGEMIDDELDE NEERSLAG IN UKKEL VOLGENS DE 3 CCI-HYDR KLIMAATSCENARIO’S, REFERENTIEPERIODE 1961-1990 TOT SCENARIOPERIODE 20712100 (WILLEMS ET AL., 2009) ...........................................................................................................18 FIGUUR 3-7 CCI-HYDR GEBASEERDE KLIMAATSCENARIO’S VOOR MAANDGEMIDDELDE WINDSNELHEID IN UKKEL IN DE SCENARIOPERIODE 2071-2100 (WILLEMS ET AL., 2009) .................................................20 FIGUUR 3-8 EXTRAPOLATIE NAAR MOGELIJKE ZEESPIEGELSTIJGING IN DE PERIODE 1990-2100 (VAN STEERTEGEM, 2009, NAAR VAN DEN EYNDE ET AL., 2008) .................................................................21 FIGUUR 3-9 SOCIO-ECONOMISCHE SCENARIO’S VERSUS KLIMAATSCENARIO’S (TOL, 1998) ...........................22 FIGUUR 3-10 KLIMAATVERANDERING BEÏNVLOEDT BIODIVERSITEIT (VOS ET AL., 2007) .................................40 FIGUUR 3-11 GEVOLGEN VAN KLIMAATSVERANDERING IN VERSCHILLENDE SCHAALNIVEAUS VAN DE STAD (RIJKE ET AL., 2009) .........................................................................................................................45 FIGUUR 3-12 VARIATIE VAN SCENARIO’S ....................................................................................................50 FIGUUR 3-13 NIET-MARKT IMPACTS ...........................................................................................................52 FIGUUR 3-14 SCHEMATISCH OVERZICHT VAN HET AD-FAIR MODEL (HOF A.F., 2010) .................................54 FIGUUR 4-1 VOORBEELDEN VAN ADAPTATIE TEGEN HOGE TEMPERATUREN IN BEBOUWDE OMGEVING (SHAW, 2007) ..................................................................................................................................83 FIGUUR 5-1 STURENDE FACTOREN EN FACILITERENDE FACTOREN VOOR DE ONTWIKKELING VAN EEN ADAPTATIESTRATEGIE (PEER, 2009A) ..............................................................................................91 FIGUUR 5-2 STATUS VAN NATIONALE ADAPTATIESTRATEGIEËN MEDIO 2008 (PEER, 2009A) ........................92
I/RA/11356/10.002/RDS
versie 3.0 - 05/08/10
page IX
IMDC NV i.s.m. TTE
Bouwstenen om te komen tot een coherent en efficiënt adaptatieplan voor Vlaanderen Eindrapport
1.
INLEIDING
1.1.
Klimaatverandering en adaptatiebeleid in Vlaanderen
1.1.1.
Klimaatverandering in Vlaanderen
Wanneer recente metingen van klimatologische variabelen worden vergeleken met metingen en ervaring uit vroegere periodes, wordt de invloed van de globale opwarming van de aarde steeds zichtbaarder (KMI, 2009). Op dit moment onderstrepen de meest ontwikkelde globale klimaatmodellen allen de zeer grote waarschijnlijkheid dat de opwarming van de planeet, begonnen in het begin van de 20ste eeuw, zich zal verderzetten in de toekomst. Ook in Vlaanderen is aan de hand van waarnemingen duidelijk merkbaar dat er klimaatverandering optreedt. In (KMI, 2009) wordt aan de hand van de langdurige meetreeks in Ukkel bewezen dat de gemiddelde temperatuur op jaarbasis ongeveer 2 °C is gestegen tussen 1833 en 2007. Meer info over de evolutie van de temperatuur sinds midden 19de eeuw vindt u eveneens op www.milieurapport.be .
Figuur 1-1 Gemiddelde jaartemperatuur (in °C), te Sint-Joost-ten-Node/Ukkel tijdens de periode 18332007. De paarse curve toont de jaarlijkse waarden en de donkere horizontale lijnen de gemiddelde waarden van de parameter tijdens de verschillende periodes wanneer hij relatief stabiel was rond de gemiddelde waarden (KMI, 2009). Het 4e IPCC rapport stelt bovendien dat de mens met hoge waarschijnlijkheid bijdraagt tot de klimaatverandering op aarde. Ongeacht de omvang van deze menselijke invloed, zal de klimaatverandering naar verwachting ingrijpende gevolgen hebben voor alle sectoren van de economie, en vooral voor landbouw, energie, vervoer, toerisme en gezondheidszorg. De biodiversiteit zal aangetast worden en de man in de straat zal de gevolgen ondervinden. Om te komen tot een coherente aanpak van de aanpassing aan klimaatverandering is er extra bewustmaking, actie, studie, afstemming en uitwisseling nodig zowel op beleidsniveau als op het terrein. De opzet van deze studie en dit rapport is om dit proces te ondersteunen voor de diverse beleidsdomeinen. 1.1.2.
Mitigatie en adaptatie zijn beiden noodzakelijk
De strijd tegen de klimaatverandering vergt twee soorten maatregelen. Eerst en vooral moeten we onze uitstoot van broeikasgassen verminderen (d.w.z. mitigatiemaatregelen nemen) en op de tweede plaats moeten we aanpassingsmaatregelen nemen om met de onvermijdelijke effecten om te gaan. Ook als de wereld erin slaagt de uitstoot van broeikasgassen te beperken en daarna te verminderen, zal onze planeet tijd nodig hebben om te herstellen van de al in de atmosfeer aanwezige broeikasgassen. We zullen bijgevolg minstens de volgende vijftig jaar met de gevolgen van de klimaatverandering worden geconfronteerd en we moeten daarom maatregelen nemen om ons aan te passen (Europese Commissie, 2009a). I/RA/11356/10.002/RDS
versie 3.0 - 05/08/10
pagina 1
IMDC NV i.s.m. TTE
Bouwstenen om te komen tot een coherent en efficiënt adaptatieplan voor Vlaanderen Eindrapport
Aanpassing of adaptatie is er dus op gericht om de risico’s en schade als gevolg van actuele of toekomstige schadelijke klimaateffecten op kosteneffectieve wijze te verminderen of te profiteren van eventuele voordelen van klimaatverandering (Europese Commissie, 2007). Alleen een gepaste combinatie van mitigatie- en adaptatiemaatregelen kan een gepast antwoord bieden op de risico’s en schade geassocieerd met klimaatverandering. Figuur 1-2 toont aan dat het inschatten van de kwetsbaarheid van de samenleving en de adaptatie-capaciteit van het socio-economisch weefsel hierbij belangrijke begrippen zijn.
Figuur 1-2 Relatie tussen mitigatie en adaptatie (Isoard et al., 2008)
De strijd tegen de klimaatverandering heeft zich vooral gefocust op de reductie van de uitstoot van de broeikasgassen en mitigatie. De laatste jaren ziet men echter op wereldvlak en vanuit de Europese Commissie een groeiend besef en aandacht voor het onoverkomelijk proces van adaptatie aan de klimaatverandering dat elke burger, bedrijf en instantie zal moeten ondergaan. Deze aanpassing aan klimaatverandering vergt de uitbouw van een adaptatiestrategie, zoals gesuggereerd in het Witboek van de EU.
1.1.3.
Europees adaptatiebeleid
Gezien het mondiale karakter van klimaatverandering, is het vanzelfsprekend dat de Europese Commissie op beleidsniveau een belangrijke rol inneemt. Na een voortrekkersrol opgenomen te hebben op het vlak van mitigatie heeft de Europese Commissie in 2006 een bevraging binnen haar territorium georganiseerd over wat adaptatie aan die veranderingen inhoudt en hoe we ze moeten aanpakken. Het resultaat is te lezen in het Groenboek: “Aanpassing aan klimaatverandering in Europa – mogelijkheden voor EU-actie” (Europese Commissie, 2007a). In dit Groenboek wordt ingegaan op de effecten van klimaatverandering in Europa, de redenen om actie te ondernemen en de beleidsrespons in de EU. De meeste aandacht gaat uit naar de rol van de EU, maar ook de prominente rol die in elke doeltreffende aanpassingsstrategie voor de lidstaten en de regionale en plaatselijke instanties is weggelegd, komt aan de orde. Aangezien de aanpassing aan klimaatverandering uit de aard der zaak een wereldwijd probleem is, wordt in het Groenboek ook gewezen op de externe dimensie en wordt nader ingegaan op in Europa getroffen aanpassingsmaatregelen die ook in andere delen van de wereld toepassing zouden kunnen vinden, alsook op de mogelijkheden voor de EU om op dit gebied een internationale voortrekkersrol te spelen.
I/RA/11356/10.002/RDS
versie 3.0 - 05/08/10
pagina 2
IMDC NV i.s.m. TTE
Bouwstenen om te komen tot een coherent en efficiënt adaptatieplan voor Vlaanderen Eindrapport
Het Witboek (Europese Commissie, 2009a) beschrijft een kader om de EU minder kwetsbaar te maken voor de gevolgen van de klimaatverandering. Het bouwt voort op de grootschalige raadpleging waartoe het Groenboek over aanpassing aan klimaatverandering in Europa in 2007 de aanzet heeft gegeven, en op andere onderzoeken naar kortetermijnmaatregelen. Het vult de maatregelen van de lidstaten aan en ondersteunt ruimere internationale inspanningen om zich aan de klimaatverandering aan te passen (in het bijzonder in ontwikkelingslanden). Bij de ontwikkeling van dit kader is met talrijke sectoren rekening gehouden en daarom worden bij dit Witboek drie sectorale documenten over landbouw (Europese Commissie, 2009b), gezondheid (Europese Commissie, 2009c) en water/kusten/mariene kwesties (Europese Commissie, 2009d) gevoegd. Daarnaast laat de Europese Commissie achtergrondstudies uitvoeren (zie referentielijst). Een relevant voorbeeld van een dergelijke studie is Ribeiro et al. (2009), waarin richtlijnen worden meegegeven voor het ontwikkelen van een regionale adaptatiestrategie tegen klimaatverandering met als doelpubliek regionale beleidsinstellingen. De Europese Commissie coördineert eveneens, via het Joint Research Centre (JRC) onderzoek op Europees niveau zodat informatie over het toekomstig klimaat in Europa in toenemende mate beschikbaar komt. In de loop van dit rapport zullen hiervan een aantal illustraties meegegeven worden. De Europese Commissie werkt ook aan een bredere verspreiding van informatie over klimaatverandering en adaptatie, bijvoorbeeld door brochures ter beschikking te stellen (zie http://ec.europa.eu/environment/climat/pdf/brochures/ adapting_en.pdf). In een aantal landen is al gestart met het opstellen van een adaptatiestrategie of adaptatieplan (zie o.m. PEER, 2009). Dit rapport heeft niet de opzet om een volledig overzicht te geven van alle studies in de andere EU landen noch een overzicht te geven van de diverse adaptatieplannen. Er zal in de loop van het document wel af en toe een nuttige illustratie van de aanpak in andere landen worden meegegeven.
1.1.4.
Belgisch adaptatiebeleid
Het Belgische Federale Wetenschapsbeleid (www.belspo.be ) heeft al enkele jaren oog voor het adaptatieprobleem en heeft diverse wetenschappelijke projecten ondersteund. Onder meer de projecten CCI-HYDR, ADAPT en CLIMAR waarvan resultaten in dit rapport worden meegenomen, werden of worden ondersteund door Belspo. Op nationaal niveau is er regelmatig informatieoverleg tussen de 3 gewesten en de federale overheid over adaptatie en de daaraan verbonden beleidsimplicaties. Er wordt op dit moment, in samenwerking tussen de 3 gewesten en het federaal niveau, een nationale adaptatiestrategie (NAS) opgesteld. Deze strategienota zal naar verwachting worden goedgekeurd in de 2e helft van 2010. De uitwerking van het Nationaal Adaptatie Plan (NAP) zal vooral gebeuren door het samenvoegen van de gewestelijke adaptatieplannen (waaronder het Vlaamse Adaptatie Plan of VLAP). In de actuele tijdsplanning zou dit integreren van de diverse gewestelijke adaptatieplannen tot het NAP in de 2e helft van 2012 plaatsvinden.
1.1.5.
Vlaams adaptatiebeleid
Ook vanuit de Vlaamse fondsen is er aandacht voor wetenschappelijk onderzoek naar adaptatie. IWT (http://www.iwt.be/ ) steunt het lopende project Ccaspar (via de onderzoekslijn “strategisch basisonderzoek”), waarvan melding wordt gemaakt in dit rapport. In het Vlaamse Klimaatbeleidsplan (door de regering goedgekeurd in 2006) staat het finaliseren van een adaptatieplan (VLAP) in 2012 vermeld als één van de doelstellingen. Deze handleiding moet bouwstenen en richtsnoeren bieden voor de opmaak van een efficiënt, samenhangend en onderling afgestemd VLAP in 2012. In Vlaanderen is er nog geen algemeen adaptatieplan zoals in sommige andere landen, wat niet betekent dat men in Vlaanderen intussen stilzit. In globo kan gesteld worden dat Vlaanderen heeft gekozen voor een bottom-up aanpak, waarbij vanuit de bestaande visie en concrete maatregelen op het terrein aan adaptatie wordt gewerkt, in plaats van te wachten op een “algemene” top-down visie. I/RA/11356/10.002/RDS
versie 3.0 - 05/08/10
pagina 3
IMDC NV i.s.m. TTE
Bouwstenen om te komen tot een coherent en efficiënt adaptatieplan voor Vlaanderen Eindrapport
Langs de andere kant kan men stellen dat men in de meeste landen - zo ook in Vlaanderen - vooral een beweging ziet in de beleidsdomeinen in nauw contact met het fysisch milieu en met ervaring in risicoinschatting en extreme gebeurtenissen (overstromingen, landbouw, …). In lopende beleidsplanning ziet men de aandacht voor klimaatverandering en adaptatie groeien en concreter worden. Voorbeelden zijn hier onder meer het toetsen van de “klimaatbestendigheid” van de voorgestelde maatregelen in de stroomgebiedsbeheerplannen, de prominente plaats van het onderwerp “klimaatverandering” in de recente Milieuverkenning en Natuurverkenning, de analoge aandacht voor dit onderwerp in het lopende proces voor het opstellen van het Milieubeleidsplan, etc. Verder wordt er slechts ad hoc en niet automatisch naar het beleidsoverstijgend effect van adaptatiemaatregelen gekeken. Bovenstaande argumentatie maakt duidelijk dat een efficiënt en samenhangend adaptatieproces in Vlaanderen nu een participatieve inspanning vanuit elk relevant beleidsdomein vergt.
1.2.
Doel van de studie
Het doel van deze studie is ondersteuning te bieden voor de opmaak van het VLAP. Het doelpubliek van deze handleiding zijn al de Vlaamse beleidsdomeinen. Deze opdracht heeft kort samengevat drie uitdagingen: -
Het bijeenbrengen van de relevante technische en wetenschappelijke informatie over de effecten van klimaatverandering & types van adaptatiemaatregelen als basis voor een consequente aanpak;
-
Het aanreiken van een praktisch en efficiënt stappenplan voor de opmaak van een adaptatieplan voor de relevante beleidsvelden;
-
Het stroomlijnen van het adaptatieproces en creëren van een draagvlak voor adaptatie in Vlaanderen als eerste aanzet naar de effectieve opmaak van het Vlaamse adaptatieplan.
Onder de vorm van een “handleiding” worden bovenstaande doelstellingen gerapporteerd. 1.3.
Opbouw van het rapport
De volledige studie wordt gerapporteerd in dit document. Hoofdstuk 1 “Inleiding” is een inleidend hoofdstuk waarin de achtergrond van de studie, de doelstelling van de studie, het Europese en Vlaams adaptatiebeleid worden besproken. In hoofdstuk 2 “Bouwstenen voor een adaptatieplan” komt er een beschrijving van het proces tot opmaak van een adaptatieplan, dit hoofdstuk is m.a.w. de “rode draad” die in de volgende hoofdstukken in meer detail wordt uitgewerkt. In hoofdstuk 3 “Bepaling van de effecten van klimaatverandering in Vlaanderen” worden de volgende elementen beschreven: de primaire effecten van klimaatverandering, uitgewerkt aan de hand van de weerhouden scenario’s voor klimaatverandering, de verwachte evolutie van socio-economische variabelen, de oplijsting van mogelijke impacten per beleidsdomein en de methoden om de kwetsbaarheid van een beleidsdomein/departement te kwantificeren. Hoofdstuk 4 “Opstellen van mogelijke adaptatiemaatregelen” bespreekt de typologie van maatregelen en kansen, schept een kader voor maatregelen per beleidsdomein maar ook voor de kansen voortvloeiend uit klimaatverandering en geeft inzicht in kosten en neveneffecten van maatregelen. Hoofdstuk 5 “Ontwikkelen van een adaptatiestrategie” tenslotte beschrijft de typologie van adaptatiestrategieën, de instrumenten om de strategie te bepalen en prioriteiten te leggen, de inbedding van de strategie in andere beleidsdomeinen en de doorvertaling naar bestaande instrumenten en verder te nemen processtappen. In dit hoofdstuk wordt ook al informatie meegeven over de adaptatiestrategie per beleidsveld voor de verdere uitwerking in het VLAP.
I/RA/11356/10.002/RDS
versie 3.0 - 05/08/10
pagina 4
IMDC NV i.s.m. TTE 1.4.
Bouwstenen om te komen tot een coherent en efficiënt adaptatieplan voor Vlaanderen Eindrapport Definities
Het klimaat is het gemiddelde weer in een bepaald gebied over een langere periode (Demarée et al., 2009). Bij een beschrijving van een klimaat wordt informatie gegeven over o.a. de gemiddelde temperatuur in verschillende seizoenen, de neerslag, uren zonneschijn, etc. Ook een beschrijving van de (kans op) extremen hoort bij de beschrijving van een klimaat. Vaak wordt een periode van 30 jaar gebruikt om de gemiddelden en extremen van een klimaat te bepalen (standaard volgens de Wereld Meteorologische Organisatie). Een periode van 30 jaar bevat een groot deel van de natuurlijke variatie tussen jaren. Daarom zal men in de literatuur bijvoorbeeld de vergelijking maken tussen het klimaat in de periode 19702000 en de periode 2070-2100 in plaats van tussen twee jaartallen. Broeikasgassen : Zonnestraling warmt de aarde op en de aarde straalt weer warmte uit (Demarée et al., 2009). Hoe sterk de zonnestraling de aarde opwarmt, hangt af van de balans tussen inkomende zonnestraling en uitgestraalde warmte. Deze balans wordt beïnvloed door de hoeveelheid broeikasgassen in de atmosfeer. Van nature zitten er verschillende broeikasgassen in onze atmosfeer, o.a. CO2 en waterdamp. Door de natuurlijke hoeveelheid broeikasgassen in de atmosfeer is de aarde ongeveer 33 °C warmer dan zonder deze broeikasgassen, gebaseerd op de concentraties rond 1860. Daardoor ligt de gemiddelde temperatuur op aarde rond de 15 °C en niet rond de -18 °C. Door de toename van de hoeveelheid broeikasgassen in de atmosfeer wordt het natuurlijke broeikaseffect versterkt. Sinds het preindustriële tijdperk (ong. 1860) is de concentratie van CO2, CH4 en N2O door menselijk toedoen aanzienlijk gestegen. Een scenario is een plausibel en relevant verhaal over hoe de toekomst zich zal ontplooien. Scenario’s worden meestal ontwikkeld om beleidsmakers het bereik aan mogelijke toekomstbeelden te doen verstaan en te doen inzien hoe bepaalde beslissingen die nu worden gemaakt een invloed zullen hebben op deze scenario’s (Millennium Ecosystem Assessment, 2005). Klimaatverandering is elke verandering in het klimaat over de tijd, ofwel door natuurlijke variatie (zoals door verschillen in zonneactiviteit, ijstijden, vulkaanuitbarstingen) ofwel ten gevolge van menselijke activiteit (verandering in uitstoot van broeikasgassen, verandering in landgebruik, …) (IPCC, 2001). Impacten zijn de consequenties of gevolgen van klimaatverandering voor natuurlijke en menselijke systemen. De gevoeligheid voor klimaatverandering is de mate waarin een systeem wordt beïnvloed, positief of negatief, door de impacten van klimaatverandering. De beïnvloeding kan rechtstreeks of onrechtstreeks zijn. Kwetsbaarheid is de mate waarin een systeem gevoelig is voor of niet kan omgaan met de nadelige effecten van klimaatverandering, zoals de variabiliteit en extreme situaties. De kwetsbaarheid is een functie van het karakter, de grootte en de snelheid van klimaatverandering en de variatie waaraan een systeem is blootgesteld, de gevoeligheid van een systeem en de capaciteit tot adaptatie of aanpassing van het systeem (IPCC, 2007). Mitigatie is de term voor alle maatregelen die tot opzet hebben om de uitstoot van broeikasgassen te reduceren. Mitigatie kan plaatsvinden door het reduceren van broeikasgasemissies ter hoogte van de emissiebron, CO2-afvang en opslag, het voorkómen van ontbossing, en herbebossing, … Adaptatie is de aanpassing van een natuurlijk of menselijk systeem in antwoord op actuele of verwachte veranderingen veroorzaakt door het klimaat, om negatieve effecten te verminderen of positieve effecten uit te buiten. Er zijn diverse vormen van adaptatie zoals anticiperen (aanpassen alvorens de effecten zich manifesteren, autonome adaptatie (adaptatie die vooral gestuurd wordt door ecologische veranderingen in natuurlijke systemen of door markt- of welvaartveranderingen in menselijke systemen), geplande adaptatie (het resultaat van een bewuste politieke beslissing gebaseerd op het besef dat de omstandigheden veranderd zijn of aan het veranderen zijn zodat actie nodig is om terug te keren naar de gewenste toestand of om een gewenste toestand te kunnen behouden) (IPCC, 2007; PEER, 2009). Adaptatie is een continu aanpassingsproces aan voortdurend veranderende systeemcondities en stressfactoren. Adaptatiecapaciteit is de mate waarin een systeem de capaciteiten heeft om zich aan te passen aan klimaatverandering. No-regret maatregelen zijn maatregelen die nu de moeite waard zijn (onmiddellijke economische en ecologische voordelen zijn groter dan de kosten), en nog steeds de moeite waard zullen zijn in de I/RA/11356/10.002/RDS
versie 3.0 - 05/08/10
pagina 5
IMDC NV i.s.m. TTE
Bouwstenen om te komen tot een coherent en efficiënt adaptatieplan voor Vlaanderen Eindrapport
toekomst, ongeacht de aard van het toekomstige klimaat. Terwijl de theorie en de logica duidelijk het nemen van dergelijke maatregelen vooropstelt, is het in de praktijk minder eenvoudig om aan te geven welke maatregelen onder deze definitie vallen. Win-Win maatregelen zijn maatregelen die genomen worden vanuit een bepaalde beleidsstrategie met positieve impact naar een ander beleidsaspect. Zo kunnen adaptatiemaatregelen een positief effect hebben op het mitigatiebeleid, of omgekeerd. De Nationale Adaptatie Strategie (NAS, of voluit the Belgian national strategy of adaptation to climate change) is een Engelstalig document, momenteel in opmaak, en beschrijft de strategie voor de opmaak van het Nationale Adaptatie Plan (NAP). De NAS is een voorbereidend beleidsdocument dat enerzijds de opmaak en noodzaak van het NAP weergeeft, maar anderzijds ook aan Europa aantoont dat er in België reeds bottom-up aandacht is voor adaptatie. De NAS wordt opgesteld door de diverse gewesten in samenspraak. Een “adaptatiestrategie” wordt in dit document (onder meer in hfst 2 en 5) gehanteerd als het proces tot het vormen van een adaptatiebeleid, de beleidskeuzes die worden genomen die zullen leiden tot het uitvoeren van adaptatiemaatregelen. Een adaptatiestrategie kan dus slaan op diverse beleidsniveau’s (federaal, gewestelijk, provinciaal, gemeentelijk), beleidsvelden (water, …) of actoren (overheid, stakeholders, burger). Binnen deze opdracht wordt vooral ingegaan op de beleidsvelden die het Vlaams gewest behartigt. Een “adaptatiestrategie” is dus een proces dat kan leiden tot planvorming. De NAS, zoals hierboven beschreven, is een voorbeeld van een weergave in rapportvorm van de aanzet tot een adaptatiestrategie op federaal niveau. Het Nationale Adaptatie Plan (NAP) zal beschrijven op welke manier België het beleid rond aanpassing zal implementeren. Het zal gevormd worden in 2012 op basis van de adaptatieplannen die de 3 gewesten zullen uitwerken, voor Vlaanderen is dit het Vlaamse Adaptatieplan. Het Vlaamse Adaptatie Plan (VLAP) zal beschrijven op welke manier Vlaanderen het beleid rond aanpassing zal implementeren. Deze studie en dit rapport vormen belangrijke bouwstenen om dit VLAP verder vorm te geven. Het VLAP zal uitgewerkt worden tegen 2012.
I/RA/11356/10.002/RDS
versie 3.0 - 05/08/10
pagina 6
IMDC NV i.s.m. TTE
2.
Bouwstenen om te komen tot een coherent en efficiënt adaptatieplan voor Vlaanderen Eindrapport
BOUWSTENEN VOOR EEN ADAPTATIEPLAN
Deze bouwstenen zijn gericht op de uitwerking van een adaptatieplan vanuit een Vlaams beleidsdepartement of beleidsveld. Het globale proces kan eveneens door een ander beleidsniveau (vb. een gemeente) of door een andere stakeholder (vb. een industriële sector) doorlopen worden, echter zijn de terminologie en specifiekere uitwerking gericht op een Vlaams beleidsdepartement. Er wordt verondersteld dat de “relevante” departementen elk hun bijdrage voor het Vlaamse adaptatieplan zullen leveren. De relevantie van de departementen is bepaald vanuit hun rol in het adaptatiebeleid : bepaalde departementen “op de eerste rij” zullen vanuit hun beleid pro-actief adaptatiemaatregelen moeten nemen. Deze beleidsvelden zijn dan ook nauwer betrokken (vb. extra bilateraal overleg) tijdens de opmaak van deze studie. De niet-rechtstreeks betrokken departementen zullen slechts op een secundaire manier betrokken worden in het adaptatiebeleid, bijvoorbeeld omwille van interactie met beleid of maatregelen uit een ander departement of omwille van globale budgettaire verschuivingen. Tijdens de uitwerking van dit project hebben we vastgesteld dat de afstemming tussen de adaptatieplannen van de diverse beleidsvelden een belangrijk aandachtspunt is. Onder meer hierdoor zal het adaptatiebeleid een langlopend beleidsproces zijn met een duidelijk iteratief karakter. De verschillende stappen die hieronder worden uitgewerkt, zullen elke beleidscyclus doorlopen worden om het adaptatiebeleid aan te passen aan de voortschrijdende inzichten en socio-economische evoluties. Figuur 2-1 schetst alle stappen die het adaptatieproces zal doorlopen, vanaf de intentie tot het opstellen van een adaptatieplan tot en met het uitvoeren van de adaptatiemaatregelen. Deze bouwstenen voor een adaptatieplan focussen echter op de stappen die worden doorlopen tot het finaliseren van een adaptatieplan.
I/RA/11356/10.002/RDS
versie 3.0 - 05/08/10
pagina 7
IMDC NV i.s.m. TTE
Bouwstenen om te komen tot een coherent en efficiënt adaptatieplan voor Vlaanderen Eindrapport
Figuur 2-1 Stappenplan voor het adaptatieproces van een Vlaams departement
I/RA/11356/10.002/RDS
versie 3.0 - 05/08/10
pagina 8
IMDC NV i.s.m. TTE
Bouwstenen om te komen tot een coherent en efficiënt adaptatieplan voor Vlaanderen Eindrapport
2.1.
BLOK 1 Welke effecten van klimaatverandering zal ons beleidsdomein ondervinden ?
2.1.1.
Stap 1a Beschrijving van de mogelijke impacten
Elk beleidsdomein wordt in min of meerdere mate in de toekomst beïnvloed door klimaatverandering. Het probleem van klimaatverandering voor uw departement, beleidsdomein of beleidsveld wordt ten eerste aangepakt door het ontrafelen in mogelijke impacten op een middellange of lange termijn. Daarbij kan als startpunt voor deze beschrijving gebruik gemaakt worden van de initiële oplijsting en onderverdeling gemaakt in § 3.5. 2.1.2.
Stap 1b Relevante primaire effecten
Daaruit vloeit de nood tot kennis over de evolutie in de tijd van de directe of primaire effecten van klimaatverandering in Vlaanderen. In paragraaf 3.3 wordt de huidige stand van zaken weergegeven voor een aantal belangrijke parameters zoals de temperatuur, de neerslag, … Absolute voorkeur gaat naar het werken met kwantitatieve scenario’s om de onzekerheid over de effecten te omvatten. Bijkomende studie kan noodzakelijk blijken om kennis te verwerven over (de grootte van) die effecten die de impacten op uw departement direct zullen beïnvloeden of veroorzaken. Het is ook niet uitgesloten dat de beschikbare kennis moet verfijnd worden naar een andere tijdsschaal of geografisch verder uitgesplitst worden. 2.1.3.
Stap 1c Ontwikkelen van relevante socio-economische indicatoren
Veranderingen in de socio-economische condities kunnen een dominant effect hebben op de manier waarop kwetsbaarheid zal veranderen. Het is daarom even belangrijk om een goed kwantitatief idee te hebben over de socio-economische indicatoren, desgevallend m.b.v. scenario’s. Uit stap 1a zal kunnen afgeleid worden welke indicatoren moeten bepaald worden. In paragraaf 3.4 wordt alvast een overzicht gegeven van de beschikbare informatie voor de meest gebruikte socio-economische indicatoren. Net zoals in stap 1b zullen wellicht specifieke indicatoren voor uw beleidsveld moeten bijkomend ontwikkeld of verfijnd worden. Bovendien zal er een afstemming moeten gebeuren o.a. naar tijdschaal met de scenario’s over primaire effecten ontwikkeld in stap 1b. 2.1.4.
Stap 1d Begroten van de impacten van klimaatverandering
Op basis van de informatie ontwikkeld in stap 1b en stap 1c kunnen de initieel in stap 1a beschreven effecten verder uitgewerkt worden. De volledige lijst met potentiële impacten kan op die manier uitgedund worden tot een lijst met concrete significante impacten op bepaalde delen van uw beleidsdomein of beleidsveld, indien de gebruikte klimaatscenario’s en socio-economische scenario’s zich in de toekomst zullen manifesteren. Op deze manier wordt de huidige kwetsbaarheid van uw beleidsdomein of –veld in kaart gebracht. Eventueel is het resultaat van deze stap 1d dat er iteratief in stap 1b en/of stap 1c een bepaalde impact verder verduidelijkt of meer in detail moet bestudeerd worden.
2.2.
BLOK 2 Opstellen van de adaptatiestrategie
2.2.1.
Stap 2a Identificeren van mogelijke maatregelen
Voor de vastgestelde impacten kunnen diverse maatregelen geïdentificeerd worden. Zo kunnen ook voor de verwachte positieve impacten bepaalde kansen beschreven worden. Paragraaf 4.3 vormt hiervoor de aanzet. Het is van belang de mogelijke opties op dit moment voldoende breed te houden. Er kan eveneens gestart worden met potentiële kosten en neveneffecten van deze maatregelen. De link tussen maatregelen en scenario’s van klimaatverandering moet behouden blijven, m.a.w. het moet duidelijk zijn hoever een maatregel moet uitgewerkt worden voor een bepaald niveau van klimaatverandering. Ook de zogeheten “no-regret” en “win-win” maatregelen worden in deze fase geïdentificeerd.
I/RA/11356/10.002/RDS
versie 3.0 - 05/08/10
pagina 9
IMDC NV i.s.m. TTE 2.2.2.
Bouwstenen om te komen tot een coherent en efficiënt adaptatieplan voor Vlaanderen Eindrapport Stap 2b Definiëring van de strategie en doelstelling tijdens de plancyclus
Nu er een volledig zicht is op de potentiële impacten en het palet aan maatregelen, zal er een strategie op lange termijn moeten gekozen worden zodat het beleidsdomein of –veld zich kan aanpassen aan de effecten van klimaatverandering. Dit betekent automatisch dat er moet bepaald worden welke duurzame situatie men wil bereiken of handhaven (vastleggen van doelstellingen). Deze finale situatie en adaptatiestrategie moet uitgewerkt worden op een relevant geografisch en inhoudelijk detailniveau, in functie van de vastgestelde impacten en in samenwerking met de socio-economische spelers. Een duidelijk communicatie- en informatiepad moet worden uitgestippeld. Ook al is dit adaptatieproces van veel langere adem dan een klassieke beleidscyclus, is het nuttig om tussenliggende doelstellingen te formuleren, bijvoorbeeld per beleidscyclus, om de aandacht van alle betrokkenen en de draagkracht van de strategie te verhogen. Bij deze stap 2b verdient ook het zoeken en betrekken van alle belanghebbenden (binnen en buiten het departement) voldoende aandacht, zowel diegene die in contact zullen komen met de effecten als diegene die relevant zijn voor de implementatie van maatregelen. In hoofdstuk 5.1 wordt deze stap methodologisch verder beschreven. In hoofdstuk 5.2 is er een aanzet gegeven tot de uitwerking per beleidsveld. 2.2.3.
Stap 2c Aftoetsen met bestaand beleid binnen het departement en buiten het departement
Het adaptatiebeleid is geen losstaand beleid. Zo zullen bijvoorbeeld voor adaptatiemaatregelen eventueel maatregelen uit bestaand beleid in een hogere graad moeten geïmplementeerd worden of moeten bijgeschaafd worden. Gezien de tijdsschaal m.b.t. klimaatverandering kan het mogelijk zijn dat de tijdshorizon van bestaand beleid moet verlengd worden om op strategisch vlak de adaptatie te kunnen incorporeren. Bestaande instrumenten en beschikbaar budget moeten optimaal ingezet worden, rekening houdend met klimaatverandering. Vooropgestelde maatregelen moeten eventueel herzien worden omdat ze een negatief effect hebben op een ander beleidsveld. Het is eveneens van groot belang om het adaptatiebeleid van elk beleidsveld te vergelijken met de adaptatieplannen van andere beleidsvelden. Doorheen dit document wordt namelijk duidelijk dat bepaalde problemen (vb. droogte) een “beleidsoverschrijdend karakter” kennen en een gezamenlijke oplossing vanuit diverse beleidsvelden zal moeten worden aangereikt. De beleidsvelden kunnen hiervoor terugvallen op hun lopende onderlinge overlegorganen en –mechanismen. Deze iteratieve stap 2c is zeer cruciaal voor het slagen van het adaptatiebeleid en zit verweven in bijna elk thematisch aspect en processtap van het bestaand beleid. Deze “aanpassing” van het beleid vergt de nodige aandacht en detail van uitwerking. In hoofdstuk 5.1 wordt deze stap methodologisch verder beschreven. In hoofdstuk 5.2 is er een aanzet gegeven tot de uitwerking per beleidsveld.
2.3.
BLOK 3 Implementeren van het adaptatiebeleid
2.3.1.
Stap 3a Berekenen en evalueren van de maatregelen
Nu er een adaptatiestrategie is gekozen, moeten er individuele maatregelen verder ontwikkeld worden om deze strategie te realiseren. Een eerste deelstap bestaat erin het effect van de maatregelen te begroten, m.a.w. in welke graad zal deze maatregel een oplossing bieden voor de te verminderen impact op het beleidsveld. Voor deze effectberekening zal in bepaalde gevallen teruggevallen kunnen worden op methodieken die al standaard gebruikt worden in het bestaande beleid, dit vaak bij al beter gekende maatregelen. Dergelijke berekening kan ook al (vaak deels en tot op een bepaalde graad van detail) uitgevoerd zijn in de identificatiefase van maatregelen (zie stap 2a). Voor andere maatregelen kan er nood zijn aan een significante bijkomende inspanning om het effect te kennen. Het is belangrijk om het effect te kennen van elke maatregel in functie van het beschouwde scenario. Op beleidsniveau zullen diverse maatregelen samengesteld worden tot opties bestaande uit pakketten van maatregelen die kunnen leiden tot de gewenste implementatie van de adaptatiestrategie. Op dit moment is het nodig om deze diverse opties te kunnen vergelijken. Het is van groot belang dat de criteria die worden I/RA/11356/10.002/RDS
versie 3.0 - 05/08/10
pagina 10
IMDC NV i.s.m. TTE
Bouwstenen om te komen tot een coherent en efficiënt adaptatieplan voor Vlaanderen Eindrapport
vooropgesteld voor de vergelijking, voldoende breed en duurzaam worden gedefinieerd. Voor deze vergelijking kan in se gebruik gemaakt worden van bestaande ingeburgerde instrumenten (planMER, projectMER, maatschappelijke kosten-baten analyse, Mober, multi-criteria analyse) maar deze instrumenten zullen moeten toegespitst worden op de specifieke problematiek van klimaataanpassing: -
Het ontwikkelen van specifieke indicatoren en/of duurzaamheidscriteria;
-
Rekening houden met de lange tijdshorizon (wat vb. een kosten-baten analyse bemoeilijkt);
-
Het beschouwen van de relevante geografische schaal;
-
Eventueel sturend voor wetgeving i.p.v. gestuurd door wetgeving;
-
…
2.3.2.
Stap 3c Opzetten van implementatie en - monitoringstrategie
Net zoals bij elk beleidsplan moet er, zodra de maatregelen zijn bepaald, een implementatiestrategie worden uitgelegd die in meer detail zal bepalen wie, wanneer, waar en op welke manier maatregelen worden uitgevoerd. Deze vertaling in verantwoordelijken, budgetten, informatie en communicatie naar belanghebbenden, … valt buiten het bereik van dit rapport. Elk plan staat of valt met het opzetten van een monitoringstrategie, met behulp van procesgebaseerde of resultaatgebaseerde indicatoren. De doelstellingen van de adaptatiestrategie werden vertaald in indicatoren wiens vooruitgang continu moet opgevolgd worden op de juiste geografische en tijdschaal, vaak zowel op projectniveau als op strategisch niveau. Hier zal een aftoetsing plaats moeten vinden met bestaande monitoring en monitoringstechnieken binnen een bepaald beleidsveld. Ook dit aspect van implementatie valt buiten het bereik van dit rapport.
2.3.3.
Stap 3d Evalueren en bijsturen
Een beleidscyclus kent steeds een iteratief karakter. Na het doorlopen van de hierboven beschreven stappen zal een evaluatie uitgevoerd worden en moet de adaptatiestrategie bijgestuurd worden. Door de huidige relatief grotere onzekerheid over impacten van klimaatverandering zal een volgende cyclus van adaptatiebeleid ook evolueren m.b.t. kennis over scenario’s en daaruit voortvloeiende nood aan maatregelen. Dit betekent dat ook de doelstellingen van de strategie kunnen bijgesteld worden.
Ook al worden hierboven de diverse stappen in een seriële volgorde beschreven, op diverse momenten in het adaptatieproces zal er nood zijn aan een iteratieve procedure, waarbij uit het resultaat van een bepaalde stap blijkt dat een voorgaande stap deels terug moet doorlopen worden.
I/RA/11356/10.002/RDS
versie 3.0 - 05/08/10
pagina 11
IMDC NV i.s.m. TTE
Bouwstenen om te komen tot een coherent en efficiënt adaptatieplan voor Vlaanderen Eindrapport
3.
BEPALING VAN DE EFFECTEN VAN KLIMAATVERANDERING IN VLAANDEREN
3.1.
Scenario’s als antwoord op onzekerheid over de toekomst
Er is nog veel onzekerheid over de manier waarop ons klimaat zal reageren gedurende de volgende 100 jaar. Er is ten eerste onzekerheid door een gebrek aan kennis over het complexe klimaatsysteem zowel op mondiaal vlak als op regionaal vlak. Ten tweede is het onmogelijk exact te voorspellen hoe de wereld er binnen een aantal decaden zal uitzien. Denk hierbij maar aan de evolutie van de demografie, de economische activiteit, technologische ontwikkelingen, … Daarenboven zullen deze socio-economische evoluties een bepaalde evolutie veroorzaken in o.a. de uitstoot van broeikasgassen waardoor er opnieuw een impact is op het klimaatsysteem. Een veel gebruikte manier om deze onzekerheid te lijf te gaan, is het werken met scenario’s. De scenario’s worden op een bepaalde manier opgebouwd zodat hun bereik een groot deel van de onzekerheid omvat. Daardoor wordt vermeden dat de discussie over adaptatie (en mitigatie) verlamd wordt door onzekerheid (we weten het toch niet …) en wordt bewerkstelligd dat de toekomstige situatie waaraan men zich moet aanpassen, ongeveer gekend is. De discussie kan dan gevoerd worden over de manier waarop zich men moet aanpassen. Bijkomende kennis in de nabije toekomst zal dan toelaten om de scenario’s te verfijnen (dichter bij elkaar te brengen).
3.2.
Gebruik van scenario’s voor de beschrijving van effecten van klimaatverandering in Europa
In de meeste landen – zoals geïllustreerd in onderstaande Tabel 3.1 - (PEER, 2009a) worden de SRESscenario’s gebruikt die beschreven worden in de IPCC rapporten en die in feite zowel aannames incorporeren wat betreft de socio-economische verandering als wat betreft de klimaatsverandering. De hoofddoelstelling van deze SRES “emissie-scenario’s” is echter het voorspellen van een bepaalde uitstoot van broeikasgassen als gevolg van een wereldevolutie en als informatie voor het aansturen van klimaatmodellen. Tabel 3.1Overzicht van de gebruikte scenario’s in een aantal landen (PEER, 2009a)
(NAS = national adaptation strategy: SRES = special report on emission scenario’s)
I/RA/11356/10.002/RDS
versie 3.0 - 05/08/10
pagina 12
IMDC NV i.s.m. TTE
Bouwstenen om te komen tot een coherent en efficiënt adaptatieplan voor Vlaanderen Eindrapport
Figuur 3-1 De SRES-verhaallijnen (Krop et al., 2009) De IPCC-basisscenario’s of SRES-wereldbeelden zijn : • A1: mondiale markt • A2: veilig scenario • B1: mondiale solidariteit • B2: zorgzaam scenario Deze “dubbele-as” methode wordt gebruikt uit transparantie, geeft de twee belangrijkste sturende krachten aan (globale of regionale ontwikkeling, meer milieuvriendelijke of meer economische ontwikkeling) en vormt een compromis in het aantal scenario’s (2 is te weinig, bij 3 is men geneigd te kiezen voor het “middelste”, meer dan 4 wordt onhandelbaar) (Van Drunen, 2009). De scenario’s 1 (A1 en B1) gaan uit van een verdere mondialisering van de wereldbevolking en economie, met een bevolkingsgroei die piekt in het midden van de 21e eeuw en daarna daalt, samen met snelle economische veranderingen en een sterke evolutie naar een diensten- en informatieeconomie (Willems et al., 2009). De scenario’s 2 (A2 en B2) veronderstellen echter een evolutie naar een meer lokaal georiënteerde wereldbevolking en -economie, met meer gefragmenteerde technologische evoluties. Het verschil tussen de scenario’s 1 en 2 heeft dus in hoofdzaak te maken met het verschil tussen de evolutie naar een meer mondiale wereld of naar een meer regionaal georiënteerde wereld. Het verschil tussen de scenario’s A en B heeft anderzijds te maken met de graad van milieuduurzaamheid in de verdere evolutie van de wereld. Bij de scenario’s B gaat men uit van een evolutie die maximaal rekening houdt met de interacties tussen economie, sociale aspecten en de impact op het milieu, en die uitgaat van een algemene vermindering in het gebruik van materialen en de introductie van propere en duurzamere technologieën. De scenario’s A gaan uit van een verdere economische groei met tragere technologische vernieuwingen.
I/RA/11356/10.002/RDS
versie 3.0 - 05/08/10
pagina 13
IMDC NV i.s.m. TTE
Bouwstenen om te komen tot een coherent en efficiënt adaptatieplan voor Vlaanderen Eindrapport
Deze scenario’s zijn enkel opgesteld op een geografisch mondiaal niveau, beschouwen slechts een beperkt aantal parameters en geven nog geen uitwerking in prognoses per lidstaat zoals die nodig zullen zijn voor het ontwikkelen van het adaptatiebeleid. Ook op Europees niveau is deze aanpak gehanteerd om met behulp van klimaatmodellen informatie over klimaatverandering af te leiden (zie onder meer JRC, 2009). Een voorbeeld van de beschikbare informatie uit het Peseta-project (waar de scenario’s A2 en B2 werden gehanteerd) wordt gegeven in Figuur 3-2 waaruit duidelijk wordt dat in Vlaanderen de gemiddelde jaarlijkse neerslag niet of licht zal toenemen terwijl elders in Europa veel extremere dalingen of toenames in jaarlijkse neerslag zullen optreden.
