Masterproef aansluitend bij het opleidingsonderdeel “Burgerlijk procesrecht in verband met het notariaat”
Boedelbeschrijving. Moeilijkheden. Art. 1184 Ger.W. Dwangsom bij weigering tot medewerking Noot bij Vred. Charleroi 28 februari 2007, Rev.not.b. 2007, 229
Academiejaar 2008-2009
Promotor: Prof. Dr. C. Engels Commissarissen: Prof. dr. A. Wylleman Prof. dr. J. Bael Mevr. I. Van Der Linden
Willemot Charlotte Stamnummer: 20031818 15/05/2009 Master in het Notariaat Universiteit Gent
1
INHOUDSTAFEL Inleiding
p. 3
Hoofdstuk 1. Art. 1184 Ger.W. en de boedelbeschrijving. Situering.
p. 4
1.1. Wanneer vindt art. 1184 Ger.W. toepassing?
p. 4
1.2. Toepassingsveld van art. 1184 Ger.W.
p. 6
Hoofdstuk 2. Bevoegdheid van de vrederechter 2.1. Bevoegdheidsconflict ratione materiae? 2.2. Bevoegdheid ratione loci Hoofdstuk 3. Rechtspleging
p. 8 p. 8 p. 11 p. 13
3.1. Saisine van de vrederechter
p. 13
3.2. Vormvereisten
p. 16
3.3. Interventie van de tussenkomende notaris?
p. 20
Hoofdstuk 4. Een eerste moeilijkheid: de weigering tot eedaflegging
p. 23
4.1. Personen gehouden de eed af te leggen
p. 25
4.2. Tijdstip van de eedaflegging
p. 28
4.3. De rechtspraak van het Benelux Gerechtshof
p. 30
Hoofdstuk 5. Overige moeilijkheden
p. 35
5.1. De gesloten deur
p. 35
5.2. Betwisting betreffende de inhoud van de inventaris
p. 37
5.3. Het ontdekken van een testament
p. 40
5.4. Verdaging
p. 40
5.5. Weigering van voorbrengen en vertonen van stukken
p. 42
5.6. De bewaring van de in de inventaris beschreven voorwerpen
p. 46
Hoofdstuk 6. De dwangsom
p. 47
6.1. De persoon aan wie het voordeel van de dwangsom toekomt
p. 47
6.2. De rechtspleging in verband met de dwangsom
p. 51
Hoofdstuk 7. Conclusie
p. 55
Hoofdstuk 8. Dankwoord
p. 56
Hoofdstuk 9: Bibliografie
p. 57
2
Inleiding 1.-
Op 28 februari 2007 krijgt een zekere Martine Chaufoureaux van de vrede-
rechter te Charleroi1 het bevel om mee te werken aan de boedelbeschrijving die door een notaris L. moet worden opgemaakt in het kader van een gerechtelijke vereffeningverdeling. De feiten die aanleiding gaven tot deze beschikking worden door de notaris duidelijk uiteengezet in zijn verzoekschrift. Hoewel behoorlijk aangemaand, blijkt mevrouw Chaufoureaux op de dag en het uur vastgesteld voor het proces-verbaal van boedelbeschrijving niet aanwezig te zijn op haar domicilie en heeft ze ook niemand gemachtigd om haar bij deze verrichting te vertegenwoordigen. Hierdoor ontstaat er voor de instrumenterende notaris een fysieke onmogelijkheid deze woning, tevens de plaats waar de nalatenschap is opengevallen en waar zich mogelijks te inventariseren goederen bevinden, te betreden. Op grond van art. 1184 Ger.W. wendt hij zich tot de vrederechter. Deze beveelt de onwillige partij om aan de eiser toegang te verlenen tot de plaats waar zij gedomicilieerd is en gebiedt haar tevens de door de wet voorgeschreven eed af te leggen2. Daarenboven verbindt de vrederechter aan zijn bevelschrift een dwangsom van vijftig euro per dag vertraging, vanaf de betekening van het vonnis en de aanmaning door de notaris, mocht zij alsnog in gebreke blijven om de toegang te verlenen, mee te werken aan de inventaris en/of de eed af te leggen. 2.-
Onderhavig vonnis, dat het uitgangspunt vormt voor deze noot, illustreert hoe
eenvoudig het is voor een partij ter kwader trouw om de notaris en de partijen die willen overgaan tot het opmaken van een boedelbeschrijving, tegen te werken. In de praktijk komt het inderdaad dikwijls voor dat een procedure van boedelbeschrijving, ook buiten de context van de gerechtelijke vereffening-verdeling, gepaard gaat met talrijke en vervelende moeilijkheden of “tussengeschillen3”, die de werkzaamheden van boedelbeschrijving ernstig kunnen verstoren of zelfs doen vastlopen4. Het vonnis toont (gelukkig) ook aan dat de notaris, in nauwe samenwerking met de vrederechter, hiertegen kan optreden, onder meer door de onwillige partij een dwangsom te laten opleggen. De doelstelling van deze masterproef is dan ook te onderzoeken met welke 1
Vred. Charleroi 28 februari 2007, Rev.not.b. 2007, 229. Art. 1183, 11° Ger.W. 3 T. VAN SINAY, “Art. 1184 Ger.W.” in R. D E CORTE, J. LAENENS, P. LEMMENS en D. LINDEMANS, Gerechtelijk recht: artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer rechtswetenschappen, losbl., afl. 66 (3 oktober 2005), 3, nr. 1. 4 J. VAN DROOGHENBROECK, “L'inventaire préalable à liquidation-partage: comment lever les blocages?”, Rev.not.b. 2007, (220) 220, nr. 1. 2
3
moeilijkheden de notaris kan geconfronteerd worden bij het opstellen van een boedelbeschrijving en in welke mate het art. 1184 Ger.W. en de bepalingen inzake de dwangsom hem toelaten om aan dergelijke incidenten het hoofd te bieden. 3.-
Allereerst zal in hoofdstuk 1 het toepassingsgebied van artikel 1184 Ger.W.
worden afgebakend. Vragen van materiële en ruimtelijke bevoegdheid komen aan bod in hoofdstuk 2, de procedurevoorschriften in hoofdstuk 3. In hoofdstuk 4 is het dan de beurt aan een eerste moeilijkheid, meer bepaald de problematiek van de weigering tot eedaflegging en zal ook de rechtspraak van het Benelux-Gerechtshof in dat verband worden besproken. In hoofdstuk 5 volgt een overzicht van de overige moeilijkheden die zich bij een boedelbeschrijving kunnen voordoen, desgevallend geïllustreerd met toepassingen uit de rechtspraak, en tot slot wordt dieper ingaan op de sanctie van de dwangsom (hoofdstuk 6). HOOFDSTUK 1. Art. 1184 Ger.W. en de boedelbeschrijving. Situering. 1.1. Wanneer vindt art. 1184 Ger.W. toepassing? 4.-
Art. 1184, 1e lid, Gerechtelijke Wetboek bepaalt eenvoudig dat indien bij een
boedelbeschrijving moeilijkheden rijzen of indien vorderingen worden gedaan met het oog op het beheer van het vermogen of van de onverdeelde massa of uit andere oorzaken en de andere partijen daaraan niet tegemoetkomen, de notaris zich tot de vrederechter kan wenden. De vrederechter moet dan op verzoek van de notaris de nodige maatregelen treffen om deze problemen op te lossen5. De draagwijdte van dit artikel dient echter onmiddellijk genuanceerd te worden. Zo oordeelde het Hof van Cassatie in zijn arrest van 14 maart 2003 uitdrukkelijk dat art. 1184 Ger.W. alleen betrekking heeft op de notaris die overeenkomstig art. 1175 Ger.W. met een boedelbeschrijving werd gelast en niet geldt voor de notaris die enkel als deskundige werd aangesteld om een inventaris op te stellen6. Uit de wijze waarop het Hof haar beslissing formuleerde, kan men afleiden dat artikel 1184 Ger.W. niet alleen geen toepassing vindt wanneer de boedelbeschrijving wordt opgemaakt door een notaris in het kader van een deskundigenonderzoek, maar in het algemeen uitgesloten is voor elke boedelbeschrijving sensu lato. Omgekeerd betekent dit dus dat een notaris enkel 5
C. ENGELS, “Art. 1184 Ger. W.: het enig geval waarin alleen de notaris bevoegd is om zich tot de vrederechter te wenden”, T.Not. 1975, (4) 5, nr. 2. 6 Cass. 14 maart 2003, Arr.Cass. 2003, 629; Not. Fisc. M. 2005, 60, noot T. VAN SINAY; Pas. 2003, 524; Rev.trim.dr.fam. 2004, 1157.
4
een beroep kan doen op art. 1184 Ger.W. wanneer hij met een boedelbeschrijving sensu stricto werd gelast7. 5.-
Bijgevolg is het uitermate belangrijk om het begrip boedelbeschrijving sensu
stricto nauwkeurig af te bakenen. De boedelbeschrijving sensu stricto is de boedelbeschrijving die - overeenkomstig de vormen voorgeschreven door de art. 1175 t/m1184 Ger.W. - moet of kan worden opgesteld in de gevallen die de wet bepaalt. Er moet dus een wettekst zijn die de boedelbeschrijving verplicht of facultatief maakt. Vooreerst is dit het geval met het artikel 1175 Ger.W., dat in het algemeen de redactie van een inventaris toestaat, wanneer die plaatsvindt om de omvang van een nalatenschap, een gemeenschap of een onverdeeldheid te bepalen8. De boedelbeschrijving wordt in het Gerechtelijk Wetboek immers beschouwd als een voorbereidende stap, die met name aan de verdeling voorafgaat. Met het oog daarop heeft ze tot doel de omvang en de samenstelling van een onverdeeld vermogen zo nauwkeurig mogelijk vast te stellen. In de optiek van het Ger. W. geldt de boedelbeschrijving dus als een louter bewarende maatregel: het is een voorzorgsmaatregel die wil verhinderen dat bepaalde elementen uit de betreffende nalatenschap, gemeenschap of onverdeeldheid zouden verdwijnen of verborgen blijven9. In de tweede plaats bestaan er ook een aantal specifieke wetsbepalingen waarin de boedelbeschrijving door de wetgever uitdrukkelijk aan bepaalde personen wordt opgelegd of minstens toegestaan, bijv. bij het aanvaarden van een nalatenschap onder voorrecht van boedelbeschrijving (art. 794 B.W.)10. 6.-
De rechtbank te Gent11 paste het onderscheid tussen boedelbeschrijving sensu
stricto en boedelbeschrijving sensu lato correct toe in een vonnis daterende van 19 december 2002: de boedelbeschrijving opgesteld door een notaris op verzoek van een voorlopig bewindvoerder, is een boedelbeschrijving sensu lato. Men bevindt zich 7
T. VAN SINAY, “Men moet niet kwistig omspringen met de verplichting tot eedaflegging - De boedelbeschrijving sensu lato”, Not. Fisc. M. 2005, (62) 63-64. 8 T. VAN SINAY en J. VERSTAPPEN, Boedelbeschrijvingen inzake familiaal vermogensrecht en faillissementen, Gent, Mys en Breesch, 1993, 2-3, nr. 1-3; T. VAN SINAY, “Enkele actuele topics inzake boedelbeschrijving”, T.Not. 2005, (239) 257, nr. 32.; T. VAN SINAY, “De vrederechter en de boedelbeschrijving”, T.Vred. 2007, (52) 67-68. 9 T. VAN SINAY en J. VERSTAPPEN, Boedelbeschrijvingen inzake familiaal vermogensrecht en faillissementen, Gent, Mys en Breesch, 1993, 2-5, nr. 1-8. 10 T. VAN SINAY, “Men moet niet kwistig omspringen met de verplichting tot eedaflegging - De boedelbeschrijving sensu lato”, Not. Fisc. M. 2005, (62) 70-71; zie voor een extensieve opsomming C. DE WULF, J. BAEL, S. DEVOS en H. DE DECKER, Het opstellen van notariële akten, 2e herw. ed., Mechelen, Kluwer, 2007, boekdeel III, deel VIII, 449, nr. 590. 11 Corr. Gent 19 december 2002, T.G.R. 2003, 167.
5
immers niet in één van de hypotheses van art. 1175 e.v. Ger.W. aangezien er bij het voorlopig bewind geen sprake is van een nalatenschap, een gemeenschappelijk vermogen of een onverdeeldheid. Nergens in art. 488bis B.W. wordt bepaald dat de voorlopig bewindvoerder een inventaris moet laten opstellen van de goederen van de onbekwame. De boedelbeschrijving beperkte zich in casu bovendien tot de door de voorlopige bewindvoerder te beheren goederen, terwijl de boedelbeschrijving bedoeld door artikel 1175 e.v. Ger.W. veel verder gaat en bijvoorbeeld ook de ontleding van de titels en papieren dient te bevatten. Aangezien deze inventaris niet wordt opgesteld binnen het kader van de art. 1175 t/m 1184 Ger.W., besliste de rechter terecht dat in dat geval de eed niet kan opgedragen worden (art. 1183, 11° Ger.W.)12. Het hof van beroep te Gent oordeelde in dezelfde zin dat de notariële boedelbeschrijving die enkel wordt opgesteld op verzoek van de eiseres, om haar exclusieve aanspraken op de in deze inventaris opgenomen goederen te waarborgen ten aanzien van haar toekomstige echtgenoot, geen boedelbeschrijving is in de zin van art. 1175 e.v. Ger.W. Bijgevolg geniet deze boedelbeschrijving, die weliswaar een authentieke akte is, wat de bewijswaarde betreft echter niet dezelfde bevoorrechte authenticiteit als een boedelbeschrijving sensu stricto13. 7.-
Wanneer in deze masterproef verder nog sprake is van een boedelbeschrijving,
mag men aannemen dat het gaat om een boedelbeschrijving sensu stricto, aangezien art. 1184 Ger.W. zoals gezegd alleen op dit type boedelbeschrijving betrekking heeft. 1.2. Toepassingsveld van art. 1184 Ger.W. 8.-
Met betrekking tot het toepassingsgebied van art. 1184 Ger.W. valt op te
merken dat dit door middel van begrippen als “om het even welke moeilijkheden” en “vorderingen [...] uit andere oorzaken” bijzonder ruim geformuleerd werd. Daarnaast is ook de tweevoudige opbouw van het artikel opmerkelijk. Terwijl het eerste lid van art. 1184 Ger.W. in het algemeen aan de notaris de mogelijkheid biedt om zich tot de
12
C. ENGELS, “Verzegeling – boedelbeschrijving – vereffening” in UGent Faculteit Rechtsgeleerdheid, Instituut notarieel recht (ed.) Rechtskroniek voor het Notariaat: deel 8, Brugge, Die Keure, 2006, (143) 150, nr. 29; T. VAN SINAY en J. VERSTAPPEN, Boedelbeschrijvingen inzake familiaal vermogensrecht en faillissementen, Gent, Mys en Breesch, 1993, 124-125, nr. 280; T. VAN SINAY, “Men moet niet kwistig omspringen met de verplichting tot eedaflegging - De boedelbeschrijving sensu lato”, Not. Fisc. M. 2005, 62-73; T. VAN SINAY, “Enkele actuele topics inzake boedelbeschrijving”, T.Not. 2005, (239) 258, nr. 34. 13 Gent 9 februari 2006, Rev.not.b. 2007, 158.
6
vrederechter te wenden wanneer a) moeilijkheden rijzen, b) vorderingen worden gedaan met het oog op het beheer van het vermogen of van de onverdeelde massa of c) vorderingen worden gedaan uit andere oorzaken, hebben het tweede en het derde lid van art. 1184 Ger.W daarentegen slechts betrekking op één specifieke situatie. Zij zijn met name alleen van toepassing wanneer partijen het niet eens geraken omtrent de aanwijzing van de persoon aan wie de geïnventariseerde goederen moeten worden toevertrouwd. Dat deze goederen aan een welbepaalde persoon moeten worden toevertrouwd, blijkt echter uit art. 1183, 9° Ger.W., aangezien de identiteit van deze persoon in de boedelbeschrijvingsakte moet worden vermeld14. 9.-
Maar wat dient men nu precies te begrijpen onder een “moeilijkheid” of een
“tussengeschil”? In principe elke gebeurtenis die het afsluiten van de inventaris uitstelt of verhindert15. Het artikel zelf geeft twee (niet-exhaustieve) voorbeelden van “moeilijkheden” die aanleiding kunnen geven tot problemen: enerzijds de vorderingen gedaan met het oog op het beheer van het vermogen of de onverdeelde massa, anderzijds de mogelijkheid dat er discussie zou ontstaan over de aanwijzing van de persoon aan wie de geïnventariseerde goederen moeten worden toevertrouwd16. Eventuele onenigheid die tussen de partijen zou heersen met betrekking tot de aanwijzing van de persoon die belast moet worden met de bewaring van de titels, gelden, waarden, stukken en papieren, wordt evenwel in art. 1184, 2de lid, Ger.W. zelf opgelost: de notaris wordt er van rechtswege bewaarder van. De andere beschreven voorwerpen worden toevertrouwd aan de persoon die de vrederechter aanwijst, op verzoek van de optredende notaris17. Gewoonlijk wordt door de rechter de erfgenaam of de (langstlevende) echtgenoot aangewezen die het goed bewoont waar deze 14
C. ENGELS, “Art. 1184 Ger. W.: het enig geval waarin alleen de notaris bevoegd is om zich tot de vrederechter te wenden”, T.Not. 1975, (4) 5, nr. 3-4; 15 C. ENGELS, “Art. 1184 Ger. W.: het enig geval waarin alleen de notaris bevoegd is om zich tot de vrederechter te wenden”, T.Not. 1975, (4) 6, nr. 5; J.L. RENS, “Bijzondere rechtsplegingen” in A. FETTWEIS, E. GUTT, E. KRINGS, A. LEPAIGE en M. STORME, Handboek voor gerechtelijk recht, Antwerpen, Standaard Wetenschappelijke Uitgeverij, 1979, 96; T. VAN SINAY en J. VERSTAPPEN, Boedelbeschrijvingen inzake familiaal vermogensrecht en faillissementen, Gent, Mys en Breesch, 1993, 123, nr. 274. 16 S. DESCHAMPS, “Le notaire commis et son juge civil” in J. VAN COMPERNOLLE en J.L. LEDOUX (eds.), Le notaire, le juge et l’avocat - Heurs et malheurs du notaire commis, Brussel, Bruylant, 1996, (44) 57, nr. 38; J. VAN DROOGHENBROECK, “L'inventaire préalable à liquidation-partage: comment lever les blocages?”, Rev.not.b. 2007, (220) 223, nr. 6. 17 G. MAHIEU, “L’inventaire” in Rep. Not., XIII, boek I, titel II, Brussel, Larcier, losbl. (1april 1985), 63, nr. 65; J.L. RENS, “Bijzondere rechtsplegingen” in A. FETTWEIS, E. GUTT, E. KRINGS, A. LEPAIGE en M. STORME, Handboek voor gerechtelijk recht, Antwerpen, Standaard Wetenschappelijke Uitgeverij, 1979, 94.
7
goederen zich bevinden18. De vrederechter beslist echter vrij en kan de goederen dus ook toevertrouwen aan een derde19. 10.-
De meerderheid van de incidenten die zich bij een boedelbeschrijving kunnen
voordoen, worden echter niet expressis verbis in de wettekst aangegeven: de notaris kan zich voor een gesloten deur bevinden, partijen kunnen een meningsverschil hebben over de inhoud van de inventaris of één van hen kan weigeren om de eed af te leggen of documenten te overhandigen, ...
20
. Op deze afzonderlijke moeilijkheden
wordt in hoofdstuk 4 en hoofdstuk 5 nader ingegaan. HOOFDSTUK 2. Bevoegdheid van de vrederechter 2.1 Bevoegdheidsconflict ratione materiae? 11.-
Het principe van de vrije keuze van notaris (dat van openbare orde is21) heeft
tot gevolg dat de instrumenterende notaris bij voorkeur word aangeduid door de partijen, ook wat betreft de materie van boedelbeschrijving. Dit wordt bevestigd in art. 1178, 1e lid, Ger.W. volgens hetwelk het recht om de notaris te kiezen immers gezamenlijk toebehoort aan de personen die de boedelbeschrijving vorderen. Enkel wanneer zij geen akkoord kunnen bereiken met betrekking tot de aanstelling van de notaris, wordt er door de vrederechter een notaris aangewezen (art. 1178, 2de lid, Ger.W.)22. Dit betekent dat de in art. 1177, 2e lid, Ger.W. genoemde personen de boedelbeschrijving van een nalatenschap of een gemeenschap onder echtgenoten rechtstreeks van de notaris kunnen vorderen, op voorwaarde dat zij niet alleen akkoord gaan over het principe van boedelbeschrijving, maar ook over persoon van de
18
J. VAN DROOGHENBROECK, “L'inventaire préalable à liquidation-partage: comment lever les blocages?”, Rev.not.b. 2007, (220) 223, nr. 6; Vred. Etalle 13 oktober 1998, Rev.not.b. 1998, 684. 19 T. VAN SINAY en J. VERSTAPPEN, Boedelbeschrijvingen inzake familiaal vermogensrecht en faillissementen, Gent, Mys en Breesch, 1993, 123, nr. 275. 20 S. DESCHAMPS, “Le notaire commis et son juge civil” in J. VAN COMPERNOLLE en J.L. LEDOUX (eds.), Le notaire, le juge et l’avocat - Heurs et malheurs du notaire commis, Brussel, Bruylant, 1996, (44) 57, nr. 38; J. VAN DROOGHENBROECK, “L'inventaire préalable à liquidation-partage: comment lever les blocages?”, Rev.not.b. 2007, (220) 222, nr. 7. 21 Art. 9, § 1 Wet van 16 maart 1803 tot regeling van het notarisambt, Bull., 258, nr. 2440; Vred. Antwerpen 24 september 1992, T.Not. 1992, 475, T. VAN SINAY, “Enkele actuele topics inzake boedelbeschrijving”, T.Not. 2005, (239) 245, nr. 7 en de verwijzingen aldaar. 22 C. CUISINIER, “Dix écueils en matière d'inventaire”, Rev.not.b. 2007, (548) 549; C. ENGELS, “Verzegeling – boedelbeschrijving – vereffening” in UGent Faculteit Rechtsgeleerdheid, Instituut notarieel recht (ed.) Rechtskroniek voor het Notariaat: deel 8, Brugge, Die Keure, 2006, (143) 145, nr. 22; T. VAN SINAY, “Enkele actuele topics inzake boedelbeschrijving”, T.Not. 2005, (239) 245, nr. 7; T. VAN SINAY, “De vrederechter en de boedelbeschrijving”, T.Vred. 2007, (52) 59-60.
8
notaris die dit moet instrumenteren23. Bestaat er geen eensgezindheid tussen de partijen, dan moet de notaris dus aangesteld worden door de vrederechter, die bij de uitoefening van dit keuzerecht in de mate van het mogelijke rekening moet houden met het verlangen van (de meerderheid van) partijen24. 12.-
Dit principe heeft eveneens tot gevolg dat, in de gevallen waarin partijen wel
machtiging moeten vragen aan de vrederechter om een boedelbeschrijving te laten opstellen (art. 1177, 1e lid, Ger.W.)25, deze laatste verplicht is de notaris aan te stellen waarover er tussen de partijen een akkoord bestaat26. De vrederechter is echter niet de enige rechter die een notaris kan belasten met een opdracht van boedelbeschrijving. Zo wordt de boedelbeschrijving in de praktijk vaak aan de notaris opgedragen door de rechtbank van eerste aanleg, overeenkomstig de artikelen 569, 4° en 1207 Ger. W., als eerste stap in een door haar bevolen gerechtelijke vereffening en verdeling27. Zulks was ook het geval in het geannoteerde vonnis, waar de notaris op 28 juni 2006 werd aangesteld door de eerste burgerlijke kamer van de rechtbank van eerste aanleg te Charleroi om een huwelijksgemeenschap en twee nalatenschappen te vereffenen en verdelen. In een recent arrest van het hof van beroep van Antwerpen28 werd overigens bevestigd dat de rechter niet verplicht is de redactie van de boedelbeschrijving uitdrukkelijk aan de notaris op te leggen, voorafgaand aan het bevel tot vereffeningverdeling. De boedelbeschrijving ligt immers ten grondslag aan de verrichtingen van vereffening-verdeling29, zodat het opmaken van een inventaris geacht wordt inherent deel uit te maken van de specifieke wettelijke opdracht van de boedelnotaris. 13.-
Dat de notaris die bij het opmaken van een boedelbeschrijving geconfronteerd
wordt met moeilijkheden zich altijd op grond van art. 1184 Ger.W. tot de vrederechter 23
C. CUISINIER, “Dix écueils en matière d'inventaire”, Rev.not.b. 2007, (548) 549-550; T. VAN SINAY, “De vrederechter en de boedelbeschrijving”, T.Vred. 2007, (52) 60-61. 24 Antwerpen 22 mei 1995, RW 1995-96, 456; C. CUISINIER, “Dix écueils en matière d'inventaire”, Rev.not.b. 2007, (548) 549-550; T. VAN SINAY, “De vrederechter en de boedelbeschrijving”, T.Vred. 2007, (52) 59-60. 25 Vred. Antwerpen 24 september 1992, T.Not. 1992, 475; C. CUISINIER, “Dix écueils en matière d'inventaire”, Rev.not.b. 2007, (548) 549-550, T. VAN SINAY, “Enkele actuele topics inzake boedelbeschrijving”, T.Not. 2005, (239) 245, nr. 7. 26 C. CUISINIER, “Dix écueils en matière d'inventaire”, Rev.not.b. 2007, (548) 550-551; T. VAN SINAY, “Enkele actuele topics inzake boedelbeschrijving”, T.Not. 2005, (239) 246, nr. 9 Contra: Vred. Roeselare 28 mei 1996, RW 1997-98, 994, noot Mosselmans, S. 27 J. VAN DROOGHENBROECK, “L'inventaire préalable à liquidation-partage: comment lever les blocages?”, Rev.not.b. 2007, (220) 221, nr. 2. 28 Antwerpen 14 januari 2008, RABG 2008, 757. 29 Rb. Brussel (21e k.) 29 april 2008, RW 2008-09, 937.
