UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT POLITIEKE EN SOCIALE WETENSCHAPPEN
Bottom-up Europeanisering van de Lokale Besturen: de Dertien Vlaamse Centrumsteden.
Wetenschappelijke verhandeling
aantal woorden: 24 846 SIEN DEPOUVRE MASTERPROEF EU-STUDIES
PROMOTOR: (PROF.) DR. Herwig Reynaert COMMISSARIS: (PROF.) DR. Eline Van Bever COMMISSARIS: (PROF.) DR. Tom Verhelst ACADEMIEJAAR 2011 – 2012
I
Inzagerecht in de masterproef (*) Ondergetekende, ……………………………………………………. geeft hierbij toelating / geen toelating (**) aan derden, nietbehorend tot de examencommissie, om zijn/haar (**) proefschrift in te zien. Datum en handtekening ………………………….. ………………………….
Deze toelating geeft aan derden tevens het recht om delen uit de scriptie/ masterproef te reproduceren of te citeren, uiteraard mits correcte bronvermelding. ----------------------------------------------------------------------------------(*) Deze ondertekende toelating wordt in zoveel exemplaren opgemaakt als het aantal exemplaren van de scriptie/masterproef die moet worden ingediend. Het blad moet ingebonden worden samen met de scriptie onmiddellijk na de kaft. (**) schrappen wat niet past
II
‘Als een bevoegdheid van het nationale naar het lokale niveau gaat, dan neemt de efficiëntie toe. Van het omgekeerde ken ik geen enkel voorbeeld.’ Frédéric Vallier, secretarisgeneraal van CEMR
III
0. Abstract De laatste decennia is de Europese Unie steeds verder gaan doordringen in de verschillende bestuursniveaus van de lidstaten. Sinds enkele jaren worden de lokale besturen steeds vaker geconfronteerd met richtlijnen en beleid, komende van de Europese Unie. Dit geeft hen de kans ook zelf, bottom-up, een invloed uit te oefenen op het Europees beleid. Dankzij opportuniteiten die de Europese Unie biedt, nl. aanspraak maken op Europees geld, samenwerken en vertegenwoordiging, kunnen de lokale besturen van de lidstaten hun belangen behartigen op Europees niveau. Deze masterproef onderzoekt de mate waarin de dertien Vlaamse centrumsteden zelf proactief het beleid van de Europese Unie beïnvloeden. Aan de hand van een grondige literatuurstudie naar de relevante concepten is een schema ontwikkeld waaraan de dertien Vlaamse centrumsteden worden getoetst in hun mate van bottom-up Europeanisering. Aan de hand van diepte-interviews, telefonische gesprekken en schriftelijke vragen bij ambtenaren wordt gepeild naar de mate waarin elke Vlaamse centrumstad de opportuniteiten aanreikt om zo hun belangen op Europees niveau te behartigen. Uit het onderzoek blijkt evenwel dat er bij de Vlaamse centrumsteden nog weinig sprake is van belangenbehartiging op Europees niveau. Twee uitzonderingen op deze regel zijn Gent en Antwerpen, dit vooral vanwege hun groter aantal inwoners en bijgevolg meer financiële capaciteit en de verschillende problematieken. Hoewel deze twee steden dus meer aandacht geven aan belangenbehartiging blijkt dat ook we bij deze steden niet ten volle kunnen spreken van bottom-up Europeanisering. De belangrijkste obstakels tot meer bottom-up Europeanisering in Vlaanderen is ten eerste de ingewikkelde institutionele structuur in België waardoor veel informatie bij Vlaanderen blijft hangen. Ten tweede is er een gebrek aan norm-entrepreneurs die een voor een grotere aandacht van Europese Unie zorgen. Ten derde is er een grote rol voor veto-players die een bottom-up Europeanisering onmogelijk maken. Tenslotte is er in Vlaanderen een politieke cultuur die weinig aandacht aan Europese Unie schenkt. Er wordt zeer weinig samengewerkt tussen verschillende partners inzake Europese Unie en er is, op Gent en Antwerpen na, nog nergens een formele Europese visie op belangenbehartiging in het stadsbestuur.
IV
Inhoud 1.
Afkortingen .................................................................................................................... 1
2.
Inleiding ......................................................................................................................... 2
3.
Onderzoeksvragen ......................................................................................................... 4
4.
Literatuurstudie ............................................................................................................. 6 4.1.
Europeanisering : het begrip .......................................................................................... 6
4.2.
Europeanisering van de lokale besturen ........................................................................ 8
A.
Het concept ................................................................................................................ 8
B.
Classificaties ............................................................................................................ 10
4.3.
Bottom-up Europeanisering van de lokale besturen ................................................... 13
A.
Opportuniteiten ....................................................................................................... 13
B.
Strategieën .............................................................................................................. 14
4.4.
Obstakels voor lokale besturen .................................................................................... 20
5.
Hypothese.................................................................................................................... 22
6.
Methode ...................................................................................................................... 25 6.1.
Selectie van de cases .................................................................................................... 25
6.2.
Methodologie ............................................................................................................... 25
7. Onderzoeksresultaten ......................................................................................................... 28 7.1. Aalst .................................................................................................................................. 28 7.2. Antwerpen......................................................................................................................... 29 7.3. Brugge ............................................................................................................................... 32 7.4. Genk .................................................................................................................................. 33 7.5. Gent ................................................................................................................................... 35 7.6. Hasselt ............................................................................................................................... 37 7.7. Kortrijk ............................................................................................................................... 38 7.8. Leuven ............................................................................................................................... 40 7.9. Mechelen........................................................................................................................... 41 7.10. Oostende ......................................................................................................................... 43 V
7.11. Roeselare......................................................................................................................... 44 7.12. Sint-Niklaas...................................................................................................................... 45 7.13. Turnhout ......................................................................................................................... 46 8.
Bespreking ................................................................................................................... 48 a)
Opportuniteiten................................................................................................................ 48
b)
Obstakels .......................................................................................................................... 52
9.
Conclusie...................................................................................................................... 58
10.
Bibliografie................................................................................................................... 63
VI
1. Afkortingen CBS
College van Burgemeester en Schepenen
CEMR
Raad van Europese Gemeenten en Regio’s
DG
Directoraat-Generaal
EFRO
Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling
EGTS
Europese Groepering voor Territoriale Samenwerking
EMU
Economische en Monetaire Unie
ESF
Europees Sociaal Fonds
KMO
Kleine of Middelgrote Onderneming
Vleva
Vlaams-Europees verbindingsagentschap
VNG
Vereniging voor Nederlandse Gemeenten
Pagina |1
2. Inleiding ‘Europa is overal’. Deze zin wordt ons de dag van vandaag steeds meer naar het hoofd geslingerd. De invloed van de Europese Unie is sinds haar oprichting in de jaren ’50 steeds groter geworden. De Europese Unie en haar regelgeving zijn steeds verder gaan doordringen op het supranationale, nationale en het sub-nationale niveau (Van Bever, Reynaert, Steyvers & Vos, 2009). In de beginjaren van het Europees project in de jaren ’50 ligt de focus voornamelijk op samenwerking in economische aangelegenheden tussen de verschillende lidstaten (Vos, 2011). Maar door de jaren heen wordt Europese Unie steeds sterker en dringt ze binnen in lagere bestuursniveaus. Evenementen zoals de EMU, de eenmaking van de interne markt, het Verdrag van Lissabon,… zijn historische beslissingen die telkens opnieuw de Europese instellingen versterken. Zo hebben de beslissingen van de Europese Unie doorheen de jaren niet enkel weerslag op nationaal niveau, maar wordt het sub-nationaal niveau steeds meer betrokken bij de Europese regelgeving. Al sinds het begin van de Europese integratie zijn er verschillende instrumenten van de Europese Unie die een financiële ruggensteun bieden aan lokale entiteiten, denk maar aan de Europese structuurfondsen zoals het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO), ESF... Vooral met de eenmaking van de interne markt in 1989 richt de Europese Unie specifiek zijn pijlen op de verschillende regio’s in de lidstaten. Begin jaren ’90 verdubbelt de Europese Unie zelfs de structuurfondsen om zo de sociale cohesie tussen de verschillende lidstaten en zijn verschillende bestuursniveaus te versterken (Goldsmith, 1993). Deze regio-gerichte aanpak kenmerkt de werking van de Europese Unie en trekt zich de dag van vandaag nog steeds door. In de huidige Lissabonstrategie heeft de Europese Unie opnieuw tot doel structuurfondsen te verdelen. Voor de legislatuur van 2009 tot 2013 heeft de Europese Commissie drie objectieven inzake regionaal beleid voorop gesteld (Commissie,2012). Ten eerste wil de Commissie meer convergentie tussen de verschillende regio’s met het wegwerken van onderlinge verschillen tussen de regio’s als doel. Vooral achtergestelde regio’s komen in aanmerking voor het budget van doelstelling 1. De Commissie besteedt 81,5 procent van haar volledige structuurfondsenbudget aan doelstelling 1. De tweede doelstelling bestaat erin de concurrentiepositie van de verschillende regio’s te verbeteren en aantrekkelijker te maken voor investeerders. Deze fondsen zijn bestemd voor alle regio’s die niet onder de convergentiedoelstelling vallen. Zestien procent van het budget gaat naar de tweede doelstelling. De derde doelstelling voorziet tenslotte in een betere samenwerking over de grenzen heen. Met de recente 20.20-doelstelling legt de Commissie voor het eerst niet alleen de nadruk op de regio’s, maar daarnaast ook op de lokale besturen. Sinds 1986 streeft de Europese Unie met het cohesiebeleid naar een sterkere economische en sociale samenhang. Met de 20.20-strategie komt nu ook de territoriale cohesie als belangrijk beleidspunt naar voor. De Europese Commissie komt met een duidelijke strategie naar voor die de nadruk legt op een smart, sustainable and inclusive beleid en wil de samenwerking tussen de verschillende regio’s versterken. De Europese Unie wil met deze 20.20-strategie
Pagina | 2
tegen 2020 vijf doelstellingen op vlak van werkgelegenheid, innovatie, klimaatverandering, onderwijs en armoede verwezenlijkt zien. De site van de Commissie vermeldt de lokale besturen expliciet in de nieuwe doelstellingen : ‘Door overleg tussen de nationale, regionale en lokale overheden zal de bevolking zich nauwer betrokken voelen bij de inspanningen van de EU om de Europa 2020-kerndoelstellingen te halen. In veel EU-landen zijn de regionale en lokale overheden bevoegd voor zaken die verband houden met de Europa 2020-strategie, zoals onderwijs en opleiding, ondernemerschap, werkgelegenheid en infrastructuur. Het is van het grootste belang dat de overheden op alle niveaus beseffen dat het nodig is om van de Europa 2020-strategie een succes te maken om slimme, inclusieve en duurzame groei te bereiken. Zij moeten ook allemaal hun steentje bijdragen aan de noodzakelijke veranderingen.‘ (Commissie, 2012). De lokale besturen komen hier duidelijk in het vizier. Dit komt tot uiting in diverse initiatieven ondersteund door de Europese Unie. Een duidelijk voorbeeld hiervan zijn de EGTS (Europese Groepering voor Territoriale Samenwerking) opgericht onder impuls van het Europees Parlement en de Raad van Europa in 2006 (www.portal.cor.europa.eu). Een EGTS is een groepering die een interregionale samenwerking en vereenvoudiging tussen verschillende regio’s beoogt en die rechtspersoonlijkheid heeft. Deze intteregionale samenwerking wordt al dan niet gefinancierd door Europees geld (EFRO,ESF,Interreg,…) en draagt de Europese visie van sterkere regio’s duidelijk uit. De voortschrijdende Europese integratie zorgt ervoor dat verschillende bestuursniveaus zich kunnen ontwikkelen met (financiële) ondersteuning van de Europese Unie. Maar daarnaast betekent de Europese integratie ook dat de druk op sub-nationale en lokale besturen groter wordt. Hoewel de cijfers door enkele auteurs worden geproblematiseerd (Princen & Yesilkagit, 2004), is vandaag de dag is ongeveer 75% van de nationale regelgeving afkomstig uit de Europese instellingen (Van den Broeck, 2012). Dit impliceert dat nationale, sub-nationale en lokale besturen al dan niet bewust sterk worden beïnvloed door de Europese regelgeving. Richtlijnen moeten worden gevolgd, beleid moet worden geïmplementeerd, aanpassingen aan de instellingen moeten worden doorgevoerd… Dit gaat gepaard met een verplichte (financiële) inspanning die de verschillende besturen moeten leveren. Beslissingen ‘van Europa’, zoals de nitraatrichtlijn of de liberalisering van de energiemarkt, kunnen heel wat gevolgen hebben voor kleine besturen die zich steeds maar weer moeten aanpassen aan de ‘regels van hogerop’. (Van Bever, Reynaert, Steyvers, & Vos, 2009). Dit zorgt ervoor dat sub-nationale en lokale besturen zelf gaan meespelen in het besluitvormingsproces om de uiteindelijke beslissing te kunnen beïnvloeden. Vooral sinds de jaren ’90 proberen lokale besturen steeds meer invloed uit te oefenen op de Europese besluitvorming. De Europese Unie richtte daartoe enkele organen op met als doel de regio’s van de lidstaten meer te betrekken bij de besluitvorming. Een voorbeeld hiervan is het Comité van de Regio’s (zie infra) die opgericht wordt in 1994 om de regio’s inspraak te garanderen in het besluitvormingsproces van de Europese Unie. Lokale besturen kunnen een aantal belangrijke opportuniteiten aangrijpen om hun positie te versterken in de Europese Unie. Volgens John (2000) zijn vooral de structuurfondsen de hoofdreden
Pagina | 3
waarom lokale en regionale overheden aandacht schenken aan de Europese Unie. De Europese ‘geldpot’ zorgt ervoor dat lokale besturen zich beter gaan organiseren om zo veel mogelijk aanspraak te kunnen maken op de structuurfondsen. Ze zullen geneigd zijn om zich te organiseren in partnerschappen om de Commissie te beïnvloeden omdat zelfs een kleine aanpassing van het beleid een groot voordeel voor de lokale en regionale besturen kan opleveren en zo het lokaal bestuur op de Europese kaart kan worden gezet. Een voorbeeld hiervan is het G4-samenwerkingsproject tussen de vier grootste steden van Nederland nl. Amsterdam, Den Haag, Rotterdam en Utrecht. Sinds 2003 is een permanent lobbykantoor gevestigd in Brussel voor de Nederlandse steden om 24 uur op 24 hun belangen te behartigen. Maar hoe zit dat in Vlaanderen? Hoewel uit het voorgaande blijkt dat de Europese Unie een niet te ontkennen impact heeft op de lokale besturen blijkt uit een onderzoek van Bursens (2002) dat Europaniet echt een ‘hot issue’ is in België. Hoewel het op eerste zicht lijkt alsof België met Brussel als hoofdstad heel sterk geëuropeaniseerd is , heeft Bursens aangetoond dat de salience van de Europese Unie in België eerder laag is (Bursens, 2002). Hij ziet daarbij de federale structuur van het land als belangrijkste reden voor deze bias. De Belgische politieke elite heeft jarenlang een interne politieke agenda gevoerd waarin weinig aandacht werd geschonken aan het buitenland. Daarnaast is Brussel het epicentrum van de Europese politiek en is de Europese Unie bijgevolg per definitie permanent aanwezig. Dat leidt ertoe dat Vlaamse (en Waalse) steden zich minder sterk organiseren in de Europese structuren die zich in het hart van Brussel bevinden. Maar geldt dit de dag van vandaag nog steeds? Is het zo dat Vlaamse lokale besturen geen neiging hebben om hun belangen op Europees niveau te verdedigen?
3. Onderzoeksvragen Zoals blijkt uit de inleiding, dringt de Europese Unie de laatste jaren steeds verder door in de verschillende bestuurslagen in haar lidstaten, vooral op het laagste niveau, het lokaal bestuur. Om deze kleine besturen ook een stem te geven geeft de Europese Unie hen de kans om zelf ook invloed uit te oefenen op het Europees beleid. Er zijn een pak mogelijkheden die lokale besturen kunnen aanspreken om zelf mee te spelen op Europees niveau. Maar maken de lokale besturen dan ook effectief gebruik van deze opportuniteiten? Deze vraag geeft de aanleiding naar een meer gerichte vraag, nl. of de Vlaamse lokale besturen gebruik maken van deze opportuniteiten. Uit onderzoek blijkt dat Vlaanderen een van de meest verstedelijkte gebieden van Europa is (Van den Bossche, 2009) . Volgens de voorspellingen van enkele auteurs zou deze verstedelijking een duidelijke verschuiving naar meer Europeanisering betekenen (o.a. Keating in Marshall, 2004). Dit betekent dat deze lokale besturen niet alleen passief de impact van de EU zouden ondergaan (top-down Europeanisering) , maar daarnaast ook zelf het Europees beleid zouden gaan beïnvloeden (bottom-up Europeanisering) . In deze masterproef wordt deze vraag nader onderzocht. Is het zo dat Vlaamse lokale besturen de kansen aangrijpen die de Europese Unie hen
Pagina | 4
biedt om invloed uit te oefenen op het Europees beleid? Kunnen we met andere woorden spreken van belangenbehartiging op Europees niveau door de Vlaamse lokale besturen? Op welke manier proberen ze invloed uit te oefenen? Door de Europese integratie en grotere impact van de Europese Unie lijkt het aannemelijk dat lokale besturen zich steeds meer rechtstreeks tot de Europese Unie wenden. Maar vanwege hun kleinschaligheid is het dikwijls moeilijk om dat alleen te doen. Daarom gaan lokale besturen partnerschappen aan met gelijkaardige steden in Europa. Uit onderzoek blijkt dat deze partnerschappen nog niet geheel gereguleerd zijn om ervoor te zorgen dat lokale besturen volledig participeren. Ook blijkt dat het vooral de centrale staat is, die de hoofdrolspeler is in het verdelen van de EU-structuurfondsen. Hoewel er grote regionale verschillen zijn, zijn lokale besturen nog niet genoeg ontwikkeld om zelf een actor te zijn in de verdeling van deze fondsen (Smith, 1995). In de inleiding hebben we al even aangehaald dat de Europese Unie in België niet echt een ‘hot issue’ is. Ook Joke Hofmans, Liaison officer Interbestuurlijk en Regionaal beleid bij Vleva, en Frederik Serroen, stafmedewerker van het Kenniscentrum Vlaamse steden, beamen dat de Europese Unie niet echt is doorgedrongen in Vlaanderen, laat staan de neiging hebben om het Europees beleid te beïnvloeden. Het zijn vooral de dertien Vlaamse centrumsteden die de laatste jaren meer aandacht lijken te schenken aan Europa. Dit brengt ons tot de tweede onderzoeksvraag; Wat zijn de struikelblokken voor Vlaamse lokale besturen om hun belangen op Europees niveau te behartigen? Deze onderzoeksvragen zijn de aanleiding naar een onderzoek naar de bottom-up Europeanisering van de Vlaamse lokale besturen. Zoals hierboven al vermeld zijn het vooral de dertien Vlaamse centrumsteden die stilaan de relevantie van De Europese Unie ontdekken. We zullen het onderzoek daarom ook afbakenen tot een onderzoek naar de bottom-up Europeanisering van deze dertien Vlaamse centrumsteden. Omdat dit onderzoek tot een politiek-wetenschappelijk resultaat wil komen, is het dan ook van belang om de bestaande relevantie literatuur omtrent het onderwerp bondig weer te geven. Vanuit de bestaande literatuur kan immers een hypothese worden geformuleerd die gestoeld is op politiek-wetenschappelijke concepten. Pas daarna kan werk worden gemaakt van een onderzoek die , op basis van een wetenschappelijk theoretisch kader, een antwoord kan geven op de onderzoeksvragen.
Pagina | 5
4. Literatuurstudie In de literatuurstudie die volgt zal een overzicht worden gegeven over de bestaande literatuur over het concept ‘Europeanisering’. Omdat dit begrip, zoals verder zal blijken, zeer algemeen is, zullen we ons verder in de literatuurstudie toespitsen op specifiekere concepten, nl. Europeanisering van lokale besturen en de bottom-up Europeanisering van lokale besturen om tenslotte de obstakels die lokale besturen ondervinden in hun proces naar meer bottom-up Europeanisering uit de literatuur te extraheren. 4.1. Europeanisering : het begrip Zoals vele concepten en begrippen in de politieke wetenschappen, is het begrip ‘Europeanisering’ moeilijk in één definitie te vatten. Volgens Capraso (2007) is het concept vooral een kind van zijn tijd, een uitgevonden term om de Europese integratie te onderzoeken. Olsen (2002) gaat er zelfs van uit dat ‘its usefulness may be more limited than its widespread use could indicate’. Diezelfde auteur pleit voor een nieuwe definitie van het woord ‘Europeanisering’, dit vooral omdat hij meent dat het concept te pas en te onpas wordt gebruikt voor verschillende uiteenlopende situaties. Zo onderscheidt hij vijf verschillende vormen van Europeanisering, elk met een verschillend onderzoekskader, maar die niet onafhankelijk van elkaar staan. De eerste definiëring van Europeanisering bevindt zich in het geografische spectrum. Hier staat de uitbreiding met nieuwe lidstaten centraal. De tweede definiëring plaatst hij in het institutionele kader. Europeanisering betekent hier de ‘strengthening of an organizational capacity for collective action and the development of common ideas, such as new norms and collective understandings regarding citizenship and membership’ (Checkel, 2001 in Olsen, 2002). Een derde interpretatie van Europeanisering focust op de impact van de Europese Unie op de interne politiek van de lidstaten. Hier ziet Olsen Europeanisering als ‘central penetration of national and sub-national systems of governance’ (Olsen, 2002). Met deze interpretatie in het achterhoofd gaan wetenschappers op zoek naar de manier hoe nationale entiteiten omgaan met de groeiende impact van de Europese Unie. De vierde vorm van Europeanisering concentreert zich op de culturele expansie van de Europese Unie. Het is een inward-looking definitie die vooral in de 20
ste
eeuw gehanteerd werd in het politiek-
wetenschappelijk onderzoek. Relevante onderzoeksvragen zijn hier dan bijvoorbeeld: ‘Hoe snel worden culturele gebruiken verspreid?’, ‘Welke factoren bepalen de mate van verspreiding van deze gebruiken?’, enz… Ook de verspreiding van normatieve waarden van de Europese Unie kan in dit onderzoek worden geplaatst. De vijfde en laatste omschrijving van Europeanisering volgens Olsen (2002) ziet de Europese Unie als een aparte, coherente en sterke politieke entiteit. De lidstaten verenigen zich in een sterke organisatie zonder interne grenzen en een sterke buitengrens. Deze verhandeling hanteert de derde definitie van Olsen en begrijpt Europeanisering als de impact van Europa op de nationale en sub-nationale staat. Deze derde definitie is onlosmakelijk verbonden met
Pagina | 6
de multi-level-governance theorie. In deze Europese integratie theorie staan drie bestuursniveau’s centraal die in constante interactie tot elkaar staan, nl. het Europees niveau , het nationaal niveau en het sub-nationaal niveau. Marks en Hooghe (2003), belangrijke auteurs die het multi-level-governance systeem zeer grondig hebben onderzocht, gaan ervan uit dat de EU een systeem van ‘multiple levels’ geworden is. De relevantie van deze nieuwe theorie is ten eerste dat deze benadering de verschillende ‘levels’ niet ziet als een deel van een hiërarchie. Deze hiërarchie betekent bijvoorbeeld een bovenschikking van Europa ten opzichte van de lidstaat en van de lidstaat ten opzicht van de lokale besturen. Ten tweede gaat deze theorie niet enkel van staats-gerichte besluitvorming uit, ook besluitvorming in publiek-private ondernemingen, samenwerkingsverbanden,… worden mee in rekening genomen. Hiermee bedoelt men dat het besluitvormingsproces ook beïnvloed kan worden door nietstatelijke actoren (John, 2001). Hierbij denken we aan NGO’s, milieu-bewegingen,… Dat maakt dat de multi-level-governance benadering zeer complex in elkaar zit, maar wel afstapt van een hiërarchisch gestructureerde bestuursvorm met de Europese Unie als belangrijkste beslissingsniveau en de lokale besturen als minst belangrijke bestuursniveau. Het fenomeen van de Europese integratie wordt al decennialang onderzocht. De dominante definities over Europeanisering systeem hanteren een top-down gerichte visie. Dat betekent dat vooral impact van de Europese Unie op de lidstaten wordt onderzocht (Kern , 2009). Een voorbeeld hiervan is hoe een bepaalde stad zich aanpast aan de nitraatrichtlijn, slachthuizen die zich moeten houden aan strenge richtlijnen,... Ladrech (1994), een van de eerste auteurs die een definitie formuleerde voor deze top-down Europeanisering ziet het proces als ‘an incremental process reorienting the direction and shape of politics to the direction and shape of politics to the degree that EC politics land economic dynamics become part of the organizational logic of national politics and policy-making’. Een andere top-down visie komt van Risse, Cowles en Caporaso (Cowles, Caporaso, & Risse, 2001) die Europeanisering omschrijven als “the emergence and the development at the European level of distinct structures of governance, that is, of political, legal and social institutions associated with political problem-solving that formalizes interactions among the actors, and of policy networks specializing in the creation of authoritative rules”. Vink en Graziano (2008) hanteren dan weer een nogal algemene definitie en zien Europeanisering als ‘the domestic adaptation to European regional integration’. Börzel en Risse (2000) definiëren het concept Europeanisering dan weer als ‘a process of change at the domestic level in which the Member States adapt their processes, policies and instituitons to new practices, norms, rules and procedures that emanate from the emergence of a European system of governance’ (Börzel & Risse, 2000). Ze zien Europeanisering als een onafhankelijke variabele die impact heeft op het nationaal beleid, processen en instituties. Maar dit is slechts één manier om Europeanisering te bekijken. Een tweede manier om een invulling te geven aan het begrip Europeanisering is een bottom-up visie. Wanneer top-down Europeanisering gaat over de impact van de Europese Unie op de lidstaten, is bottom-up Europeanisering net het
Pagina | 7
onderzoek naar de impact die lidstaten kunnen hebben op de Europese Unie. Beyers en Trondal (2003) benadrukken de relevantie van een bottom-up visie op Europeanisering; ‘Top-down Europeanisation does not adequately improve our understanding of why member-states and their representatives behave quite differently at the European level. In general, we think that the Europeanisation literature has been somewhat skewed towards the adaptation of member-states as recipients of the policy outputs generated by Euro-level processes’. Hoewel we in deze verhandeling geen comparatief onderzoek zullen voeren naar de verschillen tussen lidstaten, willen we net als Beyers en Trondal de relevantie van het bottom-up onderzoek belichten. Zo willen we hier de vraag stellen waarom lokale besturen al dan niet hun belangen gaan behartigen op Europees niveau (bottom-up). Een meer uitgebreide theoretische invulling van het begrip bottom-up Europeanisering wordt hieronder uiteen gedaan, dit omdat de focus van dit onderzoek vooral op deze bottom-up Europeanisering ligt. Ook zal meer specifiek worden ingegaan op de Europeanisering van de lokale besturen, dit om het brede begrip Europeanisering meer relevant voor dit onderzoek te maken.
