Bloeien zonder sproeien
Kies voor een mens- en milieuvriendelijke gewasbescherming
Kies voor een mens- en milieuvriendelijke gewasbescherming
Bestrijdingsmiddelen hebben zonder meer een belangrijke bijdrage geleverd aan de uitbouw van een intensieve en productieve land- en tuinbouw. Het verzorgde en gediversifieerde aanbod dat we vandaag kennen, is onder meer daaraan te danken. In het verleden werd soms onvoldoende aandacht geschonken aan de negatieve bijwerkingen van die middelen op het milieu en de volksgezondheid. Dat is nu veranderd. Milieu- en consumentenorganisaties en ook de overheid oefenen steeds meer druk uit om het gebruik van bestrijdingsmiddelen zoveel mogelijk te beperken. Begrippen als ecologische duurzaamheid en voedselveiligheid hebben definitief hun intrede gedaan in de land- en tuinbouw. Ook de sector zelf werkt aan deze trend mee. De individuele land- en tuinbouwer wordt via allerlei kanalen aangespoord om het gebruik van bestrijdingsmiddelen terug te dringen. Uit onderzoek blijkt dat er efficiënter wordt omgesprongen met gewasbeschermingsmiddelen en dat alternatieve middelen en technieken meer doorgang vinden in de dagelijkse bedrijfsvoering. Met deze brochure willen KBC en ARGUS hun betrokkenheid bij deze problematiek onderstrepen en bijdragen tot een evenwichtiger voorlichting van de professionele gebruiker van bestrijdingsmiddelen. Parallel aan deze brochure werd een analoge brochure samengesteld voor particulieren, ‘Alternatieven voor sproeistoffengebruik in en om het huis’. Je leest er hoe de particuliere gebruiker onkruid en ongedierte aanpakt zonder bestrijdingsmiddelen. Leo van de Gender Directeur Communicatie
1
Inhoud
Inleiding ....................................................................... 3 Ziekten en plagen voorkomen is beter dan genezen .................................................. 5 Gezonde teelttechnische maatregelen ..................... 9 Diagnose als basis voor een verantwoorde gewasbescherming ................................................... 13 Niet-chemische bestrijding ...................................... 19 Voorzorgen bij chemische bestrijdingsmiddelen .. 29 Voorzorgen voor de kwaliteit van oppervlaktewater en drinkwater .................... 37 Voorzorgen ten aanzien van derden: aansprakelijkheid .......................................................41 Vlaams Milieuplan Sierteelt vzw: een voorbeeld van bewust omgaan met het milieu ........................51 Nuttige adressen en bronnen ................................. 55 Auteurs ...................................................................... 58
Kies voor een mens- en milieuvriendelijke gewasbescherming
Inleiding
Ziekten en plagen voorkomen is beter dan genezen. De moderne professionele teler is zich hiervan ten volle bewust. Het eerste deel van deze brochure beschrijft diverse preventiemaatregelen die de teler kan nemen. Het vergt van hem een continue aandacht voor het voorkomen van insleep of verspreiding. Niet alleen het teeltproces moet zo efficiënt mogelijk verlopen, maar ook de inkoop en het vermeerderen van planten moet hierop naadloos aansluiten. Er zijn grenzen aan wat men kan voorkomen en het is nagenoeg onmogelijk om een nulbesmetting te handhaven. Het is dan ook belangrijk om tijdig schadelijke besmettingen te herkennen. De moderne teler bouwt een ruime kennis op over het herkennen van ziekte- en plaagverwekkers en van de ziektesymptomen. Naast deze klassieke diagnoses leverde het wetenschappelijke onderzoek diverse mogelijkheden om in een zeer vroeg stadium aantastingen te detecteren. Momenteel is dit onderzoek zo ver gevorderd dat er reeds veel praktijktoepassingen bestaan. Deze brochure geeft een aantal zeer actuele voorbeelden. Aangezien besmettingen niet te vermijden zijn, is er altijd een gevaar op schade. Voor de teler is het daarom essentieel de frequentie en de omvang van ziekten en plagen onder controle te houden. Hierbij zijn diverse zowel biologische als fysische methoden bruikbaar. Deze brochure geeft hiervan bruikbare voorbeelden. Pas vanaf een zekere schadedrempel moet men onvermijdelijk overgaan tot curatieve bestrijdingen. Hier schuilt het grootste risico voor de leefomgeving. Vandaar dat de overheid de komende jaren focust op het terugdringen van het aanwenden van milieubelastende gewasbeschermingstechnieken en diverse regels oplegt en controleert bij het op de markt brengen en gebruiken van gewasbeschermingsmiddelen. Voortdurende aandacht moet blijven uitgaan naar het beperken van de risico’s. Hieronder worden tal van voorbeelden gegeven hoe zowel de leefomgeving als de gebruiker beschermd kan worden. De Vlaamse siertelers zien deze handelswijze niet als een last, maar eerder als een troef. Via het gezamenlijke initiatief ‘Vlaams Milieuplan Sierteelt vzw’ spelen zij hun milieubewustzijn uit op hun afzetmarkten. Doel en werkwijze hiervan worden kort beschreven. Het laatste deel ten slotte geeft een overvloed aan referenties, websites en adressen waar de geïnteresseerde lezer gedetailleerde informatie kan verkrijgen.
Eddy Volckaert Directeur Oost-Vlaamse Proefcentra
3
4
Kies voor een mens- en milieuvriendelijke gewasbescherming
Ziekten en plagen voorkomen is beter dan genezen
Gesloten systemen
Maatregelen voor personeel en bezoekers
Een goede gewasbescherming begint bij preventie. Het komt erop neer alle binnenkomende organismen zoveel mogelijk uit de kas te weren.
Mensen kunnen drager zijn van plagen of schimmelsporen. Vooral bij gevoelige teelten neemt u het best enkele voorzorgsmaatregelen zoals speciale jassen voor bezoekers (reeds lang ingeburgerd in glasgroentebedrijven) of een ontsmettingsbak voor schoenen en laarzen. Doen er zich op het bedrijf besmettingen voor, dan moet iedereen altijd van de onbesmette naar de besmette zone werken om verspreiding te voorkomen.
Insectengaas in de verluchtingsramen Gaas aan de ramen kan tripsen en bladluizen buiten houden. Vooral luizengaas is zeer efficiënt: tot 95% minder invlieg. Ook bij trips is de invlieg dan duidelijk minder, maar als de plaag eenmaal in het gewas zit, heeft het gaas nog weinig effect. U plaatst het gaas het best verticaal aan de luchtramen (harmonica). Een horizontaal gaas boven in de kas laat nog te veel insecten door. Let wel, voor u het gaas aanbrengt eerst even controleren of dat teelttechnisch geen problemen oplevert. De aanwezigheid van gaas zorgt immers voor minder ventilatie en dus voor hogere temperaturen en luchtvochtigheid. Tripsgazen worden momenteel vooral toegepast bij jongplantbedrijven, bij bedrijven met plantjes die zeer gevoelig zijn voor bespuitingen met gewasbeschermingsmiddelen en bedrijven die een warm en vochtig klimaat nastreven.
Serredeuren sluiten
Maatregelen voor gereedschap Het gereedschap, bijvoorbeeld snijmessen, regelmatig ontsmetten.
Plantenmateriaal controleren Binnenkomend plantenmateriaal is een belangrijke bron van zieken en plagen. Dat geldt vooral voor stekken uit de zuiderse landen. Het is daarom zeer belangrijk binnenkomende planten zeer goed te controleren. Voor vele bedrijven kan het interessant zijn buiten de serre een aparte ontsmettingsruimte in te richten. Planten en karren kunnen daar een voorbehandeling krijgen met de nodige gewasbeschermingsmiddelen.
Deuren sluiten! Openstaande deuren zorgen voor tocht die vliegende insecten soms ver de serre inblaast. Tochtige plaatsen zorgen ook voor het ideale microklimaat voor mogelijk aanwezige spinthaarden, die droge lucht verkiezen voor een snelle populatieontwikkeling. Datzelfde gunstige klimaat vinden ze trouwens ook langs de paden en bij de verwarmingsbuizen.
5
Gezond uitgangsmateriaal Een strenge selectie Het opkweken van gezonde jongplanten begint al bij de moederplanten. Die moeten vrij zijn van ziekten en plagen. Dat vereist een strenge selectie bij de start en een voortdurende waakzaamheid daarna. Het gebruik van chemische plantenbeschermingsmiddelen, wegens onvolkomenheden bij geïntegreerde bestrijding, is hierbij niet altijd uit te sluiten. Insectendodende middelen zijn vaak nodig om virale infecties te vermijden. Een mooi voorbeeld daarvan is de bestrijding van bladluizen ter voorkoming van virusinfecties bij de moederplanten van chrysanten.
Gebruik van weefselteelt Een andere mogelijkheid is te vertrekken met jongplanten vermenigvuldigd door middel van weefselteelt. Als planten systematisch besmet zijn met virussen, schimmels, bacteriën of mycoplasmen, worden deze parasieten door de normale vermenigvuldigingsmethoden zoals stekken of scheuren gemakkelijk doorgegeven. Bij weefselteelt vertrekt men echter van de apicale meristemen van planten, dat is het ongedifferentieerd en snel vermenigvuldigend weefsel van de groeipunten. Dat weefsel is vrij van deze ziekteverwekkers. Deze meristemen, kleiner dan 1 mm, worden op een steriele en speciaal samengestelde voedingsbodem gebracht. De aldus verkregen planten vormen dan de basis voor gezonde moederplanten of worden na een periode van afharding gebruikt als uitgangmateriaal voor de verdere teelt. Met de hulp van weefselteelt kan het verkregen gezonde uitgangsmateriaal ook voor een langere periode van infecties
6
worden gevrijwaard als het als uitgangsmateriaal wordt gebruikt voor massaproductie, bijvoorbeeld bij de stek-van-stekmethode. Een voortdurende controle is hier wel onontbeerlijk.
Opletten bij aankoop Het kopen van latent zieke jongplanten vormt een steeds nieuwe bron van ziekten. Ziekten die bij de aankoop van de planten niet herkenbaar zijn, zullen bij het verdere teeltproces aanleiding geven tot grote problemen. Door de globalisering van de verkoop van planten en bloemen, worden ziekten en plagen verspreid. De telers moeten dan ook voortdurend attent zijn bij de invoer van jongplanten, moederplanten, planten en zelfs bloemen en vruchten in het algemeen. En ze moeten de richtlijnen van de overheid, vooral met betrekking tot quarantaine van organismen, zorgvuldig volgen.
Bedrijfshygiëne Voorzorgsmaatregelen Een aantal ziekten verspreidt zich gemakkelijk via messen en snoeischaren. Houd werktuigen, materialen en infrastructuur dan ook goed schoon. Ook snijwonden die ontstaan bij stekken of scheuren houden een gevaar in. Ze moeten zuiver, glad en zo klein mogelijk zijn. Vermijd ook dat er wonden ontstaan bij het behandelen van de planten. Om het gevaar van schimmel- en bacterieziekten dan weer te vermijden, moet bij het draineren het overtollige water vlot weg kunnen lopen.
Kies voor een mens- en milieuvriendelijke gewasbescherming
Ook moet u zieke planten en afval onmiddellijk van het bedrijf verwijderen. Houd ten slotte de teelt en de omgeving onkruidvrij. Vele onkruiden zijn immers waardplanten voor tal van ziekten en aantastingen.
Aandacht voor jongplanten Vooral bij de opkweek van jongplanten is een strikte bedrijfshygiëne van groot belang. Plantendelen gebruikt bij het stekken, scheuren of enten zijn immers zeer gevoelig voor tal van schimmelaantastingen. Het gebruik van ontsmettingsmiddelen is vaak nodig en wordt bepaald door de aard van de aantasting(en) waarvoor het gewas gevoelig is, het ontwikkelingsstadium en de vermenigvuldigingsmethode. Bij het vermenigvuldigen onder folie of nevel bijvoorbeeld zijn de omstandigheden vaak zeer gunstig voor de ontwikkeling van sommige schimmels en bacteriën. Frequente gewascontrole in de vermeerderingsfase is daarom onontbeerlijk. Vaak is het gebruik van de ontsmettingsmiddelen ontoereikend. Zo zijn deze middelen niet altijd bruikbaar tegen virussen of dringen ze niet voldoende door in het substraat, waar besmettingshaarden kunnen voorkomen. De vochtigheidsgraad en het drainerend vermogen van het substraat zijn eveneens bepalende factoren bij de verspreiding van ziekten.
Resistente of tolerante cultivars en soortechtheid Een goede basis voor een gezonde teelt is het gebruik van resistente cultivars. Bij vele soorten bestaan cultivars die resistent zijn tegen een of meerdere ziekten. Hiernaar wordt heel wat onderzoek verricht. Voorlopig gebruikt de tuinbouw nog klassiek veredelde cultivars, maar in de toekomst zal het gebruik van de gentechnologie beslist meer mogelijkheden bieden. Vertrek hoe dan ook altijd met soortecht plantenmateriaal. Van dat materiaal zijn de eigenschappen bekend, zodat u gepast kunt ingrijpen zowel preventief als bij aantastingen.
7
8
Kies voor een mens- en milieuvriendelijke gewasbescherming
Gezonde teelttechnische maatregelen
Teelt- en perceelswisseling Vrucht- en teeltwisseling en perceelswisseling zijn in de land- en tuinbouw al honderden jaren in gebruik. Het gaat om de systematische verandering van de groeiplaats voor een gewas, bedoeld om dit te behoeden voor ziekten en plagen die via de bodem het gewas kunnen binnendringen. Lange tijd was dit de enige methode om ‘teeltproblemen’ op te lossen die het gevolg waren van het meermaals verbouwen van bepaalde gewassen op dezelfde standplaats. Vooral gewassen uit de familie van de Rosaceae (o.a. rozen en fruitbomen zoals bijv. Prunus sp.), maar ook andere fruitbomen, sierbomen en heesters hebben vaak te kampen met het verschijnsel van ‘bodemmoeheid’. Een sterk geremde lengte- en breedtegroei, zelfs een rozetvormige groeiwijze is het gevolg. Een dergelijke groeivermindering leidt hoe dan ook altijd tot economisch verlies. Precies bepalen waarom specifieke cultuurproblemen optreden, is niet zo eenvoudig. Bodemmoeheid (‘specific replant disease’) wordt vaak ten onrechte als oorzaak aangewezen. Het kan inderdaad een oorzaak zijn van slechte groei, maar het is lang niet de enige.
Oorzaken van teeltproblemen Echte bodemmoeheid onderscheidt zich van andere teeltproblemen omdat het heel specifiek bij steeds dezelfde plantensoort of cultivar voorkomt, en niet als er andere plantensoorten op het perceel staan.
Reeds rond de jaren ‘50 van vorige eeuw werd aangetoond dat vrijlevende wortelnematoden (aaltjes), vooral Pratylenchus penetrans (wortellesieaaltje), een duidelijk mindere groei veroorzaakten bij Rosa, Malus en Laburnum. Later stelde men dat ook bij andere gewassen vast. Het is echter niet alleen de aanwezigheid van deze aaltjes die voor een verminderde groei zorgt. Ook bepaalde plantpathogene schimmels zoals Pythium sp., Penicillium expansum, Verticillium en andere microorganismen kunnen verantwoordelijk zijn voor de teeltproblemen. Andere bronnen spreken over de aanwezigheid van ‘toxines’ – dat zijn organische verbindingen die door de gewassen worden afgescheiden – die de groei van de nateelt ongunstig beïnvloeden. Deze ‘toxines’ zijn evenwel noodzakelijk voor de afbraak van de plantresten in de bodem; ze helpen dus bij de afbraak van het organische materiaal tot humus. De concentratie van deze toxines is afhankelijk van de plantensoort, het watergehalte in de bodem en de bodemsoort. Specifieke teeltproblemen kunnen meerdere oorzaken hebben. Oorzaken te wijten aan bijvoorbeeld klimaatsfactoren, voedingsproblemen, herbicideschade of ook bodemstructuur onderscheiden zich duidelijk van de oorzaken door bodemmoeheid. Wel is duidelijk dat de gevolgen van bodemmoeheid soms lang voor problemen kunnen zorgen. Er worden gevallen gemeld waarbij teeltproblemen zich tot zelfs 60 jaar lang hebben doen voelen. Gelukkig herstellen ‘aangetaste’ planten vrij snel als ze worden herplant op ontsmette bodem en breiden de teeltproblemen zich ook niet uit naar naburige percelen.
