Bloktoets 50103 Beweging en Sturing 3 juni 2011 Op ondP.rstaand plaatje zijn de hersenvliezen getekend ten opzichte van hel bot van de schedel (4) en de huid
(5).
1. O e met 7 aan geg even structuur rs de: 1.
2. 3.
Arachnoidea mater Dura mater Pia mater
2. in welk hersenvlies lop en de cerebrale arterien? 1. Arachnoidea mater
2. 3.
Dura mater Piamater
3. Wat voor een soort hematoom ontstaat als de a. meningea media s cheurt? 1. Epiduraal hematoom 2. Intraduraal hematoom 3. Su bdu raal hematoom 4. De thalamus Is deel van het: 1. Dieneephalon
2.
Mesencephalon
3.
Telenceph alon
5. De tractus corticospinalis lateralis stuurt aan: 1. De zenuw naar de spieren van de h and 2. De zenuw naar de spieren van de mond 3. De zenuw naar de spieren van de romp
3
Bloktoets 50103 Beweging en Sturing 3 juni 2011 In het onderstaande plaalje ziet u een MRI van de hersenen.
6. lioeveel ventrikels zlet u? 1. 3 2.
4
3.
5
7. Welke somalosensibele informatie hoort bij de gnostische sensibiliteit? 1. Fijne tast 2. Pijn
8. Wat is een functie van de insula? 1. Cortexgebied betrokken bij gehoor 2. Cortexgebied belrokken bij geur 3. Cortexgebied betrokken bij smaak
9. Een patiênt heeft een tumor in de linker basale ganglia. Aan welke kant van het lichaam zal de stoornis van de motoriek optreden ?
1. 2.
3.
Links Links en rechts Rechts
4
Bloktoets 50103 Beweging en Sturing 3 juni 2011 In onderstaand plaatje ziet u een plaatje van het ruggenmerg.
1 2 3
10.Met nummer 1. wordt het spinale ganglion aangegeven. Wat is de inhoud van het ganglion? 1. Cellichamen van motorische neuronen 2. Cellichamen van sensorische neuronen
11. De functie van de collic-ulus inferior heeft te maken met 1. Auditieve reflexen 2. Visuele reflexen
12. Een van de diepe kernen van het cerebellum is de nucleus dentatus. Waar vandaan ontvangt de nucleus dentatus zijn input? 1. 2.
Cortex cerebellum Pons
13. De conus medularis ligt in het wervelkanaal ter hoogte van wervellichaam: 1. 2. 3.
lumbale 1 lumbale 3 Thoracale 10
14. De volgende verschijnselen passen bij een Brown-Séquard syndroom op niveau Th 10. 1. Contralaterale. gnostische sensibiliteit stoornis en contralaterale vitale sensibiliteitstoornis 2. Contralaterale gnostische sensîbiliteitsstoornis en ipsilaterale vitale sensibiliteitstoornis 3. lpsilaterale gnostische sensibiliteit stoornis en contralaterale vitale sensibiliteitstoornis
5
Bloktoets 50103 Beweging en Sturing 3 juni 2011 15. Bij een dwarslaesie met een sensibele grens op dermatoomniveau Th10 zijn de sensibele sloornissen aanwezig vanar: 1. Vanaf de bovenbenen tot de lenen 2. Vanaf de navel tot de tenen 3.
Vanaf de tepel tot de tenen
16. Bij neurologische onderzoek van een patiênt die 6 maanden geleden een totale dwarslaesie op niveau Th 8 heeft opgelopen vindt u aan beide benen: 1. Hypertonie 2. Hypotonie
17. Bij neurologische onderzoek van een patiênt die 6 maanden geleden een totale dwarslaesie op niveau Th 8 heeft opgelopen vindt u aan beide benen: 1. Een plantalre voetz.ootreflex 2. Een voetzool reflex volgens Babinski
18. Bij neurologische onderzoek van een patiênt die 6 maanden geleden een totale dwarslaesie op niveau Th 8 heeft opgelopen vindt u aan beide benen: 1. Verhoogde reflexen 2. Verlaagdereflexen
19. Een 64-jarige vrouw krijgt per acuut minder kracht in haar rechter arm en been en moeite met het vinden van de juiste woorden. De meest waarschijnlijke oorzaak is een infarct in het stroomgebied van de linker: 1. Artaria eerabri anterior 2. 3.
Arteria cerebrl media Arteria cerebri posterlor
20. Een 58-jarige vrouw heeft plots uitval van de linkerkant va n het gezichtsveld (hemianopsie). Dit blijkt te berusten een herseninfarct. De afwijking zit meest waarschijnlijk In de: 1. Frontaal kwab 2.