4.2. Europeanisering van de lokale besturen
A. Het concept Wanneer we Europeanisering toespitsen op het lokaal niveau, wordt de definitie al wat enger. Dit reflecteert zich ook in de geringe literatuur die bestaat over de impact van de Europese unie op de lokale besturen. Slechts de laatste jaren zijn enkele auteurs zich gaan bezighouden met dit fenomeen. Dit heeft vooral te maken met het feit dat de Europese integratie tot voor kort weinig impact had op de lokale besturen (Kern, 2009). Toch wordt de laatste jaren de impact van de Europese Unie op lokale besturen steeds groter. Tegemoetkomend aan de definiëring van Olsen (zie hierboven) beschrijven Van Bever et al. (Van Bever, Reynaert, Steyvers, & Vos, 2009) Europeanisering als ‘het binnendringen van de Europese Unie in de politiek-bestuurlijke instituties op nationaal, maar in het bijzonder op lokaal vlak.’ Börzel en Risse (2000) zien drie dimensies waarlangs de impact van de Europese Unie op de lokale besturen kan worden geanalyseerd. Deze drie dimensies zijn ten eerste de ‘policy’ . Hiermee bedoelt men de steeds grotere impact van de beleidsinitiatieven van de Europese Unie. De dag van vandaag is ongeveer 75´% van de nationale wetgeving eigenlijk wetgeving die geïnitieerd wordt door de Europese Unie (Van den Broeck, 2012). Dit heeft belangrijke consequenties omdat lokale besturen zich steeds moeten aanpassen op wetgevend en administratief vlak. De tweede dimensie concentreert zich op ‘politics’. Door die grotere impact van de policies zijn er ook veranderingen op politiek vlak merkbaar. Hier denken we vooral aan de maatschappelijke relevantie, aggregatie en representatie van de lokale besturen. Politieke actoren beginnen zich ook aan te passen aan de grotere impact van de Europese Unie. Dit manifesteert zich bijvoorbeeld aan een grotere aandacht voor De Europese Unie in een
Pagina | 8
partijdiscours of verkiezingscampagne. Ten laatste kan ook de ‘polity’ worden onderzocht. Hier is al het meeste onderzoek naar geleverd. Het gaat hier vooral om analyse van de impact van de Europese besluitvorming op processen, beleid en instituties op lokaal vlak. Voorbeelden zijn onderzoek naar intergouvernementele organisaties, nationale bureaucratieën, administratieve structuren, juridische structuren, enz.. De focus van deze onderzoeken zijn meestal specifiek op één domein gericht of op de ‘system-wide’ instituties als geheel. Deze drie dimensies waarlangs we de Europeanisering van lokale besturen kunnen onderzoeken kunnen we eigenlijk rangschikken in een driehoek waar onderzoek naar ‘polity’ aan de basis ligt en onderzoek naar ‘policy’ zich in de top bevindt. Dit betekent dat het gros van het onderzoek naar Europeanisering van de lokale besturen zich concentreert op de aanpassing van ‘polity’ in de lokale besturen. Dit alles maakt duidelijk dat de Europese Unie steeds meer aan invloed wint. We kunnen hier ook verwijzen naar de multi-level-governance theorie van Marks en Hooghe (2001) die in een meer omvattend theoretisch kader aantonen dat de onderlinge relaties tussen de verschillende besluitvormingsniveaus in de lidstaten van de Europese Unie veranderen onder invloed van de Europese integratie. Doordat de Europese Unie geen onderscheid maakt tussen de lidstaten en hun subnationale entiteiten is de rol van de lokale besturen in het Europese verhaal moeilijk te omschrijven. Europese wetten zijn meestal in de vorm van directieven, die eerst door de overheid moeten worden omgezet in nationaal recht. Volgens Keating (in Marshall, 2004) is het nochtans relevant om het onderzoek naar Europeanisering toe te spitsen op het lokaal niveau. Volgens hem vindt er de laatste decennia een ‘reterritorialisation’ van Europa plaats. Hij bedoelt daarmee dat ‘…city-regions are becoming more heterogenous, multi-cultural and pluralist. New demands are being placed on the political agenda, from strategies of ecnomic development, through environmental concerns, to issues of social justice and identity politics. Yet the policy options available to city-regions as political systems are constrained by the external competitive environment. Here lies the dilemma of contemporary urban and regional politics.’ Door sterkere verstedelijking worden lokale besturen steeds meer bewust van de kansen die de Europese Unie biedt. Ook John (2001) ziet een verandering in de relatie tussen de centrale overheid en de sub-nationale besturen. Door de voortschrijdende Europese integratie worden de al netwerken tussen verschillende bestuurslagen nog intenser. Deze uitbreiding van de netwerken zorgt voor een opportuniteit tot meer strategische interactie voor elk beleidsniveau. Peter John definieert de impact van de Europese Unie op het subnationale niveau als ‘a process whereby European ideas and practices transfer to the core of local decision-making as well as from local policy-making arenas to the supranational level. The European function is a means whereby public authorities can innovate and initiate policies and programmes in the context of trans-national cooperation and European policy-making’ (2001). Deze definitie is dermate interessant omdat
John
suggereert dat er twee verschillende componenten zijn in de Europeanisering van lokale besturen. Enerzijds ziet hij een download en anderzijds een upload-Europeanisering. Ten eerste geeft de
Pagina | 9
economische integratie een incentive aan de lokale besturen om zich beter aan te passen aan de economische verandering. Subnationale entiteiten worden aangezet om publiek-private coalities te vormen om informatie uit te wisselen (cfr, bottom-up Europeanisering). Ten tweede is het de Europese Unie zelf die de subnationale politiek beïnvloedt. Door nieuwe wetgevende instellingen te creeëren, rijkt de besluitvorming niet alleen het tot nationaal niveau, maar ook sub-nationale besturen worden door deze Europese besluitvorming beïnvloed (cfr. top-down Europeanisering). Net zoals John ziet ook Marshall (2004) een tweeledige Europeanisering op lokaal niveau en definieert de beide componenten. Hij ziet download-Europeanisation als ‘the changes in policies, practices, preferences or participants within local systems of governance, arising from the negotiation and implementation of EU programmes’. Een voorbeeld hiervan is de aanstelling van een lokale ambetenaar die de opdracht krijgt zich specifiek op Europese subsidiedossiers te richten. Vervolgens omschrijft hij upload-Europeanisation als ‘the transfer of innovative urban practices to the supranational arena, resulting in the incorporation of local initiatives in pan-European policies or programmes’. Een actueel voorbeeld van deze upload-Europeanisering is het Eurocities project die grotendeels tot doel heeft informatie uit te wisselen tussen Europese steden, dus niet uitsluitend op de ‘geldpotten’ gericht (zie infra). De Rooij (2000) ziet drie verschillende manieren hoe de lokale besturen impact ondervinden van de Europese Unie. Ten eerste ziet hij een impact op de organisatorische structuur van een lokaal bestuur. De impact van Europa resulteert in het al dan niet aanstellen van nieuwe ambtenaren, een nieuwe dienst, Europa op de agenda van de gemeenteraad,… Ten tweede ziet hij een input van de Europese Unie zelf. Dit gaat dan vooral om de implementatie van EU-wetgeving, criteria voor subsidies leren kennen,… De derde, en voor ons onderzoek de meest relevante, opdeling is de output naar de Europese Unie. Het gaat hier vooral om actieve pogingen om het beleid van de EU te beïnvloeden, de verdeling van de structuurfondsen in eigen voordeel proberen te veranderen, een lobby-kantoor in Brussel, …
B. Classificaties Nu we het concept Europeanisering van dichterbij hebben bekeken , rijst de vraag hoe de mate van Europeanisering van lokale besturen kan worden ‘gemeten’. In de literatuur wordt meestal gebruik gemaakt van classificatieschema’s die aan de hand van bepaalde criteria lokale besturen indelen naargelang de mate van Europeanisering. Een van de toonaangevende, maar ondertussen wel wat gedateerde, classificatieschema’s komt van Peter John (1994 in John, 2001). Hoewel dit niet de meest recente opdeling is, blijft het ons insziens een interessant kader om de Europeanisering van lokale besturen te onderzoeken. Hij stelt de fases van
Pagina | 10
Europeanisering waarin lokale besturen zich bevinden voor als een opklimmende ladder. Hoe meer interactie er is tussen lokale besturen en Europese ideeën en gebruiken, hoe hoger de lokale besturen op de ladder geplaatst kunnen worden. Het komt erop neer dat lokale besturen ‘fully Europeanized’ zijn wanneer ze Europese ideëen in hun beleid integreren. Dan hebben ze volgens John de hoogste ladder van Europeanisering bereikt. Wanneer lokale besturen zich helemaal onderaan de ladder bevinden, dan vertonen ze een ‘minimal’ mate van Europeanisering. Hier is Europees beleid een verplichting. Hier denken we bijvoorbeeld aan Europese normen zoals de nitraatrichtlijn die veel aanpassingen van de lokale besturen vergden.
In zijn artikel ‘Europeanisation at the urban level’ ontwikkelt Marshall (2004) een interessant framework om de Europeanisering van de lokale besturen te onderzoeken. Zoals hierboven vermeld, ontwaart Marschall twee dimensies in de definitie van Europeanisering. Enerzijds ziet hij een downloadcomponent en anderzijds een upload-component in de Europeanisering (zie supra). Hij gaat ervan uit dat lokale participatie in het Europees beleid resulteert in vier verschillende vormen van Europeanisering. De eerste vorm is de Europeanisering van de lokale overheid (download-Europeanisering). Hiermee bedoelt Marhall ‘local authorities adjusted European norms of direct lobbying, partnership working and long-term strategic programming in order to benefit from the ‘carrot’ of Structural Funding ‘. De tweede vorm van Europeanisering van de lokale besturen is Europeanisering van niet-statelijke actoren die ook meespelen op lokaal vlak (download-Europeanisering). Hiermee bedoelt Marshall dat ook niet-statelijke actoren en organisaties die belangen hebben op het lokaal niveau, zich aanpassen aan de impact van de Europese Unie. De derde vorm van Europeanisering is Europeanisering van lokale partnerschappen en nieuwe lokale netwerken (download-Europeanisering). Door de belangen van statelijke en niet-statelijke actoren ziet Marshall een trend naar meer samenwerking tussen verschillende lokale besturen om zo
Pagina | 11
meer kans te maken op de ‘geldpotten’ van de Europese Unie. De laatste vorm van Europeanisering die lokale besturen volgens Marshall typeren is de Europeanisering die de verspreiding van lokale gebruiken langs transnationale netwerken en EU-instituties voltrekt (upload-Europeanisering). Hier staat de terugkoppeling van ervaringen en initiatieven van de lokale besturen naar het supranationaal niveau centraal. Het Eurocities project kunnen we hier als voorbeeld geven. Een meer genuanceerde classificering van Europeanisering van de lokale besturen komt van Kristine Kern. In haar interessante bijdrage ‘Cities in a European Setting’ maakt Kern (2009) een andere indeling van het concept ‘Europeanisering’. In plaats van de tweeledige opdeling in bottom-up en top-downEuropeanisering, gaat ze iets verder in de precisering van de concepten en onderscheidt drie dimensies van het fenomeen Europeanisering op lokaal niveau. Ten eerste kan Europeanisering volgens Kern worden gezien als de implementatie van EU-wetten op het lokaal niveau. Ze hanteert de benaming ‘hierarchical Europeanization’, we kunnen dit vergelijken met de top-down Europeanisering. Het gaat hier vooral over de de impact van de EU-wetgeving op het lokaal niveau en hoe het nationaal en subnationaal niveau zich aanpast aan de steeds grotere invloed van de Europese Unie. In dit opzicht maken lokale besturen deel uit van een hiërarchische structuur met Europa hoogst op de ladder, en de lokale besturen op de laagste trede van de hiërarchische ladder. Vanuit het oogpunt van hiërarchical Europeanization worden de lokale besturen eerder gezien als passief object die de impact van de Europese Unie enkel kan ondergaan. Hier blijven de nationale staten de belangrijkte speler in het Europeaniseringsproces. Maar door de impact van de Europese Unie op de lidstaten worden ook opportuniteiten gecreëerd die lidstaten kunnen aangrijpen om invloed uit te oefenen op de besluitvorming van de Europese Unie. De lidstaten worden als het ware aangezet om zelf initiatief te nemen en dit naar het EU-niveau over te hevelen. Kern (2009) spreekt hier van ‘cooperative Europeanization’. Aanvankelijk proberen steden en gemeentes via het nationaal niveau te lobbyen op de Europese Unie, maar meer recentelijk nemen de lokale besturen steeds meer hun toevlucht naar het Europese niveau, zonder het nationale niveau eerst aan te spreken. Hier spelen de formele instellingen van de Europese Unie zeker een rol (zoals het Comité van de Regio’s). Maar daarnaast zijn ook nog andere manieren om het beleid te beïnvloeden. Netwerkvorming en lobbyen bij Europese instellingen zoals de Commissie zijn geen uitzondering. Ook partnerschappen met andere steden om zo meer Europese structuurfondsen aan te spreken is een vaakgebruikte strategie. Deze dimensie combineert elementen uit de top-down en de bottom-upbenadering en overstijgt hiermee de opdeling tussen bottom-up en top-down Europeanisering. Een derde vorm van Europeanisering volgens Kern (2009) omschrijft ze als ‘horizontal Europeanization’. In deze vorm van Europeanisering zijn de Europese instituties niet rechtstreeks aanwezig, maar staan de netwerken tussen verschillende subnationale en nationale entiteiten centraal, al dan niet met ondersteuning van de Europese Unie (Kern , 2009). Een voorbeeld hiervan is het Eurocities project (zie infra).
Pagina | 12
4.3. Bottom-up Europeanisering van de lokale besturen Hoewel het zeker niet onnuttig is om de top-down Europeanisering te onderzoeken, spitsen we ons in deze verhandeling toe op de manier waarop lokale besturen zelf een invloed uitoefenen op de Europese Unie. In de hierboven geschetste literatuur belichten verschillende auteurs het bottom-upconcept. Wanneer we het in deze masterproef hebben over bottom-up Europeanisering, dan bedoelen we het fenomeen wanneer lokale besturen zelf initiatief nemen om hun belangen op Europees niveau te behartigen. Ze gaan met andere woorden proactief initiatief nemen om het Europees beleid te beïnvloeden.
A. Opportuniteiten Zoals we hierboven al vermeld hebben, ondervinden lokale besturen een grote mate van invloed van de Europese Unie. Dit kan een incentive zijn om proactief het Europees beleid te beïnvloeden. De vraag rijst op welke manier lokale besturen zelf input kunnen leveren in de Europese besluitvorming. Hoewel er voor de jaren ’70 toch een vorm van cross-nationale samenwerking tussen lokale besturen merkbaar is, blijft deze vooral tot doel politici een internationaal gezicht te geven. Er is in die tijd nog geen sprake van samenwerking om het beleid te beïnvloeden (John,2001). Tot diep in de jaren ’80 blijft de Europese Unie vooralsnog enkel op de economische integratie gericht (Kern, 2009). Het is met de eenmaking van de interne markt, die fysieke, technische en fiscale grenzen tussen de Europese lidstaten doet vervagen, dat de Europese Unie nu ook op andere beleidsdomeinen invloed begint uit te oefenen (John,2001). Sinds de jaren ’80 zien we een verschuiving naar geleidelijk meer beweging op het subnationaal niveau. Sinds dan beginnen de lokale besturen ook hun belangen te behartigen op Europees niveau. In zijn onderzoek naar de impact van de Europese Unie op het lokaal bestuur in Nederland gaat De Rooij (De Rooij, 2002) ervan uit dat door de Europese integratie een aantal opportuniteiten aan het oppervlak komen voor lokale besturen om zich beter te organiseren ten aanzien van de Europese Unie. Hij legt er de nadruk op dat elk bestuur van elk land op een verschillende manier met deze opportuniteiten omgaat. Er zullen verschillen zijn in de keuze van bepaalde besturen zijn inzake personeel, tijd, geld, … Het ligt er vooral ook aan in welke mate lokale besturen belemmerd worden in hun eigen Europawerking door hun nationale overheid. De Rooij (2002) onderscheidt volgende opportuniteiten voor lokale besturen in hun relatie tot de Europese Unie: de eerste opportuniteit is het vormen van een sterkere positie voor lokaal bestuur in de Europese Unie. Dit gebeurt vooral door de instellingen die de Europese Unie zelf opricht, zoals het Comité van de Regio’s. Deze instellingen geven de kans aan lokale besturen om mee te beslissen in de Europese besluitvorming. De tweede
Pagina | 13
opportuniteit zijn de Europese structuurfondsen en gefinancierde projecten in de lidstaten waar de lokale besturen gebruik van kunnen maken. Dit zijn de zogenaamde ‘geldpotten’ van Europa (Goldsmith, 2011). De lokale besturen zijn wel verplicht te voldoen aan de voorwaarden die de Europese Unie stelt. Zo worden lokale besturen gestimuleerd om Europees beleid naar de stad te trekken en dus steeds meer worden geëuropeaniseerd. De derde opportuniteit voor lokale besturen is de opkomst van verschillende associaties van lokale besturen in de EU en participatie in informele EU-netwerken. Hiervan zijn netwerken als Similarcities, Eurotown, Eurocities,… een voorbeeld (zie infra). In deze masterproef baseren we ons op deze opportuniteiten die De Rooij (2002) ontwaart.
B. Strategieën Om in te spelen op de opportuniteiten van Europa, kunnen lokale besturen beroep doen op verschillende strategieën. Vanuit de literatuur maken we een lijst op met de meest gebruikte strategieën die lokale besturen kunnen hanteren om het beleid van de Europese Unie te beïnvloeden. Deze lijst wordt gekenmerkt door het feit dat de strategieën vooral kunnen worden gebruikt door Vlaamse besturen, dit om de lijst relevanter te maken voor dit onderzoek. Het is dus belangrijk op te merken dat deze lijst niet per definitie bruikbaar is voor elk lokaal bestuur in Europa. We zijn er ons van bewust dat een lijst van strategieën ongetwijfeld een onvolledigheids-bias vertoont, er bestaan namelijk heel wat verschillende strategieën die lokale besturen kunnen hanteren om invloed uit te oefenen op de Europese Unie. Daarnaast is het ook belangrijk op te merken dat sommige strategieën niet eenduidig kunnen worden afgebakend. Het is in realiteit zo dat een bepaalde strategie voor verschillende doeleinden kan worden gebruikt (expertise uitwisselen én geld zoeken) wat het moeilijk maakt een vaste opdeling te maken tussen de verschillende strategieën. Dit onderzoek maakt een onderscheid tussen vier strategieën, nl. het verwerven en uitwisselen van expertise, samenwerken, vertegenwoordiging en lobby. B.1. EXPERTISE Om het Europees beleid te beïnvloeden is het van groot belang dat lokale besturen weten hoe Europa in elkaar zit. Ze moeten weten welke kanalen kunnen worden aangesproken om hun belangen te behartigen en moeten op de hoogte te zijn van de mogelijkheden om dit te doen. Enkele organisaties op Vlaams niveau werken als een ‘verbindingskanaal’ tussen het lokaal bestuur en het Europees niveau. De belangrijkste organisaties waar Vlaamse lokale besturen beroep op kunnen doen zijn; -
Vleva Het Vlaams-Europees verbindingsagentschap (Vleva) is een samenwerking tussen de Vlaamse
overheid en het Vlaamse middenveld die zich profileert als kennismakelaar, netwerkbouwer, belangenbehartiger en projectbegeleider voor de Vlaamse lokale besturen in relatie tot de Europese Unie. Vleva werd opgericht om de link te leggen tussen Vlaamse overheden en middenveld en de
Pagina | 14
Europese instellingen. Het verbindingsagentschap verzamelt informatie over Europa waarop lokale besturen kunnen beroep doen. Dit gaat vooral over Europese financieringsmogelijkheden, regelgeving, Europese beleidslijnen,… Daarnaast ‘verspreidt Vleva de Vlaamse behoeften en bekommernissen op de Europese fora. Vleva stimuleert het informele overleg tussen alle actoren’ (www.vleva.be). De werking van Vleva is dus dubbel. Enerzijds verstrekt zij informatie over Europa aan lokale besturen en ten tweede wil ze de belangen van de lokale besturen verspreiden in het milieu van Europese beleidsmensen. Vleva organiseert infosessies waar de lokale besturen kunnen intekenen. Deze zijn enerzijds bedoeld om informatie over Europa te verspreiden, maar is tegelijkertijd een opportuniteit voor lokale besturen om een netwerk op te bouwen. Zo nodigt Vleva mensen uit van de Europese Commissie, het Europees Parlement , mensen uit de Vlaamse overheid en het Vlaamse middenveld op de (vrijblijvende) bijeenkomsten. Vleva poneert als belangenbehartiger op te treden voor alle lokale besturen samen. Zo creëert Vleva de mogelijkheid voor Vlaamse besturen om hun standpunten kenbaar te maken en hun belangen op Europees niveau behartigd te zien. Tenslotte wil Vleva dienst doen als projectbegeleider en loket waar Vlaamse besturen en middenveld terecht kunnen wanneer ze informatie over Europa willen inwinnen. Met hun subsidiewijzer (www.vleva.eu/subsidiewijzer) wordt een overzicht gegeven met alle subsidieoproepen, infosessies, partneroproepen en nationale contactpunten. Hier kunnen Vlaamse besturen en het middenveld gebruik van maken om sneller en meer accuraat aan informatie te komen.