9
Bestrijdingsmaatregelen: een mooie toekomst voor groenbemesters Tot de jaren ‘50 van vorige eeuw werden bovengenoemde teeltproblemen door perceels- of teeltwisseling opgelost. Dat leidde onvermijdelijk tot een vorm van versnippering van de bedrijven. Eind jaren ‘50 zorgde de invoering van de chemische bodemontsmetting voor een intensivering van het bodemgebruik, waardoor ‘verloren gegane’ toepassingen van de bodems opnieuw mogelijk werden. Als gevolg van de steeds strengere milieuwetgeving, het afnemende arsenaal aan bestrijdingsmiddelen en de soms tegenvallende resultaten van chemische bodemontsmetting, vermindert niet alleen het geloof in deze methode, maar wordt er ook gezocht naar alternatieven. Het stomen van de bodem in open lucht is zeer geschikt en technisch perfect haalbaar, maar helaas ook duur. Perceelswisseling is dan weer alleen een valabel alternatief als er voldoende grond beschikbaar is. In volgebouwde gebieden is dat echter slechts beperkt mogelijk. Groenbemesters bieden wel vele mogelijkheden. Met toenemend succes worden ze in de boomkwekerij in het teeltschema opgenomen. Het doel ervan is om de fysische, chemische en biologische vruchtbaarheid van de bodem in stand te houden of te verbeteren. De inbreng van organische stof verbetert immers de bodemstructuur, zorgt onder andere voor stikstofnalevering voor een volggewas en stimuleert het bodemleven.
10
Groenbemesting De laatste jaren worden groenbemesters ook steeds vaker geteeld vanwege de mogelijkheden om aaltjes te bestrijden. De bijbehorende onkruidonderdrukking bij volledige bedekking door groenbemesters is een bijkomend voordeel. De keuze van de soort groenbemester is zeer cruciaal. Groenbemesters behoren o.a. tot de grassen, kruisbloemigen, vlinderbloemigen en overige families. Er wordt gezaaid in het voorjaar, na het rooien van de hoofdteelt. In het najaar wordt de groenbemester ingewerkt in de bovenste teeltlaag. De groenbemester wordt gekozen afhankelijk van de beoogde doelstelling. Dat kan onder andere zijn: inbreng van een hoeveelheid organische stof (hoog bij Tagetes), stikstofnalevering voor het volggewas (hoog bij vlinderbloemigen), aaltjesbestrijdende werking (Tagetes, Gaillardia, Sorghum (Soedangras), Taxus). Het is dan ook duidelijk waarom de laatste jaren in toenemende mate voor Tagetes als ‘bodemontsmetter’ wordt gekozen. Let wel, groenbemesters kunnen net als cultuurgewassen waardplant zijn voor verschillende aaltjes (ook Tagetes is gevoelig voor bepaalde aaltjessoorten!), schimmels, insecten en andere plagen (bijv. slakken, muizen, …). Bij de opstelling van een teeltplan met opname van een groenbemester moet u dus zeker rekening houden met de gevoeligheid van zowel cultuurgewas als groenbemester voor diverse plagen en ziekten. Hoe dan ook is het nu reeds duidelijk dat de komende jaren – wellicht decennia – vaker zal worden gesproken over bijvoorbeeld 1:5 teeltrotatie, waarbij twee cycli van twee jaar hoofdcultuur worden onderbroken door een groenbemester met Tagetes als ‘topper’.
Kies voor een mens- en milieuvriendelijke gewasbescherming
Algemene teelttechnische maatregelen
Afvoer van overtollig water
Een goede teelttechniek voorkomt de aanwezigheid van ziekten en plagen en kan dus het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen beperken.
De afvoer van overtollig water moet voldoende snel verlopen. Er ontstaat een verhoogde ziektedruk (o.a. Pythium) wanneer de wortelzone van planten te lang in het water staat. Afhankelijk van het teeltsysteem is een horizontale of verticale waterafvoer mogelijk. Bij poten containerteelten kunt u de waterafvoer bevorderen door een beredeneerde keuze van de pot.
Potgrond Bij de keuze van potgrond voor potplanten-, perkplanten- en azaleateelt en voor containerteelt van boomkwekerijgewassen spelen meerdere factoren een rol. Een goede structuur, de water- en luchthuishouding en de zuurheidsgraad van de potgrond zijn essentieel voor gezonde planten. Werk in elk geval altijd met een beredeneerde bemesting en zoutconcentratie. Minder gunstige omstandigheden leiden immers tot een verhoogde ziektedruk.
Plantdichtheid Een te hoge plantdichtheid zorgt voor een verhoogde ziektegevoeligheid en een slechte kwaliteit van de planten.
Watergift Een correcte watergift, nl. een optimaal tijdstip en dosering, leidt tot een optimale vochtigheid van het substraat. Een goed begietingssysteem zorgt voor een uniforme watergift. Bij het gebruik van een bovenberegening zijn de werkdruk, de keuze van de sproeidoppen en de onderlinge afstanden van de sproeidoppen essentieel voor een uniforme watergift. Zelf een aantal pluviometers plaatsen onder de beregening kan al een idee geven over de waterhoeveelheid per gietbeurt en per meetpunt. Indien de gemeten waterhoeveelheid op de meetpunten onderling te veel afwijkt, kan dit het gevolg zijn van een verstopte sproeidop, drukverlies, enz.
11
Klimaatregeling Bij het creëren van optimale groeicondities en het voorkomen van plantenziekten is een goede klimaatregeling noodzakelijk. Een klimaatregeling met energiebewuste instellingen van factoren als instraling, luchtvochtigheid, CO2 en temperatuur heeft een invloed op de groei- en ontwikkelingssnelheid, fotosynthese en verdamping van de plant. Het optimaal instellen van elk van die factoren leidt tot een homogeen klimaat in de serre. Een energiebewuste klimaatregeling houdt wel in dat u de instelwaarden regelmatig aan de plantontwikkeling moet aanpassen. In een serre kunnen grote temperatuurverschillen ontstaan door aanwezigheid van ongelijke openingen in het scherm of een slechte schermafdichting tegen de constructie. Dat is niet bevorderlijk voor een goede warmteverdeling. Een minder goede warmteverdeling in de serre veroorzaakt een ongelijke ontwikkeling van het gewas en verhoogt de kans op ziekteverschijnselen of plagen op bepaalde plekken in het gewas; o.a. spint is een typische plaagontwikkeling op tochtrijke plaatsen in de serre.
12
Belangrijk is dat u de instellingen in de klimaatcomputer goed afweegt, want ze beïnvloeden elkaar in sterke mate. Gesloten luchtramen bijvoorbeeld kunnen een te hoge luchtvochtigheid veroorzaken waardoor het gewas te weinig kan verdampen. Dat leidt tot een slechte waterhuishouding, wat op zijn beurt aanleiding geeft tot een verhoogde gevoeligheid voor bacteriën en schimmels zoals Botrytis. Door een uniforme en optimale klimaatregeling kunt u het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in sterke mate verminderen. Een gezond gewas is immers weinig vatbaar voor ziekten en plagen.
Kies voor een mens- en milieuvriendelijke gewasbescherming
Diagnose als basis voor een verantwoorde gewasbescherming
Een precieze en snelle detectie en identificatie van de boosdoeners, in combinatie met het bepalen van de besmettingsgraad, leiden tot een lager gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Dankzij een juiste diagnose kunt u op een verantwoorde manier bijsturen.
substraat-, grond- of waterstalen. Deze diagnostische testen, ook moleculaire technieken genoemd, zijn in vergelijking met de klassieke methoden uitermate geschikt voor routineanalyses: het resultaat wordt sneller verkregen, is nauwkeuriger en er zijn over het algemeen minder gespecialiseerde personen voor nodig.
Klassieke diagnose
Nieuwe meervoudige DNA-toets
Klassieke identificatiemethoden op basis van morfologische kenmerken zijn meestal werk voor specialisten. Ze nemen veel tijd in beslag (enkele dagen tot enkele weken) en zijn vaak arbeidsintensief. Bovendien bevat een praktijkstaal vaak meer dan één organisme, zijn tal van ziekteverwekkers moeilijk of niet te onderscheiden met een microscoop en is de overgrote meerderheid van organismen moeilijk of zelfs niet kweekbaar onder laboratoriumomstandigheden, waardoor ze met de klassieke methoden al gauw over het hoofd kunnen gezien worden.
Tal van moleculaire detectiemethoden zijn reeds beschreven en beschikbaar, elk met hun eigen protocol, benodigdheden en expertise. Hoewel de meeste van deze testen zeer geschikt zijn wanneer men op zoek is naar één ziekteverwekker, voldoen ze niet wanneer meerdere en verschillende pathogenen gelijktijdig gedetecteerd moeten worden. In dat opzicht pakt het onderzoeksinstituut Scientia Terrae (Sint-KatelijneWaver) uit met een wereldprimeur. In samenwerking met het Centrum voor Microbiële en Plantengenetica (KULeuven) werd een nieuwe techniek ontwikkeld waarmee monsters in één keer op tal van ziekten worden getoetst. Dat kan met behulp van een revolutionaire multiplex DNA-test, de DNA Multiscan®, een diagnosemembraan dat ‘detectoren’ bevat in de vorm van specifieke DNA-fragmenten waarmee verschillende ziekteverwekkers opgespoord kunnen worden. Aan de hand van de locatie waar een reactie optreedt (figuur pagina 15), kan precies worden bepaald welke ziekten in het monster aanwezig waren. Precieze identificatie kan volgen binnen twee dagen, in plaats van binnen enkele dagen tot een paar weken voor de meer traditionele methoden. Bovendien kan met de techniek gelijktijdig de mate van besmetting worden ingeschat, zodat men kan bepalen of bestrijding al dan niet nodig is.
Ziekteverwekkers detecteren via hun DNA DNA, het erfelijk materiaal, is de bouwsteen van het leven. Elk levend wezen heeft een unieke DNA-samenstelling waarin zijn eigenschappen zijn vastgelegd, wat een precieze identificatie op basis van DNA mogelijk maakt. DNA wordt dan ook steeds meer gebruikt om ziekteverwekkers bij planten ondubbelzinnig en snel op te sporen. Ten opzichte van de meer traditionele diagnosemethoden biedt deze methode verscheidene voordelen. De organismen moeten niet opgezuiverd worden, de technieken zijn objectief, betrouwbaar, specifiek, uiterst gevoelig, snel en kunnen bovendien worden toegepast op complexe stalen, zoals plant-,
13
Onderstaande lijst geeft een overzicht van organismen die de DNA Multiscan® momenteel kan detecteren.
Pathogene schimmels
Pathogene bacteriën
Athelia (Sclerotium) rolfsii
Phytophthora ramorum
Pseudomonas cichorii
Botrytis cinerea
Phoma destructiva
Pseudomonas marginalis
Colletotrichum sp.
Plectosphaerella cucumerina
Pseudomonas syringae
Colletotrichum acutatum
Pyrenochaeta lycopersici
Pseudomonas syringae pv. porri
Colletotrichum coccodes
Pythium sp.
Pseudomonas viridiflava
Colletotrichum gloeosporioides
Pythium aphanidermatum
Ralstonia solanacearum
Colletotrichum fragariae
Pythium dissotocum
Rhizobium radiobacter
Cylindrocarpon destructans
Pythium irregulare
Xanthomonas fragariae
Cylindrocladium sp.
Pythium polymastum
Didymella sp.
Pythium sylvaticum
Fusarium sp.
Pythium ultimum
Fusarium oxysporum
Rhizoctonia solani
Fusarium solani
Sclerotinia sp.
Gnomonia comari
Sclerotinia minor
Penicillium sp.
Sclerotinia sclerotiorum
Phytophthora sp.
Sclerotinia trifoliorum
Phytophthora cactorum
Thielaviopsis basicola
Phytophthora capsici
Verticillium sp.
Phytophthora cinamomi
Verticillium albo-atrum
Phytophthora citricola
Verticillium dahliae
Phytophthora cryptogea
Biocontrole agentia:
Phytophthora drechsleri
Trichoderma sp.
Phytophthora fragariae
Trichoderma asperellum
Phytophthora infestans
Trichoderma harzianum
Phytophthora nicotianae
Trichoderma hamatum
14
Kies voor een mens- en milieuvriendelijke gewasbescherming
Een team van onderzoekers is de test continu aan het uitbreiden zodat de DNA Multiscan® nog meer en andere ziekteverwekkers, waaronder ook nematoden (o.a. wortelknobbelaaltjes) en virussen (o.a. Pepino-Mozaïekvirus), zal kunnen opsporen. Recent onderzoek focust op het onderscheiden van enkele van de voornaamste ondersoorten van Fusarium oxysporum, waaronder de economisch belangrijke tomaatpathogenen F. oxysporum f.spp. lycopersici en radicis-lycopersici, en de komkommerpathogenen F. oxysporum f.spp cucumerinum en radicis-cucumerinum.
Voorbeeld van een diagnosemembraan voor snelle multiplex-detectie en identificatie van een set pathogenen. Elke positie bevat een ‘detector’ (in dubbel) voor een bepaalde pathogeen. Een positieve detectie wordt weergegeven door een zwart signaal. Op basis van de intensiteit van het signaal wordt de mate van besmetting bepaald.
Tijdige en accurate adviezen mogelijk De ontwikkelde DNA-test maakt een vroegtijdige diagnose mogelijk waarmee men plantenziekten in een zeer pril stadium, nog voor ze de plant aantasten, kan opsporen en kwantificeren. Een verkeerde diagnose in een later stadium leidt tot een onnodig hoog verbruik van chemische middelen, groeiremming en oogstverlies. Door het gebruik van dergelijke kwalitatieve en kwantitatieve DNA-analyses kunnen nu, preventief of curatief, adviezen snel en accuraat worden gegeven zodat een uitgekiende teelttechnische begeleiding realiteit wordt. In zijn huidige vorm kan de test in één keer een monster controleren op meer dan 45 schimmels en 10 bacteriën. Een team van onderzoekers is de test nog aan het uitbreiden zodat hij nog meer en andere ziekteverwekkers, waaronder ook nematoden en virussen, zal kunnen opsporen. Uiteindelijk zal dat leiden naar gewasspecifieke diagnosekits waarmee u alle relevante ziekten van een gewas in één test kunt opsporen.
Meer informatie: www.DNAmultiscan.com en www.scientiaterrae.org
Waarnemingen: de basis voor geïntegreerd bestrijden bij sierteelten onder glas Gericht waarnemen van ziekten en plagen is de basis van de geïntegreerde bestrijding in de sierteelt.
Insectencontroles voor binnenteelten Voor de controle van binnenteelten zijn er verschillende hulpmiddelen. Zo maakt men gebruik van blauwe vangplaten voor controle en opvolging van trips, gele vangplaten voor Sciara-, witte-vlieg- en bladluiscontrole, vanglampen voor snelle detectie van vlinders (Duponchelia), feromoonvallen voor detectie van wolluizen en vlinders (anjerbladroller, gamma-uil, Turkse mot, …), Berlèse-trechters voor tellingen van tripsen, wolluizen, wortelluizen, … en bodemvallen voor het vangen van de taxuskever.
15
Biotoetsen voor gietwater Naast de insectencontroles zijn er ook snelle biotoetsen die mogelijke infecties van het gietwater kunnen aantonen. Zo is er de appeltest voor de detectie van Cylindrocladium en Phytophthora in het water, maar er zijn ook de lupinetest en testen met Rhododendron-blaadjes voor controle van de aanwezigheid van Phytophthora-sporen in het voedingswater.
Klassieke gewascontrole Naast bovenvermelde technieken blijft de klassieke gewascontrole noodzakelijk voor de controle van alle kruipende plaagorganismen en schimmelinfecties, bijv. (spint)mijten, slakken, rupsen, mineervliegen, bladaaltjes, Botrytis, witziekte, wortelrot, enz. Een handig hulpmiddel voor het snel terugvinden van deze vaak lokale aandoeningen is het gebruik van Signal Clips (felgekleurde plastic clips waarmee men gevonden haarden kan aanduiden). Voor de follow-up van mogelijke uitbreidingen van gewasproblemen, kunt u azaleaklemmetjes gebruiken op enkele ‘meet’-planten (bijv. aanduiding aangetaste blaadjes met schildluis). Bij de gewascontrole is verder het ‘uitkloppen van de bloemen’ een bruikbare techniek als snelcontrole voor de aanwezigheid van tripsen. Om doelgericht te werken moet u de planten wekelijks op de aanwezigheid van bepaalde insecten controleren. Bij sommige insecten volstaat de vaststelling ‘aanwezig’ of ‘afwezig’ (bijv. bij bladluis, Duponchelia, …), bij andere zijn er registraties nodig van tellingen en van aanwezige schadebeelden in het gewas (bijv. bij trips, witte vlieg, ...).