Figuur 3-2 Voorspelde verandering in de hoeveelheid jaarlijkse neerslag (Peseta-project, JRC 2009) In Vlaanderen is er echter geopteerd voor een loskoppeling door het ontwikkelen van enerzijds scenario’s voor klimaatverandering (hoofdstuk 3.3) en anderzijds een aantal socio-economisch scenario’s (hoofdstuk 3.4). Het is belangrijk te beseffen dat een socio-economische evolutie op de korte termijn vooral invloed zal hebben op de schade door effecten van klimaatverandering en de aanpassingscapaciteit van de maatschappij tegen deze effecten. Pas op langere termijn (ongeveer vanaf 2050) zal de socio-economische evolutie een duidelijke impact teweegbrengen op de omvang van de klimaatverandering door een significante reductie van de aanwezigheid van broeikasgassen in de atmosfeer. Klimaatverandering vòòr 2050 wordt voor een groot gedeelte veroorzaakt door de uitstoot in de voorbije decaden. Ook omgekeerd kan men stellen dat de evolutie van de socioeconomische maatschappij slechts in beperkte mate zal beïnvloed worden de 1e helft van deze eeuw I/RA/11356/10.002/RDS
versie 3.0 - 05/08/10
pagina 14
IMDC NV i.s.m. TTE
Bouwstenen om te komen tot een coherent en efficiënt adaptatieplan voor Vlaanderen Eindrapport
terwijl de klimaatverandering een veel grotere invloed zal hebben op het wereldbeeld vanaf de 2e helft van de eeuw. Het is wel zo dat de “minimale” klimaatveranderingsscenario’s het best zullen overeenstemmen met de B1-B2 IPCC scenario’s terwijl de “maximale” scenario’s vermoedelijk het gevolg zullen zijn van een evolutie van het wereldbeeld vertegenwoordigd door de A1-A2 scenario’s. 3.3.
Scenario’s voor klimaatverandering in Vlaanderen
3.3.1.
Klimaatmodellen genereren de impact van scenario’s
Klimaatmodellen beschrijven de belangrijkste processen van het globale klimaatsysteem. De klimaatmodellen worden in de context van studies naar de invloed van klimaatverandering gebruikt om schattingen over de toekomstige veranderingen in de uitstoot aan broeikasgassen door te rekenen naar hun invloed op het globale klimaatsysteem. Hoewel de onzekerheden groot blijven, neemt de gedetailleerdheid van de klimaatmodellen continu toe (Willems et al., 2009). Omwille van de grofschaligheid van de resultaten en de grote onzekerheden, kunnen simulatieresultaten met de klimaatmodellen echter niet rechtstreeks gebruikt worden voor hydrologische- en andere impactanalyse van klimaatverandering (Willems et al., 2009). Daarom wordt bij voorkeur met een set aan scenario’s gewerkt, die een representatief beeld geeft van de mogelijke variatie aan impactresultaten. Bovendien dient er een neerschaling te gebeuren, samen met een statistische correctie op basis van historische meetgegevens (Baguis et al., 2008), omdat de impacts van klimaatverandering regionaal zeer variabel zijn. Men moet dus goed opletten bij het gebruik van voorspellingen die op een Europese ruimtelijke schaal zijn afgeleid. Slechts vrij recent zijn er voor een aantal fysische parameters dergelijke studies uitgevoerd en resultaten beschikbaar op het geografisch niveau van Vlaanderen. Deze resultaten zijn ook reeds afgetoetst met bevindingen in Nederland (Demarée et al., 2009) waarbij globaal dezelfde voorspellingen van evoluties werden uitgevoerd. Wellicht zullen in de periode 2012-2013 deze voorspellingen kunnen verfijnd worden, als de IPCC gedreven klimaatsimulaties met de mondiale klimaatmodellen zullen geactualiseerd worden (Demarée et al., 2009). In de volgende paragrafen worden een aantal resultaten verder toegelicht. Voor meer informatie wordt verwezen naar de uitgebreide referentielijst van dit rapport in het algemeen en het Hoofdstuk 11 Klimaatverandering en Waterhuishouding’ uit de Milieuverkenning 2030 (Brouwers et al., 2009) en het bijhorende wetenschappelijk rapport (Willems et al., 2009) in het bijzonder, beiden beschikbaar via www.milieuverkenning.be . 3.3.2.
Temperatuur
3.3.2.1.
Gemiddelde temperatuur
Recentelijk bleek dat de opwarming in West Europa de afgelopen vijftig jaren twee keer zo groot is geweest als de mondiale opwarming (Van Oldenborgh et al., 2009). Algemeen kan men stellen dat door klimaatverandering de gemiddelde temperatuur in Vlaanderen toeneemt (zie ook Figuur 1-1) in zowel de winter als de zomer (Willems et al., 2009). Alle Vlaamse klimaatscenario’s wijzen eenduidig op een stijging van de omgevingstemperatuur, bijvoorbeeld met 1,5 °C à 4,4 °C voor de winter en met 2,4 °C à 7,2 °C voor de zomer (Brouwers et al, 2009; Willems et al, 2009). De voorspelde veranderingen in maandgemiddelde temperatuur zijn voor Ukkel terug te vinden in Figuur 3-3. Ze zijn gebaseerd op alle beschouwde simulaties met regionale klimaatmodellen, o.m. in het project CCI-HYDR (Ntegeka et al., 2008; Baguis et al., 2009; Demarée et al., 2009) en vermeld in Milieuverkenning 2030 en Natuurverkenning 2030. De veranderingen in temperatuur zijn in de figuren weergegeven voor de CCI-HYDR hoog-, midden, en laag-klimaatscenario’s (tot 2100), en dit voor elke maand van het jaar:
I/RA/11356/10.002/RDS
versie 3.0 - 05/08/10
pagina 15
IMDC NV i.s.m. TTE • • •
Bouwstenen om te komen tot een coherent en efficiënt adaptatieplan voor Vlaanderen Eindrapport
Het nat klimaatscenario (een ‘hoog’ scenario) leidt tot de grootste toename van neerslagdebiet dat oppervlakkig afstroomt, hoogwater langs rivieren, overstromingen, bodemvocht- en grondwaterstanden in de winter. Het droog klimaatscenario (een ‘laag’ scenario) leidt tot de grootste problemen met laagwater en lage grondwaterstanden tijdens droge zomerperiodes. In de lente kunnen wel nog iets hogere grondwaterstanden voorkomen. Het gematigd klimaatscenario (een ‘midden’ scenario) leidt tot gematigde resultaten, voor zowel hoog- als laagwater en zowel natte als droge periodes (Brouwers et al, 2009; Willems et al, 2009b).
Figuur 3-3 Toename in maandgemiddelde temperatuur te Ukkel volgens de 3 CCI-HYDR klimaatscenario’s voor de scenarioperiode 2071-2100 (Brouwers et al, 2009; Willems et al, 2009) Er wordt in een sterke toename in de temperatuur tegen het einde van deze eeuw waargenomen. De toename treedt op voor elk seizoen, maar is sterker tijdens de zomermaanden. In het hoogklimaatscenario wordt voor augustus ongeveer 9 °C temperatuurstijging voorspeld! Door de onzekerheid varieert in augustus de voorspelde temperatuursstijging van 2,8 tot 8,9 °C. In het huidige klimaat is de gemiddelde temperatuur in de zomer aan de kust lager dan meer landinwaarts. In de winter is het omgekeerde het geval. Het verschil tussen de minimumtemperatuur en de maximumtemperatuur op een dag is aan de kust geringer dan meer landinwaarts. In steden is het gemiddeld wat warmer dan op het omringende platteland (‘urban heat island effect’). Deze patronen zullen in de toekomst blijven bestaan (Demarée et al., 2009). 3.3.2.2.
Extremen
Een ander interessant aspect van de invloed van de klimaatverandering op de temperatuur is de verandering van de extremen (de meest warme of meest koude dagen) (Willems et al., 2009). Trendanalyse geeft een significante stijging aan van het jaarlijks aantal hittegolven rond het midden van de jaren 1990, waarbij wordt opgemerkt dat hittegolven ook frequenter waren tijdens de jaren 1940 (KMI, 2009). Daarom werden de temperatuurstoenamen ook voorspeld voor de 10 % en 90 %percentielwaarden. Dit zijn waarden die overeen komen met de 10 % koudste dag en de 10 % warmste dag. Ze zijn in Figuur 3-4 geplot voor de 10 %-percentielwaarde van de maandgemiddelde temperatuur en in Figuur 3-5 voor de 90 %-percentielwaarde van de maandgemiddelde temperatuur.
I/RA/11356/10.002/RDS
versie 3.0 - 05/08/10
pagina 16
IMDC NV i.s.m. TTE
Bouwstenen om te komen tot een coherent en efficiënt adaptatieplan voor Vlaanderen Eindrapport
Figuur 3-4 Toename (in °C) in de 10 % percentielwaarde (10 % koudste dagen) van de maandgemiddelde temperatuur in Ukkel volgens de 3 CCI-HYDR klimaatscenario’s voor de scenarioperiode 2071-2100 t.o.v. de referentieperiode 1961-1990 (Willems et al., 2009)
Figuur 3-5 Toename (in °C) in de 90 % percentielwaarde (10 % warmste dagen) van de maandgemiddelde temperatuur in Ukkel volgens de 3 CCI-HYDR klimaatscenario’s voor de scenarioperiode 2071-2100 t.o.v. de referentieperiode 1961-1990 (Willems et al., 2009) Zoals voor de maandgemiddelde temperatuur wordt ook een duidelijke stijging in de extremere temperaturen waargenomen. • Voor de 10 %-percentielwaarde (als maat voor de 10 % koudste dagen) wordt de sterkste stijging waargenomen voor de winter en de herfst. Het gevolg van deze stijging is een drastische daling in het aantal vorstdagen. • Ook voor de 90 %-percentielwaarde (10 % warmste dagen) wordt de sterkste stijging voor de zomer gevonden. Dit laatste betekent dat in de zomer heel wat meer erg warme dagen zouden voorkomen tegen het eind van de 21e eeuw dan in de periode 1961-1990.
I/RA/11356/10.002/RDS
versie 3.0 - 05/08/10
pagina 17
IMDC NV i.s.m. TTE
Bouwstenen om te komen tot een coherent en efficiënt adaptatieplan voor Vlaanderen Eindrapport
In het huidige klimaat is het aantal tropische dagen, zomerse dagen en het aantal warme dagen aan de kust kleiner dan meer in het binnenland. Hetzelfde geldt voor aantal vorstdagen en ijsdagen. Als gevolg van de overheersende zuidwestenwind is de temperatuur langs de kust in de winter wat hoger dan meer landinwaarts, en in de zomer wat lager dan landinwaarts. Als gevolg hiervan is het aantal warme, zomerse en tropische dagen langs de kust lager dan landinwaarts, en het aantal vorstdagen is daardoor langs de kust lager dan meer landinwaarts. IJsdagen, waarbij het de hele dag vriest, treden vooral op bij noorden- tot oostenwinden, waardoor het land-zee-effect minder duidelijk is. Deze ruimtelijke patronen zullen in de toekomst blijven bestaan (Demarée et al., 2009). 3.3.3.
Neerslag
3.3.3.1.
Gemiddelde neerslag
Jaarlijks wordt ongeveer 700 mm tot bijna 900 mm neerslag opgemeten. Over het ganse Belgische grondgebied gezien nemen deze hoeveelheden toe vanaf de kust (Demarée et al., 2009). De totale neerslaghoeveelheden worden onder invloed van de klimaatverandering waarschijnlijk kleiner.
Figuur 3-6 Perturbatiefactor (-) voor de maandgemiddelde neerslag in Ukkel volgens de 3 CCI-HYDR klimaatscenario’s, referentieperiode 1961-1990 tot scenarioperiode 2071-2100 (Willems et al., 2009) De perturbatiefactor drukt de relatieve verandering uit van de neerslagwaarde in een bepaald scenario 2071-2100 ten opzichte van de waarde in de referentieperiode 1961-1990. Uit Figuur 3-6 wordt snel duidelijk dat de neerslagpatronen opschuiven richting drogere zomers. De sterkste daling in zomerneerslag wordt gevonden voor het laag klimaatscenario en de maand augustus (8 tot 76 % daling). De neerslag neemt toe in de winter. Voor de maand januari wordt de sterkste neerslagtoename verwacht (van nauwelijks verandering bij het laag klimaatscenario tot een toename met 64 % bij het hoog klimaatscenario). In Tabel 3.2 vindt men de temperatuurtoename en perturbatie van de neerslag per maand voor de drie scenario’s.
I/RA/11356/10.002/RDS
versie 3.0 - 05/08/10
pagina 18
IMDC NV i.s.m. TTE
Bouwstenen om te komen tot een coherent en efficiënt adaptatieplan voor Vlaanderen Eindrapport
Tabel 3.2 Temperatuurtoename in de maandgemiddelde temperatuur en perturbatiefactoren voor de maandgemiddelde neerslag in Ukkel volgens de 3 CCI-HYDR regionale klimaatscenario’s (referentieperiode 1961-1990 tot de scenarioperiode 2071-2100) (Willems et al., 2009)
Aan het eind van de lente en het begin van de zomer (april - juni) is de huidige gemiddelde neerslag langs de kust geringer dan landinwaarts (Demarée et al., 2009). Er wordt voorspeld dat door de klimaatverandering de neerslagverandering in de kuststrook 10 % hoger zal liggen dan in het binnenland (Willems et al., 2009). Voor de zomerperiode betekent dit dat de neerslagdaling er minder sterk is (toekomstig klimaat ligt dichter bij het huidig klimaat). Aan het eind van de zomer en in de herfst is het patroon net omgekeerd op dit moment: de kust ontvangt meer neerslag dan het binnenland (Demarée et al., 2009). In de winterperiode zal de klimaatverandering zorgen, via een bijkomende neerslagtoename met 10 %, voor een sterkere vernatting van de kuststrook (Willems et al., 2009). 3.3.3.2.
Extremen
Voor problemen zoals overstromingen of droogte zijn de extreme situaties (hevige neerslag of langdurige perioden zonder neerslag) van groter belang dan verschuivingen in de gemiddelde neerslag. In Vlaanderen zijn er weinig geografische verschillen in het extreme neerslagklimaat. Zo bedraagt de honderdjarige terugkeerperiode voor de extremen te Ukkel ongeveer 40 mm voor de aggregatietijd van 60 minuten en ongeveer 70 mm voor de aggregatietijd van 1440 minuten of één etmaal. Door de klimaatverandering zullen de hevige zomeronweders extremer worden en zich vaker voordoen. Wat betreft de extreme regenbuien in de winter wordt zelfs nu al statistisch vastgesteld dat er zich een toename manifesteert van het aantal en de grootte van de winterbuien. De voorspellingen voor deze extreme situaties hebben een grotere onzekerheid dan de voorspellingen voor de gemiddelde situaties. Meer informatie over de evolutie van extreme neerslag vindt men in (Ntegeka et al., 2008). 3.3.4.
Wind
Berekeningen voor zowel het nat, het gematigd als het droog klimaatscenario tonen een toename van de gemiddelde windsnelheid tijdens de wintermaanden (Willems et al., 2009). De windsnelheid zou vergeleken met de referentieperiode 1961-1990 systematisch 10 à 20 % hoger liggen tegen het einde van de 21e eeuw. De resultaten voor de zomermaanden leveren geen eenduidig beeld op (Brouwers et al, 2009; Willems et al, 2009). Verder onderzoek is vereist gedurende de volgende jaren om de impact van klimaatverandering op windkarakteristieken nauwkeuriger in kaart te brengen.
I/RA/11356/10.002/RDS
versie 3.0 - 05/08/10
pagina 19
IMDC NV i.s.m. TTE
Bouwstenen om te komen tot een coherent en efficiënt adaptatieplan voor Vlaanderen Eindrapport
Figuur 3-7 CCI-HYDR gebaseerde klimaatscenario’s voor maandgemiddelde windsnelheid in Ukkel in de scenarioperiode 2071-2100 (Willems et al., 2009) In het huidige klimaat is de gemiddelde windsnelheid in alle seizoenen aan de kust het grootst en neemt landinwaarts af. In de winter (december - februari) is de gemiddelde windsnelheid het hoogst, en in de zomer (juni - augustus) het laagst. Dit patroon zal in de toekomst blijven bestaan (Demarée et al., 2009). 3.3.5.
Andere primaire effecten van klimaatverandering
3.3.5.1.
Verdamping
Aan de kust is actueel de jaarlijkse potentiële verdamping hoger dan meer landinwaarts (Demarée et al., 2009). Tengevolge van door de klimaatverandering geïnduceerde verschillen in neerslag en temperatuur zal ook de verdamping onderhevig zijn aan veranderingen. De gemiddelde temperatuurstoename zal een overheersende invloed hebben waardoor de hoeveelheid verdamping zal toenemen, zowel in de winter als in de zomer (Van Steertegem, 2009). In februari zou de stijging in verdamping kunnen oplopen tot 37 %, in augustus zelfs tot 73 %. Een uitgebreidere weergave van beschikbare scenario’s vindt men in (Ntegeka et al., 2008). 3.3.5.2.
Zeespiegelstijging
Het zeeniveau in Oostende is sinds 1927 met gemiddeld 1,69 mm/jaar gestegen. Die stijging sluit nauw aan bij het mondiale gemiddelde dat het IPCC afleidde voor de 20e eeuw (1,7 mm/jaar). Later opgestarte meetreeksen aan de Vlaamse kust laten nog hogere waarden optekenen, wat duidt op een versnelling van de zeespiegelstijging (Van Steertegem, 2009). Extrapolatie van de historische trend levert voor de Vlaamse kust, afhankelijk van de toegepaste relaties, een verdere zeespiegelstijging op met 20 cm tot 200 cm voor de periode 1990-2100 (zie Figuur 3-8). De analyse van historische zeespiegelstijging en voorspellingen was bron van onderzoek in het Climar-project (Van den Eynde et al., 2008).
I/RA/11356/10.002/RDS
versie 3.0 - 05/08/10
pagina 20
IMDC NV i.s.m. TTE
Bouwstenen om te komen tot een coherent en efficiënt adaptatieplan voor Vlaanderen Eindrapport
Figuur 3-8 Extrapolatie naar mogelijke zeespiegelstijging in de periode 1990-2100 (Van Steertegem, 2009, naar Van den Eynde et al., 2008) 3.3.5.3.
Zeewatertemperatuur
De temperatuur van het zeewater is een cruciale parameter. De oceanen hebben bijvoorbeeld een enorme capaciteit om warmte op te slaan. De temperatuur van het zeewater is op zich een gevolg van klimatologische, meteorologische en topografische parameters waardoor voorspellingen zeer moeilijk zijn. De historisch vastgestelde stijging in de Noordzee dichtst bij de Vlaamse Kust bedraagt actueel ongeveer 0,034 °C per jaar of 3,4 °C per eeuw. Er zijn nog geen scenario’s berekend voor de periode tot 2100 maar in het Climar-project gaat men uit van stijgingen tussen 2°C en 3,5 °C in 2100 (Van den Eynde et al., 2008). 3.3.5.4.
Andere parameters
Voor relatieve luchtvochtigheid, zonnestraling, windrichting, … zijn er nog geen voorspellingen op basis van scenario’s uitgewerkt (Demarée et al., 2009). Ook over stormintensiteit, saliniteit, waterkwaliteit, etc. werden geen beschikbare scenario’s teruggevonden. In (Van Steertegem et al., 2009) zijn er aantal beschrijvende scenario’s uitgewerkt voor water- en luchtkwaliteit. 3.3.6.
Scenario’s voor de verschillende tijdsschalen
Uit de bovenstaande beschrijving van de verschillende scenario’s blijkt dat bijna uitsluitend voorspellingen worden gedaan voor het jaar 2100 of de klimatologische periode 2070-2100. Ook al is het verloop in de tijd van deze parameters het gevolg van een meestal niet-lineair verlopend complex fysisch proces, kan men vereenvoudigd terugvallen op een lineair verloop als benadering voor het schatten van % of absolute veranderingen van parameters in het jaar 2030 of 2050. In bepaalde gevallen (vb. voor een aantal mariene parameters in het Climar project, Van den Eynde et al., 2008) worden ook cijfers voor 2050 naar voor geschoven. Terugschalen naar 2014 (eind huidige regeerperiode) of 2020 (huidige tijdshorizon klimaatbeleid na Kyoto) is weinig relevant gezien klimaateffecten zich nog niet significant zullen manifesteren op deze tijdshorizon.
I/RA/11356/10.002/RDS
versie 3.0 - 05/08/10
pagina 21
IMDC NV i.s.m. TTE
Bouwstenen om te komen tot een coherent en efficiënt adaptatieplan voor Vlaanderen Eindrapport
3.4.
Verwachte evolutie van socio-economische variabelen in Vlaanderen
3.4.1.
Belang van een sociaal-economische verkenning
Het is inaccuraat om toekomstige kwetsbaarheid enkel en alleen te baseren op klimaatscenario’s, veranderingen in de socio-economische condities kunnen een dominant effect hebben op de manier waarop kwetsbaarheid zal veranderen (Ribeiro et al., 2008). Ook voor de sociaal-economische veranderingen in de toekomst zal men scenario’s moeten uitwerken (Figuur 3-9) als instrument om de variatie in en de impact van diverse demografische en economische veranderingen in rekening te brengen.
Figuur 3-9 Socio-economische scenario’s versus klimaatscenario’s (Tol, 1998) Terwijl de noodzaak van het incorporeren van de maatschappij (via het begroten van de kwetsbaarheid van diezelfde maatschappij en het begroten van de adaptieve capaciteit) intussen volledig onderkend wordt, staat men – ook in andere landen - nog niet ver met het effectief gebruiken van dit concept en berekenen van de invloed van de socio-economische veranderingen in de diverse schakels van het onderzoek rond klimaatverandering en adaptatie: de evolutie van socio-economische variabelen zal zowel ingrijpen in de effecten van klimaatverandering, de kwetsbaarheid, veerkracht, aanpassingsvermogen, de potentiële maatregelen als de geschikte adaptatiestrategie. Een interessant lopend project met focus op kwetsbaarheid, veerkracht en aanpassingsvermogen is Freeman (http://www.cmcc.it/freeman/ ). Bovendien is het voorspellen van socio-economische veranderingen geen sinecure omdat ze het gevolg zijn van een heel complexe set aan drijvende krachten. De recente financiële crisis bijvoorbeeld heeft nogmaals aangetoond dat onverwachte gebeurtenissen met een enorm effect op de socio-economische wereldtoestand zich kunnen voordoen en moeilijk tot niet kunnen voorspeld worden. Bovendien zorgt “het evolutieparadigma” via de perceptie van een geleidelijke evolutie van het wereldbeeld ervoor dat men zeer moeilijk discontinuïteiten zal integreren in socio-economische prognoses (Van Drunen, 2009). De SRES “wereldbeelden” geven weinig concrete houvast om aan impactbeoordeling te doen (Van Drunen, 2009). Beschikbare socio-economische prognoses slaan op een veel kortere tijdsschaal dan de klimaatveranderingsscenario’s. In de volgende paragrafen wordt duidelijk dat de meeste prognoses tot het jaartal 2030 gaan, in een aantal gevallen worden er voorspellingen gedaan tot 2050 en 2060. In Nederland bijvoorbeeld gaan de WLO-scenario’s tot het jaartal 2040. Er zijn geen socio-economische prognoses tot het jaar 2100 op het schaalniveau Vlaanderen, op deze tijdsschaal kan men terugvallen op beschrijvende mondiale wereldbeelden zoals de SRES-scenario’s. Net zoals voor de klimaatveranderingsscenario’s kan men voor de socio-economische evolutie diverse scenario’s vooropstellen. Terwijl men in sommige landen experimenteert met vier scenario’s (vanuit de SRES-aanpak), stellen we voor op zijn minst twee scenario’s te bekijken: •
Een “meest waarschijnlijk” of gemiddeld scenario: gebaseerd op de meest plausibele evolutie van de relevante socio-economische indicatoren; zeker voor de eerste cycli van adaptatiebeleid verdient het de voorkeur om het meest realistisch scenario te hanteren in beoordelingen van klimaateffecten; als er slechts 1 scenario wordt voorspeld, verwijst men in feite naar een dergelijk gemiddeld scenario.
•
Een “worst case” scenario: de ontwikkeling van de socio-economische maatschappij met de meest nefaste gevolgen voor een bepaald beleidsveld; dit is zeker relevant voor beleidsoefeningen op langere tijdsschaal; daarbij moet men wel aandacht hebben voor een juiste
I/RA/11356/10.002/RDS
versie 3.0 - 05/08/10
pagina 22
IMDC NV i.s.m. TTE
Bouwstenen om te komen tot een coherent en efficiënt adaptatieplan voor Vlaanderen Eindrapport
inschatting van de meest negatieve evolutie van een socio-economische parameter (vb. in bepaalde gevallen zal een demografische toename meer schade veroorzaken terwijl in andere gevallen dit net meer kansen zal creëren). 3.4.2.
Scenario’s voor 2030
Het Federaal Planbureau heeft voor de Milieuverkenning 2030 eenduidige groeiverwachtingen uitgewerkt voor een aantal sociale, economische en ruimtelijke indicatoren, in hoofdzaak tot het jaartal 2030 (Hertveldt et al, 2009). Een aantal conclusies uit deze documenten worden hieronder weergegeven. Een interessante bron van vergelijking zijn de Nederlandse WLO-scenario’s uitgewerkt op een geografisch regionale schaal tot het jaartal 2040 (WLO, 2006). Demografische evoluties De bevolking in Vlaanderen zal groeien met ongeveer 12 %, vooral het resultaat van immigratie en een tijdelijk verhoogd geboortecijfer. De sterkste stijging doet zich voor tot 2015, daarna treedt er een terugval op. De vergrijzing en de ontgroening zetten zich duidelijk door. De gezinsverdunning houdt eveneens aan. In Tabel 3.3 vindt men de belangrijkste demografische voorspellingsdata. Data zijn beschikbaar per arrondissement, leeftijd en geslacht. De gedetailleerde informatie is terug te vinden op http://www.milieurapport.be/nl/publicaties/milieuverkenning-2030/kernset-milieuverkenning2030/. Tabel 3.3 Demografische prognoses (verwerking van Hertveld et al, 2009). Indicator
2005
2030
2005-2030 (% stijging)
Aangroei in aantal personen (per jaar)
33.900
12.400
0,46 % per jaar gemiddeld, 12,3 % of 6.785.000 in totaal
Aandeel in de totale bevolking (in %) 0-17 jaar 18-59 jaar 60+ jaar Totaal
20,0 57,3 22,8 100
19,0 50,1 30,8 100
7,2 -1,7 51,9 12,3
Statuut (in %) Studenten Werkenden Inactieven Totaal
21,6 43,7 34,7 100
19,9 43,1 37,0 100
(absolute verandering) +45.000 +283.000 +413.000 +741.000
Gezinstype (%) Alleenstaanden zonder kinderen Alleenstaanden met kinderen Koppels zonder kinderen Koppels met kinderen Andere Totaal
11 8 24 50 7 100
15 8 27 42 8 100
Economische prognoses De gemiddelde jaarlijkse groei van het BBP bedraagt ongeveer 2 %. Het belang van de dienstensector blijft toenemen, ten nadele van de agrarische en industriële sector. De werkgelegenheidsgroei en –graad vlakken af naar 2030 en zal in 2030 ongeveer 15 % boven het peil van 2005 liggen. In Tabel 3.4 vindt men een samenvatting van een aantal kerndata voor economische ontwikkeling. Deze data houden nog geen rekening met de gevolgen van de financiële crisis.
I/RA/11356/10.002/RDS
versie 3.0 - 05/08/10
pagina 23
IMDC NV i.s.m. TTE
Bouwstenen om te komen tot een coherent en efficiënt adaptatieplan voor Vlaanderen Eindrapport Tabel 3.4 Economische prognoses (verwerking van Hertveld et al, 2009) Indicator
Aandeel bedrijfstakken in de bruto toegevoegde waarde (%) landbouw energie verwerkende nijverheid bouw handel en horeca vervoer en communicatie financiële diensten gezondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening overige marktdiensten niet-verhandelbare diensten Totaal Aandeel bedrijfstakken in de werkgelegenheid (%) landbouw energie verwerkende nijverheid bouw handel en horeca vervoer en communicatie financiële diensten gezondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening overige marktdiensten niet-verhandelbare diensten Totaal
2005
2030
1,2 2,9 17, 5,0 13,5 8,1 6,4 6,6
1,0 2,5 15,2 6,1 10,9 9,1 7,6 7,4
25,4 13,3
28,0 12,4
100
100
2,0 0,7 14,2 5,7 17,8 6,9 3,3 11,0
1,1 0,4 8,7 5,8 17,0 6,8 2,9 14,3
19,0 19,4
25,5 17,5
100
100
Voor landbouw werd vanuit VLM een aanzet gegeven voor scenario-ontwikkeling door het schetsen van 4 verschillende ontwikkelingsscenario’s of kwalitatieve verhaallijnen (lage of hoge energieprijs, globale of regionale marktwerking) zonder de wenselijkheid of haalbaarheid van deze scenario’s te vermelden (Van Bockstal et al., 2006).
Toekomstige ruimte-invulling Ter ondersteuning van de prognoses voor het milieu- en natuurbeleid werden een aantal beleidsscenario’s tot 2030 uitgewerkt m.b.t. de toekomstige invulling van de ruimte in Vlaanderen. De belangrijkste conclusies uit deze oefening worden hieronder weergegeven. Een gedetailleerde bespreking vindt u in (Gobin et al., 2009), het achtergrondrapport Landgebruik bij de Milieuverkenning 2030 (Van Steertegem, 2009) en de Natuurverkenning 2030 (Dumortier et al., 2009). Een belangrijke kanttekening bij deze scenario-verkenning met gebruik van een ruimtelijk-dynamisch model is dat men is uitgegaan van door het beleid opgelegde arealen betreffende landbouw, bos en natuur en van 1 vast socio-economisch scenario. Door de groei van de bevolking en de economie is er meer nood aan residentiële en commerciële bebouwing. Men verwacht een toename van de “versteende ruimte” tussen 13 en 17 % tussen 2005 en 2030. Bij de studies werd namelijk onderscheid gemaakt tussen een aantal milieubeleidsscenario’s (onafhankelijk van adaptatiebeleid) zoals een scenario gebaseerd op huidig beleid en een scenario waarbij de Europese milieuverplichtingen worden gehaald. Dit loopt hand in hand met een toename van de oppervlakte-inname voor wonen&handel (stijging met 4-5 % tot een waarde van 24 en 25 % in 2030) en bedrijventerreinen (tussen 2 en 4 % toename), en een afname van de ruimte-inname door de landbouw (een daling met 5-6 % tot een waarde rond 48 % in 2030). Dit betekent bijvoorbeeld dat ongeveer 85 % I/RA/11356/10.002/RDS
versie 3.0 - 05/08/10
pagina 24
IMDC NV i.s.m. TTE
Bouwstenen om te komen tot een coherent en efficiënt adaptatieplan voor Vlaanderen Eindrapport
van de huidig planologisch gedefinieerde woonuitbreidingsgebieden al in 2015 zouden zijn aangesneden. De oppervlakte voor natuur&bos blijft in 2030 ongeveer op hetzelfde peil als in 2005 (ongeveer 17 %). Er zijn ook secundaire indicatoren afgeleid zoals de afdichtingsgraad (de verhouding van de oppervlakte afgedichte bodem tot de totale oppervlakte binnen een landgebruikscategorie), de verdichting (aandeel van de versteende landgebruiksklassen binnen een straal van 1500 m) de versnippering, … Informatie is voorhanden op het niveau van een administratief arrondissement. 3.4.3.
Scenario’s over een langere tijdsschaal
Het Federaal Planbureau voerde een langetermijnprojectie uit voor demografische parameters tot het jaar 2060, in het kader van een studie voor de vergrijzingsproblematiek (Federaal Planbureau, 2008). Er zijn pogingen tot extrapolatie van de Nederlandse WLO-scenario’s op langere tijdsschaal uitgevoerd (2070, 2100) maar deze extrapolaties zijn met de nodige voorzichtigheid te behandelen (Van Drunen, 2009). Meer informatie over de Nederlandse scenario’s vindt men op www.climatescenarios.nl .
3.4.4.
Uitwerken van relevante socio-economische scenario’s per beleidsdomein
In de vorige paragrafen werd een samenvattend beeld geschetst van de beschikbare data (vaak op tijdsschaal 2030) over socio-economische prognoses. Deze informatie vormt echter louter de basis voor het uitwerken van relevante socio-economische scenario’s voor een beleidsveld. Een eerste uitdaging betreft het definiëren van de demografische, economische of ruimtelijke indicatoren die een relatie zullen hebben met de klimaateffecten: deze parameters zullen bepalen in welke mate het beleidsveld de effecten van klimaatverandering zal voelen of zullen determineren hoe snel en makkelijk het beleidsdomein zich zal kunnen aanpassen aan de onvermijdelijke effecten van klimaatverandering. In de volgende hoofdstukken worden mogelijke impacten beschreven als handvat naar de determinatie van deze relevante indicatoren. Dit kan betekenen dat beschikbare indicatoren moeten gedetailleerd worden. Hierbij kan het bijvoorbeeld gaan om een meer gedetailleerde economische prognose voor een bepaalde specifieke bedrijfstak. Een ander voorbeeld is het verfijnen van bepaalde informatie voor een bepaald geografisch deelgebied. Eventueel veroorzaakt dit de nood aan de ontwikkeling van een prognose voor een specifieke indicator die op dit ogenblik nog niet voorhanden is. Een tweede uitdaging omvat zeker de nood tot extrapolatie van bestaande prognoses. Daarbij moet men zeker in het achterhoofd houden dat de beschikbare informatie al prognoses zijn en geen gecontroleerde data. In functie van de specifieke indicator kan één van de volgende technieken het meest aangewezen zijn: verderzetten van een trend gehanteerd voor de beschikbare prognose, correlatie met een andere indicator waarvoor wel een lange termijn prognose beschikbaar is, neerschalen van informatie die beschikbaar is op mondiaal of Europees niveau, expert judgment, …. Tenslotte kan het ook nuttig zijn om na te denken over sterk bepalende evoluties vanuit het beleid of vanuit een sector die een duidelijke invloed zullen hebben op de ontwikkeling van de relevante socioeconomische indicator. Zo zal bijvoorbeeld in bepaalde gevallen reeds een lange termijnbeleid zijn uitgestippeld waardoor een bevolkingsmigratie wordt veroorzaakt of waardoor een economische sector gevoelige wijzingen zal ondergaan. Speciale aandacht is nodig voor het optreden van discontinuïteiten in de nabije toekomst die een “geleidelijke” evolutie van het socio-economisch beeld grondig kunnen verstoren (Van Drunen, 2009). Het spreekt voor zich dat bij de ontwikkeling van deze socio-economische scenario’s de beschikbare rapportages over de langetermijnvisies van elk beleidsdomein, de aanwezige kennis binnen elk beleidsveld en bij de relevante belangengroepen van groot belang is. Een discussie over de te weerhouden socio-economische scenario’s tijdens (een) werkvergadering(en) zal hierbij een nuttig instrument zijn.
I/RA/11356/10.002/RDS
versie 3.0 - 05/08/10
pagina 25
IMDC NV i.s.m. TTE
Bouwstenen om te komen tot een coherent en efficiënt adaptatieplan voor Vlaanderen Eindrapport
Goed voorbeeld – Bepalen van sociale effecten van het hoger risico op overstromingen tengevolge van klimaatverandering – het ADAPT project. In het ADAPT project werd een methodologie ontwikkeld voor het begroten van de sociale effecten tengevolge van overstromingen en tengevolge van de maatregelen tegen overstromingen. De methodologie werd toegepast op twee gevalstudies, 1 in Vlaanderen (bekken van de Dender) en 1 in Wallonië (bekken van de Ourthe) waarbij de impact van klimaatverandering in rekening werd gebracht. Om het toekomstige sociale effect te kunnen begroten, werden specifieke trends uitgewerkt voor de bevolkingsgroei, het % buitenlanders, het % eenoudergezinnen en het % ouderen in de potentieel getroffen zones, omdat vooral deze indicatoren de sociale kwetsbaarheid in de toekomst bepalen. Een eerste belangrijk sociaal effect is de impact van overstroming op de gezondheid, gaande van fatale gevolgen tot diaree, verkoudheid, griep en huidirritaties door vervuild water. Maar overstromingsslachtoffers krijgen ook bijna allemaal te maken met mentale problemen, zoals stress door de chaos, angst voor een nieuwe overstroming en trauma en depressie. Daarnaast is een overstroming voor velen een financiële ramp. De ervaring van een overstroming kan ingrijpen op de risicoperceptie van de bevolking. Ook geven overstromingen gevoelens van onrechtvaardigheid. Slachtoffers stellen zich de vraag, waarom zij dit moesten meemaken, etc. Een overzicht van het ADAPT project vindt men in (De Sutter et al., 2008). De methodologie over sociale effectbepaling wordt beschreven in (Coninx et al. ,2007). De geïnteresseerde lezer wordt eveneens verwezen naar http://dev.ulb.ac.be/ceese/ADAPT/home.php.
I/RA/11356/10.002/RDS
versie 3.0 - 05/08/10
pagina 26
IMDC NV i.s.m. TTE
Bouwstenen om te komen tot een coherent en efficiënt adaptatieplan voor Vlaanderen Eindrapport
3.5.
Impacten van klimaatverandering
3.5.1.
Overzicht van de impacten van klimaatverandering op de verschillende beleidsdomeinen
In 3.3 “scenario’s voor klimaatverandering in Vlaanderen” en 3.4 “verwachte evolutie van socioeconomische variabelen” worden enerzijds de primaire fysische effecten beschreven die in Vlaanderen op ons afkomen, anderzijds de verwachte evolutie van het maatschappelijk beeld de volgende decaden. De uitdaging is om deze informatie om te zetten in het beschrijven van de diverse “secundaire impacten” op de diverse beleidsvelden. Dit zijn de impacten zoals ze zullen worden aangevoeld tengevolge van het inwerken van (vaak een combinatie van) fysische effecten op de kwetsbaarheid van dat deel van de maatschappij waarover een beleidsveld zich buigt. Het gaat hier meestal niet om een één-op-één relatie maar omwille van de eenvoud van voorstelling wordt de impacten per beleidsdomein hier wel gerelateerd aan een (overheersende) vorm van fysische impact. Bovendien staat voor sommige vermelde primaire effecten op dit moment nog niet onomstotelijk vast dat dit effect zich zal voordoen en in welke mate het zich zal voordoen. De impacten geven dus een ruimer beeld van potentiële gevaren of kansen. In Tabel 3.5 wordt een overzicht gegeven van de relaties tussen primaire effecten en secundaire impacten per relevant departement zoals gedefinieerd bij de Vlaamse Overheid. Deze tabellen zijn als uitgewerkt voorbeeld bedoeld en mogen nog niet als volledig beschouwd worden. De relevantie van de departementen is bepaald vanuit hun rol in het adaptatiebeleid: bepaalde departementen “op de eerste rij” zullen vanuit hun beleid pro-actief adaptatiemaatregelen moeten nemen. De niet-rechtstreeks betrokken departementen zullen slechts op een secundaire manier betrokken worden in dit adaptatiebeleid, bijvoorbeeld omwille van interactie met beleid of maatregelen uit een ander departement of omwille van globale budgettaire verschuivingen. Per departement wordt nog een opdeling gemaakt per beleidsveld, indien relevant. Soms heeft een beleidsveld betrekking op meerdere departementen en is een pragmatische keuze gemaakt bij de onderverdeling.
I/RA/11356/10.002/RDS
versie 3.0 - 05/08/10
pagina 27
IMDC NV i.s.m. TTE
Bouwstenen om te komen tot een coherent en efficiënt adaptatieplan voor Vlaanderen Eindrapport
Tabel 3.5 De relaties tussen primaire effecten en secundaire impacten per beleidsdomein Stijging van de gemiddelde temperatuur
Toename van droogte, hittegolven
Stijging van de zeespiegel
Toename van de intensiteit van buien (neerslag, wind)
Problemen met waterbevoorrading & koeling
Minder strand,
Meer schade aan toeristische infrastructuur en strandafslag,
Internationaal Vlaanderen (IV) Toerisme
Toename van toeristen en ruimer toeristisch seizoen,
Ontwikkelingssamenwerking
De impacten doen zich voor in de landen waarmee samengewerkt wordt en vormen hier geen onderzoeksthema.
Economie, Wetenschap en Innovatie (EWI) Bedrijven
Meer nood aan koeling en isolatie voor het proces en voor de werknemers
Daling van de productiviteit
Impact op de werking van havens
Meer schade aan bedrijfsgebouwen, logistiek, nood aan herlocalisatie
Permanente of tijdelijke verandering in de vraag naar bepaalde goederen en diensten; grotere onzekerheid en uitstel van financiële investeringsbeslissingen, door innovatie worden nieuwe markten gecreëerd; Welzijn, Volksgezondheid en Gezin (WVG) Volksgezondheid
Toename van vectorgebonden ziekten (Lyme), ziekten via de lucht (allergieën) en door verhoogde blootstelling (UV), daling van mortaliteit door koude,
Toename van mortaliteit en ziekten door hittestress,
Toename van mortaliteit, fysische letsels en psychische stress bij overstromingen, stormen,
Landbouw en Visserij (LV) Landbouw I/RA/11356/10.002/RDS
versie 3.0 - 05/08/10
Daling van de gewasproductie
Verzilting van de polders
Meer schade aan pagina 28
IMDC NV i.s.m. TTE
Bouwstenen om te komen tot een coherent en efficiënt adaptatieplan voor Vlaanderen Eindrapport
Stijging van de gemiddelde temperatuur
Toename van droogte, hittegolven
Daling van de dierlijke productie verhoogde groeimogelijkheden voor “zuiderse” gewassen
Visserij
Stijging van de zeespiegel
Toename van de intensiteit van buien (neerslag, wind)
(zoute kwel)
gewassen door overstromingen, windstormen, bodemerosie, …
Sterke beïnvloeding van de visstocks door de stijgende zeewatemperatuur: verdwijnen van bestaande soorten, nieuwe soorten, ….