9
moet wenden, bij voorrang boven de rechtbank van eerste aanleg, kan in het licht van bovenstaand arrest op het eerste gezicht tegenstrijdig lijken30. Hoewel de aangestelde notaris de werkzaamheden van vereffening-verdeling slechts kan aanvatten nadat hij door minstens één van de partijen daartoe werd aangezocht31, staat het vast dat deze opdracht van gerechtelijke verdeling – waaronder de verplichting tot het opstellen van een inventaris, zoals hoger vermeld, impliciet begrepen is – hem gegeven werd door de rechtbank van eerste aanleg. Hij zou dus kunnen beschouwd worden als drager van een gerechtelijke mandaat32. Bijgevolg dringt de vraag zich op of deze notaris zich inzake moeilijkheden bij de boedelbeschrijving niet eerder, op grond van art. 1209 Ger.W., dient te wenden tot de rechterlijk instantie die hem aanstelde? 14.-
Het komt inderdaad regelmatig voor dat de boedelbeschrijving wordt bevolen
door een andere bevoegde rechter dan de vrederechter of het gevolg is van een vonnis tot vereffening-verdeling gewezen door de rechtbank. Maar dit betekent niet dat men de toepassing van artikel 1184 Ger.W. zomaar terzijde mag schuiven. Integendeel, want art. 1184 Ger.W. houdt een algemene regel in, die van toepassing is op om het even welk geval waarin een boedelbeschrijving wordt opgemaakt33. De rechtspraak 34 en rechtsleer35 blijken op dit punt (quasi36)eensgezind: de regel van art. 1184 Ger.W. primeert op andere bevoegdheidsregels. Indien er zich moeilijkheden voordoen die de aangestelde notaris verhinderen de boedelbeschrijving correct af te werken, moet deze laatste zich op grond van art. 1184 Ger.W. tot de vrederechter wenden en niet tot de 30
J. VAN DROOGHENBROECK, “L'inventaire préalable à liquidation-partage: comment lever les blocages?”, Rev.not.b. 2007, (220) 221, nr. 2. 31 C. ENGELS, “Verzegeling – boedelbeschrijving – vereffening” in UGent Faculteit Rechtsgeleerdheid, Instituut notarieel recht (ed.) Rechtskroniek voor het Notariaat: deel 8, Brugge, Die Keure, 2006, (143) 159, nr. 42. 32 T. VAN SINAY, “Enkele actuele topics inzake boedelbeschrijving”, T.Not. 2005, 246. 33 Rb. Brugge 26 september 1997, T.Not. 1998, 132, noot. 34 Rb. Brugge 26 september 1997, T.Not. 1998, 132, noot; Vred. Zelzate 25 januari 2000, T.Not. 2005, 271; Vred. Zottegem-Herzele 13 december 2005, T.Not. 2006, 284, noot T. VAN SINAY. 35 F. AUMANN, “Proces-verbaal van opening van werkzaamheden. De inventaris en het verzamelen van de inlichtingen. Voorafgaande schattingen” in Koninklijke Federatie van Belgische Notarissen (eds.), Vereffening-verdeling, Antwerpen, Kluwer, 1992, (41) 63; C. CUISINIER, “Dix écueils en matière d'inventaire”, Rev.not.b. 2007, (548) 557; S. DESCHAMPS, “Le notaire commis et son juge civil” in J. VAN COMPERNOLLE en J.L. LEDOUX (eds.), Le notaire, le juge et l’avocat - Heurs et malheurs du notaire commis, Brussel, Bruylant, 1996, (44) 59, nr. 43; H. VANBOCKRIJCK, “Vereffening en verdeling van het gemeenschappelijk vermogen na echtscheiding” in L. WEYTS en C. CASTELEIN (eds.), Capita selecta notarieel recht, Leuven, Universitaire Pers Leuven, 2006, (17) 30, nr. 20; T. VAN SINAY, “Enkele actuele topics inzake boedelbeschrijving”, T.Not. 2005, (239) 247, nr. 11. 36 Anders: J. VAN D ROOGHENBROECK, “L'inventaire préalable à liquidation-partage: comment lever les blocages?”, Rev.not.b. 2007, (220) 223, nr. 3.
10
rechter die hem in eerste instantie gelast heeft met het opmaken van deze boedelbeschrijving. De vrederechter is vanzelfsprekend ook de bevoegde rechter indien de boedelbeschrijving niet door een andere rechter werd bevolen, maar rechtstreeks van een notaris werd gevorderd door de partijen37. 15.-
De notaris aangesteld in het kader van een gerechtelijke verdeling is overigens
geen mandataris van het gerecht, zelfs niet van de rechtbank die hem aangesteld heeft. De rechterlijke macht kan zijn bevoegdheid immers niet overdragen38. De aangestelde notaris treedt slechts op in zijn hoedanigheid van notaris omwille van de bijzondere opdracht die hem door de wetgever werd toegekend (art. 1207 e.v. Ger.W.). Hij werd met name ingeschakeld in de procedure van gerechtelijke verdeling om de rechtbank van eerste aanleg bijstand te verlenen39. Bijgevolg is hij slechts een “un auxiliaire occassionnel et obligé du pouvoir judiciaire40”. 2.2. Bevoegdheid ratione loci 16.-
Terwijl er over de materiële bevoegdheid van de vrederechter geen twijfel
bestaat, blijft de bevoegdheid ratione loci met betrekking tot art. 1184 Ger.W. wel een twistpunt in de rechtsleer41. Voor de inventaris die volgt op een ontzegeling dient wat dat betreft echter een uitzondering gemaakt te worden. Inzake de verzegeling werd de territoriaal bevoegde vrederechter immers uitdrukkelijk vastgelegd in art. 1152, lid 2, Ger.W.: de verzegeling geschiedt door de vrederechter van het kanton waarin de te verzegelen voorwerpen zich bevinden. Gelet op de nauwe band die bestaat tussen de procedure van verzegeling en ontzegeling, is dit ook de rechter tot wie men zich moet wenden om de zegels gelicht te zien. En aangezien de ontzegeling die niet zuiver en onvoorwaardelijk geschiedt, gevolgd moet worden door een boedelbeschrijving (tenzij de notaris daarvan regelmatig is vrijgesteld, art. 1172, 2de lid, Ger.W.), is de vrederechter die de zegels licht, verplicht een notaris aan te stellen om deze inventaris
37
T. VAN SINAY, “Enkele actuele topics inzake boedelbeschrijving”, T.Not. 2005, (239) 254, nr. 25; T. VAN SINAY, “De vrederechter en de boedelbeschrijving”, T.Vred. 2007, (52) 65. 38 Art. 11 Ger.W.; I. VAN OPSTAL, “De rol van de notaris bij de gerechtelijke vereffening-verdeling” in De notaris en de conflictbeheersing, Antwerpen, Kluwer rechtswetenschappen, 1999, (324) 329. 39 Bergen 14 juni 2004, TBBR 2006, 167. 40 M. G REGOIRE en C. WAUTERS, “Le notaire commis en second” in La pratique du partage judiciaire. Journée de recyclage de la Commission régionale francophone 1986, Fédération Royale des Notaraires de Belgique (ed.), E. Story-Scientia, 1987, (175) 175. 41 T. VAN SINAY, “Enkele actuele topics inzake boedelbeschrijving”, T.Not. 2005, (239) 254, nr. 26; T. VAN SINAY, “De vrederechter en de boedelbeschrijving”, T.Vred. 2007, (52) 65.
11
op te maken. Rijzen er bij die boedelbeschrijving vervolgens moeilijkheden, dan lijkt het logisch dat de notaris zich omwille van redenen van samenhang en eenheid van procedure wendt tot de vrederechter die de zegels gelicht heeft42. 17-.
Voor alle andere boedelbeschrijvingen - die niet volgen op ontzegeling - kan
men m.b.t. de territoriale bevoegdheid in de rechtsleer twee strekkingen ontwaren. Een deel van de rechtsleer is van mening dat alleen de vrederechter van het kanton waar de notaris - minuuthouder zijn standplaats heeft, bevoegd is inzake vorderingen op grond van art. 1184 Ger.W.43. Maar LAENENS44 kent de bevoegdheid ratione loci toe aan “de vrederechter van het kanton waar de boedelbeschrijving doorgang vindt”, en ook bij VAN SINAY45 leest men dat aangenomen wordt dat de territoriaal bevoegde rechter de vrederechter is van de plaats waar de boedelbeschrijving wordt opgesteld. Gelet op art. 1182 Ger.W., dat de boedelbeschrijving steeds moet geschieden op de plaatsen waar de te beschrijven voorwerpen zich bevinden, leggen beide auteurs de territoriale bevoegdheid in beginsel, net zoals ENGELS46, bij de vrederechter van de plaats waar de te inventariseren goederen zich bevinden. 18.-
Deze laatste opvatting heeft weliswaar het nadeel dat men zich in principe tot
verschillende vrederechters zal moeten wenden wanneer de te inventariseren goederen in meerdere kantons gelegens zijn47 maar verdient toch de voorkeur. Bij gebreke aan expliciete bevoegdheidsbepaling in de art. 1175 t/m 1184 Ger.W. moet men immers terugvallen op de algemene bevoegdheidsregels zoals vastgelegd in de artikelen 622 e.v. Ger.W. (Titel III. Territoriale bevoegdheid). Bovendien zal in deze hypothese de 42
C. ENGELS, “Art. 1184 Ger. W.: het enig geval waarin alleen de notaris bevoegd is om zich tot de vrederechter te wenden”, T.Not. 1975, (4) 10, nr. 9. 43 F. AUMANN, “Proces-verbaal van opening van werkzaamheden. De inventaris en het verzamelen van de inlichtingen. Voorafgaande schattingen” in Koninklijke Federatie van Belgische Notarissen (eds.), Vereffening-verdeling, Antwerpen, Kluwer, 1992, (41) 63; F. BLONTROCK, “Kan een notaris gedwongen worden tot inventariseren?”, T.Not. 1994, (475) 477; E. VAN HOVE, “Kan een partij die weigert de eed af te leggen bij het slot van een boedelbeschrijving in rechte daartoe gedwongen worden?”, T.Not 1992, (3) 3. 44 J. LAENENS, “De territoriale bevoegdheid van de vrederechter” in M. VERRYCKEN, G. VAN OOSTERWIJCK , J. LAENENS en W. LAMBRECHTS Taak en bevoegdheid van de vrederechter, Brussel, Ced.Samsom, 1979, (213) 231, nr. 65. 45 T. VAN SINAY, “Enkele actuele topics inzake boedelbeschrijving”, T.Not. 2005, (239) 254, nr. 26; T. VAN SINAY, “De vrederechter en de boedelbeschrijving”, T.Vred. 2007, (52) 65. 46 C. ENGELS, “Art. 1184 Ger. W.: het enig geval waarin alleen de notaris bevoegd is om zich tot de vrederechter te wenden”, T.Not. 1975, (4) 10. 47 H. V ANBOCKRIJCK “Vereffening en verdeling van het gemeenschappelijk vermogen na echtscheiding” in L. WEYTS en C. CASTELEIN (eds.), Capita selecta notarieel recht, Leuven, Universitaire Pers Leuven, 2006, (17) 31, nr. 20.
12
territoriaal bevoegde vrederechter voor vorderingen op grond van art. 1184 Ger.W. steeds dezelfde zijn, ongeacht of de inventaris volgt op een ontzegeling of niet. Dit vloeit ook voort uit het algemeen principe dat de bevoegde vrederechter in beginsel steeds deze zal zijn van de plaats waar de goederen gelegen zijn48. Gaat het echter om een boedelbeschrijving op verklaring, dan zal het bovenstaande criterium, m.n. dat de territoriale bevoegdheid toekomt aan de vrederechter van de plaats waar n.a.v. de boedelbeschrijving geïnstrumenteerd wordt, er wel toe leiden dat bevoegdheid wordt toegekend aan de vrederechter van het kanton waar de optredende notaris zijn kantoor heeft. Een boedelbeschrijving mag echter maar bij hoge uitzondering op verklaring worden opgemaakt, aangezien art. 1182, 2de lid, Ger.W. bepaalt dat deze werkwijze alleen geoorloofd is wanneer de boedelbeschrijving niet anders kan worden verricht. 19.-
In een recent vonnis van de vrederechter van Zottegem wordt het bestaan van
de twee bovenvermelde strekkingen in de rechtsleer uitdrukkelijk erkend, maar meent de vrederechter dat er voor geen van beide standpunten doorslaggevende argumenten bestaan, die zouden toelaten om de ene stelling als meer valabel dan de andere te beschouwen49. Deze – pragmatische - vrederechter verklaarde zich dan maar ratione loci bevoegd op grond van het feit dat de boedelbeschrijving binnen de grenzen van zijn kanton diende opgesteld te worden, hoewel het kantoor van de optredende notaris buiten dit kanton gelegen was. Maar men vindt in de recente rechtspraak evengoed een vonnis waarin de vrederechter zich bevoegd verklaarde omwille van de ligging van het kantoor van de instrumenterende notaris binnen zijn rechtsgebied50. HOOFDSTUK 3. De rechtspleging 3.1. Saisine van de vrederechter 20.-
De procedure waartoe art. 1184 Ger.W. aanleiding geeft, wordt beschouwd als
een bijzondere rechtspleging. Zij wijkt inderdaad af van de gebruikelijke procedure in zoverre enkel de notaris bevoegd is om zich tot de vrederechter te wenden wanneer er moeilijkheden rijzen ter gelegenheid van het opmaken van een boedelbeschrijving51. 48
C. ENGELS, “Art. 1184 Ger. W.: het enig geval waarin alleen de notaris bevoegd is om zich tot de vrederechter te wenden”, T.Not. 1975, (4) 10. 49 Vred. Zottegem 16 januari 2007, T.Not. 2008, 493. In dezelfde zin Rb. Brugge 26 september 1997, T. Not. 1998, 132, noot. 50 Vred. Leuven 6 december 2001, T.Vred. 2003, 175. 51 F. AUMANN, “Proces-verbaal van opening van werkzaamheden. De inventaris en het verzamelen van de inlichtingen. Voorafgaande schattingen” in Koninklijke Federatie van Belgische Notarissen (eds.),
13
Hij wendt zich daarbij persoonlijk en in eigen naam als notaris tot de vrederechter52. Het komt dus uitsluitend aan de notaris en niet aan de partijen toe om te oordelen over de aard van de ondervonden moeilijkheden. Alleen de notaris kan immers inschatten of de incidenten zodanig ernstig zijn dat zij hem verhinderen de boedelbeschrijving verder te zetten en/of af te werken, in welk geval hij genoodzaakt wordt zich tot de vrederechter te wenden53. Zoals VAN SINAY terecht opmerkt, vertoont de rechtspleging op grond van art. 1184 Ger.W. op dat vlak een zekere gelijkenis met het tussentijds proces-verbaal van beweringen en zwarigheden in het kader van een gerechtelijke verdeling54. Ook in die procedure heeft alleen de notaris het recht om te beslissen of een tussengeschil van die aard is dat de tussentijdse oplossing ervan door de rechtbank zich opdringt dan wel of hij ook zonder rechterlijke tussenkomst zijn vereffeningstaak nog op een zinvolle manier kan voortzetten55. 21.-
Aangezien de notaris als enige gerechtigd is om zich tot de vrederechter te
wenden, rijst de vraag of hij ambtshalve moet optreden wanneer hij moeilijkheden ondervindt. VAN SINAY schrijft dat de notaris rekening dient te houden met de wens van de partij die de notaris aanvankelijk gevorderd had om boedelbeschrijving op te stellen, om deze boedelbeschrijving, waarbij thans moeilijkheden rijzen, niet verder te zetten56. In feite is dat een logische uitbreiding van het algemeen aanvaarde principe dat een notaris nooit ambtshalve de boedelbeschrijving kan aanvatten, maar daartoe steeds door een van de partijen moet aangezocht worden57. Aangezien het evengoed Vereffening-verdeling, Antwerpen, Kluwer, 1992, (41) 64, F. BLONTROCK, “Kan een notaris gedwongen worden tot inventariseren?”, T.Not. 1994, (475) 477; C. ENGELS, “Art. 1184 Ger. W.: het enig geval waarin alleen de notaris bevoegd is om zich tot de vrederechter te wenden”, T.Not. 1975, 410; J. VAN D ROOGHENBROECK, “L'inventaire préalable à liquidation-partage: comment lever les blocages?”, Rev.not. b. 2007, (220) 223, nr. 9; T. VAN SINAY, “Enkele actuele topics inzake boedelbeschrijving”, T.Not. 2005, (239) 253, nr. 24. 52 Vred. Gent 28 september 1987, T.Vred. 1990, 28, noot; Vred. Zelzate 25 januari 2000, T.Not. 2005, 271. 53 Vred. Gent 28 september 1987, T.Vred. 1990, 28, noot; Vred. Zelzate 25 januari 2000, T.Not. 2005, 271; T. VAN SINAY, “Enkele actuele topics inzake boedelbeschrijving”, T.Not. 2005, (239) 253, nr. 24. 54 T. VAN SINAY, “Enkele actuele topics inzake boedelbeschrijving”, T.Not. 2005, (239) 253, nr. 24. 55 H. VANBOCKRIJCK, “Vereffening en verdeling van het gemeenschappelijk vermogen na echtscheiding” in L. WEYTS en C. CASTELEIN (eds.), Capita selecta notarieel recht, Leuven, Universitaire Pers Leuven, 2006, (17) 34-35, nr. 28 en de verwijzigingen aldaar. 56 T. VAN SINAY, “Enkele actuele topics inzake boedelbeschrijving”, T.Not. 2005, (239) 253, nr. 24. 57 F. AUMANN, “Proces-verbaal van opening van werkzaamheden. De inventaris en het verzamelen van de inlichtingen. Voorafgaande schattingen” in Koninklijke Federatie van Belgische Notarissen (eds.), Vereffening-verdeling, Antwerpen, Kluwer, 1992, (41) 60; F. DEBUCQUOY,”Ghi wilt met macht, Heer Grave, dwinghen, den gheest dien gheen en dwinghen can? ...” (noot onder Vred. Maaseik 5 april 2000), T.Not. 2002, (685) 687, voetnoot (8); T. VAN SINAY, Boedelbeschrijving, ontzegeling en eedaflegging, T.Vred. 2002, (443) 446; T. VAN SINAY, “Art. 1184 Ger.W.” in R. DE CORTE, J.
14
denkbaar is dat een bepaalde partij na verloop van tijd haar belang in het opstellen van een inventaris verliest of dat de partijen bij de boedelbeschrijving in de tussentijd een minnelijke regeling troffen, bijv. inzake de verdeling van een roerende nalatenschap, zal de notaris de boedelbeschrijving ook nooit ambtshalve verder zetten of afsluiten58. In het licht van het voorgaande, zou het dan ook weinig coherent zijn te stellen dat de notaris zich in geval van moeilijkheden wel op eigen initiatief tot de vrederechter kan wenden. Dit alles leidt tot de conclusie dat, hoewel de notaris als enige kan beslissen om zich al dan niet tot de vrederechter te wenden, hij de procedure o.g.v. art. 1184 Ger.W. enkel kan aanvatten op verzoek van een partij die de correcte voortgang van de boedelbeschrijving wenst59. 22.-
Bij zijn beoordeling van de opportuniteit van een beroep op de vrederechter,
mag de notaris rekening houden met alle elementen van de zaak die hem bekend zijn en moet hij geenszins slaafs de instructies van partijen volgen60. Dit betekent echter niet dat de notaris het verzoek van een partij om een tussengeschil voor de rechter te brengen naar believen kan inwilligen of weigeren. Is het duidelijk dat één van de partijen de efficiënte afhandeling van de boedelbeschrijving wenst en wordt dit door de gedragingen van een andere partij onmogelijk gemaakt, dan kan de notaris niet blijven stilzitten. De boedelbeschrijving moet in dergelijke hypothese beslist worden afgesloten, aangezien deze akte in de regel zal dienen als uitgangspunt voor een latere vereffening-verdeling61. Bovendien zou in hoofde van de notaris die in dergelijke omstandigheden nalaat de procedure van art. 1184 Ger.W. in te leiden een schijn van partijdigheid ontstaan. Meer bepaald wekt de notaris, die zich niet tot de vrederechter wendt teneinde een veroordeling te bekomen van een manifest onwillige partij, de indruk deze laatste een hand boven het hoofd te houden62. LAENENS, P. LEMMENS en D. LINDEMANS, Gerechtelijk recht: artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer rechtswetenschappen, losbl., afl. 66 (3 oktober 2005), 10, nr. 9. 58 T. VAN SINAY, Boedelbeschrijving, ontzegeling en eedaflegging, T.Vred. 2002, (443) 446. 59 F. DEBUCQUOY, “Ghi wilt met macht, Heer Grave, dwinghen, den gheest dien gheen en dwinghen can? ...” (noot onder Vred. Maaseik 5 april 2000), T.Not. 2002, (685) 687, nr. 1; Contra: J. VAN COMPERNOLLE, “La commission du notaire par justice: typologie et principes généraux” in J. VAN COMPERNOLLE en J.-L. LEDOUX (eds.), Le notaire, le juge et l’avocat - Heurs et malheurs du notaire commis, Brussel, Bruylant, 1996, (4) 34; J. RENCHON, “Les devoirs et pouvoirs du notaire commis aux fins de la poursuite des opération” in J.F. TAYMANS, en J. V AN COMPERNOLLE (eds.), Les incidents du partage judiciaire: problèmes concrets, solutions pratiques, Brussel, Bruylant, 2001, (41) 52, nr. 20. 60 T. VAN SINAY, “Enkele actuele topics inzake boedelbeschrijving”, T.Not. 2005, (239) 253, nr. 24. 61 T. VAN SINAY, “Afsluiting van inventaris en eedaflegging”, T.Not. 2007, (92) 93, nr. 2. 62 T. VAN SINAY, “Afsluiting van inventaris en eedaflegging”, T.Not. 2007, (92) 94, nr. 2.
15
3.2. Vormvereisten 23.-
Artikel 1184 Ger.W. bevat geen enkele aanduiding met betrekking tot de wijze
waarop de notaris zich tot de vrederechter moet wenden63. Volgens de vrederechter te Gent kan de notaris zich, in uitvoering van zijn gerechtelijke opdracht, zonder enige formaliteit tot de vrederechter wenden. Het is niet zo dat het artikel art. 1184 Ger.W. hem verplicht dit bij verzoekschrift te doen64. Ook in dit opzicht is de artikel 1184 Ger.W. dus een “bijzondere” rechtspleging, die – volgens diezelfde vrederechter naar de economie zelf van artikel 1184 Ger.W. onverenigbaar is met de vormvoorschriften van de gewone rechtspleging op eenzijdig verzoekschrift. De rechtbank van eerste aanleg te Brugge verklaarde het ontbreken van elke vormvereiste in art. 1184 Ger.W. als volgt: “uit de gebruikte en door de wetgever gekozen terminologie “zich wenden tot” [moet] worden afgeleid dat aan de notaris een procedurevorm sui generis wordt ter beschikking gesteld teneinde zo vlug als mogelijk een oplossing te geven aan de “moeilijkheden” waarvoor hij zich ter gelegenheid van een boedelbeschrijving geplaatst ziet [...]65”. In het Verslag over de Gerechtelijke hervorming is van deze zgn. procedurevorm sui generis echter geen spoor terug te vinden. Met betrekking tot art. 1184 Ger.W. bepaalt het verslag enkel dat de notaris zich bij verzoekschrift tot de vrederechter wendt66. Dit is dan ook hetgeen in de praktijk meestal gebeurt67. Noch het verslag, noch de wet zelf sluiten echter uit dat de notaris zich op een andere wijze tot de vrederechter zou wenden. Zo zijn er omstandigheden denkbaar waarin de notaris ook een mondeling verzoek tot de vrederechter zou kunnen richten, bijvoorbeeld wanneer moeilijkheden zouden rijzen bij de boedelbeschrijving die wordt opgesteld naar aanleiding van een
63
Vred. Gent 28 september 1987, T.Vred. 1990, 28, noot; Vred. Izegem 30 september 1992, T.Not. 1993, 112, noot; Vred. Maaseik 5 april 2000, T.Not. 2002, 683; T. VAN SINAY, “Art. 1184 Ger.W.” in R. DE CORTE, J. LAENENS, P. LEMMENS en D. LINDEMANS, Gerechtelijk recht: artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer rechtswetenschappen, losbl., afl. 66 (3 oktober 2005), 6, nr. 5. 64 Vred. Gent 28 september 1987, T.Vred. 1990, 28, noot. 65 Rb. Brugge 26 september 1997, T.Not. 1998, 132, noot. 66 C. VAN REEPINGHEN, Rapport sur la réforme judiciaire, Brussel, Belgisch Staatsblad, 1964, I, 416; Con. Adv. Gen. D’HOORE, voor Benelux Gerechtshof 29 november 1993, RW 1993-94, (705) 709; G. MAHIEU, “L’inventaire” in Rep. Not., XIII, boek I, titel II, Brussel, Larcier, losbl. (1april 1985), 62, nr. 64. 67 T. VAN SINAY, “Afsluiting van inventaris en eedaflegging”, T.Not. 2007, (92) 94, nr. 3.