16
Sommige insecten worden namelijk bestreden op basis van een schadedrempel die per gewas en per klimaat kan variëren; elke teler moet bijgevolg voor zijn gewas de schadedrempels uitzoeken binnen zijn bedrijfsklimaat. Wanneer men behandelt op basis van de gegevens verkregen uit waarnemingen, spreken we van ‘geleide bestrijding’ in de glassierteelt. Het kan hierbij gaan om bespuitingen met gewasbeschermingsmiddelen of het toepassen van biologische bestrijders. Op het Proefcentrum voor Sierteelt (PCS) in Destelbergen worden al tien jaar inspanningen gedaan om de geïntegreerde bestrijding te promoten. Sinds 2003 loopt daar nu ook het project ‘Pest Control’ bij de potplanten- en snijbloementelers. Met dit project willen de adviseurs tot ‘een meer rationele bestrijding van ziekten en plagen’ komen bij de kasplantentelers, en op termijn hierdoor het gebruik van spuitmiddelen verminderen.
Waarnemingen en waarschuwingen: een praktijkvoorbeeld voor geïntegreerd bestrijden in buitenteelten Eind jaren ‘90 werd op het Proefcentrum voor Sierteelt (PCS) gestart met een waarnemings- en waarschuwingssysteem voor boomkwekerij, tuinaanleg en openbaar groen. Het is de bedoeling om met dit systeem het gebruik van bestrijdingsmiddelen sterk terug te dringen. Dat is mogelijk door de efficiëntste bestrijdingsmiddelen in te zetten op het ideale moment.
Kies voor een mens- en milieuvriendelijke gewasbescherming
Daar er in de boomkwekerijsector een groot assortiment planten geteeld wordt, is het voor de teler niet altijd gemakkelijk om alle plagen op tijd waar te nemen en ze op een degelijke manier te bestrijden. Het waarnemings- en waarschuwingssysteem bestaat uit drie grote delen: waarnemen, waarschuwen en voorlichting. Het systeem helpt de teler gericht waar te nemen en eventueel, op basis van een waarschuwing, te besluiten of een behandeling al dan niet noodzakelijk is. De waarnemingen gebeuren op verschillende boomkwekerijen verspreid over de verschillende productiegebieden. De manieren van waarnemen kunnen variëren van het ter plaatse volgen van de ontwikkeling van insecten met een loep, het verzamelen van stalen om onder microscoop te bekijken, het plaatsen van feromoonvallen, bodemvallen en vangplaten tot het onderzoeken van stalen die in een Berlèse-trechter geplaatst worden. Pas vanaf een bepaald ontwikkelingsniveau wordt aangeraden om curatief te behandelen. Het gedeelte voorlichting omvat beschrijvingen van een groot deel van de waargenomen parasieten op geïllustreerde informatiefiches die de telers kunnen helpen om de plaag te leren kennen en herkennen. Binnen dit gedeelte wordt ook veel aandacht besteed aan het geven van cursussen en voordrachten. Naast schadelijke organismen worden ook de nuttige organismen gevolgd. Zij kunnen een extra ondersteuning zijn voor een efficiënte bestrijding en zijn bovendien volkomen gratis. Deze vorm van bestrijden noemt men ‘geleide bestrijding’ en is een stap in de richting van een geïntegreerde teelt.
17
18
Kies voor een mens- en milieuvriendelijke gewasbescherming
Niet-chemische bestrijding
Biologische bestrijders
Bacteriepreparaten
Voor bijna alle kasplagen bestaan er biologische bestrijders. Deze zogeheten ‘nuttige diertjes’ werken echter minder snel dan de meeste spuitmiddelen, en geven vaak een onvolledige bestrijding. Dat is nefast voor sierteelten; bij deze planten tolereert de consument immers geen plantschade. Bovendien is de toepassing van de meeste biologische bestrijders zodanig duur dat de kostprijs van de ‘biologisch’ geteelde planten onaanvaardbaar hoog ligt. Om die reden is er momenteel slechts een klein kransje ‘nuttigen’ echt bruikbaar voor de praktijk. Bovendien zijn ze meestal maar toepasbaar als aan bepaalde voorwaarden is voldaan.
Ook bespuitingen met bacteriepreparaten (Bacillus thuringiensis) zijn in België volledig ingeburgerd voor de curatieve bestrijding van jonge rupsen: de rupsen eten van bespoten bladeren, verlammen en sterven af.
Schimmelpreparaten Schimmelpreparaten, gelijkaardig aan de vorige toepassing en eveneens toegestaan in België, zijn curatieve bespuitingen tegen witte vliegen, tripslarven en bladluizen. Het gaat hier om één welbepaald middel (Preferal op basis van Paecilomyces fumosoroseus) dat zeer goed werkt in vochtige omstandigheden zoals stektunnels, mistserres, … (RV > 80%).
Parasitaire aaltjes Roofmijten Dit zijn de meest gebruikte biologische bestrijders. Ze worden preventief ingezet tegen de larven van de Sciaramug. Parasitaire aaltjes worden zeer frequent toegepast in jongplantenbedrijven, waar men vóór het stekken/zaaien/verspenen de met grond gevulde potjes van bovenaf beregent met een vloeistofoplossing van aaltjes. Deze nuttige organismen zijn bruikbaar op voorwaarde dat er veel potjes/m2 zijn (anders is de kostprijs te hoog) en dat het bovenlaagje van de potgrond de eerste weken vochtig blijft. Er zijn ook aaltjes voor de bestrijding van slakken (te duur) en taxuskevers (werken alleen boven 10 °C).
Van de dierlijke biologische bestrijders worden momenteel vooral de roofmijten toegepast in de glassierteelt. Het gaat hier vooral om de bodemroofmijt Hypoaspis die bij jongplanten of op stekbedden preventief wordt uitgestrooid over de potgrond ter bestrijding van allerlei bodemdiertjes (Sciara, duizendpoot, …). Voorwaarde voor de toepassing is andermaal een hoge plantdichtheid (anders te duur). Ook is er een heel bescheiden gebruik van de roofmijt Amblyseius cucumeris die verpakt in kweekzakjes preventief wordt opgehangen tussen het gewas. Deze methode wordt gebruikt tegen trips en is alleen effectief als de planten elkaar raken, anders blijven de roofmijten geïsoleerd rondcirkelen op één plant. Roofmijten zijn predatoren, wat wil zeggen dat ze hun prooi opeten.
19
Sluipwespen
IJzerfosfaatkorrels
Vooral de Encarsia formosa tegen witte vlieg is bekend, maar in de sierteelt meestal onbruikbaar vanwege de zeer sterke gevoeligheid voor chemische middelen. Wel bruikbaar en sporadisch toegepast zijn de Aphidiussluipwespen tegen bladluizen. Om een kans op slagen te hebben, moeten deze preventief worden ingezet bij de start van de teelt. Een preventieve inzet is enkel mogelijk in combinatie met een serre-introductie van graanluiskweekjes waarop de sluipwespen zich kunnen vermeerderen. Sluipwespen zijn parasieten, dat wil zeggen dat ze hun prooi niet opeten, maar gebruiken voor hun voortplanting: ze leggen er namelijk een eitje in, dat zich volledig ontwikkelt binnen het waardinsect (dat afsterft).
Een laatste, niet-toxische vorm van bestrijding is het preventief uitstrooien van ijzerfosfaatkorrels tegen slakken. Deze korrels, die momenteel een erkenning hebben, werken even goed als de klassieke, meer toxische granulaten en zijn vergelijkbaar qua kostprijs.
Mechanische bestrijdingsmethoden Naast de echte biologische bestrijding zijn er ook enkele mechanische bestrijdingsmethoden mogelijk. Zo wordt in de vermeerderingsfase (zaai, stek) vaak een combinatie toegepast van biologische bestrijding en mechanische vangst van Sciaramugjes met gele vangrollen of vangplaten. Voorwaarde voor succes is echter wel een zeer hoge dichtheid van uitgezette platen (1 kleine plaat/m2). Momenteel zeer populair is het ophangen van vanglampen voor het wegvangen van vlinders en bepaalde muggen. Reden hiervoor is de sterke opkomst van de vlinder Duponchelia die momenteel nog niet kan worden gedetecteerd met feromoonvallen. Let wel, de vanglampen enkel laten branden bij gesloten luchtramen, anders trekt u allerlei plagen in de kas.
20
Fysische bestrijding Vooral bij het gebruik van drainwater kan het belangrijk zijn het irrigatiewater te ontsmetten. Het gevaar is vooral schimmelverspreiding via het water. Het drainwater kan sporen van schimmels bevatten die zich in het water voortplanten zoals Pythium, Phytophthora en Fusarium. Ideaal voor deze toepassing is een fysische bestrijding. Hierbij zijn vooral van belang: de langzame zandfilter, UV-ontsmetting, verhitting en nog enkele andere minder voorkomende technieken. De belangrijkste daarvan worden hierna beschreven. Schimmels die zich niet in het water voortplanten maar via de lucht of bodem of op een andere manier worden door fysische bestrijding echter niet tegengehouden.
Langzame zandfilter Een zandfilter heeft een heel eenvoudige opbouw, u kunt hem dus voor een groot gedeelte zelf aanleggen. Een zandfilter is minimaal 2,5 m diep of hoog. Onderaan komen verschillende lagen grind met afnemende deeltjesgrootte. Deze grindlagen zijn ongeveer 15 cm dik. De onderste laag heeft een korrelgrootte tussen 16 en 32 mm.
Kies voor een mens- en milieuvriendelijke gewasbescherming
In deze laag bevindt zich de drainagebuis die in verbinding staat met de uitloop van de filter. De laag er net boven bestaat uit grind met een korrelgrootte tussen 16 en 8 mm en de derde laag bestaat uit nog fijner grind met korrelgrootte tussen 8 en 2 mm. Deze grindlagen dienen om het zand tegen te houden en ervoor te zorgen dat het water na filtering door het zand vlot kan wegstromen en zodoende kan worden opgevangen. Op de grindlagen wordt een laag zand aangebracht van 100 à 120 cm. De zandlaag is de belangrijkste omdat deze voor de effectieve zuivering zorgt. Het zand moet voldoende fijn zijn (tussen 0,2 en 2 mm). Nog beter zijn twee zandlagen boven elkaar, de onderste met fractie 0,6 – 2 mm en de bovenste met fractie 0 – 0,6 mm. Het zand (en ook het grind) moet gewassen zijn en mag geen kleideeltjes of humus meer bevatten. Boven op de zandlaag bevindt zich de waterlaag die kan variëren van 20 tot 150 cm. Deze laag duwt het water als het ware door het zandbed. Tijdens de werking van de zandfilter mag het zand niet droog komen te staan of het biologische evenwicht wordt verstoord. Voor een goede werking is het noodzakelijk om de zandfilter al in gebruik te nemen een maand voor hij moet beginnen te ontsmetten. Op die manier krijgt het biologische evenwicht de tijd zich in te stellen. Ideaal is als de temperatuur van het water niet daalt onder de 10 à 15 °C.
Aan de uitstroomleiding van de filter wordt een debietmeter geplaatst om de doorstroomsnelheid te controleren. Deze snelheid is zeer belangrijk aangezien het om een langzame zandfilter gaat waarbij het drainwater voldoende lang in contact moet zijn met de biofilm rond de zandkorrel om een goede werking te garanderen. Eerdere publicaties spreken van een snelheid die kan variëren van 100 tot 300 l/m2 /uur. Aan te raden is echter de doorstroomsnelheid niet hoger dan 150 l/m2 /uur te laten worden. Het reinigen van de zandfilter gebeurt door geregeld de bovenste laag zand (1 à 2 cm) te verwijderen. In deze laag accumuleren zich de onzuiverheden die uit het water verwijderd worden waardoor de waterstroom een grotere weerstand ondervindt en de filtratie minder efficiënt gebeurt. Ook kan algengroei de werking van de filter verhinderen. Het is dan ook aan te bevelen om de zandfilter af te dekken.
21
VOORDELEN: • Eenvoudige fysische techniek; • Lage kostprijs; • Milieuvriendelijk; • Lage energiekosten; • Werkt daar waar nodig als fysische fijnfilter voor organisch materiaal; • Verhoging van de transmissie van het water; • Eliminatie van schimmels o.a. Pythium, Cylindrocladium, Phytophthora, Thielaviopsis, Olpidium, Fusarium en in mindere mate Verticillium; • Eliminatie van bacteriën (Xanthomonas, Pseudomonas, Erwinia, Corynebacterium); • Werkt vrij selectief: pathogenen worden verwijderd terwijl nuttige flora overleeft; • Recuperatie van meststoffen is mogelijk – geen verschil in chemische wateranalyse voor of na zandfilter. NADELEN: • Grote ruimte nodig voor installatie; • Niet alle ziekteverwekkers worden even goed verwijderd, bijv. nematoden; • Virussen worden niet verwijderd.
22
UV-ontsmetter De golflengte van ultraviolet licht is 100 tot 400 nm. Het zijn de UV-C-stralen die een kiemdodende werking hebben. Ze beschadigen de DNA-structuur van een micro-organisme zodanig dat de cel afsterft of op zijn minst zijn functie verliest. De golflengte van deze UV-C-stralen varieert tussen 200 en 280 nm en heeft een optimum bij 254 nm. De stralingsdosis die nodig is om het te behandelen water voldoende te ontsmetten is het product van de stralingsintensiteit van de lampen en de contacttijd met de ziektekiemen. De stralingsdosis wordt uitgedrukt in mJ per cm2, de hoeveelheid energie per oppervlakte in een bepaalde tijd. Voor de bestrijding van schimmels en bacteriën wordt een dosis van 100 mJ/cm2 aangeraden. Voor een volledige ontsmetting, d.w.z. waarbij ook virussen door de behandeling worden uitgeschakeld, is een UV-dosis van 250 mJ/cm2 nodig. De UV-stralen worden gegenereerd door een kwikdamplamp. Het water wordt langs een kwartsbuis met daarin de lamp geleid. Er worden twee soorten lampen gebruikt: hogedruk- en lagedrukkwiklampen. Het verschil tussen beide types is de druk van de kwikdamp in de ontladingsbuis. Lagedruklampen produceren voornamelijk UV-C-licht met een golflengte van 253,7 nm en hebben een vermogen tot 300 W. Hogedruklampen produceren UV-C-straling met een golflengte tussen 200 en 280 nm en hebben een vermogen van 4 tot 8 kW. Dat betekent dat er meerdere lagedruklampen nodig zijn (in serie) om eenzelfde vermogen te leveren als een hogedruklamp. Hogedruklampen zetten gemiddeld 10% van de energie om in UV-C-straling.
Kies voor een mens- en milieuvriendelijke gewasbescherming
Lagedruklampen zijn veel efficiënter en zetten 40% van de energie om in straling. De lagedruklampen zijn goedkoper en gaan langer mee. De installaties moeten een alarmsysteem hebben dat de werking van de lampen controleert en een ander dat de doorstroming van het water controleert. De efficiëntie van de UV-ontsmetter wordt behalve door de dosis voor een belangrijk deel bepaald door de lichtdoorlatendheid van het water. Die wordt weergegeven door een transmissiewaarde. De transmissiewaarde wordt uitgedrukt in procenten ten opzichte van gedemineraliseerd water. Hoe vuiler het water, hoe lager de transmissiewaarde en des te hoger de UV-dosis moet zijn om de beoogde efficiëntie te halen. De transmissie wordt dan ook vooral beïnvloed door het organisch en anorganisch materiaal, opgelost of gesuspendeerd in water, aangezien dit materiaal de UV-straling verstrooit of absorbeert waardoor de hoeveelheid UV beschikbaar voor ontsmetting vermindert. De transmissiewaarde afkomstig van substraatteelten met steenwol ligt meestal tussen 20 en 40%, terwijl de waarden voor organische substraten soms lager zijn. Door middel van voorfiltratie kan de transmissiewaarde van drainwater in beperkte mate worden verhoogd. Ook mag het ijzergehalte in het water niet te hoog oplopen, omdat ook hierdoor de transmissiewaarde van het water drastisch daalt. Deze ijzerchelaten worden door UV-licht afgebroken zodat de concentratie nadien dient te worden gecorrigeerd.
D=ExT D = UV-bestralingsdosis (mJ/cm2) E = bestralingssterkte (mW/cm2) T = bestralingstijd (s) VOORDELEN: • Volledige ontsmetting is mogelijk: bacteriën, schimmels en virussen worden uitgeschakeld met een UV-dosis van 250 mJ/cm2 ; • Geen invloed op de samenstelling van het water (wel op ijzercomplexen); • Zeer goede werking indien installatie (capaciteit, …) juist wordt gekozen; • Controleerbaar; • Neemt weinig plaats in (lampen in serie / parallel). NADELEN: • Volledige ontsmetting heeft als nadeel dat een biologisch vacuüm ontstaat met de kans op een explosieve groei van nefaste organismen; • Dure installatie; • Hoge energiekosten.