Minder visdagen, meer schade aan vloot
Beleidsveld water (MOW en LNE) Water
Meer evapotranspiratie, impact op waterkwaliteit (minder zuurstof)
Toename waterschaarste en laagwaterproblematiek in waterlopen en waterwegen (transport, watervangen, …) impact op waterkwaliteit (minder verdunning);
Groter risico op kusterosie en overstroming vanuit de zee , groter tijvenster voor de havens; nood aan verhogen haveninfra; minder afvoer voor regenrivieren; zoutindringing in kanalen en waterwegen
Hoger risico op overstromingen vanuit rivieren, meer schade aan infrastructuur, verstoring van de sedimenthuishouding
Moeilijker omstandigheden voor fauna & flora, permanente schade aan bossen, …
Hogere grondwaterstanden (in de kustvlakte)
Nattere valleien met hogere potenties voor specifieke flora;
Leefmilieu, Natuur en Energie (LNE) Natuur
I/RA/11356/10.002/RDS
versie 3.0 - 05/08/10
Verlenging van het groeiseizoen , verdwijnen huidige soorten, verschijnen nieuwe soorten, …
pagina 29
IMDC NV i.s.m. TTE
Energie
Bouwstenen om te komen tot een coherent en efficiënt adaptatieplan voor Vlaanderen Eindrapport
Stijging van de gemiddelde temperatuur
Toename van droogte, hittegolven
Stijging van de zeespiegel
Toename van de intensiteit van buien (neerslag, wind)
Afname van verbruik voor verwarming, toename van energieverbruik voor koeling, invloed op koelwatergebruik,
Sterker fluctuerend (meer pieken) energieverbruik,
Invloed gebruik
Meer schade aan hoogspanningsleidingen , windturbines, …
op
koelwater-
Mobiliteit en Openbare Werken (MOW) Infrastructuur
Afname schade door koude (vb. strooizouten), grotere nood aan isolatie en koeling van gebouwen,
Toename schade bij hitte (vb. smelten asfalt),
Toenemende schade aan infrastructuur & wegenis,
Mobiliteit
Afnemende hinder door vorst;
Toenemende hinder door hitte
Toenemende schade aan voertuigen & filehinder;
Ruimtelijke Ordening, Woonbeleid en Onroerend Erfgoed (RWO) Ruimtelijke ordening
Resultante van de effecten met ruimtelijke dimensie vanuit andere beleidsvelden; zowel impact op de ruimtevraag als het ruimte-aanbod;
Woonbeleid
“Urban heat island” effect
Onroerend erfgoed
Impact op de diverse landschapsvormen
I/RA/11356/10.002/RDS
versie 3.0 - 05/08/10
Meer koeling en isolatie nodig; meer schade aan gebouwen door hitte,
Meer schade gebouwen wateroverlast, … Impact op het kustlandschap
aan door
Toenemende schade aan monumenten
pagina 30
IMDC NV i.s.m. TTE
Bouwstenen om te komen tot een coherent en efficiënt adaptatieplan voor Vlaanderen Eindrapport
Vervolgens worden deze potentiële impacten uit bovenstaande tabel in een aantal paragrafen beschreven per beleidsdomein of beleidsveld. De uitdaging voor het Vlaamse Adaptatieplan zal erin bestaan deze impacten te begroten voor Vlaanderen. Zoals onderstaande paragrafen duidelijk zullen maken, staat men in Vlaanderen nog niet ver met de begroting van de impacten op de diverse beleidsvelden (met uitzondering van beleidsvelden zoals waterbeheer, natuur en landbouw). Kwantificering van de impacten moet uitgevoerd worden in een aantal te onderscheiden stappen: • Elke sector (en haar subsectoren) wordt dan ook best uitvoerig beschreven: de intensiteit, de geografische locatie, sociaal-economische belang en de belangrijkste externe factoren die de sector aansturen, zijn maar enkele onderwerpen die in deze beschrijving van belang zullen zijn. Om dit te kunnen uitvoeren is een goed inzicht in de sector noodzakelijk. • Vervolgens moeten indicatoren gedefinieerd en uitgewerkt worden. Een indicator is een variabele die de belangrijkste ecologische, sociale en economische effecten van klimaatverandering op de sector (of het beleidsveld) beschrijft en begroot. De indicator houdt in deze zowel rekening met het element in gevaar en met de kwetsbaarheid voor het specifieke effect van klimaatverandering. Indicatoren moeten in meer detail uitgewerkt worden naarmate het risico tengevolge van klimaatverandering groter is. Inspiratie kan zeker gezocht worden bij de indicatoren die gebruikt worden voor de huidige status van het beleidsveld te monitoren. • Tenslotte kan – voor de verschillende scenario’s die gehanteerd worden voor zowel de klimaatverandering als voor de socio-economische evolutie – een invulling gemaakt worden van de evolutie van de indicatoren. Door het evalueren van de trends voor alle indicatoren kan een totale inschatting gemaakt worden van de mogelijke evolutie van het beleidsveld in functie van de scenario’s.
I/RA/11356/10.002/RDS
versie 3.0 - 05/08/10
pagina 31
IMDC NV i.s.m. TTE
Bouwstenen om te komen tot een coherent en efficiënt adaptatieplan voor Vlaanderen Eindrapport
3.5.2.
Internationaal Vlaanderen (IV)
3.5.2.1.
Toerisme
Toerisme is een sector bij uitstek die direct beïnvloed wordt door een verandering in de weersomstandigheden. Toeristen trekken vaak naar een bepaalde locatie omwille van het gemiddeld gunstige klimaat dat in een bepaalde streek heerst. Er is dus een directe relatie tussen de verandering in het klimaat en de socio-economische toestand van de sector toerisme. In de toeristische sector zijn er echter veel kleine en middelgrote ondernemingen actief. Hun zorgen zijn vooral gericht op de zeer korte termijn (Toerisme Vlaanderen, 2008). De meeste ondernemingen hebben daarom nog relatief weinig aandacht voor klimaatverandering, is ondanks de directe relatie met het klimaat. Een aantal ondernemingen besteden wel degelijk meer aandacht aan duurzaamheid. In de zomervakantiemaanden zal de gemiddelde temperatuur in de klassieke vakantiegebieden (vb. aan de Middellandse Zee) te hoog worden voor veel toeristen. In de meer gematigde gebieden zoals aan onze kust worden de omstandigheden echter wellicht gunstiger. Dit kan resulteren in een toename van het aantal buitenlandse toeristen en een toename van het aantal Belgen dat kiest voor vakanties in eigen land. Ook de omvang van het toeristisch seizoen kan toenemen doordat de voor toerisme gunstige klimaatomstandigheden over een gemiddeld grotere periode zullen voorkomen. Door zeespiegelstijging en eventueel hevigere stormen zal afslag van stranden en duinen toenemen. Ook de infrastructuur aan de kust kan lijden van verhoogde schade. Dit kan een economische impact op het kusttoerisme veroorzaken. Ook in het binnenland kan de stijging van stormen een rechtstreekse verhoging van schade veroorzaken en een impliciete daling van het toerisme veroorzaken. Door een toenemende waterschaarste in de zomer kunnen er beperkingen optreden voor waterrecreatie (vb. lage waterpeilen in (vis)vijvers, bevaarbaarheid van rivieren en meer oponthoud bij bruggen en sluizen). Er kan eveneens een tekort aan beschikbaar drinkwater optreden in bepaalde sterk toeristische gebieden zoals de kuststreek. Door de hogere temperatuur kunnen er vb. ook meer bacteriën in zwemvijvers problemen bezorgen. Om het comfort van de toeristen in de warmere zomermaanden te garanderen, zal er een grotere energienood zijn voor koeling. Dit kan voor pieken in de energievraag zorgen tijdens hittegolven, bovendien geconcentreerd in de toeristische zones. Er kan een afname van de zwemwaterkwaliteit optreden aan de zee en in binnenwateren, maar deze zal vermoedelijk niet opwegen tegen de aangenamer temperaturen (Klimaat voor Ruimte, 2006). 3.5.2.2.
Ontwikkelingssamenwerking
Men onderscheidt drie soorten interactie tussen ontwikkelingssamenwerking en klimaatveranderingen (Van Yperseele, 2009): (i)
de impact van klimaatveranderingen op ontwikkelingsprojecten;
(ii)
de impact van projecten op de klimaatveranderingen;
(iii)
de impact van projecten op de kwetsbaarheid van bevolkingsgroepen en/of ecosystemen voor klimaatveranderingen.
In de bestemmingslanden zal klimaatverandering via overstromingen, droogte, bosbranden, … juist een impact genereren op die kwetsbare groepen (vb. basisgezondheid van de bevolking) en sectoren (vb. landbouw, ecosystemen) waar de ontwikkelingssamenwerking al tracht maatregelen voor te ontwikkelen. Een juiste kennis van klimaatverandering en het in rekening brengen van klimaatverandering bij projecten is dan ook noodzakelijk. Klimaatverandering zal de nood aan ontwikkelingssamenwerking in deze landen nog verhogen. De landelijke bevolkingen zijn immers omwille van hun afhankelijkheid van natuurlijke hulpbronnen zeer kwetsbaar en bovendien door hun lagere levensstandaard weinig uitgerust om zich aan te passen. Voor meer informatie wordt verwezen naar (Waeterloos, 2010), een recent beleidsdocument over de aanpassing van het Vlaams beleid voor ontwikkelingssamenwerking met de Vlaamse partnerlanden.
I/RA/11356/10.002/RDS
versie 3.0 - 05/08/10
pagina 32
IMDC NV i.s.m. TTE
Bouwstenen om te komen tot een coherent en efficiënt adaptatieplan voor Vlaanderen Eindrapport
3.5.3.
Economie, Wetenschap en Innovatie (EWI)
3.5.3.1.
Bedrijven
Een veranderend klimaat zal alle vormen van economische bedrijvigheid beïnvloeden. Indien onze economie wordt beïnvloed, betekent dit onmiddellijk dat er een effect is op de socio-economische omgeving. De aanpassing van de economie heeft dus een sleutelrol in het adaptatieverhaal. De Vlaamse economische bedrijvigheid situeert zich vooral bij KMO’s, waarvoor de mogelijkheden tot adaptatie verschillen van die voor grote bedrijven. De impacten dienen dus specifiek voor KMO’s beschreven te worden, met onderscheid tussen de verschillende sectoren. Hiertoe is in eerste instantie meer onderzoek nodig, waarin EWI een grote rol speelt. Terwijl hieronder algemene potentiële effecten op bedrijven worden weergegeven, ligt de sleutel voor adaptatiemaatregelen deels bij het departement EWI, deels bij andere beleidsvelden. De klimaatverandering zal potentiële effecten teweeg brengen in alle delen van de economische cyclus. Een handige indeling wordt gehanteerd in (UKCIP, 2006). De potentiële effecten moeten opgelijst en begroot worden per type van activiteit of per industriële subsector. Hieronder worden samengevat de belangrijkste potentiële effecten weergegeven. Ten eerste kan klimaatverandering nadelige effecten veroorzaken in de logistieke keten. Zo kan er een grotere of frequenter schade optreden (bij overstromingen, stormen, …) aan transportfinfrastructuur (zie § 3.5.8.1) of aan de energiebevoorrading (zie § 3.5.7.2) waardoor de keten stilvalt, zeker bij “justin-time” logistieke processen. Ook kan de klimaatverandering een invloed hebben op het productieproces en op de locatie van bedrijven. Er zal bijvoorbeeld een grotere temperatuurcontrole noodzakelijk zijn; bedrijfsgebouwen zullen moeten aangepast worden aan de klimaatverandering, etc. Natuurlijk zal de klimaatverandering effecten hebben op het personeel. Hierbij kunnen we denken aan verhoogde of verlaagde tewerkstellingskansen, hogere nood aan koeling tijdens de werkuren, lager werkritme, … Ten tweede kan een veranderend klimaat directe of indirecte effecten veroorzaken op het financieel klimaat. Zo kan de grotere onzekerheid een vertraging in het financiële beslissingsproces veroorzaken of de nood aan duurdere verzekeringen met zich meebrengen. Een derde vorm van impact betreft het (tijdelijk) verschuiven van de vraag naar goederen en diensten. Zo zal men de invloed van het veranderend klimaat meer en meer in rekening moeten brengen. Men kan hierbij bijvoorbeeld denken aan een tijdelijk sterk verhoogde consumptie van specifieke vormen van voeding en drank bij hittegolven met een sterke daling van de verkoop van bepaalde al of nietconsumeerbare goederen. Door het veranderen van bijvoorbeeld de gemiddelde temperatuur zullen bepaalde markten (o.a. isolatie en koeling of nood aan nieuwe materialen in de bouwsector; ontwikkelen van specifiekere producten in de verzekeringssector, …) toenemen, anderen zullen dan weer een potentiële daling kennen. Eco-innovatie vanuit de klimaatverandering zal hierbij van belang zijn: bijvoorbeeld de sector rond hernieuwbare energie is een voorbeeld van innovatie gedreven vanuit ecologische motieven en ondersteund door het beleid. Eco-innovatie heeft een groot potentieel binnen de bedrijfswereld, een mogelijkheid tot overgang naar een groene economie om op die manier de huidige economische problemen op te lossen. Adaptatie kan dus de motor vormen voor nieuwe economische ontwikkelingen en onderzoek en dient dus als een kans aangegrepen te worden. Tot slot zal er zich ongetwijfeld een verschuiving voordoen in de onderwerpen van het wetenschappelijk onderzoek maar ook het belang van wetenschappelijk onderzoek zal toenemen. Om efficiënt om te kunnen gaan met de klimatologische veranderingen, is in de eerste plaats correcte, betrouwbare en relevante data nodig. Er dient dus meer doorgedreven onderzoek te gebeuren om onzekerheden in effecten en impacten te reduceren, gezien de economische gevolgen van, al dan niet vermeende, impacten groot kunnen zijn (ref. sluiting luchthavens ten gevolge van stofwolk na vulkaanuitbarsting). Bovendien zal correcte en betrouwbare informatie nodig zijn om mensen te sensibiliseren en te motiveren.
I/RA/11356/10.002/RDS
versie 3.0 - 05/08/10
pagina 33
IMDC NV i.s.m. TTE
Bouwstenen om te komen tot een coherent en efficiënt adaptatieplan voor Vlaanderen Eindrapport
3.5.4.
Welzijn, Volksgezondheid en Gezin (WVG)
3.5.4.1.
Volksgezondheid
In bijlage bij het Witboek publiceerde de EU een rapport over de gezondheidseffecten van klimaatverandering (European Commission, 2009c) op Europees niveau. Een uitvoerige oplijsting van potentiële effecten van klimaatverandering op de volksgezondheid in het Verenigd Koninkrijk vindt men in (Department of Health, 2001). In onderstaande paragraaf wordt een overzicht geschetst van potentiële effecten in Vlaanderen. Zeer algemeen kan men stellen dat de veranderingen in gemiddelden (vb. temperatuur) een verschuiving van ziekten en ziektepatronen zal veroorzaken (met onzekerheid over het netto effect) terwijl de stijging van extreme situaties (droogte, overstromingen, …) wellicht een netto negatieve impact op de volksgezondheid zal veroorzaken. Er treedt een effect op zowel rechtstreeks door een verandering in het gedrag van mensen als onrechtstreeks. Niet alle effecten zullen nadelig zijn, bijvoorbeeld door de mildere temperaturen in onze contreien. Het spreekt voor zich dat de kwetsbaarheid van de bevolking (vb. de vergrijzing) van groot belang is bij het kwantificeren van de impact. De directe gevolgen van klimaatverandering zijn een toename van de kans op sterfte door hittestress en een afname op de kans op sterfte door extreme koude. Zo zou een stijging met 1 °C een stijging van de mortaliteit met 1 tot 4 % teweegbrengen (JRC, 2009). De eventuele toename van overstromingen en wateroverlast (zowel vanuit de zee, via rivieren, via gemengde rioleringsstelsels, bodemerosie en directe schade door neerslag) gaat ook gepaard met toename van fysische letsels en sociaal-emotionele verstoringen. Eventueel is er een toename van slachtoffers door stormen, zowel fysisch als psychisch. Er zal door de temperatuurstijging een toename zijn van ziekten die overgebracht worden door organismen (zoals de ziekte van Lyme). Andere potentiële toenames betreffen ziekten die gerelateerd zijn aan de (continue of periodieke) verslechtering van de luchtkwaliteit (vb. via een mogelijke stijging van de zomersmog (ozon, fijn stof), de wintersmog (fijn stof), allergieën (vb. de huisstofmijt heeft meer kans op overleven in de winter)) of ziekten die gerelateerd zijn aan een verhoogde blootstelling aan schadelijke UV-stralen (mensen blijven langer buiten door de aangenamer temperaturen). Er is weinig geweten over een eventuele impact op ziekten gerelateerd aan voedselinname, verslechterde waterkwaliteit, … Ter nuancering: hoewel klimaatverandering van invloed is op ziekten - en dus op de gezondheid van mensen - hebben andere factoren een potentieel veel grotere invloed op de volksgezondheid (Klimaat voor Ruimte, 2006). Denk bijvoorbeeld aan het vele reizen waardoor ziektes zich veel gemakkelijker verspreiden, infectieziekten, binnenmilieukwaliteit, leef- en eetgedrag van mensen (obesitas en hart- en vaatziekten). Deze paragraaf beschrijft in algemene termen de relatie tussen klimaatwijziging en gezondheidsproblemen en sterfte. Het is daarom ook van belang om een onderscheid te maken in mogelijke wijzigingen op langere termijn (incidentie van bepaalde ziekten) en de acute weersgebonden problemen (hittegolf, ongevallen ingevolge storm, overstroming, ..) De website van het VAZG geeft meer informatie over de relatie tussen hittegolf en sterfte en de seizoensgebondenheid van overlijden(http://www.zorg-en-gezondheid.be/seizoensgebondensterfte.aspx). Een vraag voor verder onderzoek is of de klimaatwijziging dit patroon eventueel kan wijzigen? Uit eigen analyses van het VAZG over de hittegolf in 2003 en 2006 en analyses door het WIV (Sartor, 2004) blijkt dat er een relatie bestaat tussen verhoogde ozonconcentratie en sterfte bij hoogbejaarden (80 plus). Indien het aantal sterfgevallen op langere termijn werd bekeken was het aantal sterfgevallen niet gestegen maar meer geconcentreerd in de periode van het hoge ozonconcentratie (hoogbejaarden stierven eerder).
I/RA/11356/10.002/RDS
versie 3.0 - 05/08/10
pagina 34
IMDC NV i.s.m. TTE
Bouwstenen om te komen tot een coherent en efficiënt adaptatieplan voor Vlaanderen Eindrapport
3.5.5.
Landbouw en Visserij (LV)
3.5.5.1.
Landbouw
De landbouw is een beleidsveld bij uitstek met aandacht voor het klimaat en eventuele veranderingen. De aandacht vanuit Europa voor dit thema wekt dan ook geen verwondering (Europese Commissie, 2009c). Ook in Vlaanderen kreeg de potentiële impact van wijzigingen in het klimaat vanuit het beleid afdoende aandacht, in de vorm van een beleidsvoorbereidende studie met kwantitatieve inschattingen (Gobin et al., 2008). Voor een uitvoerige beschrijving van potentiële impacten wordt de lezer dan ook verwezen naar dit document. De belangrijkste conclusies hieruit zijn: •
Op basis van een dynamisch vegetatiemodel (voor 8 gewassen) werden potentiële oogstverliezen berekend voor een aantal klimaatscenario’s (zie § 3.3). Daarbij zullen veranderingen in temperatuur, CO2-concentratie en neerslag een complexe invloed hebben op biomassaproductie en oogst, in functie van de teelt, de seizoenen en de lokale omstandigheden. Door een wijzigend klimaat zou voor het merendeel van de gewassen oogstverliezen optreden voor alle klimaatscenario’s (tot maximaal 30 %) met uitzondering van een aantal winter- en voorjaarsteelten. Bepaalde planten zijn minder kwetsbaar (vb. dieper wortelende gewassen zijn beter bestand tegen een toenemende droogtestress). Ook de ondergrond (vb. capaciteit naar wateropslag) speelt een significante rol.
•
De impact van de klimaatverandering op de dierlijke productie werd gesimuleerd met een threshold model (uitgaande van een kritische drempel o.a. voor temperatuur). Overschrijdingen van de kritische gevoelstemperatuur leiden tot hittestress en daaruit een daling in voederopname leidend tot daling in productie. De productieverliezen (voor kippen, runderen, schapen en varkens) bleken wel beperkt tot maximaal 10%. Toenemende temperaturen in combinatie met een wijzigend neerslagpatroon kunnen leiden tot een stijging van de uitbraak van exotische ziektes (vb. blauwtongziekte).
Andere impacten die in (Gobin et al., 2008) nog niet kwantitatief konden worden meegenomen zijn onder meer: •
De potentiële toename van de saliniteit (door zoute kwel) in het grondwater in de landbouwgebieden dichter bij de kust ;
•
De potenties voor nieuwe teelten die men traditioneel terugvindt in meer zuiderse landen;
•
De impacten op fruitteelt;
•
Potentiële stijging van de wateroverlast door overstromingen in landbouwgebieden;
•
De impacten op teelt in serres, vb. energiekosten voor de verwarming van serres nemen af door de hogere wintertemperaturen; Geringere opbrengsten door droge periodes worden vaak gecompenseerd door hogere prijzen;
•
De belangrijkste klimatologische risico’s in de fruitteelt zijn in de eerste plaats hagel, en daarna vorst en droogte (vooral in zachtfruit). In groententeelt open lucht worden klimatologische risico’s algemeen als meer relevant dan in de fruitteelt weergegeven. Vooral het risico op schade door regen (overstroming) en droogte wordt sterk(er) benadrukt. Vorst en hagel zijn eveneens belangrijk, hoewel hagel een relatief kleiner risico vormt dan in de fruitteelt (Deunick et al., 2007). Tot slot mag niet uit het oog verloren worden dat klimaatverandering – via perceptieverandering of beleidsprikkels – ook kan leiden tot min of meer drastische veranderingen in consumptiepatronen, bijvoorbeeld door het overschakelen van vlees naar alternatieve proteïnebronnen (Van Gijseghem et al., 2009). Er zijn wellicht andere socio-economische invloeden die een sterkere impact hebben op deze sector. Zo is de sector gevoelig voor internationale samenwerking en marktliberalisatie. De expansiemogelijkheden van de landbouw worden onder andere beperkt door het milieubeleid en dierenwelzijnbeleid. Het landbouwareaal krimpt sowieso door toenemende ruimte-vraag vanuit wonen en industrie.
I/RA/11356/10.002/RDS
versie 3.0 - 05/08/10
pagina 35
IMDC NV i.s.m. TTE 3.5.5.2.
Bouwstenen om te komen tot een coherent en efficiënt adaptatieplan voor Vlaanderen Eindrapport Visserij
Goed voorbeeld – Bepalen van de effecten van klimaatverandering op de visserij – het CLIMAR project. In het CLIMAR project wordt onder meer een adaptatiestrategie voor de Vlaamse visserijsector opgesteld door het ILVO. Op basis van een literatuurstudie en expertanalyse werd de sector beschreven aan de hand van de vloot, de visstocks en de belangrijkste drivers voor de sector (Europese wetgeving, olieprijzen, …). Een uitgebreide literatuurstudie toegespitst op de gevolgen van de klimaatverandering op de visstocks bevist door de visserij alsook de operationele werking van de vloot werd uitgevoerd. Hierbij werden verschillende effectcategorieën (ecologische, economische en sociale) gehanteerd en passende indicatoren geselecteerd om de belangrijkste effecten in kaart te brengen. Klimaatverandering beïnvloedt direct en indirect het complexe mariene ecosysteem en bijgevolg ook de visstocks. Een belangrijke indicator blijkt de zeewatertemperatuur,.. de invloed van andere parameters zoals veranderingen in saliniteit, zuurtegraad, troebelheid, hydrografie, etc. blijken in een Vlaamse context nog weinig gedocumenteerd of minder relevant. De veranderingen in stormintensiteit en –frequentie kan wel een impact hebben op de werking van de visserijvloot. De resultaten werden bovendien getoetst met alle belanghebbenden (administratie, reders, vissers, …) in een workshop eind 2008. Een uitvoerige beschrijving vindt men in (Vanderperren et al., 2008). De geïnteresseerde lezer wordt eveneens verwezen naar www.arcadisbelgium.be/climar.
I/RA/11356/10.002/RDS
versie 3.0 - 05/08/10
pagina 36
IMDC NV i.s.m. TTE 3.5.6.
Bouwstenen om te komen tot een coherent en efficiënt adaptatieplan voor Vlaanderen Eindrapport Beleidsveld water
Onder het beleidsveld water worden alle aspecten m.b.t. waterbeheer beschreven, zowel de thema’s die qua bevoegdheid onder het departement Mobiliteit en Openbare als het departement Leefmilieu en Energie thuishoren. De invloed van klimaatverandering op het watersysteem en het waterbeheer is zonder twijfel het best gedocumenteerde onderwerp in Vlaanderen. Vermoedelijk is dit onder meer het gevolg van a) het feit dat deze sector - zeker in het laaggelegen Vlaanderen en Nederland - een traditie heeft om ver vooruit te denken (vb. het werken met statistische kansen op overstromingen van meer dan 100 jaar), b) de centrale plaats van het watersysteem als doorgeefluik van impacten van klimaatverandering naar het socio-economisch weefsel maar ook als “instrument” voor duurzame oplossingen. De focus van het onderzoek ligt op de hoogwaterproblematiek – overstromingen en laagwaterstanden in rivieren, c) de duidelijke aandacht vanuit Europa voor dit thema (vb. EEA, 2007; Europese Commissie, 2009d). Voor een uitvoerige beschrijving van de stand van zaken wordt de lezer verwezen naar het MIRA-S rapport “klimaatverandering en water” en het achtergrondrapport met dezelfde naam opgesteld als onderdeel van de Milieuverkenning 2030 (Van Steertegem et al., 2009 – hoofdstuk 11 p. 283-306 ; Willems et al., 2009, beiden beschikbaar via www.milieuverkenning.be). Enkele conclusies vanuit diverse wetenschappelijke en beleidsgerichte studies zijn (Van Steertegem et al., 2009): • De meeste klimaatscenario’s tonen een daling van de gemiddelde zomerneerslag voor Vlaanderen. In combinatie met de hogere verdamping doet dit de laagste rivierdebieten tijdens droge zomers met meer dan 50 % dalen tegen het einde van de 21e eeuw. Daardoor stijgen de kansen op ernstig watertekort. • Ondanks een daling van de zomerneerslag, valt er in Vlaanderen een toename van het aantal extreme zomeronweders te verwachten. Daardoor stijgen de overstromingskansen voor riolen. Het risico op economische schade door overstromingen ligt ver uit elkaar voor de verschillende klimaatscenario’s voor Vlaanderen: van een daling met 56 % tot een stijging met 33 %. De waterbeheerders dienen zich te voorzien op grotere piekafvoeren, zoals met de aanleg van overstromingsgebieden. Overstromingsgebieden kunnen waterbufferend werken en het regime bij lage debieten gunstig beïnvloeden. • Vlaanderen ligt tussen Noord-Frankrijk, waar de klimaatverandering de evolutie naar verdroging versterkt, en Nederland, waar men eerder een toename van het aantal overstromingen verwacht. Waterbeheerders in Vlaanderen moeten bij het opvangen van de gevolgen van de klimaatverandering (adaptatie) daarom zoeken naar ingrepen die vlot bij te sturen zijn en onder verschillende omstandigheden nuttig zijn. Zowel om het overstromingsrisico te beperken, als om watertekorten te voorkomen en op te vangen. Er zijn verder potentiële problemen met watervangen voor koelwatergebruik bij electriciteitscentrales maar ook watervangen voor proceswater, irrigatiewater of drinkwater omwille van de stijging van de gemiddelde oppervlaktewatertemperatuur, door een lagere waterbeschikbaarheid in de zomer, door zeespiegelstijging of saliniteitsevoluties. Specifiek naar transport via waterwegen stellen zich potentieel nog de volgende extra problemen: •
Afname van de gemiddelde afvoeren in de waterwegen gedurende de zomerperiode leidt tot een toekomstige verlaging van de waterdieptes. Hierdoor neemt de bevaarbaarheid af. Dit kan tot problemen leiden voor het nakomen van internationale afspraken over minimum te garanderen debieten. De scheepvaart zelf kan minder rendabel presteren. De verschillende vormen van watergebruik die nu bestaan, kunnen in het gedrang komen.
•
De klimaatswijzigingen zullen eveneens zorgen voor saliniteitsveranderingen en veranderingen in de sedimenthuishouding. Dit aspect is nog te weinig gedocumenteerd en onderzocht.
•
Door de toename in de gemiddelde temperatuur is er in de toekomst minder nood tot ijsbreken en minder schade door ijsvorming.
I/RA/11356/10.002/RDS
versie 3.0 - 05/08/10
pagina 37
IMDC NV i.s.m. TTE
Bouwstenen om te komen tot een coherent en efficiënt adaptatieplan voor Vlaanderen Eindrapport
•
Langs de andere kant zal een toename van de gemiddelde afvoeren in de winter leiden tot frequentere problemen vb. omwille van de beperking van doorvaarthoogtes onder bruggen, verhoogde kosten voor spuifuncties.
•
De effecten van klimaatverandering op onze zeehavens werden tot op heden deels en fragmentair onderzocht. Zo zal een stijging van de zeespiegel leiden tot een groter tijvenster voor de havens; de nood aan het verhogen van de haveninfrastructuur, zoutindringing in de kanalen en waterwegen, minder problemen met lage bovendebieten,… Een globale inventarisatie ontbreekt nog. De effecten van klimaatverandering laten zich nu reeds voelen in de maritieme toegang en in de zeehavens. Naar verwachting zal de impact ervan op middellange en lange termijn significant toenemen.
Tenslotte stellen zich nog een aantal toekomstige effecten op de infrastructuur (stuwen, sluizen, kaaimuren, …) van een zelfde aard als beschreven bij de (spoor)wegeninfrastructuur (zie 3.5.8.1): •
Operationele problemen bij stuwen, sluizen,… tengevolge van extreme hitte;
•
Toenemende schade indien er frequenter en intensievere stormen zouden optreden;
•
Etc.
Bijkomend kan nog het project AMICE vermeld worden, waarin de impact van klimaatverandering op het beheer van de Maas in Vlaanderen actueel onderzocht wordt door het Waterbouwkundig Laboratorium en nv de Scheepvaart binnen een internationale context (zie http://www.amice-project.eu/en/ ).
Minder tot op heden belichte of onderzochte thema’s binnen het waterbeheer lijken de invloed van klimaatverandering op de watervoorziening, de waterkwaliteit, de haalbaarheid van ecologische doelstellingen, invloed op de grondwatersystemen, …
I/RA/11356/10.002/RDS
versie 3.0 - 05/08/10
pagina 38
IMDC NV i.s.m. TTE
Bouwstenen om te komen tot een coherent en efficiënt adaptatieplan voor Vlaanderen Eindrapport
3.5.7.
Leefmilieu, Natuur en Energie (LNE)
3.5.7.1.
Natuur
Het is zeer waarschijnlijk dat klimaatverandering een grote impact zal hebben op onze ecosystemen (habitats). De directe impact als gevolg van klimaatverandering omvat in de eerste plaats de groei- en voortplantingsperiode van soorten (o.i.v. temperatuur, neerslaghoeveelheid,…), onafhankelijk van secundaire impact door veranderingen in abiotische condities (indirecte impact van klimaatverandering). Bepaalde soorten zullen meer of minder nadelen (of voordelen) ondervinden dan andere soorten daar zij meer of minder aangepast zijn aan de veranderingen van klimaatcondities (bv. start en duur van het groeiseizoen, zachtere winters,…). Dit zal zijn invloed hebben op voedselketens en de competitie voor licht, water en nutriënten. Soorten die zich in hoge mate kunnen aanpassen (invasief of exotisch), kunnen hierdoor andere soorten wegconcurreren. Een visueel aantrekkelijk overzicht van de impact van klimaatverandering op biodiversiteit vindt men terug in Figuur 3-10. De impact van de klimaatverandering op de biodiversiteit en de natuurwaarden in Vlaanderen werd de laatste jaren reeds grondig bestudeerd. Gezien de biodiversiteit en de complexiteit van de impacten zal er in de nabije toekomst nog meer aandacht uitgaan naar de invloed van de klimaatverandering op de natuur in Vlaanderen, onder meer via een specifiek onderzoeksprogramma vanuit het INBO en binnen diverse onderzoeksprojecten aan universiteiten. Voor een uitvoeriger beschrijving van de stand van zaken wordt de lezer verwezen naar het NARA-S rapport “Klimaat” opgesteld als onderdeel van de Natuurverkenning 2030 (Dumortier et al., 2009 – hoofdstuk 2 en hoofdstuk 6, beschikbaar via www.natuurverkenning.be). Hierin worden de volgende aspecten belicht (Dumortier et al., 2009): - Achttien soorten broedvogels en zestien soorten dagvlinders, waaronder een aantal algemene soorten, lopen een verhoogd risico om tegen 2100 uit Vlaanderen te verdwijnen door de temperatuurstijging. -
Mogelijk kunnen nieuwe broedvogel- en dagvlindersoorten zich in Vlaanderen vestigen dankzij de temperatuurstijging.
-
De temperatuursstijging verhoogt de kans dat koudeminnende planten en dieren uit Vlaanderen verdwijnen, ook soorten die nu nog algemeen zijn. Andere meer warmteminnende soorten kunnen zich in Vlaanderen vestigen, indien hun dispersiecapaciteit hoog genoeg is en ze in Vlaanderen een gepast leefgebied vinden. In welke mate deze veranderingen aanleiding geven tot een bijkomend biodiversiteitsverlies, kan met de huidige kennis niet worden uitgemaakt.
-
In een gevalstudie voor de Kleine Nete wordt de impact van klimaatverandering en een wijzigend landgebruik op grondwaterafhankelijke vegetaties onderzocht. De potentiële oppervlakte voor grondwaterafhankelijke vegetaties in de vallei van de Kleine Nete neemt in alle landgebruiksscenario’s toe. Vegetatietypen met een voorkeur voor zeer natte condities profiteren maximaal van een veranderend landgebruik en klimaat.
I/RA/11356/10.002/RDS
versie 3.0 - 05/08/10
pagina 39
IMDC NV i.s.m. TTE
Bouwstenen om te komen tot een coherent en efficiënt adaptatieplan voor Vlaanderen Eindrapport
Figuur 3-10 Klimaatverandering beïnvloedt biodiversiteit (Vos et al., 2007)
I/RA/11356/10.002/RDS
versie 3.0 - 05/08/10
pagina 40
IMDC NV i.s.m. TTE 3.5.7.2.
Bouwstenen om te komen tot een coherent en efficiënt adaptatieplan voor Vlaanderen Eindrapport Energie
Terwijl dit beleidsveld een veel sterkere rol speelt en zal spelen in het mitigatieverhaal (reductie van de uitstoot van broeikasgassen), zal de klimaatverandering ook een impact hebben op deze sector en mag het adaptatie-hoofdstuk voor dit beleidsveld niet uit het oog verloren worden. In bepaalde landen zijn al vrij uitgebreide studies gedaan naar de impact van klimaatverandering en adaptatie voor dit beleidsveld (vb. in Finland i.v.m. het ontwerp en onderhoud van elektriciteitsnetwerken (Martikainen et al., 2007); in de Verenigde Staten ( Wilbanks et al., 2008). In Vlaanderen is er, naar onze kennis, nog geen uitgewerkte studie over dit thema. Klimaatverandering (vooral via veranderingen in het temperatuurpatroon) zal een direct effect hebben op het energiegebruik (energievraag). De energiesector zal dit in hun aanbod moeten in rekening brengen. Men kan onder meer denken aan : • Afname van het aardgas- en electriciteitsverbruik voor verwarming in de winter door stijgende gemiddelde temperaturen; • Toename van het electriciteitsverbruik voor koeling in de zomer door stijgende gemiddelde temperaturen; • Veranderingen in de energievraag (naast koeling en verwarming) vanuit bedrijven of gebouwen door effecten van klimaatverandering of door adaptatiemaatregelen vanuit bedrijven of gebouwen (vb. meer buffering in productieprocessen); • Sterkere fluctuaties in de energievraag door de toename in extreme weersomstandigheden met een sterkere belasting van het netwerk tot gevolg; • Eventuele veranderingen in het energieaanbod (vb. verandering in windsnelheid leidt tot een verandering in energieproductie door windenergie). Daarnaast zijn er door de klimaatverandering een aantal potentiële problemen in de bedrijfsvoering van de energieproductie en energiebevoorrading. Men kan onder meer suggereren : • Potentiële problemen met koelwatergebruik bij electriciteitscentrales omwille van de stijging van de gemiddelde oppervlaktewatertemperatuur, door een lagere waterbeschikbaarheid in de zomer, door zeespiegelstijging of saliniteitsevoluties; • Mogelijke negatieve invloed op de productiecapaciteit aan windenergie door een stijgend aantal stormen; • Eventuele positieve invloed op zonne-energie door een stijging in het aantal uren zonneschijn; • Een nog niet goed gekende invloed op de transmissie en distributie van energie; Men kan ook denken aan een aantal indirecte effecten, tot op heden weinig bestudeerd, waarmee de sector zal moeten omgaan : • Vanuit de mitigatienood zal er een verandering in de energievormen zich opdringen met een effect op de sector; • De perceptie van de afnemer zal veranderen door o.a. het stimuleren van rationeel energieverbruik; • Door de klimaatverandering (en vooral de stijging van extreme situaties) zal de risico-perceptie van de bevolking veranderen, eventueel met invloed op de risico-perceptie op bepaalde vormen van energie; Tot slot, dit is een sector die gewoon is van om te gaan met risico-beoordeling (denk maar aan het risico bij nucleaire reactoren). Maar de kwetsbaarheid van bepaalde nieuwere vormen van energie (vb. windenergie) is groter dan voor de traditionele energievormen.
I/RA/11356/10.002/RDS
versie 3.0 - 05/08/10
pagina 41
IMDC NV i.s.m. TTE
Bouwstenen om te komen tot een coherent en efficiënt adaptatieplan voor Vlaanderen Eindrapport
3.5.8.
Mobiliteit en Openbare Werken (MOW)
3.5.8.1.
Infrastructuur en openbare werken
Een uitvoerig overzicht van mogelijke impacten van klimaatverandering op de fysische structuur vindt men o.a. in (ASTE, 2008), (Van Hove et al., 2007) en (De Wit et al., 2009). In dit rapport wordt de discussie, gezien de bevoegdheid van MOW, beperkt tot openbare infrastucturen. Daarbij denkt men aan betonstructuren en metaalstructuren zoals wegen, bruggen, tunnels, spoorwegen, kaaimuren, sluizen, stuwen,… De structuren gerelateerd aan waterwegens en havens worden apart vermeld in § 3.5.6. De infrastructuur gerelateerd aan de energievoorziening wordt besproken in § 3.5.7.2. De schade aan gebouwen wordt besproken in § 3.5.9.2. De invloed van klimaatverandering op de wegeninfrastructuur in Vlaanderen kan zich onder meer uiten in de volgende vormen : • Een verhoogde kans op spoorvorming; • Sneller problemen met de onderbouw van de wegenis door intensere regenbuien; • Meer problemen met wateroverlast in tunnelcomplexen en wegenis; • Meer kans op smeltend asfalt bij extreme hitte; • Meer corrosie aan bruggen, viaducten en andere infrastructuur; • Minder problemen met schade door vorst en minder nood aan strooizout; • Meer schade tengevolge van eventuele hogere windsnelheden; • Er worden geen problemen geanticipeerd tengevolge van een stijgende zeespiegel. • Eveneens lijken er geen additionele problemen op te treden omwille van defecten aan electronica (o.a. verkeersmanagement en –informatie) door extreme weersomstandigheden; Hierbij moet men wel relativerend stellen dat vermoedelijk de bijdrage van klimaatverandering vrij gering is ten opzichte van de bijdrage van andere evoluties (zoals de stijging van de verkeersaantallen, de toename van het vrachtverkeer, …). Door de huidige nood aan frequent onderhoud van de infrastructuur kan een onderhoudsprogramma voor de wegeninfrastructuur snel anticiperen op de bijkomende effecten van klimaatverandering. Langs de andere kant hebben investeringen in de infrastructuur vaak een zeer lange levensduur en hoge kostprijs. Analoog kan men voor de spoorinfrastructuur een aantal potentiële impacten suggereren, die qua aard vrij vergelijkbaar zijn met de wegeninfra: • Het gevaar op “spoorspattingen” bij extreme warmte; • Bij toename van periodes van extreme droogte of extreme regenval kunnen meer problemen optreden met de onderbouw van de sporen; • Een stijgende schade aan de spoorwegen en bovenleidingen tijdens extreme stormen (o.a. door omvallen bomen, door falen aan electronica, …); • Een daling van de schade veroorzaakt tijdens vorst; Tenslotte zal er eveneens een potentiële invloed zijn op de luchthaveninfrastructuur in Vlaanderen: • Bij toename van extreme warmteperioden zal er meer schade optreden aan het asfalt van de landingsbanen; • Indien er meer stormen zouden voorkomen, zullen aanleg- en onderhoudkosten van de landingsbanen toenemen; In Nederland wordt er onderzoek gedaan naar de effecten van klimaatverandering op luchthavens, met een gevalstudie voor Schiphol, in het kader van het programma Kennis voor Klimaat.
I/RA/11356/10.002/RDS
versie 3.0 - 05/08/10
pagina 42
IMDC NV i.s.m. TTE 3.5.8.2.
Bouwstenen om te komen tot een coherent en efficiënt adaptatieplan voor Vlaanderen Eindrapport Verkeer en mobiliteit
Een uitvoerige studie over de impact van klimaatverandering op verkeer en mobiliteit vindt men terug in (National Research Council, 2008) en (Van Ooststroom, 2008). Zowel de impact van klimaatverandering op de mobiliteit via weg, spoor als de lucht wordt hier besproken. Het transport over het water wordt in § 3.5.6 apart vermeld. Problemen in verband met de transportinfrastructuur komen in de vorige paragraaf (§ 3.5.8.1) aan bod. Het is op dit moment onduidelijk in hoeverre de klimaatverandering een significante invloed zal hebben op de transportmodi langs de weg. Bepaalde vormen van transport vb. fietsen hebben een duidelijke relatie met de weersgesteldheid, zodat er eventueel een significante toename of afname van wegverkeer als resultante van klimaatverandering zich manifesteert. Er zijn echter geen studies voorhanden die de relatie tussen het klimaat en de keuze tussen fiets- of autogebruik kwantificeren. Meer extreme warmte kan een negatief effect hebben op problemen met de wagen (oververhitting, banden, …). Neerslag (en de weersomstandigheden in het algemeen) heeft een duidelijke invloed op de frequentie en omvang van files. Een toename van het aantal en de frequentie van buien zou dus kunnen resulteren in nog omvangrijker files dan vandaag. De evolutie van het aantal auto’s en vrachtwagens op de weg is hierbij natuurlijk een prioritaire invloedsfactor. Analoog heeft een verandering van het klimaat een invloed op de verkeersveiligheid. “Slechtere” weersomstandigheden resulteren in onveiliger verkeerssituaties. Opnieuw is er weinig cijfermateriaal voorhanden behalve in (SWOV, 2007) waarin wordt gesteld dat klimaatverandering een zeer beperkt niet-significant effect op de verkeersveiligheid zou hebben. Voor de bedrijfsvoering in de transportsector zijn andere ontwikkelingen, zoals de economische groei, energieprijzen en beschikbare infrastructuur, vele malen belangrijker dan de effecten van klimaatverandering. De effecten op de mobiliteit per spoor lijken vooral terug te brengen tot de effecten op de spoorweginfrastructuur, zoals beschreven in § 3.5.8.1. De treinen zelf blijken in het algemeen vrij robuust te zijn en weinig last te ondervinden van extreme weersomstandigheden. Er lijkt ook geen relatie tussen de weersgesteldheid en de keuze van de treinreiziger voor deze transportmodus. Eventueel kan de potentieel negatieve invloed van klimaatverandering op het wegverkeer een bijkomende stimulans betekenen voor een keuze voor de trein als transportmodus, al zullen andere factoren (bereikbaarheid, drukte op de weg, …) wellicht een veel significanter invloed hebben. Het weer is sterk bepalend voor de operationele capaciteit van een luchthaven (Van Ooststroom, 2008). Vooral windsterkte, windrichting, hoge of lage temperaturen en hoeveelheid neerslag zijn hierbij bepalende indicatoren. Het aantal dagen dat vliegtuigen van ijsvorming moeten ontdaan worden, zou kunnen dalen door de stijgende gemiddelde temperaturen in de winter. De energienood (en resulterende kost) in luchthavens kan stijgen door een frequenter voorkomen van extreme weersomstandigheden (zowel hitte als koudegolven). Door de wijzigende klimatologische omstandigheden is er een potentieel effect dat de geluidsoverlast naar de wijde omgeving van overheersende intensiteit en richting verandert.
I/RA/11356/10.002/RDS
versie 3.0 - 05/08/10
pagina 43
IMDC NV i.s.m. TTE 3.5.9.
Bouwstenen om te komen tot een coherent en efficiënt adaptatieplan voor Vlaanderen Eindrapport Ruimtelijke Ordening, Woonbeleid en Onroerend Erfgoed (RWO)
De rol van het ruimtelijk beleid in de adaptatie tegen klimaatverandering is onderzoeksstof o.a. in Nederland (het Klimaat voor Ruimte programma, zie www.klimaatonderzoek.nl ) en in het Verenigd Koninkrijk (het UK Climate Impacts Programme, zie www.ukcip.uk ). In Vlaanderen loopt sinds 2009 het wetenschappelijk onderzoek Ccaspar (of voluit “Climate change And changes in SPAtial structures in Flanders”, zie http://www.ccaspar.ugent.be/ ). Er zal ook een ESPON-project opgestart worden. De focus van dit project zal de rol zijn van ruimtelijke ordening op het regionale niveau in het vinden van antwoorden op uitdagingen op Europees niveau zoals klimaatverandering, globalisering, energievoorziening, demografie, … Het belangrijkste resultaat zal een monitoringinstrument zijn dat de performantie nagaat van de ruimtelijke ordening en ruimtelijke transformaties om deze uitdagingen te beantwoorden. 3.5.9.1.