16
ontzegeling, terwijl de vrederechter nog aanwezig is68. Daarnaast zou dat de notaris de zaak eveneens voor de vrederechter kunnen brengen door de neerlegging van een proces-verbaal waarin hij de gerezen moeilijkheden uiteenzet69. 24.-
Kiest de notaris voor een inleiding bij verzoekschrift, dan stelt zich de vraag
of dit verzoekschrift dient te beantwoorden aan de vormvoorschriften van art. 1025 e.v. Ger.W. In de rechtspraak wordt steevast aangenomen dat dit niet het geval zou zijn70, terwijl de rechtsleer zich wat meer terughoudend opstelt71. Uitzondering wordt evenwel ook door de rechtsleer gemaakt voor de bepalingen van art. 1027 en 1026, 5° Ger.W. dat het verzoekschrift door een advocaat moet ingediend respectievelijk ondertekend zijn. Dit is ook begrijpelijk vanuit de specifieke dynamiek van art. 1184 Ger.W.: zoals hoger reeds vermeld, is het is enkel de notaris die kan beoordelen of er zich moeilijkheden voordoen en die zich persoonlijk en in eigen naam als notaris tot de vrederechter wendt. Daarom wordt in de rechtsleer algemeen aangenomen dat de handtekening van de notaris volstaat72. Tegen de beschikking van de vrederechter staan alle rechtsmiddelen van de art. 1031 tot 1034 Ger.W. open73. 25.-
Naar luid van art. 1184 Ger.W. stelt de vrederechter zijn beschikking op de
minuut van het proces-verbaal [van boedelbeschrijving]. De strikte naleving van deze bepaling geeft echter aanleiding tot een aantal praktische problemen, zoals door de
68
T. VAN SINAY, “Enkele actuele topics inzake boedelbeschrijving”, T.Not. 2005, (239) 245, nr. 27. zie ook C. ENGELS, “Art. 1184 Ger. W.: het enig geval waarin alleen de notaris bevoegd is om zich tot de vrederechter te wenden”, T.Not. 1975, (4) 11, nr. 10. 69 J. VAN COMPERNOLLE, “La commission du notaire par justice: typologie et principes généraux” in J. VAN COMPERNOLLE en J.-L. LEDOUX (eds.), Le notaire, le juge et l’avocat - Heurs et malheurs du notaire commis, Brussel, Bruylant, 1996, (4) 35; J. VAN DROOGHENBROECK, “L'inventaire préalable à liquidation-partage: comment lever les blocages?”, Rev.not.b. 2007, (220) 223. 70 Vred. Gent 28 september 1987, T.Vred. 1990, 28, noot; Vred. Izegem 30 september 1992, T.Not. 1993, 112, noot; Vred. Maaseik 5 april 2000, T.Not., 2002, 683; Vred. Zelzate 25 januari 2000, T.Not. 2005, 271. 71 H. VANBOCKRIJCK, “Vereffening en verdeling van het gemeenschappelijk vermogen na echtscheiding” in L. WEYTS en C. CASTELEIN (eds.), Capita selecta notarieel recht, Leuven, Universitaire Pers Leuven, 2006, (17) 31, nr. 21; T. VAN SINAY en J. V ERSTAPPEN, Boedelbeschrijvingen inzake familiaal vermogensrecht en faillissementen, Gent, Mys en Breesch, 1993, 129, nr. 282. 72 G. MAHIEU, “L’inventaire” in Rep. Not., XIII, boek I, titel II, Brussel, Larcier, losbl. (1april 1985), 62, nr. 64; J.L. RENS, “Bijzondere rechtsplegingen” in A. FETTWEIS, E. GUTT, E. KRINGS, A. LEPAIGE en M. STORME, Handboek voor gerechtelijk recht, Antwerpen, Standaard Wetenschappelijke Uitgeverij, 1979, 96; T. VAN SINAY, “Afsluiting van inventaris en eedaflegging”, T.Not. 2007, (92) 94, nr. 3; T. VAN SINAY en J. VERSTAPPEN, Boedelbeschrijvingen inzake familiaal vermogensrecht en faillissementen, Gent, Mys en Breesch, 1993, 129-131, nr. 282. 73 Ibid.
17
vrederechter te Izegem duidelijk uiteengezet in zijn vonnis van 30 september 199274. Ten eerste omdat het verzoekschrift van de notaris moet neergelegd worden ter griffie, waar het vervolgens zal opgenomen worden in het dossier van rechtspleging. Het verzoekschrift kan aldus geen deel uitmaken van het proces-verbaal van boedelbeschrijving, waarvan de minuut immers bij notaris moet blijven75. De minuut van de beschikking van de vrederechter daarentegen moet op de griffie bewaard blijven76. De beschikking van de vrederechter kan ook niet in brevet worden opgesteld, want er moeten nog afschriften van afgeleverd kunnen worden, zoals voor betekening. Dit betekent dus dat zowel de notaris als de griffier wettelijk belast zijn met bewaring van hetzelfde stuk: de minuut van het proces-verbaal waarop de beschikking van de vrederechter moet gesteld worden. Tenslotte herinnert de vrederechtbank van Izegem eraan dat de partijen in sommige omstandigheden over de oorspronkelijke stukken moeten kunnen beschikken: (derden)verzet, gewijzigde omstandigheden waarin een wijziging van de beschikking kan gevraagd worden, ... Aangezien de notaris de minuut van de boedelbeschrijving niet uit handen mag geven, stelt VAN
SINAY
77
dat de notarissen in de praktijk kunnen volstaan met het afleveren
van een uitgifte van het proces-verbaal van de eerste vacatie en deze uitgifte aan hun verzoekschrift aan te hechten. De neerlegging ter griffie van een uitgifte van het proces-verbaal van alle voorafgaande vacaties, m.a.w. van de tot dan toe volledige boedelbeschrijving, samen met het verzoekschrift, verdient echter de voorkeur78. Dit omdat de vrederechter zo volledig mogelijk moet ingelicht worden. De minuut van de beschikking van de vrederechter kan alsdan, overeenkomstig de wet, op de griffie van het vredegerecht bewaard blijven, terwijl een uitgifte ervan moet gehecht worden aan de minuut van de eerstvolgende vacatie van de boedelbeschrijving79.
74
Vred. Izegem 30 september 1992, T.Not. 1993, 112, noot; T. VAN SINAY, “Enkele actuele topics inzake boedelbeschrijving”, T.Not. 2005, (239) 254, nr. 29. 75 Art. 1, Wet van 16 maart 1803 tot regeling van het Notarisambt. 76 Art. 173, 3° Ger.W. 77 T. VAN SINAY, “Enkele actuele topics inzake boedelbeschrijving”, T.Not. 2005, (239) 255, nr. 29. 78 C. ENGELS, “Art. 1184 Ger. W.: het enig geval waarin alleen de notaris bevoegd is om zich tot de vrederechter te wenden”, T.Not. 1975, (4) 11, nr. 10. 79 Fosses-la-Ville 18 juli 1996, Rev.not.b. 1996, 459, noot LEDOUX, J.; Vred. Mouscron-CominesWarneton 10 juni 2003, Rev.not.b. 2004, 214; C. ENGELS, “Art. 1184 Ger. W.: het enig geval waarin alleen de notaris bevoegd is om zich tot de vrederechter te wenden”, T.Not. 1975, (4) 11, nr. 10.
18
Sommige auteurs wijzen erop dat de vrederechter in sommige omstandigheden zijn beschikking toch op de minuut van het proces-verbaal van boedelbeschrijving zou kunnen stellen, en dat hij dit ook mag doen, aangezien het door art. 1184 Ger. W. letterlijk wordt voorgeschreven80. Zo bijvoorbeeld zou de notaris die zich mondeling tot de vrederechter wendt, zich moeten aanbieden met de minuten van de laatste en alle voorgaande vacaties van de inventaris. De vrederechter zou zijn beschikking dan onderaan op de minuut van de laatste vacatie aanbrengen81. Aangenomen wordt dat de notaris in dat geval bewaarder is van de minuut van de beschikking van de vrederechter in de plaats van de griffier. Hij zou er derhalve ook uitvoerbare uitgiften van kunnen afleveren, bijvoorbeeld aan de gerechtsdeurwaarder82. Zoals hoger uitvoerig aangetoond, veroorzaakt deze werkwijze praktische problemen en kan ze dus beter vermeden worden. Ook in het geval van een mondeling verzoek zou de notaris beter werken met een uitgifte van het notarieel proces-verbaal van boedelbeschrijving83. 26.-
In de Franstalige rechtsleer vindt men de afwijkende stelling dat de notaris
zich tot de vrederechter zou kunnen wenden door het aanhangig maken van een soort tussentijds proces-verbaal van beweringen en zwarigheden waarin hij de betreffende moeilijkheden uiteenzet. Een verzoekschrift zou dus volgens deze auteurs niet nodig zijn84. De tekst van de wet zou immers niet verwijzen naar de minuut van het procesverbaal van boedelbeschrijving, maar naar de minuut van een apart proces-verbaal, waarin het tussengeschil wordt geschetst. Deze werkwijze, die duidelijk geïnspireerd is op de procedure van gerechtelijke verdeling, is volstrekt aanvaardbaar, gelet op het feit dat art. 1184 Ger.W. geenszins voorschrijft op welke wijze de notaris zich tot de vrederechter moet wenden85. Ze leidt evenwel tot vergelijkbare problemen als boven uiteengezet: de notaris is de bewaarder van de minuut van zijn processen-verbaal, ook 80
F. BLONTROCK, “Kan een notaris gedwongen worden tot inventariseren?”, T.Not. 1994, (475) 477; C. ENGELS, “Art. 1184 Ger. W.: het enig geval waarin alleen de notaris bevoegd is om zich tot de vrederechter te wenden”, T.Not. 1975, (4) 11, nr. 10; T. VAN SINAY, “Enkele actuele topics inzake boedelbeschrijving”, T.Not. 2005, (239) 255, nr. 29. 81 C. ENGELS, “Art. 1184 Ger. W.: het enig geval waarin alleen de notaris bevoegd is om zich tot de vrederechter te wenden”, T.Not. 1975, (4) 11, nr. 10. 82 T. VAN SINAY, “Enkele actuele topics inzake boedelbeschrijving”, T.Not. 2005, (239) 255, nr. 29. 83 T. VAN SINAY, “Enkele actuele topics inzake boedelbeschrijving”, T.Not. 2005, (239) 255, voetnoot (84), verwijzend naar een oplossing aangereikt door het Consultatiecentrum van de KFBN. 84 J. VAN COMPERNOLLE, “La commission du notaire par justice: typologie et principes généraux” in J. VAN COMPERNOLLE en J.-L. LEDOUX (eds.), Le notaire, le juge et l’avocat - Heurs et malheurs du notaire commis, Brussel, Bruylant, 1996, (4) 35; J. VAN DROOGHENBROECK, “L'inventaire préalable à liquidation-partage: comment lever les blocages?”, Rev.not.b. 2007, (220) 223. 85 Zie randnummer 23.
19
van die van een tussentijds proces-verbaal van beweringen en zwarigheden, terwijl de griffier bewaarder is van de minuut van de beschikking. Merk in dit verband op dat in de procedure van gerechtelijke verdeling, art. 1219 Ger.W. de regels van bewaring wel respecteert, waar het voorziet in de neerlegging van een uitgifte, en niet van de minuut, van het proces-verbaal van beweringen en zwarigheden. 3.3. Interventie van de tussenkomende notaris? 27.-
In een beschikking daterende van 29 juni 200586 aanvaardde de vrederechter te
Brasschaat dat ook de tussenkomende notaris zich tot de vrederechter kan wenden om een tussengeschil inzake een boedelbeschrijving beslecht te zien. Het ging i.c. om de vereffening - verdeling van een nalatenschap, waarvoor één van de erfgenamen, een zekere Monique B., een beroep had gedaan op een notaris M., terwijl de twee andere erfgenamen, Claudine B. en Elza De P., een notaris R. hadden aangeduid. Hoewel de boedelbeschrijving werd opgesteld door notaris R. met tussenkomst van notaris M. en notaris M. ratione loci niet bevoegd was, was het toch deze laatste die zich op grond van art. 1184 Ger.W. – meermaals – tot de vrederechter had gewend. Aanvankelijk werd enkel gevraagd om de drie erfgenamen te bevelen tot eedaflegging over te gaan. Toen echter duidelijk werd dat Claudine B. en Elza De P. zouden blijven weigeren om de eed af te leggen, legde notaris M. een tweede verzoekschrift neer teneinde deze weigerende partijen een dwangsom te laten opleggen87. De vrederechter maakt tegen deze handelswijze geen enkel bezwaar en verklaarde deze vordering ontvankelijk en toelaatbaar. Hij motiveerde zijn zienswijze in dat verband echter totaal niet. 28.-
Maar er bestaan volgens VAN SINAY twee goede redenen om dit standpunt van
de vrederechter bij te treden88. In de eerste plaats haalt hij een tekstargument aan: het is inderdaad zo dat art. 1184 Ger.W. spreekt over “de notaris” zonder meer. Daaruit volgt dat het initiatiefrecht in hoofde van de tussenkomende notaris in elk geval niet uitdrukkelijk door de wetgever werd uitgesloten. In de praktijk is het echter altijd de instrumenterende notaris die zich tot de vrederechter wendt, uiteraard bij voorkeur na overleg met zijn mede-instrumenterende of tussenkomende collega’s. Wanneer de notaris die de boedelbeschrijving niet zelf heeft opgesteld, maar alleen bij wijze van 86
Onuitg. maar aangehaald in het vonnis Vred. Brasschaat 11 april 2006, T.Not. 2007, 86. T. VAN SINAY, “Afsluiting van inventaris en eedaflegging”, T.Not. 2007, (92) 93, nr. 1-2. 88 T. VAN SINAY, “Afsluiting van inventaris en eedaflegging”, T.Not. 2007, (92) 93, nr. 2. 87
20
tussenkomst is opgetreden, zich alleen tot de vrederechter wendt, geeft dit bijgevolg onvermijdelijk de indruk dat de instrumenterende notaris is tekortgeschoten of op zijn minst dat er een gebrek aan overleg bestond tussen deze beide notarissen89. Stemt dit niet overeen met de werkelijkheid, dan zal men daarom best trachten te vermijden dat de tussenkomende notaris eenzijdig zou optreden in geval van moeilijkheden. Is het echter wel zo dat de boedelbeschrijving moet worden afgesloten, maar dit niet gebeurt omdat één van de partijen weigert de eed af te leggen en de instrumenterende notaris nalaat de procedure van art. 1184 Ger.W. aan te vatten, dan hebben de willige partijen in principe geen andere optie dan in de vervanging van de instrumenterende notaris te voorzien90. Aanvaardt men evenwel dat ook de tussenkomende notaris principieel het recht heeft om zich tot de vrederechter te wenden teneinde de in gebreke blijvende partij tot eedaflegging te dwingen, desgevallend onder verbeurte van een dwangsom, dan kan de boedelbeschrijving alsnog op een eenvoudige manier worden afgesloten. 29.-
Op te merken valt dat het in bovenstaande beslissing ging om een minnelijke
verdeling waarbij de partijen rechtstreeks een beroep hadden gedaan op de notaris van hun keuze. Men kan zich bijgevolg afvragen aan wie het vorderingsrecht op grond van art. 1184 Ger.W. toekomt wanneer de twee notarissen niet door de partijen, maar overeenkomstig art. 1209, 2e lid, Ger.W. door de rechtbank werden aangesteld in het kader van een gerechtelijke verdelingsprocedure. Traditioneel geldt dat wanneer de rechtbank van eerste aanleg twee notarissen aanstelt met het oog op de bewerkingen van vereffening en verdeling, deze notarissen dezelfde territoriale bevoegdheid dienen te hebben, aangezien ze allebei aangesteld werden als instrumenterende notaris91. Zij vormen als het ware een college van vereffenaars en treden gezamenlijk en op voet
89
T. VAN SINAY, “Afsluiting van inventaris en eedaflegging”, T.Not. 2007, (92) 94, nr. 2. C. CUISINIER, “Dix écueils en matière d'inventaire”, Rev.not.b. 2007, (548) 558. 91 C. ENGELS, “Verzegeling – boedelbeschrijving – vereffening” in UGent Faculteit Rechtsgeleerdheid Instituut notarieel recht (ed.) Rechtskroniek voor het Notariaat: deel 8, Brugge, Die Keure, 2006, (143) 160, nr. 43; J. VAN COMPERNOLLE, “Désignation, compétence et impartialité du notaire auxiliaire de justice” in J.F. TAYMANS, en J. VAN COMPERNOLLE (eds.), Les incidents du partage judiciaire: problèmes concrets, solutions pratiques, Brussel, Bruylant, 2001, (11) 20, nr. 17; P. VAN DEN EYNDE, J. PARISIS, P. DE PAGE en J. TAYMANS, “Le partage judiciaire - Quelques questions pratiques”, Rev.not.b. 1991, (226) 236, nr. 14. Anders: M. G REGOIRE en C. WAUTERS, “Le notaire commis en second” in La pratique du partage judiciaire. Journée de recyclage de la Commission régionale francophone 1986, Fédération Royale des Notaraires de Belgique (ed.), E. Story-Scientia, 1987, (175) 176-178; A. WYLLEMAN, Onwil, vertraging en misverstand in de procedure tot gerechtelijke verdeling na echtscheiding, AJT 1995-96, (207) 223, nr. 99. 90
21
van gelijkheid op92. De tweede benoemde notaris heeft immers principieel dezelfde opdracht als de eerst benoemde93, zij het dat de eerst benoemde notaris, diegene wiens naam als eerste voorkomt in het beschikkende gedeelte van het vonnis dat de gerechtelijke verdeling beveelt, het exclusieve recht bezit om de minuut te houden en de staat van vereffening op te maken (art. 1214 Ger.W.)94. De uitzondering van de staat van vereffening daargelaten, moeten de aangestelde notarissen dus in principe steeds gezamenlijk optreden: zowel voor de boedelbeschrijving, als voor het procesverbaal van opening der werkzaamheden, het proces-verbaal van beweringen en zwarigheden, het toewijzen van de loten, ...95. Er wordt ook aangenomen dat, ingeval de eerste benoemde notaris nalaat om de bewerkingen van vereffening-verdeling aan te vatten, waaronder de boedelbeschrijving, het niet toekomt aan de tweede benoemde notaris om het initiatief te nemen96. Met betrekking tot art. 1184 Ger. W. zou men bijgevolg kunnen veronderstellen dat de instrumenterende notarissen zich ook samen tot de vrederechter moeten wenden indien er moeilijkheden rijzen. Uit een vonnis van de rechtbank van eerste aanleg te Brussel van 29 april 200897 blijkt echter tegendeel. De rechtbank stelde meer bepaald: “Overeenkomstig art. 1184 Ger.W. zou het overigens mogelijk zijn dat net omdat er meningsverschillen zijn tussen beide notarissen inzake de boedelbeschrijving (hoofdstuk waarin art. 1184 Ger.W. opgenomen is) dat één enkel[e] notaris zich tot de vrederechter zou richten”. Dit standpunt moet m.i. in het licht van bovenstaande uiteenzetting bijgetreden worden.
92
I. VAN OPSTAL, “De rol van de notaris bij de gerechtelijke vereffening-verdeling” in De notaris en de conflictbeheersing, Antwerpen, Kluwer rechtswetenschappen, 1999, (324) 328. 93 M. G REGOIRE en C. WAUTERS, “Le notaire commis en second” in La pratique du partage judiciaire. Journée de recyclage de la Commission régionale francophone 1986, Fédération Royale des Notaraires de Belgique (ed.), E. Story-Scientia, 1987, (175)175; A. WYLLEMAN, Onwil, vertraging en misverstand in de procedure tot gerechtelijke verdeling na echtscheiding, AJT 1995-96, (207) 222, nr. 97. 94 I. VAN OPSTAL, “De rol van de notaris bij de gerechtelijke vereffening-verdeling” in De notaris en de conflictbeheersing, Antwerpen, Kluwer rechtswetenschappen, 1999, (324) 328. 95 J. VAN COMPERNOLLE, “Désignation, compétence et impartialité du notaire auxiliaire de justice” in J.F. TAYMANS, en J. VAN COMPERNOLLE (eds.), Les incidents du partage judiciaire: problèmes concrets, solutions pratiques, Brussel, Bruylant, 2001, (11) 20, nr. 17. 96 M. G REGOIRE en C. WAUTERS, “Le notaire commis en second” in La pratique du partage judiciaire. Journée de recyclage de la Commission régionale francophone 1986, Fédération Royale des Notaraires de Belgique (ed.), E. Story-Scientia, 1987, (175) 178; A. WYLLEMAN, Onwil, vertraging en misverstand in de procedure tot gerechtelijke verdeling na echtscheiding, AJT 1995-96, (207) 223, nr. 100. 97 Rb. Brussel 29 april 2008, RW 2008-09, 937.
22
HOOFDSTUK 4. Een eerste moeilijkheid: de weigering tot eedaflegging 30.-
Een eerste “moeilijkheid” in de zin van art. 1184, lid 1, Ger.W., die de laatste
jaren bijzonder veel aandacht kreeg, is de weigering om de eed af te leggen. Een partij kan hetzij rechtstreeks weigeren om de eed af te leggen, door geen gevolg te geven aan het verzoek van de notaris om dit te doen, hetzij onrechtstreeks, door, hoewel behoorlijk aangemaand, niet te verschijnen98. De eed is immers een strikt persoonlijke handeling, die noch door een vertegenwoordiger, noch door de notaris aangesteld om de afwezige en weigerende partijen te vertegenwoordigen, kan worden afgelegd99. 31.-
Dat er in de rechtspraak en de rechtsleer zo’n groot belang wordt gehecht aan
de eedaflegging, wordt voor een groot deel verklaard door de evolutie die zich heeft voorgedaan inzake de doelstelling die met de boedelbeschrijving wordt nagestreefd. Hoger werd reeds gewezen op het feit dat de boedelbeschrijving in de eerste plaats een bewarende maatregel is, die erop gericht is de aanspraken van de deelgenoten in een onverdeelde massa te vrijwaren100. Sinds de jaren ‘70, meer bepaald sinds het Cassatiearrest van 29 oktober 1973101, kan de boedelbeschrijving echter niet meer als een louter bewarende maatregel worden beschouwd102, maar is duidelijk geworden dat het proces-verbaal van boedelbeschrijving ook een bewijskrachtige akte is, aan de waarheidsgetrouwheid waarvan de partijen wettelijk verplicht zijn mee te werken. Aangezien de boedelbeschrijving, volgens de vaststaande rechtspraak van het Hof van Casaatie, strekt tot vaststelling van de omvang, zijnde alle baten en lasten, van een onverdeelde boedel, en alle partijen de plicht hebben om getrouw mee te werken aan de totstandkoming ervan, dient het proces-verbaal dan ook de verklaringen van de partijen ten bate of ten laste van de boedel te bevatten (teneinde de inlichtingen aan te vullen die volgen uit de uiterlijke stand van zaken of uit de ontleding van de titels en stukken); evenals de aan de partijen gestelde vragen en hun antwoorden daarop.
98
F. DEBUCQUOY,”Ghi wilt met macht, Heer Grave, dwinghen, den gheest dien gheen en dwinghen can? ...” (noot onder Vred. Maaseik 5 april 2000), T.Not. 2002, (685) 687, nr. 1. 99 C. CUISINIER, “Dix écueils en matière d'inventaire”, Rev.not.b. 2007, (548) 564. 100 Zie supra, randnummer 5. 101 Cass. 29 oktober 1973, Arr.Cass. 1974, 237; Pas. 1974, I, 221; Rec.gén.enr.not. 1974, nr. 21.868; Rev.not.b. 1973, 627, met concl. Adv. Gen. MAHAUX; zie C. ENGELS, “Verzegeling – boedelbeschrijving – vereffening” in UGent Faculteit Rechtsgeleerdheid, Instituut notarieel recht (ed.) Rechtskroniek voor het Notariaat: deel 8, Brugge, Die Keure, 2006, (143) 143, nr. 19 voor een overzicht van de arresten waarin deze functies van de boedelbeschrijving heeft herbevestigd. 102 Zie hierover D. STERCKX, “Le faux serment et la teneur de l'inventaire”, Rev.not.b. 2001, 380-388.