-
VVSG De Vereniging van Vlaamse steden en Gemeenten, kortweg VVSG, is een vzw die de belangen
van de lokale besturen wil behartigen ten aanzien van andere besturen en derden (www.vvsg.be). De organisatie van de vereniging concentreert zich rond drie kerntaken . Ten eerste biedt het VVSG steun, informatie en dienstverlening aan alle leden van het VVSG (naast Vlaamse steden en gemeentes zijn ook alle OCMW’s, politiezones, afvalintercommunales, intercommunales voor streekontwikkeling en andere intercommunales lid van VVSG). Ten tweede komt het VVSG op als belangenbehartiger van de lokale besturen. Dit gaat vooral over belangenbehartiging op Vlaams en federaal niveau. Maar ook op Europees niveau speelt het VVSG een rol. Het VVSG is bijvoorbeeld vertegenwoordigd in de CEMR (zie infra). Ten derde is het VVSG een beweging van de eerstelijnsoverheid en netwerkorganisatie. Het VVSG bestaat uit verschillende teams waar team Europese en Internationale samenwerking er één van is.
Pagina | 15
-
Kenniscentrum Vlaamse Steden Het Kenniscentrum Vlaamse Steden is een initiatief van de dertien Vlaamse centrumsteden en
het VVSG. Deze interlokale samenwerking werd in 2007 opgezet om de verschillende centrumsteden dichter bij elkaar te brengen. Het Kenniscentrum wil de stedelijkheid in Vlaanderen versterken om zo tot een duurzaam en democratisch beleid te komen. Ze doet dat door een leerprocessen te stimuleren in de steden en het netwerk van de steden groter te maken. Dit alles zou er moeten voor zorgen dat er een betere stedelijke organisatie, dienstverlening en beter beleid komt. Daarnaast wil het Kenniscentrum Vlaamse Steden dienst doen als belangenbehartiger van de centrumsteden bij Vlaanderen. Naast de focus op stedelijk woonbeleid, gebiedsgerichte werking en stad en stedelijke gebieden, is Europa ook een belangrijk thema die het Kenniscentrum voorop stelt. Door initiatieven rond kennisdeling, competentieopbouw, netwerking en beleidsbeïnvloeding wil het Kenniscentrum de Vlaamse centrumsteden stimuleren zich beter te organiseren op Europa. -
De provincie In Vlaanderen zetten de provincies vaak ook in op Europa. Zij verzamelen, net als de net
besproken organisaties ook veel informatie over mogelijk Europese projecten. Een tool die daarbij wordt aangereikt door de provincies is de zogenaamde Europe Direct. Dit verbindingsnetwerk komende van de Europese Commissie is in alle Vlaamse provincies aanwezig en heeft tot doel de burger te informeren over het Europees beleid en de mogelijkheden die de Europese Unie biedt. Daarnaast is Europe Direct een manier om in contact te komen met andere diensten, ze heeft met andere woorden een netwerkfunctie waar steden gebruik van kunnen maken om meer informatie over een bepaald thema te zoeken. Ten laatste organiseert Europe Direct infosessies over Europa die toegankelijk zijn voor iedereen. B.2. SAMENWERKEN Europese steden kampen vaak met gelijkaardige problemen. Dit biedt een opportuniteit tot het vormen van netwerken om ideeën uit te wisselen, kennis op te doen en informatie uit te wisselen over het aanpakken van problemen met andere Europese steden. Dit resulteert in verschillende netwerken en partnerschappen tussen grote en kleine Europese steden, al dan niet ondersteund door Europa. -
Eurocities
Eurocities is een sterk uitgebouwd netwerk van grote Europese steden die opgericht is in 1986 door zes grote Europese steden die op dat moment allemaal met dezelfde economische problemen kampten. Op dit moment bestaat Eurocities al uit meer dan 140 grote steden, verspreid over 30 Europese landen. Het netwerk wordt georganiseerd in zes thematische fora, verschillende werkgroepen, activiteiten en evenementen waarop lokale besturen kunnen intekenen. Hun doel is ‘to reinforce the important role that local governments should play in a multilevel governance structure. We aim to shape the opinions of Brussels stakeholders and ultimately shift the focus of EU legislation in a way which allows city
Pagina | 16
governments to tackle strategic challenges at local level’ (Eurocities, 2012). Een duidelijke vorm van een Europees netwerk die de belangen van lokale besturen wil behartigen op Europees niveau (bottom-up). In de zes fora organiseert Eurocities telkens werkgroepen waar lokale besturen met elkaar in contact kunnen komen om informatie uit te wisselen. Om lid te worden van Eurocities, moet een stad minstens 250 000 inwoners hebben. Kleinere steden kunnen zich wel aansluiten bij één of meer van de zes fora. Eurocities is een formele organisatie. Dat wil zeggen dat er een vaste structuur in de organisatie zit. Ten eerste heeft Eurocities een kantoor in Brussel. Dit kantoor kan worden gezien als orgaan die het beleid, de verschillende projecten, HR, administratie, communicatie en de financiële kant van het verhaal organiseert en coördineert. Daarnaast kan het ook worden gezien als lobbykantoor. Door de aanwezigheid in Brussel kan veel aandacht gaan naar het rechtstreeks aanspreken van Europese beleidsmensen en (in)formeel netwerken. Ten tweede is er een Executive Committee, bestaande uit twaalf vertegenwoordigers die de beleidslijnen uitstippelen van het werk in Eurocities. Op dit moment is de voorzitter de burgemeester van Kopenhagen, Frank Jensen. Er is één iemand uit België vertegenwoordigd in dit comité, nl. de burgemeester van Gent, Daniel Termont. Eurocities wordt doorgaans gezien als invloedrijk orgaan die de belangen van de lokale besturen behartigd. Dit blijkt uit officiële documenten, komende van de Commissie. De Commissie verwijst op hun site naar de fora die Eurocities aanbiedt voor de lokale besturen (een concreet voorbeeld hiervan is de publicatie van het Social Affairs Forum-event van maart 2012 op de website van de Europese Commissie).
-
Convenant of Mayors
Het Burgemeestersconvenant is een samenwerking van ondertussen al 3745 verschillende steden inzake energie-efficiëntie en het gebruik van duurzame energiebronnen in het kader van de Europa 20.20.20-strategie. De medewerking van de steden is volledig op vrijwillige basis en er wordt geen enkel financieel doel beoogd. In het netwerk wordt vooral informatie uitgewisseld over de 20% CO2 reductiedoelstelling met het doel deze voor 2020 te behalen en zelfs te overtreffen. -
(Trans)nationale netwerken en partnerschappen Naast Eurocities bestaan nog andere netwerken waar steden kunnen op intekenen in functie
van het uitwisselen van informatie, ervaringen delen, netwerken opbouwen. Voorbeelden van ander netwerken zijn Smarticities, Eurotowns, URBACT, Similarcities, ,…
Pagina | 17
Steden kunnen ook in een samenwerkingsverband met andere steden werken. Meestal gaat het over functionele netwerken: netwerken die gespecialiseerd zijn in één bepaalde sector of beleidsdomein, maar dit is niet noodzakelijk. Zoals we in de inleiding van deze masterproef al uiteen hebben gedaan, focust de Europese Unie, in het bijzonder de Europese Commissie, op een sterkere territoriale cohesie. Door een eengemaakt Europa kunnen burgers op een meer efficiënte manier gebruik maken van diensten door problemen op een gemeenschappelijke manier aan te pakken. Om deze samenwerking te promoten, wil de Europese Commissie grensoverschrijdende samenwerking ondersteunen. Dit doet ze onder andere door fondsen (vb. Interreg) en structuren op te richten (vb. EGTS) die lokale besturen (financieel) stimuleren om grensoverschrijdend samen te werken. Deze partnerschappen resulteren in wederzijdse kennisuitwisseling en kunnen daarom worden gezien als belangrijke tool voor lokale besturen om zich te positioneren op Europees niveau. Tenslotte kan transnationale samenwerking ook een vorm van Europeanisering zijn zonder daarvoor de ‘geldpot’ van de Europese Unie aan te spreken. Door voormalige partnerschappen, zustersteden en andere samenwerkingsverbanden kan een lokaal bestuur samenwerken met een andere Europese stad om zo expertise uit te wisselen. Informatie kan worden gedeeld wat leidt tot het vervagen van de grenzen tussen de lidstaten van de Europese Unie. Een goed voorbeeld van zo’n samenwerking is de Lille-Metropole samenwerking tussen gebieden in Noord-Frankrijk en West-Vlaanderen.
B.3. VERTEGENWOORDIGING Wanneer lokale besturen invloed willen uitoefenen op het Europees beleid, dan is er ook de mogelijkheid om het lokaal bestuur te vertegenwoordigen in één van de officiële Europese organisaties, opgericht met als doel meer gehoor te geven aan de lokale besturen. -
Comité van de Regio’s Met het Verdrag van Maastricht heeft de Europese Unie in 1994 een kanaal opgericht,
bestaande uit vertegenwoordigers van de lokale besturen over heel Europa, waarmee wetgevende instellingen in de Europese Unie rekening moeten houden om het beleid op poten te zetten (Hooghe & Marks, 2001). Ten tweede kan het Comité van de Regio’s zelf initiatief nemen om een mening te geven over een bepaald item waar de belangen van lokale overheden in een zeker mate beïnvloed worden. Dit orgaan telt 344 leden, allemaal vertegenwoordigers van lokale besturen in heel de Europese Unie. Elke lidstaat mag een bepaald aantal mensen afvaardigen naar dit orgaan, op voorwaarde dat deze een mandaat hebben in een lokale of regionale vergadering. België kreeg 12 zetels die dan nog eens werden onderverdeeld over de verschillende deelstaten.
Pagina | 18
Naast het behartigen van de belangen van lokale besturen op Europees, zorgt het Comité van de Regio’s ook voor het ondersteunen voor regio-versterkende initiatieven, uitgedragen door de Europese Unie. Het Comité van de Regio’s legt bijvoorbeeld de nadruk op de relevantie van grensoverschrijdende samenwerking zoals EGTS (www.portal.cor.europa.eu) . Uit onderzoek is evenwel gebleken dat het Comité van de Regio’s weinig invloed kan uitoefenen op de effectieve Europese besluitvorming . Dit komt vooral door het feit dat het CoR enkel advies kan geven (Europese instellingen zijn dus niet verplicht om het advies op te volgen) en omdat de leden vanuit zeer uiteenlopende regio’s komen. uiteenlopend lidmaatschap van lokale besturen. Uit enkele documenten blijkt zelfs dat de adviezen van het Comité van de Regio’s vaak niet eens wordt gelezen (Vos, 2011).
-
CEMR
De Raad van Europese Gemeenten en Regio’s, opgericht in 1951, is een organisatie die bestaat uit leden van ongeveer 50 associaties van steden, gemeenten en regio’s die gevestigd zijn in ongeveer 40 verschillende landen. Samen zijn ze goed voor de vertegenwoordiging van ongeveer 100.000 lokale en regionale besturen (CEMR, z.d.). Het doel van de CEMR is vooral het mee vorm geven, het verbeteren en het beïnvloeden van het Europees beleid inzake lokale en regionale besturen op Europees niveau. Ze probeert ervoor te zorgen dat deze lokale en regionale besturen niet benadeeld worden door het beleid van de Europese Unie. De CEMR is een formele instelling en wordt aangestuurd door een voorzitter, een directiecomité en een Raad van Bestuur. Voor België zijn er vijf mensen uit de verschillende deelstaten die zetelen in deze raad van bestuur (policy committee). Het is Luc Martens, burgemeester van Roeselare, die zetelt voor Vlaanderen namens de VVSG. In de Raad van Bestuur worden de grote lijnen en de werkzaamheden van de CEMR uitgetekend. Bij de bijeenkomsten van de directeurs en secretarissen-generaal van de aangesloten leden van de CEMR is ook de voorzitter van de VVSG, Mark Suykens, aanwezig, meestal vergezeld van Betty De Wachter die diensthoofd van het team Internationaal bij VVSG. Hier worden de werkzaamheden van het CEMR meer in detail besproken en worden de vergaderingen van het Policy Committee voorbereid. De CEMR komt samen in werkgroepen die afgestemd zijn op het werkprogramma van de Europese Commissie zoals bijvoorbeeld werkgroepen over het cohesiebeleid, energie, lokale besturen als werkgevers,… Het zijn de mensen van het VVSG die deelnemen aan deze werkgroepen. Ze kunnen daarbij beroep doen uit iemand vanuit een specifieke stad of gemeente, maar dat is nog maar enkele keren voorgevallen in het verleden.
Pagina | 19
B.4. LOBBY De Europese Unie bestaat uit veel verschillende instellingen, netwerken, organisaties,… In de Europese instellingen wordt de besluitvorming voorbereid en gemaakt en biedt dus in principe een mogelijkheid voor lokale besturen om via deze kanalen invloed uit te oefenen. Dat kan enerzijds op een formele manier, zoals het zetelen in een officieel lobbykanaal in Brussel. Veel Europese steden hebben zo ook een lobby-kantoor in Brussel. Voorbeeld hiervan is de G4, een samenwerking tussen de vier grootste steden van Nederland (Den Haag, Rotterdam, Utrecht en Amsterdam). Elke stad die in de G4 zit heeft zijn eigen lobbyist om de belangen van hun stad te behartigen op Europees niveau. Ze zitten 24 op 24 in Brussel en werken zo aan een groot formeel en informeel netwerk (www.g-4.nl). Anderzijds kan dit ook op een informele manier, zoals het opbouwen van een persoonlijk netwerk met mensen die invloed hebben op de Europese besluitvorming. Deze informele manier van lobby is natuurlijk bijzonder moeilijk in kaart te brengen. Toch valt niet te ontkennen dat deze manier van lobby, het persoonlijk aanspreken van derden, geen te verwaarlozen manier van invloed uitoefenen is. De Europese Commissie en het Europees Parlement erkennen de noodzaak van input van verschillende belangengroepen, dus ook de locale besturen: ‘European institutions interaction with citizen’s associations, NGO’s, businesses, trade and professional organizations, trade unions, think tanks, etc. is constant, legitimate and necessary for the quality of democracy, for their capacity to deliver adequate policies, matching needs and reality’ (www.europe.eu). Na enkele klachten over een gebrek aan transparantie in de lobby-kanalen van de Europese Commissie werd een lijst opgesteld met ‘alle’ lobbykantoren. Op 6 april 2012 waren 4441 geregistreerde lobby-kanalen, maar de opmerking moet worden gemaakt dat er geen verplichting is voor lobby-kanalen om zich te laten registreren. Hiervoor moet eerst een Europese wet worden gestemd, en dat is op dit moment nog niet gebeurd (Van Campenhout, 2011).
4.4. Obstakels voor lokale besturen De mate van Europeanisering van de lokale besturen hangt af van de capaciteiten van die besturen om het Europees beleid te integreren in het lokaal beleid (Börzel & Risse, 2000). Dit verklaart de grote variatie tussen lokale besturen in Europa, sommige steden zijn immers beter aangepast om in te spelen op de opportuniteiten die de Europese Unie biedt. Een voorbeeld hiervan is het lobbykantoor in Brussel van de Nederlandse stad Eindhoven. Deze stad qua inwonersaantal niet groter dan Gent, maar heeft in tegenstelling tot Gent wel een lobbykantoor in Brussel waar iemand zich permanent bezig houdt met netwerken en zoeken naar nieuwe contacten in Europa (Mudde, 2010). Volgens Börzel en Risse (2000) kun je vanuit twee theoretische perspectieven kijken naar de redenen waarom er in sommige lokale besturen meer aandacht is voor Europa, dan in andere.
Pagina | 20
Volgens het rationalistische perspectief, de ‘logic of consequentialism’ (March and Olsen, 1998 in Börzel en Risse, 2000) liggen twee belangrijke factoren aan de basis van de mate waarin lokale besturen al dan niet het Europees beleid zullen proberen te beïnvloeden. Ten eerste zijn het de bestaande ‘multiple veto points’ in het institutioneel kader van een land die de adaptie-processen van lokale besturen aan de Europese integratie kunnen tegenwerken. Het feit dat lokale besturen niet altijd de bevoegdheid hebben om zich proactief op te stellen kan hier een voorbeeld van zijn. De institutionele setting kan hier dan een obstakel zijn voor lokale besturen. Ten tweede zijn het de formele instituties die een invloed hebben op het gevoerde beleid. Hier spelen vooral materiele en ideologische overtuigingen mee. Dit betekent dat wanneer een stadsbestuur niet overtuigd is van het Europees belang, er ook geen grote inspanningen zullen worden geleverd om het beleid van de Europese Unie te beïnvloeden. Vanuit het sociologisch institutionalistische, de ‘logic of appropriateness’ (March and Olsen, 1998 in Börzel en Risse, 2000) ontwaren Börzel en Risse nog twee andere factoren die een rol spelen in de mate van aanpassen aan de Europese Unie. Ten eerste heb je ‘norm entrepeneurs’ nodig die de lokale besturen motiveren om een Europawerking op te starten en proberen de mensen rondom zich te overtuigen van het belang van Europa. Ten tweede speelt de zogenaamde ‘politieke cultuur’ ook een grote rol. Wanneer er geen traditie is in lokale besturen om aandacht te schenken aan de Europese Unie, zal er dan ook weinig werk worden gemaakt van belangenbehartiging op Europees niveau. Börzel en Risse (2000) leggen er de nadruk op dat een strikte opdeling tussen het sociologisch institutionalisme en het rationalisme geen efficiënte manier van werken is. Ze zien een combinatie van elementen uit beide visies beter om de realiteit te beoordelen. Deze verhandeling is dezelfde mening toegedaan. Ook Beyers en Trondal (2003) extraheren enkele voorwaarden voor lokale besturen eer ze de Europese Unie zullen aanspreken en beïnvloeden. In hun artikel ‘How Nation-States ‘hit’ Europe – Ambiguity and Representation in the European Union’ toetsen ze acht hypotheses aan twee cases, nl. Belgische en Zweedse lokale besturen. Beyers en Trondal willen met hun onderzoek aantonen dat er grote verschillen bestaan in de verschillende lidstaten van Europa inzake belangenbehartiging van lokale besturen bij Europese instellingen. Volgens Beyers en Trondal (2003) hangt de mate van belangenbehartiging van lokale besturen bij Europese instellingen vooral af van ten eerste horizontale en verticale specialisatie. De horizontale specialisatie gaat hier over de vrijheid die lokale besturen hebben ten opzichte van de nationale structuur. In Scandinavische landen bijvoorbeeld, genieten lokale besturen een aanzienlijke mate van autonomie. Dit geeft hen de vrijheid zelf initiatief te nemen ten aanzien van Europa. De verticale specialisatie gaat dan over de verhouding tussen het ambtelijk apparaat en het politieke bestuur in een gemeente. Ten tweede hangt de mate van belangenbehartiging af van het aantal veto-players. Deze vetoplayers zijn mensen van wie de goedkeuring nodig is om een stabiel beleid te bekomen. Hoe meer mensen hun goedkeuring moeten geven voor een bepaalde beslissing, hoe moeilijk het is om tot een overeenkomst te komen. Trondal en Beyers gaan er dan ook van uit dat lokale besturen met veel veto-
Pagina | 21
players zich minder snel naar Europa zullen richten en bijgevolg minder snel hun belangen gaan behartigen. Ten derde speelt de beleidscoördinatie en het vertrouwen in nationale en Europese instituties ook een rol. Coördinatie op zich lijkt positief, maar Trondal en Beyers willen hiermee aantonen dat hoe meer coördinatie en controle is, hoe moeilijker het wordt om een beslissing te maken die voor iedereen voldoet aan de eisen. Dit kunnen we verbinden met het veto-player argument. Dit werkt een soort gebrek aan vertrouwen tussen de verschillende besluitvormingsniveaus in de hand. Een voorbeeld hiervan is dat wanneer de federale overheid het beleid van het lokaal bestuur coördineert, dat lokaal bestuur die coördinatie eerder als negatief zal ervaren. Dit kan ook doorgetrokken worden naar het Europees niveau. Hieruit blijkt niet alleen dat er een grote verscheidenheid is tussen de verschillende lokale besturen in de Europese Unie, maar ook dat lokale besturen aan enkele voorwaardes moeten voldoen eer ze hun belangen zullen behartigen op Europees niveau. Samengevat komen we tot de vaststelling dat lokale besturen zullen overgaan tot belangenbehartiging wanneer: -
De institutionele setting zich ertoe leent, zowel horizontaal als verticaal.
-
De politieke cultuur van een lidstaat openstaat voor het Europees beleid.
-
Er norm-entrepreneurs zijn die het heft in handen nemen.
-
Niet te veel veto-players zijn op lokaal niveau die het besluitvormingsproces kunnen belemmeren.
5. Hypothese Wanneer we een politiek-wetenschappelijk antwoord willen formuleren op de onderzoeksvragen is het daarom van belang om de concepten die in deze verhandeling worden gehanteerd duidelijk af te bakenen. In deze masterproef vragen we ons af in welke mate de dertien Vlaamse centrumsteden hun belangen behartigen op Europees niveau. We zijn met andere woorden op zoek naar de mate van bottom-up Europeanisering. Uit de literatuur is evenwel gebleken dat lokale besturen enkele obstakels moeten overwinnen. We zullen daarom ook onderzoek doen naar de moeilijkheden die de dertien Vlaamse centrumsteden ervaren om hun belangen op Europees niveau te behartigen. Het onderzoek in deze masterproef wordt gevoerd aan de hand van een hypothese. Verschillende auteurs gaan ervan uit dat door de Europese integratie, lokale besturen steeds meer hun belangen op Europees niveau zullen verdedigen ( Beyers & Trondal, 2003 ; Goldsmith, 1993 ; John, 2000, en andere ). De hypothese van deze masterproef is dan ook : als gevolg van de Europese integratie zullen de dertien
Pagina | 22
Vlaamse centrumsteden hun belangen op Europees niveau verdedigen. Er zal met andere woorden een bottom-up Europeanisering merkbaar zijn bij de dertien Vlaamse centrumsteden. Zoals we in de literatuurstudie al hebben vermeld bestaan er enkele relevante classificatieschema’s om lokale besturen te toetsen aan hun mate van (bottom-up) Europeanisering. Het lijkt ons evenwel beter om verschillende relevante elementen uit classificatieschema’s en theoretische kaders over te nemen en in een apart schema te verwerken. Op deze manier kunnen we een schematisering maken van de hypothese die kan worden getoetst aan de realiteit. Het schema bestaat uit concepten, geëxtraheerd uit de bestaande literatuur. Het schema wil dan ook een politiek-wetenschappelijk kader zijn waarop wel het onderzoek kunnen stoelen.