Ruimtelijke ordening
De effecten van de klimaatverandering beïnvloeden het ruimteaanbod en de ruimtevraag. Het ruimteaanbod bevat de bestaande ruimte met haar kenmerken en een te bepalen vermogen om extra ruimtevraag op te nemen. Dit kan een negatief cijfer opleveren. De ruimtevraag bevat alle activiteiten die om ruimte vragen, bepaald door hun reeds bestaande structuur. Kennis omtrent verweefbaarheid van functies zal een nog grotere rol spelen, gezien de reeds bestaande meerduidige ruimtevraag in Vlaanderen. Zowel aan de aanbod- als aan de vraagzijde stelt zich de vraag in hoever er beleidsmatig kan geoptimaliseerd worden. De effecten van klimaatverandering werken door in zoveel elementen en relaties dat het probleem niet zo gemakkelijk is te isoleren in één of meerdere sectoren. Wanneer een vorm van landgebruik robuust is dan is deze niet of nauwelijks gevoelig voor de effecten van klimaatverandering. Wanneer een landgebruik niet robuust is, noemen we het kwetsbaar. Parallel aan het verhogen van de robuustheid, die op zich eindig is, is het noodzakelijk om te zoeken naar maatregelen die de veerkracht (resilience) verhogen. De effecten van de klimaatverandering op de ruimtelijke ordening zijn m.a.w. de resultante van effecten met een ruimtelijke dimensie die reeds op afzonderlijke wijze werden beschreven voor beleidsvelden zoals natuur, landbouw, waterbeheer, economie, volksgezondheid,… Dat maakt dat een interactie met deze beleidsvelden zowel qua inschatten van effecten als qua opzetten van een adaptatiestrategie een noodzaak zal zijn, net zoals dit bij andere beleidsprocessen rond ruimtelijke ordening de situatie is. In (Steunpunt Ruimte en Wonen, 2008) wordt een opsomming gemaakt van mogelijke ruimtelijke implicaties van klimaatverandering op basis van een literatuurstudie van internationaal onderzoek : • Veranderingen in het voorkomen van natuurrampen, beïnvloed door klimaatverandering (hittegolven, overstromingen, extreme droogte): • Invloed van klimaatverandering op de biodiversiteit (fysiologisch door aanpassing binnen soorten, fenologisch door verschuivingen van seizoensgebonden natuurlijke fenomenen en de reactie van soorten hierop, migratie van bestaande en nieuwe planten- en diersoorten); • Invloed van klimaatverandering op de energiehuishouding met speciale aandacht voor de energieprestaties van gebouwen. Deze potentiële effecten komen allen aan bod bij de bespreking voor andere beleidsvelden. 3.5.9.2.
Woonbeleid
In de stad komen zeer veel verschillende functies samen in een relatief klein gebied, waarbij zeer veel verschillende actoren betrokken zijn. Hierdoor is de stedelijke omgeving een zeer complexe en dynamische met vele ruimtelijke dimensies, waarvan de invloed tot ver buiten de fysieke grenzen reikt. Veiligheid, volksgezondheid, mobiliteit, infrastructuur en industrie zijn voorbeelden van thema’s die betrekking hebben zowel op de fysieke stad als ver daarbuiten. Het klimaat heeft invloed op alle bovengenoemde aspecten en op bebouwing, het watersysteem, groen, etc. Speciale aandacht gaat uit naar aspecten gerelateerd aan de waterhuishouding en hitteproblematiek op gebouw-, wijk- en stadniveau (Rijke et al., 2009). I/RA/11356/10.002/RDS
versie 3.0 - 05/08/10
pagina 44
IMDC NV i.s.m. TTE
Bouwstenen om te komen tot een coherent en efficiënt adaptatieplan voor Vlaanderen Eindrapport
De stedelijke omgeving is relatief kwetsbaar voor kortstondige en in frequentie toenemende tijdelijke fluctuaties in omgevingscondities, bijv. extreme condities als een hittegolf, periode van droogte, wateroverlast en overstroming. Ditzelfde lijkt weliswaar in mindere mate ook op te gaan voor de tragere veranderingen die samen hangen met klimaatverandering als een toename van de gemiddelde temperatuur en een (versnelde) stijging van de zeespiegel. Momenteel is er weinig kennis omtrent de relatie tussen stedelijke typologieën en problemen die toenemen door klimaatverandering zoals hitte-eilanden (“urban heat island effect”), overstromingsrisico’s, fijnstof concentraties, etc. Naast de fysieke kwetsbaarheid is het van primair belang de economische kwetsbaarheid van de stad te bepalen (Rijke et al., 2009). De belangrijkste mogelijke gevolgen van klimaatverandering op de stedelijke omgeving zijn verminderde waterveiligheid, wateroverlast, droogteproblemen en gevaren voor volksgezondheid door o.a. hittestress en verlaagde luchtkwaliteit (meer smog en ozonvorming). Het risico van deze effecten wordt niet alleen veroorzaakt door een grotere kans op voorkomen, maar ook door de steeds groter wordende potentiële gevolgen van de effecten door bevolkingsgroei, verstedelijking en economische groei (Rijke et al., 2009).
Figuur 3-11 Gevolgen van klimaatsverandering in verschillende schaalniveaus van de stad (Rijke et al., 2009) Schade door overstromingen, wateroverlast en droogte kan in eerste instantie uitgedrukt worden in de kosten die direct door klimaat veroorzaakt worden, zoals schade aan infrastructuur en gebouwen in het geval van overstromingen of wateroverlast, of schade aan groen in het geval van droogte. Door interacties tussen verschillende deelsystemen binnen de stad, kan ook indirect door klimaatsoorzaken schade optreden. Wanneer bijvoorbeeld het elektriciteitsnetwerk beschadigd wordt door een storm en een deel van een stad daardoor geen elektriciteit heeft, komt bedrijvigheid stil te liggen en kan enorme schade ontstaan door gemiste inkomsten (Rijke et al., 2009). Bestaande bebouwing heeft een afschrijving van 40 tot 50 jaar. Tussentijdse aanpassing aan bestaande bebouwing is duur. Gezien de snelheid waarmee klimaatverandering zich voltrekt, zijn veranderende eisen die aan bebouwing worden gesteld vanuit het gebruik (zoals meer comfort) van meer invloed dan de eisen die een veranderend klimaat aan de bebouwing stelt.
I/RA/11356/10.002/RDS
versie 3.0 - 05/08/10
pagina 45
IMDC NV i.s.m. TTE 3.5.9.3.
Bouwstenen om te komen tot een coherent en efficiënt adaptatieplan voor Vlaanderen Eindrapport Onroerend erfgoed
Onroerend erfgoed omvat alles wat te maken heeft met archeologie, monumenten, landschappen, maritiem erfgoed (wrakken, activiteiten verbonden met water, …) en heraldiek (wapens van privépersonen en instellingen). De impact van klimaatverandering op het landschap in Vlaanderen is een focus van het onderzoek Ccaspar in werkpakket 3, zie http://www.ccaspar.ugent.be/ , dat op dit moment nog in de beginfase is. De impact van klimaatverandering op monumenten (bouwkundig erfgoed) zal gelijkaardig zijn als de impact op andere gebouwen of infrastructuur. Hiervoor wordt m.a.w. verwezen naar § 3.5.8.1 en § 3.5.9.2. Over de impact van klimaatverandering op archeologie en maritiem erfgoed in Vlaanderen zijn nog weinig gegevens voorhanden. De impact van klimaatverandering op heraldiek lijkt insignificant.
I/RA/11356/10.002/RDS
versie 3.0 - 05/08/10
pagina 46
IMDC NV i.s.m. TTE
Bouwstenen om te komen tot een coherent en efficiënt adaptatieplan voor Vlaanderen Eindrapport
3.6.
Kosten indien er geen actie wordt ondernomen (cost of no-action)
3.6.1.
Inleiding
De voorbije jaren is er meer en meer aandacht gekomen voor de te verwachten maatschappelijke kosten van de klimaatwijziging. Het begroten van de kosten door de effecten van klimaatwijziging, of de kosten om een aangepast mitigatie- of adaptatiebeleid uit de grond te stampen, is een zeer moeilijke oefening. •
Het in de media sterk verspreide Stern-rapport (Backer, 2008) hanteert volgende schattingen van de schade van klimaatverandering. De schattingen zijn uitgedrukt in permanent verlies van consumptie, wat zowel de tijdsfactor als de risicofactor in rekening brengt. Het rapport gaat uit van een permanent verlies van 0 tot 3% van de globale consumptie indien de temperatuur stijgt met 2 tot 3°C. Indien de temperatuur stijgt met 5-6°C, is er zelfs sprake van een permanent verlies van 5-10%. Daarbij wordt de bedenking gemaakt dat ontwikkelingslanden waarschijnlijk meer dan 10% van hun beschikbare consumptie zullen verliezen. Deze cijfers vormen bovendien de ondergrens. Het rapport haalt drie redenen aan om dit als ondergrens te beschouwen. Ten eerste is er geen rekening gehouden met het milieu of de menselijke gezondheid. Indien dit ook in rekening wordt gebracht, zou de schade oplopen van 5% naar 11% van de globale consumptie. Ten tweede zouden er ook versterkende feedback-loops kunnen optreden. Dit zou de schade verder doen oplopen van 5% naar 7% indien men geen rekening houdt met de milieu-aspecten of de menselijke gezondheid, of van 11% naar 14% indien men hier wel mee rekening houdt. Alle aspecten samen, gaat het rapport uit van een permanent vernietiging van 20% van de globale, per capita consumptie.
•
Het Dice2007-model (Nordhaus, 2007) gaat uit van gelijkaardige cijfers. Een stijging van de temperatuur met 1 à 2°C zou leiden tot een verlies van 1% van het globale BNP. Dit stijgt tot 4,5% indien de temperatuur stijgt met ongeveer 4°C. In het slechtste geval, wanneer de temperatuur stijgt met 6°C, leidt dit tot de vernietiging van 10% van het globale BNP.
•
Het vierde rapport van het IPCC (2007a) hanteert een erg ruime schatting. Bij een stijging van 4°C gaat het uit van een verlies van 1 tot 5% van het globale BNP.
•
Het OECD geeft op zijn beurt schattingen van de kost die gepaard gaat met het voorkomen van dergelijke opwarming. Het schat dat het jaarlijks 0,11% van het globale BNP zal kosten om de temperatuurstijging onder de 3°C te houden, en dit van 2012 tot 2050. Tegen 2050 zou dit tot een verlies van 4% van het globale BNP leiden. Het OECD maakt daarbij de kanttekening dat ondanks deze kost van 4% van het BNP tegen 2050, het globale BNP nog steeds met 250% gestegen zal zijn.
•
Het Stern-rapport (Backer, 2008) geeft ook een indicatie van de kost om sterke temperatuurstijgingen te voorkomen. Het legt echter de nadruk op de sterke onzekerheid omtrent deze kosten, afhankelijk van hoe sterk de uitstoot van broeikasgassen moet teruggedrongen worden, technologische vooruitgang, etc. Gemiddeld genomen echter, gaat het Stern-Review uit van een kost van 1% van het globale BNP tegen het jaar 2050, wat veel lager is in vergelijking met de schattingen van het OECD.
De globale spreiding van deze impact, de onzekerheid, en de tijdshorizon waarop de maatschappelijk kosten van de klimaatwijziging zich zal manifesteren vereisen een aangepaste methodologie voor de inschatting van de economische kosten die afwijkt van de beschikbare economische evaluatiemethodes. Gegeven de huidige stand van zaken aangaande kennis en ervaring aangaande dit onderwerp lijken volgende stappen ons momenteel aan te bevelen: •
Inventarisatie en analyse van beschikbare methodieken en richtlijnen voor het inschatten van deze impacts
•
Eerste overzicht van resultaten van uitgevoerde economische studies die de kosten van de klimaatverandering trachten in te schatten, met duiding van relevantie voor Vlaanderen en transfereerbaarheid van de resultaten.
I/RA/11356/10.002/RDS
versie 3.0 - 05/08/10
pagina 47
IMDC NV i.s.m. TTE
Bouwstenen om te komen tot een coherent en efficiënt adaptatieplan voor Vlaanderen Eindrapport
Eerst worden de globale modelleringen in kaart gebracht, waarna dieper wordt ingegaan op de vertaling hiervan op Europees niveau. Daarna wordt uitgebreid stilgestaan bij het Verenigd Koninkrijk aangezien dit land het meest uitgebreid de kosten en baten van adaptatiedoelstellingen documenteerde. Er volgt nog een korte stand van zaken van de Nederlandse methodieken m.b.t. adaptatie. Tot slot worden de gevoerde kostenstudies in het licht van de Vlaamse context gehouden.
3.6.2.
Globale studies
Adaptatie heeft tot doel de kwetsbaarheid van natuurlijke en menselijke systemen te verminderen ten opzichte van de huidige of verwachte effecten van klimaatverandering(IPPC, 2001). Dit veronderstelt dat de modellering eerst de impact (of schade) van de verwachte klimaatverandering in kaart moet brengen. Maar dit leidt onmiddellijk tot een eerste complicatie. Er zijn nog wetenschappelijk onzekerheden m.b.t. schattingen van de impact van klimaatverandering (bv. het inschatten van de hoeveelheid aan stormen of de verandering in mortaliteitscijfers). Ondanks deze onzekerheden en waardeoordelen bestaan er verschillende schade impact studies i.v.m. de schade door klimaatverandering. De studies die deze schattingen gebruiken zijn “Integrated Assessment Models” (IAM’s). IAM’s simuleren de belangrijkste menselijke en natuurlijke processen waarvan gedacht wordt dat ze de drijvende kracht zijn achter klimaatsverandering. Daarnaast schat het nog de socio-economische impacts in. De twee belangrijkste voorbeelden van IAM’s zijn FUND (Tol, Estimates of the damage costs of climate change. Part I: Benchmark estimates. Environmental and Resource Economics 21 (1), 47-73, 2002a)(Tol, Estimates of the damage costs of climate change. Part II. Dynamic estimates. Environmental and Resource Economics 21, 135-160., 2002b) en DICE/RICE (Nordhaus W. , 2007). Deze twee modellen schatten de impacts en de gerelateerde schade van klimaatverandering in door het identificeren van de belangrijkste sectoren die kwetsbaar zijn voor klimaatverandering. Voor al deze sectoren worden vervolgens de monetaire impacts van klimaatverandering ingeschat. Tot slot wordt de totale impact van klimaatverandering ingeschat op basis van de sectorale impacts. DICE/RICE bevat de landbouwsector, de stijging van de zeespiegel, andere marktsectoren (zoals bossen, energiesystemen, watersystemen, bouwsector, visserij en outdoor recreatie), gezondheid, niet marktgebonden impacts, menselijke migratie en ecosystemen en milieugebonden rampen. In het DICE/RICE model zijn mogelijke rampzalige evenementen de meest doorslaggevende factor in de totale schade. FUND identificeert gelijkaardige maar meer beperkte sectoren, zo worden onder meer ‘andere marksectoren’ en catastrofes weggelaten. Beide modellen integreren geen gevolgen van de toename van extreme weersomstandigheden. Daarnaast zijn deze modellen nog erg speculatief. Bovenop de onzekerheden wordt adaptatie nog niet expliciet meegenomen als beleidsvariatie. Tot nu toe zijn er weinig modelleringen die adaptatie meenemen als beleidvariabele in IAM’s. Er werd in het begin van de jaren ’90 wel het PAGE-model ontwikkeld(Hope, 1993), maar dit model wordt meestal als te optimistisch beschouwd betreffende het aandeel dat adaptatie kan hebben op het beperken van schade door klimaatverandering. Ondertussen werd het PAGE2002 vooral bekend door haar toepassing in het Stern–Rapport. In het rapport opteerde men voor het PAGE2002 model, voornamelijk omdat het in staat is kosten te simuleren doorheen een wijd gamma van mogelijke impacts, en het kansen koppelt aan de resulterende schattingen van schadekosten. In het recente AD-RICE model wordt al een meer transparante methode gehanteerd om adaptatie als beleidvariabele mee te nemen in het RICE IAM(de Bruin, 2009). Dit is tot nu toe de best gedocumenteerde poging om een expliciet adaptatiemodel te ontwerpen in een IAM. Het integreren van adaptatie en resterende schadecurven gebeurt via het AD-RICE in het FAIR–model. Hieronder zullen zowel het PAGE2002 model en het AD-RICE model worden toegelicht.
I/RA/11356/10.002/RDS
versie 3.0 - 05/08/10
pagina 48
IMDC NV i.s.m. TTE 3.6.2.1.
Bouwstenen om te komen tot een coherent en efficiënt adaptatieplan voor Vlaanderen Eindrapport Toepassing van het PAGE-model: het STERN RAPPORT (Backer, 2008)
Het Stern–rapport raamt de kosten van klimaatverandering, of beter de kosten van ‘niets doen aan emissiereductie’. De hoofdauteur is Nicholas Stern, hoofdeconoom van de Britse regering, voormalig topeconoom bij de Wereldbank met ruime ervaring in ontwikkelingsproblematiek en auteur van diverse wetenschappelijke artikelen in macro-economie. Sterk veralgemeend raamt het Stern–rapport dat elke ton CO² die we uitstoten 67€ schade veroorzaakt, terwijl het vermijden van deze emissie minder dan 20€ per ton kost. Dit rapport, gepubliceerd in 2006, veroorzaakte heel wat reacties die een maand na de publicatie in beeld werden gebracht door het tijdschrift ‘The Economist’. Het tijdschrift deelt de critici in drie kampen in. In het maatschappelijk veld stellen een aantal groeperingen dat Stern een gebrek heeft aan politiek realisme met zijn roep tot urgente maatregelen. Een aantal wetenschappers tellen dat Stern zich teveel baseert op klimaatstudies die uitgaan van de meer pessimistische klimaatscenario’s in zijn economische analyse. Een derde type commentaar dat ‘The Economist’ onderscheidt, betreft de gebruikte disconteringsvoet van 0,1%, terwijl deze normaliter op 3-5% wordt gezet in dit soort economische analyses (William Nordhaus, Yale University). In het Stern-rapport wordt gebruik gemaakt van het IAM PAGE 2002. Dit model bepaalt de schadekosten voor een kosten-batenanalyse. Scenario’s Bij gebruik van PAGE2002 werden schadekosten geschat tot het jaar 2200. Dit deed men voor twee verschillende klimaatveranderingscenario’s (nl. baseline en high climate) en drie verschillende sets van impactcategorieën (Figuur 3-12). Het baseline klimaatsveranderingscenario is gebaseerd op het “A2” scenario van het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC). Het high climate scenario gaat uit van een hogere klimaatssensitiviteit dan het baseline scenario en is gebaseerd op recent bewijs dat elkaar versterkende feed-backs belangrijk kunnen zijn. Temperatuursveranderingen kunnen handig zijn bij het illustreren van beide scenario’s. Onder de verwachtingen van het baseline scenario is er 90% kans dat de temperatuursstijging tussen 2,4 en 5,8°C zal liggen in 2100, in vergelijking met het pre-industriële tijdperk. Het overeenstemmende betrouwbaarheidsinterval voor het high scenario is 2,6-6,5°C. Terwijl het verschil tussen beide scenario’s klein lijkt, ligt de kans van een opwarming hoger dan 6°C (een uitkomst die waarschijnlijk samen zal gaan met grote schade als gevolg van klimaatsverandering) ongeveer 3% onder het baseline scenario, in vergelijking met bijna 10% onder het high scenario. Het rapport onderscheidt drie impactcategorieën: markt impacts, niet-markt impacts en het risico op catastrofale gebeurtenissen. De scenario’s variëren in welke effecten ze in rekening brengen (zie volgende figuur). Markt impacts bevatten enkel de effecten van klimaatsverandering die een impact hebben op marktsectoren van de economie. Niet-markt impacts zijn directe effecten van klimaatsverandering op menselijke gezondheid en op het milieu waarvoor geen marktwaarde bestaat. Catastrofale gebeurtenissen zijn verliezen door abrupte of onregelmatige veranderingen die zich kunnen voordoen bij hogere niveaus van opwarming.
I/RA/11356/10.002/RDS
versie 3.0 - 05/08/10
pagina 49
IMDC NV i.s.m. TTE
Bouwstenen om te komen tot een coherent en efficiënt adaptatieplan voor Vlaanderen Eindrapport
Figuur 3-12 Variatie van scenario’s
Omgaan met onzekerheid Het PAGE2002 model gaat om met de onzekerheid die inherent is aan het gamma van mogelijke impacts door gebruik te maken van een “Monte Carlo” simulatie. Een Monte-Carlosimulatie geeft een kansverdeling van de geschatte schadekosten. Deze kansverdeling wordt gebruikt om een puntschatting te maken die onzekerheid, houding tegenover risico en tijdsvoorkeur in rekening brengt. Elk scenario laat men 1000 keer lopen. Bij iedere “run” worden voor de parameters at random waardes gekozen uit het aanbod dat terug te vinden is in de literatuur over klimaatsverandering, zodat het PAGE2002 model een samenvatting is van de beschikbare, onderliggende onderzoeksstudies. Kalibreren van de schadekostencurve In PAGE2002 worden schadekosten berekend als BBP verliezen die een “onzekere krachtfunctie van de temperatuurstijging” zijn (Warren et al. 2006, p.30). Kosten worden berekend voor elk van de acht regio’s waarin het model de wereld opdeelt. De totale schade is samengesteld uit markt en niet-markt kosten, waarbij ook de schade veroorzaakt door abrupte klimaatsverandering in rekening wordt gebracht. De schadefunctie wordt gekalibreerd met een schatting van impacts uit de literatuur, voor een gemiddelde temperatuursstijging van 2,5°C ten opzichte van pre-industriële niveaus. De benchmarkwaarden die door het IPCC (2001a) gebruikt werden, worden in onderstaande tabel weergegeven.
I/RA/11356/10.002/RDS
versie 3.0 - 05/08/10
pagina 50
IMDC NV i.s.m. TTE
Bouwstenen om te komen tot een coherent en efficiënt adaptatieplan voor Vlaanderen Eindrapport Tabel 3.6 Impact parameters in PAGE 2002 (Warren et al., 2006). Metric (where relevant)
PAGE2002 Impact Parameter
Mean
Min
Mode
Max
Impact function exponent
1,77
1
1,3
3
Market impact
0,50
-0,1
0,6
1
%GDP loss for 2,5°C
Non-market impact
0,73
0
0,7
1,5
%GDP loss for 2,5°C
Loss if catastrophe occurs
11,67
5
10
20
%GDP
De gevoeligheid van schade voor een temperatuurstijging is een onzekere variabele. De meest waarschijnlijke waarde (de mode) van 1,3 gaat terug naar Cline (1992), de gebruikte variatie werd genomen van Peck en Teisberg (1992). De som van markt en niet-markt impacts is zodanig gemodelleerd opdat het consistent zou zijn met het IPCC’s Third Assessment Report ((IPPC, 2001), tabel 19.4). De schade van abrupte klimaatsverandering (catastrofale) wordt hoger geschat dan de impacts van een continue en geleidelijke verandering. Dit wordt gerapporteerd als “redelijk consistent “ met het Third Assessment Report van het IPCC (Warren et al. 2006, p.31). De kans van het zich voordoen van een catastrofale gebeurtenis wordt geschat op 0 bij een temperatuur onder 5°C boven pre-industriële niveaus. Wanneer hoger dan dit niveau, stijgen de risico’s met 1 tot 20 procent (meest waarschijnlijk is 10%) voor elke daaropvolgende stijging van 1°C. De kans van het zich voordoen van een catastrofale gebeurtenis is gebaseerd op de aanpak van Nordhaus en Boyer (Nordhaus W. D., 2000), waarbij een aantal experts werden ondervraagd. In PAGE2002 kan met adaptatie aan klimaatsverandering rekening gehouden worden. Impacts zijn gemodelleerd zodat ze zich voordoen wanneer de temperatuurstijging boven een regiospecifieke en sectorspecifieke drempel uitkomt. Bij afwezigheid van adaptatie wordt aangenomen dat de toelaatbare temperatuurstijging gelijk is aan nul. Adaptatie kan zodanig gemodelleerd worden dat het de aanvaardbaarheid beïnvloedt van het niveau van temperatuurstijging of de snelheid waarmee deze plaatsvindt. Ook kan adaptatie de schade beperken die gepaard gaat met een temperatuurstijging boven het aanvaardbare niveau. In PAGE wordt aangenomen dat de rijke landen zich aan 90% van de gevolgen aanpassen, en de arme landen zich aan 50% van de gevolgen aanpassen (Stern 2007b). Simulatieresultaten Van de zes scenario’s die worden gemodelleerd, verwerpt het rapport de twee scenario’s die enkel marktimpacts opnemen. De rationele gedachtegang hierachter is dat “het weglaten van het zeer reële risico van abrupte en grootschalige veranderingen die hoge temperaturen met zich meebrengen, een onrealistische, neerwaartse vertekening in de schattingen van de kosten veroorzaken .(Stern 2007c, p.177)”. Bijgevolg wordt de “lage” schatting van de schadekosten gebaseerd op het scenario “baseline climate met marktimpacts en risico’s voor catastrofen”. Zoals getoond in Figuur 3-13a, stijgt de gemiddelde, geschatte schadekost voor dit scenario tot 5,3 procent van het globaal BBP in 2200. Deze schatting draagt veel onzekerheid in zich mee, met een kans van 10% dat schadekosten ofwel minder dan 1% ofwel meer dan 12% van het BBP zullen zijn. Hieraan niet-marktimpacts toevoegen en overschakelen naar het high climate scenario brengt een hoge schatting voort van schadekosten met een gemiddelde van 13,8% van het BBP in 2200 (Figuur 3-13 b). Er is een nog bredere variatie van onzekerheid in de hoge schatting van schadekosten dan in de lage schatting.
I/RA/11356/10.002/RDS
versie 3.0 - 05/08/10
pagina 51
IMDC NV i.s.m. TTE
Bouwstenen om te komen tot een coherent en efficiënt adaptatieplan voor Vlaanderen Eindrapport
De niet-marktimpacts zijn de belangrijkste verschillen tussen de lage en de hoge schattingen. Nietmarktimpacts voegen aan het lage schattingsscenario een gemiddelde schatting van schadekosten toe van 11,3% van het BBP tegen 2200. Dit scenario wordt in het rapport omschreven als de “central case”. Het rapport gaat ervan uit dat de wereld tegen 2200 ogenblikkelijk de problemen van klimaatsverandering zal overwinnen (Stern 2007c, p.184). Dit betekent echter niet dat er na deze datum geen kosten meer zijn die geassocieerd zijn met klimaatsverandering. Er wordt eerder aangenomen dat het BBP groeit met hetzelfde ratio (1,3%) voor alle model runs vanaf 2200. Dit betekent dat BBP lager blijft dan het geweest zou zijn zonder de voorafgaande 200 jaar van klimaatsverandering.
(a) Low estimate
(b) High estimate
Figuur 3-13 Niet-markt impacts
Discussie De schatting van de schadekosten van het rapport laat een aantal significante verschillen zien met bestaande studies die eenzelfde benadering gebruiken. De meeste bestaande studies: -
-
Beschouwen toenames in gemiddelde temperaturen, maar niet toegenomen variabiliteit en meer extreme weersomstandigheden. Nemen de potentiële impacts van grootschalige klimaatsverandering niet in rekening. Monetariseren enkel die impacts die gerelateerd zijn aan marktgebaseerde activiteiten, zoals landbouw productie of consumptie van energie, of beschadigingen aan goederen die een marktwaarde hebben, exculderen schade aan de menselijke gezondheid, biodiversiteit en ecosystemen. Analyseren temperatuursstijgingen tot 4 of 5°C, geen hogere toenames.
I/RA/11356/10.002/RDS
versie 3.0 - 05/08/10
pagina 52
IMDC NV i.s.m. TTE
Bouwstenen om te komen tot een coherent en efficiënt adaptatieplan voor Vlaanderen Eindrapport
Het rapport zegt ook dat schattingen van de niet-markt impacts en het risico voor abrupte, grootschalige klimaatsverandering onzekerder zijn dan economische kosten. Hun opname in het raport werd reeds in verschillende gevallen bekritiseerd wegens te speculatief aangaande niet-economische kosten. Byatt e.a. (2006, p.203) verklaren de opname van “zeer speculatieve, niet-economische kosten met weinig empirische onderbouwing” als het “verlaten van de methodologie”. Echter, andere mainstream modellen, zoals DICE/RICE en MERGE bevatten ook niet-markt kosten. Niet-markt kosten zijn een standaardelement voor milieu kosten-batenanalyses en onzekerheid rechtvaardigt hun uitsluiting niet. Impacts met een lage kans maar met het potentieel aan zeer hoge schade zijn ook relevant voor beslissingsvorming bij klimaatbeleid. Het rapport stelt de resultaten voor de drie impact categorieën apart voor, zodat beleidsmakers de bijhorende onzekerheden in acht nemen. Het model van Stern brengt een nieuwe benadering naar voren, de expliciete behandeling van onzekerheid. PAGE2002 laat “Monte Carlo” simulaties toe waar onzekere parameters at random gekozen worden uit het gamma dat aanwezig is in de klimaatsveranderingliteratuur en maken dus een kansenverdeling mogelijk van de mogelijke uitkomsten. In het rapport zijn de kostschadecurves (Figuur 3-13) geaggregeerd overheen de tijd en worden ze vertaald naar “balanced growth equivalents”. Deze aggregatie is gebaseerd op verschillende cruciale assumpties over verdisconteringwaardes en de behandeling van risico.
3.6.2.2.
Integreren van adaptatie: Het AD-RICE methodologie en het FAIR model
FAIR is een beslissingondersteunende tool die een analyse maakt van milieugebonden kostenimplicaties van klimaatmilderende regimes met toekomstige verbintenissen voor de vermindering van broeikasgassen. De berekeningen gebeurden per regio. FAIR integreert informatie van gedetailleerd energie- en landgebruik, klimaat en socio-economische modellen. Het beschrijft de interacties tussen klimaatbeleid, uitstoot van broeikasgassen en de huidige klimaatverandering. Het bevat zowel schattingen van klimaatveranderingschade als de kosten van milderende maatregelen waaronder emissiehandel. Onderstaande figuur geeft een schematisch overzicht van het AD-FAIR model. Regionale doelstellingen rond emissiedaling, kosten van milderende maatregelen en emissiehandel hangen af van globale klimaatmilderende doelstellingen en het veronderstelde regime om de lasten te delen. Adaptatiekosten en de resterende schade hangen af van de impact van klimaatverandering en het niveau van investeringen in adaptatiemaatregelen om deze impacts te reduceren. Het niveau van klimaatverandering hangt af van het globale emissiepad en de parameters in het klimaatmodel, zoals klimaatgevoeligheid. Bovendien bevat FAIR een module voor kosten-batenanalyse.
I/RA/11356/10.002/RDS
versie 3.0 - 05/08/10
pagina 53
IMDC NV i.s.m. TTE
Bouwstenen om te komen tot een coherent en efficiënt adaptatieplan voor Vlaanderen Eindrapport
Figuur 3-14 Schematisch overzicht van het AD-FAIR Model(Hof A.F., 2010)
Het FAIR model integreert dus, zoals gezegd, de AD-RICE methodologie. RICE gebruikt een topdown benadering om adaptatiekosten in te schatten. De projectie van adaptatiekosten is gebaseerd op de totale schadeprojecties van het RICE model. Als basis voor deze studie werd de meest recente IMAGE implementatie van het medium IPCC SRES B2 basis emissie scenario gebruikt (van Vuuren, 2007). Schattingen m.b.t. bevolking werden genomen van de bevolkingsprojecties op middellange termijn van de VN. De schattingen voor land- en energiegebruik zijn een output van het IMAGE model. Er werd een geüpdatet model voor energiegebruik gemaakt aan de hand van the World Energy Outlook 2004 (IEA, 2004) tot 2030, gevolgd door een verlenging van die periode met gelijkaardige gegevens. Voor niet–CO² gassen werden marginal abatement curven (MAC’s) geïmplementeerd volgens de door Lucas et al beschreven methode (Lucas, 2007). Samen vormen ze een brede set van MAC’s, gedifferentieerd over de tijd, regio’s en bronnen. De gevoeligheid van het klimaat is meegenomen volgens de beste schattingen volgens het IPPC’s Fourth Assessment Report (IPPC, 2007a) van 3°C, wat betekent dat een verdubbeling van de preindustriële CO² concentraties zal leiden tot een globaal gemiddelde oppervlakte opwarming van 3°C. De berekeningen zouden meer up-to-date en preciezer zijn dan diegene van het Stern–rapport, al gaan er stemmen op dat RICE de klimaatverandering onderschat (Hanemann, 2008) .
3.6.3.
Uitgevoerde kostenstudies in andere landen
In een aantal ons omringende landen zijn de voorbije jaren reeds denkoefeningen gebeurd betreffende de opmaak van methodieken voor de inschatting van de economische impact van de klimaatwijziging. Deze methodieken bevatten enerzijds denkpistes aangaande algemene aspecten alsook sectorale aspecten
I/RA/11356/10.002/RDS
versie 3.0 - 05/08/10
pagina 54
IMDC NV i.s.m. TTE 3.6.3.1.
Bouwstenen om te komen tot een coherent en efficiënt adaptatieplan voor Vlaanderen Eindrapport Verenigd Koninkrijk
De doelstelling van het United Kingdom Climate Impacts Programme (UKCIP, 2004) is het gat in de kennis over kosten van klimaatverandering kleiner te maken, zodat adaptatieplannen per sector zouden kunnen ontstaan. Er werd een standaard methodologie ontworpen voor kosten van klimaatimpacts. Hieraan zijn echter enkele specifieke problemen gekoppeld: •
Klimaatverandering is al aan de gang en blijft over een erg lange termijn een belangrijke risicofactor. Aangezien individuen minder gewicht geven aan de kosten en baten in de toekomst dan aan huidige kosten of baten, moet men de kost van toekomstige impacts verdisconteren. Op basis van het financiële groenboek van de UK moeten kosten verdisconteerd worden in functie van de specifieke periode in de toekomst. In de privésector kan men de aanpak van ‘opportunity cost of capital’ hanteren.
•
Er bestaan kruiseffecten tussen sectoren en regio’s. Deze kruiseffecten zijn vaak bepalend voor de keuze van een adaptatieoptie. Het gebruik van een impactmatrix kan in de richtlijnen helpen om de volledige omvang van de impacts te identificeren.
•
In sommige gevallen is de impact van het klimaat zo groot dat de prijzen van de getroffen goederen of diensten worden beïnvloed; deze niet–marginale impacts moeten meegenomen worden in de waardebepaling. Zo stegen bv. de tarweprijzen in Europa sterk door de aanhoudende droogte en de daaruit volgende slechte oogsten.
•
Er bestaat nog steeds een onzekerheid van de inschattingen en het gebruik van sensitiviteit- en risicoanalyses. Het is belangrijk dat tijdens het besluitvormingsproces rekening wordt gehouden met deze onzekerheden. Omgaan met onzekerheden in impactstudies m.b.t. klimaatverandering De problemen i.v.m. onzekerheden bij het ontwikkelen van een scenario over toekomstige emissies werden geïntegreerd door gebruik te maken van vier verschillende scenario’s (hoog, halfhoog, halflaag en laag). In de praktijk is het halfhoge scenario identiek aan de voorspellingen van regionale klimaatmodellen die gedreven werden door het SRES A2 emissie scenario; de drie andere scenario’s werden op schaal afgeleid van dit model. Mogelijke onzekerheden in de methodiek werden verder niet meegenomen. Aangezien het onmogelijk lijkt om een zinvolle uitspraak te doen over de klimaatverandering op middellange of lange termijn, werd gekozen voor de inschatting van robuustheid die veroorzaakt wordt door klimaatverandering. Deze inschatting werd gemaakt op basis van het herhaald doorlopen van het model met telkens verschillende omstandigheden. Bijkomende bronnen van onzekerheid o
‘Reële wereld’ milieu onzekerheden: de timing en omvang van vulkaanuitbarstingen, aardbevingen, het verdwijnen van delen van de Antarctische ijskap, kan enkel beschreven worden als waarschijnlijkheden en kunnen onmogelijk voorspeld worden.
o
Dataonzekerheden: er zijn beperkingen m.b.t. tot de precisie waarop de fysische staat van de wereld kan gemeten worden en de hoeveelheid aan data die beschikbaar is of kan worden verzameld. De onzekerheid van data kan veroorzaakt worden door fouten in metingen, onvolledige of onvoldoende data en fouten die optreden bij het extrapoleren.
o
Onzekerheden over de toekomst en de toekomstige kennis: de besluitvorming kan maar ondersteund worden door de beschikbare theoretische en empirische kennis die moeilijk kan instaan voor een volledige, voldoende of zelfs gedeeltelijk begrip van het voorliggende probleem.
o
Onzekerheden over de modellen: met name die impactmodellen die worden gebruikt om klimaatimpacts te kwantificeren: Hieronder verstaat men de keuze van de modellen en structuren, de modellen i.v.m. inputwaarden of parameters en de modellen voor output variabelen en waarden.
De methodologie van het UKCIP omvat: •
Het identificeren en meten van de klimaatimpact in fysische units
I/RA/11356/10.002/RDS
versie 3.0 - 05/08/10
pagina 55
IMDC NV i.s.m. TTE
Bouwstenen om te komen tot een coherent en efficiënt adaptatieplan voor Vlaanderen Eindrapport
•
Het converteren van deze fysische impacts naar monetaire waarde
•
Het berekenen van basiskosten van adaptatieopties
•
Het wegen van de kosten en baten van de adaptatieopties; het kiezen van een voorkeursoptie, rekening houdend met de risico’s en onzekerheden.
Om de gebruikers te helpen bij het identificeren van klimaatimpact, werden implementatierichtlijnen opgesteld die de impactmatrices voor vier sectoren leveren (kustzones, waterhuishouding, landbouw en de bouwsector). Na de identificatie van de impact moet de gebruiker dus eerst deze impacts kwantificeren in fysische termen vooraleer het in monetaire termen kan vertaald worden. De validatie van richtlijnen wordt verdeeld in twee categorieën: •
Conventionele marktgerichte goederen of diensten: de impacts moeten een waarde krijgen volgens hun veranderende in- en output. Zo kan men gebruik maken van de ‘verandering in productiviteit’ –aanpak. Voor het inschatten van impacts van menselijke capaciteit, kunnen waarderingsmethodes zoals ‘vervangingskost’ of ‘preventieve uitgaven’ gehanteerd worden
•
Individuele richtlijnen die op maat van het specifieke type van receptor toegepast kunnen worden, zijn moeilijker om te waarderen. Het gaat dan specifiek om de waarde van habitats, menselijke gezondheid, recreatie, culturele objecten, ontspanning versus werktijd… Hiervoor kunnen economische technieken zoals de analyse van kosten van compenserende maatregelen (deze waarderen niet marktgebonden goederen a.d.h.v. gerelateerde marktgoederen), de reiskostenmethode (prijs die mensen bereid zijn te betalen om iets te bereiken) of contingente waardering (die mensen vraagt om een waardering te geven aan een goed of dienst) gebruikt worden. Deze waarderingstechnieken kunnen kostelijk lijken, maar in vele gevallen zal het niet nodig zijn om naar dergelijke primaire studies terug te grijpen. Zo kan men bijvoorbeeld om een kosten-batenanalyse te doorstaan, zich baseren op de vraag of bij een optie de baten de kosten overschrijden. Op die manier is de exacte validatie van het niet-marktgebonden goed of dienst onnodig.
Het UKCIP beveelt het gebruik van ‘de overdracht van baten’ aan. Deze methode transfereert de validatie van bestaande studies naar de context van klimaatverandering. Wanneer de gebruiker nog impacts identificeert die niet door conventionele of marktgebonden richtlijnen gedekt worden, geeft de richtlijn aan hoe informatie over de impact kan gepresenteerd en gebruikt worden als monetaire data in bv. multicriteria-analyses. Eenmaal de klimaatimpact gevalideerd werd, moet de besluitvoerder deze informatie samenbrengen in het kader van een kosten-batenanalyse. Hierbij moet rekening gehouden worden dat de economische waarde zelden een alleenstaand criterium is. Daarom wordt er vaak geopteerd voor een maatschappelijke kostenbatenanalyse of een multicriteria-analyse. Wanneer de kennis van de waarschijnlijkheid van een gebeurtenis niet groot is, kan gewerkt worden met kengetallen.
3.6.3.2.
Nederland
In Nederland worden adaptatiedoelstellingen geformuleerd binnen de Nationale Adaptatiestrategie ‘Maak Ruimte voor Klimaat’ (ARK) die sinds 2007 van start ging. In 2010 zou de daarop volgende adaptatieagenda gepubliceerd worden. Doel van de strategie is om maatschappelijke ontwrichting te voorkomen, ongewenste effecten te beperken en de kansen die klimaatverandering biedt te benutten. Om dat te bereiken moet de ruimtelijke inrichting aangepast worden: de weerstand, de veerkracht en het aanpassingsvermogen moeten worden vergroot. Weerstand is nodig om extreme omstandigheden te kunnen weerstaan. Veerkracht is vereist om snel te kunnen herstellen zodra de omstandigheden weer normaal zijn. Onzekerheden over de specifieke omvang en tempo van klimaatverandering vragen daarnaast een goed aanpassingsvermogen. Daarbij is een integrale en gebiedsgerichte aanpak cruciaal. Deze aanpak biedt een logisch kader voor partijen om doelen en belangen op elkaar af te stemmen. Het is bijvoorbeeld effectiever en efficiënter om dijkversterking, investeringen in de natuur en ontwikkelen van de recreatie tegelijkertijd aan te pakken.
I/RA/11356/10.002/RDS
versie 3.0 - 05/08/10
pagina 56
IMDC NV i.s.m. TTE
Bouwstenen om te komen tot een coherent en efficiënt adaptatieplan voor Vlaanderen Eindrapport
Nederland benadert adaptatie dan ook geïntegreerd en sectoroverschrijdend. Dit wordt geleid door twee principes: risicobeheersing en natuurlijke processen. Risicobeheersing (risico = kans x gevolg) houdt in dat er niet alleen ongewenste ontwikkelingen moeten worden voorkomen en de kans op falen zo klein mogelijk moet worden gehouden, maar dat er ook moet worden ingezet op het beperken van eventuele schade en slachtoffers. De juiste ruimtelijke keuzes kunnen hierbij het verschil maken. Absolute veiligheid en zekerheid kan nooit worden gegarandeerd. Onder natuurlijke processen wordt het verstandig gebruik van de natuurlijke eigenschappen van bodem, water en lucht verstaan waardoor de kwetsbaarheid en het aanpassingsvermogen van gebieden wordt vergroot. Natuurlijke processen maken, naast technische maatregelen, een duurzame inrichting mogelijk. Een goed voorbeeld hiervan zijn de klimaatbuffers. Door natuurlijke processen meer een vrije hand te geven ontstaan gebieden die het overstromingsrisico of de wateroverlast verkleinen en tevens de samenhang van het natuurareaal vergroten. Enkele klimaatbuffers zoals de stimulatie van duinvorming en vergroting van de sponswerking van een gebied worden al in pilots beproefd. Doelen en werkwijze Om invulling te geven aan de doelstellingen van ARK zijn een drietal sporen geformuleerd, waarvan de Nationale Adaptatie Agenda 2007-2015 het overkoepelende resultaat is. In de agenda wordt aangegeven welke activiteiten uitgevoerd moeten worden om de ruimtelijke inrichting van Nederland klimaatbestendig te maken. De drie sporen: •
Bewustwording, netwerkvorming en strategieontwikkeling (product is adaptatiestrategie die vorm zal geven aan de Nationale Adaptatie Agenda 2007-2015;)
•
Kennisontwikkeling en- ontsluiting, ontwikkeling van een gemeenschappelijk beeld;
•
Ontwikkeling van instrumenten, advisering over maatregelen en stimulering innovatie.
Binnen elk van deze sporen zullen activiteiten worden ontwikkeld om het vergroten van de klimaatbestendigheid van de ruimtelijke inrichting van Nederland concreet te maken. Er worden activiteiten ontplooid die leiden tot: •
Een concreet toetsingskader om ruimtelijke plannen te toetsen op klimaatbestendigheid;
•
Nieuwe technische ontwerpen, innovaties in de bestuurlijke en organisatorische aanpak en een slimmere ruimtelijke inrichting die wereldwijd toepasbaar zijn en dus kansen bieden voor kennisexport. Er wordt ruimte gegeven aan privaatpublieke allianties, vooral om de noodzakelijke gebiedsgerichte aanpak te stimuleren;
•
Een meer toekomstgerichte overheid: een overheid die op alle schaalniveaus samenwerkt en haar verantwoordelijkheid neemt voor de uitvoering.