23
Met betrekking tot de verklaringen van partijen werd door Hof van Cassatie103 in een arrest van 21 februari 1990 gesteld: “Aan de bij art. 226, lid 2 Sw. strafbaar gestelde meineed maakt zich schuldig de partij die bij de boedelbeschrijving, welke wordt opgemaakt met het oog op de vereffening en verdeling van een onverdeeldheid, de bij art. 1183, 11° Ger. W. voorgeschreven eed aflegt dat zij niets heeft verduisterd en dat zij van zodanige verduistering geen kennis draagt, terwijl het antwoord van die partij op een vraag van de met de opmaak van de boedelbeschrijving belaste notaris neerkomt op een verzuim, bedoeld om goederen aan de onverdeeldheid te onttrekken”. In de praktijk wordt de maatregel van boedelbeschrijving dan ook niet langer enkel opgelegd om te verhinderen dat bepaalde elementen uit een onverdeeldheid zouden verdwijnen, maar heeft ze zeer dikwijls ook de bedoeling aan bepaalde partijen bepaalde verklaringen uit te lokken en hen deze te laten bezegelen door een eedaflegging104. De onderliggende motivering voor deze boedelbeschrijving is dan uiteraard om de sancties die verbonden zijn aan het afleggen van verkeerde of valse verklaringen, zoals niet alleen meineed maar ook heling en valsheid in geschrifte, in de hand te werken. “De inventaris dient” zoals VAN SINAY opmerkt “meer en meer om vast te stellen wat niet (meer) aanwezig is in de boedel en om middels bijzondere strafrechtsplegingen als vervolging wegens meineed of valsheid in geschrifte te bekomen dat de verduisterende partij vooralsnog haar rechten in de door haar verzwegen of verborgen gehouden activa zou verliezen105”. 32.-
Er is, in het licht van bovenstaand Cassatiearrest van 29 oktober 1973106, nog
een andere, meer concrete, verklaring voor het feit dat er in de rechtspraak en rechtsleer zoveel aandacht wordt besteed aan de weigering tot eedaflegging. Ze heeft eveneens te maken met de bewijsfunctie van de boedelbeschrijving. De boedelbeschrijving is immers, zoals gezegd, niet enkel een bewarende maatregel, maar ook een belangrijk bewijsinstrument om de omvang van een onverdeelde boedel vast te stellen107. Bij een authentieke akte zoals de boedelbeschrijving geldt evenwel het principe van het quid invenitur: de notaris verleent authenticiteit aan hetgeen hij zelf heeft waargenomen en 103
Cass. 21 februari 1990, Arr.Cass. 1989-90, 799; Bull. 1990, 716; Pas. 1990, I, 716; Rev.dr.pén. 1990, 673, noot. 104 T. VAN SINAY, “Enkele actuele topics inzake boedelbeschrijving”, T.Not. 2005, (239) 239, nr. 1. 105 Ibid. 106 Cass. 29 oktober 1973, Arr.Cass. 1974, 237; Pas. 1974, I, 221; Rec.gén.enr.not. 1974, nr. 21.868; Rev.not.b. 1973, 627, met concl. Adv. Gen. MAHAUX. 107 T. VAN SINAY, “Enkele actuele topics inzake boedelbeschrijving”, T.Not. 2005, (239) 256, nr. 30.
24
hetgeen partijen hem verklaren, het de visu et de auditu108. De aanwezigheid van de goederen behoeft dus eigenlijk geen eedaflegging om een sluitend bewijs te vormen. Door de tussenkomst van de notaris werd namelijk reeds authentiek vastgesteld dat de goederen aanwezig waren109. De inhoud van de verklaringen van partijen daarentegen staat slechts vast tot bewijs van het tegendeel110. Er is dus een bijkomende garantie nodig voor de oprechtheid van deze partijen, opdat de boedelbeschrijving als basis zou kunnen dienen voor de verrichtingen van vereffening en verdeling. Deze garantie wordt gevonden in de eed: “een plechtige, moreel geïnspireerde verklaring die door een partij ten overstaan van een notaris wordt afgelegd en waarbij deze partij de waarachtigheid van haar verklaringen bevestigt111”. De eedaflegging maakt aldus de belangrijkste – als niet de enige112 - waarborg uit voor de juistheid van de afgelegde verklaringen, en daardoor ook van de boedelbeschrijving zelf. Dit is meteen ook de reden waarom de notaris die geconfronteerd wordt met een weigering tot eedaflegging zich op grond van art. 1184 Ger.W. tot de vrederechter moet wenden en deze laatste de weigerende partij in elk geval moet bevelen om de eed af te leggen: de eed is het sluitstuk van de boedelbeschrijving113. 4.1. Personen gehouden de eed af te leggen 33.-
Problemen in verband met de weigering tot eedaflegging kunnen zich evenwel
uitsluitend voordoen als de persoon die weigert om de eed af te leggen, ook wettelijk verplicht was tot eedaflegging. De notaris kan dus niet zomaar de eed opleggen aan iedereen die op één of andere manier partij was bij de boedelbeschrijving. Dit vloeit voort uit art. 192 G.W.: de eed kan slechts opgedragen worden op grond van de wet. Wat de boedelbeschrijving betreft, is dit enkel het geval in art. 1183, 11°, Ger.W.114, 108
Cass. 26 januari 1999, Arr.Cass. 1999, 85; Bull. 1999, 89; T.Not. 2000, 404; C. ENGELS, “Verzegeling – boedelbeschrijving – vereffening” in UGent Faculteit Rechtsgeleerdheid, Instituut notarieel recht (ed.) Rechtskroniek voor het Notariaat: deel 8, Brugge, Die Keure, 2006, (143) 143, nr. 19. 109 T. VAN SINAY, “Men moet niet kwistig omspringen met de verplichting tot eedaflegging - De boedelbeschrijving sensu lato”, Not.Fisc.M. 2005, (62) 68. 110 T. VAN SINAY, “Enkele actuele topics inzake boedelbeschrijving”, T.Not. 2005, (239) 257, nr. 33. 111 T. VAN SINAY, “Enkele actuele topics inzake boedelbeschrijving”, T.Not. 2005, (239) 256, nr. 31 112 Vred. Westerlo 17 maart 2000, T.Not. 2001, 262. 113 F. AUMANN, “Proces-verbaal van opening van werkzaamheden. De inventaris en het verzamelen van de inlichtingen. Voorafgaande schattingen” in Koninklijke Federatie van Belgische Notarissen (eds.), Vereffening-verdeling, Antwerpen, Kluwer, 1992, (41) 63; T. VAN SINAY, “Boedelbeschrijving, ontzegeling en eedaflegging”, T.Vred. 2002, 443-447; T. VAN SINAY, “Enkele actuele topics inzake boedelbeschrijving”, T.Not. 2005, (239) 256, nr. 31. 114 C. ENGELS, “Verzegeling – boedelbeschrijving – vereffening” in UGent Faculteit Rechtsgeleerdheid Instituut notarieel recht (ed.) Rechtskroniek voor het Notariaat: deel 8, Brugge, Die Keure, 2006, (143)
25
wat betekent dat de eed enkel kan worden opgedragen als de boedelbeschrijving door een notaris werd opgesteld overeenkomstig de bepalingen van het Ger.W. Het eerste aspect van deze problematiek werd reeds in hoofdstuk 1 belicht: het moet gaan om een inventaris sensu stricto115. Ten tweede is vereist dat de persoon, aan wie de eed wordt opgedragen, aangemaand werd of op zijn minst vrijwillig verschenen is, zonder de nietigheid of het ontbreken van zijn aanmaning voor de instrumenterende notaris aan te voeren116. De eed kan immers slechts opgedragen worden aan personen die bij de boedelbeschrijving aanwezig waren of ten minste behoorlijk werden opgeroepen bij gerechtsdeurwaardersexploot of bij aangetekende brief, aangezien dit laatste door art. 1179 Ger.W. wordt voorgeschreven. Tenslotte volgt uit art. 1183, 11° Ger.W. zelf dat de eed enkel wettig kan worden opgedragen aan personen “die in het bezit geweest zijn van de voorwerpen of die de plaatsen bewoond hebben”117. Op te merken valt dat aan het woord “bezit” in “degenen die in het bezit geweest zijn van de voorwerpen” geen strikte zakenrechtelijke interpretatie moet worden gegeven. Doorslaggevend is immers niet de vraag welke de juridische titel is op grond waarvan men in het bezit geweest is van de voorwerpen, maar wel of men ooit in het bezit geweest is van de bedoelde voorwerpen. Met andere woorden, het volstaat dat men ooit een (zelfs tijdelijke) “feitelijke heerschappij” over de voorwerpen heeft gehad118. De vrederechter van Torhout stelde terzake dat het begrip “in het bezit geweest zijn” zo ruim dient geïnterpreteerd te worden dat het slaat op alle personen die zich in de mogelijkheid hebben bevonden om voorwerpen af te wenden van de nalatenschap119. De vrederechter van Fosses-la-ville120 ging uit van een vergelijkbare redenering ten aanzien van de “compagne” van de overledene, bij wie deze laatste, hoewel hij elders 150, nr. 29; J.L. RENS, “Bijzondere rechtsplegingen” in A. FETTWEIS, E. GUTT, E. KRINGS, A. LEPAIGE en M. STORME, Handboek voor gerechtelijk recht, Antwerpen, Standaard Wetenschappelijke Uitgeverij, 1979, 93; T. VAN SINAY en J. VERSTAPPEN, Boedelbeschrijvingen inzake familiaal vermogensrecht en faillissementen, Gent, Mys en Breesch, 1993, 124-125, nr. 280; T. VAN SINAY, “Men moet niet kwistig omspringen met de verplichting tot eedaflegging - De boedelbeschrijving sensu lato”, Not.Fisc.M. 2005, 62-73. 115 Dit zijn enkel de gevallen waarin de wet bepaalt dat een boedelbeschrijving kan worden gevorderd, hetzij rechtstreeks van de notaris, hetzij met machtiging van de vrederechter. 116 Cass. 15 oktober 1987, Arr.Cass. 1987-88, 191; Bull. 1988, 178; JT 1988 (verkort), 268; Pas. 1988, I, 178; RW 1987-88 (verkort), 1346; T.Not. 1988, 311. 117 T. VAN SINAY, “Artikel 1184 Ger.W.” in R. D E CORTE, J. LAENENS, P. LEMMENS en D. LINDEMANS, Gerechtelijk recht: artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer rechtswetenschappen, losbl., afl. 66 (3 oktober 2005), 6-7, nr. 6. 118 T. VAN SINAY, “Enkele actuele topics inzake boedelbeschrijving”, T.Not. 2005, (239) 259, nr. 36. 119 Vred. Torhout 21 december 1995, T.Vred. 2002, 440. 120 Vred. Fosses-la-Ville 18 juli 1996, Rev.not.b. 1996, 459, noot LEDOUX, J.
26
gedomicilieerd was, voor zijn overlijden gewoonlijk en daadwerkelijk verbleef en die beschikte over een volmacht over de rekening van de overledene. Ook diegenen die – al dan niet tijdelijk – de te inventariseren voorwerpen onder zich hadden krachtens een bruikleen of bewaargeving, degenen die meehielpen aan het verplaatsen van deze voorwerpen of de verhuis ervan, ... zijn “bezitters” in de zin van art. 1183, 11° Ger.W. en bijgevolg personen aan wie de eed kan worden opgedragen121. Ook aan het tweede element, het bewoond hebben van de plaatsen, wordt door de rechtspraak en m.n. door het Hof van Cassatie122, een erg ruime interpretatie gegeven. Indien men over een sleutel van het sterfhuis beschikt, dient men, gelet op de daaraan verbonden betredingsmogelijkheid, volgens het Hof, gelijkgesteld te worden met een persoon die de plaatsen bewoond heeft, en moet men de door de wet voorgeschreven eed afleggen. Ingevolge dit arrest ziet de optredende notaris zich geconfronteerd met een bijzonder delicate taak: alle personen, zelfs al worden ze niet expliciet door de wet vermeld, die door het bezit van sleutel van het sterfhuis nog maar de mogelijkheid hadden om voorwerpen aan de boedel te onttrekken, zullen de eed moeten afleggen en bijgevolg moeten opgeroepen worden om de werkzaamheden van boedelbeschrijving bij te wonen123. Uit het verzoekschrift dat door een notaris aan de vrederechter te Maaseik124 gericht werd, blijkt dat de notaris er goed aan doet in het proces-verbaal van de eerste vacatie van boedelbeschrijving meteen authentiek vast te stellen door wie van de aanwezigen de deur van het sterfhuis werd opengemaakt. Met DEBUCQUOY125 moet geconcludeerd worden dat het bovenstaand cassatiearrest in feite tot gevolg heeft dat de notaris de eed zal moeten opdragen telkens hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat iemand op welke manier dan ook de mogelijkheid heeft gehad om zich toegang te verschaffen tot de plaats waar de te inventariseren goederen zich bevinden. Dergelijke ruime interpretatie lijkt evenwel strijdig met art. 121
C. ENGELS, “Verzegeling – boedelbeschrijving – vereffening” in UGent Faculteit Rechtsgeleerdheid Instituut notarieel recht (ed.) Rechtskroniek voor het Notariaat: deel 8, Brugge, Die Keure, 2006, (143) 151, nr. 30; T. VAN SINAY, “Enkele actuele topics inzake boedelbeschrijving”, T.Not. 2005, (239) 259, nr. 36; T. VAN SINAY, “De vrederechter en de boedelbeschrijving”, T.Vred. 2007, (52) 68. 122 Cass. 22 oktober 1996, Arr.Cass. 1996, 950; Bull. 1996, 1015; Pas. 1996, I, 1014; RW 1997-98, 637, noot VAN OVERBEKE, S., T.Not. 1998, 450. 123 T. VAN SINAY, “Enkele actuele topics inzake boedelbeschrijving”, T.Not. 2005, (239) 259, nr. 36. 124 Vred. Maaseik 13 oktober 2000, AJT 2000-01, 941; T.Not. 2000, 610, telkens met noot DEBUCQUOY, F. 125 F. DEBUCQUOY, “Il faut veiller à ce que le serment ne soit pas protégé”, AJT 2000-01, (943) 944; zie ook H. CASMAN, “Les mesures conservatoires”, Div. Act. 2005, (84) 88.
27
192 G.W., waaruit blijkt dat enkel de wetgever de bevoegdheid heeft om een eed op te leggen. Deze laatste heeft in art 1183, 11° Ger.W. duidelijk aangegeven dat het proces-verbaal van boedelbeschrijving slechts de eed dient te bevatten van “diegenen die in het bezit geweest zijn van de voorwerpen of de plaatsen bewoond hebben”. Door deze laatste bepaling van art. 1183, 11°, Ger.W. gelijk te stellen met een loutere betredingsmogelijkheid, zoals het Hof van Cassatie dit doet, wordt er onder het mom van interpretatie toegevoegd aan de wet126. 4.2. Tijdstip van de eedaflegging 34.- Een andere moeilijkheid, die de tussenkomst van de vrederechter in het kader van art. 1184 Ger.W. noodzakelijk kan maken, zijn de geschillen omtrent het tijdstip van de eedaflegging: partijen weigeren bv. de eed in elkaar bijzijn af te leggen127 of stellen dat ze de eed pas wensen af te leggen nadat een andere partij haar verklaringen heeft gedaan128. Er wordt in art. 1183, 11° Ger.W. immers geen tijdstip of voorwaarde voorgeschreven voor de eedaflegging129. Er werd tot voor kort algemeen aanvaard dat de notaris de eed slechts kan opdragen net voordat hij de boedelbeschrijving afsluit, en dat de boedelbeschrijving pas kan afgesloten worden nadat de eed werd afgelegd130. Zijn er voor de boedelbeschrijving verschillende vacaties vereist, dan kan de eed slechts opgedragen worden op het einde van de laatste vacatie131. Sterker nog, de notaris die bij het afsluiten van de eerste vacatie reeds de eed opdraagt, terwijl één van de partijen in het voorlopige afgesloten proces-verbaal verklaard heeft dat er door haar nog andere goederen zijn aan te geven en dat zij dit zal doen bij een tweede vacatie, begaat een fout132. De eed die wordt afgelegd op het einde van het voorlopige afgesloten proces-verbaal van de notaris, kan bovendien niet als een valse eed in de zin van art. 226, tweede lid, Sw. bestraft worden. Hetzelfde geldt voor de eed die wordt afgelegd bij een boedelbeschrijving
126
Ibid. T. VAN SINAY, “De vrederechter en de boedelbeschrijving”, T.Vred. 2007, (52) 69. 128 Vred. Zottegem 16 januari 2007, T.Not. 2008, 493. 129 T. VAN SINAY, “Afsluiting van inventaris en eedaflegging”, T.Not. 2007, (92) 95, nr. 4. 130 H. CASMAN, “Les mesures conservatoires”, Div. Act. 2005, (84) 88; C. CUISINIER, “Dix écueils en matière d'inventaire”, Rev.not.b. 2007, (548) 565. 131 H. CASMAN, “Les mesures conservatoires”, Div. Act. 2005, (84) 88. 132 Cass. 8 december 1981, Arr.Cass. 1981-82, 486; Bull. 1982, 479, noot; Pas. 1982, I, 479, noot; T.Not. 1984, 52, noot CELIS, R; T. VAN SINAY, “Enkele actuele topics inzake boedelbeschrijving”, T.Not. 2005, (239) 260, nr. 38. 127
28
waarin aan partijen nog de mogelijkheid wordt geboden om op een latere datum verklaringen af te leggen of bemerkingen te formuleren over de samenstelling van de boedel, want de boedelbeschrijving is op dat ogenblik nog niet beëindigd133. In een arrest van 14 oktober 2003134 bepaalde het Hof van Cassatie evenwel dat geen enkele wettelijke bepaling voorschrijft dat de eed slechts geldig kan afgelegd worden in het eindproces-verbaal van boedelbeschrijving. Dit arrest kan evenwel niet los gezien worden van de feiten die er aanleiding toe gaven. Een van de partijen bij de boedelbeschrijving, die in verschillende vacaties plaatsvond, kon op de laatste ervan niet aanwezig zijn. Zij vroeg de eed af te leggen bij een vroegere vacatie. Op grond van deze (valse) verklaring werd zij echter vervolgd en veroordeeld wegens meineed. In cassatie stelde zij dat haar geen meineed kon worden ten laste gelegd, aangezien ze de eed slechts bij een voorlopige sluiting van de boedelbeschrijving had afgelegd135. Het lijkt dus weinig waarschijnlijk dat het Hof met dit arrest bedoelde dat de eed altijd en op elk moment kan worden afgelegd door de partijen. De eed moet het sluitstuk van de boedelbeschrijving zijn: ze vormt immers een onontbeerlijke garantie voor de juistheid van de verklaringen die partijen n.a.v. de boedelbeschrijving hebben afgelegd. Bijgevolg is het logisch dat deze eed op het einde van de boedelbeschrijving zou worden opgedragen, nadat de partijen hun verklaringen hebben afgelegd. Daarbij mag men evenmin uit het oog verliezen dat partijen niet alleen onder ede dienen te verklaren dat zij zelf niets hebben verduisterd, maar ook dat zij van zodanige verduistering geen kennis dragen. Het lijkt dus noodzakelijk dat de partij die de eed aflegt, op de hoogte zou zijn van de verklaringen die door de andere partijen werden afgelegd, vermits de partij die de eed vroeger zou afleggen, per definitie niet onder ede kan verklaren dat zij geen weet heeft dat er iets verduisterd zou zijn136. 35.-
Uit een beschikking van de vrederechter van Zottegem-Herzele137 blijkt ook
dat het feit dat de eed reeds werd afgelegd, niet belet dat nog een tussengeschil zou
133
Antwerpen 4 februari 1998, Limb. Rechtsl. 1998, 174. Cass. 14 oktober 2003, Arr.Cass. 2003, 1858; Pas. 2003, 1603; Rev.trim.dr.fam. 2004, 1160, noot; RW 2003-04, 1265, noot TRAEST, M., T.Not. 2005, 270, noot; T.Strafr. 2004, 166. 135 T. VAN SINAY, “Afsluiting van inventaris en eedaflegging”, T.Not. 2007, (92) 95-96, nr. 4. 136 T. VAN SINAY, “Afsluiting van inventaris en eedaflegging”, T.Not. 2007, (92) 96, nr. 4. 137 Vred. Zottegem-Herzele 13 december 2005, T.Not. 2006, 284. 134
29
rijzen, meer specifiek omtrent de bewaring van de documenten138. Men zou immers kunnen veronderstellen dat door het afleggen van de eed de boedelbeschrijving ook daadwerkelijk is afgesloten. In dat geval zou er geen mogelijkheid meer zijn om een vordering op grond van art. 1184 Ger.W. in te stellen. Het is echter niet omdat door alle partijen of door sommige onder hen reeds de eed werd afgelegd dat daarom alle handelingen van de boedelbeschrijving ten einde zijn. De eedaflegging is een louter “intellectuele” afsluiting van de boedelbeschrijving, aldus T. VAN SINAY139. Men zou m.i. ook kunnen argumenteren dat de eed de procedure van boedelbeschrijving alleen ten aanzien van de partijen afsluit, maar geenszins de notaris ontlast van zijn opdracht de inventaris correct af te werken, wat eventueel een beroep op de vrederechter kan noodzaken op grond van art. 1184 Ger.W.. 4.3. De rechtspraak van het Benelux Gerechtshof 36.-
“Wanneer geweigerd wordt de eed af te leggen, dan zal de notaris dit feit
akteren en zich tot de Vrederechter wenden overeenkomstig art. 1184 G.W.” schreef RENS140 in 1979. Alhoewel de wet van 31 januari 1980141 de art. 1385bis e.v. Ger.W. betreffende de dwangsom reeds in ons rechtssysteem had ingevoerd, was de algemene opvatting dat de notaris ook niet meer kon doen dan deze weigering vaststellen en een bevelschrift aan de vrederechter vragen142. Niettemin bestond er ook een klein aantal uitspraken van vrederechters143 waarin werd erkend dat de notaris, die geconfronteerd wordt met een weigering tot eedaflegging, de vrederechter niet alleen kan verzoeken om de onwillige partij te dwingen om de eed af te leggen, maar dat hij bovendien ook een dwangsom kan vorderen voor het geval dit rechterlijk bevel tot eedaflegging geen navolging zou krijgen. Deze (schaarse) uitspraken werden in de rechtsleer echter enthousiast onthaald144, want een wettelijke verplichting, zoals het afleggen van de
138
Zie infra, randnummer 59. T. VAN SINAY, noot onder Vred. Zottegem-Herzele 13 december 2005, T.Not. 2006, 287. 140 J.L. RENS, “Bijzondere rechtsplegingen” in A. FETTWEIS, E. GUTT, E. KRINGS, A. LEPAIGE en M. STORME, Handboek voor gerechtelijk recht, Antwerpen, Standaard Wetenschappelijke Uitgeverij, 1979, 93. 141 Wet van 31 januari 1980 houdende goedkeuring van de Benelux-Overeenkomst houdende eenvormige wet betreffende de dwangsom, BS 20 februari 1980. 142 LEDOUX, J., noot onder Vred. Fosses-la-Ville 18 juli 1996, Rev.not.b. 1996, (461) 461. 143 Vred. Westerlo 2 april 1986, RW 1986-87, 604; Vred. Gent 28 september 1987, T.Vred. 1990, 28, noot; Vred. Kortrijk 27 januari 1988, T.Not. 1988, 94; Vred. Brugge 7 september 1989, T.Not. 1991, 217; contra: Vred. Hasselt 6 november 1991, T.Not. 1992, 6. 144 LEDOUX, J., noot onder Vred. Fosses-la-Ville 18 juli 1996, Rev.not.b. 1996, (461) 462. 139
30
eed, zonder effectieve sanctie “is een slag in het water145”. De controverse werd op 29 november 1993 door het Benelux Gerechtshof in diezelfde zin beslecht. 37.-
De feiten, welke aan dit arrest van het Benelux Gerechtshof146 voorafgingen,
komen samengevat op het volgende neer. Bij het afsluiten van een boedelbeschrijving weigerde één van de partijen, die het huis waar de inventaris werd opgesteld, had bewoond en die derhalve in het bezit van de geïnventariseerde goederen was geweest, de door art. 1183, 11o, Ger.W. bedoelde eed af te leggen. Overeenkomstig art. 1184, lid 1, Ger.W. hadden de instrumenterende notarissen zich met dit tussengeschil tot de vrederechter gewend. Deze veroordeelde de weigerende partij tot eedaflegging onder verbeurte van een dwangsom van 1000 frank per dag vertraging. Door de recalcitrante partij werd tegen deze beschikking derdenverzet ingesteld, doch dit werd ongegrond verklaard147 en ook in hoger beroep werd het vonnis van de vrederechter bevestigd148. Tenslotte bracht de eiser de zaak tot bij het Hof van Cassatie, stellende dat de notarissen noch het persoonlijk belang noch de hoedanigheid bezaten om een vordering in te stellen teneinde een partij tot betaling van een dwangsom te laten veroordelen149. 38.-
Het Hof van Cassatie oordeelde vervolgens in zijn arrest van 27 maart 1992150
dat de beoordeling van de wettigheid van de aangevochten beslissing een interpretatie vergde van artikel 1385bis, eerste lid, Ger.W. Aangezien dit specifieke artikel de omzetting vormt van art 1, lid 1, van de Eenvormige Wet betreffende de dwangsom151
145
E. VAN HOVE, “Kan een partij die weigert de eed af te leggen bij het slot van een boedelbeschrijving in rechte daartoe gedwongen worden?”, T.Not 1992, 5. 146 Benelux Hof 29 november 1993 nr. A 92/4, Tuypens/Van Hoorebeke, JT 1994, 415, concl. D'HOORE, G.; P.&B. 1994, 9, noot LINDEMANS, D.; RW 1993-94, 705, concl. D'HOORE, G.; T.Not. 1994, 458, concl. D'HOORE, G. 147 Vred. Gent (7) 28 september 1987, T.Vred. 1990, 28, noot. 148 Rb. Gent 29 september 1989, onuitg. 149 P. SENAEVE, “De dwangsom in het personen – en familierecht” in De dwangsom: referatenbundel van de studiedag Jura Falconis 8 maart 1998, Leuven, Jura Falconis Libri, 1998, (83) 107; P. TAELMAN, “De notaris en de dwangsom”, in J. BAEL, H. BOCKEN, S. DEVOS, C. ENGELS, P. VANDENBERGHE en A. WYLLEMAN, Liber amicorum Christian De Wulf, Brugge, die Keure, 2003, (345) 345-346, nr. 3; V. VAN H ERREWEGHE, “Wasdom van de dwangsom” (noot onder Cass. 17 juni 1994 (Tuypens/Van Hoorebeke), R.Cass. 1994, (319) 319. 150 Cass. 27 maart 1992 AR 7370, Tuypens/Van Hoorebeke, Beyer en Tuypens, Arr.Cass. 1991-92, 730; Bull. 1992, 682; Pas. 1992, I, 682. 151 Art. 1, eerste lid, Eenvormige wet betreffende de dwangsom (zie Parl. St. Kamer 1977-78, nr. 353/1, 29), als bijlage gehecht aan de Benelux-overeenkomst van 26 november 1973 houdende de Eenvormige Wet betreffende de dwangsom, BS 20 februari 1980.