23
Hogedruk-UV Voordelen
Nadelen
Lagedruk-UV
- Grotere plaatsbesparing
- Langere levensduur lampen: 6000 – 8000 uur
- Lagere onderhoudskosten (lampen zijn de helft goedkoper dan lagedruk-UV, maar hebben kortere levensduur)
- Efficiëntie energieomzetting: 40% (lagedruklampen hebben dus een hoger rendement dan hogedruklampen)
- Meestal één lamp, is gemakkelijker te controleren
- Lagere aankoopprijs
- Kortere levensduur lampen: 3000 – 4000 uur - Efficiëntie energieomzetting: 10 – 15%
- Meer ruimte nodig door lampen in serie - Minder controle over systeem door het grotere aantal lampen die niet allemaal voorzien kunnen zijn van een sensor
Tabel: Letale UV-C-dosis voor enkele ziekteverwekkers Groep
Species
Bacteriën
Erwinia chrysanthemi Corynebacterium fascians Xanthomonas campestris pv. pelargonii Botrytis cinerea (conidia) Ceratocystis fimbriata (conidia) Cylindrocladium scoparium (conidia) Fusarium culmorum (macro-conidia) Fusarium oxysporum (micro-conidia) Phytophthora cinnamoni (zoösporen) Phytophthora nicotianae (mycelium, sporangia) Pythium ultimum (mycelium, sporangia, zoösporen) Rhizoctonia solani (mycelium, sclerotia) Thielaviopsis basicola (chlamydosporen) Verticillium dahliae (micro sclerotia)
Schimmels
24
Letale dosis (mJ/cm2) 20 24 26 300 100 100 100 40 30 70 100 120 >3000 >600
Kies voor een mens- en milieuvriendelijke gewasbescherming
UV-licht is uitermate geschikt voor het ontsmetten van recirculatiewater tegen het wortelnecrose-aaltje Radopholus simili. Het aantastingsvermogen is weliswaar minder kwetsbaar dan het vermeerderingsvermogen, maar bij een dosis van ongeveer 10 mJ/cm2 vermeerderen de aaltjes zich al niet meer, waardoor de aaltjespopulaties uitsterven. Bij 200 mJ/cm2 wordt een totale afdoding van Meloidogyne incognita gerealiseerd.
Verhitter Bij ontsmetting door verhitting is de temperatuur en de tijd dat deze temperatuur wordt aangehouden bepalend voor het afdoden van de micro-organismen. Micro-organismen worden afgedood bij een minimumtemperatuur van 70 – 80 °C, voor overlevingsstructuren zijn hogere temperaturen nodig. De meeste schimmels, bacteriën en aaltjes zijn niet bestand tegen hoge temperaturen. De eiwitten van de pathogenen denatureren. Het drainwater wordt door twee warmtewisselaars verhit tot de gewenste temperatuur (95 °C) en deze temperatuur wordt vervolgens gedurende 30 seconden aangehouden alvorens het water opnieuw snel af te koelen. De warmte die bij het terugkoelen vrijkomt, wordt weer gebruikt om onbehandeld water te verhitten. Het energieverbruik is afhankelijk van het temperatuurverschil tussen het onbehandelde en het behandelde drainwater. Om neerslag van calciumzouten op de platen van de warmtewisselaar te voorkomen, wordt het water meestal automatisch aangezuurd. Ter voorkoming van vervuiling van de warmtewisselaar is een voorfiltratie (50 – 70 micron) aan te raden.
VOORDELEN: • Diverse schimmels (Fusarium, Pythium, Phytophthora) worden afgedood; • Afdoding bacterie Erwinia; • Aaltjes (o.a. Rodopholus similis) worden afgedood; • Eenvoudige techniek. NADELEN: • Opwarming gietwater; • Toevoeging van zuren is nodig om kalkneerslag tegen te gaan; • Duur.
Rietvelden Er bestaan diverse types rietvelden. Belangrijk voor de tuinbouw: als het drainwater opnieuw gebruikt wordt, is een rietveld minder geschikt dan een zandfilter. Rietvelden halen stikstof en fosfor uit het water, bij een zandfilter daarentegen is er wel meststofrecuperatie. Rietvelden zijn wel nuttig voor het halen van de stikstof- en fosfornorm vereist door Vlarem bij lozing van restwater. Toedieningen van ijzer en/of calcium zorgen voor extra neerslag van fosfaten.
Percolatierietveld Dit is een systeem voor secundaire en tertiaire zuivering waarbij het afvalwater periodiek op (het hele oppervlak van) een beplant veld wordt gebracht, door dat veld sijpelt en afgevoerd wordt door drainagebuizen. De zuivering gebeurt voornamelijk door aërobe bacteriën rond de plantenwortels, door de bodembacteriën en door de bodem (filtratie en binding).
25
Secundaire zuivering = hoofdzuivering waarbij het merendeel van de organische componenten wordt verwijderd. Tertiaire zuivering = verwijdering van nitrieten, nitraten en fosfaten. Opbouw van onder naar boven: • Folie: moet glad, ondoorlaatbaar, sterk en dik (1 à 1,5 mm) zijn. • Grof grind: (8/16) dient als substraat waarin de aan- en afvoerdrains worden gelegd. • Afvoersysteem: drainagebuizen met PP-vezelomwikkeling (diam. 100 mm), de uiteinden worden verbonden met een spoelleiding tot boven het maaiveld om reiniging van de drains mogelijk te maken. • Vaak wordt een filterdoek boven op de grindlaag aangebracht om te voorkomen dat deze laag dichtslibt met zand. • Zand: de korrelgrootte ligt het best tussen 0,06 en 0,63 mm. Een eventuele kleifractie in het zand mag de 10% niet overschrijden wegens verstoppingsgevaar. • Aanvoersysteem: de hoofdaanvoerbuis (PVC, HDPE diam. 75 – 110 mm) wordt verbonden met verdeelbuizen (PVC, HPDE diam. 32 – 40). Op deze verdeelbuizen, die aan het uiteinde gesloten zijn, wordt minimaal één uitstroomopening van 6 tot 10 mm aangebracht per meter. Onderlinge afstand verdeelbuizen: 1 meter. Deze buizen (die moeten kunnen leeglopen wegens bevriezingsgevaar) liggen in een grove grindlaag. • De gebruikte rietplanten zijn meestal gewoon riet (Phragmites australis). De percolatiekolom moet minimaal 80 cm hoog zijn.
26
Tijdens het doorsijpelen in de filter wordt het afvalwater ontdaan van zijn vuilvracht. De zuivering steunt op de filtrerende werking van het zand, op de plantengroei, op de werking van bodembacteriën en andere microorganismen die zich op de zandkorrels en rond het wortelstelsel vastzetten. Door de zuigende werking van het doorsijpelende water wordt extra zuurstof in de filter gebracht. De verwerkingscapaciteit is ongeveer 50 liter/m2 rietveld/dag.
Wortelzonerietveld Een wortelzonerietveld is een vloeiveld dat horizontaal en verticaal doorstroomd wordt. Het afvalwater stroomt vooraan in de filter en het gezuiverde water wordt ondergronds achteraan opgevangen. De ondergrondse doorvloeiing zorgt voor een verhoogd filtereffect. De totale oppervlakte is groter dan die van een percolatierietveld. De minimale lengte is 5 à 6 meter. Bij de meestal rechthoekige rietvelden bedraagt de diepte aan de inlaat ongeveer 60 cm en aan de uitlaat ongeveer 80 cm. De ideale helling voor het rietveld is 1%. In tegenstelling tot het percolatierietveld wordt het wortelzonerietveld het best gevuld met grof zand (0,63 mm – max. 2 mm). Een gelijkmatige verdeling van het water is belangrijk, de verdeelbuis wordt horizontaal aangebracht in een grindlaag. In een PVC-buis van 50 tot 75 mm worden gaten geboord van 10 tot 15 mm op ongeveer 15 cm van elkaar. De buis wordt zo ingelegd dat de gaten zich in de bovenste helft bevinden. Andere specificaties over folie, filterdoek en planten: idem als bij percolatierietveld.
Kies voor een mens- en milieuvriendelijke gewasbescherming
De werking van het wortelzonerietveld is erop gebaseerd dat het sterk in horizontale en verticale richting vertakte wortelsysteem van riet het hydraulische transport door de bodem vergemakkelijkt. Door het afsterven van wortels ontstaan er buisvormige kanaaltjes, waardoor het afvalwater horizontaal door de bodem zijn weg vindt. De afvalwatertoevoer van het systeem vindt continu plaats. Deze filter is in staat om nitraat- en fosfaatrijke afvalwaters te behandelen, maar doet onder voor het percolatierietveld voor wat betreft de afbraak van organische stoffen en Kjeldahl-stikstof. Vanuit het wortelzonerietveld stroomt het water in een opvangtank van waaruit het eventueel opnieuw gebruikt kan worden.
Vloeiveld Vorm van secundaire en tertiaire zuivering door middel van een licht hellend beplant veld dat horizontaal doorvloeid wordt. Het afvalwater stroomt vooraan op het veld en het gezuiverde water wordt op het einde verzameld. Het water wordt gezuiverd door de planten, de bacteriën op de wortels van de planten en door de filterende werking van de bodem.
27
28
Kies voor een mens- en milieuvriendelijke gewasbescherming
Voorzorgen bij chemische bestrijdingsmiddelen
Voorzorgen bij het op de markt brengen Aanvraagprocedure voor de fabrikant Het is verboden bestrijdingsmiddelen voor landbouwkundig gebruik in de handel te brengen, te verwerven, aan te bieden of te gebruiken als die niet vooraf erkend zijn door de minister die bevoegd is voor landbouw. De erkenning slaat niet enkel op de werkzame stof maar op de volledige samenstelling van het preparaat. Voor de toelating van bestrijdingsmiddelen voor niet-landbouwkundig gebruik is de minister van Volksgezondheid bevoegd. De erkenning van bestrijdingsmiddelen voor landbouwkundig gebruik wordt gegeven door een erkenningscomité. Om erkend te worden moeten de producten voor landbouwkundig gebruik aan de volgende vereisten voldoen: - Alleen middelen die door de EU toegestane werkzame stoffen (d.w.z. stoffen die zijn opgenomen in bijlage I bij de richtlijn 91/414) bevatten, mogen worden toegelaten. - De aanvrager moet voor een toelating een dossier indienen volgens een procedure beschreven in bijlage III van de richtlijn, een bijlage die overeenstemt met bijlage VIII van het K.B. van 28 februari 1994.
Het dossier moet de volgende informatie verschaffen over het preparaat: - de volledige identiteit; - de fysisch-chemische en technische eigenschappen; - gegevens over de toepassingswijze, de verpakkingswijze, de wijze waarop het gebruikte materiaal en de apparatuur gereinigd moeten worden, de aanbevolen voorzorgsmaatregelen bij het hanteren, het opslaan, het vervoer van de middelen of in geval van brand; - de doeltreffendheid en eventuele fytotoxiciteit op grond van de aanbevolen gebruiksvoorwaarden; - de analysemethodes; - toxicologische gegevens en een evaluatie van het risico na blootstelling voor de gebruiker; - residuen in of op behandelde producten en levensmiddelen en een evaluatie van het risico voor de consument van deze levensmiddelen; - evaluatie van de concentraties die in de bodem, het grond- en oppervlaktewater en de lucht weergevonden zouden kunnen worden; - een evaluatie van het risico voor niet-doelorganismen (zoogdieren, vogels, waterorganismen, insecten en mijten, regenwormen, bodemmicro-organismen, ...). De toelating om een gewasbeschermingsmiddel op de markt te brengen is gebaseerd op de evaluatie van het geheel van de beschikbare gegevens, gebruikmakend van uniforme beslissingscriteria, de Uniforme Beginselen, die gelden voor alle landen in de Europese Unie.
29
Deze beginselen bepalen dat deze beschermingsmiddelen: - zodanig samengesteld moeten zijn dat ze aan de opgelegde fysisch-chemische eigenschappen voldoen; - voldoende werkzaam moeten zijn; - geen onaanvaardbare uitwerking mogen uitoefenen op planten of plantaardige middelen; - geen onnodig lijden mogen veroorzaken bij te bestrijden gewervelde dieren; - geen onaanvaardbare uitwerking mogen uitoefenen op de gezondheid van mensen of dieren; - geen onaanvaardbare nadelige invloed mogen hebben op het leefmilieu; - controleerbaar moeten zijn op de aard en hoeveelheid van hun werkzame bestanddelen en hun onzuiverheden en dit via courant gebruikte methoden; - de residuen moeten kunnen worden bepaald door middel van algemeen gebruikte analysemethoden; - de fysisch-chemische eigenschappen gebruik en opslag moeten kunnen verzekeren. De middelen mogen enkel worden gebruikt voor de doeleinden waarvoor ze erkend zijn. Op de regelgeving zijn er vier uitzonderingen met name inzake proefnemingen en voorlopige verkoopsvergunningen, bij herziening van de reeds in de handel zijnde bestrijdingsmiddelen en ten slotte nog een tijdelijke uitzondering bij onvoorziene gevaren voor de gezondheid van planten (vrijwaringsclausule).
Telers kunnen een uitbreiding van het toepassingsgebied aanvragen In de wet staat dat, eens een middel erkend is voor een of meerdere toepassingen, het niet meer alleen de erkenninghouder is die een uitbreiding van de erkenning kan aanvragen. Artikel 26 van het KB van 28 februari 1994 stelt: ‘Officiële of wetenschappelijke instanties die zich bezighouden met landbouwactiviteiten of beroepsorganisaties op landbouwgebied en beroepsgebruikers kunnen verzoeken om uitbreiding van het gebruik van een in de betrokken lidstaat reeds toegelaten gewasbeschermingsmiddel tot andere doeleinden dan die waarvoor deze toelating werd verleend’. Dat wil zeggen dat bijvoorbeeld elke telersvereniging, mits ze de nodige gegevens in verband met werkzaamheid, selectiviteit en eventuele residu’s levert, een uitbreiding kan aanvragen voor de teelt(en) waarin ze geïnteresseerd is. In België werd tot op heden nog weinig of geen gebruik gemaakt van deze mogelijkheid. Maar voor de erkenning van producten in de glastuinbouw biedt dit interessante perspectieven. De diverse proefcentra nemen hierin duidelijk initiatief.
Voorzorgen voor de gebruiker Verplichtingen van de werkgever Elke werkgever is verplicht de veiligheid op het werk te garanderen en de gezondheid van zijn werknemers te beschermen. Een uitgebreid verslag over verplichtingen van werkgevers en (in mindere mate) van werknemers kunt u lezen in de ‘Europese richtlijn 89/391/EEG
30
Kies voor een mens- en milieuvriendelijke gewasbescherming
betreffende de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers op het werk’ (europa.eu.int/eur-lex, zoek naar 31989L0391). Deze richtlijn is omgezet in Belgisch recht met de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk. Volgens de richtlijn is de werkgever onder meer verplicht om: - bij het gebruik van chemische agentia maatregelen te nemen voor de bescherming van veiligheid en gezondheid. De werkgever moet bijvoorbeeld de nodige beschermingskledij aankopen, een spuitlokaal inrichten, enz.; - maatregelen te nemen op het gebied van eerste hulp, brandbestrijding en evacuatie; - informatie en opleidingen te geven over de risico’s die verbonden zijn aan het werk en over de maatregelen die tegen deze risico’s genomen moeten worden; - werknemer(s) aan te wijzen die zich bezig houden met de activiteiten op het gebied van bescherming/ preventie van beroepsrisico’s. Werknemers hebben ook het recht mee te zoeken naar oplossingen met betrekking tot hun veiligheid en gezondheid; - de werknemers de gelegenheid te geven om zich medisch te laten onderzoeken, indien er risico’s verbonden zijn aan hun werk.
Het risico op blootstelling is het grootst bij de aanmaak, tijdens de toepassing en tijdens zogenaamde herbetredingstaken (bijv. oogsten). Ook bij het reinigen en onderhouden van het spuittoestel, bij het verhelpen van technische gebreken (reinigen of vervangen van verstopte doppen, kapotte leidingen, enz.), het verwerken van lege verpakkingen, het transport van gewasbeschermingsmiddelen, enz. is men onderhevig aan blootstelling. Gewasbeschermingsmiddelen kunnen door de huid, via de ademhaling en via de mond in het lichaam terechtkomen. Blootstelling van de huid komt het meest voor, terwijl orale blootstelling verwaarloosbaar is wanneer enkele hygiënische maatregelen in acht worden genomen. Bij de aanmaak van de mengeling worden de handen het meest blootgesteld, daarna de onderarmen en borst en in mindere mate het hoofd. HO (0,42%)
HO (2,32%)
BO (1,87%)
BO (16,26%)
OA (3,25%)
OA (3,10%)
HA (94,46%)
HA (78,33%)
WP
HO (0,60%) BO (2,88%) OA (0,85%)
HA (95,67%)
WG
Risico’s beperken
Procentuele verdeling van de contaminatie tijdens aanmaak
Los van deze verplichtingen wordt er het best voorzichtig omgesprongen met gewasbeschermingsmiddelen. Gezondheidsrisico’s worden bepaald door de mate van blootstelling, door de aard en de giftigheid van het gewasbeschermingsmiddel voor de mens.