TOP DOWN
BOTTOM UP
EUROPEANISERING
EUROPEANISERING DE EUROPESE UNIE
Aanpassen aan impact
Europees geld
Samenwerki ng
Vertegenwoordiging
van de Europese Unie
LOKALE BESTUREN
VOORWAARDE Bevoegdheid (institutionele setting) Politieke Cultuur Norm-entrepreneurs Veto Players
Deze masterproef begrijpt het proces van Europeanisering als een cirkelbeweging. De Europese Unie, als regelgever heeft een grote impact op lokale besturen. Dit wordt gevisualiseerd in het linkerdeel van het schema. Hier hebben we het over een top-down Europeanisering. We volgen hierbij de definities van John(2001) en Marshall (2004) die top-down of download-Europeanisering toeschrijven aan het fenomeen wanneer lokale besturen zich organisatorisch aanpassen aan de grotere impact van de Europese Unie. Net zoals Marshall (2004) betrekt deze verhandeling ook de niet-statelijke actoren bij de bottom-up Europeanisering. Lokale besturen worden in deze fase verplicht zich te schikken naar de
Pagina | 23
dwingende richtlijnen van de Europese Unie. Dit kunnen we verbinden met de ‘hierarchical Europeanization’ van Kern (2009). Lokale besturen blijven hier vooral passief. Lokale besturen worden geconfronteerd met Europese regelgeving en worden verplicht zich hieraan aan te passen. Het vergt weliswaar zelf initiatief wanneer een lokaal bestuur wil overgaan tot belangenbehartiging op Europees niveau. Hier komen lokale besturen in het rechterdeel van de cirkel, de bottom-up Europeanisering. Uit de literatuur kunnen we drie opportuniteiten ontwaren waarvan lokale besturen gebruik kunnen maken om het Europees beleid te beïnvloeden en belangen te behartigen. Ten eerste zijn er de Europese fondsen waar lokale besturen kunnen op intekenen wanneer ze aan enkele Europese voorwaarden voldoen. Door middel van partnerschappen en verplichte beleidsimplementatie kunnen lokale besturen aanspraak maken op Europese financiële middelen. Dit linken we met de ‘cooperative Europeanization’ van Kern(2009). Ten tweede kunnen lokale besturen zich sterker maken door samen te werken. Door het participeren in netwerken en het opzetten van gestructureerde partnerschappen kunnen lokale besturen expertise verzamelen en urban practices uitwisselen met vergelijkbare Europese steden (John, 2001; Marshall, 2004). Zo kunnen lokale besturen hun krachten bundelen om zo het Europees beleid te beïnvloeden. Hier vinden we het ‘horizontal Europeanization’ concept van Kern (2009) terug. Ten derde kunnen de lokale besturen gebruik maken van de formele instellingen die inspraak in het Europees beleid garanderen. Deze opportuniteiten kunnen lokale besturen gebruiken om zo invloed uit te oefenen op de Europese Unie. Uit de literatuur is evenwel ook gebleken dat niet alle lokale besturen overgaan tot belangenbehartiging. Er werden vier obstakels geëxtraheerd uit de literatuur die ervoor zorgen dat lokale besturen eerder passief aan de kant blijven staan. Lokale besturen zullen overgaan tot belangenbehartiging wanneer de nationale institutionele setting zich leent tot bottom-up Europeanisering. Daarnaast moet er ook een gunstige politieke cultuur in het lokaal bestuur aanwezig zijn die norm-entrepreneurs toelaat om meer naar de Europese Unie te kijken. Tenslotte is het ook van belang dat de besluitvorming in het lokaal bestuur niet wordt belemmerd door een groot aantal vetoplayers (Beyers & Trondal, 2003; Börzel & Risse, 2000). In de literatuur, hierboven geschetst, werden enkele strategieën uit de doeken gedaan die lokale besturen kunnen hanteren op in te gaan op de Europese opportuniteiten. De mate waarin steden gebruik maken van deze strategieën geeft ons dan ook een idee over hoe Vlaamse steden hun belangen behartigen op Europees niveau.
Pagina | 24
6. Methode 6.1. Selectie van de cases Als een van de meest verstedelijkte gebieden van Europa en lid van de stichtende landen van de Europese Unie lijkt België, en Vlaanderen meer specifiek, toch in belangrijke mate geëuropeaniseerd. Toch blijkt dat deze Europa-mindedness nog niet echt is doorgedrongen in de Vlaamse steden (Bursens, 2002). Het zijn vooral de dertien Vlaamse centrumsteden die zich iets beter aan het organiseren zijn ten opzichte van de Europese Unie, dat blijkt uit enkele interviews met mensen van Vleva en het VVSG. Deze masterproef zal zich daarom concentreren op de dertien Vlaamse centrumsteden met name Aalst, Antwerpen, Brugge, Genk, Gent, Hasselt, Kortrijk, Mechelen, Leuven, Oostende, Roeselare, SintNiklaas en Turnhout. Deze steden hebben niet de meeste inwoners, maar zijn wel de steden die een woon- en centrumfunctie uitvoeren. Ze vormen als het ware het middelpunt van een bepaalde invloedssfeer voor burgers inzake woon- en werkverkeer. Uit de beleidsnota van Vlaams minister van Energie, Wonen, Steden en Sociale Economie, Freya Van den Bossche, blijkt dat de Vlaamse regering haar stedenbeleid vooral focust op deze centrumsteden, in het bijzonder Gent en Antwerpen (Van den Bossche, 2009). Dit sterkt ons vermoeden dat het vooral de grote steden zijn die de middelen zullen krijgen om zich beter te organiseren in hun Europawerking. Deze verhandeling heeft tot doel de mate van bottom-up Europeanisering van de Vlaamse centrumsteden te onderzoeken. We zullen de hypotheses dan ook enkel aan deze centrumsteden toetsen. Dit noopt ons een belangrijke bemerking te maken. Door de focus op de centrumsteden worden andere Vlaamse steden niet besproken. Dit wil niet zeggen dat deze steden geen invloed proberen uit te oefenen op de Europese Unie. Deze masterproef wil dan ook geen veralgemenend beeld schetsen voor alle Vlaamse lokale besturen, aangezien heel wat steden buiten beschouwing werden gelaten.
6.2. Methodologie Om deze centrumsteden te kunnen beoordelen moeten we ze allen onderwerpen aan een consequent onderzoek naar de mate waarin Vlaamse centrumsteden hun belangen behartigen op Europees niveau. In deze verhandeling kiezen we voor kwalitatieve diepte-interviews, aangevuld met mailverkeer en telefoongesprekken met mensen uit de dertien centrumsteden om zo een beeld te kunnen schetsen over de mate van bottom-up Europeanisering. Door het gebruik van diepte-interviews als onderzoeksmethode kan dan ook dieper worden ingegaan op de reden waarom een lokaal bestuur al dan niet kiest voor een bepaalde strategie en wat de onderliggende oorzaak daarvan is. We zijn ervan overtuigd dat deze resultaten dan ook niet kunnen worden gehaald uit een schriftelijke vragenlijst,
Pagina | 25
omdat hier minder kan worden ingegaan op achterliggende oorzaken waarom lokale besturen al dan niet hun belangen behartigen op Europees niveau. Voor deze masterproef wordt ervoor gekozen enkel mensen uit de administratie aan te spreken. Dit zorgt onvermijdelijk voor een specifieke invalshoek. Vlaamse lokale besturen worden gekenmerkt door een structuur met enerzijds het politieke veld en anderzijds de administratieve structuur waarin een managementteam verplicht moet worden ingevoerd (Bruneel & Steyvers, 2010). Dit managementteam moet de samenwerking tussen het politiek niveau en het ambtelijk niveau sterker maken door middel van een afsprakennota tussen de enerzijds politieke uitvoerende macht (CBS) en anderzijds de ambtelijke uitvoerende macht, dit om het overwicht van de schepenen wat aan belang te laten inboeten. Zo kan de meer technische ambtenarij zich meer autonoom opstellen wat volgens sommigen de efficiëntie ten goede komt. In realiteit is het managementteam nog niet overal even sterk ingeburgerd en overheerst in veel steden nog het schepenmodel. In dit model zijn het de schepenen die centraal staan in het lokaal bestuur, elk met ‘hun’ eigen dienst. Bruneel en Steyvers (2010) zien evenwel een evolutie naar een sterker managementteam en spreken over een ‘getemperd schepenmodel’ waar schepenen nog steeds centraal staan, maar waar vernieuwende factoren zoals een kernkabinet of een sterke burgemeester het overwicht van de schepenen enigszins teniet doen. Er moet wel op gewezen worden dat er verschillen zijn tussen de verschillende lokale besturen in de manier waarop ze het managementteam hebben geïmplementeerd. Zo hangt het af van gemeente tot gemeente wie de sterkere figuren zijn in het bestuurslandschap. De reden waarom we in deze paper dan ook bewust voor diepte-interviews bij ambtenaren kiezen is net het feit dat deze instaan voor de uitvoering van de beleidsdoelstellingen (Bruneel & Steyvers, 2010). Het is het politiek bestuur die beslist in welke mate aandacht kan worden besteed aan Europa door de functieomschrijvingen voor ambtenaren. Het is aan de ambtenaren om een invulling te geven aan de functieomschrijving. Deze ambtenaren zijn dan ook intens bezig met hun taken op een professionele manier, terwijl het politieke bestuur vooral de krijtlijnen uittekent. Daarnaast zijn ambtenaren niet gebonden aan zes-jaarlijkse verkiezingen. Dat betekent dat ambtenaren geen rechtstreekse verantwoording aan de burger hoeven af te leggen en daardoor zich meer kunnen nestelen in hun beleidsdomein. Dit sterkt ons in de overtuiging dat het zeer relevant is om deze mensen uit de administratie aan te spreken omdat zij meestal meer gedetailleerd kennis hebben over het beleid inzake Europa. We moeten er evenwel op wijzen dat het interviewen van één à twee personen per stad een zekere bias vertoont. Het is immers niet zo dat enkel deze mensen met Europa bezig zijn in een bepaalde stad. Het is dan ook belangrijk rekening te houden met het feit dat diepte-interviews ook een persoonlijke visie voortbrengen. In deze verhandeling wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met het feit dat interviews een persoonlijke mening naar voorbrengen en zal dan ook telkens worden vermeld doorheen het onderzoek.
Pagina | 26
Hieronder volgt een lijst met mensen die werden gecontacteerd. Het merendeel van de contactpersonen werd persoonlijk opgezocht in de tijdspanne tussen 15 februari 2012 en 15 juni 2012. Niet alle respondenten konden worden persoonlijk ondervraagd omwille van de drukke agenda van sommige ambtenaren. Van Stad Brugge, Stad Antwerpen en stad Turnhout werd een schriftelijk / telefonisch antwoord verkregen op de vragenlijst. Bij elke gecontacteerde persoon wordt telkens de functie vermeld. De meeste mensen werken in de strategische cel van de gemeente naast de stadssecretaris, al is dat niet te veralgemenen naar alle contactpersonen. Elke gemeente pakt de Europese aangelegenheden op een andere manier aan. Roeselare
Bart De Witte (Hoofd Externe relaties en Stedenbeleid)
19 maart 2012
Aalst
Karolien Dezeure (Coördinator stedelijk beleid )
23 april 2012
Mechelen
Myriam Colle (Subsidie-Adviseur)
26 maart 2012
Leuven
Patricia Schoolmeesters (Ruimtelijke Ontwikkelingafd. hoofd
14 juni 2012
economie & handel) Hasselt
Marc
Verachtert
(Stafdienst
stadssecretaris
–
27 april 2012
Beleidsplanning
&
30 maart 2012
Afdelingshoofd) Genk
Noora
Paruys
(Stafmedewerker
Organisatie) Sint-Niklaas
Diana Coppens (Centrummanager bij Stadsbestuur Sint-
3 april 2012
Niklaas) Brugge
Kabinet van de burgemeester
Schriftelijk
Steve Philips ( Europese cel – medewerker)
en
telefonisch
Oostende
Rudy Simoens (Subsidiewerver – Zwembadbeheerder)
13 juni 2012
Gent
Virginie Verstraete (Afdeling Beleid, Internationaal &
4 april 2012
Subsidies) Antwerpen
Ine Goris (Afdelingscoördinator fondsen) Petra Heytens (Europa-medewerker bij Eurodesk VESPA)
Kortrijk
Machteld Claerhout (Directeur Strategische Cel) Frans
Van
Den
Bossche
Schriftelijk
en
telefonisch
17 april 2012
(Hoofdingenieur-directeur
Pagina | 27
Strategische Cel) Turnhout
Kelly Verheyen (Beleidsadviseur Stad Turnhout)
schriftelijk
Daarnaast werden nog mensen gecontacteerd uit de drie Vlaamse intermediaire koepelorganisaties Vleva, VVSG en Kenniscentrum Vlaamse Steden. Deze organisaties zijn sterk betrokken met de Vlaamse lokale besturen (zie supra). Vleva
Joke Hofmans
28 maart 2012
VVSG
Betty De Wachter
schriftelijk
Kenniscentrum Vlaamse Steden
Frederik Serroen
schriftelijk
De vragenlijst die aan elke contactpersoon werd voorgelegd peilt naar de mate waarin de dertien Vlaamse centrumsteden beroep doen op de strategieën om te kunnen inspelen op de opportuniteiten die de Europese Unie biedt. De mate waarin deze strategieën worden aangesproken kunnen aldus een zicht geven op de mate waarin de Vlaamse centrumsteden hun belangen op Europees niveau trachten te behartigen. Aan de hand van de antwoorden op de vragenlijst kunnen we vervolgens opmaken in welke mate de centrumsteden inspelen op de opportuniteiten die Europa biedt en welke obstakels het lokaal bestuur eventueel kent. Deze zullen uitvoerig worden besproken in de bespreking van de onderzoeksresultaten.
7. Onderzoeksresultaten 7.1. Aalst a) Expertise - Stad Aalst is op dit moment niet echt bezig met Europa. Er is weinig expertise en kennis over de materie en er is niemand fulltime met Europa bezig. Sinds vijf maanden is Karolien Dezeure evenwel aangesteld als coördinator Stedenbeleid met voor een stuk de taak om het Europees beleid vorm te geven, maar dat is op dit moment nog behoorlijk beperkt. Al is er wel een voorzichtige bewustwording van het beleid van Europa, aangezien Europa een stuk van haar taak vormt. - De meeste informatie over Europa komt vanuit VLEVA, Kenniscentrum Vlaamse Steden en het VVSG. Ook probeert mevrouw Dezeure zelf zoveel mogelijk relevante informatie door te sturen naar de
Pagina | 28
verschillende diensten, al gaat dat vooralsnog enkel over het verwerven van structuurfondsen, ESF-geld, Interregprojecten,… b) Samenwerken - Net zoals alle centrumsteden wordt stad Aalst uitgenodigd op infomomenten die VLEVA en het Kenniscentrum organiseren. Daar wordt ook al in belangrijke mate aan informatie-uitwisselen gedaan. - In Stad Aalst bestaat geen traditie om samen te werken met ander steden. De stad is dan ook niet vertegenwoordigd in Europese netwerken zoals Eurocities , Smartcities of andere netwerken. c)
Vertegenwoordiging
- Er is niemand uit de stad vertegenwoordigd in Europese instellingen. d)
Lobby
- Er is nog geen visie op Europa in de stad en dat maakt lobbywerk ook een ver-van-mijn-bed-show voor stad Aalst. e)
Conclusie
- Stad Aalst is vandaag de dag nog heel weinig bewust van de Europese relevantie. Hoewel sommige mensen zoals Karolien Dezeure als coördinator van het stedenbeleid Europa wel erkennen , is het vooralsnog geen hot issue. Er is quasi geen aandacht vanuit het stadsbestuur en dat zorgt ervoor dat er geen ambtenaren fulltime worden tewerkgesteld om zich met Europa bezig te houden. De stad zet zelfs nog niet ten volle in op het verwerven van Europees geld. Tot nu toe is de stad vooral verweven in EFRO en ESF-projecten, gestimuleerd door de Vlaamse Overheid. Beleid naar de stad trekken en belangen behartigen op Europees niveau is dan ook nog zeer ver verwijderd van de realiteit.
7.2. .Antwerpen a) Expertise - Als één van de grootste steden van Vlaanderen is Antwerpen relatief intensief bezig met Europa. De stad Antwerpen heeft in 2006 een Eurodesk opgericht die zich fulltime bezig houdt met de opvolging en verspreiding van relevante Europese informatie en ontwikkelingen die voornamelijk tot doel hebben een gestroomlijnde Europastrategie voor de stad te bewerkstelligen. Ondergebracht bij het AG VESPA (Autonoom Gemeentebedrijf Vastgoed en Stadsprojecten Antwerpen) heeft de Eurodesk de taak om proactief Europese dossiers, fondsen en subsidies op te volgen en dat binnen een ‘Europese manier van werken’. De Eurodesk verzamelt informatie over Europese initiatieven zoals calls, projecten, ervaringen, netwerkvergaderingen, events, vragen van andere steden,… Deze informatie wordt dan stelselmatig
Pagina | 29
doorgestuurd naar de verschillende diensten binnenin de stad. Zij staan in voor de invulling van de informatie. - Anderzijds zorgt de Eurodesk voor een opvolging van de verschillende Europese initiatieven binnen de stadsdiensten en wordt zo een gestroomlijnde informatiestroom en wederkerigheid tussen Eurodesk en stadsdiensten gecreëerd. De Eurodesk biedt administratieve en technische ondersteuning voor de stadsdiensten mocht dat nodig zijn. - Stad Antwerpen maakt gebruik van externe consultants zoals het bedrijf PNO Consultants. Omwille van tijdsdruk en gebrek aan genoeg expertise en werkkracht worden opvolging, administratie, rapportering,.. van Europese projecten uitbesteed aan externe partners. - Vervolgens werkt stad Antwerpen ook nog samen met Vlaamse (overheids-)organisaties zoals Vleva, VVSG en het Kenniscentrum Vlaamse Steden, de provincie,… om via deze kanalen expertise uit te wisselen. b) Samenwerken - Stad Antwerpen erkent de meerwaarde van samenwerken. Zo vermeldt de visietekst van Eurodesk twee kerndoelstellingen. Ten eerste wil de stad proactief aan subsidiewerving doen. Zo wordt er steeds gezocht naar partnerschappen in Europa om in te tekenen op projecten die relevant zijn en passen in de visie van de stad. De tweede kerndoelstelling is de focus op kennisdeling. Door partnerschappen af te sluiten en kennis te delen met gelijkaardige steden in Europa kan de stad omgaan met steedse problematieken die men ergens anders ook moet aanpakken. Zo worden ook de jumelages niet als relevant gezien, en worden partnerschappen met zustersteden herbekeken om een sterkere samenwerking in specifieke aangelegenheden, zoals mobiliteit of ouderenzorg, te bewerkstelligen. - Ook samenwerken met Vlaamse steden is een optie voor stad Antwerpen, maar vanwege een verschil in grootte, problematiek en kennis is dit vaak moeilijk en weinig relevant. - Als een van de grootste steden van Vlaanderen kan de stad volledig vertegenwoordigd zijn in het Eurocities netwerk. De grootste relevantie van dit transnationaal netwerk is ten eerste de kennisdeling die gebeurt via het netwerk en anderzijds het feit dat Eurocities de belangen vertegenwoordigt van zijn leden. Doordat enkel grotere steden vertegenwoordigd zijn in Eurocities kan Antwerpen op deze manier ook op zoek gaan naar partnersteden die met dezelfde problematieken kampen, die ze anders niet zouden vinden in Vlaanderen. Antwerpen zet dan ook in op dit netwerk om zo de Europawerking uit te breiden. - Er zijn nog heel wat andere netwerken waar de stad bij betrokken is. Voorbeelden hiervan is het URBACT netwerk. Dit wijst duidelijk op de aandacht voor samenwerking om een Europees beleid te voeren.
Pagina | 30
c)
Vertegenwoordiging
- Uit de stad zelf is niemand vertegenwoordigd in officiële Europese instellingen of nationale instellingen die invloed kunnen uitoefenen op Europa. Wel worden consultatierondes van het Comité van de Regio’s actief bijgewoond als die passen in de stadsstrategie. - Door het lidmaatschap van de stad in het Eurocitiesnetwerk is er ook een zekere vertegenwoordiging van Antwerpen op Europees niveau. d)
Lobby
- Stad Antwerpen heeft zelf geen lobbykantoor, maar doorheen de nota’s, visieteksten en persoonlijke communicatie met Ine Goris en Petra Heytens van de Eurodesk blijkt dat de stad veel aandacht wil schenken aan het onderhouden van contacten met verschillende contactpersonen in Vlaamse, federale en Europese instellingen. Op Vlaams niveau kijkt stad Antwerpen naar de Permanente Vertegenwoordiging van België bij de EU. Op Europees niveau wordt zoveel mogelijk energie gestoken in relaties opbouwen met het Comité van de Regio’s, DG’s van de Europese Commissie, Europees Parlement. Deze contacten kunnen evenwel niet worden aangeduid als formele lobby, maar zoals we hierboven al hebben besproken, is informele lobby moeilijk hard te maken, maar wel degelijk aanwezig. f)
Conclusie
- Uit de visietekst en verschillende nota’s van de Eurodesk in Antwerpen en het stadsbestuur blijkt dat de stad volop inzet op een Europese strategie. Vooral de oprichting van de Eurodesk betekent een grote mate van aandacht voor de voortschrijdende Europeanisering. Zo vermeldt Eurodesk dat ‘ het louter ‘opvolgen’ van Europese ontwikkelingen en het dispatchen van informatie vandaag niet meer tot het gewenste resultaat leidt. Het steeds verdiepen en verbreden van het Europese integratieproces brengt immers veranderingen met zich mee voor de stad.’ (Eurodesk, 2011). Daarnaast wordt ook het belang van proactieve aanwezigheid in de Europese fora als absoluut noodzakelijk gezien. De twee grote luiken die de Eurodesk wil opvolgen is ten eerste het naar de stad vloeien van Europese subsidies. De stad gaat er dan ook vanuit dat de structuurfondsen waar Vlaanderen vandaag nog aanspraak kan op maken, binnenkort zullen verdwijnen. Daarom wil Antwerpen proactief kijken naar waar Europa mee bezig is. Ten tweede wil de Eurodesk Antwerpen op de Europese kaart zetten. Door het onderhouden van netwerken kan Antwerpen een grotere mate van expertise opdoen en uitwisselen. Dit staat op dit moment weliswaar in de beginfase, maar de effectieve oprichting van de Eurodesk (uitgebreid met twee fulltime personeelsleden in 2011) en de beleidsnota Europa doet de indruk wekken dat de stad zich beter wil organiseren ten aanzien van Europa. - We kunnen hieruit besluiten dat in Antwerpen een sterke aandacht voor Europa is. Dat wil evenwel niet zeggen dat we al van een volledige bottom-up Europeanisering kunnen spreken. Zoals hierboven
Pagina | 31
aangehaald is de stad duidelijk op weg om zich enerzijds beter te organiseren op vlak van samenwerken en expertise-uitwisseling. Anderzijds probeert de stad ook beter in te zetten op het netwerken / lobbyen om de stad zo sterk mogelijk te maken op Europees niveau. Met de relatief recente oprichting van de Eurodesk is hier al een belangrijke horde genomen naar meer bottom-up Europeanisering en dit zal ongetwijfeld nog groeien in de toekomst.