Kosten De programmakosten worden op 1,6 miljoen euro geschat. Voor de realisatiefase (2008-2015) is op dit moment nog geen budgetindicatie te geven. Omdat het accent op realisatie ligt, verwacht men dat de kosten aanzienlijk hoger zullen oplopen dan de programmakosten.
De Universiteit van Amsterdam en Wageningen en Arcadis zijn nu in opdracht van de Nederlandse Overheid de studie ‘Cost-benefit analysis of adaptation and mitigation strategies’ aan het uitvoeren. Deze studie werd aangevat in 2004 en zou eind 2010 gepubliceerd worden.
3.6.4.
Methodieken en modellen voor Vlaanderen
Om in Vlaanderen adaptatiedoelstellingen te valideren, moet men vertrekken van de globale modellen en die vertalen naar de specifieke Vlaamse context. Zo kan men voor het in kaart brengen van de cost of noaction gebruik maken van de meest recente versie van het PAGE 2002 model. Deze cost of no-action wordt opgebouwd uit de meest waarschijnlijke kosten die Vlaanderen zal krijgen als gevolg van het afzien van adaptatiedoelstellingen. Het is ook mogelijk om te kiezen voor het AD-RICE model die meteen al adaptatiedoelstellingen valideert in de berekeningen en het meest recente en gedetailleerde globale model I/RA/11356/10.002/RDS
versie 3.0 - 05/08/10
pagina 57
IMDC NV i.s.m. TTE
Bouwstenen om te komen tot een coherent en efficiënt adaptatieplan voor Vlaanderen Eindrapport
is. Belangrijk is dat het laatste model rekening houdt met de invloed van globale ontwikkelingen en afspraken op nationaal of regionaal beleid en dat probeert te vertalen in monetaire data. Belangrijk is ook beroep te doen op de gegevens, methodieken en indicatoren die het EMA ter beschikking stelt. Het Verenigd Koninkrijk heeft tot nu toe het meest omvattend en volledig de kosten verbonden aan klimaatverandering in kaart gebracht. De methodieken die men in het Verenigd Koninkrijk hanteert, kunnen gebruikt worden om als inspiratie voor Vlaamse data. Een eerste stap is het identificeren en meten van de klimaatimpact in fysische units waarna deze fysische impacts geconverteerd worden naar een monetaire waarde. Een tweede stap is dan het berekenen van de basiskosten van de adaptatiedoelstellingen. Tot slot kunnen de mogelijke adaptatiedoelstellingen door middel van een kosten en baten analyse gewogen worden. Het VK splitst het inschatten van de impact van adapatiedoestelling op in twee categorieën: conventionele marktgerichte goederen of diensten en de individuele waarden op maat van de moeilijker te waarderen sectoren. Iedere categorie kan dan worden ingeschat aan de hand van specifieke waarderingsmethodes. Zo denkt men voor de eerste categorie aan de ‘verandering in productiviteit’ –aanpak of waarderingsmethodes zoals ‘vervangingskost’ of ‘preventieve uitgaven’. Bij de tweede categorie kan men eerder opteren voor de analyse van kosten van compenserende maatregelen, reiskosten, contingente validatie of desnoods een klassieke kosten–baten analyse wanneer geen exacte validatie mogelijk is. Interessant is ook het gebruik van ‘de overdracht van baten’. Op die manier kunnen bestaande studies, zowel globale studies als concrete voorbeelden uit andere landen, in de Vlaamse context gebruikt worden. De laatste methode –belangrijk voor niet marktgebonden of conventionele goederen en diensten te valideren- is de multicriteria analyse. Deze methode wordt gebruikt om een afweging te maken tussen verschillende adaptatiedoelstellingen op basis van een gewogen integratie van –in dit geval kwantitatievewaarden voor de criteria. Deze multicriteria analyse kan gebruikt worden om inzicht te krijgen in het voorkeursalternatief waardoor de meest efficiënte adaptatiedoelstellingen kunnen worden gekozen. Het geeft dus een inzicht voor het ontwikkelen van alternatieven en voor het expliciteren van de mening van de betrokkenen. Bij voorkeur wordt de multicriteria samen met de directe betrokken van de specifieke sector uitgevoerd. De techniek is niet ontworpen om beslissingen over alternatieven te nemen, maar wel om ze te ondersteunen. Het voordeel van een multicriteria analyse is dat het aspecten met een verschillende eenheid kan vergelijken. Het kan als het ware appels met peren bij elkaar optellen. Bovendien draagt het bij aan de transparantie.
I/RA/11356/10.002/RDS
versie 3.0 - 05/08/10
pagina 58
IMDC NV i.s.m. TTE
Bouwstenen om te komen tot een coherent en efficiënt adaptatieplan voor Vlaanderen Eindrapport
4.
OPSTELLEN VAN MOGELIJKE ADAPTATIEMAATREGELEN
4.1.
Inleiding
De mogelijke types adaptatiemaatregelen worden in dit hoofdstuk geïdentificeerd voor elk beleidsdomein of beleidsveld. Daarvoor wordt eerst een typologie aangeboden die de samenhang en onderlinge afstemming tussen maatregelen genomen door diverse beleidsvelden moet stimuleren en alle mogelijke types adaptatiemaatregelen in beeld wil brengen. Daarna wordt een oplijsting uitgewerkt van potentiële adaptatiemaatregelen per beleidsveld. De relatie tussen impacten (opgelijst in § 3.5) en maatregelen wordt eveneens verduidelijkt per beleidsdomein in deze tabel. De methodiek om het kostenplaatje van maatregelen uit te werken wordt vervolgens in een aparte paragraaf uitgewerkt.
4.2.
Typologie voor maatregelen en kansen
Het is belangrijk om een typologie van maatregelen voorop te stellen. Een dergelijke indeling is zowel belangrijk om voldoende breed te gaan in mogelijke maatregelen als om te garanderen dat er consistent over departementen heen wordt gewerkt. In de literatuur grijpt men vaak terug naar onderstaande indeling, zoals geschetst in Tabel 4.1. Ook in het CLIMAR-project wordt deze indeling gehanteerd. Tabel 4.1 Typologie van adaptatiemaatregelen (vermeld in EEA, 2007b vanuit Willows, 2003 die op zijn beurt een aanpassing doorvoerde van Burton, 1996) Adaptatietype Share loss (schade delen) Bear loss (schade dragen)
Prevent the effects Structural and technological
I/RA/11356/10.002/RDS
versie 3.0 - 05/08/10
Beschrijving Voorbeelden Insurance type strategies. Other new financial products that off-lay the risk Diversification. Where losses cannot be avoided: Certain species of montane fauna and flora (e.g. arctic alpine flora). Loss of coastal areas to sea-level rise and/or increased rates of coastal erosion Hard engineering solutions and implementation of improved design standards: Increase reservoir capacity Increase transfers of water Implement water efficiency schemes Scale-up programmes of coastal protection Upgrade waste water and storm-water systems Build resilient structures (housing) Modify transport infrastructure Plant different or new crops Create wildlife corridors
pagina 59
IMDC NV i.s.m. TTE
Bouwstenen om te komen tot een coherent en efficiënt adaptatieplan voor Vlaanderen Eindrapport
Adaptatietype Prevent the effects: Legislative, regulatory, institutional
Avoid or exploit changes in risk (kansen) Change location or other avoidance strategy Research
Education, Behavioural
Beschrijving Voorbeelden New ways of planning that cut across individual sectors and areas of responsibility (integration) Traditional land use planning to give greater weight to new factors such as flood risk and maintaining water supply-demand balance and security of supply New methods of dealing with uncertainty More resources for estuarine and coastal flooding Revise technical advice notes (planning) Make clear responsibilities for flood defence Improve management of vulnerable areas to increase resilience Factor climate change into criteria for site designation Amend design standards (e.g. building regulations) and enforced compliance. Migration Crops grown Species at risk Location of new housing, water intensive industry, tourism
Better knowledge of relationship between past and present variations in climate and the performance and climate sensitivity of environmental, social and economic systems E.g. fluvial and coastal hydrology, drought tolerance and distribution of flora and fauna, economic impacts on key industrial sectors and regional economies, etc. Improved short-term climate forecasting and hazard characterisation. Higher resolution spatial and temporal data on future climate variability from model-based climate scenarios More information on frequency and magnitude of extreme events under climate change Better regional indicators and monitoring of observed climate change More risk-based integrated climate change impact assessments Lengthen planning timeframes (need to consider not just next 2-5 years but 2020’s, 2050’s) Reduce time taken to reach decisions and implement decisions. (Rapid decision taking, not hasty decision taking). Reduce uneven stakeholder awareness on climate change Increase public awareness to take individual action (health, home protection, flood awareness) and accept change to public policies (coastal protection, landscape protection, biodiversity conservation)
De volgende types maatregelen worden gedefinieerd: •
•
Schade delen : door financiële, ruimtelijke of technische initiatieven wordt de schade die de klimaatverandering veroorzaakt, verdeeld onder een deel van de maatschappij of de totale maatschappij. Een typisch voorbeeld is een verplichte verzekering tegen wateroverlast (overstromingen) waardoor de maatschappij in zijn geheel instaat voor de schade die geleden wordt door particulieren of bedrijven bij elke overstroming. Schade dragen : deze vrij passieve vorm van aanpassing bestaat erin dat de schade die optreedt omwille van bepaalde effecten van klimaatverandering, eenvoudigweg ondergaan wordt. Deze type maatregel kan gekozen worden omdat het vermijden van de schade onontkoombaar blijkt of omdat andere maatregelen om specifieke financiële of socioeconomische redenen onaanvaardbaar zijn. Een typisch voorbeeld is het toelaten van een versnelde kusterosie langsheen bepaalde delen van de kust in het Verenigd Koninkrijk.
I/RA/11356/10.002/RDS
versie 3.0 - 05/08/10
pagina 60
IMDC NV i.s.m. TTE •
•
•
•
•
Bouwstenen om te komen tot een coherent en efficiënt adaptatieplan voor Vlaanderen Eindrapport
Technische preventie: De maatregelen die onder dit type vallen, zijn de best gekende en meest toegepaste maatregelen. Ze omvatten alle mogelijke technische oplossingen voor het aanpassen aan de klimaatveranderingsimpacten. Het kan hierbij gaan om « harde » structurele technische ingrepen tot « zachtere » meer natuurvriendelijke oplossingen. « Preventie » slaat hier dus op het voorkomen van (een deel van) de schade (of impacten) aan de gemeenschap. Een typisch voorbeeld is het voorzien van meer capaciteit aan irrigatiewater door het bouwen van bufferbekkens in landbouwgebieden omwille van een toenemende droogteproblematiek. Institutionele preventie: naast technische maatregelen zijn er mogelijke maatregelen van wettelijke of beleidsmatige aard die ofwel rechtstreeks leiden tot een vermijding van een bepaalde impact ofwel leiden tot een rigoureuze implementatie van een technische maatregel. Een typisch voorbeeld is het verplichten van strenge isolatie- en ventilatievereisten in voorschriften voor gebouwen zodat de bewoner beter beschermd is tegen een verhoogd voorkomen van gemiddeld hogere temperaturen, hittegolven in de zomer en koudegolven in de winter. Benutten van kansen: naast negatieve effecten zal de klimaatverandering ook een aantal positieve impacten genereren die moeten benutten worden om de totale netto impact van klimaatverandering positief te beïnvloeden. Deze type « maatregelen » of nieuwe initiatieven kunnen vrij variabel van aard zijn, maar veroorzaken een positief socio-economisch of ecologisch effect. Hoewel niet van toepassing voor elk beleidsveld, is het belangrijk deze kansen te definiëren en daarom apart te catalogeren. Een typisch voorbeeld is het verhogen van de toeristische accomodaties omwille van de gemiddelde verbetering van het klimaat in onze contreien. Onderzoek : er is nog veel gebrek aan kennis omtrent de grootte van impacten en het effect van mogelijke maatregelen tegen klimaatverandering. Het staat dus vast dat er nog veel onderzoek noodzakelijk is om bepaalde effecten en maatregelen beter uit te klaren. Onderzoek is als dusdanig ondersteunend voor andere type maatregelen en kan deel uitmaken van deze maatregelen. Dit type wordt toch apart gedefinieerd om die effecten en maatregelen in kaart te brengen waarover met grote zekerheid nog verder onderzoek nodig is. Een typisch voorbeeld is de nood aan bijkomend onderzoek over de impact van veranderingen in de Noordzee op de visstocks en daardoor op de zeevisserij. Opleiding en gedragsverandering : ondanks alle mogelijke maatregelen zal de kijk van het publiek en belanghebbend op de evolutie van klimaatverandering, op impacten en eventueel ook op implementatie van maatregelen een belangrijke rol spelen. Indien heel duidelijk is dat opleiding, communicatie en bewustwording leidend tot een gedragsverandering absoluut noodzakelijk is om te adapteren aan een bepaalde impact van klimaatverandering, kan dit apart als een maatregel gedefinieerd worden. Een typisch voorbeeld is de extra aandacht die naar klimaatverandering zal moeten gaan in het huidige onderwijs en informatie-aanbod binnen de Vlaamse ontwikkelingssamenwerking.
Het is opportuun om de relatie te leggen tussen de impacten en de diverse potentiële maatregelen binnen de typologie, dit aan de hand van een overzichtstabel (zie bijvoorbeeld Tabel 4.2). Voor elk beleidsveld zal deze tabelstructuur gehanteerd worden. Adaptatie en klimaatverandering zal niet zorgen voor een volledig nieuw gamma aan maatregelen. Zoals de overzichtstabellen zullen aantonen, zijn de meeste maatregelen reeds vrij goed gekend en worden reeds in bepaalde mate geïmplementeerd. De klimaatverandering kan echter zorgen voor een versnelde of grotere implementatie van dergelijke maatregelen. Een eerste bron van informatie voor de uitwerking van deze maatregelen is dan ook vaak lopende beleidsinitiatieven of projecten die op de plank staan voor implementatie op het terrein. Gezien de huidige stand qua adaptatiebeleid, is het niet verrassend dat er relatief weinig gekend is over potentiële adaptatiemaatregelen in Vlaanderen, zeker m.b.t. kwantitatieve informatie over het effect van maatregelen. De beschikbare informatie uit Vlaanderen wordt daarom aangevuld met relevante voorbeelden uit omringende landen. Bovendien zal het effect (en de kosten en baten) van maatregelen vaak pas op projectniveau kunnen ingeschat worden. Verder wordt de opsomming van mogelijke maatregelen per departement beperkt tot die maatregelen die men vanuit een beleidsveld kan nemen. Door de interactie tussen beleidsvelden kan een maatregel I/RA/11356/10.002/RDS
versie 3.0 - 05/08/10
pagina 61
IMDC NV i.s.m. TTE
Bouwstenen om te komen tot een coherent en efficiënt adaptatieplan voor Vlaanderen Eindrapport
eventueel vanuit een beleidsveld genomen worden omwille van een effect op een ander beleidsveld. Maatregelen tegen overstromingen in landbouwgebieden bijvoorbeeld zullen besproken worden bij het beleidsveld waterbeheer en niet bij het beleidsveld landbouw.
I/RA/11356/10.002/RDS
versie 3.0 - 05/08/10
pagina 62
IMDC NV i.s.m. TTE
Bouwstenen om te komen tot een coherent en efficiënt adaptatieplan voor Vlaanderen Eindrapport
4.3.
Mogelijke maatregelen per beleidsdomein
4.3.1.
Internationaal Vlaanderen (IV)
4.3.1.1.
Toerisme
In CLIMAR werden mogelijke maatregelen uitgewerkt voor kusttoerisme. Onderstaande tabel is dan ook vooral geïnspireerd op de bevindingen uit dit wetenschappelijk project (zie www.arcadisbelgium.be/climar ). Tabel 4.2 Mogelijke adaptatiemaatregelen voor toerisme Type maatregel/ Impact
Meer toeristen
Een langer toeristisch seizoen
Meer schade aan infrastructuur
Minder strand (kusttoerisme)
Problemen met waterbevoorrading voor toeristen
Zie waterbeheer
Specifiek watervoorzieningsplan en maatregelen door drinkwatersector
“Toeristenbelasting” invoeren, verplichte verzekering voor toerisme-bedrijven invoeren;
Schade delen
Schade dragen Preventie technisch
Aanpassen van de mobiliteit (vb. naar de kust) om de verhoogde aantallen toeristen op te vangen;
Preventie institutioneel
Versoepeling van tijdelijke arbeid (o.a. studentenjobs, ..) in piekseizoenen;
Differentiëren van de schoolvakanties om pieken in aantallen toeristen te spreiden;
Benutten van kansen
Verhogen van aanbod aan logies
Verhogen van het aanbod aan logies, betere spreiding van de tewerkstelling (meer vaste
I/RA/11356/10.002/RDS
versie 3.0 - 05/08/10
het
pagina 63
IMDC NV i.s.m. TTE
Bouwstenen om te komen tot een coherent en efficiënt adaptatieplan voor Vlaanderen Eindrapport
jobs), … Onderzoek Opleiding en gedragsverandering
I/RA/11356/10.002/RDS
versie 3.0 - 05/08/10
Uitvoeren van een specifieke studie naar klimaataanpassing van vb. de recreatie in historische steden Sensibilisatieprogra mma rond duurzaam watergebruik door toeristen
pagina 64
IMDC NV i.s.m. TTE 4.3.1.2.
Bouwstenen om te komen tot een coherent en efficiënt adaptatieplan voor Vlaanderen Eindrapport Ontwikkelingssamenwerking (OS)
Recent werd een beleidsdocument ontwikkeld omtrent de aanpassing van het Vlaams beleid voor ontwikkelingssamenwerking met de Vlaamse partnerlanden (Waeterloos, 2010). Een aantal conclusies uit dit document worden hieronder kort weergegeven. Adaptatiemaatregelen zijn geen geïsoleerde activiteiten, maar ze vertonen juist een nauwe verwevenheid met mitigatie, armoedebestrijding, ramppreventie en duurzame ontwikkelingsinterventies. Concrete voorgestelde maatregelen zijn : a) voor climate proofing (klimaatimpact): -
climate proofing van de bestaande Vlaamse OS interventies in de drie partnerlanden, met aandacht voor de afstemming op nationale en lokale aanpassingsplannen en de harmonisatie van proofing tools
-
“pro armen”-klimaatlens in de bestaande Vlaamse OS sectoren en regio’s voor climate proofing
-
ondersteunen van sensibilisering bij de Vlaamse OS- en partneroverheden en uitvoerende instanties
-
ondersteunen van productie en verspreiding van aan de sector, land, provincie en regio aangepaste informatie en aanpassingstechnologieën
-
institutionele en informationele feed-back van ervaringen en kennis van climate proofing van de Vlaamse OS interventies naar het nationale en regionale beleidsniveau
b) voor climate resilience (klimaatkwetsbaarheid verlagen) -
klimaatlens in de bestaande Vlaamse OS sectoren en regio’s voor omgang met klimaatstress en oorzaken van klimaatkwetsbaarheid
-
“pro armen”-klimaatlens in de bestaande Vlaamse OS sectoren en regio’s voor omgang van armen met klimaatstress en oorzaken van hun kwetsbaarheid
-
ondersteunen van productie en verspreiding van aangepaste informatie over mogelijke klimaatstress, oorzaken van kwetsbaarheid en innovaties in de bestaande Vlaamse OS sectoren en regio’s.
-
ondersteunen van sensibilisering en capaciteitsopbouw rond klimaatkwetsbaarheid bij de Vlaamse partneroverheden en uitvoerende instantie, in lijn met de prioriteiten van het Bellagio Framework
-
ondersteuning van synergielens in de bestaande Vlaamse OS sectoren en regio’s, in functie van de algemene klimaatlens en “pro-poor”lens. De ervaring die Zuid-Afrika met de formulering en voorstelling van CDM (clean development mechanism) projecten heeft opgebouwd kan hierbij ook met de andere landen in de regio worden gedeeld.
-
een flexibele en gecombineerde jaarlijkse verrekening van traditionele OS- en additionele aanpassingsuitgaven laten primeren boven een rigiede scheiding (attributie)
I/RA/11356/10.002/RDS
versie 3.0 - 05/08/10
pagina 65
IMDC NV i.s.m. TTE
Bouwstenen om te komen tot een coherent en efficiënt adaptatieplan voor Vlaanderen Eindrapport
4.3.2.
Economie, Wetenschap en Innovatie (EWI)
4.3.2.1.
Bedrijven
In (UKCIP, 2006) worden een aantal adaptatiemaatregelen voorgesteld, die in onderstaande tabel zijn weergegeven. Adaptatiemaatregelen moeten echter ontwikkeld worden op maat van KMO’s en specifiek voor iedere economische sector. Hiertoe dient nog veel onderzoek te gebeuren op Vlaamse schaal, zodat specifieke maatregelen hier nog niet voorgesteld kunnen worden. In het algemeen kan gesteld worden dat het interessant is om adaptatie aan het algemene vergroeningsproces van de economie te linken. Vergroening is breder dan adaptatie, maar er zijn verschillende verbanden te leggen tussen de verschillende invloeden die vergroening noodzakelijk maken en de vereiste maatregelen. Op deze manier kan adaptatie gemakkelijk en direct geïntegreerd worden in het lopende beleid: als het vergroeningsproces in bredere context en over een langere termijn bekeken wordt, wordt nu al aan adaptatie gedaan. De impacten van de klimaatverandering zullen sturend zijn voor de eco-innovatie. Eco-innovatie omvat nieuwe productie-processen, nieuwe producten of diensten en nieuwe management- en bedrijfsmethodes, kortom alle vormen van innovatie die milieu-impacten reduceren en/of het gebruik van grondstoffen optimaliseren. Volgens het OECD vertegenwoordigt de eco-industrie ongeveer 2.5% van het Europees BNP en de wereldmarkt aan milieuproducten en diensten blijft groeien. Door het Eco-innovation Funding Scheme wil de Europese Unie nieuwe innovatieve producten, diensten en technologieën ondersteunen, die beter gebruik maken van natuurlijke bronnen en die de Europese ecologische voetafdruk reduceren (http://ec.europa.eu/environment/eco-innovation/) . Hoewel deze initiatieven in eerste instantie gericht zijn op mitigatie en algemene vergroening, hebben de adaptatiemaatregelen hier ook een plaats en kunnen ze er duidelijk voordeel uit halen. Bovendien zal eco-innovatie leiden tot job-creatie en een algemene stimulans vormen voor de economie. Mogelijke partners in het adaptatieverhaal kunnen gevonden worden in de bestaande samenwerkingsverbanden tussen kenniscentra, bedrijven en overheid. Op die manier wordt het draagvlak verbreed, zal de duurzaamheid van de initiatieven toenemen en kan financiering voor de maatregelen gevonden worden. Aandacht hierbij moet gaan naar het motiveren en sensibiliseren van de grote internationale bedrijven in Vlaanderen (zeker in Haven van Antwerpen), aangezien zij de drijvende kracht zijn achter de Vlaamse economie. Een mooi voorbeeld van een dergelijk samenwerkingsverband kan gevonden worden in het Nederlandse Jet-Net, waarbinnen verschillende bedrijven een strategische partner vormen van de overheid om de Nederlandse economie te stimuleren. Gezien het Vlaamse economische landschap (versnipperd in kleinere KMO´s) is een dergelijk samenwerkingsverband veel moeilijker. Het blijft echter interessant om na te gaan hoe Nederland omgaat met adaptatie. Zo wordt vermeden dat tijd en middelen worden geïnvesteerd in het zoeken naar oplossingen terwijl die in Nederland misschien reeds voorhanden zijn. Bovendien kan het interessant zijn om voor sommige facetten van de adaptatieproblematiek gezamenlijke oplossingen uit te denken.
I/RA/11356/10.002/RDS
versie 3.0 - 05/08/10
pagina 66
IMDC NV i.s.m. TTE
Bouwstenen om te komen tot een coherent en efficiënt adaptatieplan voor Vlaanderen Eindrapport
Tabel 4.3 Mogelijke adaptatiemaatregelen voor het beleidsveld bedrijven Type maatregel/ Impact
Grotere of frequentere schade aan transportinfrastructuur
Grotere of frequentere schade aan energiebevoorrading
Vertraging in financieel beslissingproces door grotere onzekerheid
Tijdelijk verschuiven van de vraag naar goederen en diensten
Meer nood aan koeling en isolatie
Meer schade aan bedrijfsgebouwen
-Aanpassen van vakantieperiode s
-Optimalisatie bedrijfslocatie
van
-Ontwikkelen expertise aangepaste gebouwen
van in
Schade delen Schade dragen Preventie technisch
-Energiebevoorrading via ondergrondse kabels -Energieproductie site
Preventie institutioneel
-Productie zo dicht mogelijk bij afzetmarkt -Gebruik van lokaal geproduceerde grondstoffen/onderdelen
op -Risicomanagement om investeerders gerust te stellen
Benutten van kansen
-Ontwikkelen van nieuwe of gewijzigde producten
Onderzoek
-Productontwikkeling
Opleiding en gedragsverandering
I/RA/11356/10.002/RDS
versie 3.0 - 05/08/10
pagina 67
IMDC NV i.s.m. TTE
Bouwstenen om te komen tot een coherent en efficiënt adaptatieplan voor Vlaanderen Eindrapport
4.3.3.
Welzijn, Volksgezondheid en Gezin (WVG)
4.3.3.1.
Volksgezondheid
Het huidige takenpakket van WVG bestaat onder meer uit preventie, surveillance, monitoring en sensibilisering, of het opvolgen van situaties en trends en bewustmaking bij de bevolking. In het kader van adaptatie zal hierin weinig veranderen en ook de voorgestelde maatregelen in Tabel 4.4 passen binnen de bestaande taken (vb. sensibiliseringsproject rond verluchting van klaslokalen). Plannen tot aanpak van een crisis zijn reeds voorbereid, zodat men snel kan reageren indien zich een bepaald voorval voordoet. Communicatie vormt hierin het focuspunt. Aansluitend kan vermeld worden dat er specifieke aandacht is voor bepaalde risicogroepen (hoogbejaarden) en dat hieromtrent bij vorige hittegolven communicatie werd gevoerd. In eerste instantie dienen dus geen nieuwe instrumenten ontwikkeld te worden voor uitwerking van adaptatiemaatregelen. Het bereik waarvoor de bestaande acties worden uitgevoerd, dient echter uitgebreid te worden. Zo is in het huidige decreet rond Dierziekten (geen bevoegdheid van WVG) nog geen verwijzing opgenomen naar tropische muggen, wat in het kader van adaptatie wel nodig zal zijn. Op het internationale niveau wordt er echter wel al actie ondernomen in het kader van adaptatie. Op Europees niveau is reeds een Hitteplan voorgesteld, waarin een aantal hittegevoelige infectieziektes zijn opgenomen. Dit hitteplan is overgenomen op Vlaams niveau. Aan de hand van een surveillancesysteem worden deze ziektes op Europees niveau opgevolgd en indien nodig kunnen bij crisis lokale alerten afgekondigd worden. Hierna zal Vlaanderen, in coördinatie met het federale niveau, specifieke acties ondernemen. Hoewel de opvolging van de evolutie op federaal niveau gebeurt, dienen de te ondernemen acties regio-specifiek te zijn. Zo wordt Vlaanderen bijvoorbeeld gekenmerkt door dichtbevolkte steden, waar ‘s nachts geen afkoeling mogelijk is en waar specifieke acties nodig zijn in geval van hitte-gerelateerde crisissituaties. Andere maatregelen m.b.t. ouderenvoorzieningen bestaan reeds in de erkenningsnormen voor een woonzorgcentrum (=rusthuis). Artikel 24 schrijft voor dat elke voorziening een hitteplan moet ontwikkelen, en dat, als de temperatuur oploopt, maar in elk geval als in de publiek toegankelijke ruimtes of in de kamer van de bewoners een temperatuur van 29° bereikt wordt, dat plan dan in werking treedt. (cfr. bijlage XII van het stambesluit van Woonzorgdecreet, in BS 17.12.2009). Ook de RVT erkenningsnormen (federale overheid) bevatten bepalingen over hittebestrijding. Bepaalde adaptatiemaatregelen vormen een oplossing voor impacten op de volksgezondheid en welzijn, maar vallen niet onder de bevoegdheid van WVG (isolatie- en ventilatievereisten, verzekeringen,…). Implementatie van deze maatregelen moet gestuurd worden vanuit de verantwoordelijke beleidsdomeinen, in nauw overleg met WVG. Bovendien kunnen adaptatiemaatregelen voorgesteld door andere beleidsdomeinen een belangrijke impact hebben op de gezondheid van de mens: vb. toenemende isolatie van woningen heeft gevolgen op de kwaliteit van de leefomgeving, met mogelijke impacten op de gezondheid. Het in kaart brengen van impacten en voorgestelde maatregelen dient dus te gebeuren in samenwerking met alle beleidsdomeinen. Het grote probleem blijft steeds de onzekerheid van de simulaties, waardoor men steeds alert moet blijven voor het uitbreken van ziektes of crisissituaties en men steeds voldoende plannen voorhanden moet hebben. Preventief werken is erg moeilijk in dit kader, alhoewel steeds rekening gehouden wordt met trends en mogelijke klimaatwijzigingen.
I/RA/11356/10.002/RDS
versie 3.0 - 05/08/10
pagina 68
IMDC NV i.s.m. TTE
Bouwstenen om te komen tot een coherent en efficiënt adaptatieplan voor Vlaanderen Eindrapport
Tabel 4.4 Mogelijke adaptatiemaatregelen voor het beleidsveld volksgezondheid Type maatregel/ Impact
daling van mortaliteit door koude
toename van mortaliteit en ziekten door hittestress
toename van mortaliteit, fysische letsels en psychische stress bij overstromingen, stormen, bosbranden
toename van vectorgebonden ziekten (Lyme)
toename van ziekten door verhoogde blootstelling aan UV-stralen
verplichte verzekering tegen wateroverlast
Schade delen Schade dragen
implementeren van nieuwe technologieën voor de reductie van virussen en pathogenen
Preventie technisch
Preventie institutioneel
verplichten van strenge isolatieen ventilatievereisten
systeem implementeren dat bevolking in overstromingsgevoelige gebieden waarschuwt bij overstromingsgevaar
Benutten van kansen Onderzoek Opleiding en gedragsverandering
I/RA/11356/10.002/RDS
versie 3.0 - 05/08/10
sensibiliseren van de bevolking: UVstraling is gevaarlijk
pagina 69
IMDC NV i.s.m. TTE
Type Impact
Bouwstenen om te komen tot een coherent en efficiënt adaptatieplan voor Vlaanderen Eindrapport
maatregel/
toename van ziekten door tijdelijke/permanente verslechtering van luchtkwaliteit
toename van voedselvergiftiging
Toename van ‘watergerelateerde ziektes’
Toename van ziektes gerelateerd aan verhoogde ozonconcentratie
langere periode last van allergieën
Schade delen Schade dragen Preventie technisch Preventie institutioneel Benutten van kansen Onderzoek
onderzoek naar klimaatverandering luchtkwaliteit
link -
Opleiding en gedragsverandering
I/RA/11356/10.002/RDS
versie 3.0 - 05/08/10
pagina 70
IMDC NV i.s.m. TTE
Bouwstenen om te komen tot een coherent en efficiënt adaptatieplan voor Vlaanderen Eindrapport
4.3.4.
Landbouw en Visserij (LV)
4.3.4.1.
Landbouw
In (Gobin et al., 2008) werden reeds een aantal heel concrete potentiële adaptatiemaatregelen naar voor geschoven, met vermelding van de omschrijving van de maatregelen, de betrokken subsector en actoren, de termijn van implementatie, de mate van toepassing en de mogelijke milieueffecten. Men maakt onderscheid tussen korte-termijnmaatregelen (die niet frequente verstoringen absorberen en het systeem laten terugkeren naar dezelfde toestand, zonder ingrijpende beleidsveranderingen) en langetermijnmaatregelen (die de vorm en functie van het systeem veranderen en grotere veranderingen in infrastructuur, productietechnologie en overheidsbeleid vereisen). Bovendien werd een inleidende berekening gedaan naar het effect van deze maatregelen (in een globaal adaptatiepakket, op niveau Vlaanderen, tot het jaar 2020, voor 3 klimaatveranderingsscenario’s). De informatie uit (Gobin et al., 2008) werd verwerkt in Tabel 4.5. Verder loopt binnen het ILVO (Programma 5 van ILVO2020 – Landbouw en visserij in een wijzigend klimaat) een onderzoek naar CO2-arme teelten. In (Deuninck et al., 2007) wordt er nagegaan wat het potentieel is van verzekeringen en onderlinge fondsen met betrekking tot risico’s tengevolge van klimaat (en dier- en plantenziekten), en de rol van de overheid daarin, rekening houdend met de randvoorwaarden gesteld door het wetgevende kader van de Europese Unie: •
Inkomenstabilisatie wordt bij voorkeur niet door Vlaanderen maar op niveau van de Europese Unie geregeld. In november 2008 werd een tussentijdse "gezondheidscontrole" van het EUlandbouwbeleid uitgevoerd, de Health Check. Een voorstel werd aangenomen dat toelaat dat lidstaten met “pijler I middelen” financieel bijdragen in premies voor gewasverzekeringen. Voorlopig bestaat nog geen inkomens- of opbrengstverzekering in Vlaanderen. De mogelijkheden voor het ontwikkelen van verzekeringssystemen voor de Vlaamse markt worden onderzocht.
•
De ontwikkeling van productieverzekeringen ten gevolge van klimatologische risico’s in de plantaardige sector met de nadruk op eenvoud verdient de voorkeur. Overheidssteun vindt wellicht het beste plaats via het verstrekken van non-proportionele herverzekering (bij nonproportionele herverzekering dekt de verzekeraar per gebeurtenis de schade tot een vooraf overeengekomen bedrag en draagt de herverzekeraar in casus de overheid de resterende schade) en / of premiesubsidies. De EU stimuleert sterk deze verzekeringen: vanaf 2010 worden de vergoedingen aan landbouwers door het Landbouwrampenfonds met 50% verminderd als ze niet verzekerd zijn. Er is dus geen verplichting maar een sterke financiële druk. Op dit moment echter is er nog veel terughoudendheid, zowel bij verzekeraars (weinig ervaring met de sector, kleine Vlaamse markt) als bij de landbouwers.
•
Uit deze studie wordt duidelijk dat er reeds veel ervaring is met verzekeringen tegen nefaste effecten van het klimaat. Het bijsturen van deze bestaande instrumenten lijkt dan ook een cruciaal element in de adaptatiestrategie.
Uit het gesprek met het beleidsveld landbouw worden de volgende aandachtspunten meegegeven: •
De algemene visie is dat er reeds veel goede maatregelen worden bekeken, gefinancierd en geïmplementeerd, maar nog niet onder de noemer “adaptatie”. De uitdaging bestaat er dus in de maatregelen eventueel wat bij te sturen, de implementatiegraad te verhogen, de financiering op peil te kunnen houden, dit alles in een wereldeconomie en via een sterk EU gestuurd beleid.
•
De mogelijkheden van financiële instrumenten (o.a. verzekeringen tegen klimatologische schade) moeten verder bekeken worden.
•
Reeds op dit moment zijn er subsidiëringsmogelijkheden: o
VLIF – steun (Vlaams Landbouw Investeringsfonds) : dit fonds steunt maatregelen zoals opvang en hergebruik van water, toestellen voor niet-kerende bodembewerking (bodemerosie), … Dit fonds kan perfect aangewend worden, mits lichte bijsturing van te subsidiëren maatregelen, voor adaptatie-doeleinden; voor een volledige beschrijving wordt verwezen naar http://lv.vlaanderen.be/nlapps/docs/default.asp?id=199#subsidiabele ;
I/RA/11356/10.002/RDS
versie 3.0 - 05/08/10
pagina 71
IMDC NV i.s.m. TTE
Bouwstenen om te komen tot een coherent en efficiënt adaptatieplan voor Vlaanderen Eindrapport o
Via het Grijswaterbesluit kunnen grijswaterprojecten (vooral ter ontlasting van de grondwaterlaag van de Sokkel in West-Vlaanderen) worden gesubsidieerd.
•
Er is een sterke band tussen adaptatiemaatregelen enerziids en de “blauwe” en “groene” diensten anderzijds. Bij “blauwe diensten” dragen landbouwers op een positieve manier bij aan waterberging, waterconservering, waterlevering (waterkwaliteit), het watergerelateerde landschap en/of de afvalwaterverwerking. Voor een uitvoerige beschrijving van de “blauwe diensten” wordt verwezen naar Danckaert et al. (2009). Land- en tuinbouwers kunnen verschillende inspanningen doen om de samenleving een aantrekkelijker landschap met meer natuur aan te bieden, deze inspanningen worden gecatalogeerd als “groene diensten”. Soms is de grens tussen blauwen en groene diensten moeilijk te trekken. Water, bodem en biodiversiteit zijn immers sterk gelinkt (Danckaert et al., 2009). In de nieuwe visie van de EU (vanaf 2013) zal er een prominente plaats voor “blauwe diensten” en “groene diensten” zijn waarbij de gemeenschap de landbouwer vergoedt voor deze extra inspanningen aan de gemeenschap.
•
Verder is er een sterke link met “ruimtelijke instrumenten” : de landbouwer is bij uitstek goed geplaatst als “ruimtebeheerder”, aangezien de nood aan voldoende ruimte en efficiënt ruimtebeheer een belangrijke adaptatiemaatregel zal zijn. In heel wat “groene diensten” en “blauwe diensten” zit dit impliciet al in.
•
Kansen door de klimaatverandering (nieuwe teelten, innovatieve technieken): dit moet zeker voldoende aan bod komen, onder meer in de communicatie naar de landbouwer.
•
Adaptatie kan een innovatie-motor zijn voor de landbouw. Dit is zeker een belangrijke boodschap, zowel naar economisch voordeel als naar imago-opbouw. Door de strikte regels in de EU en de te lage bescherming tegen producten uit andere werelddelen ligt een economische validatie op de wereldmarkt evenwel altijd moeilijk (vb. antibiotica, hormonen,…). Ook de consument moet bereid zijn (meer) te betalen voor deze innovatieve producten. Er is bijvoorbeeld het innovatie-steunpunt van de Boerenbond als instrument, er zijn demo-projecten. Er zijn ook de praktijcentra die innovatieve technieken uitproberen. Ook samenwerken tussen landbouwers zou nuttig zijn (vb. de studie-clubs).
I/RA/11356/10.002/RDS
versie 3.0 - 05/08/10
pagina 72
IMDC NV i.s.m. TTE
Bouwstenen om te komen tot een coherent en efficiënt adaptatieplan voor Vlaanderen Eindrapport
Tabel 4.5 Mogelijke adaptatiemaatregelen voor het beleidsveld landbouw Type maatregel/ Impact
Globale klimaatverandering door stijging van de temperaturen
Hittestress bij planten en dieren
Meer schade aan oogsten, gebouwen, …
Zeespiegelstijging en saliniteit in Kustvlakte
Overstromingen : zie waterbeheer, stabilisatie van inkomens- of opbrengstrisico via subsidiëring op bedrijfsniveau; productieverzekeringen tegen klimaatrisico’s;
Schade delen
Schade dragen Preventie technisch
Dieren: deels zie hittestress, Planten: aanpassen van planten oogstdata; waterconserverende en gereduceerde bodembewerking; voorzien en nieuwe en efficiëntere irrigatieen drainagestructuur; verhogen van de biologische en geïntegreerde plantenbescherming tegen ziekten, plagen en onkruiden;
Preventie institutioneel
I/RA/11356/10.002/RDS
versie 3.0 - 05/08/10
Dieren: het aanplanten van bomen om schaduw te leveren; staldak isoleren en voorzien van reflectiecoating; optimale ventilatie van de stal; evaporatieve koeling; aanpassingen aan de rantsoensamenstelling en de drinkwatervoorziening; voorkomen en bestrijden van dierziekten (blauwtong);
Overstromingen : zie waterbeheer ; Bestaande technieken zoals irrigatie tegen droogte, een hagelnet of –kanon in concentratiegebieden van fruitteelt, beregening (verneveling) om vorstschade te voorkomen
Dieren: geharmoniseerde Europese aanpak bij bestrijding van dierziekten; pagina 73
IMDC NV i.s.m. TTE
Benutten van kansen
Bouwstenen om te komen tot een coherent en efficiënt adaptatieplan voor Vlaanderen Eindrapport
Planten : substitutie van gewassen of cultivars; vanuit mitigatie : produceren van gewassen voor biomassaproductie (nu alleen koolzaad) en produktie van CO2-arme teelten (onderzoek naar grassen lopend),
Dieren: selectie van hittetolerante dierenrassen;
Bedrijf : verhogen van agrotoerisme en –recreatie; verhogen van de betrokkenheid van de landbouwer bij landschaps- en natuurzorg; Onderzoek
Planten : onderzoek naar nieuwe gewassen of cultivars
Dieren: onderzoek naar hittetolerante dierenrassen; Planten: onderzoek naar hittebestendige gewassen of cultivars;
Opleiding en gedragsverandering
Planten: voorlichting over de klimaatbestendigheid van nieuwe gewassen of cultivars;
Dieren: voorlichting over wijzigingen aan rantsoensamenstelling;
I/RA/11356/10.002/RDS
versie 3.0 - 05/08/10
pagina 74
IMDC NV i.s.m. TTE 4.3.4.2.
Bouwstenen om te komen tot een coherent en efficiënt adaptatieplan voor Vlaanderen Eindrapport Visserij
In het project CLIMAR (www.arcadisbelgium.be/climar ) wordt de impact van klimaatverandering op de zeevisserij bestudeerd door ILVO. Op basis van de tussentijdse bevindingen uit dit wetenschappelijk project, kan een invulling gegeven worden aan onderstaande tabel (Vanderperren, 2009). Het is duidelijk uit onderstaande lijst dat heel wat van deze maatregelen reeds in bepaalde mate geïmplementeerd worden maar niet steeds gedreven vanuit klimaatverandering. In de zeevisserijsector is er bijvoorbeeld een sterk Europees beleid (vb. visquota en technische maatregelen), een sterke invloed van de olieprijzen (omwille van het grote aandeel van de brandstof in de totale kost) en de milieuvoorwaarden (bijvoorbeeld druk op de op dit moment meest gebruikte boomkortechniek).
Tabel 4.6 Mogelijke adaptatiemaatregelen voor het beleidsveld visserij Type maatregel/ Impact
Klimaatverandering zorgt voor verschuiving in vispopulaties
Schade delen
Afbouwen van de zeevisserijvloot;
Schade dragen
Uitwijken naar andere visgronden (de huidige doelsoorten volgen) ;
Preventie technisch
Veranderen vistechnieken
van
Verhogen van veiligheid aan boord
Preventie institutioneel
Veranderen van vlootstructuur en daaruit stimuleren van nieuwe vistechnieken; invoeren van flexibel visserijmanagement; introduceren ecosysteembenadering
Opleggen van nieuwe risico-beperkende maatregelen
Benutten van kansen
Veranderen van doelsoorten;
Onderzoek
Onderzoek en metingen naar invloed van klimaatverandering op bestaande en nieuwe vissoorten
Opleiding en gedragsverandering
De communicatie tussen vissers en beleid intensifiëren
I/RA/11356/10.002/RDS
versie 3.0 - 05/08/10
Verhogen van de stormintensiteit en – frequentie op zee
Verhogen van veiligheid aan boord
pagina 75
IMDC NV i.s.m. TTE
4.3.5.
Bouwstenen om te komen tot een coherent en efficiënt adaptatieplan voor Vlaanderen Eindrapport
Beleidsveld water
Eind 2009 werden de stroomgebiedsbeheerplannen van Schelde en Maas goedgekeurd door het CIW (zie www.volvanwater.be). De overkoepelende internationale stroomgebiedbeheerplannen werden vervolgens ingediend door de Internationale Commissies van Maas en Schelde (zie http://www.isc-cie.org/ voor de Schelde). •
De “klimaatbestendigheid” van deze stroomgebiedsbeheerplannen of het “adaptatiepotentieel” van de maatregelen werd afgetoetst. Intrinsiek zijn de maatregelen vaak gericht op het oplossen van problemen die door de klimaatverandering kunnen toenemen (vb. overstromingen) en in die zin als adaptatie-maatregelen te catalogeren.