HO = hoofd, BO = borst, OA = onderarmen HA = handen, WP = spuitpoeder WG = waterdispergeerbare granulaten SC = vloeibare formulering (Vercruysse et al., 2000)
SC
31
Tijdens het bespuiten kan men al rekening houden met enkele basisgegevens. Zo is er een verschil in blootstelling afhankelijk van het soort toestel en de gebruikte spuittechniek.
Lees de informatie op het etiket
Tips voor een veilig gebruik Loop bij voorkeur achterwaarts tijdens het spuiten Door het gebruik van een automatische spuitboom wordt het blootstellingrisico (tijdens de bespuiting) herleid tot nul. Met een spuitlans, pistool of een getrokken spuitboom hangt het risico op blootstelling vooral af van de looprichting. Achterwaarts lopen tijdens het spuiten vermindert de blootstelling met een factor zeven t.o.v. voorwaarts lopen, omdat de teler op die manier niet door de spuitnevel loopt (Nuyttens et al, 2003). Daarnaast spreekt het vanzelf dat spuiten tijdens het heengaan en tijdens het terugkeren het meeste risico geeft op blootstelling omdat op die manier twee keer door de nevel wordt gelopen! Voor sommige teelten is de bestrijding echter efficiënter wanneer gespoten wordt bij het heengaan en het terugkeren, zodat beide zijden van het gewas worden behandeld. Eerder onderzoek (Nuyttens et al, 2003) wees uit dat voorarmen, benen en hoofd, maar vooral handen en voeten het meest worden blootgesteld wanneer de teler een spuitlans of -pistool gebruikt. Het bleek ook dat er meer product terechtkomt op het hoofd, wanneer een lans wordt gebruikt dan wanneer met een pistool wordt gewerkt (tot 10 keer meer). Bovendien komt er meer middel terecht op de lichaamszijde waar de spuit wordt vastgehouden. Met een spuitboom die wordt getrokken door de gebruiker, is de depositie op het lichaam veel kleiner, maar handen en voeten worden nog steeds het meest blootgesteld.
32
Dat vermindert de blootstelling maar liefst met een factor 7 tegenover voorwaarts lopen!
Reinig het spuittoestel Met de jaren kunnen grote hoeveelheden stoffen zich opstapelen op de buitenzijde. Ze veroorzaken onnodige blootstelling voor iedereen die de machine aanraakt.
Gebruik beschermkledij Draag een overall die bij voorkeur waterdicht is en die u enkel voor dit werk gebruikt (bijv. PE-gecoate neveldichte TYVEK-overall met vaste capuchon en rits van lichte kunststof die bescherming biedt tegen chemische druppels). Een katoenen overall laat nog producten door (draag hieronder zeker nog gewone kledij en was beide kledinglagen na bespuiting). Gebruik handschoenen tijdens het klaarmaken van de spuitoplossing en tijdens het spuiten. Er zijn op dit moment nog geen handschoenen beschikbaar die afdoende beschermen tegen alle chemicaliën. Gebruik bij voorkeur handschoenen die vervaardigd zijn uit nitril (0,38 mm dik, 330 mm lang is de aangepaste maat) of neopreen.
Kies voor een mens- en milieuvriendelijke gewasbescherming
Lederen of latex handschoenen zijn af te raden (‘chirurgische’ handschoenen) omdat ze niet bestand zijn tegen chemische producten. Zelfs de beste handschoenen bieden enkel bescherming gedurende een beperkte tijd. Zorg dat de handschoenen lang genoeg zijn en stop ze onder de mouwen. Was na het spuiten uw handen met de handschoenen aan (zodat de meeste gewasbeschermingsmiddelen er afspoelen) en was daarna uw blote handen met zeep. De verontreiniging die door de handschoenen geabsorbeerd is, wordt er tijdens het wasproces niet uitgewassen! Door de handschoenen volgens onderstaande methode voorzichtig uit te trekken, wordt contact met de buitenkant van de handschoenen en contaminatie met daar aanwezige stoffen vermeden. Gebruik geen geperforeerde handschoenen!
1. Trek de handschoen met de andere gehandschoeide hand bij de vingertoppen los. 2. Vouw de handschoen tot een bal op 3. Pak het handboord (de rand) van de tweede handschoen met het handboord van de eerste, uitgetrokken, handschoen vast. 4. Trek de tweede handschoen binnenstebuiten over de eerste handschoen heen. 5 Deponeer de verontreinigde handschoenen in een aparte afvalcontainer. Ze vormen ‘gevaarlijk’ chemisch afval.
Draag laarzen Draag de beschermkledij bij voorkeur over de laarzen. Proeven (Nilsson, 1998) wezen uit dat de concentratie van actieve stof op de grond (in het gangpad) heel hoog is, zelfs één dag na het spuiten.
Gebruik het juiste masker met het juiste type filter Filters Een stofmasker beschermt tegen stof en partikels (nevel, mist). Het filterend vermogen van het stofmasker moet aangepast zijn aan de partikelgrootte van het stof of de vochtdruppels, gaande van grof over fijn tot zeer fijn stof. Gasfilter De filter is specifiek per (groep van) product(en) en heeft een voorgeschreven letter en kleurcode: * oplosmiddelen A bruine filter * organische dampen B grijze filter CO – C02 Een actieve koollaag absorbeert het product tot verzadiging. Sterkte: 1-2-3 Hoe dikker de filter (koollaag) des te langer hij gebruikt kan worden in hogere concentraties en bij zware arbeid. Stofmaskers (ST- of P-filter) variëren van een type met een eenvoudige neusknijper (grof stof) tot een absolute filter waarbij de lucht actief dient aangezogen (bijv. bij asbestwerkzaamheden). Een dunne productfilter kan slechts gebruikt worden voor korte blootstelling aan beperkte concentraties (25 – 50% grenswaarde).
33
Bij zwaardere en langdurigere blootstelling dient overgeschakeld op een zware ‘pot’ die alleen kan worden gebruikt op een volgelaatmasker. Combinatiefilters kunt u gebruiken voor eerder beperkte en kortstondige blootstellingen aan productnevels. Sommige filters kunt u vervangen, andere bestaan alleen in een wegwerpversie. In sommige gevallen zijn gecombineerde wegwerpproductfilters noodzakelijk: - nevel; - A-type (kolendrager); - CO (tractor in gesloten milieu (serre) met gewone uitlaat). Combinatiefilters mogen uitsluitend op een volgelaatmasker worden gebruikt. Hergebruik is af te raden. Maar sommige filters zijn duur en daarom is hergebruik, onder strikte voorwaarden, mogelijk. Noteer de datums en uren van gebruik. Na elk gebruik moet u de pot uitwendig reinigen, verwijderen, afsluiten en veilig opbergen in een afgesloten recipiënt. Verkeerd gebruik - Een te zwakke filter gebruiken in verhouding tot de concentratie en duur van de blootstelling en de zwaarte van de arbeid. - Een enkelvoudige filter dragen in plaats van een combinatiefilter. - De filter (en kledij) open opbergen in de opslagruimte voor bestrijdingsmiddelen. - De filter te lang (her)gebruiken.
34
Maskers Een mondmasker biedt ademhalingsbescherming in combinatie met een dunne enkelvoudige filter bij kortstondige blootstelling aan beperkte productconcentraties. Een snor, baard of sik en een zware pot geven onvoldoende gelaataansluiting of doen het masker losklikken zodat er tot 35% lekkage optreedt en er eigenlijk geen sprake meer is van afdoende bescherming. Bij zwaardere blootstelling aan gecombineerde producten moet u een volgelaatmasker dragen, dat tevens oog- en deels gelaatbescherming biedt. Lange haren en een volle baard verminderen sterk de afsluitkwaliteit van een volgelaatmasker. Bij extreme blootstelling aan zeer giftige producten en -19% zuurstof (aalputten, silo’s) dient overgeschakeld op een autonoom persluchtmasker. Typevoorbeelden zijn grondontsmetting met methylbromide, chloorpicrine of DD, die uitsluitend mogen worden toegepast door een ‘speciaal erkend gebruiker’. Bij gebruik van perslucht moet de arbeider een uitgebreid onderzoek ondergaan bij de Externe Dienst voor Preventie, Bescherming en Welzijn (voorheen de arbeidsgeneeskundige dienst). Opleiding. Periodiek moet u de risico’s en de bescherming bij scheikundige producten en het gebruik van ademhalingsbescherming even opfrissen. De bijsluiter van de bestrijdingsmiddelen of de productinformatiebladen en de filterdocumentatie vormen daarbij een goed uitgangspunt. Bij bepaalde beroepscategorieën is blootstelling aan bestrijdingsmiddelen beperkt tot zelfs verboden: mindervaliden, jobstudenten, seizoenarbeiders, zwangere vrouwen, ...).
Kies voor een mens- en milieuvriendelijke gewasbescherming
Onderhoud. Na elk gebruik moet u een masker reinigen en nazien op goed functioneren. Elke ademhalingsbescherming moet u buiten het eigen onderhoud ook jaarlijks laten reviseren door een erkend bedrijf. Mondmaskers kunnen goedkoper ineens vervangen worden. De persluchtinstallatie en de flessen vergen een periodiek nazicht door een EDTC. De in flessen opgeslagen perslucht is slechts beperkt houdbaar. Gebruik. U moet de ademhalingsbescherming niet alleen dragen bij de toepassing maar ook bij de voorbereidings- en nazorgactiviteiten. Ook voor niet-geplande werkzaamheden in een besmette ruimte of aan een net behandelde teelt kan een ademhalingsbescherming nodig zijn. Opslag. Masker en filters moet u veilig afgeschermd opbergen buiten de opslagruimte voor scheikundige producten of de gifkast. Hergebruikfilters worden afgesloten bewaard. Conformiteit. Maskers en filters moeten voldoen aan de CE-voorschriften. Op een conform beschermingsmiddel is dan ook een CE-label aangebracht. Filters hebben een vervaldatum, zelfs als u ze niet gebruikt.
Na de bespuiting Na de bespuiting moet de gebruiker zich zorgvuldig kunnen wassen en eventuele kwetsuren, zelfs de kleinste, ontsmetten. Het is ook ten zeerste aangeraden om een overall en (vooral) handschoenen te dragen bij de oogst of de verwerking van planten, omdat restanten van sommige middelen aanwezig kunnen blijven op het oppervlak gedurende enkele dagen tot zelfs meerdere weken na de bespuiting.
Bij ongeval Mocht zich een ongeval voordoen, geef dan de “Aanwijzingen voor de geneesheer” samen met de “Aanwijzingen betreffende eerste hulp” onmiddellijk aan de bijgeroepen arts.
Voorzorgen voor de consument Vooraleer een gewasbeschermingsmiddel op de markt komt, staat in het betreffende toelatingsdossier hoe het middel gebruikt moet worden en in welke hoeveelheden. Ook de wachttijden zijn bepaald, bijvoorbeeld hoeveel dagen men moet wachten na het toepassen van het bestrijdingsmiddel, vooraleer er geoogst mag worden.
Veiligheidsbril U kunt ook een veiligheidsbril gebruiken met drukvrije aansluiting aan het aangezicht, bestand tegen vloeistofdruppels en -spatten en stof.
35
De overheid bepaalt voor elk gewasbeschermingsmiddel een maximale hoeveelheid die mag terug te vinden zijn in een voedingsproduct, bijvoorbeeld in groenten en fruit. Men spreekt hierbij van een MRL-waarde, dit is Maximum Residu Limit. Deze waarden zijn bepaald vanuit de bekommernis om enerzijds de consument te beschermen en anderzijds op een gezonde en duurzame manier te produceren. Het niveau van de MRL is streng bepaald en ligt vaak veel lager dan wat aanvaardbaar zou zijn vanuit gezondheidsoverwegingen. Een beperkte overschrijding van de MRL leidt meestal niet tot gevaar voor de volksgezondheid. Voor elk middel is bekend hoeveel de mens maximaal mag innemen, zonder dat de gezondheid er aantoonbaar onder lijdt. Dat is de ADIwaarde, of de Acceptable Daily Intake. Op basis van die ADI-waarde is de (lagere) MRL-waarde bepaald. Voor babyvoeding is de overheid nog voorzichtiger en gelden nog lagere toegelaten waarden. Na de toepassing van het gewasbeschermingsmiddel wordt een belangrijk deel hiervan geleidelijk afgebroken. Bij het vermarkten blijft er nog slechts een fractie van over, of is het middel volledig verdwenen. De resterende gewasbeschermingsmiddelen zitten vaak dieper in het product. Het schillen van fruit of vruchtgroente heeft hierop geen effect. Bij bladgroenten is dat enigszins anders. Het verwijderen van de buitenste bladeren is hier aan te bevelen, ook vanwege de fysische beschadigingen. Het is niet nodig om groenten en fruit te wassen om resten van gewasbeschermingsmiddelen te verwijderen. Wassen verwijdert de eventuele restanten niet, omdat veel middelen niet afspoelbaar zijn. Wassen blijft echter belangrijk om vuil en stof te verwijderen.
36
De telersverenigingen leveren heel grote inspanningen om hun producten betrouwbaar te testen op het onderschrijden van de MRL-waarden. Ook het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen (FAVV) doet testen en rapporteert frequent.
Onderzoeksresultaten In 2003 nam het FAVV in totaal 1 250 monsters van fruit, groenten en granen bij de producenten, veilingen, invoerders, groothandelaars en kleinhandelaars. 66% van de monsters van fruit, groenten en granen was van Belgische oorsprong, 29,50% was ingevoerd en 5,50% van onbekende oorsprong. 52 monsters van fruit en groenten overschreden de MRL (4,3). Bij de granen werd geen enkele non-conformiteit vastgesteld. De belangrijkste vastgestelde overtredingen betreffen selder, druiven, veldsla, Spaanse peper, mandarijnen en bonen. In 53% van de monsters van fruit en groenten en in 92% van de monsters van granen werden helemaal geen residuen gevonden.
Kies voor een mens- en milieuvriendelijke gewasbescherming
Voorzorgen voor de kwaliteit van oppervlaktewater en drinkwater
De goedkeuring van de Europese waterrichtlijn (2000/60/EG) vormt het kader voor het waterbeheer in de lidstaten van de Europese Unie en integreert alle voorgaande richtlijnen daaromtrent. Met deze richtlijn wordt de wetgeving meer gestroomlijnd en moet elke lidstaat zijn bijdrage leveren in het streven naar een goede waterkwaliteit. Gewasbeschermingsmiddelen komen via allerlei wegen in het water bestemd voor productie van drinkwater terecht: drift, puntverliezen op het bedrijf, afspoeling en/of uitspoeling naar het oppervlaktewater, atmosferische afzetting. De wetgeving van de Europese Unie legt zeer strenge limieten op voor de aanwezigheid van gewasbeschermingsmiddelen in water bestemd voor menselijke consumptie. De Europese drinkwaterrichtlijn 75/440/ EEG en 98/83/EG, die door de lidstaten wordt omgezet in nationale en gewestelijke wetgeving, legt voor elk gewasbeschermingsmiddel een limiet op van 0,1 µg actieve stof per liter water. En er geldt een limiet van 0,5 µg per liter water voor de som van de concentraties van individuele actieve stoffen. De norm voor vervuiling van oppervlakte- en grondwater is ontstaan in de jaren ‘80 en toen was de detectielimiet 0,1 µg/l. De norm is dan ook een weergave van het voorzichtigheidsbeginsel. Er is niet noodzakelijk een verband met de grenswaarden en de giftigheid van het betreffende product. Ter informatie: 0,1 µg/l komt overeen met 1 g per 10 miljoen liter water! Maar zelfs zulke kleine concentraties kunnen schadelijk zijn voor het milieu en voor de kwaliteit van het drinkwater.
Gewasbeschermingsmiddelen vormen voor de meeste Vlaamse oppervlaktewateren een bedreiging voor de waterkwaliteit. Puntvervuiling blijkt de belangrijkste oorzaak van watervervuiling door gewasbeschermingsmiddelen te zijn. De puntvervuiling is het gevolg van handelingen met het product: lozen van spuitresten, lozen van spoelwater en reinigingswater, morsen bij het afmeten van de spuitmiddelen, lekkende spuitdoppen, leidingen, niet naleven van de code van goede landbouwpraktijken. Deze handelingen worden meestal uitgevoerd op waterondoorlaatbare oppervlakten (verharde oppervlakten). Het product dat daar achterblijft, wordt met een klein volume water gemakkelijk afgespoeld en bereikt zeer snel de riolering of de sloot. De verliezen bij de manipulatie van de producten is nochtans een vorm van verontreiniging die gemakkelijk te voorkomen is: - onderhoud van het spuittoestel: lekken herstellen, defecte doppen vervangen, de werking van de manometer nakijken, … ; - het juiste volume van de oplossing bereiden dat nodig is voor de toepassing; - elke overstroming van de tanks voorkomen; - water dicht bij de vulplaats beschermen tegen het accidenteel overlopen van de spuitoplossing of het product; - het water voor het spuittoestel niet rechtstreeks uit een wateroppervlak of een put pompen. Het teruglopen van geconcentreerde oplossingen kan deze waters sterk verontreinigen; - de verpakkingen verschillende keren spoelen met proper water en het spoelwater in het spuittoestel gieten; - de goed gespoelde en propere verpakkingen en sluitdoppen op een correcte manier verwijderen.