7.3. Brugge a) Expertise - Informatie over Europese aangelegenheden wordt voornamelijk gehaald uit intermediaire kanalen zoals het VVSG, VLEVA en het Kenniscentrum. - Sinds 2007 is een Europese cel actief die een dubbele opdracht heeft; enerzijds het opzetten van een Europees netwerk (bottom-up) , anderzijds het zoeken naar Europese subsidies. Vooral door het gebrek aan knowhow is deze werking vooral ‘verkennend’ en dus weinig proactief. De focus ligt dan ook vooral op het aan- en bijsturen van projecten, gefinancierd door Europa. Met twee fulltime Europamedewerkers is er toch een duidelijke shift naar meer aandacht voor Europa. Dit betreft de dag van vandaag nog voornamelijk het zoeken naar subsidies (top-down). Er is een beleidsnota Europa die wel de aandacht voor netwerken en een meer bottom-up Europeanisering benadrukt, al blijkt uit het schriftelijk en telefonisch antwoord van het Kabinet van de burgemeester dat dit in eerste instantie vooral een verkennende taak is. b) Samenwerken - Stad Brugge is niet vertegenwoordigd in een (trans)nationaal netwerk. - De stad maakt wel gebruik van netwerken tussen Europese steden die al zijn opgezet, meestal binnen de lijnen van de structuurfondsen. Een voorbeeld hiervan zijn de goeie contacten met partners uit het Interreg North-West Europe-project. c)
Vertegenwoordiging
- Er is niemand uit stad Brugge vertegenwoordigd in officiële Europese Instellingen. Er zijn wel goede contacten. d) Lobby - Er is geen formele lobby waar iemand vanuit de stad betrokken is. Stad Brugge probeert via de Europacel wel goede relaties uit te bouwen met politici, netwerken,..
Pagina | 32
e) Conclusie - In vergelijking met andere kleinere centrumsteden is Brugge de enige stad (Gent en Antwerpen uitgezonderd) die zelf een Europacel heeft. Deze cel wordt op dit moment vooral gebruikt om ten volle te kunnen inzetten op Europese subsidies. Er wordt kennis en expertise verzameld om zo een sterke administratieve ondersteuning te kunnen bieden voor Europese projecten waar de stad op intekent. Als het op netwerken, beleid beïnvloeden en lobby aankomt (bottom-up Europeanisering) is de werking nog in volle groei. De oprichting van de Europacel bewijst een grotere aandacht vanuit het stadsbestuur voor de materie, maar deze is nog volop in ontwikkeling. We kunnen dan ook al moeilijk spreken over een bottom-up Europeanisering van Brugge, maar er is wel duidelijk een grotere neiging hiernaar. In vergelijking met Antwerpen is men wel minder bezig met het inzetten op samenwerken en kennisuitwisseling. Er wordt vooral gefocust op het binnenhalen van Europese subsidies op een proactieve manier.
7.4. Genk a) Expertise - Het is vooral via het VVSG, het Kenniscentrum en VLEVA dat stad Genk zich van Europese initiatieven op de hoogte stelt. Er moet evenwel een nuance gemaakt voor stad Genk specifiek. Vanuit historische context gezien is stad Genk één van de pioniers die zich op een proactieve manier op de Europese subsidies heeft gestort. Na het sluiten van de mijnen in de jaren ’80 neemt toenmalig Jef Gabriëls zelf de touwtjes in handen en zorgt voor een herwaardering van de regio met grotendeels Europees geld nog voor er sprake is van het Comité van de Regio’s en CEMR. Die tijd wordt gekenmerkt door weinig projecten gefinancierd door Europa en kunnen we zeker als bottom-up Europeanisering benoemen. De laatste jaren lijkt deze tendens van proactieve initiatieven ten opzichte van Europa evenwel te zijn afgenomen. - Vanuit de stad krijgt de administratie wel het mandaat om zich te verdiepen in het Europees beleid, maar er is nog geen formele stadsvisie op Europa. De vaststelling dat er een stadsvisie moet komen die Europa niet enkel ziet als grote subsidiepot is wel aanwezig, maar is ten gevolge van verschillende factoren op dit moment nog niet aan de orde. b) Samenwerken - Stad Genk is in enkele netwerken vertegenwoordigd zoals Convenant of Mayors. Deze netwerken reiken vaak niet erg ver. Dit heeft te maken met de politieke cultuur die erg stadsgericht is. Op beleidsniveau bestaat geen traditie van (internationale) samenwerking tussen Genk en andere steden.
Pagina | 33
Op programma-niveau zijn er wel meer internationale contacten, maar die zijn zeer versplinterd en meestal informeel. c) Vertegenwoordiging - De stad heeft geen formele vertegenwoordiging in Europese instellingen. d) Lobby - Stad Genk zet sinds de jaren ’80 zeer actief in op het werven van subsidies. Men richt zich voor het grootste deel op de EFRO-pot die Vlaanderen verdeelt, waar Limburg een zeer belangrijk aandeel in heeft (Telen, 2006). Het huidige cohesiebeleid loopt nog tot 2013 en wordt dan herzien. Deze herziening zou er mogelijk kunnen voor zorgen dat Limburg en dus stad Genk uit het vizier van de structuurfondsen zou komen. Het is de Agentschap Ondernemen die op Vlaams niveau deze structuurfondsen (ESF en EFRO) implementeert. Het is Departement internationaal Vlaanderen (DiV) die instaat voor de coördinatie en informatiedoorstroom van de lokale besturen naar Europa en omgekeerd. Het is dan ook deze cel en het Agentschap Ondernemen die in het middelpunt van de aandacht staan in Genk. De contacten op Vlaams niveau worden aangesproken om de structuurfondsen in Limburg te houden. Van bottom-up Europeanisering kunnen we evenwel niet spreken, aangezien het om belangenbehartiging bij Vlaanderen gaat. - Er is niemand vertegenwoordigd in een officieel lobbykanaal in Brussel. f)
Conclusie
- Door het verleden van mijnstad Genk is Europa al vroeg in het vizier van het stadsbestuur gekomen, dit enkel op structuurfondsen gericht. Van beïnvloeding van het Europees beleid is nagenoeg weinig sprake. Op dit moment is de enige beïnvloeding van beleid op Vlaams niveau gericht met structuurfondsen als belangrijkste doel. - We kunnen besluiten dat er wel een grote mate van aandacht voor Europa is in Genk, maar dat deze vooral op het verwerven van subsidies is gericht. Vanuit de administratie klinken wel stemmen om zich meer bottom-up op te stellen, meer direct naar de besluitvorming van de Europese Unie te kijken. Uit een gesprek met Noora Paruys kunnen we opmaken dat vooral de laatste jaren een steeds grotere aandacht voor het Europese beleid merkbaar is. Een voorbeeld van een toenemende aandacht is de nauwe samenwerking tussen het OCMW en de stad, niet enkel op subsidie-niveau, maar ook op vlak van informatie-uitwisseling. Deze visie moet evenwel nog worden getransfereerd naar de hele stad, wat de dag van vandaag nog niet aan de orde is.
Pagina | 34
7.5. Gent a) Expertise - De kennisverwerving over Europese initiatieven, beleidsbeslissingen, wetten,… is tweevoudig voor stad Gent. De meeste informatie komt uit nieuwsbrieven en sessies van intermediaire instellingen zoals VLEVA, VVSG en het Kenniscentrum Vlaamse Steden. Door zich te abonneren op de nieuwsbrieven wordt veel informatie verworven over Europa. Er wordt ook actief deelgenomen aan de informatiesessies die instellingen organiseren. Er wordt ook informatie gehaald uit nieuwsbrieven van DG’s en andere Europese instellingen, maar het gaat vooralsnog niet over proactief op zoek gaan naar Europese initiatieven. Het is Virginie Verstraete , cel Netwerken en Beleid, die een poolfunctie heeft inzake Europese projecten. Zij verzamelt de informatie om die op zijn beurt door te spelen naar de verschillende diensten van de stad. Naast Virginie Verstraete zijn nog andere mensen bevoegd die zich uitsluitend met Europa bezig houden. In tegenstelling tot Antwerpen is de Europawerking binnen de stadsdiensten georganiseerd. De dienst internationale samenwerking werd daarom uitgesplitst in twee delen, zijnde een cel die zich op het verwerven van subsidies richt en een andere cel die zich bezig houdt met netwerken en beleid. In totaal zijn een zestal mensen voor het merendeel van hun tijd bezig met Europa. b) Samenwerken - Gent is in verschillende Europese netwerken actief. Het belangrijkste netwerk is Eurocities. Met burgemeester Daniël Termont heeft stad Gent een vertegenwoordiger in de Raad van Bestuur van het netwerk. De belangrijkste troef van dit netwerk is de grote mate van informatie die kan worden verzameld uit de verschillende steden die naast Gent ook lid zijn van Eurocities. Naast Eurocities is de stad ook lid van het netwerk Similarcities. Dit kleinere netwerk bestaat uit zeven verschillende Europese steden, waaronder Gent als enige Belgische stad. Dit netwerk is ook vooral op het uitwisselen van expertise gericht. Ten derde is stad Gent recent in een netwerk gestapt die een samenwerking tussen universiteitssteden betracht. Enkel Europese steden met een universiteit komen in aanmerking. Deze drie netwerken worden gecoördineerd vanuit de voormalige cel ‘Internationale Samenwerking’, recent opgesplitst in cel Beleid en Netwerken en cel Subsidies. Hier gaat het dan ook vooral over de thematische netwerken. Daarnaast is Stad Gent ook nog betrokken in tal van andere (al dan niet door Europa ondersteunde) internationale netwerken, die zich op specifieke thema’s richten. Een voorbeeld hiervan is een netwerk over begraafplaatsen, CIVITAS,… - Vervolgens heeft stad Gent verschillende partnerschappen met Europese steden. Door vele aanvragen van steden om een partnerschap te sluiten heeft stad Gent een beoordelingsinstrument gemaakt om de relevantie van een partnerschap te screenen. Naast directe relevantie voor de stad, gaat het hier ook over een samenwerking inzake Europa. Deze partnerschappen worden aangehaald om informatie en kennis uit te wisselen inzake Europese aangelegenheden. In het kader van deze partnerschappen met
Pagina | 35
Europese relevantie worden ook de banden met zustersteden herbekeken. Dit impliceert dat enkel zustersteden dit statuut behouden wanneer er een aangetoonde (Europese) relevantie voor deze samenwerking is. c)
Vertegenwoordiging
- Met burgemeester Daniël Termont als secretaris van de Raad van Bestuur van Eurocities, heeft stad Gent een belangrijke speler op Europees niveau om de belangen van de stad te behartigen. De Europese activiteit van stad Gent in Eurocities hangt voor een zeer groot deel af van de inzet van de burgemeester. Via zijn netwerk worden mensen aangesproken op Europees niveau. d) Lobby - Er is geen directe lobby in de Europese Unie vanuit stad Gent zelf. Er wordt wel actief meegewerkt aan gemeenschappelijke standpunten van organisaties zoals Vleva en Eurocities om zo druk zetten via intermediaire kanalen. Stad Gent heeft geen permanente vertegenwoordiging in Brussel, maar neemt wel deel aan vergaderingen van alle permanente vertegenwoordigingen van ander steden in een werkgroep van Eurocities. Dit gebeurt in een formele setting en kan als dusdanig als lobbykanaal worden gezien, hoewel de stad dus zelf geen kantoor heeft. - Met de oprichting van cel Netwerk en beleid, begin 2012, is het duidelijk dat stad Gent kiest voor een Europa-gerichte aanpak met vaste medewerkers die zich uitsluitend bezig houden met het onderhouden en opvolgen van netwerken en beleid in Europa. Via deze netwerken is het mogelijk voor mensen uit stad Gent om zich direct tot Europese beleidsmensen te richten. e) Conclusie - Stad Gent heeft stappen gezet naar een sterke Europawerking. Via enkele kanalen, waarvan Eurocities de belangrijkste is, wordt in een zekere mate aan beleidsbeïnvloeding gedaan. Deze grote inzet op Europa heeft grotendeels te maken met de persoonlijke visie van de burgemeester en het stadsbestuur. Het is de burgemeester die vertegenwoordigd is in Eurocities en daar ook sterk op netwerken speelt. Hierdoor wordt de ruimte gegeven aan de administratie om zich meer toe te spitsen op bottom-up Europeanisering. De andere reden waarom stad Gent zich, meer dan kleinere steden, op Europa kan inzetten is het feit dat de stad met andere problematieken wordt geconfronteerd dan kleinere steden. Vooral het Roma-probleem is een onderwerp die met behulp van verschillende Europese netwerken in heel Europa wordt aangepakt. - Er is een zekere mate van bottom-up Europeanisering merkbaar in stad Gent. Er wordt meer en meer naar Europa gekeken, niet enkel als geldpot, maar ook als beleidsmaker die enorm veel invloed uitoefent op de lokale besturen. Uit het interview met Virginie Verstraete blijkt evenwel dat deze Europese bril nog niet in elk departement is doorgedrongen. Dit hangt vast met de persoonlijke visie van het
Pagina | 36
diensthoofd. We kunnen hieruit concluderen dat de mate van bottom-up Europeanisering van Gent in zeer grote mate afhangt van de Europese interesse van het stadsbestuur en er nog niet kan worden gesproken van een volgroeide bottom-up Europeanisering.
7.6. Hasselt a) Expertise - Stad Hasselt is al geruime tijd bezig met Europa, vooral om in te tekenen op projecten gefinancierd door Europa. Mark Verachtert, stafmedewerker bij de stadssecretaris, is al vijftien jaar bezig met Europa en merkt de dag van vandaag een relatieve achteruitgang in de aandacht voor Europa. Door de grote informatiestroom is het moeilijk om alles bij te houden. Ook blijkt het gebrek aan voldoende personeel een struikelblok om de expertise op een consequente manier te verzamelen. Er is niemand in de stad fulltime bezig met Europa. - De meeste informatie over Europa wordt verkregen via VLEVA en andere intermediaire instellingen. Deze informatie wordt als voldoende en duidelijk gepercipieerd. Ook via de provincie krijgt de stad informatie. De informatie wordt zeer ad hoc verzameld, per dienst. b) Samenwerken - Binnen de stad is er wel een beginnende bewustwording dat Europa meer is dan een geldpot alleen, dat er moet verder worden gekeken dan binnen de stadsgrenzen alleen. Zo worden regelmatig uitwisselingen georganiseerd naar andere landen. Hoewel de dag van vandaag er nog geen centrale organisatie is voor Europese en andere internationale aangelegenheden, is er de laatste jaren volgens Mark Verachtert toch een beweging naar meer Europese werking. - Hasselt maakt deel uit van enkele netwerken. Dat wijst op een bottom-up bewustwording van Europa, maar dat wordt de dag van vandaag nog niet gepoold op stedelijk niveau. Een voorbeeld van zo’n netwerk is Eurotowns, al is dit netwerk volgens Mark Verachtert niet goed uitgewerkt: ‘Ik denk dat dat ook belangrijk is dat die partners elkaar prikkelen en die twintig gemeentes doen dat te weinig. Als partners moeten wij ook wel het secretariaat onder druk zetten en dan kom ik tot wat de waarde van Eurotowns zou kunnen zijn. Eigenlijk moet Eurotowns doen wat Vleva hier ook voor Vlaanderen doet’. - Zoals de meeste steden in Vlaanderen heeft ook Hasselt een viertal zustersteden (jumelages). Slechts één van deze jumelages speelt een belangrijke rol voor stad Hasselt als partnerstad en kan worden gezien als samenwerkingsverband met Europese relevantie. Met Detmold, een Duitste stad, wordt veel informatie uitgewisseld en wordt Hasselt bewustgemaakt van bepaalde Europese beleidspunten en projecten. Een voorbeeld hiervan is een voorstel omtrent tewerkstelling en creatieve economie.
Pagina | 37
c)
Vertegenwoordiging
- Er is niemand uit de stad vertegenwoordigd in Europese instellingen. d) Lobby - Er is geen formeel lobbykanaal en er wordt ook geen gebruik gemaakt van mensen die eventueel invloed zouden kunnen uitoefenen. e) Conclusie - Als relatief kleine centrumstad is Hasselt de dag van vandaag vooral bezig met het inzetten op projecten om zoveel mogelijk Europees geld naar de stad te brengen. Volgens Mark Verachtert is er een bewustwording van het belang van Europa als regelgever en beleidsmaker, maar daar wordt nog veel te weinig proactief op ingespeeld. Er wordt veel belang gehecht aan netwerken, maar in de praktijk wordt weinig actie ondernomen om zelf proactief op het beleid van Europa in te spelen. Daarnaast is de informatiestroom vanuit Europa ook te veel geworden om actief op te volgen. Er is geen Europacel die zich fulltime kan bezighouden met deze aangelegenheden, wat ervoor zorgt dat de Europawerking de dag van vandaag nog zeer ad hoc is georganiseerd en waardoor weinig coherentie is in hun Europese visie. Het gebrek aan bewustwording zorgt ervoor dat een volgroeide bottom-up Europeanisering nog een ver-van-mijn-bed-show is. 7.7. Kortrijk a) Expertise - Stad Kortrijk werkt actief samen met het Kenniscentrum Vlaamse Steden en het VVSG en krijgt een aanzienlijke stroom informatie en calls vanuit Europa via VLEVA. Maar aangezien niemand fulltime kan bezig zijn met Europees beleid, blijft die informatie beperkt tot de informatie die belangrijk is voor de strategie en het beleid van de stad. De informatie wordt enerzijds verwerkt door de Strategische cel van stad Kortrijk die het wetgevend kader en de calls opvolgen, anderzijds wordt in de verschillende diensten afzonderlijk gekeken naar Europa, voor Kortrijk is dat vooral dienst cultuur en dienst ICT. In de Strategische cel van de stad zijn er wel mensen die een stuk van hun tijd in Europa steken, ze volgen het beleid en het wetgevend kader op die kan worden aangesproken door andere diensten als ondersteuning. - Via de provincie, die een belangrijke rol speelt voor stad Kortrijk, en de intercommunales waar de stad in actief is wordt veel informatie gehaald over Europa. Ook worden de hogeschool en andere stedelijke kanalen betrokken bij de werking.
Pagina | 38
b) Samenwerken - Stad Kortrijk hecht veel belang aan netwerken op vlak van beleid. In de verschillende sectoren wordt ingezet op netwerking. Een voorbeeld hiervan is de dienst ICT, die zelf actief is in een forum van Eurocities omdat de stad op zich te weinig inwoners heeft om zich in het Eurocities-netwerk aan te sluiten. Daarnaast is de stad ook vertegenwoordigd in het netwerk van kleinere steden, Eurotowns. Dit netwerk is volgens Machteld Claerhout en Frans Van Den Bossche minder interessant aangezien er geen sterke organisatie is zoals in Eurocities. Er wordt in Kortrijk dan ook vooral via samenwerking met Stad Gent en Stad Antwerpen gekeken naar Eurocities. Volgens Frans Van Den Bossche en Machteld Claerhout is het vooral tijdens de laatste legislatuur dat deze bewustwording van de relevantie van netwerken is gegroeid. Zo is er wel een bewustwording dat de Europawerking moet worden aangepakt, maar is dat op dit moment nog groeiende en vooralsnog volledig afhankelijk van de verschillende diensten. - Stad Kortrijk zet al heel lang in op grensoverschrijdende samenwerking. Zo is Kortrijk een stichtend lid van de grensoverschrijdende samenwerking Lille-Metropole. Deze EGTS is een samenwerking tussen 14 verschillende steden in België en Frankrijk en heeft tot belangrijkste doel de grensoverschrijdende, supranationale
en
interregionale
samenwerking
te
ondersteunen
en
te
bevorderen
(www.eurometropolis.eu). Ze draagt een duidelijke Europese visie naar buiten; ‘Dit zal ze o.m. doen door een betekenisvolle bijdrage te leveren aan het sociale cohesiebeleid van Europa, en door ervoor te zorgen dat
inwoners
en
actoren
van
de
Eurometropool
zich
betrokken
voelen
bij
de
regio’
(www.eurometropolis.eu). Deze EGTS maakt het mogelijk een bepaalde regio in het vizier van Europa te laten komen om zo het beleid te kunnen beïnvloeden om eventueel meer subsidies te verwerven. Deze samenwerking met Rijsel is nog van het tijdperk voor de Interregprojecten. Er is sprake van een bottomup gegroeide grensoverschrijdende samenwerking. c)
Vertegenwoordiging
- Vanuit de stad is niemand vertegenwoordigd, maar uit de interviews blijkt dat er eventueel contacten zouden kunnen worden aangesproken op Europees niveau. Dit is evenwel nog niet het geval. d) Lobby - Er is niemand die formeel gaat lobbyen bij Europese instellingen, maar zoals hierboven vermeld zijn er wel mensen die eventueel een invloed kunnen uitoefenen op Europa. ‘Als er al lobbywerk gebeurt, dan gaat dat vooral via het VVSG, als er al iets moet worden gedaan, dan wordt dat gericht aan de ministerpresident, in het kader van cohesie of standpuntinname van Vlaanderen. Als stad zijn wij niet aan zet. Moest er nu iets veranderen in het kader van het cohesiefonds dat voor ons minder Europees budget zou inhouden, dan zou onze burgemeester wel werk maken van een paar telefoontjes naar mensen’.
Pagina | 39
- De stad vertrouwt op intermediaire kanalen zoals Vleva en het VVSG om de belangen te behartigen van de lokale besturen. e) Conclusie - In Stad Kortrijk is het duidelijk dat er een evolutie plaatsvindt in het denken over Europa. Waar vroeger vooral uitsluitend op Interreg-geld werd gefocust en vooral ad hoc geld werd gehaald voor projecten, begint men nu verder te kijken dan enkel het puur financieel kader. Vooral via de dienst ICT en de dienst cultuur wordt het belang van Europa erkend. Al is de Europawerking in de stad zeker nog in een beginfase, toch begint er een zekere bewustwording in de stad te groeien, vooral op vlak van beleid. - Er is evenwel nog geen algemene Europa-visie in de stad, dat maakt het de bottom-up Europeanisering op dit moment nog niet merkbaar voor de hele stad, enkel in bepaalde diensten.
7.8. Leuven a) Expertise - Stad Leuven heeft geen strategische cel of Europa cel die zich enkel en alleen met de Europese Unie bezig houdt. Op dit moment zijn het dan ook de verschillende diensten die zelf ad hoc bezig zijn met Europa. - Informatie over de Europese Unie wordt verkregen via intermediaire instellingen zoals VLEVA, VVSG en het Kenniscentrum. Voor stad Leuven zijn ook de KULeuven en de provincie een zeer belangrijke bron van informatie. Deze informatie wordt weliswaar vooral ad hoc gebruikt en is grotendeels vooral gericht op het intekenen op projecten die gefinancierd worden met Europees geld, zoals infrastructuurwerken. Belangrijk te vermelden is dat niet alle informatie kan worden opgevolgd. Er wordt dan ook een selectie gemaakt uit de informatie die door deze intermediaire kanalen wordt aangeboden. Deze zijn vooralsnog enkel op het verwerven van structuurfondsen gericht. b) Samenwerken - Stad Leuven zit een resem projecten samen met andere Europese landen, maar dat gaat vooralsnog enkel over projecten gefinancierd door Europees geld zoals Interreg projecten. Deze projecten worden de dag van vandaag nog weinig gebruikt als netwerkorganisme, maar daar kan in de loop van de toekomst wel verandering in komen. Het is zo dat mensen uit stad Leuven contact blijven houden met vroegere projectpartners en zo informatie en expertise met elkaar uitwisselen. - Stad Leuven zit in geen enkel formeel netwerk zoals Eurocities of Eurotowns.