Ook andere plannen zoals het Strategisch Plan voor Watervoorziening, het bijna afgeronde Globaal Kustveiligheidsplan, het geactualiseerd Sigmaplan, de investeringsprogramma’s van Waterwegen&Zeekanaal en De Scheepvaart, … bevatten een hele portfolio van maatregelen tegen specifieke problemen in het waterbeheer, waarbij de klimaatverandering reeds in bepaalde mate in ogenschouw werd genomen bij de uitwerking van deze maatregelen. Projecten met een Vlaamse partner waar specifiek de impact van klimaatverandering op het waterbeheer werd of wordt onderzocht zijn ondermeer : CCI-HYDR, ADAPT, AMICE, CPA, CLIMAR, Future Cities (http://www.future-cities.eu/nl/project/pilotprojects-locations/ieper/3.html) , BLAST, CCaspar, …
Tabel 4.7 catalogeert dan ook een aantal type maatregelen waarvan het merendeel reeds in bovenstaande plannen werd uitgewerkt.
I/RA/11356/10.002/RDS
versie 3.0 - 05/08/10
pagina 76
IMDC NV i.s.m. TTE
Bouwstenen om te komen tot een coherent en efficiënt adaptatieplan voor Vlaanderen Eindrapport
Tabel 4.7 Mogelijke adaptatiemaatregelen voor het beleidsveld water Type maatregel/ Impact
Toename laagwaterproblematiek in rivieren
Toename waterschaarste (drinkwatervoorziening)
Schade delen
Verzekeringen tegen droogteschade
Schade dragen
Tijdelijk verminderen of stopzetten van watercaptaties in noodsituaties;
Preventie technisch
Terugpompen schutwater; gegroepeerd verschutten; waterbuffering;
Preventie institutioneel
Opstellen van laagwaterstrategieën
Crisiscommunicatie
Hoger gevaar op overstroming vanuit de kust
Hoger risico op overstromingen vanuit rivieren
Verzekering tegen overstromingen
Globaal Kustveiligheidsplan (suppleties, …)
Overstromingsgebieden, dijkverhoging, herstel winterbedden,
Uitvoeren van Strategisch Plan Watervoorziening
Zeeweringsdecreet in opmaak, in aanvulling bij het Globaal Kustveiligheidsplan;
Bijkomende bebouwing in risicogebieden verbieden
Informatie over waterbesparing; Waterwegwijzer (ver)bouwen
Risico-communicatie
Benutten van kansen Onderzoek Opleiding en gedragsverandering
I/RA/11356/10.002/RDS
versie 3.0 - 05/08/10
pagina 77
IMDC NV i.s.m. TTE
Bouwstenen om te komen tot een coherent en efficiënt adaptatieplan voor Vlaanderen Eindrapport
4.3.6.
Leefmilieu, Natuur en Energie (LNE)
4.3.6.1.
Natuur
Binnen de natuurgebieden zal men het beheer gebiedsgericht moeten aanpassen ter behoud van bestaande soorten (grotere diversiteit/gradiënten in abiotische omstandigheden, tegengaan van droogte, minder nutriënteninstroom,…). In de praktijk zijn dit gekende, “business as usual” maatregelen die een sterkere mate van implementatie zullen kennen. Gezien de verwachte toename van droogte in Vlaanderen zal er vermoedelijk een sterke focus liggen op het verhogen van het waterretentievermogen in natuurgebieden. Het beheer zal zich eventueel ook moeten aanpassen aan nieuwe soorten. Buiten de natuurgebieden zijn maatregelen voor natuurverweving en natuurverbinding al broodnodig zonder enige impact van klimaatverandering. Door natuurverweving en –verbinding worden migratiemogelijkheden gecreëerd. Door de klimaatverandering zullen soorten nog meer willen opschuiven (grotere nood). De kennis hierover is echter beperkt. Dit tegengaan van versnippering betekent een groter adaptatievermogen voor de biodiversiteit: •
Verhogen van de connectiviteit tussen natuurgebieden (sterkere verweving)
•
Verhogen van de oppervlakte aan natuurgebieden.
De interactie tussen het beleidsveld natuur en de beleidsvelden landbouw, ruimtelijke ordening, waterbeheer, toerisme,… is van cruciaal belang. In het gebiedsgericht beleid (beschermde gebieden) liggen de maatregelen immers in het kamp van het beleidsveld natuur, daarbuiten (natuurverweving) liggen de hefbomen en instrumenten vooral bij andere beleidsvelden (landbouw, waterbeheer, ruimtelijke ordening,…). Terwijl het natuurbeleid en de biodiversiteit een positief effect kunnen ondervinden van maatregelen getroffen vanuit het waterbeleid of het landbouwbeleid, kan er ook in de omgekeerde richting een win-win situatie ontstaan bij de implementatie van adaptatiemaatregelen vanuit het natuurbeleid. Natuurgebieden kunnen een belangrijke rol spelen bij het opvangen van de effecten van klimaatverandering op andere ruimtegebruikfuncties en op de leefomgeving van de mens. De ruimte gecreëerd door natuurgebieden is immers een sterke component van de noodzakelijke flexibiliteit en veerkracht voor adaptatie. Bij de ruimtelijke maatregelen ligt er een bijzondere plaats weggelegd voor natuurinrichtingsprojecten, ruilverkavelingen en landinrichtingsprojecten. Deze instrumenten en projecten zijn, zowel qua omvang van het gebied als qua proces, ideale maatregelen om doordachte ruimtelijke keuzes (incl. adaptatie tegen klimaatverandering) te maken. Deze instrumenten worden operationeel gedragen door VLM. VLM definieert ook “strategische inrichtingsprojecten” (combinatie van de 3 instrumenten) om de maximale mogelijkheden binnen een gebied te realiseren. De beheerovereenkomsten landbouw zijn voorbeelden van “functionele verweving” met ook een milieudoel. Het zou nuttig zijn om de impact van deze overeenkomsten op de ecologische performantie (vb. “random” inzet van beheerovereenkomsten versus gestuurde inzet) beter te bekijken. Er kunnen ook adaptatiemaatregelen in een stedelijke omgeving geformuleerd worden: •
Groenelementen in de stad zijn reeds geruime tijd een aandachtspunt. Het blijft evenwel een sterk planologische context (vb. harmonisch groen- en parkbeheer);
•
Meer aandacht voor (open) water in de stad kan een meerwaarde creëren voor biodiversiteit (vb. diverse initiatieven in Gent);
•
Adaptatie zou een extra duwtje in de rug kunnen geven om meer groen en water in de stad te krijgen, vanuit hun klimaatbufferende functie.
Maatregelen voor het verbeteren van de milieukwaliteit liggen niet of nauwelijks in het beleidsveld natuur. Enkel binnen beschermde gebieden (vb. via natuurrichtplannen in speciale beschermingszones) kan dit door het verhogen van de minimum normen tot een natuurgerichte milieukwaliteit. Een bijkomend probleem voor milieukwaliteit blijft dat men, via vergunningen, individuele dossiers beoordeelt terwijl men idealiter zou moeten oordelen vanuit de maximaal toelaatbare druk op het milieu in een bepaald gebied.
I/RA/11356/10.002/RDS
versie 3.0 - 05/08/10
pagina 78
IMDC NV i.s.m. TTE 4.3.6.2.
Bouwstenen om te komen tot een coherent en efficiënt adaptatieplan voor Vlaanderen Eindrapport Energie
De meeste maatregelen die in andere studies worden voorgesteld, zijn federale bevoegdheden of vallen onder andere Vlaamse regelgevingen. De enige maatregel die onder de verantwoordelijkheid van VEA valt, is de energienormering die ver doorgedreven isolatie voorschrijft. Op die manier wordt toenemend verbruik opgevangen en zullen piekverbruiken ook minder voorkomen. Aangezien deze maatregel reeds binnen de kerntaken van het VEA valt, kan gesteld worden dat het VEA nu reeds aan adaptatie doet. Er dient echter extra aandacht besteed te worden aan normering voor koeling, aangezien de nood tot koeling in de toekomst waarschijnlijk zal toenemen. Dit is een adaptatie-actie die extra aandacht vereist.
Tabel 4.8 Mogelijke adaptatiemaatregelen voor het beleidsveld energie Type maatregel/ Impact
Afname van energieverbruik voor verwarming, toename voor koeling
Sterkere fluctuaties in energie-productie
Meer schade aan windturbines, biogasinstallaties,…
Schade delen Schade dragen Preventie technisch
Meer en efficiënter gebruik van isolatie
Strengere bouwmilieuvergunningen (bevoegdheid dep. RWO)
en
Preventie institutioneel Benutten kansen
van
Onderzoek
Overstappen naar andere energievormen. Meer zonlicht -> kansen voor zonnepanelen Onderzoek naar mogelijkheden tot verhogen van efficiëntie van koelmechanismen
Opleiding en gedragsverandering
I/RA/11356/10.002/RDS
versie 3.0 - 05/08/10
pagina 79
IMDC NV i.s.m. TTE 4.3.7.
Bouwstenen om te komen tot een coherent en efficiënt adaptatieplan voor Vlaanderen Eindrapport Mobiliteit en Openbare Werken (MOW)
De voorgestelde maatregelen in Tabel 4.9 zijn vooral van technische aard (preventie of ontwikkeling nieuwe technieken). Maatregelen zullen zich dan ook vooral uiten in nieuwe ontwerpen en bestekken voor infrastructuren en openbare werken. Er is dan ook concrete data nodig voor de verschillende effecten (temperatuurstijging, toename van neerslag, extreme weersituaties,…) om de impacten te begroten (uitzetting van bruggen,…) en mogelijke maatregelen te berekenen (aanpassing vereiste betonparameters,…). Het dient echter vermeld te worden dat AWV reeds langer bekend is met klimaatsschommelingen rond een gemiddelde waarde (neerslag, temperatuur,…), zonder de nadruk te leggen op de 2°C temperatuursstijging. Zo wordt voor stalen bruggen bijvoorbeeld reeds een marge van 30°C in rekening gebracht, bij een gemiddelde omgevingstemperatuur van 10°C. Indien de gemiddelde temperatuur van de omgeving 2°C zal stijgen, dan moeten nieuwe berekeningen gedaan worden voor de temperatuur van het bouwwerk. AWV hanteert tot nu toe een pragmatische aanpak. Er wordt van uitgegaan dat het Belgische klimaat geleidelijk aan evolueert naar het “Franse” klimaat, de normen voor aanleg van wegen verschillen echter niet sterk tussen beide landen. Op dit vlak werden tot nog toe geen grote problemen verwacht, hoewel de redenering uiteraard steeds kan bijgesteld worden op basis van voortschrijdend inzicht. Daarnaast is het belangrijk te weten dat impacten op bestaande infrastructuren verschillend zullen zijn van de impacten op nieuw te ontwerpen structuren, aangezien hierin reeds een veiligheidsfactor in rekening gebracht is. Gezien de levensduur van de bouwwerken is de tijdspanne waarover de impacten zullen optreden dan ook essentieel voor het vaststellen van adaptatiemaatregelen. Het departement MOW kon op dit ogenblik nog geen specifieke maatregelen definiëren in het kader van een mogelijke impact op verkeer en mobiliteit. In eerste instantie blijkt dat de verwachte impact op verkeer en mobiliteit eerder beperkt zal zijn en dat de grootste impacten gesitueerd zijn bij de infrastructuren die mobiliteit mogelijk maken. Daarnaast worden mobiliteit en verkeer eerder als belangrijke socioeconomische indicatoren aanzien, waarvan de autonome ontwikkeling een belangrijke invloed kan hebben op de klimaatimpacten op de infrastructuur en openbare werken. Voor dit aspect binnen MOW is dus geen gedetailleerde aparte beschrijving voorgesteld.
I/RA/11356/10.002/RDS
versie 3.0 - 05/08/10
pagina 80
IMDC NV i.s.m. TTE
Bouwstenen om te komen tot een coherent en efficiënt adaptatieplan voor Vlaanderen Eindrapport
Tabel 4.9 Mogelijke adaptatiemaatregelen voor het beleidsveld infrastructuur en openbare werken Type Impact
maatregel/
Toename schade door extreme weersomstandigheden (hitte, buien,…)
Afvoerproblemen, schade door overstromingen, vollopen van tunnels
Problemen met bewegende delen van sluizen en bruggen
Aanpassen ontwerp (vooral samenstelling vh wegdek)
Verbetering waterafvoer (bouwen van tunnels & kanalen) Aanleg dijken Verhoging infrastructuur
Herspecificatie dilatatievoegen
Afname schade door koude
Vaker optreden van extreem hoge of extreem lage waterstanden met gevolgen voor binnenvaart
Schade delen Schade dragen Preventie technisch
Toename onderhoud en herstel
van Ontwikkeling van overloopgebieden Ontwikkeling van minder diep stekende duwboten Versnelde technologische ontwikkeling
Planvorming voor toepassing in noodsituaties
Preventie institutioneel Benutten van kansen Onderzoek
Verbetering en nieuwe waarschuwingsen communicatie-apparatuur (op weg en voor spoor)
Opleiding en gedragsverandering
I/RA/11356/10.002/RDS
versie 3.0 - 05/08/10
pagina 81
IMDC NV i.s.m. TTE
Bouwstenen om te komen tot een coherent en efficiënt adaptatieplan voor Vlaanderen Eindrapport
4.3.8.
Ruimtelijke Ordening, Woonbeleid en Onroerend Erfgoed (RWO)
4.3.8.1.
Ruimtelijke ordening
Net zoals voor de effecten van de klimaatverandering op de ruimtelijke ordening, zullen ook de maatregelen vanuit ruimtelijke ordening de resultante zijn van maatregelen met een ruimtelijke dimensie die reeds op afzonderlijke wijze werden beschreven voor beleidsvelden zoals natuur, landbouw, waterbeheer, economie, volksgezondheid,… De meerwaarde vanuit ruimtelijke ordening ligt dan ook in het aansturen, integreren, op elkaar afstemmen op een gebiedsgerichte en toekomstgerichte wijze van de hoger vermelde maatregelen vanuit elk beleidsveld. Ruimtelijke ordening kan hiervoor terugvallen op de bestaande beleidsuitvoerende instrumenten (ruimtelijke visies en plannen, overlegorganen, communicatie,...) of er in de toekomst voor kiezen specifieke instrumenten te ontwikkelen (vb. een klimaattoets op ruimtelijke plannen naar analogie met de watertoets).
4.3.8.2.
Woonbeleid Tabel 4.10 Mogelijke adaptatiemaatregelen voor het beleidsveld woonbeleid Type maatregel/ Impact
Impact op de waterhuishouding
Schade delen
Verzekeringen
Hitte-problematiek
Schade dragen Preventie technisch
Waterdoorlatende materialen, hemelwaterputten, groendaken, wadi’s, …
Isolatie, ventilatie, woonstijlen, ….
Preventie institutioneel
Stimuleren van overstromingsvrij bouwen, hemelwaterhergebruik, …
Zonering van steden, wijken, voldoende groen en blauw in de steden, … Risico- communicatie en – opvang Ontwikkelen van duurzaam woonbeleid
Benutten van kansen
nieuwe
een
Onderzoek Opleiding en gedragsverandering
Hemelwaterhergebruik, …
Zoals bovenstaande tabel duidelijk maakt, zijn er bij deze mogelijke adaptatiemaatregelen heel wat raakvlakken met het waterbeleid (impact op de waterhuishouding), energie (mitigatie, hitte-problematiek) en volksgezondheid (zie § 4.3.3.1).
I/RA/11356/10.002/RDS
versie 3.0 - 05/08/10
pagina 82
IMDC NV i.s.m. TTE
Bouwstenen om te komen tot een coherent en efficiënt adaptatieplan voor Vlaanderen Eindrapport
Figuur 4-1 Voorbeelden van adaptatie tegen hoge temperaturen in bebouwde omgeving (Shaw, 2007)
4.3.8.3.
Onroerend erfgoed
Mogelijke landschappelijke maatregelen kunnen op dit ogenblik nog niet gedefinieerd worden. Wellicht vallen deze maatregelen voor een groot deel terug op de type maatregelen die worden meegegeven in beleidsvelden water, natuur, landbouw, ruimtelijke ordening, … Mogelijke maatregelen voor monumenten (bouwkundig erfgoed) zullen gelijkaardig zijn als voor andere gebouwen of infrastructuur. Hiervoor wordt m.a.w. verwezen naar 3.5.8.1. Voor archeologie en maritiem erfgoed in Vlaanderen zijn nog weinig gegevens voorhanden zodat op dit ogenblik nog geen type maatregelen kunnen gedefinieerd worden.
I/RA/11356/10.002/RDS
versie 3.0 - 05/08/10
pagina 83
IMDC NV i.s.m. TTE
Bouwstenen om te komen tot een coherent en efficiënt adaptatieplan voor Vlaanderen Eindrapport
4.4.
Kosten van maatregelen
4.4.1.
Inleiding
Beleidsevaluatie kan reeds in de fase van beleidsplanning en –voorbereiding worden uitgevoerd. Centraal staat het evalueren van de meerwaarde van het beleidsinitiatief wanneer dit nog in de planningsfase zit. Aangezien ze plaatsvindt voordat het beleid wordt uitgevoerd, wordt dit dan ex ante evaluatie genoemd. Het doel is om gepland beleid te beoordelen of beleidsalternatieven af te wegen. Hierin onderscheidt ex ante beleidsevaluatie zich van ex post evaluatie. In Vlaanderen is ex ante beleidsevaluatie een essentieel element geworden bij ingrijpende beleidsbeslissingen of de uitvoering van grote infrastructuurwerken. Naargelang de aard van het voorgenomen beleid zijn verschillende evaluatie-instrumenten beschikbaar. In Vlaanderen wordt onder andere gebruik gemaakt van maatschappelijke kostenbatenanalyse (MKBA), milieueffectenrapportage (m.e.r.) en multicriteria-analyse (MCA). Het doel is steeds de effecten van het voorgenomen beleid in te schatten en in geval van verschillende alternatieven deze tegen elkaar af te wegen. Bij ex ante evaluatie van voorgenomen beleid staan steeds vijf stappen centraal: •
Probleemanalyse
•
Formulering van het beleid en/of de alternatieven
•
Bepaling en waardering van effecten
•
Vergelijking en beoordeling van alternatieven
•
Rapportage van de resultaten.
Ook bij de ex ante evaluatie van adaptatiestrategieën zijn deze stappen onverminderd van toepassing maar kunnen zich specifieke uitdagingen stellen bij de derde stap van het proces. Ondanks het uitgebreide onderzoek rond klimaatverandering heerst er nog grote onzekerheid omtrent de precieze effecten ervan. Ten eerste is objectieve begroting van een deel van de effecten van klimaatverandering moeilijk aangezien het hierbij gaat om indirecte effecten en niet-marktgoederen. Bijgevolg bestaat er voor veel van de effecten geen marktprijs waardoor andere instrumenten gebruikt moeten worden om de effecten indirect te kwantificeren. Ook de grote onzekerheid over de effecten maakt het moeilijk een inschatting te maken hoeveel kans er precies is dat een effect ook werkelijk zal materialiseren. Deze onzekerheid, samen met de lange tijdshorizon van de effecten, heeft een impact op de discontovoet die gehanteerd wordt. Om tot ex ante evaluatie van adaptatiebeleid te komen is het belangrijk om dieper in te gaan op •
Waardering van initiële, externe effecten;
•
De aangewezen discontovoet gezien de onzekerheid en lange termijnhorizon.
4.4.2.
Waardering van initiële, externe effecten
Voor de waardering van effecten gaan economisten uit dat de waarde van een goed of een dienst voor een consument is wat die consument bereid is er voor te betalen (de betalingsbereidheid of BB). De BB is uit te drukken in een individuele vraagcurve. De vraagcurve beschrijft de relatie tussen de prijs en de hoeveelheid. Langs de ene kant zal de consument meer willen consumeren als de prijs laag is, langs de andere kant zal de consument minder bereid zijn te betalen als hij al beschikking heeft over veel van het goed. De marginale betalingsbereidheid zal dus afnemen bij toenemende consumptie van het goed. Wanneer men deze individuele vraagcurven optelt komt men tot de geaggregeerde vraagcurve van de maatschappij. Voor marktgoederen is de prijsbepaling eenvoudig aangezien dit overeenkomt met de marktprijs. Nietvermarktbare goederen zijn echter moeilijker te kwantificeren aangezien er geen heersende marktprijs voor bestaat. Bijgevolg moeten specifieke waarderingsmethoden worden aangewend om tot een waardering van niet-vermarktbare goederen te komen. Binnen deze waarderingsmethoden zijn twee groepen te onderscheiden: de gereveleerde voorkeursmethode en de uitgedrukte voorkeursmethode.
I/RA/11356/10.002/RDS
versie 3.0 - 05/08/10
pagina 84
IMDC NV i.s.m. TTE 4.4.2.1.
Bouwstenen om te komen tot een coherent en efficiënt adaptatieplan voor Vlaanderen Eindrapport Gereveleerde voorkeursmethode (Revealed Preference Method)
Gereveleerde voorkeursmethodes onthullen de waarde die mensen aan een goed hechten op basis van hun gedrag naar andere goederen toe. Door te observeren welke keuzes mensen maken in verband met marktgoederen, hoopt men informatie te bekomen over gerelateerde niet-vermarktbare goederen. Er zijn vier gereveleerde voorkeursmethodes, die we kort bespreken. •
Hedonische prijsmethode (Hedonic Pricing Method)
Hierbij wordt de waarde van een niet-vermarktbaar goed geschat op basis van informatie over vermarktbare goederen, ervan uitgaande dat de prijs van het vermarktbaar goed ook een aantal waardeparameters van het niet-vermarktbaar goed in zich draagt. Er wordt gebruik gemaakt van statistische methodes, waardoor een grote dataset van zowel de prijzen als de kenmerken van de goederen noodzakelijk zijn. De methode wordt vaak toegepast op de immobilliënmarkt en de arbeidsmarkt, aangezien hier veel informatie beschikbaar is en veel parameters de prijs bepalen. Er wordt dan verondersteld dat kopers over alle informatie beschikken en deze ook gebruiken om tot een beslissing te komen. Het voordeel van deze methode is de betrouwbaarheid van de resultaten, eens een goede dataset is gevonden. Een nadeel is dat er complexe, econometrische schattingen nodig zijn. Gezien het brede effect van klimaatverandering zou het vinden van een voldoende grote dataset geen probleem mogen vormen. •
Reiskostenmethode (Travel Cost Method)
De reiskostenmethode wordt vaak aangewend om de waarde van geografische gebieden te bepalen. Er wordt van uitgegaan dat de reiskosten en de bezoeken aan een bepaald gebied een indicatie geven van de waarde die mensen aan het gebied hechten. Reiskosten worden hier ruim geïnterpreteerd, met inbegrip van de monetaire kosten zoals vervoerskosten, toegangsgeld, … en niet niet-monetaire kosten zoals tijdskost. Door te tellen hoeveel bezoekers een gebied ontvangt en hoeveel kosten zij hiervoor maken, kan een waarde aan het gebied worden gegeven. Het voordeel van deze methode is dat ze relatief eenvoudig door middel van een steekproef de waarde bepaald kan worden. Aan de andere kant maken veel mensen de beslissing om een gebied te bezoeken vanwege verschillende redenen. Het is dan onjuist de gemaakte kosten volledig toe te schrijven aan het onderzoeksobject. Daarnaast houdt het enkel rekening met de waarde die mensen eraan hechten om het gebied te bezoeken en niet met andere mensen die er waarde aan hechten vanwege de indirecte effecten van een gebied. In relatie met adaptatiebeleid kunnen mensen belang hechten aan een gebied omdat het de kans op overstromingen stroomafwaarts verkleint, zonder zelf het gebied te bezoeken. De globale effecten van klimaatveranderingen zorgen ervoor dat deze methode niet aangewezen lijkt om de effecten van adaptatiebeleid te evalueren. •
Ontwijkgedragmethode/Defensieve expenditure)
uitgaven
(averting
behaviour/defensive
Deze methode koppelt de waarde van een effect aan het gedrag dat mensen vertonen (ontwijkgedragmethode) of de uitgaven die ze doen (defensieve uitgaven) om de effecten te vermijden of te beperken. Het gaat dan om negatieve effecten zoals luchtverontreiniging of geluidsoverlast. Deze methode levert slechts een ondergrens op. Het zal voor een individu zelden mogelijk zijn om het volledige, negatieve effect teniet te doen door verandering in gedrag of defensieve uitgaven. Het is belangrijk dit in gedachte te houden bij de evaluatie van effecten van adaptatie. Wanneer men enkel kijkt naar hoeveel individuen willen betalen om de negatieve effecten teniet te doen, kan dit tot een ernstige onderschatting leiden, aangezien individuen vaak ook minder middelen of mogelijkheden tot hun beschikking hebben. Aan de andere kant leveren ontwijkinggedrag en defensieve uitgaven ook vaak positieve neveneffecten op. Hierdoor zullen individuen meer gebruik maken van de mogelijkheden dan wat ze zouden doen om louter de negatieve effecten te vermijden. De positieve neveneffecten moeten in rekening worden gebracht om tot de juiste netto kosten van het ontwijkinggedrag of de defensieve uitgaven te komen. •
Ziektekostenmethode (Cost of Illness)
Dit is een specifieke vorm van defensieve uitgaven, waarbij de kosten voor medische diensten en producten een gevolg zijn van de gezondheidseffecten van een niet-vermarktbaar effect. Hierbij wordt door I/RA/11356/10.002/RDS
versie 3.0 - 05/08/10
pagina 85
IMDC NV i.s.m. TTE
Bouwstenen om te komen tot een coherent en efficiënt adaptatieplan voor Vlaanderen Eindrapport
statistische methodes gekeken naar de effecten van verschillen in leefomgeving, waarbij getracht wordt aan ieder van de verschillen een bepaald effect op de ziektekosten te koppelen. Er moet voor opgepast worden dat ook ander factoren, zowel individueel zoals verschillen in welvaart, als collectief zoals het sociale zekerheidssysteem, een invloed hebben op de uitgaven voor medische diensten en producten. Dit moet gecorrigeerd worden in de statistische analyse. Bovendien zijn de oorzaken van een verminderde gezondheid niet altijd eenduidig en kan het zijn dat in plaats van externe effecten, eerder het individuele gedrag tot gezondheidsproblemen heeft geleid. Net zoals de defensieve uitgavenmethode moet ook hier rekening gehouden worden met het feit dat er slechts een ondergrens wordt aangegeven. De kosten van een verminderde gezondheid gaan vaak verder dan louter de medische kosten waardoor deze kunnen leiden tot een onderschatting van de werkelijke kosten. 4.4.2.2.
Uitgedrukte voorkeursmethode
De uitgedrukte voorkeursmethodes zijn gebaseerd op het oordeel van de individuen in plaats van hun gedrag. Er wordt rechtstreeks gevraagd hoeveel waarde zij hechten aan een goed of aan het vermijden van bepaalde effecten. We gaan in op de twee belangrijkste methodes. •
Contingente waarderingsmethode (Contingent Valuation Method)
Hier wordt door middel van een enquête een hypothetische markt gecreëerd waarin een niet-vermarktbaar goed wordt verhandeld. Men gaat na wat de betalingsbereidheid is voor een goed of voor het vermijden van een bepaald effect door hen te vragen hoeveel zij hiervoor over hebben. Het is belangrijk dat de respondenten geloven dat het opgegeven bedrag ook effectief moet betaald worden. Een goede opbouw van de enquête is daarom van groot belang. Het grote voordeel van de contingente waarderingsmethode is dat ze voor bijna alle niet-vermarktbare goederen kan gebruikt worden, gegeven dat individuen er een kwantitatieve waardering voor kunnen uitdrukken. Het nadeel ervan is dat de geloofwaardigheid van de resultaten sterk afhangt van het gebruik van de juiste methodologie. Indien de enquête niet goed is opgesteld of niet goed wordt afgenomen, is er kans op sterk vertekende resultaten. Wanneer bijvoorbeeld mensen niet geloven dat ze het opgegeven bedrag ook effectief moeten betalen, kan er een sterke opwaartse vertekening optreden. •
Keuzemodellering (Choice modelling)
De keuzemodelleringmethode wordt gebruikt om de waarde van een individueel effect te isoleren wanneer deze normaal in combinatie met andere effecten voorkomt. Net zoals de contingente waarderingsmethode is ze gebaseerd op bevragingen. Respondenten krijgen verschillende alternatieve beschrijvingen van een goed, variërend volgens de belangrijkheid van de verschillende eigenschappen van het goed. Door de kost of de prijs als één van de eigenschappen op te nemen, kan indirect de betalingsbereidheid afgeleid worden voor een verandering in één van de andere eigenschappen. Het voordeel is dat er minder gevaar is voor strategisch gedrag in vergelijking met de contingente waarderingsmethode. Het grote nadeel is echter dat het voor de respondent erg ingewikkeld kan worden om een keuze te maken waardoor de foutenmarge erg kan oplopen. Ook kunnen de waardes van verschillende eigenschappen van een effect niet zonder meer opgeteld worden om tot de totale waarde van een effect te komen.
4.4.2.3.
Besluit
Geen enkele waarderingsmethode kan de totale waarde van een effect bepalen. Voor marktbare goederen kan de marktprijs gehanteerd worden om de waarde van effecten in te schatten. Voor nietmarktbare goederen daarentegen zal men gebruik moeten maken van de indirecte waarderingsmethodes. Voor een brede beleidsontwikkeling zoals adaptatiestrategie zal het noodzakelijk zijn gebruik te maken van verschillende waarderingsmethodes, aangepast aan het effect dat men wenst te waarderen en de beschikbaarheid van de informatie die al dan niet toelaat een bepaalde methode te hanteren. Maar gezien de onzekerheid, de lange termijnhorizon en de schaal van klimaatverandering en adaptatiestrategieën, kan het moeilijk zijn om via de uitgedrukte voorkeursmethodes tot goede resultaten
I/RA/11356/10.002/RDS
versie 3.0 - 05/08/10
pagina 86
IMDC NV i.s.m. TTE
Bouwstenen om te komen tot een coherent en efficiënt adaptatieplan voor Vlaanderen Eindrapport
te komen. Indien hier toch voor gekozen wordt, is het van groot belang dat de vragenlijst duidelijk en objectief opgesteld wordt.
4.4.3.
Waardeoverdracht
Gezien de beperkte beschikbaarheid van Vlaamse waarderingsstudies, kan het interessant zijn om gebruik te maken van studies uit het buitenland en de resultaten en bekomen waarden in verband met effecten over te dragen. Dit moet op methodologisch correcte wijze gebeuren indien men tot relevante conclusies wilt komen. De eerste en eenvoudigste methode is de rechtstreekse waardeoverdracht. Hierbij worden de gevonden waardes zonder al te veel aanpassingen overgenomen. Er wordt verondersteld dat de waarden transfereerbaar zijn naar een andere locatie of context zonder aan relevantie in te boeten. Maximaal worden kleine aanpassingen gedaan om de waarden beter te laten aansluiten bij het nieuwe, te waarderen effect. Een iets complexere methode is de overdracht van de waarderingsfunctie. Hierbij wordt de relatie tussen verschillende parameters overgenomen door middel van de coëfficiënten, zonder de waarden van de parameters over te nemen. In de overgenomen waarderingsfunctie worden dan nieuwe data ingevoerd die nauwer aansluiten bij de nieuwe context of omgeving. Voorts zijn er nog complexere vormen van waardeoverdracht, waarbij de regel is dat hoe meer van de waarderingsfunctie wordt aangepast aan de specifieke kenmerken van de nieuwe omgeving, hoe kleiner de foutenmarge zal zijn. De belangrijkste voorwaarden om tot een goede waardeoverdracht te komen zijn: •
Originele studie van voldoende kwaliteit
•
Gelijkaardige studieobjecten in termen van populatie en populatiekenmerken.
Gezien het feit dat er in andere landen aanzienlijke studie is gebeurd rond adaptatiebeleid, kan waardeoverdracht, mits inachtneming van de voorgenoemde voorwaarden, toegepast worden.
4.4.4.
De gehanteerde discontovoet
4.4.4.1.
De discontovoet in adaptatiebeleid
Na het probleem van de initiële waardering van de effecten van adaptatiebeleid, komen we nu tot het probleem dat het grootste deel van de effecten van klimaatverandering en adaptatiebeleid ver in de toekomst liggen. Om tot een eenvormige evaluatie van de effecten te komen, is het nodig alle verschillende effecten te verdisconteren naar het heden. De discontovoet is een uitdrukking in hoeverre individuen voordelen in het heden verkiezen boven voordelen in de toekomst. Indien een individu onverschillig zou zijn tussen een voordeel nu en een voordeel over een jaar, zou dit individu een discontovoet van nul hebben. Er wordt echter algemeen aangenomen dat individuen meer waarde hechten aan voordelen in het heden dan voordelen in de toekomst. Dit komt overeen met een positieve discontovoet. Een handig voorbeeld hier is geld. Een individu zal €1000 vandaag verkiezen boven €1000 over een jaar, wat impliceert dat hij een positieve discontovoet heeft. Nu kan er gevraagd worden hoeveel het individu moet ontvangen opdat hij onverschillig is tussen de €1000 nu en een bedrag binnen een jaar. Als hij bijvoorbeeld onverschillig is tussen €1000 nu en €1100 over een jaar, heeft hij een discontovoet van 10%. Hoe hoger de discontovoet, hoe meer het individu waarde hecht aan het heden boven de toekomst, en hoe meer hij dus vergoed moet worden om onverschillig te zijn tussen een bedrag nu en een bedrag binnen een jaar. Het voorbeeld maakt duidelijk dat de hoogte van de discontovoet belangrijk is bij de waardering van toekomstige gebeurtenissen. Wanneer men een lage discontovoet hanteert, wordt er relatief veel belang gehecht aan toekomstige effecten klimaatverandering, en zal men er nu meer voor over hebben om de negatieve effecten ervan te vermijden of een adaptatiebeleid te voeren dat die negatieve effecten (gedeeltelijk) teniet doet. Langs de andere kant, indien een hoge discontovoet wordt gehanteerd, hechten mensen minder belang aan toekomstige gebeurtenissen. Bijgevolg zullen ze minder bereid zijn consumptie nu op te geven om de negatieve effecten van klimaatverandering te vermijden door bijvoorbeeld de uitstoot van broeikasgassen te vermijden. Hetzelfde geldt voor de bereidheid om I/RA/11356/10.002/RDS
versie 3.0 - 05/08/10
pagina 87
IMDC NV i.s.m. TTE
Bouwstenen om te komen tot een coherent en efficiënt adaptatieplan voor Vlaanderen Eindrapport
consumptie nu op te geven om adaptatiemaatregelen te treffen om de negatieve effecten te verminderen of teniet te doen.
4.4.4.2.
Discontovoet en lange termijnhorizon
De effecten van klimaatverandering, en dus de effecten van adaptatiebeleid, hebben gevolgen tot ver in de toekomst. Het gevolg is dat er voor investeringen voor adaptatie veel verder moet worden gekeken dan bij klassieke investeringsprojecten. De voordelen van investeringen voor adaptatie liggen echter zo ver in de toekomst dat wanneer een klassieke discontovoet wordt gehanteerd, ze economisch onrendabel blijken. Een centrale vraag die zich hierbij stelt is of dat er voor projecten met voordelen tot zover in de toekomst, een lagere discontovoet mag gebruikt worden. Twee benaderingen zijn mogelijk, die leiden tot verschillende aanbevelingen. •
De eerste benadering is de prescriptieve, die pleit voor lage discontovoeten voor langetermijnprojecten rond klimaatverandering. Dit is gebaseerd op de aanname dat gebruik van de marktintrestvoet niet geschikt is door het bestaan van externaliteiten en het feit dat er intergenerationele transfers mee gemoeid zijn.
•
Aan de andere kant is er de beschrijvende benadering die pleit voor het gebruik van de marktintrestvoet voor dergelijke projecten. Niet alleen zorgt deze voor de grootst mogelijke consumptie over de tijd heen, maar is de sociale welvaartsfunctie van de huidige generatie de enige die gebruikt kan worden.
Een goede illustratie van deze discussie is het verschil tussen de Stern Review en de studie van Nordhaus. De Stern Review gebruikte een discontovoet van 1,4% per jaar, wat economisch gezien zeer laag is. De conclusie die getrokken wordt is dat “de voordelen van sterke, vroege initiatieven aanzienlijk doorwegen ten opzicht van de kosten”. Nordhaus daarentegen hanteert een klassieke discontovoet van 5,5% tot 2050 en 4% tot 2150. Zijn conclusie is dat “efficiënte emissiereducties gematigde reducties inhouden op de korte termijn, gevolgd door scherpe reducties op de middellange en lange termijn”. Het is duidelijk dat de vraag of dat er nu meteen actie moet ondernomen worden, ook op gebied van adaptatie, afhangt van de gebruikte discontovoet.
4.4.4.3.
Lange termijn discontovoet
In Nederland is de werkgroep Lange Termijn Discontovoet in het leven geroepen om advies te geven over de gewenste discontovoet voor investeringen die gericht zijn op lange termijn problemen die onomkeerbaar zijn, waarvan klimaatverandering het beste voorbeeld is. De werkgroep heeft vastgesteld dat er geen wetenschappelijke consensus bestaat over het vraagstuk van de langetermijndiscontovoet en dit op korte termijn ook niet te verwachten valt. Toch ziet ze goede argumenten om voor concrete projecten die onomkeerbaarheden voorkomen onder bepaalde voorwaarden een aanpassing van de gehanteerde discontovoet te overwegen. De Nederlandse traditie gaat uit van een risicovrije, reële (dus inflatie niet meegerekend) discontovoet van 2,5% die vervolgens wordt vermeerderd met een projecteigen risicopremie. Indien er geen manier voorhanden is om een projecteigen risicopremie te bereken, wordt een risicopremie van 3% voorgesteld. Een standaard discontovoet is dus 5,5%. Om recht te doen aan projecten waarbij onomkeerbaarheden spelen, adviseert de werkgroep om de risicopremie te halveren van 3% naar 1,5% voor bepaalde effecten. Een effect moet echter aan de volgende twee voorwaarden voldoen om hiervoor in aanmerking te komen: •
Het betreft negatieve externe effecten, die ofwel door het project worden gemitigeerd ofwel door het project worden veroorzaakt;
•
Het betreft effecten met een onomkeerbaar karakter.
Binnen een project mogen verschillende effecten dus aan een verschillende discontovoet worden verrekend. Het doel hiervan is om de externe effecten op lange termijn van het project meer mee te laten spelen in de beslissing om het project al dan niet goed te keuren. Door de discontovoet te verlagen van
I/RA/11356/10.002/RDS
versie 3.0 - 05/08/10
pagina 88
IMDC NV i.s.m. TTE
Bouwstenen om te komen tot een coherent en efficiënt adaptatieplan voor Vlaanderen Eindrapport
5,5% naar 4% wordt het gewicht van de effecten zwaarder en zullen ze meer doorwegen in de algemene afweging tussen de kosten en de baten.
4.4.4.4.
Sensitiviteitsanalyse
Het is ook mogelijk om voor een project in zijn geheel verschillende discontovoeten te hanteren en te zien wat het effect ervan is op de kosten en de baten. Een dergelijke sensitiviteitsanalyse laat zien hoe gevoelig het project is voor de tijdswaardering van zijn effecten en laat meer transparantie toe over de samenhang tussen de tijdshorizon en de waardering van het project. De beslissing om al dan niet tot implementatie over te gaan, kan dan genomen worden op basis van de tijdsvoorkeur. Dit is relevant voor sociale projecten of projecten die specifiek ontworpen zijn om op lange termijn voordelen te verschaffen. Zij moeten immers nog steeds een positieve kostenbaten balans hebben maar dan geprojecteerd op een langere termijn dan klassieke investeringen. Het is wel belangrijk dat het aanpassen van de discontovoet, en de beslissing om een project uit te voeren waar de discontovoet afwijkt van de gangbare discontovoet, duidelijk gemotiveerd moet worden. Anders laat dit de deur open om discontovoeten te kiezen die de gewenste uitkomst geven. Mits de juiste discontovoet kan immers nagenoeg ieder project economisch aanvaardbaar worden gemaakt.
4.4.4.5.
Besluit
De keuze van de discontovoet is een belangrijke beslissing bij de evaluatie van de effecten van een beleidsvoorstel of van beleidsalternatieven met betrekking tot adaptatie. Voor projecten waarvan een groot deel van de effecten op lange termijn plaatsvindt is, zijn er argumenten om een licht verlaagde discontovoet te hanteren om alle maatschappelijke voor- en nadelen voldoende gewicht te geven. Een alternatief is om via een sensitiviteitsanalyse te zien wat het effect is wanneer meer belang wordt gehecht aan toekomstige voor- of nadelen. Maar alle afwijkingen van algemeen aanvaarde discontovoeten, zowel voor individuele effecten als een heel project, moeten goed geargumenteerd worden en aan duidelijke voorwaarden voldoen om misbruik te vermijden. Dit methodologisch probleem verdient bijzondere aandacht en moet zeker geagendeerd worden voor verder onderzoek.
I/RA/11356/10.002/RDS
versie 3.0 - 05/08/10
pagina 89
IMDC NV i.s.m. TTE
Bouwstenen om te komen tot een coherent en efficiënt adaptatieplan voor Vlaanderen Eindrapport
5.
ONTWIKKELEN VAN EEN ADAPTATIESTRATEGIE
5.1.
Ontwikkeling van een adaptatiestrategie
Een strategie is een richting die wordt gekozen, een combinatie van een aantal maatregelen, om het risico voortvloeiend uit de effecten van klimaatverandering te reduceren (EEA, 2004). Het is een aanzet, een eerste stap, een engagement tot het formuleren van een adaptatieplan. Op de website http://ec.europa.eu/environment/water/adaptation/index_en.htm vindt men verwijzingen naar de websites van de Europese landen die al een adaptatiestrategie hebben neergeschreven. 5.1.1.
Belang van het uitzetten van een adaptatiestrategie
Hoewel de relevantie van betere klimaatprognoses vaak wordt erkend, lijken de meeste barrières te bestaan uit een coördinatie van het beleid en de aard van uitvoering: hoe kunnen adaptatie-acties ontworpen worden, georganiseerd en gefinancierd (PEER, 2009a) ? Het uitzetten van een adaptatiestrategie is dus ten eerste gericht op het versterken van de onderlinge coördinatie en afstemming van initiatieven. De belangrijkste rollen voor het beleid zullen zijn: informatie verstrekken en de bewustwording van de noodzaak om tijdig maatregelen te nemen, verhogen; de opbouw van adaptieve capaciteit te ondersteunen (…). De sleutel hiervoor is sterk politiek leiderschap, duidelijke doelstellingen, een doeltreffend beheer en coördinatie en geschikte beleidsprocessen die integratie mogelijk maken (PEER, 2009a). Dit legt een tweede reden bloot: een adaptatiestrategie – en later het adaptatieplan – heeft een belangrijke informerende, communicerende functie. Op het moment dat er een strategie is geformuleerd, is er bovendien een basis om in discussie te treden met belanghebbenden en de vorming van een adaptatieplan op die manier te versnellen. Ten derde, een opmerkelijke bevinding in België is de “bottom-up” vorming en uitvoering van de aanpassingsstrategie. Vanwege het geografisch en context specifieke van de aanpassing aan de klimaatverandering, moeten de meeste initiatieven genomen worden op het lokale niveau. Met andere woorden is in Vlaanderen dit beleidsterrein (adaptatie) van nature bottom-up ontwikkeld. Helaas resulteert de bottom-up aanpak in Vlaanderen (zonder de beschikbaarheid van een Vlaamse strategie) in een duidelijk gebrek aan zichtbaarheid op Europees en internationaal niveau. Een centralisatie van gegevens over adaptatie projecten zou één van de mogelijke instrumenten zijn om deze zichtbaarheid te verhogen. Een volledig omvattend adaptatieplan zou bovendien nuttig zijn voor de verdere ontwikkeling van het aanpassingsbeleid en zou bovendien de interne samenhang van dit beleid verbeteren en de lacunes ondanks de al lopende maatregelen – vullen. Naast de duidelijke behoefte aan specifieke bottom-up acties op het lokaal niveau of per beleidsveld zijn een aantal centrale en gecoördineerde initiatieven nodig, in het bijzonder op het gebied van controle, onderzoek en het delen van informatie.
I/RA/11356/10.002/RDS
versie 3.0 - 05/08/10
pagina 90
IMDC NV i.s.m. TTE
Bouwstenen om te komen tot een coherent en efficiënt adaptatieplan voor Vlaanderen Eindrapport
Figuur 5-1 Sturende factoren en faciliterende factoren voor de ontwikkeling van een adaptatiestrategie (PEER, 2009a) In Figuur 5-1 wordt een mooi overzicht geschetst van de factoren die enerzijds een adaptatiestrategie zullen aansturen en anderzijds deze strategie zullen faciliteren.