37
De vzw Phytofar Recover houdt zich bezig met de verzameling van verpakkingen van gewasbeschermingsmiddelen in België; - de resten van de spuitoplossing verdunnen, ze verspuiten op het veld en het spuittoestel spoelen op het veld. De systemen van microbiële afbraak en adsorptie op organisch materiaal (stro, …) worden nog onderzocht en kunnen in de toekomst een efficiënte oplossing bieden voor de resten van spuitoplossingen.
Phytobac Om puntverliezen te vermijden, kunnen ook biozuiveringssystemen op basis van organische substraten (biobeds, biofilters of phytobacs) een uitkomst bieden. De phytobac is een gesloten bak uit beton of plastic, die wordt opgevuld met organisch materiaal, zoals stro, compost, aarde, oogstresten, enz. Deze materialen combineren een goed absorptievermogen met een goed vermogen om producten biologisch af te breken. Het geheel wordt afgedekt met een waterdichte constructie die verhindert dat regenwater in het systeem terechtkomt, maar die verdamping nog wel mogelijk maakt. Via een opvangput en een verdeelsysteem wordt het afvalwater met resten van gewasbeschermingsmiddelen over de phytobac verdeeld en door het organisch materiaal vastgehouden en afgebroken. Om de afbraakcapaciteit van het systeem niet te overschrijden, mag u enkel sterk verdunde hoeveelheden in de phytobac brengen. U moet de phytobac wel zien als een laatste oplossing, na preventie en de toepassing van goede landbouwpraktijken.
38
Voor meer informatie kunt u terecht op de proefcentra van Destelbergen en Kruishoutem waar een phytobacsysteem is aangelegd.
Bufferzones Bij toepassing in volle veld is de gebruiker verplicht de gebruiksdosissen en de bufferzones vermeld op het etiket van gewasbeschermingsmiddelen na te leven. De bufferzone is een niet behandelde strook van een terrein in de nabijheid van een wateroppervlak (beek, vijver, plas, sloot met water, drainagekanalen, …). Het instellen van een dergelijke zone heeft als doel waterorganismen (vissen, zoetwaterinvertebraten, insecten die zich ontwikkelen in het sediment, algen en waterplanten) te beschermen tegen gewasbeschermingsmiddelen aangevoerd door spuitnevels. De vegetatie van de bufferzone heeft geen belang. Ze kan bestaan uit een braakliggende strook of eender welk ander type vegetatie. De bufferzone kan eventueel deel uitmaken van het veld en op dezelfde manier beteeld worden als de rest van het veld. De breedte van de bufferzone is de minimale afstand die in acht moet worden genomen tussen de laatste bespoten rij (bij de toepassing van een gegeven gewasbeschermingsmiddel) en de oever van het wateroppervlak. In België zijn de bufferzones vastgelegd op 2, 5, 10, 20 en 30 m volgens het risico van elk gewasbeschermingsmiddel voor de waterorganismen.
Kies voor een mens- en milieuvriendelijke gewasbescherming
Dat staat vermeld op het etiket van het middel. Onder alle omstandigheden moet u een niet behandelde zone van minimum 1 m (voor spuittoestellen voor veldgewassen) en minimum 3 meter (voor boomgaardsproeiers) in acht nemen ten opzichte van oppervlakken die niet behandeld moeten worden (naburig veld of perceel, sloot, haag, boord van de weg, voetpad). Deze maatregel maakt het mogelijk de volgende effecten te beperken: - fytotoxische schade aan naburige teelten en wilde flora; - toxische effecten op niet-doelorganismen (vogels, zoogdieren, nuttige insecten, …) aanwezig in de hagen en keerstroken; - de verontreiniging van oppervlaktewater via riolen en sloten.
Sinds 1996 voert de Vlaamse Milieumaatschappij systematisch controle uit naar gewasbeschermingsmiddelen in oppervlaktewater. Initieel bestond het gewasbeschermingsmeetnet uit veertig meetpunten, maar sinds 2003 werd het gevoelig uitgebreid tot meer dan honderd meetpunten. Uit de meetresultaten komt duidelijk naar voor dat een groot aantal van de opgespoorde gewasbeschermingsmiddelen niet of zelden aangetroffen wordt: 36 middelen worden nooit aangetroffen, 42 middelen worden tussen 0 en 5% van de metingen aangetroffen. Een aanzienlijk aantal van de onderzochte gewasbeschermingsmiddelen wordt slechts sporadisch gedetecteerd, een klein aantal middelen daarentegen wordt frequent gevonden in de analyses. Zelfs gewasbeschermingsmiddelen die al geruime tijd verboden zijn, komen nog voor.
De bufferzone kan kleiner zijn dan vermeld op het etiket als de gebruiker over efficiënt materiaal beschikt (antidriftmateriaal en/of hagen, schermen).
39
40
Kies voor een mens- en milieuvriendelijke gewasbescherming
Voorzorgen ten aanzien van derden: aansprakelijkheid
Aansprakelijkheid Wanneer u schade veroorzaakt aan andere personen, moet u volgens het Burgerlijk Wetboek die schade vergoeden. In het jargon noemt men dit de Burgerrechtelijke Aansprakelijkheid of BA. Enkele voorbeelden: - U sproeit uw gewas met slechte of slecht afgestelde sproeidoppen of bij te veel wind, waardoor het product op het veld van uw buur terechtkomt en daar de gewassen beschadigt. - Na de reiniging van uw sproei-installatie laat u de spoelvloeistof in de beek stromen met milieuschade tot gevolg. - U verkoopt producten met een residu van door u gebruikte sproeistoffen die de consument ziek maken. Wanneer de schadelijder uw schuld kan aantonen en de relatie met zijn schade, moet u die schade vergoeden.
Productaansprakelijkheid
Twee begrippen staan centraal • Ten eerste moet er sprake zijn van een gebrekkig product: dat is een product dat niet de veiligheid biedt die men in alle omstandigheden kan verwachten. Het is dus niet vereist dat de producent een fout heeft gemaakt. Een voorbeeld: er zit spuitresidu op de door u geleverde producten. • Ten tweede moet er schade veroorzaakt zijn aan personen of zaken voor gebruik of verbruik in de privé-sfeer. Het slachtoffer is dus per definitie een particuliere consument. Bovendien moet hij bewijzen dat hij schade geleden heeft door het gebrekkige product. En dat is niet zo eenvoudig.
Gevolgen voor de land- of tuinbouwer Door de regeling productaansprakelijkheid krijgt de consument er een rechtsgrond bij wanneer hij schade lijdt ten gevolge van het consumeren van een gebrekkig product. Dat is op zich geen reden tot ongerustheid. Het is wel een reden om voorzichtig om te gaan met chemische producten of misschien zelfs over te schakelen naar alternatieve technieken.
Sinds 4 december 2000 vallen primaire land- en tuinbouwproducten onder de Europese richtlijn productaansprakelijkheid. Dat betekent dat u als landbouwer of tuinder voortaan kunt worden aangeklaagd voor eventuele gebreken in uw producten. Wat betekent dat? De grondgedachte van deze regeling is dat consumenten van een product mogen verwachten dat het veilig is. Een producent heeft dus de verplichting om veilige producten op de markt te brengen. Het gaat om een wettelijke aansprakelijkheid: u kunt er als producent niet onderuit.
41
Voorzorgen bij het gebruik van toestellen Gewasbeschermingsmiddelen zijn heel belangrijk voor de tuinbouw, maar ze zijn niet goedkoop. Daarom heeft iedere teler er baat bij ze zo efficiënt mogelijk toe te passen met behulp van goed onderhouden apparatuur. Een goed afgesteld en onderhouden toestel doet inderdaad besparen op gewasbeschermingsmiddelen: de middelen worden met een grotere nauwkeurigheid en met minder verspilling toegediend! Zowel de gebruiker als het milieu profiteren hiervan.
(zie verder)! Wanneer de bedekking het belangrijkste criterium is, dan moet u de voorkeur geven aan een fijnere druppel (< 300µm) Druppels kleiner dan 100 tot 150 µm worden echter het best vermeden.
Druppelgrootte Afhankelijk van het gebruikte gewasbeschermingsmiddel, is een minimale bedekkingsgraad noodzakelijk. Onderstaande figuur geeft weer dat voor eenzelfde verspoten volume, de bedekkingsgraad daalt bij stijgende druppelgrootte, wat een invloed kan hebben op de biologische efficiëntie van de bespuiting. Bij toediening van fungiciden en voor onkruidbestrijding in na-opkomst wordt aangeraden om met kleine druppels te spuiten om tot een optimale bedekking te komen. Voor een bodemherbicide kunnen grove druppels worden gebruikt. U moet ook rekening houden met de eigenschappen van het gebruikte gewasbeschermingsmiddel: bij een middel met contactwerking moet de bevochtiging intensiever zijn dan bij een systemisch middel. Grote druppels (> 300 µm) geven een betere indringing, maar een minder goede bedekking. Middelgrote tot kleine druppels met een lage snelheid volgen meer de stromingsgolven van de lucht. Ze treffen niet direct het bladoppervlak maar omgeven eerder het blad doordat de druppels min of meer zweven. Door deze turbulentie zetten de druppels zich aan de onderof achterzijde af, maar is er ook meer kans op drift
42
Grafische weergave van de bedekkingsgraad op basis van de druppelgrootte voor eenzelfde volume vloeistof (Cursus Erkend Technicus Spuittoestellen, 2004)
De druppelgrootte wordt bepaald door de druk waarmee men spuit, door de dopmaat, het doptype en door de tophoek van de dop (zie hierboven).
Drift Algemeen worden spleetdoppen en werveldoppen het meest gebruikt, maar dikwijls worden ze gebruikt bij een veel te hoge druk. Spuiten bij een (te) hoge druk veroorzaakt vervorming en slijtage van de dop, wat een slecht spuitbeeld tot gevolg kan hebben. Tevens worden dan zeer fijne druppels (microdruppels) gevormd die wegdriften of uren in de lucht blijven hangen, wat schadelijk kan zijn voor de gezondheid omdat deze makkelijk worden ingeademd of afgezet op de huid. Bovendien bereiken vele van deze druppels het gewas niet, maar blijven ze juist achter op gangpaden, kasconstructies en dergelijke meer. De hoeveelheid drift is afhankelijk van verschillende factoren.
Kies voor een mens- en milieuvriendelijke gewasbescherming
Windkracht (Beaufort)
Omschrijving
Windsnelheid (km/u op 10 m hoogte)
0
Windstil
<1
1
Zwakke wind
1–5
2
Zwakke wind
6 – 11
3
Matige wind
12 – 19
4 en meer
Matige wind
> 19
Zichtbare referentie en spuitadvies
Rookpluim stijgt vrijwel recht naar boven. Vermijd spuiten op warme, zonnige dagen. Rookpluim geeft windrichting aan. Optimaal om te spuiten. Bladeren ritselen. Spuit met een grovere dop. Bladeren en twijgen bewegen voortdurend. Enkel in noodgevallen, met lagere druk, driftbeperkende of antidriftdoppen. Takken bewegen, stof en papier dwarrelen op. Spuiten afgeraden.
Indeling windkracht met bijbehorend spuitadvies (Cursus Erkend Technicus Spuittoestellen, 2004)
De druppelgrootte: zie hierboven. De wind (indien men spuit in de buitenlucht). Bovenstaande tabel geeft de indeling van de windkracht en bijbehorend spuitadvies. De druk: hoe hoger, hoe meer kleine druppels en dus hoe meer drift. Dikwijls worden veel te hoge drukwaarden gebruikt om de indringing te verbeteren. Een hogere druk heeft tot gevolg dat de druppels een hogere beginsnelheid hebben. Tot 5 à 6 bar zal er inderdaad een betere indringing worden bereikt, vooral in de onderste plantenhelft. Maar bij stijging van de druk worden de druppels fijner en dat geeft dan weer een minder goede indringing. Daarom is het zinloos om met zeer hoge drukwaarden te gaan spuiten. Een hoge druk laat zich maar tot 30 cm van de dop voelen.
De eigenschappen van de vloeistof: een meer stroperige (viskeuze) vloeistof zal grotere druppels geven. Bij sommige gewasbeschermingsmiddelen worden additieven gevoegd om een hogere viscositeit te verkrijgen. De voortbewegingssnelheid (in geval van een spuitboom): bij stijgende rijsnelheid neemt de turbulentie rond de spuitboom toe, waardoor druppels makkelijker worden meegenomen in de stijgende luchtstroom achter de boom. Snelheden van meer dan 6 tot 8 km/u (voor een gewone spuitboom) worden afgeraden. Ook i.v.m. indringing wordt het afgeraden sneller te bewegen over het gewas omdat dan enkel de bovenste plantenhelft wordt getroffen door de druppels.
43
De afstand van spuitdop (of -boom) tot het gewas: hoe groter deze afstand, hoe hoger de kans op wegdriften. Eventueel afscherming van de spuitboom (meer van toepassing voor veldspuiten). Het gebruik van een rijenspuit in teelten waar de teeltafstand 50 cm of groter is.
Verschillende varianten van spuitadvies (Cursus Erkend Technicus Spuittoestellen, 2004)
De luchtondersteuning: de luchtstroom neemt de druppels mee zodat ze rechtstreeks in het gewas terechtkomen. De wind heeft minder invloed op de druppels. De spuitdop: er bestaan verschillende doptypes, waarvan de klassieke spleet- en werveldoppen het meest gebruikt worden. Een spleetdop wordt in principe gefabriceerd voor een druk van 2 à 3 bar (tot maximaal 5 bar). Er bestaan speciale spleetdoppen die minder driftgevoelig zijn: ze geven grotere druppels en minder of geen fijne druppels (bijv. Lurmark Lo-Drift, Teejet
44
LP, Teejet DG, Lechler LP en AD). Voor deze doppen worden andere drukwaarden voorgeschreven. Voor een werveldop worden drukwaarden aangeraden van 3 à 5 bar, hoewel deze doppen soms een druk tot 30 bar weerstaan (afhankelijk van het materiaal waaruit ze zijn gemaakt). Boven 12 tot 15 bar worden echter te veel fijne druppels gevormd die gaan wegdriften. Luchtmengdoppen en ketsdoppen vormen grovere druppels, waardoor ze minder drift geven. Ketsdoppen hebben een grote tophoek bij lage druk en kunnen dus verder uit elkaar worden gemonteerd. In luchtmengdoppen vermengt zich lucht met spuitvloeistof, waardoor grovere druppels ontstaan. Een luchtmengdop wordt het best gebruikt bij een druk van 4 tot 5 bar. Ook bij luchtondersteunende ketsdoppen (bijv. Airtecspuitdop) vermengt zich lucht met spuitvloeistof, maar hier kan de luchttoevoer naar de dop worden geregeld. Hoe minder lucht naar de doppen gebracht wordt, hoe grover de druppels. De vloeistofdruppels worden in het gewas geblazen wat de hoeveelheid drift doet dalen. Onderzoek toont aan dat afhankelijk van het type dop de drifthoeveelheid kan variëren van 12% tot 285% van het gemiddelde doptype. De spuitopening van een dop (dopmaat) kan variëren. Bij een bepaalde dopmaat hoort een bepaalde kleur van dop (afhankelijk van de fabrikant). Hoe kleiner de opening, hoe fijner de druppels zullen zijn die bij een bepaalde druk de dop verlaten. Ook de tophoek is van belang bij het gebruik van een dop. De tophoek is de hoek waarmee het vloeistofvlies uit het spuitgat komt. Bij dezelfde omstandigheden zal een grotere tophoek het vloeistofvlies meer uittrekken en zal het dus dunner worden, wat kleinere
Kies voor een mens- en milieuvriendelijke gewasbescherming
druppels tot gevolg heeft. Wanneer men spuit met een lagere druk dan aanbevolen, neemt de tophoek meestal af. Doppen met een kleinere tophoek moeten hoger boven het gewas worden gehangen. Bijvoorbeeld, spleetdoppen van 110° die 50 cm uit elkaar staan, worden in het algemeen op 50 cm boven het te spuiten oppervlak gezet. Het gebruik van kantdoppen beperkt het spuitbeeld aan het uiteinde van de spuitboom en voorkomt dat er te veel spuitvloeistof naast het perceel terechtkomt.