Pagina | 40
c)
Vertegenwoordiging
- Er is niemand uit de stad vertegenwoordigd in Europese instellingen en andere instellingen die een invloed kunnen uitoefenen op Europa. d) Lobby - Er is geen lobbykantoor voor stad Leuven in Brussel of iemand die de belangen van de stad probeert de behartigen bij Europese instanties. - Als er al sprake is van netwerken, dan gaat dat over persoonlijk opgebouwde relaties van ambtenaren die er al geruime tijd in dienst zijn. e) Conclusie - Door het gebrek aan een strategische cel of een Europacel die zich fulltime kan bezig houden met het opvolgen van Europese dossiers is het volgens Patricia Schoolmeesters nog niet aan de orde om aandacht te schenken aan enige vorm van bottom-up Europeanisering. Er is dan ook een gebrek aan ondersteuning voor Europese aangelegenheden aangezien deze niet prioritair zijn. Het feit dat er nog geen beleidsnota Europa aanwezig is, zorgt ervoor dat de administratie op zichzelf is aangewezen om de Europese aangelegenheden op te volgen. Door het gebrek aan genoeg personeelsleden wordt dan ook vooral gefocust op projecten die geld opbrengen voor de stad. Netwerken en beleidsbeïnvloeding is dan niet aan de orde, enerzijds omdat er te weinig personeel is, anderzijds omdat de resultaten niet tastbaar zijn. Recent is er één schepen die het belang van Europa bevestigt. Dit kan in de toekomst deuren openen om een sterkere Europawerking in de stad uit te bouwen. 7.9. Mechelen a) Expertise - Informatie over Europa wordt grotendeels via het VVSG, VLEVA en het Kenniscentrum Vlaamse Steden verkregen. Het is sterk afhankelijk van de verschillende diensten of er al dan niet naar Europa wordt gekeken. Er is geen formele stadsvisie op Europa. Deze informatie is dan nog grotendeels gericht op de verschillende subsidiemogelijkheden (enkel top-down). Sessies over Europa gegeven door het VVSG, VLEVA en het Kenniscentrum Vlaamse Steden, worden vooral bijgewoond door mensen die zich uitsluitend op subsidies richten. - Volgens Myriam Colle, subsidie-adviseur van stad Mechelen, zit de kennisverwerving omtrent Europese aangelegenheden vooral bij de verschillende beleidssectoren.
Pagina | 41
b) Samenwerken - Mechelen is in geen enkel (trans)nationaal netwerk actief met als doel het Europees beleid te beïnvloeden. - Er zijn enkele partnerschappen met andere (Europese) steden in het kader van de Europese doelstellingen om de sociale cohesie tussen regio’s te versterken, maar deze worden niet gebruikt om het beleid van Europa te beïnvloeden. We moeten er wel de nadruk op leggen dat deze partnerschappen de Europese visie helpen verspreiden. Op lange termijn kan dit leiden tot een grotere bewustwording van de invloed van Europa en op termijn dat beleid te beïnvloeden. Dit is de dag van vandaag aldus nog niet van toepassing. De partnerschappen worden gebruikt om zo aanspraak te kunnen maken op Europese subsidies. c)
Vertegenwoordiging
- Er is niemand in stad Mechelen vertegenwoordigd in Europese instellingen of nationale instellingen die zich bezig houden met Europa. d) Lobby - Er zijn geen formele lobby-netwerken waar stad Mechelen gebruik van maakt. - De stad kijkt vooral naar andere organisaties, zoals het VVSG en de Vlaamse regering, om zich bezig te houden met Europa. e) Conclusie - Er is op dit moment een lage salience voor een bottom-up aanpak inzake Europa-beleid in Mechelen. Uit het interview met Myriam Colle blijkt ook dat deze bottom-up visie niet aan de orde is in de stad. Er is nog weinig engagement om mee te stappen in Europese projecten. Er hangen te veel (financiële) nadelen vast aan deze initiatieven zoals lidgeld, ambtenaren aanwerven,… De voordelen die een meer actievere Europawerking met zich meebrengen wegen nog niet op tegen de nadelen die deze houding met zich meebrengt. - We kunnen besluiten dat er quasi geen neiging bestaat naar het beïnvloeden van het Europees beleid vanuit stad Mechelen.
Pagina | 42
7.10. Oostende a) Expertise - Uit een interview met subsidie-ambtenaar Rudy Simoens van Stad Oostende blijkt dat de stad zeer weinig naar Europa kijkt als beleidsmaker. Informatie van intermediaire kanalen zoals VVSG, VLEVA en het Kenniscentrum Vlaamse steden wordt wel verkregen, maar er is niemand in de stad die deze informatie verzamelt en verwerkt. De stad spreekt Europa enkel aan als er geld moet worden gevonden voor stadsprojecten. Individuele diensten zijn vooral bezig met Europa als er een plan voor de stad financieel kan worden ondersteund. Er zal dan ook niet proactief worden ingespeeld op opportuniteiten die Europa bied. De taak van de subsidie-ambtenaar is dan ook niet zijn enige functie. Er is duidelijk weinig expertise inzake Europa in de stad. - Infosessies georganiseerd door instanties zoals het Kenniscentrum Vlaamse steden en VLEVA worden wel bijgewoond, maar worden zelden gebruikt als tool om zich beter te organiseren inzake Europa. b) Samenwerken - Oostende is in geen enkel (trans-)nationaal netwerk vertegenwoordigd met Europese relevantie. Er zijn schuchtere pogingen tot samenwerken met andere steden (in Vlaanderen), maar zelfs dat is enkel op het verkrijgen van geld gericht en is tot op de dag van vandaag nog niet van de grond gekomen. c)
Vertegenwoordiging
- Er is niemand uit de stad vertegenwoordigd in Europese instellingen of andere instellingen die eventueel invloed zouden hebben op Europees niveau. Met zwaargewicht Johan Vande Lanotte in de gemeenteraad en andere belangrijke nationale politici in de stad is het volgens Rudy Simoens wel mogelijk om mensen aan te spreken die eventueel invloed zouden kunnen uitoefenen, maar daar wordt geen gebruik van gemaakt. d) Lobby - Er is geen enkele manier invloed uitgeoefend op instellingen die het beleid van Europa beïnvloeden. Men ziet dit als de taak van intermediaire instellingen zoals VLEVA of VVSG, maar het is duidelijk dat er onduidelijkheid bestaat over de taken van deze instellingen bij de stad. e) Conclusie - We kunnen concluderen dat Europa een non-issue is in de stad. Er wordt enkel gebruik gemaakt van de EFRO-pot die door Vlaanderen wordt uitgetrokken en slechts in de gevallen dat de stad geld nodig heeft kijkt ze naar Europa. De stad is op geen enkele manier bezig met het beleid van Europa en doet ook geen poging om dat beleid te implementeren. Zo is er wel weet van de komst van een nieuw cohesiebeleid,
Pagina | 43
maar daar stopt het dan ook. Ook naar de toekomst toe ziet Rudy Simoens weinig evolutie naar grotere Europese bewustwording. - Voor stad Oostende lijkt het grote struikelblok inzake gebrek aan aandacht van Europa te liggen bij de geringe aandacht bij het stadsbestuur. Er wordt beleidsmatig nooit over Europa gesproken en van de administratie wordt ook geen input verwacht. 7.11. Roeselare a) Expertise - Vanuit het interview met Bart De Witte, hoofd externe relaties en Stedenbeleid van Roeselare, blijkt dat de stad gebruik maakt van de sessies die Vleva, het Kenniscentrum en VVSG bieden. Het is vooral Bart De Witte die deze sessies bijwoont in het kader van zijn taakomschrijving. Er zijn evenwel geen pro-actieve initiatieven om zelf op zoek te gaan naar informatie over Europa. b) Samenwerken - Sinds maart 2012 maakt Roeselare deel uit van de Convenant of Mayors. Dit onder impuls van het Kenniscentrum, voor de rest is de stad in geen enkel ander netwerk vertegenwoordigd. - Stad Roeselare is betrokken bij het Lille-metropole-project. Stad Roeselare is evenwel enkel een partner in enkele beleidsdomeinen, dit enkel op het uitwisselen van expertise gericht zonder enige financiële voordelen. - Stad Roeselare is verder niet aanwezig in Europese netwerken en partnerschappen. c)
Vertegenwoordiging
- Met burgemeester Luc Martens, die voorzitter is het van het VVSG, is er een formele vertegenwoordiging in het Policy Committee van de CEMR. Dit betekent evenwel niet dat er een rechtstreeks belang voor stad Roeselare uit voortvloeit. - Er is niemand van de stad rechtstreeks vertegenwoordigd in een andere Europese instelling. d) Lobby - Vanuit de administratie is niemand actief in een officieel lobby-kanaal op Europees niveau noch op Vlaams of federaal niveau. e) Conclusie - Uit het interview met Bart De Witte blijkt dat stad Roeselare nog heel weinig door een Europese bril kijkt. Deze is nodig om te ontdekken waar de opportuniteiten liggen in het beïnvloeden van het Europees
Pagina | 44
beleid. Met andere woorden, er is nog geen duidelijke visie op Europa gevormd. Tot nu toe is het stadsbeleid inzake Europa vooral top-down op het verwerven van subsidies gericht. - De laatste jaren is er toch een grotere aandacht voor Europa zichtbaar, al staat deze in zijn kinderschoenen. Bart De Witte is sinds 2010 aangesteld om zich bezig te houden met alles wat Europa aanbelangt. Hoewel uit het interview blijkt dat Europa wel degelijk een groter rol begint te spelen, is zijn taak nog uitsluitend op het schrijven van subsidies gericht. Hij ziet wel een verschuiving naar meer bottom-up Europeanisering in de toekomst. Een recente verschuiving is de participatie in het Convenant of Mayors. - Omdat Roeselare een relatief kleine stad is (60.000 inwoners) zijn de middelen en ambtenaren beperkt. Het stadsbestuur zet deze middelen dan ook eerder in op specifieke stadsgerelateerde sectoren. 7.12. Sint-Niklaas a) Expertise - Stad Sint-Niklaas maakt gebruik van de diensten van VLEVA, het VVSG en het Kenniscentrum, al wordt daar weinig concreet mee gedaan. De informatie over Europa bereikt de stad, maar blijft daar voor een groot stuk hangen. Er wordt niet zelf op zoek gegaan naar informatie over Europa. b) Samenwerken - Stad Sint-Niklaas is niet vertegenwoordigd in Europese netwerken en heeft ook geen partnerschappen die een Europese relevantie meedragen (ook niet in financiële projecten). c)
Vertegenwoordiging
- Er is niemand uit de stad vertegenwoordigd in officiële Europese instellingen. d) Lobby - Er zijn geen formele kanalen waarlangs de stad kan lobbyen. Dat is volgens Diana Coppens ook niet nodig aangezien de stad nog niet op de hoogte is van de mogelijkheden. e) Conclusie - Uit het gesprek met Diana Coppens kunnen we afleiden dat er nog geen Europabewustwording is in de stad. Er wordt op dit moment enkel naar Europa gekeken als het gaat over structuurfondsen, en zelfs dan is het eigenlijk Vlaanderen die deze structuurfondsen verdeelt. Er is weinig sprake van het inschrijven op Europese subsidieprojecten. Er is nog geen voedingsbodem om samen te werken met andere Europese steden om aan kennisuitwisseling te doen en om de belangen van de stad te behartigen op Europees niveau.
Pagina | 45
- De reden waarom er zo weinig aandacht is voor Europa is tweeledig. Ten eerste is er weinig politieke aandacht voor Europa. Het beleid blijft op de stad gericht. Door het gebrek aan aandacht op politiek niveau wordt geen mandaat gegeven aan de administratie om zich met Europa bezig te houden. Vanuit deze administratie is er wel meer aandacht voor Europa, maar vanuit de functieomschrijving is er weinig tijd voor ambtenaren om zich pro-actiever op te stellen, enerzijds naar subsidiewerving toe, anderzijds naar invloed uitoefenen op Europa.
7.13. Turnhout a) Expertise - De meeste informatie over Europa wordt verkregen via Vleva. Er is niemand fulltime bezig met Europa, wat de Europawerking in de stad ad hoc maakt. Het is Kelly Verheyen die zich bezig houdt met Europese subsidieaanvragen, maar dat ressorteert naast andere bevoegdheden. Dat impliceert dat er relatief weinig tijd kan worden gestoken in het zelf proactief op zoek gaan naar informatie over Europa. Mevr. Verheyen probeert zelf in de mate van het mogelijk ook informatie te halen uit andere bronnen dan Vleva. Een voorbeeld hiervan is de VNG, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. - Voor stad Turnhout is de provincie ook een zeer belangrijke partner als het op expertise aankomt. Het is de provincie Antwerpen die met het Provinciaal Contactpunt een aanzienlijke hoeveelheid informatie doorstuurt. b) Samenwerken - De stad heeft enkele (trans-)nationale partnerschappen met andere steden in het kader van EUfondsen. - In Vlaanderen hecht stad Turnhout wel belang aan het Kenniscentrum als netwerk tussen Vlaamse steden. Maar volgens mevr. Verheyen is het moeilijk een sterk netwerk uit te bouwen omdat de Vlaamse steden verschillende preferenties hebben. - Tenslotte is de stad ook verweven in enkele Europese netwerken, vooral op specifieke beleidsdomeinen gericht. Een voorbeeld is het Enoll, het Europees netwerk over innovatie. c)
Vertegenwoordiging
- Er is niemand uit de stad vertegenwoordigd in Europese instellingen of op Vlaams niveau om de belangen van de stad te behartigen.
Pagina | 46
d)
Lobby
- Er is geen formele lobby door stad Turnhout, maar er zijn wel veel contacten met mensen op kabinetten, dit vooral op Vlaams niveau. Dit om de huidige structuurfondsen zoveel mogelijk in het voordeel van de stad te verkrijgen. Dit kunnen we evenwel moeilijk als bottom-up Europeanisering benoemen, aangezien deze structuurfondsen door Vlaanderen zelf worden verdeeld. f)
Conclusie
- Hoewel nog niemand fulltime bezig is met Europa in de stad Turnhout is er zich volgens mevr. Verheyen toch van bewust dat Europa niet meer te negeren valt. Dat bewustzijn wordt evenwel op dit moment nog niet vertaald naar de praktijk. Er zijn geen mensen fulltime bezig met Europa. De expertise over Europa is nog zeer ad hoc en verdeeld over de diensten waar mensen al dan niet bezig zijn met Eufondsen. Er is geen beleidsnota Europa, maar de aandacht op de subsidiewerving wordt wel aangehaald in het bestuursakkoord. Daarnaast is het zo dat er weinig energie gaat naar het delen van kennis en het opvolgen van Europees beleid. We kunnen besluiten dat de stad de weg naar Europa gevonden heeft als het op Europese subsidies aankomt, maar er is weinig aandacht kan schenken aan andere strategieën wegens personeels- en tijdgebrek.
Pagina | 47
8. Bespreking Doorheen het onderzoek in de centrumsteden is duidelijk geworden welke strategieën steden gebruiken om zo te kunnen inspelen op de opportuniteiten die Europa biedt om invloed uit te oefenen op het Europees beleid. Uit de literatuur kunnen we drie opportuniteiten en vier obstakels ontwaren die ook in het schema terug te vinden zijn. In wat volgt worden de resultaten van het onderzoek getoetst aan deze opportuniteiten en obstakels. a) Opportuniteiten
Aanspraak maken op Europees geld
Uit de analyse blijkt dat op deze opportuniteit het meest wordt ingespeeld door de centrumsteden. Er zijn evenwel verschillen te bemerken tussen de verschillende Vlaamse centrumsteden. Ten eerste kunnen we een opdeling maken tussen steden met een gecoördineerde Europacel en steden waar er geen Europacel werkzaam is. In Antwerpen, Gent en Brugge zijn minstens twee personen fulltime bezig met het opvolgen van Europese calls en zoeken naar Europese subsidies waarop de stad aanspraak kan maken om Europese financiering te bekomen. Deze steden kunnen op deze manier de grote administratieve werklast bundelen en zijn zo beter gewapend met expertise over Europese opportuniteiten. Deze steden zijn dan ook relatief intensief bezig met het inspelen op projecten waar al dan niet een samenwerking met andere steden verplicht is. Deze steden zetten in op het verwerven van Europese subsidies naast de gegarandeerde structuurfondsen die via Vlaanderen worden verdeeld. In de andere Vlaamse centrumsteden zijn ook mensen bezig met Europese subsidies, meestal als één van de taken in hun functieomschrijving. In deze steden is er minder sprake van een expertise-bundeling en is er dus minder ruimte om volop in te zetten op het intekenen op Europese calls. In Leuven, Hasselt, Kortrijk en Genk is er evenwel een bewustwording dat een meer Europese aanpak nodig is om zo beter te kunnen inspelen op Europese projecten. Hier spelen obstakels mee die ervoor zorgen dat er op dit moment nog geen uitgewerkte Europawerking is, hier gaan we later dieper op in. Deze steden zijn evenwel ook betrokken in een behoorlijk aantal projecten die ondersteund worden door de Europese Unie. Hoewel er in Aalst, Sint-Niklaas, Oostende en Roeselare ook wel een (minieme) bewustwording van Europa is, is deze de dag van vandaag in realiteit nog weinig uitgewerkt. In deze steden zijn ook mensen actief die op zoek zijn naar subsidies , maar dit blijkt toch in mindere mate te gebeuren dan de andere centrumsteden. Naast de Europese geldpotten die Vlaanderen verdeelt, zijn deze steden heel ad hoc bezig met Europese projecten. Dit betekent dat het volledig afhangt van personen binnen bepaalde diensten of die al dan niet intekenen op Europese projecten. Ten tweede is een zeer belangrijke rol toebedeeld aan intermediaire instellingen zoals Vleva, het VVSG, het Kenniscentrum Vlaamse steden, universiteiten, de provincie,…. In de literatuurstudie werd al
Pagina | 48
meer informatie verschaft over deze organisaties. Via de provincie, Vleva, het VVSG of eventueel andere kanalen kunnen de steden informatie opvragen over de verschillende subsidiemogelijkheden. Deze worden dan ook door de meeste steden zeer vaak gebruikt. Een voorbeeld hiervan is de subsidiewijzer van Vleva, die een overzicht geeft aan de lokale besturen over de mogelijkheden tot subsidie-aanvragen. Zoals Marshall (2004) benadrukt, is er dus een grote rol weggelegd voor niet-statelijke actoren in het proces van bottom-up Europeanisering. We kunnen dit ook verbinden met de multi-level-governance theorie van Marks en Hooghe (2004). We kunnen besluiten dat, hoewel de steden veel aandacht geven aan het verwerven van Europees geld, dit niet altijd als tool wordt gebruikt om meer invloed te willen uitoefenen op het Europees beleid. Steden als Antwerpen en Gent zijn hier wel al volop mee bezig, maar dit is nog volop in een groeifase.
Samenwerken
Deze opportuniteit bestaat erin dat door samenwerking steden zich sterker kunnen opstellen ten aanzien van de Europese Unie, enerzijds om via een samenwerking te kunnen inspelen op Europees subsidies en anderzijds om informatie uit te wisselen. Ten eerste kunnen we samenwerking in de vorm van partnerschappen begrijpen. Deze vorm van samenwerking valt grotendeels samen met de voorgaande opportuniteit. De Europese Commissie verlangt immers van steden dat ze partnerschappen gaan afsluiten met andere Europese steden om zo aanspraak te kunnen maken op Europees geld. Daarnaast kunnen deze partnerschappen dienst doen als forum waar expertise wordt uitgewisseld. Vooral steden met een sterkere Europawerking maken gebruik van deze samenwerkingsverbanden om zich beter te kunnen organiseren ten aanzien van de Europese Unie. Bijna alle centrumsteden zijn verweven in één of meerdere partnerschappen met andere, al dan niet Europese, steden om zo meer kans te maken op Europees geld. Ook hier zijn de grote steden Gent en Antwerpen de koplopers wat betreft partnerschappen, maar ook andere centrumsteden zoals Mechelen, Kortrijk, Brugge, Hasselt, Genk en Turnhout zijn verweven in Europese partnerschappen. Dit gaat nagenoeg enkel over het verwerven van geld. Oostende, Aalst, Sint-Niklaas en Roeselare zijn bijna niet bezig met partnerschappen van deze omvang. Ten tweede zijn ook (trans-)nationale netwerken een zeer belangrijke vorm van bottom-up Europeanisering (zie supra). Gent en Antwerpen zijn de enige Vlaamse centrumsteden die verankerd zijn in een sterk uitgebouwd Europees netwerk, Eurocities. Dit netwerk is zeer belangrijk als tool om kennis uit te wisselen. Naast Eurocities zetten Gent en Antwerpen ook in op andere netwerken. Deze twee steden zijn duidelijk koplopers wat betreft netwerken. Ook Kortrijk, die te klein is om volledig lid te zijn van Eurocities, is vertegenwoordigd in een Eurocities-forum. Behalve in Kortrijk, die relatief meer aandacht schenkt aan netwerken dan andere steden, is er in de tien andere Vlaamse centrumsteden weinig ruimte voor (trans-)nationale netwerken. Sommige steden zoals Hasselt en Turnhout zitten in een
Pagina | 49
kleiner Europees netwerk maar deze netwerken zijn doorgaans weinig daadkrachtig. Marc Verachtert van stad Leuven: ‘Eurotowns is zeer klein, twintig gemeentes, en is niet in staat om een lobbykantoor te hebben zoals bijvoorbeeld Eurocitie.. En bovendien, punt van kritiek, ik vind dat Eurotowns veel te weinig ondernemend is geweest. Daar proberen we ook opnieuw een wat actievere rol te spelen en onze partners terug meer te betrekken. Ik denk dat dat ook belangrijk is dat die partners elkaar prikkelen en die twintig gemeentes doen dat te weinig.’ De andere centrumsteden, Aalst, Oostende, Brugge, Genk, Leuven, Mechelen, Oostende, Roeselare en Sint-Niklaas zijn geen lid van een (trans-)nationaal netwerk. Een derde vorm van samenwerken is de samenwerking tussen de Vlaamse centrumsteden onderling. Het is het Kenniscentrum Vlaamse Steden die de dertien centrumsteden samenbrengt in een soort ‘mini-netwerk’. Elke centrumstad is vertegenwoordigd in dit netwerk en daarom kan dit netwerkje ook gebruikt worden als manier om informatie uit te wisselen. Kleinere centrumsteden hechten veel belang aan dit netwerkje, vooral omdat steden als Antwerpen en Gent een grotere expertise hebben opgebouwd in bepaalde dossiers. Maar dit is volgens sommige mensen ook het nadeel van het Kenniscentrum-netwerk. Virginie Verstraete van Stad Gent: ‘Ik kan mij perfect inbeelden dat kleinere centrumsteden hun prioriteiten ergens anders stellen dan wij hier. Het Kenniscentrum kan dan deze noden invullen naargelang de verschillende steden. Wij zitten al verder in het stadium van subsidies. Wij hebben andere noden. Daar kan het Kenniscentrum nog een sterkere rol spelen volgens mij. Zij kunnen echt zeggen waar wij beleidsmatig kunnen gaan lobbyen. Dat is voor ons een heikel punt. We weten zelf ook niet waar we naartoe moeten om dat te doen.’ Er is met andere woorden een scheeftrekking tussen Antwerpen en Gent en de andere elf centrumsteden. Hun belangen en noden liggen relatief ver uit elkaar en dat maakt een goede samenwerking moeilijker. Ten vierde zijn veel steden ook vertegenwoordigd in het Convenant of Mayors-netwerk. Dit netwerk heeft evenwel weinig Europese relevantie inzake samenwerking. Uit de verschillende interviews is duidelijk geworden dat dit Convenant vooralsnog enkel een afspraak is tussen verschillende Europese steden, vooral op voorstel van Vleva. Er wordt geen gebruik gemaakt van dit netwerk om belangen op Europees niveau te verdedigen Ten laatste kunnen we uit het onderzoek ook een andere vorm van samenwerking aanhalen. Hoewel bijna elke centrumstad één of meerdere jumelages heeft , hebben deze meestal weinig relevantie. Sommige steden zoals Gent en Antwerpen herbekijken deze jumelages om deze zo meer relevantie voor de stad te bieden. In de kleinere centrumsteden is dit minder het geval en blijven de jumelages eerder cultureel van aard.