Occipitaal kwab
21. Een 48-jarige man heeft uitstraling in het rechterbeen en bemerkte krachtsverlies in het linker been. Bij lichamelijk onderzoek is er verminderde kracht van het rechterbovenbeen. Daarnaast zijn er geveelsstoornissen In het L4 dermatoom. U verwacht gezien bovenstaande bevindinge"' dat de kniepeesreflex is: 1. Verhoogd 2. Verlaagd
6
Bloktoets 50103 Beweging en Sturing 3 juni 2011 22. Bij een patiênt met een aangezichtsverlammlng rechts is er bij onderzoek een goede oogsluiting van het rechter oog, maar hij kan de rechtermondhoek niet goed optrekken. Deze b ev i n dingen passen het best bij een laesie in het: 1. Centraal zenuwstelsel 2. Perifeer zenuwstelsel
23.Een 46-jarige man krijg! plots een doof gevoel in zijn rechterarm en op hetzelfde moment bemerkt hij dat zijn rechter mondhoek afhangt. Hij kan niet goed zeggen wat hij bedoelt en moet zoeken naar woorden. Hij begrijpt de dingen wel goed als er tegen hem gesproken word. Deze spraakstoornis past het besl bij: 1. Broca afasie 2. Wemicke afasie
24.Bij een patiênt met krachtsver mindering In het rechter bee, geeft aan dat het rechterbeen veel dunner is geworden. Bij onderzoek is er duidelijke atrofie van het rechteronderbeen te zien. Atrofie past het best bij een laesie in het : 1. Centrale zenuwstelsel 2. Perifere zenuwstelsel
25. De contractie van een een type 1 spiervezels verloopt: 1. Langzaam
2.
Snel
26. De vermoeibaarheld van type 1 spiervezels is ke nmerke nd Er is sprake v an: 1. Grote (snelle) vermoeibaarheld 2. Kleine (langzame) vermoeibaarheid .
27. De hoogste kracht kan een spier leveren tijdens:
Concentrische contractie lsokinetische contractie lsometrische contractie 3.
1.
2.
28. De wervelkolom heeft 3 natuurlijke krommingen. Wat is de natuurlijke kromming van de halswervelkolom? 1. Kyfose 2. Lordose 3. Scoliose
29. De beweeglijkheid van de wervelkolom verschilt per deel . Welke deel van de wervelkolom is bijna aUeen In staat om te buigen en te strekken? 1, Cervicaal 2. Lumbaal 3. Thoracaal 7
Bloktoets 50103 Beweging en Sturing 3 juni 2011
30. Welke beweging ontstaat in de wervelkolom als alleen de linker
m.
erector spinae
samentrekt? 1. Extensie 2. Laterollelde
3. Rotatie
31. Nynke komt ongelukkig ten val bij hel hockeyen. Op de Spoedelsende Hulp wordt Nynke onderzocht door een de SEH arts. Er wordt gesproken over een unhappy triad. Naast meniscusletsel bestaat een unhappy triad uit: 1. Letsel van de laterale collaterale band en de achterste kruisband 2. Letsel van de mediale collaterale band en de voorste kruisband
32. Rene heeft sinds de voetbalwedstrijd van vorige week zaterdag nog steeds last van zijn knie. Soms heeft hij hel idee dat hij zijn knie niet meer kan bewegen. Dan moet hij even stilstaan. zijn knie buigen en strekken en ema kan hij weer normaal lopen. Wat is er meest waarschijnlijk aan de hand? 1. Collateraal bandletsel mediaal
2. Meniscus letsel 3. Voorste Kruisband letsel
33. Erik rijdt f(ontaal met zijn auto op een file. Bij dé botsing raakt hij met zijn linker scheenbeen het dashbord Na bevrijding door het de brandweer klaagt Erlk over ziin linker knie. Welk letsel van de knie is het meest waarschijnlijk? 1. Achterste kruisband letsel 2. Collateraal band letsel lateraal 3. Collateraal band letsel mediaal
4. Voorste Kruisband letsel
34.Kees (man 40 jaar) komt op de poli van de traumatoloog, in verband met persisterende knieklachten na een val bij het sklën. Bij lichamelijk onderzoek blijkt er een gescheurde voorste kruisband te zijn. Welke behandeling zal je voorkeur hebben en zal je daarom Kees adviseren ?