Om spuitoverschotten te vermijden, is het belangrijk om nauwkeurig de benodigde hoeveelheid spuitproduct te berekenen. Die hoeveelheid wordt berekend door de vereiste dosis per oppervlakte-eenheid te vermenigvuldigen met de te behandelen oppervlakte.
Correct geïnstalleerde kantdop
Controle van de toestellen
Gegevens van doppen en hun ideale druk zijn over het algemeen verkrijgbaar bij de doppenfabrikant of bij de verkoper ervan.
Hoe zit het met de wetgeving? De meest gebruikte toestellen zijn lansspuiten en spuitbomen. Spuitbomen en boomgaardspuiten zijn onderhevig aan een verplichte keuring volgens het Ministerieel Besluit van 25 augustus 2004 (Belgisch Staatsblad – 14.09.04). Meer details over de uitvoering en de betaling van de keuring zijn te vinden in het KB van 10 augustus 2004 (Belgisch Staatsblad – 30.08.04). Iedereen die een spuittoestel bezit, wordt persoonlijk uitgenodigd. Op een goedgekeurd spuittoestel wordt een zelfklever geplakt, die geldig is voor 3 jaar. Sommige toestellen moeten echter niet worden gekeurd: rugspuittoestellen, lansspuiten en kleine toestellen waarbij spuitvloeistof wordt uitgestoten onder invloed van zwaartekracht of met behulp van samengedrukt gas (lucht inbegrepen). Onder een lansspuit wordt
Dosering Voor een goed bestrijdingsresultaat is het van groot belang om de correcte productdosis, zoals voorgeschreven op het etiket, toe te passen. De concentratie van het product in de spuitoplossing is afhankelijk van de benodigde hoeveelheid spuitvloeistof per oppervlakte-eenheid. Om de juiste verhouding te bepalen, deelt u de toe te dienen productdosis per oppervlakte-eenheid door de vereiste hoeveelheid spuitvloeistof per oppervlakteeenheid.
Concreet voorbeeld om de juiste spuithoeveelheid te berekenen: U wilt 15 hectare behandelen met 350 gram spuitmiddel per ha tegen 275 liter per hectare. De mengverhouding is 1,27 gram gewasbeschermingsmiddel per liter water (350 gram/ha gedeeld door 275 liter/ha). U hebt in totaal 5 250 gram bestrijdingsmiddel nodig (350 gram/ha x 15 hectare). U hebt in totaal 4 125 liter water nodig (275 liter/ha x 15 hectare).
45
een spuittoestel verstaan waarbij de spuitvloeistof manueel verspoten wordt, met behulp van een lans of pistool waarop maximaal twee spuitdoppen gemonteerd zijn. Wanneer meerdere spuitdoppen gemonteerd zijn, valt het toestel onder de categorie ‘spuitbomen’. Voor het Nederlandstalige landsgedeelte van België is de organisatie en uitvoering van de driejaarlijkse keuringen toevertrouwd aan de Dienst Keuring Spuittoestellen van het Departement DVL van het Centrum voor Landbouwkundig Onderzoek te Merelbeke. De keuringen worden uitgevoerd door mobiele keuringsploegen. De testprocedures evalueren, visueel of d.m.v. metingen, alle onderdelen van het spuittoestel die de verdeling van de spuitvloeistof kunnen beïnvloeden. De verdeling van de spuitvloeistof zelf wordt echter niet gemeten. Alle onderdelen en apparatuur aanwezig op het spuittoestel worden gecontroleerd en dienen naar behoren te functioneren. Een toestel kan afgekeurd worden om de volgende redenen: - afwezigheid van herstelling van alle defecten die tijdens de vorige keuring vastgesteld werden en die vóór de nieuwe keuring hersteld moesten worden; - asymmetrie van de spuitboom t.o.v. de bevestigingspunten; - te grote kromming van de spuitboom; - gescheurd luchtklokmembraan; - defecte pomp; - defecte manometer of de afwezigheid ervan; - storingen in de aanvoerleidingen naar de spuitboom waardoor drukverschillen ontstaan in de spuitboom; - spuitdoppen binnen een set zijn niet homogeen; - spuitdoppen zijn te sterk versleten; - regelsysteem werkt niet; - spuitcomputer is onjuist afgesteld; - aanzienlijke lekken.
46
Het Vlaamse Gewest kent steun toe aan land- en tuinbouwers die investeren in materiaal of uitrusting die bijdraagt tot de bescherming of verbetering van het leefmilieu. De steun slaat op de aankoop en het gebruik van geavanceerde spuittoestellen voor gewasbeschermingsmiddelen uitgerust met een systeem voor het spoelen van verpakkingen.
Wat kunt u zelf doen? Het is belangrijk dat u uw toestel goed onderhoudt en dat u tracht de hoeveelheid residu’s zo klein mogelijk te houden, onafhankelijk van het feit of uw toestel nu wel of niet moet worden gekeurd.
Verminderen van residu’s Controleer uw toestel op een goede roering om uiteindelijk een goede verdeling te verkrijgen van de actieve stof in de tank! Indien u werkt met lans of pistool: probeer een gelijkmatige verdeling te verkrijgen door een goede armbeweging. Het is beter om snel heen en weer te bewegen over het gewas. Spuit liever een werkgang die niet te breed is: de verdeling is beter wanneer de lans in een kleinere hoek beweegt. Gebruik de juiste doppen en controleer regelmatig of ze nog niet versleten zijn (dat is vooral belangrijk voor een goede verdeling van de producten wanneer u spuit met een spuitboom). Lees het etiket en gebruik de goede dosis. Gebruik enkel toegelaten producten!
Kies voor een mens- en milieuvriendelijke gewasbescherming
Onderhoud van uw toestel Controleer de luchtklok die zich bevindt op de persleiding. Dat is vrij gemakkelijk: door te duwen op het ventiel van de luchtklok kunt u nagaan of het membraan defect is. Indien er water uit het ventiel komt, is het gescheurd. De pulsen van de pomp worden dan niet gedempt, wat resulteert in een ongelijkmatig spuitbeeld. U kunt het membraan gemakkelijk zelf vervangen. Bij pompen met 3 cilinders of bij toestellen met lange leidingen kan het zijn dat de luchtklok minder invloed heeft. Controleer ook tijdig of er nog genoeg lucht zit in de luchtklok: 2 tot 3 bar wordt aangeraden (60% van de spuitdruk). Lucht toevoegen kan met behulp van een simpele mountainbikepomp. Vervang geknikte of geschaafde leidingen. Controleer de roering in de tank. De menging valt vrij moeilijk objectief te testen. Wel is het meestal waarneembaar of er al dan niet een zekere circulatie is in de tankvloeistof. Meestal gebeurt de menging van de tankmix door de vloeistof die via de retourleiding terug in de tank stroomt. Bij sommige (meestal grotere) toestellen is een mechanische roering aanwezig. Een goede roering is onontbeerlijk voor een goede verdeling van de gewasbeschermingsmiddelen over het gewas! Wanneer de roering onvoldoende is, wordt de retourleiding het best nagekeken op knikken of verstoppingen. Onvoldoende roering kan ook worden veroorzaakt door een versleten pomp of een pomp met onvoldoende capaciteit. Een smallere retourleiding is een mogelijke oplossing om de roering te verbeteren.
Reinig regelmatig de filters van uw spuittoestel: dat gaat het best onder stromend water, bijvoorbeeld met een oude tandenborstel. Vuil kan immers de membranen van de pomp aantasten en zorgen voor verstopte doppen. Meestal kunnen de filters gemakkelijk worden losgeschroefd. Volgende filters kunnen voorkomen op een spuittoestel: - de filtermand (in de tankopening); - de aanzuigfilter (tussen tank en pomp); - de persfilter (tussen pomp en lans, pistool, boom); - dopfilters. Dopfilters raken snel verstopt en zijn af te raden wanneer gespoten wordt met onzuiver water (zand) of poeders. Controleer of de naald van de manometer (drukmeter) na gebruik terug op nul komt. Indien dat niet het geval is, is de manometer waarschijnlijk defect. De druk moet stabiel zijn indien het toerental en de stand van de dop op de spuitlans constant zijn. Een trillende manometernaald geeft aan dat de druk niet stabiel is. Mogelijke oorzaken zijn: - een gescheurd luchtklokmembraan; - te weinig lucht in de luchtklok; - een slecht werkende pomp; - verstopte filters; - versleten dichtingsring in de filter; - lekken aan of in de leiding.
47
Ook de drukregelaar kan de oorzaak zijn van onstabiele druk. U kunt dit als volgt controleren: indien de druk dezelfde is nadat het toestel werd afgezet (bij een bepaalde druk) en vervolgens weer in werking wordt gesteld, blijft de drukregelaar stabiel. Het regelen van de druk: u moet de druk kunnen regelen door aan de drukregelaar te draaien. Reinig de dop(pen) en vervang deze bij een te grote slijtagegraad. U kunt de slijtagegraad controleren door de afgifte te meten bij een bepaalde druk, gedurende 1 minuut. De gemeten afgifte kan worden vergeleken met de afgifte die wordt aangegeven in de doppentabellen (bij dezelfde druk als die waarbij de afgifte werd gemeten). Doppentabellen zijn te verkrijgen bij uw leverancier. Controleer de olie van de pomp. De olie mag er niet melkachtig uitzien, dit wijst op een waterlek in een van de pompkamers. De leesbaarheid van de tankinhoud geeft problemen bij sommige toestellen. De inhoudsmarkering kan altijd verduidelijkt worden met een alcoholstift of dergelijke. Het beste systeem is een doorzichtige PVC-buis, naast de tank, met een vlottersysteem dat aangeeft hoeveel er nog in de tank is.
Veiligheid Controleer of alle bewegende onderdelen (aftakas, kettingen, aandrijfriemen) zijn afgeschermd door een beschermkap. Elektrische leidingen moeten intact zijn: er wordt immers in een vochtig milieu gewerkt, met hoge spanningen (400 V) voor de aandrijving van de motor.
48
Voorzorgen bij bewaring van gewasbeschermingsmiddelen De opslag of het bewaren van bestrijdingsmiddelen voor landbouwkundig gebruik is in Vlaanderen gereglementeerd door diverse besluiten en decreten. Een overzicht hiervan vindt u in de brochure ‘Opslagplaatsen voor bestrijdingsmiddelen’, in 2000 uitgegeven door het Ministerie van Middenstand en Landbouw en nu consulteerbaar via de website www.fytoweb.fgov.be. Algemeen geldt dat u gewasbeschermingsmiddelen moet bewaren in een lokaal dat uitsluitend daarvoor bestemd is en op slot is. Het lokaal moet droog en vorstvrij, degelijk verlicht, doelmatig verlucht, goed onderhouden en schoon zijn en zodanig ingericht dat de goede bewaring van de opgeslagen producten verzekerd is. Op de toegangsdeur van het lokaal wordt duidelijk zichtbaar de vermelding ‘vergif’ en een doodshoofd aangebracht en de toegang tot het lokaal moet veilig zijn. Het lokaal is gescheiden van de woning en de serre of bedrijfslokalen en is brandveilig. Verder wordt aanbevolen om de gewasbeschermingsmiddelen per productgroep (bijv. insecticiden, fungiciden, herbiciden, …) afzonderlijk in rekken of kasten te plaatsen, waarbij de vloeibare producten onderaan en de spuitpoeders of granulaten bovenaan geplaatst worden en de producten in alfabetische volgorde gerangschikt zijn. U moet de producten altijd in hun oorspronkelijke verpakking bewaren. In de onmiddellijke omgeving buiten het bewaarlokaal wordt bij voorkeur een wasplaats ingericht. Beschermende spuitkledij en maskers worden niet in het bewaarlokaal van de gewasbeschermingsmiddelen bewaard.
Kies voor een mens- en milieuvriendelijke gewasbescherming
Voorzorgen bij behandeling van verpakkingsafval De lege verpakkingen van gewasbeschermingsmiddelen worden sinds 1997 opgehaald door Phytofar-Recover. De ophaling betreft alle primaire verpakkingen, dus verpakkingen die rechtstreeks in contact staan met het product. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen twee fracties: enerzijds lege, grondig gespoelde bussen en afsluitdoppen en anderzijds papier en karton. De lege verpakkingen worden in speciale phytofarrecover zakken verzameld en jaarlijks naar een vastgelegd inzamelpunt gebracht, waar ze worden opgehaald voor verdere verwerking.
49
50
Kies voor een mens- en milieuvriendelijke gewasbescherming
Vlaams Milieuplan Sierteelt vzw: een voorbeeld van bewust omgaan met het milieu
Het Vlaams Milieuplan Sierteelt is een gezamenlijk initiatief van de beroepsorganisaties. Opdat de bedrijven zich met een internationaal erkend milieulabel zouden kunnen profileren op de afzetmarkten, werd er een samenwerkingsovereenkomst afgesloten met het Nederlandse MPS. De pijlers van de werking zijn: registratie, normering, kwalificatie en controle. Afhankelijk van de oppervlakte en de aard van de teelt krijgt elke deelnemer een bedrijfsspecifieke norm voor het gebruik van gewasbescherming, meststoffen en energie. Vierwekelijks wordt het effectieve verbruik geregistreerd en door VMS in samenwerking met MPS verwerkt. De verbruiksgegevens worden vergeleken met de bedrijfsnorm. Ook wordt aangegeven of het bedrijfsafval al dan niet wordt gescheiden. Dit resulteert in een kwalificatie A, B, C of D. Om het systeem sluitend te houden werd het internationale organisme SGS AgroControl met de controle op de gegevens belast.
Doelstellingen De doelstellingen van het Vlaams Milieuplan Sierteelt zijn: • via registratie ervaring opbouwen i.v.m. het gebruik en reductiemogelijkheden van milieubelastende middelen; • via groepsvergelijking komen tot ervaringsuitwisseling; • kostenbesparing nastreven; • een meerwaarde meegeven aan het sierteeltproduct; • imago-ondersteuning van de sierteeltsector; • via voorlichting milieuvriendelijke teelttechnieken propageren.
VMS-MPS richt zich naar die telers die het streven naar milieuvriendelijke productiemethoden ernstig nemen. De aansluiting gebeurt dan ook op volledig vrijwillige basis. VMS geeft telers, die vaak zware milieu-investeringen deden, de kans om met hun inspanningen naar buiten te treden. Dat kan met het internationale MPSlogo waarvan de voorwaarden zijn aangepast aan de specifieke omstandigheden van de sierteeltsector. De Vlaamse overheid ondersteunt dit initiatief ten volle en heeft het VMS erkend als “centrum voor milieubewuste tuinbouw”. Via het VMS kan elke teler een subsidie aanvragen, die afhankelijk is van de bedrijfsoppervlakte. Met deze financiële steun wil de Vlaamse overheid het milieubewuste telen verder stimuleren.
Registratie De deelnemer registreert elke vier weken zijn verbruiksgegevens voor het hele bedrijf op het verzamelformulier. De gegevens hebben betrekking op het verbruik van gewasbeschermingsmiddelen, meststoffen, energie en wijze van afvalscheiding.
Milieuclusters en normen Elk bedrijf wordt op basis van de teelt in een milieucluster ingedeeld. Een milieucluster bestaat uit een of meerdere gewasgroepen die vergelijkbaar zijn wat betreft ziektegevoeligheid en temperatuurbehoefte. De normen voor gewasbeschermingsmiddelen, energie, meststoffen en afval zijn per milieucluster vastgesteld. Elke milieucluster heeft dus eigen normen.
51
Deze normen zijn de basis voor de bedrijfsnorm. Elk bedrijf krijgt namelijk een specifieke bedrijfsnorm waarbij per milieucluster ook rekening gehouden wordt met de opgegeven oppervlakte. Op basis van de vergelijking van het eigen verbruik met de bedrijfsnorm krijgt de deelnemer per milieuthema punten toegekend. Het aantal punten bepaalt de kwalificatie van de deelnemer. Als een teler verschillende gewassen produceert, kan hij ook te maken hebben met verschillende milieuclusters. De punten die de deelnemer per milieucluster krijgt voor de vier milieuthema’s worden verrekend en op basis daarvan ontvangt hij een kwalificatie voor zijn totale bedrijf.
MPS beoordeelt de middelen niet zelf, maar gebruikt hiervoor informatie uit openbare en betrouwbare bronnen. Bij de indeling van de middelen is rekening gehouden met de volgende factoren: • Acute en chronische giftigheid voor diverse organismen, zoals mens, waterleven, vogels, enz.; • Afbraaksnelheid; • De mate van verspreiding in het milieu via water en lucht; • Omgevingsfactoren.