Pagina | 50
Vertegenwoordiging
De laatste opportuniteit die lokale besturen kunnen aangrijpen om het beleid van de Europese unie te beïnvloeden is vertegenwoordiging in Europese instellingen of andere instellingen die het Europees beleid kunnen beïnvloeden. Dit kan enerzijds door fysieke vertegenwoordiging en anderzijds via lobbykanalen bij mensen die fysiek vertegenwoordigd zijn in de Europese instellingen. Uit het gevoerde onderzoek is gebleken dat de dertien centrumsteden deze opportuniteit het minst aanspreken. Er is geen enkele Vlaamse centrumstad met een lobbykantoor in Brussel. Hier kunnen we besluiten dat de bevinding van Bursens(2002), nl. dat Brussel zo nabij is voor Vlaamse steden dat ze het onnodig vinden om hier permanent aanwezig te zijn, nog steeds geldt. Virginie Verstraete uit stad Gent bevestigt deze bevinding: ‘Het klinkt absurd om als stad Gent een kantoor te huren in Brussel en daar ook een appartement te huren voor ambtenaren, maar in de feiten zou het wel een groot voordeel zijn voor de lobby die de stad kan doen. Het zal natuurlijk niet verkocht geraken dat stad Gent dat zou doen. Maar ik vind het wel een nadeel dat wij daar niet zitten.’ Ook kleinere centrumsteden zien geen voedingsbodem voor een permanent lobbykantoor. In veel steden is de Europabewustwording nog te gering om al in te zetten op een volwaardig lobbykantoor. Er is nog te weinig draagvlak voor Europese aangelegenheden. In Gent en Antwerpen is er duidelijk meer aandacht voor het leggen van contacten bij Europese instanties dan bij andere centrumsteden. Via hun lidmaatschap bij het sterk uitgewerkte netwerk Eurocities kunnen deze steden gebruik maken van een lobbykanaal in Brussel. Daarnaast is er in deze steden ambtenaren bezig met het onderhouden en zoeken naar nieuwe relaties op Europees niveau. Wat opvalt is dat de kleinere Vlaamse centrumsteden vooral naar Vlaanderen kijken als het op belangenbehartiging bij de Europese Unie aankomt. Zo liggen de Vlaamse centrumsteden volgens Joke Hofmans van Vleva wel wakker van Europa, maar gaat dat vooral over zaken van economisch belang (geld). Een voorbeeld hiervan is stad Genk die uit het vizier van de Europese structuurfondsen dreigt te komen. Behalve Gent en Antwerpen die al een duidelijkere Europese visie hebben gecreëerd en zich steeds vaker tot de Europese Unie zelf gaan wenden, kijken de kleinere centrumsteden vooral naar intermediaire kanalen zoals Vleva, VVSG, Kenniscentrum Vlaamse steden als het op Europese aangelegenheden aankomt. Zo zijn de meeste centrumsteden relatief tevreden over de werkzaamheden van organisaties zoals Vleva, het Kenniscentrum en het VVSG. De centrumsteden kijken vooral naar Vleva als het op belangenbehartiging aankomt. Frans Van den Bossche van stad Kortrijk: ‘Je hebt het agentschap ondernemen en Vleva en de taak van Vleva is het omgekeerde van het agentschap. Het agentschap is eigenlijk de relatie naar de steden toe vanuit de Europese Unie. Zij zouden eigenlijk de calls moeten doorgeven. En Vleva zou zich moeten bezig houden met het lobbywerk van de steden naar de Europese Unie toe. Maar eigenlijk geeft Vleva evenveel calls en zelfs meer dan het Agentschap. Terwijl dat zei zouden moeten het lobbywerk doen. En daar communiceren zij totaal niet over.’Maar volgens Joke Hofmans van Vleva is het nochtans een misvatting dat Vleva een soort lobbykantoor is voor de
Pagina | 51
lokale besturen: ‘Onze taak is om de leden van Vleva te wijzen op een consultatie ter voorbereiding van nieuwe Europese wetgeving om ze daarna te verspreiden met verwijzing naar de parlementaire commissie waarin het zal worden behandeld (en eventuele Vlamingen) en met verwijzing naar de contactpersoon binnen de Permanente Vertegenwoordiging. Het lobbyen (standpunt opmaken) moeten ze natuurlijk zelf doen aangezien we geen standpunten kunnen innemen’. Voor standpuntinname kijken de Vlaamse steden voornamelijk naar het VVSG, maar die doen dan weer vaak beroep op CEMR waardoor de standpunten misschien niet helemaal de noden van de Vlaamse lokale besturen vertalen. Uit de interviews blijkt evenwel dat vanuit de ambtenarij de aandacht voor Europa wel groeit, maar deze de dag van vandaag nog sterk afhangt van verschillende diensten. Hier gaan we straks verder op in.
b) Obstakels Uit het voorgaande is duidelijk gebleken dat, hoewel de Vlaamse steden veel invloed ondervinden van de Europese besluitvorming, vooral de kleinere centrumsteden relatief weinig bezig zijn met het beïnvloeden van het Europees beleid. Uit de literatuur hebben we mogelijke obstakels geëxtraheerd die ervoor zorgen dat lokale besturen geremd worden in bottom-up Europeanisering. Doorheen de interviews zijn obstakels voor Vlaamse centrumsteden om aan belangenbehartiging op Europees niveau te doen aan het oppervlak gekomen.
Institutionele setting
Een van de grootste struikelblokken voor Vlaamse centrumsteden om aan belangenbehartiging te doen blijkt te liggen in de ingewikkelde institutionele structuur van België. Zoals hierboven vermeld is het Vlaanderen die zorgt voor de verdeling van de structuurfondsen en daarom richten Vlaamse centrumsteden hun pijlen vooral naar Vlaanderen om zo veel mogelijk geld in hun stad te krijgen. Noora Paruys van Stad Genk: ‘Er is inderdaad een gemeenschappelijke vaststelling dat de Vlaamse houding t.a.v. de Europese Unie en de wendbaarheid van Europa eigenlijk op ons niveau op ons niet kan afstralen omdat de Vlaamse overheid te weinig uitgesproken beleid voert. Europeaniseringsbeleid bedoel ik dan.’ Hoewel de Europese Unie dus nadruk legt op de inclusie van lokale besturen, wordt subsidiariteit enkel toegepast op drie gemeenschappen en drie gewesten. Volgens Betty De Wachter van VVSG is Vlaanderen zeer centralistisch ingesteld en wordt er weinig informatie van Vlaanderen naar de lokale besturen versluisd, ook niet naar organisaties als VVSG en Vleva. De kennis en expertise over Europa blijft zo bij Vlaanderen steken en ontbreekt het aan een gestroomlijnde informatiestroom naar de lokale besturen. Machteld Claerhout van stad Kortrijk: ‘Vlaanderen mist wel wat geïntegreerd beleid op staande werking. Voor steden is dat complex, maar het is nu eenmaal zo. Dat is niet onze hoofdbekommernis vandaag. We hebben meer een duidelijke informatiestroom nodig, maar je ziet hier waar we nog voor
Pagina | 52
staan. We moeten sommige diensten nog overtuigen van de meerwaarde van de Europese Unie. Stap per stap moet nog bekeken worden.’ Het lijkt erop dat de multi-level-governance theorie hier niet van toepassing is en er nog steeds een hiërarchie bestaat tussen het lokaal en het nationaal niveau.
Vervolgens is het voor Vlaamse centrumsteden meestal niet duidelijk welke informatie waar kan worden gevonden. Naast Vleva, Kenniscentrum Vlaamse Steden en het VVGS is er ook een permanente vertegenwoordiger voor Vlaanderen, het Agentschap Ondernemen die dienstdoet als aanspreekpunt voor Vlaamse KMO’s en steden met vragen over Europa, de provincie,…. Noora Paruys van stad Genk: Het zou mij niet verbazen mocht iemand in de stad het Kenniscentrum zou associëren met de Vlaamse overheid. Het is ook niet zo simpel hé hier. Je hebt Vleva, het Kenniscentrum en het VVSG, ja, dat is allemaal Brussel hé.‘ Dit werkt ontmoedigend voor eerder kleinere centrumsteden, die relatief weinig personeel ter beschikking hebben om zich bezig te houden met Europa. Op deze manier laten de steden de Europese Unie eerder aan de kant liggen (met uitzondering van Gent en Antwerpen). Marc Verachtert van stad Hasselt: ‘De Europese Unie is een huis met zoveel kamers. Met zoveel regelgeving, toelagepotten waarop we beroep kunnen doen,… Je kunt dus nooit heel Europa kennen. Ik vind organisaties zoals Vleva, het VVSG en het Kenniscentrum zeer belangrijk. Maar ik moet eerlijk zijn dat ik soms niet wat van wie komt.’
We kunnen vervolgens nog een intern obstakel ontwaren in de lokale besturen. In het theoretisch gedeelte van deze verhandeling werd het huidige ‘getemperd schepenmodel’ besproken die de administratieve structuur van de Vlaamse lokale besturen kenmerkt (Bruneel & Steyvers, 2010). Samengevat komt dit erop neer dat, hoewel de lokale besturen verplicht zijn om een managementteam te implementeren om tegemoet te komen aan het machtsoverwicht van het politiek niveau, dit managementteam nog niet overal even goed is ingeburgerd. Dit betekent dat schepenen nog vaak heel veel te zeggen hebben en veel beslissingen dus van één verkozen persoon afhangt. Op deze manier wordt het moeilijk voor ambtenaren om Europa naar de stad te halen hoewel ze, door de vele confrontaties met het Europees beleid het belang van Europa wel degelijk beginnen inzien. Het is moeilijk om dit obstakel zwart op wit te bewijzen vanwege de politieke gevoeligheid, maar toch kunnen we uit enkele anonieme bronnen opmaken dat dit wel degelijk een struikelblok is om Europa meer in het stadsbeleid te integreren om zo op termijn meer dan enkel passief Europese regelgeving te ondergaan, maar er ook proactief op in te spelen en het Europees beleid bottom-up te beïnvloeden. ‘Nu denken heel wat schepenen dat ze directeur zijn, terwijl ze het beleid moeten uitzetten. Heel veel schepenen willen bij wijze van spreken zich inmengen met futiliteiten, maar eigenlijk moeten zij het beleid uitzetten. Dikwijls krijgt de ambtenaar het verwijt dat hij een profiteur is. Maar ik heb hier al gezien hoeveel tegenwind je krijgt. Je moet al serieuze ballen aan uw lijf hebben om dat allemaal te kunnen slikken. En als het dan over de Europese Unie gaat, dan kun je het al helemaal vergeten…’ Dit kunnen we zeker niet veralgemenen tot elk politiek bestuur in Vlaanderen aangezien elke stad zelf voor een stuk de
Pagina | 53
administratieve structuur opmaakt. Maar we kunnen wel de conclusie maken dat vooral in de kleinere (elf) Vlaamse centrumsteden waar nog geen Europese cel fulltime zich bezig houdt met de Europese Unie en bijgevolg de Europawerking zeer ad hoc in de verschillende diensten aanwezig is, er wel een belangrijke rol voor de bevoegde schepen is weggelegd. Tenslotte blijkt uit de verschillende interviews dat de omvang van de centrumsteden ook een hinderpaal vormt voor een uitgewerkte Europese visie. De relatief kleine Vlaamse steden kampen de dag van vandaag met financiële problemen en een gebrek aan personeel dat er voor zorgt dat Europese aangelegenheden minder kunnen worden opgevolgd. In combinatie met een politieke cultuur die weinig aandacht aan Europa schenkt ligt de prioriteit bij het aanwerven van nieuwe ambtenaren dan ook zelden op Europees vlak, tenzij het over het zoeken naar subsidies gaat. Deze kleinschaligheid is een hinderpaal voor steden die te kampen hebben met andere steedse problematieken waardoor de aandacht niet ten volle naar de Europese Unie gaat. Inge Willemsen van stad Gent: ‘De steden zijn belangrijker geworden en wij pleiten voor meer interstedelijke samenwerking, een zogezegde ‘metropolitan area’ . Er is nood aan een nieuwe invulling van multi-level-governance waar steden een meer prominente rol kunnen spelen. Zo rijst bijvoorbeeld de vraag waarom bepaalde thema’s nog op Vlaams niveau zitten, terwijl het de steden zijn die er zich mee bezig houden. Waarom zijn er geen beleidsdomeinen die rechtstreeks naar de steden worden overgeheveld?’ Dit is natuurlijk een gevoelige kwestie in Vlaanderen die met het witboek Interne Staatshervorming van minister Bourgeois de huidige discussie vorm geeft en niet wordt besproken in deze verhandeling.
Politieke cultuur
Uit de interviews met mensen uit de dertien Vlaamse Centrumsteden wordt duidelijk dat in de meeste steden geen politieke cultuur kennen die een mate van bottom-up Europeanisering toelaat. Zoals hierboven toegelicht wordt slechtst één
van de drie opportuniteiten voor meer
belangenbehartiging op Europees niveau regelmatig aangesproken, nl. het aanspraak maken op Europees geld. Het samenwerken in netwerken, de lobby en andere strategieën om het Europees beleid te beïnvloeden worden behalve door de grotere steden Antwerpen en Gent zelden tot niet gebruikt. Rudy Simoens van stad Oostende getuigt; ‘Het is hier een miskenning dat Europa bestaat. Alsof iedereen hier denkt dat de Europese Unie enkel bestaat om richtlijnen te geven, gedwongen. Maar men denkt niet verder dan dat. Er is geen enkel gevoel dat er iets kan aan worden veranderd. Ik ben ervan overtuigd dat de burgemeester ons zelfs niet eens in netwerken ziet zitten.’ Veel steden hebben dat in het verleden ook zelden gedaan. Noora Paruys van stad Genk: ‘Je komt soms steden tegen die al veertig jaar samenwerken met steden in heel de Europese Unie. Dat is niet bij ons. Die samenwerking met partners, die is nu wel aan het groeien, maar is zeker niet grensoverschrijdend. De transnationaliteit van het Europees beleid,
Pagina | 54
daar moeten we nog heel veel in leren.’ Dit verhaal komt in de meeste kleinere centrumsteden in Vlaanderen voor. Zoals het Bursens (2002) in zijn onderzoek al concludeert, kunnen we tien jaar later nog steeds spreken van een lokale politieke elite die vooral een interne politieke agenda nastreeft. De politieke cultuur is nog steeds zeer op de eigen stad gericht en worden strategieën om het Europees beleid te beïnvloeden weinig tot niet gebruikt. Instellingen zoals Vleva en het Kenniscentrum Vlaamse Centrumsteden proberen hier sinds enkele jaren wel verandering in te brengen, maar de dag van vandaag lijkt dit nog niet echt te werken. Hoewel er in de centrumsteden toch een bewustwording van Europa lijkt te groeien, wordt dit vandaag nog weinig in beleid omgezet. Machteld Claerhout van stad Kortrijk bevestigt: ‘Die cultuur van Europeanisering, Vlaanderen heeft die niet. Het lobbymechanisme van Vlaanderen loopt nog altijd wat moeilijk hé, laat ons daar eerlijk in zijn. Wij kennen wel mensen hoor, als er moet gelobbyd worden zou dat zeker wel kunnen, maar wij zitten nog niet in dat stadium.’ Ook Mark Verachtert van stad Hasselt getuigt dat er zeer weinig gebruikt wordt gemaakt van opportuniteiten om het Europees beleid te beïnvloeden: ‘Van Frieda Brepoels weet ik dat zij ook bij Vleva zit, nooit iets meegedaan! Dus eigenlijk gebruiken wij als stad de opportuniteiten die wij hebben te weinig. Wij hebben niet het gevoel dat wij als kleine stad invloed zouden moeten uitoefenen op de Europese Unie. Terwijl er toch figuren in eigen rangen zijn..’ Deze getuigenis kenmerkt de realiteit in de kleinere centrumsteden, waar in principe wel mogelijkheden zijn om mensen aan te spreken, maar dit wegens een te geringe Europamindedness nog niet aan de orde is.
Norm-entrepreneurs
In de analyse van de onderzoeksresultaten is nog een andere belangrijke voorwaarde naar voor gekomen, namelijk het belang van norm-entrepreneurs (Börzel & Risse, 2000) in het proces naar meer bottom-up Europeanisering. Doorheen de interviews is gebleken dat er enkel meer aandacht zal worden besteed aan de Europese Unie, wanneer invloedrijke mensen in het lokaal bestuur als het ware aansporen om meer aandacht naar de Europese Unie te laten uitgaan. In alle dertien Vlaamse centrumsteden kregen we bevestiging van dit te overwinnen obstakel voor meer bottom-up Europeanisering. Het belang van sterke politieke elite die aandacht schenkt aan Europa is dus onontbeerlijk in het proces van beleidsbeïnvloeding op Europees niveau. Een actueel voorbeeld van norm-entrepreneurs die ervoor zorgen dat de belangen van de stad worden behartigd in de Europese Unie is zonder meer burgemeester Daniël Termont van Stad Gent. Als secretaris van het Executive Committee van Eurocities hecht de burgemeester persoonlijk zeer veel belang aan Europa en haar opportuniteiten. Hij probeert daarbij de hele stad te betrekken en zet volop in op een algemene internationalisering. Een bewijs hiervan is de relatief uitgebreide groep mensen die uitsluitend bezig is met internationale, dus ook Europese, aangelegenheden. Ook in Antwerpen is de burgemeester een
Pagina | 55
belangrijke spilfiguur in meer aandacht voor de Europese Unie. Dit zijn natuurlijk de twee grootste steden in Vlaanderen met de meeste (financiële) middelen. Maar ook in de elf andere, kleinere, centrumsteden vinden we bewijs van het belang van norm-entrepreneurs. In Leuven bijvoorbeeld is er door de band genomen weinig aandacht voor de Europese Unie. Patricia Schoolmeesters: ‘Er is nu één schepen die wel het belang begint in te zien van Europa. Toevallig heeft hij vorige vrijdag nog een aantal mensen samengeroepen van stad Leuven om na te denken over de oprichting van een strategische cel want hier is geen Europese cel, geen strategische cel, er is geen beleidsnota Europa. Die schepen is ook veel jonger dan de rest, dat wil zeggen dat er nog toekomst in zit. Hij kijkt verder.’ Ook Machteld Claerhout van stad Kortrijk bevestigt de rol van initiatiefnemers in het bestuur: ‘Europawerking hangt van personen af hé. Je voelt je geleidelijk aan geïntegreerd in het beleid, maar je moet rekening houden met de regels. Maar je kunt sprongen maken op alle domeinen, netwerken,... als je sterke politici hebt die je steunen.’ Zoals hierboven al aangehaald is er in geen enkele andere Vlaamse centrumstad, behalve Gent, Antwerpen en Brugge, een specifieke strategische cel die zich bezig houdt met Europa. Dat betekent dat de Europese Unie vooral zeer ad hoc in verschillende diensten wordt aangepakt. Wanneer de politieke elite van deze diensten geen interesse vertoont voor de Europese Unie als beleidsgever en niet enkel als ‘subsidiepot’, dan is er bijgevolg geen sprake van een Europawerking aangezien er beleidsmatig in de meeste centrumsteden geen beweging is naar een sterkere Europawerking door het gebrek aan beleidsnota Europa. In combinatie met een politieke cultuur die weinig aandacht aan Europa schenkt is het daarenboven ook zeker niet makkelijk voor norm-entrepreneurs om meer in te zetten op Europa. Mensen uit de administratie hebben immers niet de taak en tijd om zich fulltime bezig te houden met de Europese Unie als regelgever. Patricia Schoolmeesters van Stad Leuven: ‘Een voorbeeld, we zitten nu weer in een Europees project, maar ik geraak er niet uit. Ik heb daar de tijd niet voor. Je moet er iets voor over hebben. Je moet het echt willen. Als ik het zelf niet doe, dan blijft het liggen. Je hebt dus iemand nodig die het voortouw neemt. Je moet eerst investeren voor je moet oogsten. Je moet eerst mensen overtuigen en dat is echt niet makkelijk.’ Ook Diana Coppens uit Sint-Niklaas bevestigt: ‘Er zijn een aantal diensten die zelf Europese dossiers hebben lopen maar dat is echt heel gefragmenteerd. Er moet al iemand tijd hebben én initiatief willen nemen vooraleer er iets gebeurt. Ik denk dat de Europese gedachte in dit stadsbestuur niet aanwezig is. Men is veel te lokaal bezig, heel operationeel. Strategieën en tactiek zitten zeker nog niet in de geesten van enkele beleidsvoerders, maar dat kan zeker veranderen.’ Om belangen te behartigen van de stad op Europees niveau zou er dus eerst een sterker Europees gevoel moeten komen in de lokale besturen, maar dat is meestal nog niet het geval in de kleinere centrumsteden.