I/RA/11356/10.002/RDS
versie 3.0 - 05/08/10
pagina 91
IMDC NV i.s.m. TTE
Bouwstenen om te komen tot een coherent en efficiënt adaptatieplan voor Vlaanderen Eindrapport
5.1.2. Aanpak van de nationale en regionale adaptatiestrategieën in andere EU landen ten opzichte van de Vlaamse aanpak In de meeste landen van Europa is men vertrokken vanuit een nationale strategie, een nationaal adaptatieplan dat vervolgens moet geconcretiseerd en geïmplementeerd worden. Figuur 5-2 geeft een illustratie van de nationale adaptatiestrategieën in enkele andere EU landen.
Figuur 5-2 Status van nationale adaptatiestrategieën medio 2008 (PEER, 2009a) De belangrijkste doelstelling van deze strategieën is om het bewustzijn van de bedreiging door de klimaateffecten te verhogen en aanpassing aan de klimaatverandering op de politieke agenda te zetten. Hierdoor ontstaat een hefboom voor de uitwerking van sectorale en / of regionale strategieën (Ribeiro et al., 2009). Als men de verschillende regionale adaptatieplannen of – strategieën bekijkt, merkt men de volgende elementen op (Ribeiro et al., 2009): •
Verschil in geografische benadering: van een volledig gewest tot het niveau van een grote stad;
•
Sterk verschil in wetenschappelijke onderbouwing;
•
Meestal zowel mitigatie als adaptatie in hetzelfde document;
I/RA/11356/10.002/RDS
versie 3.0 - 05/08/10
pagina 92
IMDC NV i.s.m. TTE
Bouwstenen om te komen tot een coherent en efficiënt adaptatieplan voor Vlaanderen Eindrapport
•
Duidelijke verschillen in de behandelde beleidsvelden;
•
Weinig bewijs van stakeholder participatie;
•
Het implementatieluik ontbreekt.
Volgens (PEER, 2009a) zijn er 6 elementen belangrijk bij de ontwikkeling van een nationale adaptatiestrategie: •
Motiverende en bevorderende factoren voor de ontwikkeling van een strategie
•
Interacties tussen wetenschap en beleid en de plaats van het onderzoek
•
De rol van communicatie over aanpassing
•
Multi-level governance aanpassingsstrategieën
•
De integratie van aanpassing in het sectoraal beleid
•
De rol van beleidsmonitoring, beleidsevaluatie en handhaving.
in
de
totstandkoming
en
de
uitvoering
van
nationale
Uit hun recente review van de bestaande strategieën blijkt de implementatiegraad van land tot land sterk te verschillen; monitoring, evaluatie en handhaving scoort het laagst qua implementatiegraad.
5.1.3.
Typologie van adaptatiestrategieën
Elke adaptatiestrategie zal moeten voldoen aan een aantal eigenschappen: •
Zoveel mogelijk afstemmen met of zelfs integreren in bestaande of geplande beleidsplannen (tot op het niveau van de doelstellingen en maatregelen van deze plannen en hun implementatiegraad) (Ribeiro et al., 2009);
•
Kunnen rekenen op een politiek engagement en ondersteuning vanuit de beleidsuitvoering, ondersteuning door andere belanghebbenden en een duidelijk communicatieluik hebben (net zoals voor elk beleidsplan);
•
Blijven werken aan de wetenschappelijke onderbouwing en kennisdisseminatie;
•
Een duidelijke focus leggen (ondanks de complexiteit van klimaatverandering en adaptatie);
•
o
Geografische bereik;
o
Thematisch bereik;
o
Focus op beleidsveld(en);
o
Timing;
Duidelijke doelstellingen vooropzetten voor de planperiode;
Als men bij wijze van voorbeeld een Klimaatplan uit het Verenigd Koninkrijk (Defra, 2010) nagaat, zijn de volgende basisprincipes gehanteerd bij de strategie voor adaptatie: •
De strategie moet duurzaam zijn;
•
Elke actie moet flexibel zijn;
•
Strategie moet gebaseerd zijn op bewijzen;
•
Er moet een focus gelegd worden;
•
Maatregelen moeten effectief (risico reducerend), efficiënt (kosten-baten) en evenredig verdeeld zijn.
I/RA/11356/10.002/RDS
versie 3.0 - 05/08/10
pagina 93
IMDC NV i.s.m. TTE •
Bouwstenen om te komen tot een coherent en efficiënt adaptatieplan voor Vlaanderen Eindrapport
Een duidelijk set van doelstellingen en indicatoren zijn echter in dit document niet terug te vinden, tenzij men teruggrijpt naar bestaande thematische indicatoren die al in sectoraal beleid werden gedefinieerd.
Bij het afwegen van de voor- en nadelen van een strategie is het daarom nuttig om diverse richtingen, diverse strategische opties ten opzichte van elkaar af te zetten. Het is echter niet eenvoudig om dit te doen in de fase van het formuleren van een strategie; pas bij het invullen van concrete maatregelen per strategische optie wordt dit concreter. Hierbij kan het nuttig zijn om bijvoorbeeld drie opties af te wegen, over diverse tijdsperiodes: •
De “business as usual” strategie: het verder zetten van een aantal maatregelen, eventueel wat geïntensifieerd, die nu al worden geïmplementeerd en in feite ook onder de noemer “adaptatie” thuishoren;
•
Een “flexibele” of “adaptieve” strategie: een voorzichtige, graduele verschuiving vooral startend met “no regret” maatregelen die, voor om het even welk klimaatveranderingsscenario, een positieve kosten-baten ratio hebben en die kunnen geïntensifieerd worden indien dit na een aantal jaar nodig blijkt;
•
Een “vaste” of “reactieve” strategie : een duidelijke combinatie van maatregelen gericht op de vastgelegde reductie van een risico binnen een bepaalde termijn.
5.1.4.
Vastleggen van doelstellingen
Het leggen van een focus en het vastleggen van doelstellingen is een belangrijke sleutel tot succes voor elk beleidsplan. Ook al is dit adaptatieproces van veel langere adem dan een klassieke beleidscyclus, is het nuttig om tussenliggende focus en doelstellingen te formuleren, bijvoorbeeld per beleidscyclus, om de aandacht van alle betrokkenen en de draagkracht van de strategie te verhogen. Dit betekent automatisch dat er moet bepaald worden welke duurzame situatie men wil bereiken of handhaven. Er moet een strategie op lange termijn gekozen worden om deze duurzame situatie te kunnen bereiken. Deze finale situatie en adaptatiestrategie moet uitgewerkt worden op een relevant geografisch en inhoudelijk detailniveau, in functie van de vastgestelde impacten en socio-economische spelers. Keuzes zullen moeten gemaakt worden in verband met •
Het geografische bereik;
•
De beleidsvelden en thematische invalshoeken;
•
Timing van de realisatie van adaptatiemaatregelen.
Indicatoren, best gebaseerd op bestaande indicatorensets gehanteerd in de diverse beleidsvelden, moeten ontwikkeld worden om te toetsen of de aangehouden strategie de vereiste adaptatiedoelen bereikt. Men kan onderscheid maken tussen: •
Procesindicatoren die aangeven in welk stadium van de vooropgezette adaptatiestrategie men is beland;
•
Resultaatgerichte indicatoren die aangeven wat het effect is van bepaalde maatregelen, in hoeverre deze maatregelen de kwetsbaarheid van een groep of een gebied hebben gereduceerd.
Door de langetermijn aard van adaptatie, de complexiteit van impacten, de interactie tussen beleidsvelden, de grote onzekerheid over impacten,… is het geen sinecure om dergelijke indicatoren te ontwikkelen en vervolgens te monitoren. Voor meer informatie over een kader voor de ontwikkeling van dergelijke indicatoren en de voor- en nadelen van proces- en resultaatindicatoren, wordt verwezen naar (Harley et al., 2008).
I/RA/11356/10.002/RDS
versie 3.0 - 05/08/10
pagina 94
IMDC NV i.s.m. TTE
Bouwstenen om te komen tot een coherent en efficiënt adaptatieplan voor Vlaanderen Eindrapport
5.1.5. Afstemmen van het adaptatiebeleid met bestaande beleidsinitiatieven en – plannen per departement Het adaptatiebeleid is geen losstaand beleid. Zo zullen bijvoorbeeld voor adaptatiemaatregelen eventueel maatregelen uit bestaand beleid in een hogere graad moeten geïmplementeerd worden of moeten bijgeschaafd worden. Gezien de tijdsschaal m.b.t. klimaatverandering kan het mogelijk zijn dat de tijdhorizon van het bestaand beleid moet verlengd worden om op strategisch vlak de adaptatie te kunnen incorporeren. Bestaande instrumenten en het beschikbaar budget moeten optimaal ingezet worden, rekening houdend met de klimaatverandering. Deze afstemming is zeer cruciaal voor het slagen van het adaptatiebeleid en zit verweven in bijna elk thematisch aspect en processtap van het bestaand beleid. Deze “aanpassing” van het beleid vergt de nodige aandacht en detail van uitwerking. Dit betekent dat het “klimaatbestendig maken” van het bestaand beleid een al zeer belangrijke stap zal zijn in het formuleren van een adaptatiebeleid. Het zal in ieder geval de eerste stap en in bepaalde gevallen zelfs een voldoende stap zijn om het beleid van een bepaald beleidsveld aan te passen aan de uitdagingen gesteld door klimaatverandering.
Goed voorbeeld – het klimaatbestendig maken van het Vlaams beleid voor ontwikkelingssamenwerking Recent werd een beleidsdocument ontwikkeld over de aanpassing van het Vlaams beleid voor ontwikkelingssamenwerking met de Vlaamse partnerlanden (Waeterloos, 2010). Dit document toont aan dat dit beleidsveld al ver staat in de ontwikkeling van een adaptatiebeleid en zich voorbereidt op de operationalisering van dit adaptatiebeleid. Dit houdt het screenen van bestaande of geplande interventies op gekende klimaatrisico’s in, wat climate proofing heet. Daarnaast moet omwille van de vele onbekende parameters ook ingezet worden op een klimaatrobuuste (climate resilient) ontwikkeling.
5.1.6.
Verbanden tussen mitigatiebeleid en adaptatiebeleid
Mitigatie wordt voornamelijk gedreven door internationale overeenkomsten, nationaal beleid en top-down implementatie, terwijl adaptatie meestal een combinatie is van acties op lokaal niveau geregistreerd door een nationaal beleid. Terwijl het migitatiebeleid en adaptatiebeleid een op zich staande procesvoering en – opbouw kennen en getrokken worden vanuit verschillende hoek, is het natuurlijk een feit dat mitigatie en adaptatie elkaar beïnvloeden op een complexe wijze. Klein et al. (2007) onderscheiden 4 types van interactie: •
Adaptatiemaatregelen die gevolgen hebben voor mitigatie;
•
Mitigatiemaatregelen die gevolgen hebben voor adaptatie;
•
Beslissingen die een compromis vormen of een win-win voor zowel mitigatie als adaptatie;
•
Parallelle processen die zowel mitigatie als adaptatie beïnvloeden.
Het verdient dus aanbeveling om de linken tussen migitatie-maatregelen en adaptatie-maatregelen bloot te leggen, omdat dit de kostenefficiëntie en de kans op win-win situaties sterk kan verhogen. Een voor de hand liggend voorbeeldje zijn isolatie-maatregelen bij gebouwen, die zowel een positieve impact zullen hebben op het energieverbruik voor stoken in de winter (mitigatie) als een positieve impact op binnentemperaturen in de zomer (adaptatie zonder verhoging van energiekosten voor koeling). Langs de andere kant is het ook relevant om belangrijke beleidsrichtingen op het gebied van mitigatie af te wegen t.o.v. hun adaptatie-karakter, en vice versa. Zo kan men, bij wijze van voorbeeld, de vraag stellen of het woon- en mobiliteitsbeleid gericht op een grotere concentratie van wooneenheden in steden niet op een bepaald moment in conflict zal komen met de kwetsbaarheid of weerbaarheid van dit stedelijk weefsel (nood aan meer ruimte, meer groen, …).
I/RA/11356/10.002/RDS
versie 3.0 - 05/08/10
pagina 95
IMDC NV i.s.m. TTE 5.1.7.
Bouwstenen om te komen tot een coherent en efficiënt adaptatieplan voor Vlaanderen Eindrapport Governance
De nood tot afstemming en coherentie van de diverse beleidsniveaus binnen een bepaald thema is een universeel gegeven. Klimaatverandering en daardoor ook het adaptatiebeleid hebben een zo brede impact op de diverse beleidsniveaus (federaal, gewestelijk, provinciaal, gemeentelijk, …) en op tal van thematische beleidsprocessen dat deze nood tot afstemming en coherentie een conditio sine qua non is voor een efficiënt adaptatiebeleid. Voor uitgebreide informatie over het belang van governance binnen het klimaatbeleid wordt de lezer verwezen naar (PEER, 2009b). Bovendien loopt op dit moment een onderzoek door de UA in opdracht van VMM-MIRA naar governance binnen het klimaatbeleid. De analyse in dit onderzoek zal toegespitst worden op adaptatiebeleid dat door de vier beleidsdomeinen wordt gevoerd: leefmilieu, landbouw, ruimtelijke ordening en openbare werken. De aandacht gaat zowel naar instrumenten, procedures en beleidsintenties (over water en klimaatadaptatie) die binnen deze beleidsdomeinen worden ingezet, als naar instrumenten, procedures en beleidsintenties die de grenzen van de beleidsdomeinen overstijgen. De resultaten mogen eind 2010 verwacht worden en zullen meegenomen worden in de opmaak van het Vlaamse adaptatieplan.
I/RA/11356/10.002/RDS
versie 3.0 - 05/08/10
pagina 96
IMDC NV i.s.m. TTE 5.2.
Bouwstenen om te komen tot een coherent en efficiënt adaptatieplan voor Vlaanderen Eindrapport Naar een adaptatiestrategie per beleidsveld
In de volgende paragrafen wordt, rekening houdend met de methodologie ter ontwikkeling van een adaptatiestrategie en de aandachtspunten beschreven in § 5.1, bijkomende informatie meegegeven per departement en/of beleidsveld. Deze informatie is deels afgeleid uit bestaande literatuur, deels het resultaat van de gesprekken die plaatsvonden met elk beleidsveld tijdens de uitwerking van de studie. Deze informatie vormt een aanzet tot de verdere uitwerking van de adaptatiestrategie per beleidsveld en heeft op geen enkel ogenblik de ambitie om een strategie te bepalen voor adaptatie in een beleidsveld. In functie van de beschikbare informatie en de status van het proces in elk beleidsveld, zijn de volgende paragrafen dan ook uitgewerkt in min of meerdere mate.
5.2.1.
Internationaal Vlaanderen (IV)
5.2.1.1.
Toerisme
Een belangrijke insteek voor adaptatie is het in ontwikkeling zijnde “strategisch beleidsplan voor het toerisme in Vlaanderen”. Adaptatie aan de klimaatverandering kan aan dit lopend proces worden opgehangen zowel thematisch als qua timing. De opmaak van dit plan verloopt in een participatief proces met andere departementen, provincies en gemeenten, sectorvertegenwoordiging,…. Op dit moment is er een ontwerpdocument over de omgevingsanalyse, missie en strategische doelstellingen van het strategisch beleidsplan voor het toerisme in Vlaanderen. Het beleidsplan zou medio 2011 moeten gefinaliseerd en zal een planhorizon 2020 hebben. Hoewel dit document nog geen finale status heeft, kan men toch een aantal elementen hieruit lichten die aantonen dat klimaatverandering en adaptatie voor toerisme op middellange termijn vooral worden gelinkt met de ontwikkeling van een duurzaam toerisme: •
Duurzaamheid staat al sinds 2000 op de Vlaamse toeristische agenda, en zal in de komende jaren nog aan belang winnen. Vlaanderen bekrachtigde de Global Code of Ethics van de Wereldorganisatie voor Toerisme van de Verenigde Naties (UNWTO), die als gedragscode toegevoegd werd aan het statuut van de reisbureaus. Er is verder een aanzienlijke aandacht voor Toerisme voor Allen. Ecologische duurzaamheid in een dichtbevolkte regio als Vlaanderen is echter niet vanzelfsprekend. Het gevaar bestaat dat de draagkracht op toeristische piekmomenten en –plaatsen overschreden wordt. Het ontbreekt Vlaanderen nog aan een omvattende strategie op dit vlak.
•
Een duurzame ontwikkeling van toerisme is een streven naar een evenwicht tussen economische, ecologische en socio-culturele aspecten (zie www.duurzaam-toerisme.be). Het is een participatieproces dat leidt tot kwaliteitsverbetering waar alle betrokken partijen nu en in de toekomst baat bij hebben. Duurzaam toerisme toont respect voor de draagkracht van toeristische bestemmingen en de lokale bevolking, en garandeert een betekenisvolle ervaring voor een tevreden toerist.
Door Toerisme Vlaanderen is er een vormingsbrochure uitgegeven over klimaatverandering en toerisme (zowel over toerisme in Vlaanderen als wereldwijd, zowel over effecten, mitigatie en adaptatie, beschikbaar via www.toerismevlaanderen.be). In december 2009 werd door het departement IV een speciale nieuwsbrief gelanceerd met als onderwerp “toerisme en klimaat”, te lezen via http://iv.vlaanderen.be/nlapps/docs/default.asp?id=893. Voor kusttoerisme loopt er een wetenschappelijk project CLIMAR dat ondermeer de effecten van klimaatverandering op het kusttoerisme onderzoekt en een adaptatiestrategie opstelt voor deze deelsector (www.arcadisbelgium.be/climar). Voor de opmaak van een adaptatieplan kan inspiratie gezocht worden in een internationaal beleidsdocument (UNWTO, 2009).
I/RA/11356/10.002/RDS
versie 3.0 - 05/08/10
pagina 97
IMDC NV i.s.m. TTE 5.2.1.2.
Bouwstenen om te komen tot een coherent en efficiënt adaptatieplan voor Vlaanderen Eindrapport Ontwikkelingssamenwerking
De Vlaamse ontwikkelingssamenwerking focust zich op een intense samenwerking met drie partnerlanden: Zuid-Afrika, Mozambique en Malawi. Vlaanderen werkt niet alleen samen met overheden uit de partnerlanden, maar ook met multilaterale instellingen en met niet-gouvernementele organisaties. Op Vlaams politiek niveau is er al aandacht voor de relatie tussen klimaatverandering en ontwikkelingssamenwerking. Dit blijkt onder meer uit de volgende elementen uit de beleidsbrief van de Minister (Vlaamse Regering, 2009b): •
Men lanceert het voornemen om specifieke instrumenten, programma’s en modules te hanteren om de aanpassing aan klimaatverandering structureel te integreren in de werking van de Vlaamse internationale samenwerking.
•
In het geval van Malawi en Mozambique zal de Vlaamse bijdrage worden afgestemd op de door de partnerlanden opgestelde Nationale Adaptatie Actieplannen.
Deze ideeën werden al verder uitgewerkt. Recent werd een beleidsdocument ontwikkeld over de aanpassing van het Vlaams beleid voor ontwikkelingssamenwerking met de Vlaamse partnerlanden (Waeterloos, 2010). Dit document toont aan dat dit beleidsveld al ver staat in de ontwikkeling van een adaptatiebeleid en zich voorbereidt op de operationalisering van dit adaptatiebeleid. Een aantal conclusies uit dit document worden hieronder kort weergegeven. •
Adaptatiemaatregelen zijn geen geïsoleerde activiteiten, maar ze vertonen juist een nauwe verwevenheid met mitigatie, armoedebestrijding, ramppreventie en duurzame ontwikkelingsinterventies.
•
Er bestaat over de specifieke impact van klimaatverandering nog zeer veel onduidelijkheid, zeker op het lokale vlak en m.b.t. interacties over sectoren en disciplines heen. Bovendien vertonen de bestrijding van algemene socio-economische kwetsbaarheid en van specifieke kwetsbaarheid voor klimaatverandering veel gelijkenissen. Daarom wordt zelfs in situaties waar klimaatimpacts duidelijk identificeerbaar zijn, gepleit voor een integratie van aanpassing in ontwikkelingsbeleid. Dit houdt het screenen van bestaande of geplande interventies op gekende klimaatrisico’s in, wat climate proofing heet.
•
Daarnaast moet omwille van de vele onbekende parameters ook ingezet worden op een klimaatrobuuste (climate resilient) ontwikkeling. Dit kan door het aanpassingsperspectief te verruimen tot de bredere kwetsbaarheid voor nog niet te bepalen klimaatgeïnduceerde bedreigingen. Een gerichte ‘pro armen’-lens op de klimaatveranderingsthematiek lijkt dan ook aangewezen voor donoren die inzetten op duurzame armoedebestrijding.
•
De grootste uitdagingen situeren zich op het vlak van versterking van lokale capaciteiten voor noodinschattingen, innovaties, gedragsaanpassing en fondsenwerving.
De klimaattoets – klimaatlens, zeer belangrijk voor de efficiëntie van het beleid, zal de volgende maanden uitgewerkt worden in een operationele vorm. Het is de bedoeling dat het Vlaams Agentschap voor Ontwikkelingssamenwerking vervolgens bij projecten een dergelijke klimaattoets uitvoert. Via implementatie, monitoring en evaluatie zal dan in de toekomst de toolkit kunnen geoptimaliseerd worden.
I/RA/11356/10.002/RDS
versie 3.0 - 05/08/10
pagina 98
IMDC NV i.s.m. TTE
Bouwstenen om te komen tot een coherent en efficiënt adaptatieplan voor Vlaanderen Eindrapport
5.2.2.
Economie, Wetenschap en Innovatie (EWI)
5.2.2.1.
Bedrijven
In het algemeen kan gesteld worden dat het interessant is om adaptatie aan het algemene vergroeningsproces van de economie te linken. Vergroening is breder dan adaptatie, maar er zijn verschillende verbanden te leggen tussen de verschillende invloeden die vergroening noodzakelijk maken en de vereiste maatregelen. Op deze manier kan adaptatie gemakkelijk en direct geïntegreerd worden in het lopende beleid: als het vergroeningsproces in bredere context en over een langere termijn bekeken wordt, wordt nu al aan adaptatie gedaan. In het verleden is gebleken dat een top-down toepassing van strategieën binnen EWI beter werkt dan een bottom-up toepassing. Voorwaarde hiervoor is echter dat er een draagvlak bestaat op hoog niveau. OESO, VN en EU maken op vandaag een prioriteit van mitigatie. Een ideale timing dus om het adaptatieverhaal te verweven met het mitigatieverhaal, ware het niet dat adaptatie minder hoog op de Europese agenda staat in vergelijking met mitigatie. Het is dus een absolute must om de adaptatiestrategie als een win-win situatie voor te stellen en zo het draagvlak te vergroten. Zo is ook mitigatie op de Europese agenda komen te staan: groene energie impliceert namelijk een economische groei. Een stimulans kan zijn dat het aantal groene jobs toeneemt door het nemen van adaptatiemaatregelen. Gezien de tijd dringt, 2012 is niet meer veraf, en het draagvlak op Europees niveau niet meteen gecreëerd zal worden is het belangrijk op Vlaams niveau al initiatief te nemen. EWI wil eerst de behoeften van andere departementen binnen het adaptatieverhaal kennen, vooraleer de eigen adaptatiestrategie wordt ingevuld. Onderzoek en nieuwe ontwikkelingen moeten nl. gestuurd worden vanuit de behoeften van de andere beleidsdomeinen. Daartoe is een nauwe samenwerking nodig met LNE (centrale departement), ruimtelijke ordening, landbouw,… Overleg met de andere departementen bestaat al (buiten het kader van deze studie), maar overleg rond adaptatie berust enkel op de goodwill van de betrokkenen, en is nog niet institutioneel gedragen. Mogelijke partners in het adaptatieverhaal kunnen gevonden worden in de bestaande samenwerkingsverbanden tussen kenniscentra – bedrijven – overheid. Op die manier wordt het draagvlak verbreed, zal de duurzaamheid van de initiatieven toenemen en kan financiering voor de maatregelen gevonden worden. Aandacht hierbij moet gaan naar het motiveren en sensibiliseren van de grote internationale bedrijven in Vlaanderen (zeker in Haven van Antwerpen), aangezien zij de drijvende kracht zijn achter de Vlaamse economie. Een mooi voorbeeld van een dergelijk samenwerkingsverband kan gevonden worden in het Nederlandse Jet-Net, waarbinnen verschillende bedrijven een strategische partner vormen van de overheid om de Nederlandse economie te stimuleren. Gezien het Vlaamse economische landschap (versnipperd in kleinere KMO´s) is een dergelijk samenwerkingsverband veel moeilijker. Het blijft echter interessant om te na te gaan hoe Nederland omgaat met adaptatie. Zo wordt vermeden dat tijd en middelen worden geïnvesteerd in het zoeken naar oplossingen terwijl die in Nederland misschien al voorhanden zijn. Bovendien kan het interessant zijn om voor sommige facetten van de adaptatieproblematiek gezamenlijke oplossingen uit te denken.
I/RA/11356/10.002/RDS
versie 3.0 - 05/08/10
pagina 99
IMDC NV i.s.m. TTE
Bouwstenen om te komen tot een coherent en efficiënt adaptatieplan voor Vlaanderen Eindrapport
5.2.3.
Welzijn, Volksgezondheid en Gezin (WVG)
5.2.3.1.
Volksgezondheid
In veel gevallen wordt een adaptatiestrategie voorgesteld per sector. Een andere mogelijkheid is echter om een strategie uit te stippelen in functie van de zwakkere doelgroepen (of zij die het eerst geraakt zullen worden). Hierbij moeten in eerste instantie de zwakkere doelgroepen in kaart gebracht worden en vervolgens moeten maatregelen voorgesteld worden ter bescherming van deze doelgroepen. Om een adaptatiestrategie op te zetten, is extra capaciteit nodig (zowel mensen als middelen) en een groot draagvlak voor adaptatie. Het huidige beleid speelt vooral in op trends, en nieuw beleid wordt vaak ontwikkeld onder internationale impuls. Ook voor adaptatie lijkt dit het geval te zijn. Het is echter noodzakelijk dat een goede wisselwerking bestaat tussen deze top-down sturing en de bottom-up benadering. Zo kan de internationale aandacht voor adaptatie zorgen voor de nodige bewustwording en druk om actie te ondernemen, terwijl de sturing bottom-up verantwoordelijk is voor de specifieke invulling van adaptatiemaatregelen. Door deze wisselwerking tussen de verschillende niveaus wordt eveneens een groot draagvlak voor adaptatie gecreëerd. Daarnaast moet er ook een grote wisselwerking bestaan tussen de verschillende beleidsdomeinen, om impacten van maatregelen voorgesteld door het ene beleidsdomein op het andere beleidsdomein in kaart te brengen. Op Europees niveau bestaat het systeem van ‘Interservice Consultation’, waarbij ieder initiatief eerst aan consultatie door andere beleidsdomeinen wordt onderworpen om de gevolgen van elke actie in te schatten. Op Vlaams niveau bestaat een dergelijk systeem nog niet. Het is moeilijk nu al prioriteiten voor de adaptatiestrategie vast te leggen. De belangrijkste stappen nu zijn het in gang zetten/houden van het bewustwordingsproces, zodat alle betrokkenen verder kunnen nadenken over welke maatregelen nodig zijn, over welke periode en welke actoren betrokken dienen te worden. Voor de uitwerking van het plan is wel een specifiek uitgewerkt kader nodig. Het is vaak ook nuttig om informatiemomenten in te lassen voor alle betrokken actoren van de verschillende beleidsdomeinen, waarbij rond één specifiek onderwerp gewerkt kan worden (vb. een case studie). Boven alles moet steeds een beleid uitgestippeld worden waarbinnen preventieve werking en snelle reacties (Preparedness Plan) nog steeds mogelijk blijven. Per situatie dienen prioriteiten en krijtlijnen van het beleid vastgelegd te worden, met behulp van experts-wetenschappers en in samenspraak met andere departementen en actoren. Bovendien kunnen ook lokale ngo’s, wijkwerkers,… betrokken worden om risicogroepen te bepalen en de haalbaarheid van de voorgestelde maatregelen te toetsen.
I/RA/11356/10.002/RDS
versie 3.0 - 05/08/10
pagina 100
IMDC NV i.s.m. TTE
Bouwstenen om te komen tot een coherent en efficiënt adaptatieplan voor Vlaanderen Eindrapport
5.2.4.
Landbouw en Visserij (LV)
5.2.4.1.
Landbouw
Aangezien het landbouwbeleid sterk EU-gestuurd is, en op Europees niveau adaptatie een belangrijk aandachtspunt is, zal adaptatie ook voor de Vlaamse landbouw een belangrijk aandachtspunt blijven. We zien concreet de volgende bewegingen op Europees vlak: • • • •
De recente « Health Check » : een deel van de middelen vanuit pijler 1 (markt- en inkomenssteun) werd verschoven naar pijler 2 (plattelandsontwikkeling); de lidstaten moeten dit implementeren (dit kan concreet betekenen vb. meer middelen voor het VLIF); De stijgende prijsvolatiliteit door de afbouw van de EU voorraden, vb. voor graan; Mogelijkheden voor de uitbouw van verzekeringen tegen klimatologische omstandigheden worden onderzocht (risico-beheersing); De stijgende aandacht voor "blauwe diensten" en "groene diensten" door de landbouw, die zeker in het nieuwe gemeenschappelijke landbouwbeleid (vanaf 2013) een prominente plaats zullen krijgen.
Een goed overzicht van de Nederlandse positie betreffende adaptatiestrategie voor de landbouwsector vindt men in (Stoorvogel, 2009). Ook op Vlaams politiek niveau is er al aandacht voor klimaat en landbouw. Dit blijkt onder meer uit de beleidsbrief van de Minister (Vlaamse Regering, 2009a): •
Klimaat is een aandachtspunt in deze beleidsnota, evenwel met duidelijke focus op duurzaam waterbeheer en risicobeheer;
•
Ook “ondernemerschap en innovatie” is een belangrijk onderwerp in de beleidsbrief.
Met betrekking tot de stappen in het adaptatieproces die door het beleidsveld al werden genomen, kan men stellen: •
Een eerste belangrijke stap in het proces die al werd uitgevoerd is de studie (Gobin et al., 2008) rond effecten van klimaatverandering.
•
Een tweede belangrijke processtap is het oprichten van een werkgroep “landbouw en klimaat”. Deze werkgroep richt zich zowel op mitigatie als adaptatie. In eerste instantie wordt er voornamelijk rond mitigatie gewerkt. In deze werkgroep zit het departement LV (beleidsveld landbouw, afdelingen monitoring en studie, landbouwbeleid, duurzame landbouwontwikkeling) en ILVO. Deze werkgroep kan ook de kern vormen voor de verdere uitwerking van het adaptatieproces binnen het beleidsveld en voor de bijdrage van het beleidsveld aan het adaptatieplan. Een van de eerste taken van deze werkgroep zal het bijeenbrengen zijn van alle relevante onderzoeken en personen.
•
Andere relevante acties zijn het project rond risicobeheer in de landbouw en de Werkgroep rond "agrarisch natuurbeheer" (samen met departement LNE).
De individuele landbouwer wordt met veel dringender problemen geconfronteerd dan klimaatverandering. In de strategie moet dit zeker bekeken worden. Een belangrijk probleem op dit moment is de stijgende prijsvolatiliteit (door afbouw EU voorraden, minder bescherming, wereldmarkt). Overleg en samenwerking met andere beleidsvelden / departementen zal zeker moeten geïntensifieerd worden voor het adaptatieplan (ruimtelijke ordening, waterbeheer, natuur, volksgezondheid,…) Voor het overleg met het middenveld gaat de voorkeur uit naar intenser overleg via de werkgroep ‘landbouw en klimaat”. Ook bij het middenveld is er al aandacht voor het klimaatvraagstuk en de interactie tussen het adaptatiebeleid en het landbouwbeleid. Vanuit de Boerenbond (Penninckx, 2009) bijvoorbeeld wordt gepleit voor een adaptatie-strategie op drie niveaus:
I/RA/11356/10.002/RDS
versie 3.0 - 05/08/10
pagina 101
IMDC NV i.s.m. TTE
Bouwstenen om te komen tot een coherent en efficiënt adaptatieplan voor Vlaanderen Eindrapport
1. Autonome adaptatie op bedrijfsniveau: -
Voor de plantaardige sector gaat het over maatregelen zoals aanpassing plant- en oogstdata, gebruik andere variëteiten (droogte- en ziekteresistent), aanpassing gewasbescherming, waterbesparingsmaatregelen, gebruik diverse waterbronnen (o.a. hemelwater), aanpassing bodembewerking (vb. groenbedekkers);
-
Voor de dierlijke sector gaat het over maatregelen zoals aanpassing stalinfrastructuur (isolatie, ventilatie, koeling), aanpassing graasperiode, aanpassing rantsoensamenstelling, verandering landgebruik (omzetting akkerland naar grasland), aanplanting natuurlijke shelters en buffers (o.a. bomenrijen, grasstroken), waterbesparingsmaatregelen, gebruik diverse waterbronnen (o.a. hemelwater).
2. Gerichte adaptatie op niveau van het Vlaams gewest: -
Lidstaat gaat sturen en ondersteunen aangepast aan lokale landbouw-, bodem- en klimaatcondities (subsidiariteit);
-
zorgt voor het vermijden van ongewenste neveneffecten (o.a. gewasbescherming en mineralengebruik);
-
vergroten van kennis, ondersteuning onderzoek en ontwikkeling;
-
optimaliseren bedrijfsadvies;
-
gericht ondersteunen ‘autonome’ maatregelen;
-
investeringen infrastructuur (opslag, grijs water);
-
invoeren risico- en crisisbeheersing (verzekering).
3. Gecoördineerde adaptatie op Europees niveau: -
Een Europees adaptatiebeleid is nodig om voedselzekerheid veilig te stellen;
-
Net zoals op Vlaams niveau: kennisopbouw en –uitwisseling, ondersteuning onderzoek en ontwikkeling, ondersteuning mitigatie- en adaptatiemaatregelen, invoeren risico- en crisisbeheersing (verzekering);
-
1ste pijler : markt- en inkomenssteun gekoppeld aan randvoorwaarden (crosscompliance);
-
2de pijler : PDPO (ProgrammeringsDocument voor PlattelandsOntwikkeling) gerichte ondersteuning (lidstaat maakt keuzes) i. as 1 : VLIF (investeringen in energie-, waterbesparing, hernieuwbare energie); ii. as 2 : beheersovereenkomsten (verandering bodembewerking).
infrastructuur, landgebruik,
Een gerichte communicatie naar de landbouwers wordt een zeer belangrijk aandachtspunt. Een van de onderliggende bedoelingen zal het bijbrengen zijn van een attitude aan de landbouwers rond omgaan met onzekerheid. Bestaande directe kanalen (zoals de “voorlichters”) kunnen hiervoor na verloop van tijd ingezet worden. Adaptatie kan een innovatie-motor zijn voor de landbouw. Dit is zeker een belangrijke boodschap, zowel naar economisch voordeel als naar imago-opbouw. Toekomstpaden voor het landbouwonderzoek in Vlaanderen zijn reeds uitgezet in (Van Gijseghem et al., 2009).
I/RA/11356/10.002/RDS
versie 3.0 - 05/08/10
pagina 102
IMDC NV i.s.m. TTE 5.2.4.2.
Bouwstenen om te komen tot een coherent en efficiënt adaptatieplan voor Vlaanderen Eindrapport Visserij
Vanuit het visserijbeleid wordt de laatste jaren meer en meer nadruk gelegd op een duurzaam visserijbeleid, zonder dat klimaatverandering expliciet hierin wordt meegenomen. • Zo was er in 2006 een globaal actie- en herstructureringsplan voor een duurzame Vlaamse zeevisserijsector (zie http://www2.vlaanderen.be/landbouw/downloads/vis/actieplan_vis_oktober_2006.pdf). • In 2008 werd een Nationaal Strategisch Plan voor de Belgische Visserijsector 2007-2013 opgesteld, begeleid door een Nationaal Operationeel Programma voor de Belgische visserijsector 2007-2013 “Investeren in duurzame visserij” (zie http://lv.vlaanderen.be/nlapps/data/docattachments/nop_ned.pdf ). • In deze documenten vindt men geen aspecten m.b.t. klimaatverandering terug, in het algemeen is er minder aandacht op de lange termijn, vermoedelijk omwille van de acute problemen op korte termijn binnen de visserijsector (olieprijzen, visquota,…). Dit belet evenwel niet dat de maatregelen die worden opgesomd in deze documenten, een adaptatief karakter kunnen hebben. Visserij is een beleidsveld dat zeer sterk bepaald wordt door Europa zie http://ec.europa.eu/fisheries/documentation/publications/pcp2008_nl.pdf ): • Het Europees visserijbeleid bepaalt vb. de quota die de vissers mogen ophalen, de toelating tot bijvangsten, … • Gezien de vissers uit een bepaald land actief zijn in diverse Europese viswateren, is deze gecentraliseerde aanpak niet onlogisch; • Het Europees Visserijfonds (EVF, budget van 4,3 miljard in de periode 2007-2013) financiert de visindustrie en kustgemeenschappen om hen te helpen zich aan te passen aan veranderende omstandigheden in de sector, economisch sterker te staan en duurzaam te werken. • In deze documenten wordt klimaatverandering aanzien als één van de externe invloeden waarvoor een duurzame visserij veerkrachtig en flexibel genoeg moet zijn om te kunnen weerstaan, zonder de toekomst van visstocks en visserij in het gedrang te brengen. In één adem suggereert men daarom een ecosysteembenadering en een visserij afgestemd op een “maximale duurzame opbrengst”. Bovendien wordt een geïntegreerd Europees beleid als een cruciale maatregel aanzien om een probleem op wereld (Europese) schaal zoals de klimaatverandering efficiënt aan te pakken. In het kader van het CLIMAR project worden verschillende lange termijn adaptatiestrategieën (2040, 2100) voor de visserijsector ontwikkeld en geëvalueerd uitgaande van de klimaatverandering maar rekening houdend met andere relevante drivers. De resultaten zullen door ILVO worden vertaald in aanbevelingen voor het beleid en ter ondersteuning van de visserijsector en wetenschappers (begin 2011). Binnen ILVO wordt er ook gewerkt aan een toekomstvisie en lange termijn strategie voor de Vlaamse visserij- en aquacultuursector (LATIVIS). Bestaande initiatieven worden gebundeld en uitgebreid tot een breed gedragen visie en strategie voor de sector. In eerste instantie werd een visietekst ontwikkeld waaraan de interne onderzoeks- en communicatiestrategie getoetst en gestroomlijnd kunnen worden. Zes krachtlijnen werden weerhouden: behoud mariene milieu, gezonde visbestanden, economische rentabiliteit, optimale werkomgeving, kwaliteitsvol product en integrale aanpak.
I/RA/11356/10.002/RDS
versie 3.0 - 05/08/10
pagina 103
IMDC NV i.s.m. TTE 5.2.5.
Bouwstenen om te komen tot een coherent en efficiënt adaptatieplan voor Vlaanderen Eindrapport Beleidsveld water
Enerzijds vanuit de vraag tot beoordelen van de lopende implementatie van bestaande wetgeving (met focus op de Kaderrichtlijn Water), maar anderzijds vanuit de toenemende vraag naar water en de bedreiging gevormd door klimaatverandering, heeft de Europese Commissie op de Wereldwaterdag 22 maart 2010 het plan gelanceerd om tegen 2012 een “Blueprint to safeguard European Waters” uit te werken. Thema’s zoals overstromingen, waterkwaliteit maar ook droogte die allen een risicotoename zullen ondervinden door klimaatveranderingen, zullen in deze Blueprint aan bod komen. De Europese Kaderrichtlijn Water (KRLW) van 22 december 2000 voorziet in een uniform kader voor het waterbeleid in de hele Europese Unie. De Overstromingsrichtlijn van 23 oktober 2007 stelt dat de lidstaten moeten bekijken voor welke gebieden er risico op wateroverlast bestaat. Voor deze gebieden zullen overstromingsrisicokaarten en beheerplannen opgesteld worden. •
Beide richtlijnen, omgezet in Vlaamse Wetgeving via het Decreet betreffende het Integraal Waterbeleid, vormen niet alleen het wettelijk kader waarop het Vlaams adaptatiebeleid voor waterbeheer kan steunen, maar tevens geven deze richtlijnen een duidelijk implementatiekader (o.a. timing) waarbinnen het adaptatiebeleid voor waterbeheer verder kan uitgewerkt worden.
•
Eind 2009 werden voor de eerste keer in Vlaanderen stroomgebiedbeheerplannen opgemaakt. De “klimaatbestendigheid” van deze plannen of het “adaptatiepotentieel” van de maatregelen werd in deze 1e versie reeds afgetoetst. Intrinsiek zijn de maatregelen vaak gericht op het oplossen van problemen die door de klimaatverandering kunnen toenemen (vb. overstromingen) en in die zin als adaptatie-maatregelen te catalogeren.
De Vlaamse overheid maakt op dit moment een Geïntegreerd Kustveiligheidsplan (GKVP) op om de hele Vlaamse kust te beschermen tegen overstromingen vanuit de zee. •
Het plan blikt vooruit tot 2050, en houdt ook reeds rekening met de zeespiegelstijging. Het aanvoeren van zand of strandsuppletie is de meest gekende “zachte” maatregel om de kust te beschermen. Dit plan heeft dus een hoog adaptatiegehalte en biedt bovendien een win-win effect naar kusttoerisme.
Ook in de Actualisatie van het Sigmaplan, waarvan de uitvoering op dit moment loopt, werd reeds rekening gehouden met de op dat moment gekende effecten van klimaatverandering. De visie over een toekomstige duurzame strategie voor watervoorziening vindt men terug in het “Strategische Visie Watervoorziening en Watergebruik”, ontwikkeld vanuit de CIW-werkgroep “Rationeel Watergebruik”. Dit document bevat een aantal concrete maatregelen en acties die de volgende jaren moeten genomen worden om de watervoorziening in Vlaanderen te blijven garanderen, waarin de component adaptatie aan klimaatverandering reeds werd geïntegreerd, waaronder : •
Uitwerken en toepassen van laagwaterscenario's voor waterlopen en kanalen;
•
Verder uitwerken van het wetgevend kader rond captaties (o.a. vergunningen);
•
Meer ruimte voor spaarbekkens;
•
…
De Coördinatiecommissie Integraal Waterbeleid (CIW, zie http://www.ciwvlaanderen.be/ ) wordt algemeen aanzien als een zeer sterk functionerend overlegorgaan tussen de verschillende beleidsdomeinen en bestuursniveaus binnen het integraal waterbeleid. •
Ook voor de problematiek van adaptatie kan en zal deze overlegstructuur gebruikt worden.
•
De CIW bestaat uit diverse werkgroepen (kaderrichtlijn water, overstromingsrichtlijn, ecologisch waterbeheer, ….). Uit de gesprekken binnen deze opdracht kwam duidelijk naar voor dat men geen voorstander is om een aparte werkgroep “klimaatverandering” in het leven te roepen maar dat het thema in quasi alle werkgroepen aan bod moet komen.
Het overleg met andere gewesten blijkt in het algemeen voor waterbeheer een aandachtspunt voor de nabije toekomst, inclusief de problematiek van klimaatverandering. Problemen zoals laagwaterbeheer van kanalen, watervoorziening in grensoverschrijdende natuurgebieden, … zullen door de klimaatverandering aan belang toenemen. Men pleit hier enerzijds voor optimaal gebruik te maken van overkoepelende I/RA/11356/10.002/RDS
versie 3.0 - 05/08/10
pagina 104
IMDC NV i.s.m. TTE
Bouwstenen om te komen tot een coherent en efficiënt adaptatieplan voor Vlaanderen Eindrapport
internationale organisaties (Schelde- en Maascommissie, North Sea Coastal Management Group) en anderzijds directe bilaterale contacten. Binnen het waterbeheer heeft men ook relevante ervaring in verband met crisiscommunicatie naar de bevolking, met focus op communicatie tijdens overstromingen. De problematiek van toename in aantal uitzonderlijke situaties door klimaatverandering lijkt qua communicatie duidelijk afgedekt. Een mooie illustratie in dit verband zijn de on-line overstromingsvoorspellers (zie http://www.overstromingsvoorspeller.be/ en www.waterstanden.be) waar op een toegankelijke manier continu de voorspellingen van hoogwater en de kans op overstroming wordt weergegeven.