1. Conservatieve behandeling met fysiolherapeutische begeleiding 2. Een kruisbandreconstructie middels de zogenaamde pateliapees plastiek
35. Sandra valt bij het paardrijden en komt precies op haar elleboog terecht. Op de SEH wordt een röntgenfoto gemaakt. Er blijkt een olecranon fractuur te zijn. Welk functieverlies is aanwezig? 1, Sandra kan haar elleboog niet actief bulgen
2. Sandra kan haar elleboog niet actlef strekken
8
Bloktoets 50103 Beweging en Sturing 3 juni 2011 36. Een sp ierspoel ligt
1. In serie met de intrarusale vezels 2. Parallel met de intrafusale vezels
37.Een spierspoel vuurt 1. Als de spanning in de spier stijgt 2. Als de sp ier g e rekt wo rdt
38. De afferente informatie uit de sp ierspoel wordt 1. Alleen monosynapti sch overge bracht op het alfa-motoneuron 2. Monosynaptisch en multisynaptisch overgebracht op het alfa-motoneuron
39.Ais een lop ende persoon op het strand op een punaise stapt 1. Treden de flexierefl·ex EN de ge k ru iste strekreflex i n werki ng 2. Treedt de flexiereflex in werking 3. Treedt de gekruiste strekreflex in werking
40. Een vrouw van 43 heeft een syn droo m van Homer rechts. Wat is de meest waarschijnlijke oorzaak? U overweegt een aant al mogelijkheden behalve ,
1. Een le asi e van de plexus brachialis 2. Een afwijking van plexus caroticus 3.
Een leasie in de linker he mi sfeer
41. Het gevoel van opwaartse zelfbeweging dat we meestal krijgen wanneer we in een lift van de beg ane grond naar de 5de verdieping gaan, wordt veroorzaakt door stimulatie van: 1. De horizontale semicirculaire kanalen 2. De sacculi 3.
De utriculi
4. De verticale semidrculaire kanalen
9
Bloktoets 50103 Beweging en Sturing 3 juni 2011 42. Meneer Kuipers is duizelig en heeft last van ruimtelijke desoriêntatie. Hij voelt zich mi ssel ij k
en kan niet goed lezen. Onderstaande figuur i s een registratie van de spontane bewegingen van zijn rechter oog terwijl hij met zijn hoofd stil gewoon rechtop zit.
tReehts
A
�-0 ���-J�� ""'-.i "--. \ B
Bij meneer Kuipers is meest waarschijnlijk sprake van: 1. 2. 3. 4.
Ee n beschadiging van de linker pariêtale cortex Een laesie van de rechter n. abducens E en ontsteking van het linker labyrinth Letsel van het rechter horizontale blikcentrum
43. Wat voor motorneuronen bevat de nucleus abducens? 1. Alleen centraal mo tor sc he n euron en 2. Alleen perifeer motorische neuronen 3. Centrale en perifere motorische neuronen
i
44. Een centrale patroongenerator is: 1. 2. 3.
Een motorische controle-lus door het cerebellum of de basale ganglia Een groep neuronen die in staat zijn om ritmische bewegingen te produceren Een groep neuronen In de motorische hersenschors die te gelijk ert ijd vuren
45. De coordinatie (c.q. samenwerking) tussen de diversen armspieren tijdens het oppakken van een kopje koffie is in vooral afhankelijk van: 1. De occipitale cortex 2. Het cerebellum 3. He t rugge n merg