31
in de Belgische wet152, achtte het Hof zich genoodzaakt aan het Benelux Gerechtshof een tweevoudige vraag om uitlegging te stellen. De twee prejudiciële vragen die het Hof van Cassatie aan het Benelux Gerechtshof voorlegde, luidden als volgt: 1) maakt een rechterlijk bevel om de bij art. 1183, 11°, van het Belgisch Ger.W. bedoelde eed af te leggen een hoofdveroordeling uit als bedoeld in artikel 1, lid 1, van de eenvormige wet betreffende de dwangsom, waarvoor, voor het geval dat eraan niet wordt voldaan, een veroordeling tot betaling van een dwangsom kan worden uitgesproken? 2) zo ja, moet de notaris die de in de art. 1175 tot 1184 van het Belgisch Ger.W. bedoelde akte van boedelbeschrijving verlijdt, en die zich, met toepassing van art. 1184 van hetzelfde wetboek, tot de vrederechter heeft gewend omdat een bij art. 1183, 11°, van hetzelfde wetboek bedoelde persoon heeft geweigerd de aldaar vermelde eed af te leggen, worden beschouwd als één der partijen bedoeld in art. 1, lid 1, van de eenvormige wet, op wier vordering de “wederpartij” tot betaling van een dwangsom kan worden veroordeeld? 39.-
Het Benelux Gerechtshof beantwoordde in zijn arrest van 29 november 1993
beide vragen bevestigend153. Opmerkelijk hierbij is de overweging van het Hof dat het feit de instrumenterende notarissen zich bij wijze van eenzijdig verzoekschrift tot de vrederechter hebben gewend, er niet aan in de weg staat dat degene tegen wie om het rechterlijk bevel is verzocht en aan wie het is opgelegd, ten opzichte van de verzoekende notarissen toch kan aangemerkt worden als de “wederpartij” in de zin van art. 1 Eenvormige Wet154. Met andere woorden, het feit dat de weigerende partij zelf niet wordt opgeroepen in een procedure op grond van art. 1184 Ger.W., verhindert op zich geenszins dat hem een dwangsom wordt opgelegd155.
152
Ingevoegd bij art. 2 van de Wet van 31 januari 1980 houdende goedkeuring van de BeneluxOvereenkomst houdende eenvormige wet betreffende de dwangsom, en van de Bijlage (eenvormige wet betreffende de dwangsom), ondertekend te 's-Gravenhage op 26 november 1973, BS 20 februari 1980, met ingang van 1 maart 1980. 153 Benelux Hof 29 november 1993 nr. A 92/4, Tuypens / Van Hoorebeke, JT 1994, 415, concl. D'HOORE, G.; P.&B. 1994, 9, noot LINDEMANS, D.; RW 1993-94, 705, concl. D'HOORE, G.; T.Not. 1994, 458, concl. D'HOORE, G.; C. ENGELS, “Verzegeling – boedelbeschrijving – vereffening” in UGent Faculteit Rechtsgeleerdheid, Instituut notarieel recht (ed.) Rechtskroniek voor het Notariaat: deel 8, Brugge, Die Keure, 2006, (143) 152-153. 154 R.o. 13 155 P. SENAEVE, “De dwangsom in het personen – en familierecht” in De dwangsom: referatenbundel van de studiedag Jura Falconis 8 maart 1998, Leuven, Jura Falconis Libri, 1998, (83) 107.
32
40.-
Belangrijk is ook de rechtsoverweging 15 waarin het Hof stelt dat het feit dat
de veroordeling tot het afleggen van de eed niet vatbaar is voor ten uitvoerlegging door rechtstreekse executie met behulp van de sterke arm niet verhindert dat er sprake is van een “hoofdveroordeling” in de zin van artikel 1 van de Eenvormige wet. Het is immers op grond van deze overweging dat het Benelux Gerechtshof tot de conclusie komt dat het rechterlijk bevel tot eedaflegging een hoofdveroordeling uitmaakt zoals bedoeld in art. 1, lid 1, Eenvormige wet betreffende de dwangsom156. Met andere woorden, het is niet noodzakelijk dat de rechter daadwerkelijk een “veroordeling” zou uitspreken, het geven van een bevel om iets te doen volstaat157. En vermits het bevel om de eed af te leggen in het kader van een boedelbeschrijving een hoofdveroordeling uitmaakt, kan de vrederechter dus een dwangsom verbinden aan zijn bevel voor het geval er geen gevolg aan zou worden gegeven. Het is dan wel noodzakelijk dat deze bijkomende veroordeling van hem wordt gevorderd door één van de partijen158. 41.-
Het was dus de vraag of de notaris die de akte van boedelbeschrijving verlijdt,
en die zich, met toepassing van art. 1184 Ger.W., tot de vrederechter wendt, wel over de benodigde hoedanigheid van “partij” beschikt, zoals die wordt bedoeld in artikel 1, lid 1, van dezelfde Eenvormige wet. In antwoord op deze vraag stelde het Benelux Gerechtshof “dat wanneer de nationale wet het mogelijk maakt in het kader van een rechtspleging op eenzijdig verzoekschrift de rechter te verzoeken een ander te bevelen iets te doen, degene die, krachtens de nationale wet, bevoegd is in dat kader aan de rechter een dergelijk bevel te verzoeken, moet worden aangemaakt als “een der partijen” op wier “vordering” de”hoofdveroordeling” wordt uitgesproken159”. Het is daarbij voor de toepassing van de bepalingen van de Eenvormige wet onverschillig of het rechterlijk bevel wordt gevorderd tot nakoming van een verbintenis die bestaat tegenover de vorderende partij zelf dan wel tegenover een derde-belanghebbende. Evenzeer is het, volgens het Hof, irrelevant of de vorderende partij door die vordering
156
P. SENAEVE, “De dwangsom in het personen – en familierecht” in De dwangsom: referatenbundel van de studiedag Jura Falconis 8 maart 1998, Leuven, Jura Falconis Libri, 1998, (83) 107. 157 VAN H ERREWEGHE, V., “Wasdom van de dwangsom” (noot onder Cass. 17 juni 1994 (Tuypens/ van Hoorebeke), R.Cass. 1994, (319) 319-320. 158 P. TAELMAN, “De notaris en de dwangsom”, in J. BAEL, H. BOCKEN, S. D EVOS, C. ENGELS, P. VANDENBERGHE en A. WYLLEMAN, Liber amicorum Christian De Wulf, Brugge, die Keure, 2003, (345) 347, nr. 5 en voetnoot 9. 159 R.o. 18.
33
een eigen, persoonlijk belang dient, dan wel enkel voldoet aan een verplichting die voor hem uit hoofde van zijn ambt of aanstelling uit het nationale recht voortvloeit160. De conclusie van het Benelux Gerechtshof is dan ook dat de notaris die zich tot de vrederechter heeft gewend omdat een bij artikel 1183, 11°, Ger.W. bedoelde persoon heeft geweigerd de aldaar vermelde eed af te leggen, moet worden beschouwd als één van de partijen in de zin van artikel 1, lid 1, Eenvormige wet, op wier vordering de wederpartij tot betaling van een dwangsom kan worden veroordeeld161. 42.-
Het Hof van Cassatie162 nam deze zienswijze over in zijn arrest van 17 juni
1994 en paste ze toe op de Belgische wet door te verklaren dat de instrumenterende notaris de vereiste hoedanigheid en het vereiste belang heeft om de dwangsom zoals bepaald door art. 1385bis Ger.W. te vorderen t.a.v. een partij die in het kader van een boedelbeschrijving weigert de eed af te leggen163. Het principe dat de verplichting om de door de wet voorgeschreven eed af te leggen desgevallend onder verbeurte van een dwangsom kan worden afgedwongen, heeft sindsdien algemene ingang gevonden164. De vraag stelt zich echter of bovenvermelde conclusie van het Benelux Gerechtshof ook kan uitgebreid worden tot andere soorten moeilijkheden, dan wel alleen geldt bij de weigering tot eedaflegging. In de hierna volgende bespreking van de overige moeilijkheden die zich in het kader van een boedelbeschrijving kunnen voordoen, zal daarom ook telkens worden nagegaan of er terzake rechtspraak (of rechtsleer) bestaat waarbij een dwangsom wordt toegekend en zo ja, of die gevolgd kan worden.
160
R.o. 19 zie evenwel de opmerking van C. ENGELS, “Verzegeling – boedelbeschrijving – vereffening” in UGent Faculteit Rechtsgeleerdheid, Instituut notarieel recht (ed.) Rechtskroniek voor het Notariaat: deel 8, Brugge, Die Keure, 2006, (143) 153-154, nr. 35 i.v.m. de onverenigbaarheid van deze kwalificatie als “partij” met art. 8 Organieke Wet Notariaat. 162 Cass. 17 juni 1994, AR 7370, Tuypens / Van Hoorebeke, Arr.Cass. 1994, 631; Bull. 1994, 618; Pas. 1994, I, 618; R.Cass. 1994, 320, noot VAN HERREWEGHE, V.; RW 1994-95, 1036. 163 C. ENGELS, “Verzegeling – boedelbeschrijving – vereffening” in UGent Faculteit Rechtsgeleerdheid Instituut notarieel recht (ed.) Rechtskroniek voor het Notariaat: deel 8, Brugge, Die Keure, 2006, (143) 153, nr. 34. 164 Zie onder meer : Rb. Hasselt 29 november 1993, Limb.Rechtsl. 1994, 228; T.Not. 1994, 471; Vred. Torhout 21 december 1995, T.Vred. 2002, 440; Vred. Fosses-la-Ville 18 juli 1996, Rev.not.b. 1996, 459, noot LEDOUX, J.; Vred. Virton 27 juni 1997, Rev.not.b. 2000, 19, noot D.S.; Rb. Brugge 26 september 1997, T.Not. 1998, 132, noot; Gent 20 oktober 1998, AJT 1999-00, 46; Vred. Westerlo 17 maart 2000, T.Not. 2001, 262; Vred. Maaseik 5 april 2000, T.Not., 2002, 683; Vred. Maaseik 13 oktober 2000, AJT 2000-01, 941, T.Not. 2000, 610, telkens met noot DEBUCQUOY F.; Vred. Leuven (2) 6 december 2001, T.Vred. 2003, 175; Vred. Mouscron-Comines-Warneton 10 juni 2003, Rev.not.b. 2004, 214; Vred. Brasschaat 11 april 2006, T.Not. 2007, 86; Vred. Anderlecht 17 oktober 2006, Rev.not.b. 2007, 226; Vred. Charleroi 28 februari 2007, Rev.not.b. 2007, 229. 161
34
HOOFDSTUK 5. Overige moeilijkheden 5.1. De gesloten deur 43.-
In het geannoteerde vonnis wordt de situatie beschreven waarbij de notaris,
hoewel hij de betrokken partijen zowel bij aangetekende brief met ontvangstbewijs als bij gewone brief had aangemaand, zich op de voor de vacatie genoemde plaats, datum en uur toch voor een gesloten deur bevond. De partij die de toegang moest verlenen verscheen niet en er was ook niemand anders aanwezig op de plaats waar de boedelbeschrijving moest worden opgemaakt die haar kon vertegenwoordigen165. Dit is in de praktijk geenszins een geïsoleerd geval: het gebeurt meer dan eens dat een notaris die alle betrokkenen, ook de partij die de woning betrekt waar zich de te inventariseren goederen bevinden, conform art. 1179 Ger.W., minstens acht dagen op voorhand bij aangetekende brief of bij gerechtsdeurwaardersexploot heeft aangemaand om de boedelbeschrijving bij te wonen, toch de deuren gesloten vindt wanneer hij deze wil aanvangen166. De notaris heeft echter niet bevoegdheid om rechtstreeks de bijstand van de openbare macht te solliciteren. Hij zal bijgevolg de boedelbeschrijving moeten verdagen en zich overeenkomstig art. 1184 Ger.W. tot de vrederechter wenden167. 44.-
Onder het begrip “gesloten deur” wordt eveneens de situatie begrepen waarbij
de partij die toegang moet verlenen wel bij de verrichtingen van boedelbeschrijving aanwezig is, maar weigert één of meerdere belanghebbenden toe te laten tot de plaats waar de voorwerpen die in de boedelbeschrijving dienen te worden opgenomen, zich bevinden168. Dit is een moeilijkheid, want de werkzaamheden van boedelbeschrijving moeten in principe steeds bijgewoond worden door alle personen die daarbij aanwezig moeten zijn, hetzij in eigen persoon, hetzij vertegenwoordigd169. Wordt aan om het even welk van deze personen de toegang geweigerd, dan kan de boedelbeschrijving derhalve geen doorgang vinden. In voorkomend geval kan de notaris alleen de vacatie 165
Vred. Charleroi 28 februari 2007, Rev.not.b. 2007, 231. T. VAN SINAY en J. VERSTAPPEN, Boedelbeschrijvingen inzake familiaal vermogensrecht en faillissementen, Gent, Mys en Breesch, 1993, 123, nr. 276. 167 T. VAN SINAY, “Artikel 1184 Ger.W.” in R. D E CORTE, J. LAENENS, P. LEMMENS en D. LINDEMANS, Gerechtelijk recht: artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer rechtswetenschappen, losbl., afl. 66 (3 oktober 2005), 4, nr. 1. 168 J.L. RENS, “Bijzondere rechtsplegingen” in A. FETTWEIS, E. GUTT, E. KRINGS, A. LEPAIGE en M. STORME, Handboek voor gerechtelijk recht, Antwerpen, Standaard Wetenschappelijke Uitgeverij, 1979, 97. 169 C. ENGELS, “Art. 1184 Ger. W.: het enig geval waarin alleen de notaris bevoegd is om zich tot de vrederechter te wenden”, T.Not. 1975, (4) 6, nr. 5. Met uitzondering van de eedaflegging, want de eed dient in persoon afgelegd te worden, zie supra, randnummer 31. 166
35
verdagen en zich tot de vrederechter wenden. Het is dus cruciaal te weten wie bij de boedelbeschrijving aanwezig moet zijn (en dus ook aangemaand moet worden). In art. 1180 Ger.W. worden de vier categorieën personen opgesomd wiens aanwezigheid bij de verrichtingen van boedelbeschrijving vereist is170. Wordt de inventaris opgesteld n.a.v. het openvallen van de voogdij, dan moet ook de toeziende voogd aanwezig zijn (art. 1181 Ger.W.). In werkelijkheid dienen alle vertegenwoordigers van onbekwamen aanwezig te zijn evenals alle personen die bijstand moeten verlenen aan personen met verminderde handelingsbekwaamheid171. Vanzelfsprekend moeten ook de instrumenterende notaris, de notaris aangesteld om de afwezige partijen te vertegenwoordigen, en, in voorkomend geval, de deskundige en de vertegenwoordiger van het ministerie van financiën172 toegang krijgen tot de plaats waar zij hun respectievelijke opdrachten moeten uitvoeren173. 45.-
De tussenkomst van de vrederechter o.g.v. art. 1184 Ger.W. veronderstelt
steeds dat de notaris de nodige aanmaningen overeenkomstig art. 1179 Ger.W. heeft gedaan174. Is dit het geval, dan kan vrederechter de partij die de toegang weigert te verlenen tot haar woonplaats voor het opstellen van de inventaris, bevelen om aan het verzoek van de instrumenterende notaris tegemoet te komen, desnoods ook op straffe van een dwangsom, zoals ook blijkt uit het geannoteerde vonnis175. De vrederechter kan de notaris ook een uitvoerbare titel verschaffen die hem toelaat zelf over te gaan tot het openen de deuren, desgevallend met bijstand van een slotenmaker of de sterke arm van de wet176. De notaris zal zich met de beschikking die hij van de vrederechter heeft bekomen, eerst opnieuw aanbieden op de plaats waar de boedelbeschrijving
170
Voor een bespreking van de personen die bij de boedelbeschrijving aanwezig moeten zijn, wordt verwezen naar T. V AN SINAY, “Art. 1180-1181 Ger.W” in R. DE CORTE, J. LAENENS, P. LEMMENS en D. LINDEMANS, Gerechtelijk recht: artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer rechtsweten-schappen, losbl., afl. 64 (30 maart 2005), 1-8. 171 T. VAN SINAY, “Art. 1180-1181 Ger.W” in R. DE CORTE, J. LAENENS, P. LEMMENS en D. LINDEMANS, Gerechtelijk recht: artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer rechtsweten-schappen, losbl., afl. 64 (30 maart 2005), nr. 6. 172 Art. 101 W.Succ. 173 C. ENGELS, “Art. 1184 Ger. W.: het enig geval waarin alleen de notaris bevoegd is om zich tot de vrederechter te wenden”, T.Not. 1975, (4) 6, nr. 5. 174 T. VAN SINAY, “Art. 1184 Ger.W.” in R. D E CORTE, J. LAENENS, P. LEMMENS en D. LINDEMANS, Gerechtelijk recht: artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer rechtswetenschappen, losbl., afl. 66 (3 oktober 2005), 4, nr. 1. 175 Vred. Charleroi 28 februari 2007, Rev.not.b. 2007, 231; in dezelfde zin Vred. Fosses-la-Ville 14 november 2006, Rev.not.b. 2007, 218. 176 C. CUISINIER, “Dix écueils en matière d'inventaire”, Rev.not.b. 2007, (548) 555.
36
moet worden opgesteld177. Wordt daar nog altijd geweigerd de deuren te openen of aan een belanghebbende de toegang te verlenen, dan kan de notaris, op voorwaarde dat de vrederechter zulks beschikt heeft, een beroep doen op een slotenmaker en/of de politie, om hem bij te staan bij het openen van de deuren en het opstellen van de boedelbeschrijving178. 46.-
Er lijkt geen bezwaar te zijn de rechtspraak van het Benelux Gerechtshof in
verband met het opleggen van een dwangsom aan een partij die weigert de eed af te leggen, uit te breiden tot de situatie van de gesloten deur. Dit werd in de rechtsleer bevestigd door RENCHON179 en VAN DROOGHENBROECK180. Deze laatste auteur stelt terecht dat de vrederechter die een dwangsom verbindt aan zijn bevel om toegang te verlenen, optreedt “par identité de motifs” . Immers blijkt uit de conclusie van Adv. Gen. D’HOORE181 dat het overeenkomstig artikel 1184 Ger.W. door de vrederechter gegeven bevel om de bij art. 1183, 11°, Ger.W. bedoelde eed af te leggen, berust op de wettelijke verplichting van de partij om mee te werken aan de totstandkoming van de boedelbeschrijving teneinde, in het kader van de echtscheiding tussen echtgenoten, de juiste samenstelling, zowel actief als passief van de te verdelen massa te bepalen. Het rechterlijk bevel om toegang te verlenen tot de plaats waar de boedelbeschrijving moet worden opgesteld, is er op identieke manier op gericht een partij te verplichten haar wettelijke medewerkingsplicht aan de totstandkoming van de boedelbeschrijving na te leven, en kan dus ook afgedwongen worden door een dwangsom. 5.2. Betwisting betreffende de inhoud van de inventaris 47.-
Het komt voor dat één van de aanwezige of vertegenwoordigde partijen zich
verzet tegen de inventarisatie van bepaalde objecten, waarden of papieren waarvan hij voorhoudt dat ze zijn eigen goederen zijn. Hetzelfde probleem doet zich voor wanneer één van de belanghebbenden de opname van een bepaald goed in de inventaris betwist omdat het volgens hem geen deel uitmaakt van de te inventariseren massa (m.a.w. het 177
C. ENGELS, “Art. 1184 Ger. W.: het enig geval waarin alleen de notaris bevoegd is om zich tot de vrederechter te wenden”, T.Not. 1975, (4) 12, nr. 13. 178 Vred. Charleroi 28 februari 2007, Rev.not.b. 2007. 179 J. RENCHON, “Les devoirs et pouvoirs du notaire commis aux fins de la poursuite des opération” in J.F. TAYMANS, en J. VAN COMPERNOLLE (eds.), Les incidents du partage judiciaire: problèmes concrets, solutions pratiques, Brussel, Bruylant, 2001, (41) 52-53, nr. 20. 180 J. VAN DROOGHENBROECK, “L'inventaire préalable à liquidation-partage: comment lever les blocages?”, Rev.not.b. 2007, (220) 225. 181 Con. Adv. Gen. D’HOORE, voor Benelux Gerechtshof 29 november 1993, RW 1993-94, (705) 709.
37
behoort volgens hem toe aan een derde) of omdat het stuk een vertrouwelijk karakter zou hebben182. De klassieke opvatting is dat de notaris moet voorstellen de betwiste goederen bij onderscheiding, d.w.z. in een bijzondere kolom183, op te nemen in de inventaris184. Wordt dit voorstel niet aanvaard en volharden de andere gerechtigden in hun eis dat de voorwerpen in de boedelbeschrijving moeten worden opgenomen, dan ontstaat er een tussengeschil. De notaris verdaagt de werkzaamheden en wendt zich tot de vrederechter op grond van art. 1184 Ger.W.185. 48.-
Een afwijkend standpunt, althans voor wat betreft de goederen afhangende van
een huwelijksgemeenschap, vindt men in een vonnis van de rechtbank van Gent van 1 maart 1993186. Bestaat er tussen de echtgenoten betwisting over het eigen dan wel gemeenschappelijk karakter van een goed, dan moet de notaris in principe zelf, aldus de rechtbank, op grond van de artikelen 1468 (en 1399 B.W.), beslissen of het goed al dan niet in de boedelbeschrijving dient opgenomen te worden. De opneming in een boedelbeschrijving belet immers niet dat de partijen het geschil omtrent het eigendomsrecht nog op een later tijdstip aan de rechtbank zouden voorleggen, aangezien de inventaris geen toewijzing van eigendom inhoudt. Daarnaast bezitten de partijen krachtens de art. 1175 en 1183, 8° Ger.W. ook het recht om verklaringen ten bate of ten laste van de boedel afleggen187. 49.-
De stelling aangenomen door CARRE188 gaat nog een stap verder: volgens hem
dient de boedelbeschrijving, abstractie gemaakt van de mogelijkheid voor partijen om er in onderlinge overeenstemming bepaalde goederen uit te sluiten189, alle goederen te bevatten die aan de echtgenoten toebehoren, ongeacht wat de oorsprong is van deze eigendom. De echtgenoten zullen immers in de loop van de vereffeningsverrichtingen 182
C. ENGELS, “Art. 1184 Ger. W.: het enig geval waarin alleen de notaris bevoegd is om zich tot de vrederechter te wenden”, T.Not. 1975, (4), 6, nr. 5; J.L. RENS, “Bijzondere rechtsplegingen” in A. FETTWEIS, E. GUTT, E. KRINGS, A. LEPAIGE en M. STORME, Handboek voor gerechtelijk recht, Antwerpen, Standaard Wetenschappelijke Uitgeverij, 1979, 98. 183 Vred. Waver 22 november 2004, Div. Act. 2007, 13, noot CARRE, D. 184 C. CUISINIER, “Dix écueils en matière d'inventaire”, Rev.not.b. 2007, (548) 562. 185 J.L. RENS, “Bijzondere rechtsplegingen” in A. FETTWEIS, E. GUTT, E. KRINGS, A. LEPAIGE en M. STORME, Handboek voor gerechtelijk recht, Antwerpen, Standaard Wetenschappelijke Uitgeverij, 1979, 98. 186 Rb. Gent 1 maart 1993, T.Not. 1994, 473, noot F. BLONTROCK 187 F. BLONTROCK, “Kan een notaris gedwongen worden tot inventariseren?”, T.Not. 1994, (475) 476. 188 D. CARRE; “L'étendue d'une mesure d'inventaire concernant des époux en instance de divorce”, Div. Act. 2007, 16-19. 189 C. CUISINIER, “Dix écueils en matière d'inventaire”, Rev.not.b. 2007, (548) 562.