I/RA/11356/10.002/RDS
versie 3.0 - 05/08/10
pagina 105
IMDC NV i.s.m. TTE
Bouwstenen om te komen tot een coherent en efficiënt adaptatieplan voor Vlaanderen Eindrapport
5.2.6.
Leefmilieu, Natuur en Energie (LNE)
5.2.6.1.
Natuur
In dit beleidsveld is er toch – in vergelijking met de grote aandacht voor de impact van klimaatverandering op de biodiversiteit – m.b.t. de adaptatiestrategie nog een lange weg te gaan. Er staan nog diverse fundamentele discussiepunten van groot strategisch belang open. Een aantal van deze aspecten, die de strategie voor de aanpassing van het natuurbeleid aan de klimaatverandering zullen bepalen, worden hieronder weergegeven. Vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn wordt gewerkt met een natuurbeleidsstrategie van bescherming van habitats en soorten. Binnen natuurgebieden ligt de focus op “natuurbehoud” via een aangepast beheer. Op welke manier kan dit beleid omgaan met de inherente verschuivingen in abiotische omstandigheden en in aanwezige soorten tengevolge van klimaatverandering ? Tijdens de workshop op 28 juni in het kader van de studie werd duidelijk dat ook in Nederland deze discussie leeft : hoelang kan men vasthouden aan de bescherming van soorten indien klimaatverandering zorgt voor een verschuiving in abiotische omstandigheden waardoor sommige soorten geen overlevingskansen hebben op de lange termijn? Moet men niet eerder zorgen voor een flexibele veerkrachtige mix van abiotische condities als onderbouw voor voldoende biodiversiteit? Hoe kan het natuurbeleid zorgen voor een optimaal faciliteren van deze “natuurlijke” veranderingen en optimaal spelen op de kansen voor nieuwe vormen van biodiversiteit? Het blijft daarbij op dit moment onduidelijk hoe de EU adaptatie zal inbrengen in het natuurbeleid. Een tweede belangrijke discussiepunt – dat zich ook stelt zonder de problematiek van klimaatverandering – is het afwegen van de scenario’s “scheiden” en “verweven”. De scenario’s ‘scheiden’ en ‘verweven’ concentreren zich beide op de Europese Habitatrichtlijn, maar hun strategieën om die na te streven zijn verschillend: indeling van de open ruimte in grote eenheden die eerder monofunctioneel zijn (d.i. “scheiden”), versus multifunctionaliteit verspreid in de open ruimte (d.i. “verweven”) (Dumortier et al., 2009). •
Het is evident dat het toekomstig ruimtelijk beleid in Vlaanderen een belangrijk kader vormt voor deze discussie. Adaptatie van het natuurbeleid impliceert “grotere” gebieden omdat die per definitie robuuster zijn (meer aangepast aan klimaatverandering), dit betekent natuurlijk een duidelijke ruimtevraag vanuit natuur. In dit verband kan de problematiek van de “vertuining” van het landschap worden aangekaart. Dit betekent dat zelfs zonder vergroting van de gebieden met bestemming natuur, een veel efficiënter ruimtegebruik kan gerealiseerd worden.
•
Een tweede belangrijke evolutie is de globale milieukwaliteit in Vlaanderen. Daar stelt zich het probleem dat de hefboom tot het nemen van de maatregelen niet bij het natuurbeleid ligt.
•
Tenslotte zal het interessant zijn om bij de herziening van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (vanaf 2013) de geïmplementeerde mogelijkheden rond natuurverwerving te bekijken.
De klimaatverandering kan ook kansen creëren voor het natuurbeleid en/of synergie tussen maatregelen vanuit een ander beleidsveld en de natuur. In valleigebieden bijvoorbeeld krijgt Vlaanderen de meeste kansen om zich op het vlak van biodiversiteit te profileren. Dit biedt ook kansen voor de buffering van overstromingen en de adaptatie aan klimaatverandering (Dumortier et al., 2009). Dit mag echter de aandacht of nood aan de minder watergebonden of terrestrische natuur niet doen afnemen. Ook “groene diensten” vanuit landbouw kunnen win-win situaties creëren. In de interne organisatie is er duidelijk reeds aandacht voor de problematiek van klimaatverandering : •
Binnen INBO is er, na herstructurering, een nieuwe onderzoekslijn “klimaat” en een horizontale werkgroep rond klimaat, wat toch op wijst op een groeiende bewustwording en opschuiven in het adaptatieproces.
•
Binnen ANB is er geen noodzaak tot een specifieke verandering in de structuur omwille van adaptatie/klimaat.
Verder suggereert men eerst en vooral in te zetten op kennisverhoging en pas dan eventueel een bijsturing van de beleidsinstrumenten te realiseren. Adaptatie wordt m.a.w. nu nog niet of weinig in rekening gebracht bij beleidsinitiatieven of projecten. Het gebruiken van een “klimaattoets” bij elk beleidsinitiatief lijkt wel een goed idee, gezien de lange termijn impact van sommige projecten (vb. aanplanten van bossen). I/RA/11356/10.002/RDS
versie 3.0 - 05/08/10
pagina 106
IMDC NV i.s.m. TTE
Bouwstenen om te komen tot een coherent en efficiënt adaptatieplan voor Vlaanderen Eindrapport
Een goed doordachte informatie- en communicatiestrategie is van cruciaal belang. De communicatie over adaptatie in het beleidsveld kan via de geijkte kanalen (o.a. Natuurpunt.focus, Spoorzoeker van ANB,…). Door de complexiteit en het huidig gebrek aan kennis over de impacten van klimaatverandering is de nood aan informatie-uitwisseling tussen het beleidsveld en het middenveld van groot belang.
I/RA/11356/10.002/RDS
versie 3.0 - 05/08/10
pagina 107
IMDC NV i.s.m. TTE 5.2.6.2.
Bouwstenen om te komen tot een coherent en efficiënt adaptatieplan voor Vlaanderen Eindrapport Energie
Het huidige beleid van het Vlaams EnergieAgentschap (VEA) is volledig gericht op mitigatie: overgaan naar hernieuwbare energiebronnen en energiebesparingen d.m.v. isolatie van gebouwen. De bestaande doelstellingen en acties kunnen echter ook binnen het adaptatiebeleid kaderen: opvangen van de stijging van de temperatuur door isolatie (tegen warmte ipv tegen koude). Vandaag wordt koeling van gebouwen echter afgestraft daar het gebruik van airco’s meegenomen wordt in de energieprestatie van gebouwen. De grote uitdaging ligt in het combineren van de mitigatiemaatregelen met adaptatiemaatregelen, zodat beide elkaar aanvullen en niet tegenwerken. Adaptatie moet steeds de huidige beleidsvisie blijven volgen. Er kan vermeld worden dat in Pact 2020 (http://www.vlaandereninactie.be/nlapps/docs/default.asp?fid=179) een aantal kernindicatoren opgenomen zijn voor het beleidsdomein Energie, die gebruikt kunnen worden om het huidige beleid te toetsen, zoals het aandeel elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen en kwalitatieve warmtekrachtkoppeling (WKK) en het aandeel energie uit hernieuwbare bronnen in het finaal energiegebruik. Deze indicatoren zijn echter eerder gelinkt aan mitigatie dan aan adaptatie. Bij de te ontwikkelen indicatoren wordt voor het domein ‘Milieu’ echter wel voorgesteld een indicatorenset te ontwikkelen voor het opvolgen van het Vlaamse adaptatiebeleid binnen alle beleidsdomeinen, met inbegrip van reserves grond- en oppervlaktewater. Om het draagvlak te vergroten, zullen samenwerkingen moeten opgestart of voortgezet worden, enerzijds met andere departementen (vb. Landbouw, EWI, LNE,…), maar ook met industrie en bedrijven (afsluiten van convenanten voor besparingsdoelstellingen). Bestaande acties in het kader van mitigatie die ook voor adaptatie van belang zijn, zijn: -
Sensibilisering van kleine bedrijven, in samenwerking met Agentschap Ondernemen;
-
Onderzoek en subsidiering door EWI;
-
Belastingsaftrek van energiebesparende investeringen voor gebouwen;
-
Het uitvoeren van een energiestudie voor het verkrijgen van een milieuvergunning volgens Vlarem;
-
…
Er kan algemeen gesteld worden dat weinig nieuwe instrumenten nodig zullen zijn, maar dat bestaande instrumenten en acties uitgebreid moeten worden.
I/RA/11356/10.002/RDS
versie 3.0 - 05/08/10
pagina 108
IMDC NV i.s.m. TTE 5.2.7.
Bouwstenen om te komen tot een coherent en efficiënt adaptatieplan voor Vlaanderen Eindrapport Mobiliteit en Openbare Werken (MOW)
Binnen MOW bestaat reeds een groen beleid dat zich vooral richt op gebruik van duurzame materialen voor de infrastructuren en dat de nadruk legt op duurzame mobiliteit en gebruik van openbaar vervoer. Hoewel het nieuwe beleidsplan reeds melding maakt van mitigatie, zijn nog geen adaptatie-acties voorgesteld. Dit geldt zowel voor het beleid inzake infrastructuren en openbare werken als het mobiliteitsbeleid. Alvorens een adaptatiestrategie uit te tekenen, moet duidelijkheid gecreëerd worden in de Belgische bevoegdheidsverdeling. Vlaanderen heeft namelijk geen eigen bouwregelgeving (federale bevoegdheid), terwijl milieu wel een gewestelijke bevoegdheid is. Het is dan ook onduidelijk in welke regelgeving adaptatie en de bijhorende maatregelen (vb. nieuwe normeringen voor beton) gesitueerd moeten worden. Daarnaast bestaat ook een grote vraag naar meer concrete cijfers voor de verwachte impacten en de doorrekening naar specifieke maatregelen. Bovendien ontbreekt een erg belangrijke socio-economische indicator, namelijk de wijziging in de mobiliteit- en transportbehoefte van de bevolking. De evolutie van de mobiliteitsbehoefte van de mensen zal een erg belangrijke factor zijn in het bepalen van de effectieve impacten op transportnetwerken en mobiliteit in de toekomst. De voorgestelde maatregelen moeten ook afgestemd worden op de wijzigende mobiliteit. Het gedrag van de mensen is dan ook van cruciaal belang in het adaptatieverhaal: hoe wil de mens zijn gedrag aanpassen? Alvorens een strategie uit te werken, dient hierover meer info beschikbaar te zijn. Om vervolgens tot prioritering van de adaptatiemaatregelen te komen, kan een gedetailleerde risicoanalyse gebeuren. Op die manier kan men die maatregelen eerst uitvoeren, die de grootste kost of het grootste risico meebrengen als men ze niet zou uitvoeren. Een andere mogelijkheid is om de preventieve maatregelen die geen kosten hebben eerst uit te voeren, en de dure maatregelen gelinkt aan impacten met de grootste onzekerheid pas later uit te voeren. Het is nu reeds duidelijk dat wisselwerking met andere departementen en vooral met de buurlanden essentieel zal zijn. Er bestaan al een aantal internationale samenwerkingsverbanden voor grensverkeer, scheepvaart,…, waarbinnen Vlaamse, Nederlandse en Engelse overheden elkaar ontmoeten om concrete maatregelen af te spreken in het kader van duurzaamheid en CO2-reducties. Uitbreiding naar adaptatieacties lijkt hier dan ook een mogelijkheid.
I/RA/11356/10.002/RDS
versie 3.0 - 05/08/10
pagina 109
IMDC NV i.s.m. TTE
Bouwstenen om te komen tot een coherent en efficiënt adaptatieplan voor Vlaanderen Eindrapport
5.2.8.
Ruimtelijke Ordening, Woonbeleid en Onroerend Erfgoed (RWO)
5.2.8.1.
Ruimtelijke ordening en woonbeleid
Klimaatverandering zal een invloed hebben op het toekomstig ruimtegebruik, naast diverse andere socioeconomische invloeden. In feite zullen beide interageren. Door klimaatverandering zal enerzijds de geschiktheid van de ruimte voor een bepaald landgebruik veranderen maar zal ook de ruimtevraag vanuit sectoren veranderen. Een ruimtelijk beleid aangepast aan klimaatverandering moet al deze interacties integreren. De ruimtelijke implicaties van overstromingen en daartegen uitgewerkte maatregelen (vb. overstromingsgebieden) zijn reeds veel beter gekend dan ruimtevragen of ruimtelijke visie over andere problemen zoals droogte, verhoogde temperatuur in de binnenstad,… Het EU-beleid was op gebied van ruimtelijke ordening vroeger vrij beperkt (de lidstaten behielden hun autonomie). Via het verdrag van Lissabon (territoriale cohesie) is het begrip “poly-centraliteit” geïnduceerd, wat strookt met het begrip “groenestedengewest” dat ingang vindt in Vlaanderen. Via het concept van “Groenestedengewest” (ten opzichte van het onderscheid stad-buitengebied) moet de idee van klimaatbestendige ruimte-invulling ingang kunnen vinden. Deze invalshoek zal zeker meegenomen worden bij de toekomstige herziening van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen. Naast het kwantitatieve verhaal (o.a. de ruimtebalans) moeten hierin een aantal thema’s (biodiversiteit, klimaatverandering,..) op een andere manier kunnen bediscussieerd worden. Voor klimaatverandering is het in die optiek zeker nuttig dat er ook een doorkijk naar 2050 uitgevoerd zal worden (lange termijn analyse), naast de concretere acties op kortere termijn. Er is op dit moment nog geen gestructureerd overleg i.v.m klimaat tussen het Vlaams gewest en de steden, maar diverse steden zijn op dit vlak (meer groen, water in de stad) wel reeds actief. Er zijn “Atriums” (overleggroepen van gemeenten, ofwel administratief ofwel politiek) waarbij klimaat een nieuwe topic zou kunnen vormen. Tijdens de ontwikkeling van een klimaatbestendig ruimtelijk ordeningsbeleid moet gestreefd worden naar een duurzaam en flexibel evenwicht, zodat er noch overadaptatie noch onderadaptatie van de ruimtelijke structuur ontstaat (UKCIP, 2003). Er moet verder voldoende nadruk gelegd worden op de boodschap dat beleid(smaatregelen) moeten omgaan en een antwoord bieden op de inherente onzekerheid verbonden aan klimaatverandering. Men is immers gewend om “lineair” te denken. Bij uitwerking van maatregelen is daarnaast samenwerking (integratie van ideeën) uiterst belangrijk. Dit kan een veel grotere meerwaarde opleveren, dan de traditionele aanpak via vergunning, verplichte adviesvragen,… Het wetenschappelijk onderzoek Ccaspar (of voluit “Climate change And changes in SPAtial structures in Flanders”, zie http://www.ccaspar.ugent.be/) zal in 2012 beleidsrelevante resultaten worden afgeleverd die de adaptatiestrategie vanuit ruimtelijke ordening verder vorm kunnen geven. Een interessant voorbeeld van een lopend proces (2009-2011) over de ontwikkeling van een ruimtelijke adaptatievisie aan klimaatverandering is de regio Stuttgart in Duitsland, zie http://www.regionstuttgart.org/vrsuploads/Flyer_MORO_KLIMA_VRS.pdf.
5.2.8.2.
Onroerend erfgoed
Voor onroerend erfgoed is er op dit ogenblik nog geen specifieke informatie voorhanden over het adaptatiebeleid.
I/RA/11356/10.002/RDS
versie 3.0 - 05/08/10
pagina 110
IMDC NV i.s.m. TTE 5.3.
Bouwstenen om te komen tot een coherent en efficiënt adaptatieplan voor Vlaanderen Eindrapport Verdere implementatiestappen in het adaptatieproces
Deze stappen moeten verderop in het adaptatieproces van de Vlaamse overheid worden uitgewerkt en uitgekristalliseerd. In het kader van dit methodologierapport worden evenwel reeds een aantal elementen op een algemeen niveau beschreven.
5.3.1.
Instrumenten om adaptatie te integreren
Deze instrumenten kunnen in verschillende fasen van het adaptatiebeleid aan bod komen en daarom vrij divers aan aard zijn. “Climate proofing” kan samenvattend op beleidsniveau of op maatregelenniveau. Ten eerste zullen op beleidsniveau diverse maatregelen samengesteld worden tot opties bestaande uit pakketen van maatregelen die kunnen leiden tot de gewenste implementatie van de adaptatiestrategie. Op dit moment is het nodig om deze diverse opties te kunnen vergelijken. Voor deze vergelijking kan in se gebruik gemaakt worden van bestaande ingeburgerde instrumenten (planMER, (maatschappelijke) kosten-baten analyse, Mober, multi-criteria analyse) maar deze instrumenten zullen moeten toegespitst worden op de specifieke problematiek van klimaataanpassing : -
Het ontwikkelen van specifieke indicatoren en/of duurzaamheidscriteria;
-
Rekening houden met de lange tijdhorizon (wat vb. een kosten-baten analyse bemoeilijkt);
-
Het beschouwen van de relevante geografische schaal;
-
Eventueel sturend voor wetgeving i.p.v. gestuurd door wetgeving;
-
…
Verder zijn er een aantal instrumenten op projectniveau die in huidige vorm ofwel in een aangepaste vorm geschikt zijn om projecten te beoordelen op hun flexibiliteit, efficiëntie, effect,… m.b.t. adaptatie aan klimaatverandering. Een voorbeeld is de watertoets (www.watertoets.be).
5.3.2.
Monitoring, evaluatie, bijstellen en implementeren
Terwijl deze stap vanzelfsprekend lijkt voor elk beleidsproces, wordt hier extra nadruk gelegd op een goede uitbouw van dit element van de adaptatiestrategie. Deze stap blijkt immers in de bestaande nationale adaptatiestrategieën weinig tot niet uitgebouwd (PEER, 2009a). De relevantie en doeltreffendheid van een aanpassing van de strategie kan alleen worden gegarandeerd als er voldoende toezicht en evaluatie is (Ribeiro et al., 2009). Monitoring en evaluatie bestaat uit de beoordeling van de vorderingen ten opzichte van de gestelde doelen en doelstellingen. Dit betekent dat de verantwoordelijke instanties zich moeten engageren om het succes van het adaptatiebeleid af te meten aan de hand van deze monitoring en desgevallend het plan willen bijsturen indien de realiteit hen hiertoe verplicht. De volgende elementen zullen ongetwijfeld deel uitmaken van een goed concept : •
Een mechanisme (proces) en een verantwoordelijke (departement) die ervoor zorgen dat nieuwe wetenschappelijke informatie maar ook de ervaringen uit (de evaluatie van) het lopende adaptatieproces worden geïntroduceerd in het adaptatieproces zodat de strategie en maatregelen worden bijgestuurd (PEER, 2009a).
•
Een monitoringstrategie die gericht is enerzijds op het opvolgen van de effecten van klimaatverandering op het terrein en anderzijds op het nagaan van de (positieve) effecten van de adaptatiemaatregelen;
•
Duidelijke adaptatiedoelstellingen en –indicatoren;
•
Rapportageverplichtingen zowel voor de evaluatoren als voor de verantwoordelijken voor de adaptatiemaatregelen;
•
Een wettelijke onderbouwing indien vrijwillige stappen, eventueel met financiële stimuli, niet het gewenste resultaat opleveren;
I/RA/11356/10.002/RDS
versie 3.0 - 05/08/10
pagina 111
IMDC NV i.s.m. TTE
Bouwstenen om te komen tot een coherent en efficiënt adaptatieplan voor Vlaanderen Eindrapport
Het is evident dat, bij het opzetten van een implementatie- en monitoringstrategie, er voldoende rekening wordt gehouden met bestaande EU- of internationale verplichtingen om bijkomende implementatiedruk te vermijden. Als relevant voorbeeld kan hier het monitoringbeleid vanuit de Kaderrichtlijn Water worden vermeld. In dit beleid werd intussen de graad van adaptatie aan klimaatverandering reeds geïmplementeerd als horizontale lijn in de monitoring van de vooruitgang van de lidstaten i.v.m. implementatie van de verplichtingen vanuit de Kaderrichtlijn Water.
5.3.3.
Communicatie
Communicatie en voorlichting zijn belangrijke factoren voor een succesvolle aanpassing aan de gevolgen van de klimaatverandering. Tijdens de gesprekken met de diverse beleidsvelden uitgevoerd tijdens deze studie werd dit meermaals geformuleerd. Bestaande nationale aanpassingsstrategieën verwijzen vaak naar “communicatie” als een belangrijk element om het adaptatieproces te vergemakkelijken (PEER, 2009a). Maar er wordt nooit expliciet vermeld hoe men dit belangrijk element in de praktijk gaat brengen. Er zijn vele gekende manieren waarop bewustmaking kan plaatsvinden: via brochures, rapporten en kranten over voorlichtingsavonden tot de massamedia (TV, internet, …). Terwijl in de internationale literatuur (PEER, 2009a) wordt gepleit voor een “centrale” communicatie (om een eenduidige boodschap te verkrijgen), blijkt uit de gesprekken die in het kader van deze studie werden uitgevoerd, dat een grote meerderheid is gewonnen voor het gericht inschakelen van de bestaande communicatiekanalen (en overlegorganen) binnen elk beleidsveld. Op deze manier wordt de drempel tot het bereiken van de doelgroep kleiner. Er wordt informatie bezorgd die veel meer op de maat van de doelgroep is afgestemd waardoor de kans op interactie (participatie) met de doelgroep groter is. De inspanning om een dergelijke “boodschap op maat” aan te bieden zal evenwel groter zijn dan bij centrale communicatie.
I/RA/11356/10.002/RDS
versie 3.0 - 05/08/10
pagina 112
IMDC NV i.s.m. TTE
6.
Bouwstenen om te komen tot een coherent en efficiënt adaptatieplan voor Vlaanderen Eindrapport
REFERENTIES
ATSE ( 2008). Assessment of impacts of climate change on Australia’s physical infrastructure. The Australian Academy of Technological Sciences and Engineering (ATSE). ISBN 1 875618 96 1. Backer, R. ea. (2008). The Stern Review: an assesement of its methodology. Baguis P., Boukhris O., Ntegeka V., Roulin E., Willems P., Demarée G. (2008) Climate change impact on hydrological extremes along rivers and urban drainage systems. I.Literature review, K.U.Leuven – Hydraulics Section & Royal Meteorological Institute of Belgium, April 2008. http://www.kuleuven.be/hydr/CCI-HYDR.htm. Baguis P., Ntegeka V., Willems P., Roulin E. (2009) Extension of CCI-HYDR climate change scenarios for INBO. K.U.Leuven – Hydraulics Section & Royal Meteorological Institute of Belgium, January 2009. Brouwers J., Peeters B., Willems P., Deckers P., De Maeyer Ph., De Sutter R. en Vanneuville W. (2009) Hoofdstuk 11 ‘Klimaatverandering en waterhuishouding’ in de Milieuverkenning 2030, Milieurapport Vlaanderen, VMM. Raadpleegbaar op http://www.milieurapport.be/nl/publicaties/milieuverkenning-2030 . Burton, I. (1996). The growth of adaptation capacity: practice and policy. In: Adapting to climate change: an international perspective [Smith, J., Bhatti, N., Menzhulin, G., Benioff, R., Budyko, M. I., Campos, M., Jallow, B. and Rijsberman, F. (eds.)]. Springer-Verlag, New York, NY, USA, pp. 55-67. Coninx I. and Bachus K. (2007), “Integrating social vulnerability to floods in a climate change context.” International Conference on Adaptive and Integrated Water Management, Coping with Complexity and Uncertainty. 13 November 2007, Basel, Switzerland. Danckaert S. & Carels K. (2009). Blauwe diensten door de Vlaamse land- en tuinbouw, Departement Landbouw en Visserij, afdeling Monitoring en Studie, Brussel, beschikbaar via http://lv.vlaanderen.be/nlapps/docs/default.asp?id=1380 . De Bruin, K. C., Dellink, R. B. and Agrawala, S. (2009). Integrated Assessment Modelling of Adaptation Costs (Vol. ENV/EPOC/GSP(2007)Final). Paris: OECD. De Sutter R., De Smet L., (2008). Development of a Management Tool for the Equal Evaluation of Economic, Social and Ecological Effects of Adaptation Scenarios for Attenuating the Effects of Climate Change Induced Flooding” . IWA-conference “Watershed and river basin management”. 4-5 September 2008. Budapest, Hungary. De Wit S. , Jonkhoff W., Immink I., Roos W., Nelisse M., Reijs T. (2009). Verkenning Klimaatverandering en infrastructuur. Programma Kennis voor Klimaat KvK 008/09. De Zeeuw A., in ’t Veld R., van Soest D. (2008). Social Cost Benefit Analysis for Environmental PolicyMaking. RMNO-series Background studies, Background study nr V.14, Raad voor ruimtelijk, milieu- en natuuronderzoek, beschikbaar via www.rmno.nl/files_content/SCBA%20report%20webversie.pdf. Defra (2010). Defra’s Climate Change Plan 2010. Beschikbaar http://www.defra.gov.uk/environment/climate/documents/climate-change-plan-2010.pdf .
via
Demarée G., Baguis P., Deckmyn A., Debontridder L., Pinnock S., Roulin E., Willems P., Ntegeka V., Kattenberg A., Bakker A., Lenderink G., Bessembinder J., (2009) Klimaatscenario’s voor Vlaanderen. Rapport voor het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO), Koninklijk Meteorologisch Instituut van België, Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut (KNMI) & K.U.Leuven – Afdeling Hydraulica, februari 2009. Department of Health (2001). Health Effects of Climate Change in the UK. 22452.2P.1K.APR. Deuninck J., Carels K., Bas L. & Van Gijseghem D. (2007) Risicobeheersing in de land- en tuinbouw met focus op verzekeringen, Beleidsdomein Landbouw en Visserij, afdeling Monitoring en Studie, Brussel. Dumortier M. De Bruyn L., Hens M., Peymen J., Schneiders A., Van Daele T., Van Reeth W. (red.) (2009). Natuurverkenning 2030. Natuurrapport Vlaanderen, NARA 2009. Mededeling van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, INBO M.2009.7, Brussel.
I/RA/11356/10.002/RDS
versie 3.0 - 05/08/10
pagina 113
IMDC NV i.s.m. TTE
Bouwstenen om te komen tot een coherent en efficiënt adaptatieplan voor Vlaanderen Eindrapport
EEA (2004). Impacts of Europe's changing climate: an indicator-based assessment. Report no. 2/2004. European Environment Agency, Copenhagen.
EEA Technical
EEA (2005). Vulnerability and Adaptation to Climate Change in Europe. EEA Technical Report no. 7/2005. European Environment Agency, Copenhagen. EEA (2007a). Climate change and water adaptation issues. EEA Technical Report No. 2/2007, European Environment Agency, Copenhagen. EEA (2007b). Climate change: the cost of inaction and the cost of adaptation. EEA Technical report No. 13/2007 . European Environmental Agency, Copenhagen. EEA, JRC and WHO (2008). Impacts of Europe's changing climate — 2008 indicator-based assessment. EEA Report No 4/2008. European Environment Agency, Copenhagen. Europese Commissie (2007a). Groenboek van de commissie aan de raad, het europees parlement, het europees economisch en sociaal comite en het comite van de regio's. Aanpassing aan klimaatverandering in Europa – mogelijkheden voor EU-actie. COM(2007) 354. SEC(2007) 849. Beschikbaar via http://ec.europa.eu/environment/climat/ adaptation/index_en.htm. Europese Commissie (2007b). Adapting to climate change in Europe – options for EU action. Green Paper/Groenboek. COM(2007) 354. Europese Commissie (2009a). Witboek. Aanpassing aan de klimaatverandering: naar een Europees actiekader COM(2009) 147. Beschikbaar via http://ec.europa.eu/environment/climat/adaptation/index_en.htm Europese Commissie (2009b). Commission staff working document accompanying the White paper adapting to climate change: towards a european framework for action. Adapting to climate change: The challenge for european agriculture and rural areas. COM (2009) 147. SEC (2009) 417. Europese Commissie (2009c). Commission staff working document accompanying document to the White paper adapting to climate change: towards a european framework for action. Human, animal and plant health impacts of climate change. COM(2009) 147. SEC (2009) 416. Europese Commissie (2009d). Commission staff working document accompanying document to the White paper adapting to climate change: towards a european framework for action. Climate Change and Water, Coasts and Marine Issues. COM (2009) 147. SEC (2009) 386. Europese Commissie (2009e). Common implementation strategy For the water framework directive (2000/60/EC). Technical report - 2009 – 040. Guidance document no. 24. River basin management in a changing climate. Beschikbaar via http://ec.europa.eu/environment/climat/adaptation/index_en.htm. Federaal Planbureau en Algemene Directie Statistiek Bevolkingsvooruitzichten 2007-2060, Planning Paper 105.
en
Economische
Informatie
(2008).
Gobin A. et al. (2009). Toekomstverkenning MIRA-S en NARA-S: Ruimtegebruik in Vlaanderen. VITO in opdracht van VMM en INBO, mei 2009. www.natuurverkenning.be Gobin A., Van der Vreken P., Van Orshoven J., Keulemans W., Geers R., Diels J., Gulinck H., Hermy M., Raes D., Boon W., Muys B., Matthijs E. (2008). Adaptatiemogelijkheden van de Vlaamse landbouw aan klimaatverandering. Studie uitgevoerd in opdracht van het Departement Landbouw en Visserij, afdeling Monitoring en Studie. Hanemann, M. (2008). The Economy of Climate Change Revisited: Why the Hurry? Paper presented at the 9th Swiss Global Change Day, Bern. Harley M., Horrocks L., Hodgson L., Van Minnen J. (2008). Climate change vulnerability and adaptation indicators. ETC/ACC Technical Paper 2008/9. Hertveldt B., Brouwers J. en De Schrijver J. (2009). Hoofdstuk 2 ‘Sociaal-economische verkenning’ in de Milieuverkenning 2030, Milieurapport Vlaanderen, VMM. Raadpleegbaar op http://www.milieurapport.be/nl/publicaties/milieuverkenning-2030’. Hof A.F., de Bruin K.C., Dellink R.B., den Elzen M.G.J., van Vuuren D.P. (2010). The effect of different mitigation strategies on international financing of adaptation. I/RA/11356/10.002/RDS
versie 3.0 - 05/08/10
pagina 114
IMDC NV i.s.m. TTE
Bouwstenen om te komen tot een coherent en efficiënt adaptatieplan voor Vlaanderen Eindrapport
Hope, C., Anderson, J. and Wenman, P. (1993). Policy analysis of the greenhouse effect : An application of the PAGE model. Energy Policy 21 (3), 327-338. 1993. IPPC (2001). Third Assessment Report. Working Group II report. Impacts, Adaptation, and Vulnerability. Cambridge University Press. IPCC (2007a). Fourth Assessment Report. Working Group I report. The Physical Science Basis. Cambridge University Press. IPPC (2007b). Fourth Assessment Report, Working Group II Report "Climate Change 2007 – Impacts, Adaptation and Vulnerability". Beschikbaar via http://ipcc.dfinet.ch/ipccreports/ar4-wg2.htm. Isoard, S., Grothmann, T., & Zebisch, M. (2008). Climate Change Impacts, Vulnerability and Adaptation: Theory and Concepts. Paper presented at the Workshop ”Climate Change Impacts and Adaptation in the European Alps: Focus Water. JRC (2009). Climate change impacts in Europe. Final report of the PESETA research project. Juan-Carlos Ciscar (editor). EUR 24093 EN – 2009. Beschikbaar via http://ftp.jrc.es/EURdoc/JRC55391.pdf. Klein, R.J.T., S. Huq, F. Denton, T.E. Downing, R.G. Richels, J.B. Robinson, F.L. Toth (2007): Interrelationships between adaptation and mitigation. Climate Change 2007: Impacts, Adaptation and Vulnerability. Contribution of Working Group II to the Fourth Assessment Report of the Intergovernmental Panel on Climate Change, M.L. Parry, O.F. Canziani, J.P. Palutikof, P.J. van der Linden and C.E. Hanson, Eds., Cambridge University Press, Cambridge, UK, 745-777. Klimaat voor Ruimte (2006). Samenvatting Routeplanner “naar een klimaatbestendig Nederland”. ISBN-10 90-376-0504-4. KMI (2009). Oog voor het klimaat, Koninklijk Meteorologisch Instituut van België. www.kmi.be Kropp J., Scholze M. (2009). Climate Change Information for Effective Adaptation. A Practitioner‘s Manual Authors. Potsdam Institute for Climate Impact Research & Deutsche Gesellschaft für Technische Zusammenarbeit (GTZ) GmbH, Climate Protection Programme. Lucas, P., van Vuuren, D. P., Olivier, J. A. and den Elzen, M. G. J. (2007). Long-term reduction potential of non-CO2 greenhouse gases. Environmental Science & Policy, 10 (2), 85-103. Martikainen, M., M.J. Pykälä en J. Farin (2007). Recognizing climate change in elctricity network design and construction. VTT. ISBN 978-951-38-6977-9. Beschikbaar via http://www.vtt.fi/publications/index.jsp . Millenium Ecosystem Assessment (2005). Scenarios http://www.milleniumassessment.org/en/scenarios.aspx.
assessment,
beschikbaar
via
National Research Council (2008). Potential Impacts of Climate Change on U.S. Transportation: Special Report 290. Committee on Climate Change and U.S. Transportation. ISBN: 0-309-11905-7, beschikbaar via http://www.nap.edu/catalog/12179.html . Nordhaus, W. D. and Boyer, J., (2000). Warming the World: Economic Models of Global Warming. Cambridge, Massachusetts: MIT Press. Nordhaus, W.D. (2007). The challenge of global warming: Economic models and environmental policy. New Haven, Connecticut: Yale University. Ntegeka V., Willems P., Baguis P., Roulin E. (2008) Climate change impact on hydrological extremes along rivers and urban drainage systems – Phase 1. Development of climate change scenarios for rainfall and ETo, Samenvattend rapport bij de Fase 1 van het CCI-HYDR project door K.U.Leuven - Afdeling Hydraulica en KMI voor Federaal Wetenschapsbeleid, april 2008, 56 p. Oldenborgh, G.J. van, Drijfhout, S., van Ulden, A., Haarsma, R., Sterl, A., Hazeleger, W. & Dijkstra, H. (2009). Western Europe is warming much faster than expected. Climate of the Past, 5, p. 1-12. PEER (2009a) Rob Swart, Robbert Biesbroek, Svend Binnerup, Timothy R. Carter, Caroline Cowan, Thomas Henrichs, Sophie Loquen, Hanna Mela, Michael Morecroft, Moritz Reese and Daniela Rey. Europe Adapts to Climate Change: Comparing National Adaptation Strategies.PEER Report No 1. Helsinki: Partnership for European Environmental Research. I/RA/11356/10.002/RDS
versie 3.0 - 05/08/10
pagina 115
IMDC NV i.s.m. TTE
Bouwstenen om te komen tot een coherent en efficiënt adaptatieplan voor Vlaanderen Eindrapport
PEER (2009b) Mickwitz, P., Aix, F., Beck, S., Carss, D., Ferrand, N., Görg, C., Jensen, A., Kivimaa, P., Kuhlicke, C., Kuindersma, W., Máñez, M., Melanen, M., Monni, S., Branth Pedersen, A., Reinert, H. and van Bommel, S. (2009) Climate Policy Integration, Coherence and Governance. PEER-Report No 2. Helsinki: Partnership for European Environmental Research. 92p. Penninckx I. (2009). Hoe moet de landbouwsector zich voorbereiden op, en aanpassen aan de klimaatverandering ? Presentatie Boerenbond op congres Argus, 26 oktober 2009. Ribeiro, M. , Losenno, C., Dworak, T., Massey, E., Swart, R., Benzie, M., Laaser, C. (2009). Design of guidelines for the elaboration of Regional Climate Change Adaptations Strategies. Study for European Commission – DG Environment - Tender DG ENV. G.1/ETU/2008/0093r. Ecologic Institute, Vienna. Rijke J., Zevenbergen C., Veerbeek W. (2009). Klimaat in de Stad. State of the Art. Programma Kennis voor Klimaat KvK 007/09. Sartor F. (2004). Oversterfte in België tijdens de zomer 2003. Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid, Afdeling Epidemiologie, juni 2004; Brussels, IPH/EPI Reports n° 2004 – 010, D/2004/2505/18. Shaw, R., Colley, M., and Connell, R. (2007). Climate change adaptation by design: a guide for sustainable communities. TCPA, London. Steunpunt Ruimte en Wonen (2008). Klimaatverandering als ruimtelijke uitdaging in Vlaanderen. Ruimtelijke gevolgen van klimaatverandering en mogelijkheden tot klimaatbestendig ruimtelijk beleid in Vlaanderen. Stoorvogel J. (2009). Adapting Dutch Agriculture to climate change. Programma Kennis voor Klimaat KvK 016/09. Swart R. en Biesbroek R. (2008). Adaptatie van infrastructuur aan klimaatverandering: strategieën in andere landen. Earth System Science and Climate Change group en Public Administration and policy group, Wageningen Universiteit en onderzoekscentrum (WUR). SWOV (2007). Schatting omvang gevolgen klimaatverandering op de verkeersveiligheid. Den Haag. Toerisme Vlaanderen (2008). Klimaatverandering en toerisme. Vormingsbrochure, beschikbaar via www.toerismevlaanderen.be . Tol, Richard S.J. (1998) Socio-Economic Scenarios, in Jan F. Feenstra, Ian Burton, Joel B. Smith, Richard S.J. Tol (eds). Handbook on Methods for Climate Change Impact Assessment and Adaptation Strategies, IVM, UNEP, http://www.ivm.falw.vu.nl/images_upload/EBA2ED27-994E-4538-B0F0C424C6F619FE.pdf. Tol, Richard S.J. (2002a). Estimates of the damage costs of climate change. Part I: Benchmark estimates. Environmental and Resource Economics 21 (1), 47-73. Tol, Richard S.J. (2002b). Estimates of the damage costs of climate change. Part II. Dynamic estimates. Environmental and Resource Economics 21, 135-160. UKCIP (2003). Building Knowledge for a Changing Climate. The impacts of climate change on the built environment. UK Climate Impacts Programme, beschikbaar via www.ukcip.org.uk . UKCIP (2006). A changing climate for business : business planning for the impacts of climate change. UK Climate Impacts Programme, beschikbaar via www.ukcip.org.uk . UNEP (1998). Mitigation and Adaptation Cost Assessment: Concepts, Methods and Appropriate Use. UNEP Collaborating Centre on Energy and Environment, Riso National Laboratory, Denmark, beschikbaar via http://uneprisoe.org/IPCCactivities/Mitigadapcost.pdf UNWTO (United Nations World Tourism Organisation) (2009). From Davos to Copenhagen and Beyond: Advancing Tourism’s Response to Climate Change 2009. Van Bockstal P., Verstraete E., Zanders J., De Smedt P., Dries I., Vervisch T. (2006). Vier scenario’s voor het Vlaamse platteland in 2030. Werkdocument VLM, beschikbaar via www.vlm.be . Van den Eynde D., De Sutter R., Verwaest T., Maes F., Polet H. (2008). Climar: Evaluation of climate change impacts and adaptation responses for marine activities. Final report CLIMAR phase 1. Contract Nr SD/NS/ 01A.
I/RA/11356/10.002/RDS
versie 3.0 - 05/08/10
pagina 116
IMDC NV i.s.m. TTE
Bouwstenen om te komen tot een coherent en efficiënt adaptatieplan voor Vlaanderen Eindrapport
Van Drunen M., Berkhout F. (2009). Applying socio-economic scenario’s in climate assessments. Report IVM Institute for Environmental Studies, commissioned by Climate Changes Spatial Planning. Van Gijseghem D., Piessens I., Maertens E., Vuylsteke A., Vandenbroeck P. & Goossens J. (2009). Witboek Landbouwonderzoek, Platform voor Landbouwonderzoek, Brussel. Van Hove, L.W.A. en Van Noord H. (2007). Klimaatverandering en infrastructuur: Een verkennende studie. Alterra rapport 14456, Wageningen UR. Van Ooststroom, H., Annema J.A., & Kolkman J. (2008). “Effecten van klimaatverandering op verkeer en vervoer – implicaties voor beleid”, Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid. Van Steertegem M. (eindred.) (2009) Milieuverkenning 2030. Milieurapport Vlaanderen, VMM, Aalst. Van Vuuren, D. P., den Elzen, M. G. J., Eickhout, B., Lucas, P. L., Strengers, B. J. and Ruijven, B. (2007). Stabilising greenhouse gas concentrations. Assessment of different strategies and costs using an integrated assessment framework. Climatic Change 81(2), 119-159. Van Ypersele J-P (2008). Klimaatverandering en het Belgische beleid van ontwikkelingssamenwerking: uitdagingen en mogelijkheden. Nota voor het Federaal Ministerie van Ontwikkelingssamenwerking. Vanderperren, E. and H. Polet (2008). CLIMAR – Evaluation of climate change impacts and adaptation responses for marine activities. Subdocument Belgian fisheries – Climate change impact tables. Internal report prepared in the framework of the CLIMAR project for the Belgian Science Policy, Contract SD/NS/01A: ILVO - Institute for Agricultural and Fisheries Research, Animal Sciences Fisheries: Ostend, Belgium. Vanderperren, E. and H. Polet (2009). CLIMAR – Evaluation of climate change impacts and adaptation responses for marine activities. Subdocument draft Belgian fisheries – final report. Internal report prepared in the framework of the CLIMAR project for the Belgian Science Policy, Contract SD/NS/01A: ILVO - Institute for Agricultural and Fisheries Research, Animal Sciences - Fisheries: Ostend, Belgium. In progress. VBTB (2003). Handreiking Evaluatieonderzoek Ex Ante. begrotingszaken, Nederland, beschikbaar via www.minfin.nl/vbtb
Ministerie
van
Financiën,
Directie
Vlaamse Regering (2009a). Kris Peeters. Minister-president van de Vlaamse Regering. Vlaams minister van Economie, Buitenlands Beleid, Landbouw en Plattelandsbeleid. Beleidsnota 2009 – 2014 Landbouw, visserij en plattelandsbeleid. Vlaamse Regering (2009b). Kris Peeters. Minister-president van de Vlaamse Regering. Buitenlands Beleid, Internationaal Ondernemen en Ontwikkelingssamenwerking 2009-2014.
Beleidsnota
Vos C., Opdam P., Nabuurs G-J, Bugter R., Epe M. (2007). Klimaatverandering en ruimtelijke adaptatie natuur: wat we (niet) weten. Routeplanner 2050. Nationaal programma Adaptatie Ruimte en Klimaat (ARK). Waeterloos E. (2010). Ontwikkelingssamenwerking en aanpassing aan klimaatverandering. Aanbevelingen voor de integratie in de Vlaamse samenwerking met partnerlanden. Steunpunt Buitenlands Beleid. Beschikbaar via http://www.ua.ac.be/download.aspx?c=.VSBB&n=66957&ct=63967&e=232821 . Werkgroep LTD (2009). Advies werkgroep Lange Termijn Discontovoet. Werkgroep Lange Termijn Discontovoet, Centraal Planbureau, Nederland, beschikbaar via www.minfin.nl/dsresource?objectid=74233&type=org Wilbanks T., Bhatt V., Bilello D., Bull S., Ekmann J., Horak W., Huang Y., Levine M., Sale M., Schmalzer D., Scott M., (2008). Effects of Climate Change on Energy Production and Use in the United States. U.S. Climate Change Science Program. Synthesis and Assessment Product 4.5. Willems P., De Maeyer P., Deckers P., De Sutter R., Vanneuville W., Brouwers J. en Peeters B. (2009). Milieuverkenning 2030. Wetenschappelijk rapport Thema Klimaatverandering & waterhuishouding. Raadpleegbaar op http://www.milieurapport.be/upload/main/WR_Klimaatverandering_en_Waterhh_def_TW.pdf Willows R.I., Reynard N., Connell R. and Meadowcroft I. (2003). Climate adaptation: Risk, Uncertainty and Decision-Making. UKCIP Technical Report. ISBN 0-9544830-0-6. Beschikbaar via www.ukcip.org.uk. I/RA/11356/10.002/RDS
versie 3.0 - 05/08/10
pagina 117
IMDC NV i.s.m. TTE
Bouwstenen om te komen tot een coherent en efficiënt adaptatieplan voor Vlaanderen Eindrapport
WLO (2006). Welvaart en leefomgeving, CPB, MNOP and RPB, Den Haag, 239 p., beschikbaar via www.welvaartenleefomgeving.nl.
I/RA/11356/10.002/RDS
versie 3.0 - 05/08/10
pagina 118