46. Een motorische afasie duidt op een probleem in de: 1. 2.
Frontale cortex Parietale cortex
47. De sensibiliteit van het aangezichtsdeel rond de bovenkaak wordt verzo rgd door de: 1. 2. 3.
Eerste tak van de nervus trigeminus (V1) Nervus facialis Tweede tak van de nervus trigeminus (V2) 10
Bloktoets 50103 Beweging en Sturing 3 juni 2011
48. Oe aseenderende gnostische sensiblllteitsbanen lopen in het ruggenmerg: 1. Aan de dorsale zijde 2. Aan de laterale zijde 3. Aan de ventrale zijde 49.1n welk mullimadaal associatiegebied vindt integratie plaats tussen de visuele en de somalosensorische informatie? 1. Occipitale cortex 2. Parietale cortex 3. Temporale cortex
50. Welk deseenderend systeem is
bij uitstek geschikt om de fijne oog handmotoriek/coordinatie te ondersteunen: 1. Het laterale systeem 2. Het mediale systeem
51. Het tweede
sensibele neuron van de vitale sensibiliteit loopt van:
1. Achterhoorn naar thalamus
2. Medulla oblongata naar thalamus 3. Van thalamus naar sensibele oortex 52. Mw. P heeft een beroerte die wordt gekenmerkt door een hemiparese links (arm erger getroffen dan been) en een sterk gestoorde propriocepsis i n de linker lichaamshelft. Afgaande op deze verschijnselen kun je de stoornis lokaliseren in de volgende hersenkwabben: 1 . Frontaal + pariêtaal 2. Frontaal + temporaal 3. Parletaal + temporaal 53. Herpes zoster (gordelroos) wordt veroorzaakt door een virale infectie uitgaande van: 1. Oe achterhoorn 2. De achterstreng 3. Het dorsale ganglion 54. De lemnlscus medialis behoort tot het: 1. Gnostische sensibele systeem 2. Mediale motorische systeem 3. Vilale sensibele systeem 55. Wanneer
de propriocepsis biJ een padent wordt onderzocht dan test je hiermee de
1. Gnostische sensibiliteit
2. Vitale sensibiliteit
11
Bloktoets 50103 Beweging en Sturing 3 juni 2011
Pas op u gaat nu over
op een ander
type vragen!
EXTENDED MATCHING
Spieren Bovenste Extremiteit
(11p)
Hieronder zie je een lijst met spieren van de bovenste extremiteit (de arm) Antwoordopties:
A. B. C. D. E. F. G. H.
m. biceps brachli m. brachloradialis m. deltoideus m. extensor carpi ulnaris m. extensor dlgltorum m. Oexor carpl radlalls m. Oexor digltorum longus m. latissimus dorsi
I. m . peetoralis major J. m. serratus anterior K. m. trapezius L m. triceps brachil
Beantwoord de vragen hieronder met de antwoordopties uit de lijst hierboven. De getallen tussen haakjes geven het maximaal aantal antwoorden aan.
1
2 3 4 5
Welke spieren buioen de ellebooq? Welke spieren ziin actief biiabductie van de arm? Welke spieren worden door de nervus ra dialis geïnnerveerd?
(2) (2) (3)
Welke spieren lopen van de römp naar de
(2)
humerus? Welke spieren liggen in het dorsale compartiment
(2)
van de onderarm?
12
Bloktoets 50103 Beweging en Sturing 3 juni 2011 Spieren Onderste Extremiteit
( 13p)
Hieronder zie je een lijst met spieren van de onderste extremiteit (het been) Antwoordopties: A. m. adductor longus B. m. adductor magnus C. m. biceps femoris 0. m. gastrocnemlus E. m. gluteus maximus F. m. gracilis G. m. rectus femoris H. m. sartonus
I. m. s emi membranosu s J. m. semitendinosus K. m. sofeus
L. m. tlblalis ant eri or M. m. vastus intermedius N. m. vastus medialis
Beantwoord de vragen hieronder met de antwo ordopti es uit de lijst hierboven. De getallen tussen haakjes geven het maximaal aantal antwoorden aan. 6 7
8 9 10
Welke spi eren hebben een insertie op de knieschijf(patella)?
(3)
Welke spie r qeeft exorotatie van h et on derbeen?
(1) (2)
Welke spieren geven plantairflexie van de voet? Welke spie ren horen bij het mediale compart imen t
van het bovenbeen? Welke spieren hebben hun insertie in de ganzenvoet(pes anserinus)?
(3) (3)
13
Bloktoets 50103 Beweging en Sturing 3 juni 2011
Perifere zenuwen
A. B. C. D. E.
(18p)
n. cutaneus femoris antenor
n. cutaneus femoris lateralis n. cutaneus femoris medialis n.
cutaneus femoris postenor
n. femoralis
F. n. gluleus inferior
G. n. gluleus superior
H. n. obturalorius I.
J. K. l. M. N.
n. peroneus communis n. peroneus profundus n. peroneus superficialis n. saphenus n. suralis n. libialis
11
Welke zenuwen innerveren de dorsale zijde
(3)
12
van de voet? Welke zenuwen innerveren de flexor loge en
(3)
deexlensorloaevanhet h"
. ..
l?
Welke zenuwen innerveren de extensor loge
(3 )
14
en de laterale loae van het onderbeen? Welke huidzenuwen Z)jn afkomstig van de n.
(2)
15
femoralis? Welke huidzenuwen
(2)
16
afkomstia uil de olexus lumbosacralls? Welke zenuwen reiken tot in de voel?
(3)
17
Welke huidzenuw gaal door hel foramen
(1)
13
zljn rechtstreeks
lschiadicum?
14