38
van hun huwelijksvermogensstelsel nog de kans krijgen om over het eigendomsrecht van deze goederen te debatteren190. Deze laatste stelling moet bijgetreden worden. Ze sluit overigens aan bij de recente rechtspraak van het Hof van Cassatie191 volgens de welke de boedelbeschrijving van de omvang van de gemeenschap van een huwelijksvermogensstelsel wordt opgesteld om uit te maken wat respectievelijk tot het gemeenschappelijk en tot het eigen vermogen behoort, zodat de echtgenoten verplicht zijn alles aan te geven wat deel uitmaakt van deze vermogens. Daaruit kan men afleiden dat het in feite niet de taak is van de vrederechter, noch trouwens van de notaris belast met het opstellen van de boedelbeschrijving om zich over het eigendomsstatuut van deze goederen uit te spreken. Meer bepaald is de oplossing van de eigendomsvraag precies het voorwerp van de verrichtingen van de vereffening en verdeling192. Concreet betekent dit dat in de boedelbeschrijving alle voorwerpen, waarden of papieren moeten worden opgenomen die deel uitmaken van de onverdeelde massa, ook al bestaat er twijfel of discussie omtrent het eigen of gemeenschappelijk, dan wel onverdeeld karakter van deze goederen; ook goederen die mogelijks aan derden toebehoren kunnen derhalve in de boedelbeschrijving worden opgenomen193. Men mag immers niet uit het oog verliezen dat de maatregel van boedelbeschrijving slechts een bewarend karakter heeft “de sorte que, sur un plan probatoire, elle n’entraîne pas d’autres conséquences que la “photographie” d’un patrimoine à un moment donné194”. Zoals hoger vermeld staat het de partijen bovendien vrij om met betrekking tot de boedel alle verklaringen af te leggen die zij dienstig achten. Partijen die menen dat bepaalde goederen niet hoeven geïnventariseerd te worden, omdat ze niet zouden afhangen van het te inventariseren vermogen, kunnen dit eenvoudig verklaren, terwijl
190
D. CARRE; “L'étendue d'une mesure d'inventaire concernant des époux en instance de divorce”, Div. Act. 2007, 18, nr. 5. 191 Cass. 15 juni 1999, Arr.Cass. 1999, 838; Bull. 1999, 867; Div.Act. 2000, 8; J.L.M.B. 2000, 1076, noot BOURSEAU, R.; R.Cass. 2000, 312, noot VAN SINAY, T.; Rev.not.b. 2001, 738, noot STERCKX, D.; T.Not. 2001, 260, noot. 192 C. CUISINIER, “Dix écueils en matière d'inventaire”, Rev.not.b. 2007, (548) 563. 193 C. CUISINIER, “Dix écueils en matière d'inventaire”, Rev.not.b. 2007, (548) 562-563; zie ook T. VAN SINAY en J. VERSTAPPEN, Boedelbeschrijvingen inzake familiaal vermogensrecht en faillissementen, Gent, Mys en Breesch, 1993, 4, nr. 5; T. VAN SINAY, “Boedelbeschrijving: waarborgen en sancties”, R. Cass. 2000, (304) 308. 194 D. CARRE; “L'étendue d'une mesure d'inventaire concernant des époux en instance de divorce”, Div. Act. 2007, 18, nr. 5.
39
de notaris de bedoelde goederen toch in de boedelbeschrijving zal opnemen195. Een beroep op art. 1184 Ger.W. lijkt aldus eenvoudig te kunnen worden vermeden. 5.3. Het ontdekken van een testament 50.-
Bij het opstellen van een boedelbeschrijving kan het gebeuren dat de notaris
op een eigenhandig testament stuit. In dat geval moet hij handelen overeenkomstig art. 976 B.W.: de vroegere vereiste dat het eigenhandig testament moest aangeboden worden aan de voorzitter van de rechtbank (art. 1007 B.W.)196 werd vervangen door de verplichting een proces-verbaal van de opening en van de staat van het testament op te maken. Vervolgens dient de notaris binnen de maand volgend op de datum van dit proces-verbaal een gelijkvormig attest ervan neer te leggen op de griffie van de rechtbank van eerste aanleg van het arrondissement waar de erfenis is opengevallen, samen met een gewaarmerkte fotokopie van dit testament197. De ontdekking van een olografisch testament noodzaakt op zich dus slechts een korte onderbreking van de boedelbeschrijving. Blijkt uit de lezing van het testament echter dat het de devolutie van de nalatenschap wijzigt, dan zal de notaris dit in de boedelbeschrijving vermelden en de vacatie verdagen naar een latere datum teneinde eerst de nodige aanmaningen te doen. Mocht één van de partijen zich hiertegen verzetten, dan kan de notaris zich o.g.v. art. 1184 Ger.W. tot de vrederechter wenden. Nadien wordt de inventaris door de notaris verder gezet. Hij zal de hoedanigheden van de partijen in de eerstvolgende vacatie wel opnieuw moeten vaststellen, vermits deze die in de aanhef van de akte van boedelbeschrijving worden aangegeven, door het testament werden gewijzigd198. 5.4. Verdaging 51.-
Er is sprake van verdaging telkens wanneer de notaris de werkzaamheden van
boedelbeschrijving moet onderbreken. Dit zal meer bepaald het geval zijn telkens wanneer de boedelbeschrijving niet in één vacatie kan worden beëindigd, wanneer de bewerkingen op een andere plaats moeten worden voortgezet, wanneer een testament 195
T. VAN SINAY, “Boedelbeschrijving: waarborgen en sancties”, R.Cass. 2000, (304) 308. C. ENGELS, “Art. 1184 Ger. W.: het enig geval waarin alleen de notaris bevoegd is om zich tot de vrederechter te wenden”, T.Not. 1975, (4) 7, nr. 5; J.L. RENS, “Bijzondere rechtsplegingen” in A. FETTWEIS, E. GUTT, E. KRINGS, A. LEPAIGE en M. STORME, Handboek voor gerechtelijk recht, Antwerpen, Standaard Wetenschappelijke Uitgeverij, 1979, 89. 197 G. MAHIEU, “L’inventaire” in Rep. Not., XIII, boek I, titel II, Brussel, Larcier, losbl. (1april 1985), 63, nr. 66. 198 G. MAHIEU, “L’inventaire” in Rep. Not., XIII, boek I, titel II, Brussel, Larcier, losbl. (1april 1985), 63-64, nr. 66 en nr. 68. 196
40
gevonden wordt dat de hoedanigheden in de aanhef van boedelbeschrijving vermeld, wijzigt199, of nog, wanneer men documenten moet bekomen of inlichtingen inwinnen, die onontbeerlijk zijn om de boedelbeschrijving te kunnen voortzetten. Een laatste, in de praktijk echter minder voorkomend geval, is de situatie waarbij de verzegeling in de loop van de procedure van boedelbeschrijving wordt gevorderd200. 52.-
In geval de boedelbeschrijving moet verdaagd worden, zal het proces-verbaal
bij voorkeur de dag, het uur en eventueel de plaats vermelden waarop de werkzaamheden zullen hervat worden. Is het niet mogelijk plaats, uur en datum op voorhand vast te stellen, dan zal het proces-verbaal vermelden dat de inventaris voortgezet zal worden “op dag en uur later te bepalen”201. RENS202 vraagt zich af of de notaris de verplichting heeft de partijen aan te manen om aanwezig te zijn op voorzetting van de boedelbeschrijving. Principieel meent hij van niet, daar in art. 1179 Ger.W. volgens hem slechts één aanmaning wordt voorgeschreven, met name deze om op de eerste vacatie van boedelbeschrijving te verschijnen. Niettemin besluit hij dat het veiliger is om bij elke verdaging een nieuwe aanmaning te doen, behoudens wanneer de partijen elkaar in het proces-verbaal lastgeving hebben verleend, of wanneer dag, uur en plaats van de voortzetting bepaaldelijk werden aangegeven in het laatste proces-verbaal. Vermits het geenszins duidelijk is dat art. 1179 Ger.W. alleen betrekking heeft op de eerste vacatie, lijkt het m.i. inderdaad beter om deze laatste werkwijze te respecteren, wat overigens ook het standpunt is dat men bij andere auteurs terugvindt203. 53.-
Rijzen er betwistingen omtrent de datum voor de volgende vacatie of wordt
het nut van het voortzetten van de inventaris door sommige partijen in vraag gesteld, 199
Zie supra, randnummer 49. C. ENGELS, “Art. 1184 Ger. W.: het enig geval waarin alleen de notaris bevoegd is om zich tot de vrederechter te wenden”, T.Not. 1975, (4) 7, nr. 5; G. MAHIEU, “L’inventaire” in Rep. Not., XIII, boek I, titel II, Brussel, Larcier, losbl. (1april 1985), 64, nr. 67; J.L. RENS, “Bijzondere rechtsplegingen” in A. FETTWEIS, E. GUTT, E. KRINGS, A. LEPAIGE en M. STORME, Handboek voor gerechtelijk recht, Antwerpen, Standaard Wetenschappelijke Uitgeverij, 1979, 99-100; T. VAN SINAY en J. VERSTAPPEN, Boedelbeschrijvingen inzake familiaal vermogensrecht en faillissementen, Gent, Mys en Breesch, 1993, 131, nr. 283. 201 J.L. RENS, “Bijzondere rechtsplegingen” in A. FETTWEIS, E. GUTT, E. KRINGS, A. LEPAIGE en M. STORME, Handboek voor gerechtelijk recht, Antwerpen, Standaard Wetenschappelijke Uitgeverij, 1979, 100. 202 J.L. RENS, “Bijzondere rechtsplegingen” in A. FETTWEIS, E. GUTT, E. KRINGS, A. LEPAIGE en M. STORME, Handboek voor gerechtelijk recht, Antwerpen, Standaard Wetenschappelijke Uitgeverij, 1979, 100. 203 G. MAHIEU, “L’inventaire” in Rep. Not., XIII, boek I, titel II, Brussel, Larcier, losbl. (1april 1985), 64, nr. 67. 200
41
dan is er sprake van een moeilijkheid. De notaris zal het gebrek aan akkoord tussen de partijen omtrent de dagstelling in het proces-verbaal vaststellen en zich op grond van art. 1184 Ger.W. tot de vrederechter wenden204. Dit is de moeilijkheid die aan bod kwam in een recent vonnis van de vrederechter van Fosses-la-ville van 14 november 2006205. Toen de eerste vacatie op de woonplaats van zijn ex-echtgenote eenmaal had plaatsgevonden, verklaarde de partij, die de boedelbeschrijving van de gemeenschap had gevorderd, dat er geen reden was deze procedure in zijn eigen woonplaats voort te zetten. Hij beweerde geen enkel roerend goed te bezitten uit de onverdeelde massa en aan elke roerende revindicatie te verzaken. De vrederechter van Fosses-la-ville legde hem niettemin het bevel op, om onder verbeurte van een dwangsom, de boedelbeschrijving in zijn eigen woonplaats doorgang te laten vinden. 54.-
Aangezien deze moeilijkheid een grote gelijkenis vertoont met deze waarbij
een partij weigert om toegang te verlenen, kan volstaan worden daarnaar te verwijzen voor de motivering inzake de toelaatbaarheid van de dwangsom. 5.5. Weigering van voorbrengen en vertonen van stukken 55.-
Hoger werd er reeds op gewezen dat de boedelbeschrijving, ingevolge het
arrest van het hof van Cassatie van 1973, niet alleen een bewarende functie heeft ten aanzien van de te verdelen massa, maar ook tot doel heeft alle baten en lasten van die onverdeelde massa vast te stellen. Het proces-verbaal van de boedelbeschrijving dient een bewijskrachtige akte te zijn ten aanzien van de te verdelen boedel en partijen zijn bijgevolg wettelijk verplicht hun medewerking te verlenen aan de waarheidsgetrouwe totstandkoming ervan206. Daarom zijn partijen bij een boedelbeschrijving opgesteld naar aanleiding van een nalatenschap, volgens het Hof van Cassatie207, niet alleen gehouden de goederen aan te geven die tot het “vermogen” van de erflater in de strikte zin behoren, maar zij zijn daarenboven ook verplicht melding te maken van alle goederen die de erflater hen heeft geschonken, ongeacht of deze schenking al dan 204
T. VAN SINAY, “Art. 1184 Ger.W.” in R. D E CORTE, J. LAENENS, P. LEMMENS en D. LINDEMANS, Gerechtelijk recht: artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer rechtswetenschappen, losbl., afl. 66 (3 oktober 2005), 4, nr. 1. 205 Vred. Fosses-la-Ville 14 november 2006, Rev.not.b. 2007, 218. 206 Zie supra, randnummer 32. 207 Cass. 25 november 2003, Arr.Cass. 2003, 2194; Pas. 2003, 1897; Rev.trim.dr.fam. 2005, 620; T. Not. 2005, 268; Cass. 22 oktober 1996, Arr.Cass. 1996, 950; Bull. 1996, 1015; Pas. 1996, I, 1014; RW 1997-98, 637, noot VAN OVERBEKE, S., T.Not. 1998, 450; Cass. 15 februari 1994, RW 1994-95, 122, noot.
42
niet voor inbreng of inkorting vatbaar was. Meer algemeen zijn deze partijen, zo stelt het Hof, verplicht elk goed aan te geven waarvan het bestaan onbekend zou kunnen blijven in geval van niet-aangifte, en dit bovendien spontaan208, m.a.w. zonder dat daarover een uitdrukkelijke vraag aan de begunstigde partij dient te worden gesteld209. Met betrekking tot de boedelbeschrijving van de omvang van de gemeenschap van een huwelijksvermogenstelsel, stelde het Hof van Cassatie, zoals gezegd210, dat deze ertoe strekt uit te maken wat respectievelijk tot het gemeenschappelijk en tot het eigen vermogen behoort, zodat de echtgenoten verplicht zijn alles aan te geven wat van deze vermogens deel uitmaakt. De niet-aangifte van een deel ervan kan een strafbare valsheid opleveren211. In dezelfde lijn oordeelde het Hof dat partijen verplicht zijn alle goederen aan te geven die een invloed kunnen hebben op de samenstelling van het gemeenschappelijk vermogen, zelfs wanneer één van de echtgenoten desgevallend het bewijs kan leveren dat bepaalde goederen tot zijn eigen vermogen behoren212. In de rechtsleer wordt samenvattend geconcludeerd dat partijen bij een boedelbeschrijving gewoon alle voorwerpen moeten aangeven en alle verklaringen moeten afleggen die een invloed kunnen hebben op de latere vereffening en verdeling van de boedel213. 56.-
Het behoeft bijgevolg eigenlijk geen verdere motivering dat het aan de partijen
toekomt alle nuttige inlichtingen aan de notaris te verschaffen214. Desalniettemin mag de notaris zich bij een boedelbeschrijving niet louter passief opstellen. Er mag van hem verwacht worden dat hij de verschillende vacaties vastlegt, de partijen aanmaant
208
C. CUISINIER, “Dix écueils en matière d'inventaire”, Rev.not.b. 2007, (548) 548-549. Cass. 25 november 2003, Arr.Cass. 2003, 2194; Pas. 2003, 1897; Rev.trim.dr.fam. 2005, 620; , T. Not. 2005, 268; Cass. 22 oktober 1996, Arr.Cass. 1996, 950; Bull. 1996, 1015; Pas. 1996, I, 1014; RW 1997-98, 637, noot VAN OVERBEKE, S., T.Not. 1998, 450. 210 Zie supra, randnummer 37. 211 Cass. 15 juni 1999, Arr.Cass. 1999, 838; Bull. 1999, 867; Div. Act. 2000, 8; J.L.M.B. 2000, 1076, noot BOURSEAU, R.; R.Cass. 2000, 312, noot V AN SINAY, T.; Rev.not.b. 2001, 738, noot STERCKX, D.; T.Not. 2001, 260, noot. 212 Cass. 26 januari 1999, Arr.Cass. 1999, 85; Bull. 1999, 89; T.Not. 2000, 404. 213 M. BIHET, “La collecte des informations” in Fédération Royale des Notaraires de Belgique (ed.), La pratique du partage judiciaire. Journée de recyclage de la Commission régionale francophone 1986, E. Story-Scientia, 1987, (45) 46; T. V AN SINAY, “Enkele actuele topics inzake boedelbeschrijving”, T.Not. 2005, (239) 243, nr. 4. 214 F. AUMANN, “Proces-verbaal van opening van werkzaamheden. De inventaris en het verzamelen van de inlichtingen. Voorafgaande schattingen” in Koninklijke Federatie van Belgische Notarissen (eds.), Vereffening-verdeling, Antwerpen, Kluwer, 1992, (41) 61; T. VAN SINAY en J. VERSTAPPEN, Boedelbeschrijvingen inzake familiaal vermogensrecht en faillissementen, Gent, Mys en Breesch, 1993, 4, nr. 5. 209
43
daarop aanwezig te zijn, hen instructies geeft en gerichte vragen stelt215. Hij dient dus tot op zekere hoogte de inlichtingen “uit te lokken” en zal zich hiervoor bedienen van een vooraf opgestelde vragenlijst216. Maar hoewel het tot de verantwoordelijkheid van de notaris kan gerekend worden de nodige impulsen te geven opdat de procedure van boedelbeschrijving vlot zou verlopen, is het onbetwistbaar de plicht van partijen om alle voor het opstellen van de boedelbeschrijving benodigde informatie, stukken en documenten te verzamelen en voor te brengen217. 57.-
Wat nu indien één van de partijen bij de boedelbeschrijving weigert bepaalde
informatie, stukken of documenten voor te brengen of te vertonen? Hoewel de notaris in het kader van een gerechtelijke verdeling de rol van eerste rechter vervult218, oefent hij geen volwaardige rechterlijke functie uit, en kan hij zich bijgevolg niet steunen op de artikelen 877 en 878 Ger.W. om zelf de overlegging van stukken te bevelen219. Zoals hoger aangegeven heeft de notaris wel de mogelijkheid de vacatie van boedelbeschrijving te verdagen om de onwillige partij nog een kans te geven de benodigde informatie en/of stukken tegen een bepaalde datum over te maken220. Stelt de notaris bij de voortzetting van de bedoelbeschrijving vast dat niet werd voldaan aan dit verzoek, dan kan hij zich o.g.v. art. 1184 Ger. W. tot de vrederechter wenden opdat deze laatste de onwillige partij tot medewerking zou verplichten221. 58.-
De vraag of een notaris, in geval een partij zou weigeren om te antwoorden
op een door hem gestelde vraag in verband met de omvang van de boedel, zich overeenkomstig art. 1184 Ger.W tot de vrederechter kan wenden om de benodigde antwoorden af te dwingen, eventueel onder verbeurte van een dwangsom, werd reeds
215
J. RENCHON, “Les devoirs et pouvoirs du notaire commis aux fins de la poursuite des opération” in J.F. TAYMANS, en J. VAN COMPERNOLLE (eds.), Les incidents du partage judiciaire: problèmes concrets, solutions pratiques, Brussel, Bruylant, 2001, (41) 50, nr. 19. 216 F. AUMANN, “Proces-verbaal van opening van werkzaamheden. De inventaris en het verzamelen van de inlichtingen. Voorafgaande schattingen” in Koninklijke Federatie van Belgische Notarissen (eds.), Vereffening-verdeling, Antwerpen, Kluwer, 1992, (41) 62. 217 Dendermonde 22 maart 1973, Rev.not.b. 1974, 478, noot THUYSBAERT; C. CUISINIER, “Dix écueils en matière d'inventaire”, Rev.not.b. 2007, (548) 548. 218 Antwerpen 14 januari 2008, RABG 2008, 757. 219 A. WYLLEMAN, Onwil, vertraging en misverstand in de procedure tot gerechtelijke verdeling na echtscheiding, AJT 1995-96, (207) 224, nr. 103. 220 Zie supra, randnummer 50. 221 C. ENGELS, “Art. 1184 Ger. W.: het enig geval waarin alleen de notaris bevoegd is om zich tot de vrederechter te wenden”, T.Not. 1975, (4) 13, nr. 13.