Pagina | 56
Veto Players
Tenslotte kunnen we de belangrijke rol van veto players in het proces van bottom-up Europeanisering bevestigen na het voeren van het onderzoek in de dertien Centrumsteden. Uit de voorgaande bespreking van de dertien Vlaamse centrumsteden is gebleken dat belangenbehartiging op Europees niveau nog niet echt aan de orde is in het gros van de Vlaamse lokale besturen. Hoewel de grootste steden Gent en Antwerpen het meest bezig zijn met belangenbehartiging, zijn deze twee steden ook niet ten volle uitgerust om hun belangen op Europees niveau te behartigen. Het zijn de veto players, belangrijke beleidsmensen in de lokale besturen, die het proces van bottom-up Europeanisering tegenhouden. Vooral het kostenplaatje is een belangrijk argument van de veto players in de Vlaamse Centrumsteden die belangenbehartiging op Europees niveau tegenhoudt. De opportuniteiten die de Europese Unie de lokale besturen biedt om een invloed uit te oefenen op de Europese Unie zijn meestal ook verbonden met een (financiële) meerkost. Om zich beter te organiseren ten aanzien van de Europese Unie is er immers nood aan een betere organisatie met eventueel meer mensen en meer middelen. Er moet een keuze worden gemaakt door het politieke bestuur om al dan niet in te zetten op een betere Europawerking en bijgevolg mensen in te zetten die moeten worden verloond. Daarnaast brengen sommige strategieën zoals het lidmaatschap van een netwerk ook extra kosten met zich mee. Het is immers vaak zo dat lidgeld moet worden betaald voor zo’n netwerk. Maar ook transportkosten voor ambtenaren, hotels, en andere,.. zijn kosten die door de meeste Vlaamse centrumsteden niet snel wordt gemaakt aangezien de resultaten minder zichtbaar zijn. Een tweede argument van veto players die bottom-up Europeanisering tegenwerkt is de relatieve onzichtbaarheid van de resultaten die bottom-up Europeanisering met zich meebrengt. De opportuniteiten die Europa biedt om lokale belangen te behartigen zoals lobby, netwerken, samenwerken,… vergen meestal inspanningen die op korte termijn niet zichtbaar zijn. Netwerken bijvoorbeeld, vereisen een intense en langdurige opvolging om resultaten te boeken. Het is bijgevolg niet onmiddellijk zichtbaar wat het lokaal bestuur precies uit deze netwerken kan halen, hoewel er toch één of meerdere betaalde ambtenaren mee bezig zijn. In combinatie met een politieke cultuur die weinig aandacht aan de Europese Unie schenkt en de ingewikkelde institutionele structuur die een bottom-up Europeanisering tegenhoudt is het voor de meeste politieke besturen in Vlaanderen dus nog niet aan de orde om in te zetten op belangenbehartiging op Europees niveau. Hoewel in de grotere centrumsteden Antwerpen en Gent wel een grotere aandacht uitgaat naar Europa, zijn deze argumenten ook daar terug te vinden. Dit kan dus verklaren waarom Antwerpen en Gent een zekere mate van bottom-up Europeanisering kennen, maar in relatie tot andere Europese steden zoals Utrecht of Malmö veel minder georganiseerd zijn ten opzichte van de Europese Unie. Inge Willemsen van stad Gent bevestigt: ‘Het grootste probleem in deze pijler is ‘hoe we het verkocht krijgen’. Om informatie uit te wisselen met andere steden moeten vaak ook verplaatsingen gemaakt worden. Vliegtickets , hotels, openbaar
Pagina | 57
vervoer,… Dit kost natuurlijk geld en omdat de resultaten uit deze netwerken pas op langere termijn duidelijk worden krijgt de stad ook vaak kritiek te horen als ‘ze gaan op reis met ons geld, maar doen niets’. Ook in de kleinere centrumsteden komen dezelfde argumenten terug. Een ambtenaar uit een kleinere centrumstad: ‘Het fantoom van de snoepreisjes zit er bij sommigen echt in. Ik had mij eens ingeschreven voor een hele week in Duinkerke rond alle thema's die rechtstreeks belang hadden voor ons, maar ze wisten hier echt niet wat de meerwaarde was van zo iets. De bereidheid bij het politiek bestuur is zeker niet aanwezig. Heel veel politici, zeker in het jaar van verkiezingen, kijken vooral naar korte termijn dingen. Als het geld kost, dan gaan ze het zeker niet doen.’ Ook in andere steden horen we hetzelfde verhaal: ’De administratieve last en de aanvragen is bij ons veel te zwaar volgens de mensen hier. Hier wordt dan geredeneerd dat er te weinig kan worden uitgehaald uit die netwerking en profilering. Hier wordt enkel gedacht aan wat je eruit kan halen van geld. . Als je structuurfondsen hebt dan is het duidelijk dat er iets werd verwezenlijkt. Bij netwerken is dat niet. ’
9. Conclusie Doorheen deze masterproef zijn we op zoek gegaan naar de mate waarin de dertien Vlaamse centrumsteden zelf bottom-up invloed proberen uit te oefenen op de Europese Unie. We hebben daarbij zelf een schematisering van de hypothese ontwikkeld die een hulpmiddel is om steden te beoordelen in hun mate van bottom-up Europeanisering. De hypothese, dat de Vlaamse centrumsteden als gevolg van de Europese Integratie geneigd zijn om zelf invloed uit te oefenen op de Europese besluitvorming, willen we toetsen aan de bevonden resultaten. Hypothetisch gezien zouden de Vlaamse Centrumsteden dus zowel het linkerdeel van het schema als het rechterdeel doorlopen hebben. Ze zijn met andere woorden onderhevig aan top-down invloed van Europa, maar zullen mits enkele voorwaarden toch de drie opportuniteiten die de Europese Unie biedt aangrijpen om zo bottom-up input te leveren bij het Europees besluitvormingsproces. Na het gevoerde onderzoek moeten we de hypothese weliswaar verwerpen. Wat meteen opvalt in de analyse van de onderzoeksresultaten is het grote verschil in bottom-up Europeanisering tussen enerzijds stad Gent en stad Antwerpen die in een belangrijke mate aandacht schenken aan Europa en aan belangenbehartiging op Europees niveau, en anderzijds de elf kleinere centrumsteden die naast ‘de geldpot van Europa’ eigenlijk behoorlijk weinig bezig zijn met de Europese Unie. Ten eerste zijn Gent en Antwerpen qua omvang niet te vergelijken met de andere dertien Centrumsteden. Beide steden met meer dan 200 000 inwoners zijn bijna dubbel zo groot dan de elf andere centrumsteden. Dit impliceert dat deze steden dan ook financieel meer aankunnen en ook een groter aantal ambtenaren ter beschikking hebben. Daarnaast is het ook zo dat de uitgevaardigde structuurfondsen via Vlaanderen vooral naar deze twee steden gaan (Van den Bossche, 2009).
Pagina | 58
Wanneer we kijken welke opportuniteiten de Vlaamse centrumsteden aanspreken dan kunnen we besluiten dat enkel het aanspraak maken op Europees geld een gehanteerde strategie is in de dertien Vlaamse Centrumsteden (dikke pijl in het schema), maar zelfs dit moet nog worden genuanceerd. Aangezien de structuurfondsen die de Europese Commissie naar de regio’s laat gaan, vooralsnog door Vlaanderen worden verdeeld, is het dan ook vooral Vlaanderen waar de Vlaamse lokale besturen hun pijlen naar richten als het op Europees geld aankomt. De tweede opportuniteit, samenwerking, wordt in beperkte mate gebruikt (dunne pijl in het schema). Zoals hierboven al vermeld zijn er verschillende vormen van samenwerken. De meeste Vlaamse centrumsteden zijn verweven in enkele partnerschappen met andere steden met het verwerven van Europese subsidies als doel. Hoewel via deze partnerschappen een sterkere Europese bewustwording kan impliceren, merken we dat deze partnerschappen in Vlaanderen vooral tot doel hebben om zoveel mogelijk geld naar de stad te krijgen. De andere vorm van samenwerking, via (trans-)nationale netwerken, is een opportuniteit die de mogelijkheid biedt aan lokale besturen om invloed uit te oefenen op het Europees beleid. Enkel Gent, Antwerpen en voor een stuk Kortrijk zijn bezig met het onderhouden van netwerken. Eurocities is hier een zeer belangrijk netwerk die een stevige poot in de Europese besluitvorming heeft. Andere Vlaamse steden zijn hier en daar lid van een Europees netwerk, maar uit het onderzoek blijkt dat deze netwerken eigenlijk nog onvoldoende gereguleerd zijn om invloed uit te oefenen op het Europees beleid. De laatste opportuniteit, vertegenwoordiging (stippellijn in het schema) , wordt het minst aangesproken door de Vlaamse centrumsteden. Zoals hierboven al meerdere malen aangehaald zijn er heel wat Europese steden vertegenwoordigd in Brussel met een lobbykantoor. In Vlaanderen is er geen enkele centrumstad met een lobbykantoor. Gent en Antwerpen zijn via Eurocities wel aanwezig in Brussel, maar toch weerklinkt uit die steden de commentaar dat deze input nog onvoldoende uitgewerkt is. De elf kleinere centrumsteden doen vooralsnog enkel beroep op de intermediaire instellingen zoals Vleva en het Kenniscentrum Vlaamse Steden als vertegenwoordigers in Europa en lijken zelf een nogal passieve positie in te nemen in deze vertegenwoordiging. Wanneer we de dertien Vlaamse centrumsteden willen beoordelen aan de hand van het schema dan komen we tot het onderstaand schema. We zijn er ons van bewust dat een opdeling zoals deze voor discussie vatbaar is. Het is immers zeker niet vanzelfsprekend om een alomvattend concept als bottomup Europeanisering toe te passen in de realiteit. Op basis van het gevoerde onderzoek werd deze opdeling gemaakt waarbij de nadruk wordt gelegd op het feit dat een schema een ruwe schets van de realiteit is. Doorheen het gevoerde onderzoek zijn immers veel nuances en verschillen tussen de verschillende steden naar voren gekomen, hiervoor wordt verwezen naar het onderdeel ‘bespreking’ in deze masterproef.
Pagina | 59
TOP DOWN
BOTTOM UP
EUROPEANISERING
EUROPEANISERING DE EUROPESE UNIE
Europees geld
Aanpassen aan impact van de Europese Unie
Samenwerkin g
Vertegenwoordiging
Gent en Antwerpen Kortrijk, Hasselt, Genk, Mechelen, Turnhout, Brugge, Leuven
Aalst, Roeselare, Oostende, Sint-Niklaas
LOKALE BESTUREN
We kunnen stellen dat de steden Gent en Antwerpen gekenmerkt worden door meer bottom-up Europeanisering dan de elf kleinere centrumsteden. Hoewel deze steden meer belang hechten aan invloed uitoefenen op Europees niveau, zijn deze steden nog niet ten volle bottom-up geëuropeaniseerd. We plaatsen ze daarom niet vanboven in de cirkel aangezien ze niet de hele cyclus volledig hebben doorlopen, maar rechts boven. In de steden Kortrijk, Hasselt, Genk, Mechelen, Turnhout, Brugge en Leuven kunnen we zeker ook niet spreken van een sterke bottom-up Europeanisering, maar hier zien we toch een grotere mate van aandacht voor de Europese Unie. Deze steden beginnen de opportuniteiten van de Europese Unie toch wel te erkennen, maar daar wordt voorlopig nog weinig mee gedaan. Deze steden zetten vooral in op het geld zoeken bij de Europese Unie en beginnen stilaan ook de opportuniteit ‘samenwerken’ aan te spreken. In de overige steden Aalst, Roeselare, Oostende en Sint-Niklaas is er nagenoeg geen sprake van een bottom-up Europeanisering. Daar gaat door de band genomen vooral
Pagina | 60
aandacht naar Europa als het op subsidies aankomt. Daarom worden deze steden ook eerder onderaan in het schema geplaatst. Uit de analyse van de onderzoeksresultaten zijn vier belangrijke obstakels aan het licht gekomen die ervoor zorgen dat er relatief weinig sprake is van belangenbehartiging op Europees niveau in de Vlaamse centrumsteden. Ten eerste kunnen we de ingewikkelde institutionele structuur van België aanhalen als belangrijke tegenwerkende kracht voor meer belangenbehartiging op Europees niveau. We treden hierbij de conclusies van Bursens ( 2002 ) bij. Uit het onderzoek is gebleken dat veel informatie bij Vlaanderen blijft hangen en de communicatie naar de centrumsteden nogal stroef verloopt. Daarnaast blijkt het ‘getemperd schepenmodel’ (Bruneel & Steyvers, 2010) ook een obstakel, vooral in de kleinere lokale besturen. Door het gebrek aan een gecoördineerde Europawerking in veel steden blijft de Europawerking vooral een aangelegenheid van de afzonderlijke stadsdiensten. Daar hebben de schepenen een zeer belangrijke rol, hoewel daar met het managementteam toch verandering lijkt in te komen. Ten tweede lijkt de politieke cultuur in Vlaanderen niet Europagericht te zijn. Er wordt weinig aandacht aan de Europese Unie besteed en lokale besturen lijken vooral een interne politieke agenda te voeren. Ten derde is een belangrijke rol weggelegd voor norm-entrepreneurs. Enkel in steden waar belangrijke beleidsmensen voldoende aandacht schenken aan Europa als regelgever en dus meer dan geldschieter, zal er ook een neiging naar bottom-up Europeanisering plaatsvinden. Uit het onderzoek blijkt wel dat de Vlaamse centrumsteden vandaag de dag toch wat meer aandacht lijken te schenken aan de Europese Unie. De laatste jaren is er in bijna alle centrumsteden ten minste één iemand deeltijds bezig met Europese aangelegenheden. Hoewel die in de meeste centrumsteden vooral op Europese subsidies gericht is, is er vanuit de ambtenarij toch een grotere aandacht voor Europa als regelgever. Door de aandacht voor Europese subsidies wordt ook kennis en expertise verspreid. Zoals Frans Van den Bossche van stad Kortrijk zei; ‘Ik zie mij evolueren om verplicht de speerpunten van de stad aan te passen aan de speerpunten van Europa. Als je als stad nog wilt tellen, om nog als dynamische stad naar voor te komen. Om vooraan te zitten moet je mee.’ Deze uitspraak typeert de houding van de kleinere Vlaamse centrumsteden (uitgezonderd Gent en Antwerpen die al meer met de Europese Unie bezig zijn).Tenslotte zijn veto-players een zeer cruciaal obstakel voor meer belangenbehartiging op Europees niveau. De belangrijkste argumenten die de veto-players uit de Vlaamse centrumsteden aanhalen zijn ten eerste het kostenplaatje die een bottom-up Europeanisering met zich meebrengt. Lobbykantoren, netwerken onderhouden, ambtenaren inzetten op Europese aangelegenheden,… kost veel geld. Door de onbekendheid van Europa wordt het beschikbare geld dan ook niet ingezet op strategieën die bottom-up Europeanisering toelaten. Ten tweede zijn de resultaten van strategieën om aan belangenbehartiging in de Europese Unie te doen, slechts zichtbaar na verloop van tijd. Er kunnen met andere woorden weinig directe resultaten worden geboekt, integenstelling tot bijvoorbeeld investeringsprojecten in de stad. Of er al dan niet werk wordt gemaakt van de verschillende strategieën hangt dus af van politieke keuzes bij het stadsbestuur.
Pagina | 61
Nu we het onderzoek kunnen besluiten met het verwerpen van de hypothese, rijst de vraag of de Vlaamse lokale besturen in de toekomst wel hun belangen zullen behartigen op Europees niveau. Zoals hierboven al duidelijk is geworden zijn de obstakels die de Vlaamse besturen moeten overwinnen behoorlijk omvangrijk. Het is namelijk niet vanzelfsprekend om de institutionele structuur aan te passen of de politieke cultuur te veranderen om meer aandacht te schenken aan de Europese Unie. Hoewel in de meeste steden vanuit de ambtenarij wel meer aandacht uitgaat naar de Europese Unie, is dit in de meeste Vlaamse centrumsteden nog geen zaak van stedelijk belang. We kunnen doorheen het onderzoek al enkele suggesties ontwaren om beter te kunnen inspelen op Europese opportuniteiten. We willen er evenwel nog eens op wijzen dat Antwerpen en Gent hier belangrijke uitzonderingen vormen met een stadsbestuur die wel degelijk de relevantie van Europa in het stadsbeleid integreert. Wat opvalt is dat bijna alle respondenten uit de steden voorstander zijn van een sterkere samenwerking tussen de Vlaamse centrumsteden onderling. Maar in realiteit is er zeer weinig samenwerking tussen de centrumsteden, hoewel blijkt uit de literatuur dat een sterkere samenwerking ervoor kan zorgen dat de steden sterker staan om hun belangen te behartigen op Europees niveau. Omdat de Vlaamse lokale besturen op dit moment vooral bezig zijn met het zoeken naar geld blijft de concurrentie tussen de steden zeer groot, hoewel Vlaanderen in relatie tot andere Europese regio’s behoorlijk klein is en een nauwere samenwerking tussen de Vlaamse steden meer effectief zou zijn om mee te spelen op Europees niveau. Vervolgens is het duidelijk geworden dat steden met een georganiseerde Europese cel beter uitgerust zijn om informatie over de Europese Unie te bundelen en op te volgen. Steden zoals Gent en Antwerpen met een georganiseerde Europawerking bewijzen veel meer bezig te zijn met de opportuniteiten die de Europese Unie biedt. Dit heeft natuurlijk ook voor een stuk met de omvang van de steden te maken, maar ook kleinere centrumsteden zouden een strategische cel kunnen ontwikkelen om de visie op Europa te herbekijken. Kennis en expertise kan zo worden gebundeld en de stad kan vervolgens effectiever inspelen op opportuniteiten die de Europese Unie biedt. Deze suggesties zouden de aanleiding kunnen zijn naar een verder onderzoek over hoe de Vlaamse centrumsteden hun stadsstrategie kunnen aanpassen om zo meer invloed te krijgen in de Europese Unie.
Pagina | 62
10.
Bibliografie
Beyers, J., & Trondal, J. (2003). How Nation-States 'Hit' Europe - Ambiguity and Representation in the European Union. European Integration online Papers (EIoP), pp. Vol. 7, Nr. 5., pp. 1 -18. Börzel, T., & Risse, T. (2000). When Europe Hits Home: Europeanization and Domestic Change. European Integration online Papers (EIoP), Vol. 4, No.15. Börzel, T., & Risse, T. (2003). Conceptualizing the Domestic Impact of Europe. In K. ,. Featherstone, The Politics of Europeanization (pp. 57-83). United States: Oxford University Press. Bruneel, D., & Steyvers, K. (2010). Lokale Ambtenaren. In H. Reynaert, & K. Steyvers, De Kerktorenpolitiek voorbij? Lokale Politiek in Vlaanderen (pp. 235-279). Brugge: Vanden Broele. Bulmer, S. (2007). Theorizing Europe. In M. Vink, & P. Graziano, Europeanization. New Research Agendas (pp. 46-59). Basingstoke: Palgrave Macmillan. Bulmer, S., & Gamble, A. (2002). Conceptualizing Europeanization. Public Policy and Administration Special Issue Understanding the Europeanization of Public Policy, Vol 17, No 2, pp 4-24. Bursens, P. (2002). Belgium's Adaption to the EU. Does Federalism Constrain Europeanisation? Res Publica, 549-598. Capraso, J. (2007). The Three Worlds of Regional Integration Theory. In M. Vink, & P. Graziano, Europeanization. New Research Agendas (pp. 23-35). Basingstoke: Palgrave Macmillan. Council of European Municipalities and Regions (z.d.) About CEMR>Introducing CEMR. Opgeroepen van http://www.ccre.org/en/page/3 op 2 april 2012 Cowles, M.G. ; Caporaso, J. & Risse, T. (2001) Transforming Europe: Europeanization and Domestic Change. Cornell University Press De Rooij, R. (2002). The impact of the European Union on local government in the Netherlands. Journal of European Public Policy, 447-467. Europese Commissie (z.d). Opgeroepen op Februari 27, 2012, van http://ec.europa.eu/regional_policy/how/index_en.cfm#1 Europese Commissie (z.d.) Europese groepering voor territoriale samenwerking (EGTS) Opgeroepen op 15 maart, 2012 van http://ec.europa.eu/regional_policy/archive/funds/gect/index_nl.htm Europese Commissie (2011). Opgeroepen op februari 27, 2012, van http://ec.europa.eu/regional_policy/atlas2007/belgium/index_nl.htm Europese Commissie (2012a). Opgeroepen op maart 15, 2012, van Transparancy Register: http://europa.eu/transparency-register/about-register/transparency-register/index_en.htm Europese Commissie (2012b). Wie doet wat? EU-Landen. Opgeroepen op maart 15, 2012, van ec.europa.eu: http://ec.europa.eu/europe2020/who-does-what/member-states/index_nl.htm
Pagina | 63
Eurocities. (2011). About us. Opgeroepen op maart 4, 2012, van www.eurocities.eu Eurodesk. (2011). Nota: Visietekst Eurodesk. Antwerpen: AG VESPA. Featherstone, K. (2003). Theorizing Europeanisation. Introduction. In K. Featherstone, & C. Radaelli, The Politics of Europeanization (pp. 1-26). United States: Oxford University Press. Goldsmith, M. (1993). The Europeanisation of Local Government. Urban Studies, Vol. 30, Nos. 4/5, 683699. Goldsmith, M. (2011). Twenty Years On: The Europeanization of Local Government. In E. Van Bever, H. Reynaert, & K. Steyvers, The Road to Europe. Main street or backward alley for local governments in Europe? (pp. 31-48). Brugge: Vanden Broele. Hooghe, L., & Marks, G. (2001). Multi-level governance and European integration. Oxford: Rowman & Littlefield Publishers. Hooghe, L., & Marks, G. (2003). Unraveling the Central State, but How? Types of Multi-level Governance. American Political Science Review, vol. 97, No. 2, pp. 233 - 243. John, P. (2000). The Europeanisation of Sub-national Governance. Urban Studies, 877-894. John, P. (2001). Local Governance in Western Europe United Kingdom: SAGE publications. Kenniscentrum Vlaamse steden (z.d.). Missie en Visie. Opgeroepen op 28 maart 2012, van www.kenniscentrumvlaamsesteden.be Kenniscentrum Vlaamse steden. (z.d.). Visies Kenniscentrum. Opgeroepen op 28 maart 2012 van www.kenniscentrumvlaamsesteden.be Kern, K. (2009). Cities in a European Setting. Paper submittet for presentation at the Conference "Innovation for Good Local and Regional Governance: A European Challenge', (pp. 1-22). University of Twente. Kern, K., & Bulkeley, H. (2009). Cities, Europeanization and Multi-level Governance: Governing Climate Change through Transnational Municipal Networks. JCMS, Vol. 47, No 2, pp. 309-332. Ladrech, R (1994) Europeanization of Domestic Politics and Insitutions: The case of France. Journal of Common Markes Studies. Vol 32, No 1 Marks, G., & Hooghe, L. (2004). Contrasting Visions of Multi-level Governance. In I. Bache, & M. Flinders, Multi-level governance (pp. 15-28). Oxford: Oxford University Press. Marshall, A. J. (2004). Europeanisation at the urban level: local actors, institutions and the dynamics of multi-level interaction. ESRC/UACES Study Group on the Europeanisation of British Politics and Policy-making. Mudde, L. (2010, januari 21). Lobbyen in Brussel. VNG Magazine, p. pp 16. Olsen, J. P. (2002). The Many Faces of Europeanization. JCMS, vol 40, number 5, pp 921-52. Orbie, J. (2009). Theorie van de Europese Integratie. Leuven: Uitgeverij Acco.
Pagina | 64
Pan, J. (2011). Local Authoritie in the Council of Europe: Implications for the European Union. In E. Van Bever, H. Reynaert, & K. Steyvers, The Road to Europe (pp. 165-188). Brugge: Vanden Broele. Princen, S., & Yesilkagit, K. (2004). Tussen Brussel en de Polder. De Europeanisering van Politiek en Bestuur in Nederland. (pp. 0-18). Utrechtste School voor Bestuurs- en Organisatiewetenschap: Universiteit Utrecht. Radaelli, C., & Pasquier, R. (2007). Conceptual Issues. In M. Vink, & P. Graziano, Europeanization. New Research Agenda (pp. 35-45). Basingstoke: Palgrave Macmillan. Smith, M. E. (2000), ‘Conforming to Europe: The Domestic Impact of EU Foreign Policy Cooperation’, Journal of European Public Policy, 7/4, 613-31. Telen, S. (2006, december 16). Verdeling EU-geldt biedt kansen voor Limburg. De Standaard. Van Bever, E., Reynaert, H., Steyvers, K., & Vos, H. (2009). Lokale Besturen: verleid of geleid door Europa? In H. Reynaert, K. Steyvers, & E. Van Bever, Van Dorpsstraat tot Straatsburg (pp. 5-34). Brugge: Uitgeverij Vanden Broele. Van Campenhout, E. (2011, Februari 9). Onvoldoende lobbytransparantie in EU. Opgeroepen op maart 15, 2012, van www.dewereldmorgen.be: http://www.dewereldmorgen.be/artikels/2011/02/09/onvoldoende-lobbytransparantie-eu Van den Bossche, F. (2009). Beleidsnota 2009 - 2014. Beleidsnota Steden. Brussel: Vlaamse Regering. Van den Broeck, S. (2012, maart). De invloed van Europa op lokale besturen. Europa huist in ieder Dorp. pp. 26ste jaargang, nr 4, pp 20-21. Vink, M.P. & Graziano, P (2008) Europeanization. New Research Agendas. Basingstoke: Palgrave Macmillan Vlaamse Overheid (z.d. ). Raad van Europa. Opgeroepen op maart 4, 2012, van www.vlaanderen.be Vos, H. (2011). Besluitvorming in Europa. Een survivalkit. Leuven: Acco.
Pagina | 65