MPS-Mind (milieu-indicator)
Omgevingsfactoren
Sinds vorig jaar worden de kwalificaties berekend volgens de rekenmethode van MPS-Mind. Die houdt rekening met de schadelijkheid van het middel voor mens en milieu. MPS-Mind (de milieu-indicator) geeft MPS-deelnemers een indicatie van de schadelijkheid van hun middelenpakket.
De milieubelasting van middelen is mede afhankelijk van bedrijfskenmerken en omgevings- en klimaatfactoren. Is er bijvoorbeeld geen sloot in de buurt, dan is de toxiciteit voor waterleven niet relevant. Er is uitgebreid onderzoek gedaan naar welke omgevingsfactoren van invloed kunnen zijn op het milieurisico bij het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Van alle omgevingsfactoren bleek de aan- of afwezigheid van oppervlakteen grondwater, en de afscherming van de teelt (door middel van een kas of windscherm) de meeste invloed op de milieubelasting van middelen te hebben. Maar ook de grondsoort, de gemiddelde temperatuur en neerslag spelen een rol.
Om de mate van schadelijkheid aan te geven, heeft MPS het assortiment gewasbeschermingsmiddelen onderverdeeld in categorieën: rood, oranje en groen. De eigenschappen van de werkzame stof, omgevingsfactoren en bedrijfskenmerken bepalen de kleur van een middel. De groene categorie bevat middelen met de laagste milieubelasting. Het doel van MPSMind is om de telers in staat te stellen een optimale keuze te maken in de gewasbeschermingsmiddelen om zo de milieubelasting zo laag mogelijk te houden.
52
Bedrijfskenmerken zijn eveneens belangrijk. Om de invloed van omgevingsfactoren na te gaan, worden alle bedrijven ingedeeld in milieuzones. Voor elke milieuzone heeft MPS per middel de milieubelasting bepaald.
Kies voor een mens- en milieuvriendelijke gewasbescherming
Kwalificatie Alle MPS-deelnemers ontvangen vier keer per jaar een kwalificatie A, B, C of Deelnemer. Deze kwalificaties zijn gerelateerd aan het puntentotaal per bedrijf. De deelnemers krijgen op basis van hun verbruik over vier kwartalen voor elk milieuthema punten toegekend. De puntenverdeling kan anders zijn voor landen buiten Noordwest-Europa als gevolg van de toevoeging van het thema “water”. De puntenverdeling voor kasteelten per milieuthema is: • Gewasbescherming maximaal 40 punten te behalen • Energie maximaal 30 punten te behalen • Meststoffen maximaal 20 punten te behalen • Afval maximaal 10 punten te behalen
Verder geldt dat de kwalificaties A, B, C en Deelnemer alleen worden toegekend als de deelnemer 13 aaneengesloten periodes (= 4 kwartalen) heeft geregistreerd en het bijbehorende puntentotaal heeft gescoord. Bovendien dient de deelnemer een initiële bedrijfscontrole te hebben gehad, waarbij de controleur de geregistreerde hoeveelheden controleert op basis van de boekhouding en de voorraad gewasbeschermingsmiddelen en meststoffen. Een bedrijf is MPS-deelnemer als er 3 aaneengesloten periodes (= een kwartaal) zijn geregistreerd óf als het gedurende 13 aaneengesloten periodes tussen de 0 en 9,90 punten heeft behaald. Gekwalificeerde deelnemers mogen hun MPS-deelname tonen door het gebruik van het MPS-vignet.
Controle De puntenverdeling thema is: • Gewasbescherming • Energie • Meststoffen • Afval
voor buitenteelten per milieu-
Betrouwbaarheid van MPS maximaal 50 punten te behalen maximaal 10 punten te behalen maximaal 30 punten te behalen maximaal 10 punten te behalen
Vervolgens worden de behaalde punten per milieuthema opgeteld en wordt een kwalificatie toegekend: • Kwalificatie A 70 – 100 punten • Kwalificatie B 55 – 69,90 punten • Kwalificatie C 10 – 54,90 punten • Kwalificatie D 0 – 9,90 punten
Jaarlijks ontvangt MPS de verzamelformulieren van de deelnemers. Op basis van de registratiegegevens ontvangt de deelnemer zijn kwalificatie. Met zijn kwalificatie profileert de deelnemer zich naar zijn klanten. De klant moet dan ook blindelings kunnen vertrouwen op de juistheid van de kwalificaties. Daarom hecht MPS veel waarde aan een betrouwbare controle van haar deelnemers. Elk jaar wordt 30% van alle deelnemende bedrijven door MPS gecontroleerd.
53
Verschillende soorten controles
Het sanctiereglement
• De bureaucontrole Elk kwartaal ondergaat een groep deelnemers de bureaucontrole. Er wordt onder andere gekeken naar extreme afwijkingen, de toepassing van verboden gewasbeschermingsmiddelen en het gebruik van middelen die in combinatie met een teelt (milieucluster) niet toegestaan zijn (oneigenlijk gebruik). • De bedrijfscontrole Het onafhankelijke controleorganisme SGS bezoekt deze bedrijven en voert de controle uit op basis van een checklist die door MPS is opgesteld. De MPSbedrijfscontroles zijn overal ter wereld dezelfde. • De vignetcontrole MPS-deelnemers mogen hun deelname aan MPS zichtbaar maken door het gebruik van het MPS-vignet. Steekproefsgewijs wordt gecontroleerd of de deelnemers het vignet op de juiste wijze toepassen. • De initiële controle Voordat de eerste kwalificatie berekend kan worden, na 13 periodes aaneengesloten registratie, moeten alle deelnemers een initiële controle hebben gehad. Deze initiële controle is vergelijkbaar met de standaard bedrijfscontrole. • De monstername Wanneer MPS twijfelt of een deelnemer een verboden middel heeft gebruikt, kan MPS opdracht geven aan de controleorganisatie om een blad- of gewasmonster te nemen. Mocht de deelnemer in overtreding zijn, dan treedt het sanctiereglement in werking.
Een controlesysteem kan niet goed werken zonder sancties. Om de betrouwbaarheid van MPS te waarborgen, heeft MPS een sanctiereglement opgesteld. Hierin staan alle mogelijke overtredingen omschreven met de bijbehorende sancties. Daar kunnen dus geen misverstanden over bestaan! De sancties van MPS variëren van een schriftelijke waarschuwing tot uitsluiting van deelname aan MPS.
54
Besluit VMS-deelnemers kunnen hun producten op de markt brengen onder een internationaal erkend milieulabel. De registratie zorgt ervoor dat de teler bewuster met het gebruik van middelen omspringt. Dat is niet alleen milieuvriendelijk maar ook kostenbesparend! Bedrijven die al jaren bewust met het milieu omgingen, hebben met VMS en MPS eindelijk een instrument om deze inspanningen zichtbaar te maken en te bewijzen. Dit door de sector zelf genomen initiatief bewijst aan de omgeving en de overheid dat de siertelers het goed menen met het milieu.
Kies voor een mens- en milieuvriendelijke gewasbescherming
Nuttige adressen en bronnen
Ziekten en plagen voorkomen is beter dan genezen
Waarnemingen en waarschuwingen: een praktijkvoorbeeld voor geïntegreerd bestrijden in buitenteelten
Gesloten Systemen Proefcentrum voor Sierteelt, tel. 09 353 94 85 Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen FAVV, WTC III, Simon Bolivarlaan 30 - 21e verdieping, 1000 Brussel Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Administratie Beheer en Kwaliteit Landbouwproductie, WTC III (14e verdieping), Simon Bolivarlaan 30, 1000 Brussel
Meer informatie rond ‘waarschuwingen en geïntegreerde bestrijding bij buitenteelten’: Proefcentrum voor Sierteelt, tel. 09 353 94 70. Meer informatie rond waarnemingen en waarschuwingen in de vollegrondgroenteteelt: LAVA cvba, Maarten De Moor, Leuvensesteenweg 130 A, 3191 Boortmeerbeek.
Niet-chemische bestrijding Meer informatie rond ‘biologische bestrijders’: Proefcentrum voor Sierteelt, tel. 09 353 94 85.
Diagnose als basis voor een verantwoorde gewasbescherming Nieuwe meervoudige DNA-toets www.DNAmultiscan.com
Tijdige en accurate adviezen mogelijk www.DNAmultiscan.com en www.scientiaterrae.org
Klassieke gewascontrole Meer informatie rond ‘waarnemingen en geïntegreerde bestrijding bij sierteelt onder glas’: Proefcentrum voor Sierteelt, tel. 09 353 94 85.
Fysische bestrijding Bronnen: Jamart, G. De langzame zandfilter. Het hoe en waarom bij het in gebruik nemen van een langzame zandfilter als biologische waterontsmetter in de tuinbouw. Pauwels, E. 2003. Aanleg en werking van een Rietveld. Destelbergen, PCS, 17 p. Praktijkonderzoek Plant en Omgeving 2003. Ontsmetting van teeltsystemen bij potplanten. Wageningen, PPO, 43 p. Van Deun, R. 1999. IBA-systemen en kleinschalige waterzuivering. KVLT. Wohanka W. 2000. Nutrient solution disinfection. In: Savvas, D. & Passam, H. (eds.) Hydroponic production of vegetables and ornamentals. Athens, Embryo Publications, 345 – 372.
55
Voorzorgen bij chemische bestrijdingsmiddelen
Voorzorgen voor de kwaliteit van oppervlaktewater en drinkwater
Voorzorgen bij het op de markt brengen
Phytobac
Op www.phytoweb.fgov.be vindt u de lijst van alle erkende producten.
Bron: Groenboek – Belgaqua – Phytofar, 2002 en www.fytoweb.fgov.be
Voorzorgen voor de consument - Tips voor een veilig gebruik
Bufferzones
Meer info in verband met de voorwaarden voor erkende gebruikers van gewasbeschermingsmiddelen vindt u op de website van de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg (WASO) www.meta.fgov.be/pa/paa/framesetnlbb04.htm, op het preventieluik van de website van KBC Bank & Verzekeringen (www.kbc.be) en op www.phytoweb.fgov.be.
Onderzoeksresultaten Meer informatie hierover vindt u op de website van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen (www.favv.be). Meer informatie over het systeem van residucontrole voor de oogst van groenten: Dienst Residu Controle, Raf De Blaiser, Leuvensesteenweg 130 A, 3191 Boortmeerbeek.
56
De mogelijkheden om de bufferzone te beperken zijn opgenomen in een officiële tabel, die u kunt vinden op www.fytoweb.fgov. Bron: Groenboek – Belgaqua – Phytofar, 2002 en www.fytoweb.fgov.be Bron: Het jaarrapport Waterkwaliteit - Lozingen in het water 2003, Vlaamse Milieu Maatschappij
Voorzorgen bij het gebruik van toestellen Bron: Code van goede landbouwpraktijken. Bestrijdingsmiddelen (2000). Brussel, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Administratie Landen Tuinbouw, Afdeling Land- en Tuinbouwvorming, 132 p.
Kies voor een mens- en milieuvriendelijke gewasbescherming
Controle van toestellen Meer informatie over de keuring: secretariaat Keuring Spuittoestellen: tel. 09 272 27 57, fax 09 272 28 01,
[email protected]. Voor meer informatie of advies betreffende het gebruik van spuitdoppen, spuittoestellen en mechanisatie in het algemeen: Agromech (Technologische Adviseerdienst van de Vlaamse Gemeenschap): tel. 09 272 28 10,
[email protected]. Daarnaast kunt u ook de cursus ‘Erkend Technicus Spuittoestellen’ volgen. Deze opleiding richt zich tot gebruikers van spuitmachines, vertegenwoordigers en technici die instaan voor het onderhoud, herstellen en afstellen van spuitmachines. Geïnteresseerden kunnen terecht bij FEDAGRIM (02 262 06 00), PCLT Roeselare (051 24 58 84) of CLO-DVL (09 272 27 57).
Bronnen
Nilsson, U. 1998. Application of Pesticides in Greenhouses – Techniques and Working Environment. Doctoral thesis, Department of Agricultural Engineering, SLU (Swedish University of Agricultural Sciences), Alnarp. Nuyttens D, Windey S, Braekman P, De Moor A, Sonck B. 2003. Measurement of operator exposure - ECPA Safe Use Initiative. Internal Report: Agricultural Research Centre Department of Mechanisation - Labour - Buildings - Animal Welfare and Environmental Protection. Vercruysse F, Drieghe S, Verstraete R, Steurbaut W, Dejonckheere W. 2000. Blootstellingsrisico’s van gewasbeschermingsmiddelen en hoe ze beperken. RUG. Ministerie van Middenstand en Landbouw - Administratie Onderzoek en Ontwikkeling DG6 - Dienst Betoelaagd Onderzoek.
Voorzorgen bij behandeling van verpakkingsafval Meer informatie: Phytofar, tel. 02 238 97 72 www.phytofar.be
Cursus Erkend Technicus Spuittoestellen, 2004. Praktijkcentrum voor Land- en Tuinbouw Roeselare, Centrum voor Landbouwonderzoek – DVL Merelbeke, Fedagrim Brussel. Goossens E, Windey S, Sonck B. 2004. Voorlichting en vrijwillige keuring van lansspuiten en andere types spuittoestellen in de glastuinbouw. Verslag: Centrum voor Landbouwonderzoek – DVL. Europese richtlijn 89/391/EEG betreffende de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers op het werk.
57
Auteurs
PCS Schaessestraat 18, 9070 Destelbergen - Dhr. Volckaert Eddy, Directeur - Mevr. Van Belleghem Kathy - Dhr. Rys Filip - Mevr. Pauwels Els - Mevr. Dierickx Marijke - Mevr. Planckaert Mieke - Dhr. Vissers Marc - Dhr. Bernaerts Laurent - Mevr. Blindeman Liesbeth KBC - SOL - Dhr. Claes Wim, SOL - LEUWAAI KBC - ASG - Dhr. Leloup Ronny, ASG - GENBELVU - Dhr. Verhoeven Willy, ASG - ANTTOREN CLO Burgemeester Van Gansberghelaan 96, 9820 Merelbeke - Mevr. Goossens Els VMS Schaessestraat 18, 9070 Destelbergen - Mevr. Grillaert Griet Scientia Terrae Fortsesteenweg 30A, 2860 Sint-Katelijne-Waver - Dhr. De Ceuster Tom IDEWE Interleuvenlaan 58, 3001 Heverlee - Dhr. Van Petegem Jan
58
Deze uitgave is gratis verkrijgbaar in elk KBC-bankkantoor en KBC-verzekeringsagentschap, en bij ARGUS. Hebt u nog vragen over uw bankzaken of verzekeringen? Praat er dan over met een medewerker van uw KBC-bankkantoor of met uw KBC-verzekeringsagent. U kunt ook bellen naar het KBC-Telecenter op het nummer 078 152 153. Op werkdagen van 8 tot 22 uur en op zaterdag en banksluitingsdagen van 9 tot 17 uur. U kunt ook schrijven, faxen, mailen of surfen naar: KBC-Telecenter Schoenmarkt 35 2000 Antwerpen Fax 03 283 29 50
[email protected] www.kbc.be Alle verrichtingen van KBC Bank NV zijn onderworpen aan de Algemene Bankvoorwaarden, waarvan de tekst verkrijgbaar is in alle KBC-bankkantoren. Zetel van de vennootschap: KBC Bank NV, Havenlaan 2, 1080 Brussel, België. RPR 0462 920 226, BTW BE 462 920 226, bankrekening 730-0000000-93. Verantwoordelijk uitgever: KBC Bankverzekeringsholding NV, Havenlaan 2, 1080 Brussel, België. KBC Bank NV, inschrijvingsnummer CBFA 26 256. KBC Verzekeringen NV, onderneming toegelaten voor alle takken onder code 0014 (K.B. 4 juli 1979, B.S. 14 juli 1979).
59
60
Gewasbescherming is een absolute noodzaak in de land- en tuinbouw. Lange tijd werden daarvoor vooral chemische bestrijdingsmiddelen gebruikt. De groeiende bekommernis voor het leefmilieu en de volksgezondheid heeft dat veranderd. Vandaag maakt de land- en tuinbouw steeds meer gebruik van alternatieve beschermingsmiddelen die minder schadelijk zijn voor de gebruiker, de natuur en de consument. Deze brochure biedt daarvan een overzicht, gaande van algemene ziektevoorkoming, via teelttechnische maatregelen en diagnosestelling, tot niet-chemische bestrijdingsmethodes. Chemische bestrijdingsmiddelen zijn natuurlijk niet helemaal uit te sluiten. Daarom besteden we ook een uitgebreid hoofdstuk aan de voorzorgen die nodig zijn om de schadelijke gevolgen voor mens en milieu zoveel mogelijk te beperken.
www.kbc.be
D/2005/7434/26 - SAP7283 - 593/5 - 04.2005