44
gesteld door DEBUCQUOY222. Hij stelt zich in het bijzonder de vraag of een dergelijke weigering de boedelbeschrijving ten gronde belet afgehandeld te worden, “gezien het (al dan niet uitgedrukte) antwoord op de vraag van de notaris minstens in zijn principe zal gedekt zijn door de eedaflegging aan het slot van de boedelbeschrijving”. Hierin verschilt deze moeilijkheid dus van die van de weigering om de eed af te leggen of om de toegang te verlenen, welke immers ten gronde het voortzetten en/of afsluiten van de boedelbeschrijving verhinderen. Het is evenwel ten zelfde titel dat de boedelbeschrijving de aan partijen gestelde vragen met de daarop persoonlijk gegeven antwoorden dient te bevatten (art. 1183, 8° Ger.W.), als dat zij door de eed van de betrokkenen dient te worden afgesloten (art. 1183, 11° Ger.W.). Met andere woorden, een partij bij de boedelbeschrijving is er ingevolge haar wettelijke verplichting om mee te werken aan het totstandkomen van de boedelbeschrijving, niet minder toe gehouden om antwoord te geven op de haar door de notaris gestelde vragen i.v.m. de omvang van de boedel, als om de eed af te leggen. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het voor de notaris mogelijk moet zijn aan de weigerende partij een rechterlijk bevel te laten opleggen dat hem verplicht de vraag te beantwoorden, indien nodig op straffe van een dwangsom. Dit geldt des te meer nu de verplichting om bepaalde informatie over de samenstelling van de te verdelen massa mede te delen of om te antwoorden op een vraag van de notaris, net als de verplichting om de eed af te leggen, niet vatbaar is voor gedwongen tenuitvoerlegging223 59.-
Uit de wettelijke plicht om loyaal en binnen redelijke termijn mee te werken
aan de totstandkoming van de boedelbeschrijving, volgt ook dat de vrederechter, op verzoek van de notaris, een - door middel van een dwangsom gesanctioneerd - bevel tot medewerking moet kunnen opleggen aan een partij die weigert de titels, papieren of documenten welke zij in haar bezit heeft, af te geven aan de instrumenterende notaris224. Dit was aan de orde in een beschikking van de vrederechter van ZottegemHerzele225: één van de erfgenamen weigerde na het afleggen van de eed, bepaalde gelden, waardepapieren en effecten die verband hielden met de samenstelling van de 222
F. DEBUCQUOY, “Il faut veiller à ce que le serment ne soit pas protégé”, AJT 2000-01, (943) 943, voetnoot 3. 223 J. RENCHON, “Les devoirs et pouvoirs du notaire commis aux fins de la poursuite des opération” in J.F. TAYMANS, en J. VAN COMPERNOLLE (eds.), Les incidents du partage judiciaire: problèmes concrets, solutions pratiques, Brussel, Bruylant, 2001, (41) 52-53, nr. 20. 224 Ibid. 225 Vred. Zottegem-Herzele 13 december 2005, T.Not. 2006, 284
45
te verdelen vermogens, evenals de daarop betrekking hebbende verantwoordingstukken, zoals bankdocumenten en uittreksels, te overhandigen aan de notaris. Hierdoor kon deze notaris in de boedelbeschrijving geen volledige en correcte opgave doen van de van de te vereffenen en verdelen vermogens afhangende gelden, effecten, aandelen en obligaties, noch van de staat van de rekeningen bij derden (art. 1183, 5° en 6° Ger. W.). Op zijn verzoek werd de onwillige partij door de vrederechter, onder verbeurte van een dwangsom, verplicht tot de afgifte van de desbetreffende stukken. Ook in de beschikking van de vrederechter van Fosses-la-ville226 werd een dwangsom verbonden aan de verplichting om alle titels, papieren en documenten betreffende de samenstelling van de huwelijksgemeenschap te overhandigen aan de notaris. 5.6. De bewaring van de in de inventaris beschreven voorwerpen 60.-
Zoals hoger vermeld227 worden tussengeschillen die verband houden met de
bewaring van de geïnventariseerde voorwerpen reeds voor een deel in art. 1184, 2e lid, Ger.W. opgelost: “Zijn de partijen het niet eens omtrent de aanwijzing van de persoon aan wie de beschreven voorwerpen worden toevertrouwd, dan wordt de notaris van rechtswege de bewaarder van de titels, gelden, waarden, stukken en papieren”. De erfgenaam in de bovenvermelde beschikking van de vrederechter van Zottegem-Herzele228 die weigert gelden, waarden en effecten alsmede bankuittreksels en andere bewijsstukken die afhangen van de te vereffenen en verdelen vermogens, af te geven, belemmerde bijgevolg niet alleen de correcte afwerking van de inventaris, maar maakte ook inbreuk op de bepaling van art. 1184, 2e lid, Ger.W., aangezien deze afgifte zowel door de notaris als door de andere erfgenamen werd gevorderd. Er was dus betwisting tussen de deelgenoten over de bewaring, in welk geval de notaris van rechtswege de bewaarder wordt van de titels, gelden, waarden, stukken en papieren. 61.-
Doen er zich moeilijkheden voor omtrent de aanwijzing van de persoon aan
wie de overige voorwerpen moeten worden toevertrouwd, dan worden die, op verzoek van de optredende notaris, toevertrouwd aan de persoon die de vrederechter aanwijst (art. 1184, lid 3, Ger.W.). Zo werden door een beschikking van de vrederechter van
226
Vred. Fosses-la-Ville 14 november 2006, Rev.not.b. 2007, 218. Zie supra randnummer 9. 228 Vred. Zottegem-Herzele 13 december 2005, T.Not. 2006, 284 227
46
Etalle229 de geïnventariseerde roerende goederen toevertrouwd aan de erfgenaam die verbleef op de plaats waar de boedelbeschrijving werd opgesteld, vermits de partijen het niet eens geraakten over de aanstelling van een bewaarder en de notaris verklaarde niet in staat te zijn om, bovenop de bewaring van de documenten en papieren die zich in het huis bevonden, ook nog deze taak op zich te nemen. De vrederechter overweegt terecht dat, eens de inventaris werd opgesteld en er dus geen gevaar meer bestaat voor verduistering of recel, er ook geen bezwaar meer bestaat tegen het toevertrouwen van de beschreven voorwerpen aan één van de erfgenamen, die optreedt als bewaarder. HOOFDSTUK 6. Dwangsom 6.1. De persoon aan wie het voordeel van de dwangsom toekomt 62.-
Terwijl het Benelux Gerechtshof besliste dat het aan de notaris, die zich tot de
vrederechter heeft gewend omdat een in artikel 1183, 11°, Ger.W. bedoelde persoon heeft geweigerd de aldaar vermelde eed af te leggen, als één van de partijen in de zin van art. 1, lid 1, Eenvormige wet, toekomt om de dwangsom te vorderen, besteedde het Hof in zijn arrest geen enkel aandacht aan de vraag wie in voorkomend geval de begunstigde is van deze dwangsom. In de praktijk blijken er nochtans verschillende opvattingen te bestaan over de vraag aan wie een toegekende dwangsom ten goede moet komen. Een eerste strekking in deze discussie wordt vertegenwoordigd door TAELMAN230, die als eerste - in een column in het TRD&I - opperde dat, ingevolge het arrest van het Benelux Hof, de dwangsommen die op grond van art. 1184 Ger.W. worden toegekend, toekomen aan de instrumenterende en vorderende notarissen. De letterlijke tekst van art. 1385quater Ger.W., door TAELMAN231 terecht de vuistregel voor de executie van de dwangsom genoemd232, bepaalt immers dat de dwangsom, eenmaal ze verbeurd is, ten volle toekomt “aan de partij die de veroordeling heeft verkregen”. Meer bepaald zal, zo leest men ook in de conclusie van de Adv.-gen. D’HOORE233, de rechthebbende op de hoofdveroordeling de persoon zijn die het meest 229
Vred. Etalle 13 oktober 1998, Rev.not.b. 1998, 684. P. TAELMAN, “Tabula rasa” (column Gerechtelijk Recht), TRD&I 1994, 141-142. 231 P. TAELMAN, “De notaris en de dwangsom”, in J. BAEL, H. BOCKEN, S. D EVOS, C. ENGELS, P. VANDENBERGHE en A. WYLLEMAN, Liber amicorum Christian De Wulf, Brugge, die Keure, 2003, (345) 350-351, nr. 10. 232 Hij verwijst hiervoor naar het werk van A.M. MIERLO, C.J.J.C. VAN NISPEN en M.V. POLAK, Burgerlijke rechtsvordering : de tekst van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, voorzien van commentaar, Deventer, Kluwer, losbl., commentaar sub Boek II, art. 611c (maart 2000) (dat het Nederlandse equivalent is van art. 1385quater Ger.W.) 233 Con. Adv. Gen. D’HOORE voor Benelux Gerechtshof 29 november 1993, RW 1993-94, 708. 230
47
in aanmerking komt om profijt te trekken van de accessoire veroordeling tot betaling van een dwangsom234. De belanghebbende van de uitvoering van de verbintenis, die onder verbeurte van een dwangsom werd opgelegd, is, zo meent TAELMAN uit de hoger reeds geciteerde r.o. 19 van het arrest van het Benelux Gerechtshof te kunnen afleiden, niemand anders dan notaris235. Kortom, aangezien art. 1385quater bepaalt dat de dwangsom toekomt aan degene die de hoofdveroordeling heeft verkregen, staat dit artikel er principieel aan in de weg dat de rechter een door een partij gevorderde dwangsom zou toekennen aan een buiten het geding staande derde236. De notaris is evenwel procesrechtelijk als enige gerechtigd om zich inzake moeilijkheden bij boedelbeschrijving als “verzoekende partij” tot de vrederechter te wenden237. Bovendien richt de notaris zich, in toepassing van art. 1184 Ger.W., bij eenzijdig verzoekschrift tot de vrederechter. Bijgevolg is hij dan ook de enige die men redelijkerwijze als “partij in het geding238” kan beschouwen. Daarbij komt nog dat de onwillige partij jegens de notaris veroordeeld wordt, bijvoorbeeld om de eed af te leggen. Dit alles is voor TAELMAN239 voldoende reden om te stellen kan de dwangsom onmogelijk kan worden toegekend aan (één van de) deelgenoten van het te inventariseren vermogen, daar die buiten het geding staande derden zijn. 63.-
Een vuistregel is evenwel niet meer dan een regel die in de meerderheid van
de gevallen opgaat. Er kunnen omstandigheden zijn die een afwijking verantwoorden, zoals verdedigd door VAN
SINAY
240
. Hoewel deze auteur niet betwist dat de notaris
234
P. TAELMAN, “De notaris en de dwangsom”, in J. BAEL, H. BOCKEN, S. D EVOS, C. ENGELS, P. VANDENBERGHE en A. WYLLEMAN, Liber amicorum Christian De Wulf, Brugge, die Keure, 2003, (345) 350-351, nr. 10. 235 P. TAELMAN, “De notaris en de dwangsom”, in J. BAEL, H. BOCKEN, S. D EVOS, C. ENGELS, P. VANDENBERGHE en A. WYLLEMAN, Liber amicorum Christian De Wulf, Brugge, die Keure, 2003,, (345) 352, nr. 11. 236 G.L. BALLON, Dwangsom in APR, Gent, E. Story-Scientia, 1980, 42, nr. 112. 237 Zie supra: Er werd hoger al op gewezen dat in het kader van art. 1184 Ger.W. enkel de notaris zich tot de vrederechter kan wenden bij moeilijkheden, en niet de partijen. 238 C. ENGELS, “Verzegeling – boedelbeschrijving – vereffening” in UGent Faculteit Rechtsgeleerdheid Instituut notarieel recht (ed.) Rechtskroniek voor het Notariaat: deel 8, Brugge, Die Keure, 2006, (143) 154, nr. 35. 239 P. TAELMAN, “De notaris en de dwangsom”, in J. BAEL, H. BOCKEN, S. D EVOS, C. ENGELS, P. VANDENBERGHE en A. WYLLEMAN, Liber amicorum Christian De Wulf, Brugge, die Keure, 2003, (345) 351, nr. 10. 240 T. VAN SINAY, Boedelbeschrijving, ontzegeling en eedaflegging, T.Vred. 2002, (443) 446; T. VAN SINAY, “Enkele actuele topics inzake boedelbeschrijving”, T.Not. 2005, (239) 264-266, nr. 42; T. VAN SINAY, “Art. 1184 Ger.W.” in R. DE CORTE, J. LAENENS, P. LEMMENS en D. LINDEMANS, Gerechtelijk
48
optreedt als “verzoekende partij” in de zin van art. 1385quater Ger.W., wijst hij erop dat diens optreden onvermijdelijk is vanwege de bijzondere rechtspleging waartoe art. 1184 Ger.W. aanleiding geeft. Zelfs als de partijen het zouden willen, kunnen zij zich immers niet zelf met moeilijkheden tot de vrederechter wenden, want de notaris is de enige die over een vorderingsrecht inzake moeilijkheden beschikt241. En aangezien de notaris de enige is die zich tot de vrederechter kan wenden, is hij ook de enige die van de vrederechter de nodige dwangmiddelen kan bekomen. Daarom is VAN SINAY242 van oordeel dat het optreden van de notaris in het kader van art. 1184 Ger.W. moet gelijkgesteld worden met dat van een “formele procespartij”. Een formele procespartij is een partij die weliswaar deelneemt aan het proces maar eerder bij wijze van naamlening. De formele procespartij treedt slechts op als de vertegenwoordiger van de eigenlijke titularis van het subjectief recht, die de werkelijke belanghebbende of de “materiële procespartij” is, maar die om een of andere reden het vorderingsrecht niet zelf kan, mag of wil uitoefenen243. Zoals hoger reeds aangegeven is de notaris die optreedt op grond van art. 1184 Ger.W. echter geen echte “vertegenwoordiger” van de partijen244. Hij hoeft geenszins de instructies van partijen te volgen en beoordeelt zelf of een beroep op de vrederechter in de gegeven omstandigheden noodzakelijk is. 64.-
Toch valt niet te ontkennen dat de partij die boedelbeschrijving wenst verder
te zetten inderdaad een materiële procespartij is, wiens belangen op het spel staan en die niet zelf optreedt maar vertegenwoordigd wordt in het geding door een “formele procespartij”. Waartoe dient het rechterlijk bevel (bv. om de eed af te leggen, stukken te overleggen of toegang te verlenen) dat aan de onwillige partij onder verbeurte van een dwangsom wordt opgelegd immers? Hoewel dergelijk rechterlijk bevel in eerste instantie wordt opgelegd opdat de notaris de bewerkingen van boedelbeschrijving zou recht: artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer rechtswetenschappen, losbl., afl. 66 (3 oktober 2005), 9-12, nr 9. 241 zie ook C. ENGELS, “Verzegeling – boedelbeschrijving – vereffening” in UGent Faculteit Rechtsgeleerdheid, Instituut notarieel recht (ed.) Rechtskroniek voor het Notariaat: deel 8, Brugge, Die Keure, 2006, (143) 154, nr. 35. 242 T. VAN SINAY, “Enkele actuele topics inzake boedelbeschrijving”, T.Not. 2005, (239) 264-266, nr. 42; T. VAN SINAY, “Art. 1184 Ger.W.” in R. D E CORTE, J. LAENENS, P. LEMMENS en D. LINDEMANS, Gerechtelijk recht: artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer rechtswetenschappen, losbl., afl. 66 (3 oktober 2005), 9-12, nr 9. 243 C. ENGELS, “Verzegeling – boedelbeschrijving – vereffening” in UGent Faculteit Rechtsgeleerdheid Instituut notarieel recht (ed.) Rechtskroniek voor het Notariaat: deel 8, Brugge, Die Keure, 2006, (143) 154, nr. 35. 244 T. VAN SINAY, “Enkele actuele topics inzake boedelbeschrijving”, T.Not. 2005, (239) 265, voetnoot (131).
49
kunnen verder zetten, en hij dus in dat opzicht de directe “belanghebbende” is, heeft het bevel of zou het toch als uiteindelijke doelstelling moeten hebben de belangen van de partijen die op een correcte boedelbeschrijving wensen te steunen, te beveiligen245. M.i. is dit ook de opvatting van Advocaat-generaal D’HOORE waar hij schrijft: “de omstandigheid dat de dwangsom werd opgelegd ten verzoeke van de notaris houdt verband met het voorschrift van artikel 1184 Ger.W., maar neemt niet weg dat de maatregel gericht is tegen de ene echtgenoot, in het voordeel van de andere en strekt tot bescherming van de belangen van deze laatste, met wie, voor de hier aan de orde zijnde vraag, degene op wiens verzoek de rechter de eedaflegging heeft bevolen, op een lijn kan worden gesteld246”. Met andere woorden, het is niet de notaris die de titularis is van de verbintenis aan de nakoming waarvan een dwangsom wordt gekoppeld247. De notaris heeft immers, zoals we lezen bij ENGELS248, als openbaar ambtenaar geen enkel privaatrechtelijk belang bij de uitvoering van de verbintenis die onder verbeurte van een dwangsom wordt opgelegd. De regel geformuleerd in art. 1385quater Ger.W. – dat de dwangsom, eenmaal verbeurd, toekomt aan de partij die de veroordeling heeft verkregen – is er echter op gericht de belangen veilig te stellen van de schuldeiser van de verbintenis die op straffe van dwangsom werd opgelegd249. Maar in de bijzondere hypothese van art. 1184 Ger.W. zijn de belanghebbende van de maatregel die door de rechter onder verbeurte van een dwangsom wordt opgelegd, en de persoon die de rechter erom moet verzoeken, omwille van procedureregels, verschillende personen, zodat het principe uitgedrukt in art.1385quater Ger.W. in dat geval niet beantwoordt aan de doelstelling van de wetgever250. Bijgevolg kan de dwangsom dus niet ten goede komen aan de notaris, maar wel aan de partij die er belang bij heeft dat de onwillige partij de eed zou afleggen of de vragen van de notaris beantwoordt of tegemoet komt aan om het 245
T. VAN SINAY, “Enkele actuele topics inzake boedelbeschrijving”, T.Not. 2005, (239) 265, nr. 42. Con. Adv. Gen. D’HOORE voor Benelux Gerechtshof 29 november 1993, RW 1993-94, 709. 247 SAGAERT, V., “Actuele ontwikkelingen inzake notarieel procesrecht: verzegeling, boedelbeschrijving, vereffening en verdeling” in C. CASTELEIN en L. WEYTS, Notariële nieuwigheden 20042005, (103) 121, nr. 32. 248 C. ENGELS, “Verzegeling – boedelbeschrijving – vereffening” in UGent Faculteit Rechtsgeleerdheid Instituut notarieel recht (ed.) Rechtskroniek voor het Notariaat: deel 8, Brugge, Die Keure, 2006, (143) 155, nr. 36. 249 G.L. BALLON, Dwangsom in APR, Gent, E. Story-Scientia, 1980, 160, nr. 58. 250 C. ENGELS, “Verzegeling – boedelbeschrijving – vereffening” in UGent Faculteit Rechtsgeleerdheid Instituut notarieel recht (ed.) Rechtskroniek voor het Notariaat: deel 8, Brugge, Die Keure, 2006, (143) 155, nr. 36. 246
50
even welke andere verplichting waartoe hij in het kader van zijn wettelijke medewerkingsplicht aan de boedelbeschrijving gehouden is. Anders geformuleerd: de partij die er belang bij heeft dat de inventaris tot op het einde zou worden doorgevoerd, aangezien zij later op een correcte boedelbeschrijving wenst te kunnen steunen251”. 65.-
Aangezien de regel in art. 1385quater Ger.W. evenwel luidt dat de dwangsom,
eenmaal verbeurd, ten volle toekomt aan de partij die de veroordeling heeft bekomen, blijft het vraagstuk aan wie de dwangsom moet toekomen, echter onopgelost, indien de vrederechter ze in zijn beschikking niet aan de belanghebbende schuldeiser van de verbintenis, ter nakoming waarvan de dwangsom wordt opgelegd, toewijst, dan wel uitdrukkelijk aan de notaris laat toekomen252. 6.2. De rechtspleging in verband met de dwangsom 66.-
Een eerste belangwekkende uitspraak over de toepassing van art. 1385quater
Ger.W. in de context van de eenzijdige procedure o.g.v. art. 1184 Ger.W., is deze van het hof van beroep van Gent van 20 oktober 1998253. Een door de rechtbank in het kader van de vereffening-verdeling van een nalatenschap aangestelde notaris had zich op grond van art. 1184 Ger.W. tot de vrederechter gewend teneinde de moeilijkheden die zich voordeden bij het opmaken van de inventaris te horen oplossen. De onwillige partij, aan wie door de vrederechter een dwangsom werd opgelegd, stelde tegen deze beslissing niet alleen derdenverzet in, maar slaagde er ook in de voorlopig tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing in een procedure op grond van art. 1127 Ger.W. te laten opschorten. Het Hof stelde dat de notaris, die bij de vrederechter het opleggen van een dwangsom vordert, hiervoor zijn positie van onpartijdige vereffenaar verlaat en daadwerkelijk partij wordt in het geding zodat hij bijgevolg door de beslagrechter tot de gerechtskosten veroordeeld kan worden, ook al was zijn optreden enkel gericht op het bespoedigen van de vereffening-verdeling waartoe hij door de rechtbank was aangesteld. Dit geldt des te meer als de notaris de verbeurte van een dwangsom ten zijne voordele vraagt en bekomt. De notaris die de verbeurte van een dwangsom 251
T. VAN SINAY, “Art. 1184 Ger.W.” in R. D E CORTE, J. LAENENS, P. LEMMENS en D. LINDEMANS, Gerechtelijk recht: artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer rechtswetenschappen, losbl., afl. 66 (3 oktober 2005), 10, nr 9. 252 C. ENGELS, “Verzegeling – boedelbeschrijving – vereffening” in UGent Faculteit Rechtsgeleerdheid Instituut notarieel recht (ed.) Rechtskroniek voor het Notariaat: deel 8, Brugge, Die Keure, 2006, (143) 155, nr. 36, in fine. 253 Gent 20 oktober 1998, AJT 1999-2000, 46.
51
vordert, moet goed beseffen dat hij door partij te worden in het geding tegenstrijdige belangen ontwikkelt tegen één van de gerechtigden in de onverdeelde massa en dat dit eventueel kan resulteren in zijn persoonlijke veroordeling tot de gerechtskosten. 67.-
Wanneer men aanneemt dat de vuistregel uitgedrukt in art. 1385quater Ger.W.
in de bijzondere situatie van art. 1184 Ger.W. niet opgaat, omdat de notaris wel de partij is die de veroordeling heeft bekomen maar niet de belanghebbende van de onder de verbeurte van een dwangsom opgelegde verbintenis, lijkt het dus onontbeerlijk dat de vrederechter in zijn beschikking uitdrukkelijk zou aangeven wie dan de belanghebbende schuldeiser is van de door de dwangsom gesanctioneerde verbintenis (tenzij hij, zoals het Hof van beroep van Gent de dwangsom zou toekennen aan de notaris zelf). In de praktijk zijn beschikkingen van vrederechters echter dikwijls stilzwijgend wat betreft de persoon (of de massa) die de begunstigde is van de dwangsom, niet in het minst omdat ook de verzoekschriften van de notarissen dat vaak zijn254. Dit was bijv. het geval in de beschikking van de vrederechter van Fosses-la-ville van 18 juli 1996 waarin de vrederechter weliswaar een dwangsom oplegt, maar nergens aangeeft aan wie die dwangsom ten goede moet komen, noch trouwens in wiens handen ze moet betaald worden
255
. Er zijn in de praktijk talrijke voorbeelden van beschikkingen
waarin door de vrederechter niet wordt aangegeven aan wie de dwangsom moet betaald worden, evenmin als hij de persoon aanwijst aan wie ze uiteindelijk toekomt256. In de geannoteerde beslissing van de vrederechter van Charleroi257 wordt de begunstigde van de dwangsom wel door de notaris aangegeven in zijn verzoekschrift, maar nam de vrederechter deze aanduiding niet over in zijn beschikking. In een andere beschikking van de vrederechter van Fosses-la-ville258, gewezen op 14 november 2006, opteerde de vrederechter ervoor de dwangsom aan de onverdeelde massa te laten toekomen. Deze oplossing is echter evenmin bevredigend, gelet op het
254
D. STERCKX, “Difficultés de l'inventaire et astreintes” (noot onder Vred. Anderlecht,), Rev.not.b. 2007, (228) 229. 255 Vred. Fosses-la-Ville 18 juli 1996, Rev.not.b. 1996, 459, noot LEDOUX, J. 256 Rb. Hasselt 29 november 1993, Limb.Rechtsl. 1994, 228, T.Not. 1994, 47; Vred. Maaseik 5 april 2000, T.Not. 2002, 683, noot DEBUCQUOY, F.; Vred. Maaseik 13 oktober 2000, AJT 2000-01, 941; T.Not. 2000, 610, telkens met noot DEBUCQUOY, F. 257 Vred. Charleroi 28 februari 2007, Rev.not.b. 2007, 229. 258 Vred. Fosses-la-Ville 14 november 2006
52
feit dat, zoals STERCKX259 verduidelijkt, de weigerende partij er op die manier ook een voordeel uit haalt: “Ainsi condamné à 100€ d’astreinte dans le contexte d’un partage intéressant deux parties, il en recouvrerait 50€260”. De te verdelen massa is overigens net zomin als de notaris de belanghebbende schuldeiser van de uitvoering van de door de dwangsom gesanctioneerde verbintenis. Bijgevolg is het onlogisch de schuldvordering ten aanzien van de partij die – door in gebreke te blijven t.a.v. het rechterlijk bevel - de opgelegde dwangsom zou verbeuren, te laten toekomen aan de massa. De vrederechter van Virton261 daarentegen stelt duidelijk dat de dwangsom dient betaald te worden aan de notaris (“à payer au requérant”). 68.-
De vrederechter van Torhout262 erkent in zijn overweging het hoger vermelde
probleem waartoe een letterlijke toepassing van artikel 1385quater Ger.W. aanleiding geeft wel en lost het ook op de voorgestelde wijze op, m.n. door in zijn beschikking expliciet aan te geven dat de dwangsom weliswaar moet betaald worden in handen van de werkende notaris, verzoeker, doch toekomt aan diegenen die gerechtigd zijn in de nalatenschap buiten de schuldenaar. Hetzelfde doet ook de vrederechter van Zottegem-Herzele263 die voor recht zegt dat de dwangsom dient betaald te worden in handen van de notaris, doch evenwel in het voordeel dient te komen van de gerechtigden in de onverdeeldheden, met uitzondering van de veroordeelde partij. De vrederechter van Mouscron-Comines-Warneton264, stelt ook duidelijk dat de dwangsom die moet betaald worden in handen van de notaris, in het voordeel wordt gedaan van de bij naam genoemde partner van de partij die weigert de door de wet voorgeschreven eed af te leggen. Ook de vrederechters van Westerlo265 en Anderlecht266 wijzen de persoon aan wie de dwangsom moet toekomen in hun beschikking expliciet aan. 259
D. STERCKX, “Difficultés de l'inventaire et astreintes” (noot onder Vred. Anderlecht,), Rev.not.b. 2007, 228-229 verwijzend naar J. VAN DROOGHENBROECK, “L'inventaire préalable à liquidationpartage: comment lever les blocages?”, Rev.not.b. 2007, (220) 225, nr. 12. 260 D. STERCKX, “Difficultés de l'inventaire et astreintes” (noot onder Vred. Anderlecht,), Rev.not.b. 2007, 229. 261 Vred. Virton 27 juni 1997, Rev.not.b. 2000, 19, noot D.S. 262 Vred. Torhout 21 december 1995, T.Vred. 2002, 440; voor hem reeds in dezelfde zin: Vred. Westerlo 2 april 1986, RW 1986-87, 604 en Vred. Kortrijk 27 januari 1988, T.Not. 1988, 94. 263 Vred. Zottegem-Herzele 13 december 2005, T.Not. 2006, 284, noot VAN SINAY, T. 264 Vred. Mouscron-Comines-Warneton 10 juni 2003, Rev.not.b. 2004, 214. 265 Vred. Westerlo 17 maart 2000, T.Not. 2001, 262. 266 Vred. Anderlecht 17 oktober 2006, Rev.not.b. 2007, 226.
53
Opvallend is overigens dat in alle zojuist vermelde beschikkingen de belanghebbende schuldeiser van de dwangsom wordt aangeduid, alhoewel deze persoon aan wie de dwangsom dient toe te komen, noch vrijwillig tussenkomende partij in het geding is, noch derderverzet heeft ingesteld. Hoewel het, zoals aangetoond, aan de notaris, als procespartij in het geding, toekomt om aan de vrederechter te vragen de medewerking van een partij aan het opstellen van de boedelbeschrijving te bevelen onder verbeurte van een dwangsom, hebben we ook aangenomen dat de dwangsom door de notaris wordt gevorderd voor rekening van de materiële procespartij; d.i. de partij die wel haar medewerking verleent en die de afsluiting van de boedelbeschrijving vordert267. Deze notaris moet de facto zijn positie van onpartijdige vereffenaar verlaten om zulks te doen. Hij wordt partij en hij ontwikkelt zo tegengestelde belangen tegen één van de partijen in de vereffeningsprocedure, namelijk de zgn. “wederpartij”, die tot betaling van deze dwangsom wordt veroordeeld268. In navolging van ENGELS269 kan dan ook besloten worden dat de notaris er in het licht van bovenvermeld arrest van het hof van beroep van Gent goed aan doet alle bij de boedelbeschrijving betrokken partijen te betrekken in de procedure voorzien door art. 1184 Ger.W., meer bepaald door hen in lichten over het feit dat hij het verzoek tot het opleggen van een dwangsom aan de vrederechter indient. In voorkomend geval kan materiële procespartij, voor wiens rekening dit verzoek eigenlijk wordt ingesteld, dan hetzij vrijwillig tussenkomen in de procedure, dan wel derdenverzet doen, teneinde haar belangen veilig te stellen. 69.-
Ten slotte moet er wat de rechtspleging betreft nog aan herinnerd worden dat
art. 1385bis, derde lid, Ger.W. bepaalt dat de dwangsom niet verbeurd kan worden vooraleer de uitspraak waarin ze werd vastgesteld, aan de “veroordeelde” partij werd betekend. Dit betekent dus dat de rechterlijk beschikking, gewezen op grond van art. 1184 Ger.W., in elk geval eerst betekend moet worden, zelfs al heeft de vrederechter bepaald dat de dwangsom verbeurd zal zijn binnen een bepaalde tijd nadat de notaris de partij heeft aangemaand om te verschijnen270. Een aanmaning die niet wordt
267
SAGAERT, V., “Actuele ontwikkelingen inzake notarieel procesrecht: verzegeling, boedelbeschrijving, vereffening en verdeling” in C. CASTELEIN en L. WEYTS, Notariële nieuwigheden 20042005, (103) 121, nr. 32. 268 Gent 20 oktober 1998, AJT 1999-2000, 46. 269 C. ENGELS, “Verzegeling – boedelbeschrijving – vereffening” in UGent Faculteit Rechtsgeleerdheid Instituut notarieel recht (ed.) Rechtskroniek voor het Notariaat: deel 8, Brugge, Die Keure, 2006, (143) 156, nr. 37. 270 T. VAN SINAY, “Enkele actuele topics inzake boedelbeschrijving”, T.Not. 2005, 267.
54
voorafgegaan of vergezeld door de betekening van het vonnis van de vrederechter, zal dus geen voldoende grondslag bieden om de dwangsom te verbeuren271. HOOFDSTUK 7. Conclusie 70-.
Art. 1184 verschaft aan de notaris de mogelijkheid om zich bij moeilijkheden
gedurende de boedelbeschrijving rechtstreeks tot de vrederechter te wenden, om deze tussengeschillen door hem te laten beslechten. De procedureregels en vormvoorschriften die van toepassing zijn op het aanhangig maken van een dergelijk verzoek bij de vrederechter, blijven echter voor onduidelijkheid zorgen, aangezien art. 1184 Ger.W. terzake geen enkele aanduiding bevat. De vraag welke vrederechter territoriaal bevoegd is bijvoorbeeld blijft in praktijk onopgelost. Gaat men echter uit van het principe dat de wetgever deze vormvrijheid gewild heeft, precies om voor de notaris een aparte procedurevorm te creëeren die het hem mogelijk moet maken zich zo vlot mogelijk tot de vrederechter “te wenden” teneinde zo snel mogelijk een oplossing te bekomen voor de moeilijkheden die op dat moment de correcte afhandeling van de boedelbeschrijving verhinderen272, dan is dit eigenlijk niet eens zo’n groot probleem. Een zekere mate van keuzevrijheid inzake de bevoegde vrederechter lijkt dan ook tot de mogelijkheden van de notaris belast met de boedelbeschrijving te behoren. 71.-
Ingevolge het arrest van het Benelux Gerechtshof van 29 november 1993273 is
het thans bovendien een uitgemaakte zaak dat de notaris beschikt over de vereiste hoedanigheid en het vereiste belang om ter nakoming van een rechterlijke bevel tot eedaflegging, het opleggen van een dwangsom te vorderen van de vrederechter. Gelet op de belangrijke functie die de eedaflegging in het kader van een procedure van boedelbeschrijving vervult als waarborg voor de oprechtheid van de verklaringen van partijen, en dit meer bepaald in het licht van de strafsanctie die door art. 226, 2e lid, Sw. op meineed wordt gesteld, is dit een evolutie geweest die zeker toegejuicht moet worden. Er is evenwel reeds een nieuwe ontwikkeling merkbaar: in een klein aantal beschikkingen van vrederechters werd de sanctie van de dwangsom op vergelijkbare wijze toegepast op andere situaties dan deze waarin een partij weigert om de eed, af te 271
D. STERCKX, “Difficultés de l'inventaire et astreintes” (noot onder Vred. Anderlecht,), Rev.not.b. 2007, (228) 229. 272 Zoals Rb. Brugge 26 september 1997, T. Not. 1998, 132, noot. 273 Benelux Hof 29 november 1993 nr. A 92/4, Tuypens/Van Hoorebeke, JT 1994, 415, concl. D'HOORE, G.; P.&B. 1994, 9, noot LINDEMANS, D.; RW 1993-94, 705, concl. D'HOORE, G.; T.Not. 1994, 458, concl. D'HOORE, G.
55
leggen, een verplichting waartoe zij nochtans op grond van de wet zelf gehouden is (art. 1183, 11°, Ger.W.). Aangezien dergelijke uitspraken in feite dezelfde doelstelling nastreven als die waarbij een partij onder verbeurte van de een dwangsom wordt verplicht om de eed af te leggen, met name een partij ertoe te dwingen om aan haar wettelijke en door Cassatierechtspraak bevestigde plicht tot loyale medewerking aan te totstandkoming van de dwangsom tegemoet te komen, is er geen enkele reden om deze vernieuwende rechtspraak af te wijzen. Integendeel, hoogst waarschijnlijk zij zal er toe bijdragen dat de maatregel van boedelbeschrijving in praktijk meer toegepast zal worden, nu de notaris een efficiënt middel in handen heeft om het hoofd te bieden aan om het even welk obstructief gedrag van een partij die de boedelbeschrijving geen warm hart zou toedragen. 72.-
Uit het bovenstaande mag evenwel niet afgeleid worden dat de leer dat de eed
onrechtstreeks door middel van een dwangsom kan worden afgedwongen, zonder enig probleem in ons rechtssysteem toegepast wordt. Naast het feit dat sommige auteurs zich vragen stellen bij de toelaatbaarheid van het door middel van een dwangsom afdwingen van een moreel geïnspireerde verklaring of bevestiging (bv. in het licht van het door art. 8.1. E.V.R.M. gewaarborgde recht op morele integriteit of intimiteit van een persoon)274, bestaat er in de rechtspraak geen eensgezindheid over de vraag wie de begunstigde is van een verbeurde dwangsom. Sommige vrederechters kennen het voordeel van de dwangsom toe aan de notaris, anderen aan de massa en nog andere aan de gewillige of medewerkende partij(en). Vaak zijn beschikkingen ook gewoon stilzwijgend op dit punt, in welk geval, bij gebreke aan een verduidelijking door de vrederechter over wie de belanghebbende schuldeiser is van de door de dwangsom gesanctioneerde verbintenis, uit een letterlijke interpretatie van art. 1385quater Ger.W. volgt dat de dwangsom moet toekomen aan de notaris, die immers als verzoekende partij is opgetreden en de dwangsom heeft bekomen. HOOFDSTUK 8. Dankwoord Mijn oprechte dank gaat uit naar mevrouw I. Van Der Linden voor het lezen van de voorlopige versie van deze masterproef en voor haar aanwijzingen en ideeën om deze te verbeteren 274
F. DEBUCQUOY,”Ghi wilt met macht, Heer Grave, dwinghen, den gheest dien gheen en dwinghen can? ...” (noot onder Vred. Maaseik 5 april 2000), T.Not. 2002, 685-695.
56
HOOFDSTUK 9. Bibliografie BIBLIOGRAFIE I. Wetgeving Benelux-Overeenkomst houdende eenvormige wet betreffende de dwangsom,
•
BS 20 februari 1980 •
Wet van 16 maart 1803 tot regeling van het notarisambt, Bull., 258, nr. 2440.
•
Wet
houdende
goedkeuring
van
de
Benelux-Overeenkomst
houdende
eenvormige wet betreffende de dwangsom, en van de Bijlage (eenvormige wet betreffende de dwangsom), ondertekend te 's-Gravenhage op 26 november 1973, BS 20 februari 1980 II. Rechtspraak Internationaal •
Benelux Hof 29 november 1993 nr. A 92/4, Tuypens / Van Hoorebeke, JT 1994, 415, concl. D'HOORE, G.; P&B. 1994, 9, noot LINDEMANS, D.; RW 1993-94, 705, concl. D'HOORE, G.; T.Not. 1994, 458, concl. D'HOORE, G.
Nationaal •
Cass. 29 oktober 1973, Arr.Cass. 1974, 237; Pas. 1974, I, 221; Rev.not.b. 1973, 627.
•
Cass. 8 december 1981, Arr.Cass. 1981-82, 486; Bull. 1982, 479, noot; Pas. 1982, I, 479, noot; T.Not. 1984, 52, noot CELIS, R.
•
Cass. 15 oktober 1987, Arr.Cass. 1987-88, 191; Bull. 1988, 178; JT 1988 (verkort), 268; Pas. 1988, I, 178; RW 1987-88 (verkort), 1346; T.Not. 1988, 311.
•
Cass. 21 februari 1990, Arr.Cass. 1989-90, 799; Bull. 1990, 716; Pas. 1990, I, 716; Rev.dr.pén. 1990, 673, noot.
•
Cass. 27 maart 1992, AR 7370, Tuypens / Van Hoorebeke, Beyer en Tuypens, Arr.Cass. 1991-92, 730; Bull. 1992, 682; Pas. 1992, I, 682.
•
Cass. 15 februari 1994, RW 1994-95, 122, noot.
•
Cass. 17 juni 1994, AR 7370, Tuypens / Van Hoorebeke, Arr.Cass. 1994, 631; Bull. 1994, 618; Pas. 1994, I, 618; R.Cass. 1994, 320, noot VAN HERREWEGHE, V.; RW 1994-95, 1036.
•
Cass. 22 oktober 1996, Arr.Cass. 1996, 950; Bull. 1996, 1015; Pas. 1996, I, 1014; RW 1997-98, 637, noot VAN OVERBEKE, S., T.Not. 1998, 450.
57
•
Cass. 26 januari 1999, Arr.Cass. 1999, 85; Bull. 1999, 89; T. Not. 2000, 404.
•
Cass. 15 juni 1999, Arr.Cass. 1999, 838; Bull. 1999, 867; Div. Act. 2000, 8; J.L.M.B. 2000, 1076, noot BOURSEAU, R.; R. Cass. 2000, 312, noot VAN SINAY, T.; Rev.not.b. 2001, 738, noot STERCKX, D.; T. Not. 2001, 260, noot.
•
Cass 14 maart 2003, Arr.Cass. 2003, 629; Not.Fisc.M. 2005, 60, noot VAN SINAY,
•
T.; Pas. 2003, 524; Rev.trim.dr.fam. 2004, 1157.
Cass. 14 oktober 2003, Arr.Cass. 2003, 1858; Pas. 2003, 1603; Rev.trim.dr.fam. 2004, 1160, noot; RW 2003-04, 1265, noot TRAEST, M., T.Not. 2005, 270, noot; T.Strafr. 2004, 166.
•
Cass. 25 november 2003, Arr.Cass. 2003, 2194; Pas. 2003, 1897; Rev. trim.dr.fam. 2005, 620; T.Not. 2005, 268.
•
Antwerpen 22 mei 1995, RW 1995-96, 456.
•
Antwerpen 4 februari 1998, Limb. Rechtsl. 1998, 174.
•
Gent 20 oktober 1998, AJT 1999-00, 46.
•
Bergen 14 juni 2004, TBBR 2006, 167.
•
Gent 9 februari 2006, Rev.not.b. 2007, 158
•
Antwerpen 14 januari 2008, RABG 2008, 757.
•
Rb. Dendermonde 22 maart 1973, Rev.not.b. 1974, 478, noot THUYSBAERT.
•
Rb. Gent 1 maart 1993, T.Not. 1994, 473, noot F. BLONTROCK
•
Rb. Hasselt 29 november 1993, Limb.Rechtsl. 1994, 228, T.Not. 1994, 471.
•
Rb. Brugge 26 september 1997, T.Not. 1998, 132, noot.
•
Corr. Gent 19 december 2002, T.G.R. 2003 167.
•
Rb. Brussel 29 april 2008, RW 2008-09, 937.
•
Vred. Westerlo 2 april 1986, RW 1986-87, 604.
•
Vred. Gent 28 september 1987, T.Vred. 1990, 28, noot.
•
Vred. Kortrijk 27 januari 1988, T.Not. 1988, 94.
•
Vred. Brugge 7 september 1989, T.Not. 1991, 217.
•
Vred. Hasselt 6 november 1991, T.Not. 1992, 6.
•
Vred. Antwerpen 24 september 1992, T.Not. 1992, 475.
•
Vred. Izegem 30 september 1992, T.Not. 1993, 112, noot.
•
Vred. Torhout 21 december 1995, T.Vred. 2002, 440. 58
•
Vred. Roeselare 28 mei 1996, RW 1997-98, 994, noot MOSSELMANS, S.
•
Vred. Fosses-la-Ville 18 juli 1996, Rev.not.b. 1996, 459, noot LEDOUX, J.
•
Vred. Virton 27 juni 1997, Rev.not.b. 2000, 19, noot D.S.
•
Vred. Zelzate 25 januari 2000, T.Not. 2005, 271.
•
Vred. Westerlo 17 maart 2000, T.Not. 2001, 262.
•
Vred. Maaseik 5 april 2000, T.Not. 2002, 683, noot DEBUCQUOY, F.
•
Vred. Maaseik 13 oktober 2000, AJT 2000-01, 941; T.Not. 2000, 610, telkens met noot DEBUCQUOY, F.
•
Vred. Leuven 6 december 2001, T.Vred. 2003, 175.
•
Vred. Mouscron-Comines-Warneton 10 juni 2003, Rev.not.b. 2004, 214.
•
Vred. Waver 22 november 2004, Div.Act. 2007, 13, noot CARRE, D.
•
Vred. Zottegem-Herzele 13 december 2005, T.Not. 2006, 284, noot VAN SINAY,
T.
•
Vred. Brasschaat 11 april 2006, T.Not. 2007, 86.
•
Vred. Anderlecht 17 oktober 2006, Rev.not.b. 2007, 226.
•
Vred. Fosses-la-Ville 14 november 2006, Rev.not.b. 2007, 218.
•
Vred. Zottegem 16 januari 2007, T.Not. 2008, 493.
•
Vred. Charleroi 28 februari 2007, Rev.not.b. 2007, 229.
III. Rechtsleer (Bijdragen in) boeken, verzamelwerken en reeksen •
AUMANN, F., “Proces-verbaal van opening van werkzaamheden. De inventaris en het verzamelen van de inlichtingen. Voorafgaande schattingen” in Koninklijke Federatie van Belgische Notarissen (eds.), Vereffening-verdeling, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen België, 1992, 41-68.
•
BALLON, G.L., Dwangsom in APR, Gent, E. Story-Scientia, 1980, 110p.
•
BIHET, M., “La collecte des informations” in Fédération Royale des Notaraires de Belgique (ed.), La pratique du partage judiciaire. Journée de recyclage de la Commission régionale francophone 1986, E. Story-Scientia, 1987, 45-50.
•
DESCHAMPS, S., “Le notaire commis et son juge civil” in J. VAN COMPERNOLLE en
J.L. LEDOUX (eds.), Le notaire, le juge et l’avocat - Heurs et
malheurs du notaire commis, Brussel, Bruylant, 1996, 44-79. •
ENGELS, C., “Gerechtelijk privaatrecht in verband met het notariaat. Verzegeling en ontzegeling, boedelbeschrijving, vereffening en verdeling” in 59
H. CASMAN, C. ENGELS, A. HEYVAERT, M. PUELINCKX-COENE, en P. SENAEVE, Notariële Actualiteit nr. 12 – Familiaal vermogensrecht, Die Keure, Brugge, 2002, 91-123. •
ENGELS, C., “Verzegeling – boedelbeschrijving – vereffening” in UGent. Faculteit Rechtsgeleerdheid, Instituut notarieel recht (ed.) Rechtskroniek voor het Notariaat: deel 8, Brugge, Die Keure, 2006, 143-177.
•
DE
WULF,
C., BAEL, J., DEVOS, S. en DE DECKER, H., Het opstellen van
notariële akten, 2e herw. ed., Mechelen, Kluwer, 2007, 4v. (in 6 delen). •
GREGOIRE, M. en WAUTERS, C., “Le notaire commis en second” in La pratique du partage judiciaire. Journée de recyclage de la Commission régionale francophone 1986, Fédération Royale des Notaraires de Belgique (ed.), E. Story-Scientia, 1987, 175-182.
•
LAENENS, J., “De territoriale bevoegdheid van de vrederechter” in M. VERRYCKEN, G. VAN OOSTERWIJCK, J. LAENENS en W. LAMBRECHTS Taak en bevoegdheid van de vrederechter, Brussel, Ced.Samsom, 1979, 213-239
•
MAHIEU, G. “L’inventaire” in Rep. Not., XIII, boek I, titel II, Brussel, Larcier, losbl. (1april 1985), 1-71.
•
RENCHON, J., “Les devoirs et pouvoirs du notaire commis aux fins de la poursuite des opération” in J.F. TAYMANS, en J. VAN COMPERNOLLE (eds.), Les incidents du partage judiciaire: problèmes concrets, solutions pratiques, Brussel, Bruylant, 2001, 41-58.
•
RENS, J.L., “Bijzondere rechtsplegingen” in A. FETTWEIS, E. GUTT, E. KRINGS, A. LEPAIGE en M.
STORME,
Handboek voor gerechtelijk recht,
Antwerpen, Standaard Wetenschappelijke Uitgeverij, 1979, 246 p. •
SAGAERT, V., “Actuele ontwikkelingen inzake notarieel procesrecht: verzegeling, boedelbeschrijving, vereffening en verdeling” in C. CASTELEIN en L. WEYTS, Notariële nieuwigheden 2004-2005, 103-137.
•
SENAEVE, P., “De dwangsom in het personen – en familierecht” in De dwangsom: referatenbundel van de studiedag Jura Falconis 8 maart 1998, Leuven, Jura Falconis Libri, 1998, 83 – 115.
•
TAELMAN, P., “De notaris en de dwangsom”, in J. BAEL, H. BOCKEN, S. DEVOS, C. ENGELS, P. VANDENBERGHE en A. WYLLEMAN, Liber amicorum Christian De Wulf, Brugge, die Keure, 2003, 345-353.
60
•
VANBOCKRIJCK, H., “Vereffening en verdeling van het gemeenschappelijk vermogen na echtscheiding” in L. WEYTS, en C. CASTELEIN (eds.), Capita selecta notarieel recht, Leuven, Universitaire Pers Leuven, 2006, 17-58.
•
VAN COMPERNOLLE, J., “La commission du notaire par justice: typologie et principes généraux” in J. VAN COMPERNOLLE en J.-L. LEDOUX (eds.), Le notaire, le juge et l’avocat - Heurs et malheurs du notaire commis, Brussel, Bruylant, 1996, 4-38.
•
VAN COMPERNOLLE, J., “Désignation, compétence et impartialité du notaire. auxiliaire de justice” in J.F. TAYMANS, en J. VAN COMPERNOLLE (eds.), Les incidents du partage judiciaire: problèmes concrets, solutions pratiques, Brussel, Bruylant, 2001, 11-24.
•
VAN OPSTAL, I., “De rol van de notaris bij de gerechtelijke vereffeningverdeling” in Verslagboek Notarieel Congres Antwerpen 23-24 september 1999,
De
notaris
en
de
conflictbeheersing,
Antwerpen,
Kluwer
rechtswetenschappen, 1999, 324-359. •
VAN REEPINGHEN, C., Rapport sur la réforme judiciaire, Brussel, Belgisch Staatsblad, 1964, 543 p.
•
VAN
SINAY,
T. en VERSTAPPEN, J., Boedelbeschrijvingen inzake familiaal
vermogensrecht en faillissement,, Gent, Mys en Breesch, 1993, 298p. •
VAN
SINAY,
LEMMENS
met
T., “Artikel 1184 Ger.W.” in R. DE CORTE, J. LAENENS, P.
en D. LINDEMANS, Gerechtelijk recht: artikelsgewijze commentaar
overzicht
van
rechtspraak
en
rechtsleer,
Antwerpen,
Kluwer
rechtswetenschappen, losbl., afl. 66 (3 oktober 2005), 1-13. •
VAN SINAY, T., “Art. 1180-1181 Ger.W” in R. DE CORTE, J. LAENENS, P. LEMMENS
en D. LINDEMANS, Gerechtelijk recht: artikelsgewijze commentaar
met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer rechtswetenschappen, losbl., afl. 64 (30 maart 2005), 1-8. Tijdschriftartikels •
BLONTROCK,
F.,
[Kan
een
notaris
gedwongen
worden
tot
inventariseren?], T.Not. 1994, 475-478. •
CARRE, D., “L'étendue d'une mesure d'inventaire concernant des époux en instance de divorce”, Div. Act. 2007, 16-19.
•
CASMAN, H., “Les mesures conservatoires”, Div. Act. 2005, 84-90. 61
•
CUISINIER, C., “Dix écueils en matière d'inventaire”, Rev.not.b. 2007, 548570.
•
DEBUCQUOY, F., “Il faut veiller à ce que le serment ne soit pas protégé”, AJT 2000-01, 943-945; T.Not. 2000, 614-619
•
DEBUCQUOY, F.,”Ghi wilt met macht, Heer Grave, dwinghen, den gheest dien gheen en dwinghen can? ...” (noot onder Vred. Maaseik 5 april 2000), T.Not. 2002, 685-695.
•
ENGELS, C. “Art. 1184 Ger. W.: het enig geval waarin alleen de notaris bevoegd is om zich tot de vrederechter te wenden”, T.Not. 1975, 4-15.
•
Con. Adv. Gen. D’HOORE voor Benelux Gerechtshof 29 november 1993, RW 1993-94, 705-709.
•
LEDOUX, J., noot onder Vred. Fosses-la-Ville 18 juli 1996, Rev.not.b. 1996, 461-462.
•
STERCKX, D., “Le faux serment et la teneur de l'inventaire”, Rev.not. b. 2001, 380-388.
•
STERCKX, D., “Difficultés de l'inventaire et astreintes” (noot onder Vred. Anderlecht,), Rev.not.b. 2007, 228-229.
•
TAELMAN, P., “Tabula rasa” (column Gerechtelijk Recht), TRD&I 1994, 141142.
•
VAN DEN EYNDE, P., PARISIS, J., DE PAGE, P. en TAYMANS, J., “Le partage judiciaire - Quelques questions pratiques”, Rev.not.b. 1991, 226-270.
•
VAN DROOGHENBROECK, J., “L'inventaire préalable à liquidation-partage: comment lever les blocages?”, (noot onder Vred. Fosses-la-Ville 14 november 2006), Rev.not. b. 2007, 220-225.
•
VAN HERREWEGHE, V., “Wasdom van de dwangsom” (noot onder Cass. 17 juni 1994 (Tuypens/ van Hoorebeke), R. Cass. 1994, 319-320.
•
VAN HOVE, E., “Kan een partij die weigert de eed af te leggen bij het slot van een boedelbeschrijving in rechte daartoe gedwongen worden?”, T.Not. 1992, 3-5.
•
VAN SINAY, T., “Boedelbeschrijving: waarborgen en sancties”, R. Cass. 2000, 304-312.
•
VAN SINAY, T., “Boedelbeschrijving, ontzegeling en eedaflegging”, T.Vred. 2002, 443-447.
62
•
VAN SINAY, T., “Enkele actuele topics inzake boedelbeschrijving”, T.Not. 2005, 239-267.
•
VAN SINAY, T., “Men moet niet kwistig omspringen met de verplichting tot eedaflegging - De boedelbeschrijving sensu lato”, Not.Fisc.M. 2005, 62-73.
•
VAN SINAY, T., noot onder Vred. Zottegem-Herzele 13 december 2005, T.Not. 2006, 287-288.
•
VAN SINAY, T., “Afsluiting van inventaris en eedaflegging”, T.Not. 2007, 9298.
•
VAN SINAY, T., “De vrederechter en de boedelbeschrijving”, T.Vred. 2007, 52-73.
•
WYLLEMAN, A., “Onwil, vertraging en misverstand in de procedure tot gerechtelijke verdeling na echtscheiding”, AJT 1995-96, 207-224.
63