h=
VA'\ÁEX 1 ' vAMEx- '''RBEELDE*AMEN KrErN vAARBEwTJs YAÀRBEwils-
Ë xn Á n r r ó 6 x
Geachtebelangstellende,
EXAàtE}ISG
U ziet hier een voorbeeldvan een officieelexamenKleinVaarbewíjs1. Welkeonderwerpenkomen iri de examenvragenaan bod? Voor het antwoord op dezevraagverwijzenwij u naarde onderstaandedocumentendie u op de website www. vomex.nl kunt vinden: - 'Afbakeningexarn€nsklein vaarbew'ljs'-Dit is de officièle lijst van onderwerpen waarovèr gevraagdkan worden. - 'Nieuws cver de examenvÍag€nklein vaarbewijs'. Hierin staan nieuwe onderwerpen die kortgeledenzijn toegelaten of vervallenOok kunt u op dezewebsitevinden: - 'Struikelblokkenbij examenkleinvaarbewijs'.Hiervindt u een opsommingvan onderuerpen die door veel kandidaten fout heantwoord zijn met een uitleg. - 'Toetsmatrijs'. In dit document kunt u zien hoe het examen is opgebouwd. De vragen zijn in categsrieën en subcategorieënondergebracht.De toetsmatrijs geeft aan op welke plaats een vraag uit een subcategoriein het examenverschijnt.Ook staat het aantalpunten erbij. Bil het makenvan nieuweexamenvragenof het wijzigenvan bestaandeex;rmenvragen zorgt de examencommissie eryoor dat het onderwerpbÍnnende opsommingin de Afbakeningvalt. Als een onderwerp,dat in de Afbakeningstaat,niet of FOUTín het cursusmateriaal wordt behandeld,is de VAMEXdaar niet verantwoordelijkvoor. Voor de examencommissie is dit geen redenom er dan geênvragenover te stellen. De uitgeverskunnenalle documentenop de VAMEX-website raadplegen,maar zij bepalenvolledigzelfstandigde inhoudvan hun cursusmateriaal. De VAMEXmag wettelijk geen bemoeienishebben met het samenstellenvan cursus-en oefenmateriaal. Dit is om de objectivíteit en onafhankelíjkheidvan de examineríngvoor het vaarbewijste waarborgen. De examenvragenzijn geheimin opdrachtvan het ministerie.De vragendie in dit VAMEX-Voorbeeldexamen staan,komen daarom in het echte examennietvoor. Het examen voor KleínVaarbewijs1 bevat 40 vragen.Het zijn allemaal 'meerkeuzevragen'. Er zijn maximaalS0punten te behalenOm te slagenmoet u tenminste56 punten behalen. U heeft 6{l minuten om het examente maken. Bij elke vraag is slechtséén antwoord goed. Dejuiste antwoordenin dÍt voorbeeldexamenstaan na de laatste vraag vermeld.
v.fr..A*r.6vAr{rxr'.nr.,
m ru
Bi.idÊ qdêkcfiarêr|hèpÈn i3 dê voím bcpr!Ënd:ílÊ llÊwÊír kuaficn vêÍschtllÊoaít:}jn ondàí3tÈon€rd.
m ËilwdeÍ
m darrondcÍ*s
ydíurdrr
metoffi
11riiL'
Éctbclofiègcul
ffi
Íss*rÍ
nrcto;€12 d&d
HahmdoÍr.àb
@
gÍoo{matot!{àb
wrpEÍ3ilnwË/tDts t Het echte êxamenmaaktu achter een drbkotbootl e beeldscherm. \ Elkevraagvult, met de antwoordenwaar u uit moet kiezen,een heel scherm. rtroornrkh&B V Vaakstaat er een plaatjebij de vraagAls u in dat plaatje klikt, ziet u de <í'-\\ rrh&llrti4 tekenafspraken{zoalshiernaast}.U ziet bijvoorbeeldhoe een kleinzeilschipwordt afgebeelden hoe een groot motorschip eruit ziet.
,f 'í /,'
/,t
tí r'.1
..@D
nd'Ëi.rri.
(D) //
rkbnnrrrËr
ro'r* llC)ClC
Ook kunt u op het schermeen rekenmachineaanklikken. Veel succesgewenst.
VAME ( - VoorbeeHexamenaug 2014, KleinVaarbewijs1
vraagnummers met * zijnnieuwof géwiizigd
paC- I
5CHEEFVAARTVERKEER5WET I BINNENVAARTWET / WETBOE(VAN KOOPHANDEL Vraag1. {1 punt} Volgensde Scheepvaartverkeerswet is het verbodente varen als men teveel alcoholheeft gedronken. Voor wie geldt dit verbod? a. b. c.
voor de schÍpper. ALLEEN Voorde schipperENvoordegenedie hetschip stuurt. ALLEEN voor degenedie het schipstuurt.
BINNENVAARïPOLITI ERE6LEMENT Vraag2. U vaartvan Lith aan de Maas naar het Kanaalvan St. Andries. U schutvia de sluis(vanSt. Andriesnaarde Waal. U vaart de Waal af en volgt aansiuÍtendde BovenMervrrede. BÍj Gorinchempasseertu een sluisen vaart naarde Línge. Zie het plaatjeMet welk scheepvaartreglementof met welke heeft u onderwegte maken? scheepvaartreglementen a. b. c. d.
Eerstmet het BPR,daarnamet het RPRen dan weer BPR. Eerstmet het RPR,daarnamet het BPRen dan weer RPR. Alleen met het BPR. Alleenmet het RPR.
{1 punt}
gonOsÍí' -.- lfaal
r
Lifir 9ên Bcch
Vraag3. Het BPRheeft het over goed zeemanschap onder bijzondereomstandigheden. Wat betekentdit volgenshet BPRvoor de schipper? a. b. c-
{1 punt}
Dat hij in het belangvan de veiligheiden goedeorde ALSDAï NODIGlS MOETafiuijkenyan de regels. Dat hij in het belangvan de veiligheiden goedeorde ALSHIJDATBETER VINDTMAG afirijken van de regels. Dat hij in het belangvan de veiligheiden goedeorde NOOITMAG afirijken van de regels.
(2 punten) Vraag4. Eenkleinschípvaart onder zeilen op de motor. Welke navigatielichtenmoet het volgenshet BPR's nachtsvoeren? a. b. c.
Boordlichtenen eên heklichtverenigdin één lantaarn(driekleurenlicht)in de top van de mast èn onder dit licht een toplicht. Toplicht,boordlichtenen een heklicht. Boordlichtenen heklichtverenigdin één lantaarn(driekleurenlicht) of boordlichten(in één lantaarnvoor op de boeg) en een heklícht.
Vraag5. {2 punten) Eenbaggerwerktuigvoert aan één kant een rode bol en aan de anderekant twee groene ruiten.Zie het plaatje. Wat betekent dit volgens het BPR? . a. b. d. d.
Dat ter plaatsede vaarregelsvoor een engtegelden. Dat voorbijvaren níet is toegestean. Dat tijdens het voorbijvarengeen hinderlijkewaterbewegingmag worden veroorzaakt. Dat een voorbijvarendschipaan de zijdevan de groene ruiten moet passeren.
VAMEX- Voorbeeldexamen aug 2014,KleinVaarbewijs1
vraagnummêrsmet * zijn nieuw of gewijz[d
pag. 2
Vraag 6. {1 punt} Eenverroektot het bedienenvan een beweegbarebrug kan worden kenbaargemaaktdoor een geluidssein. Welk sein is dit volgenshet BPR? a. b. c.
Eén lange stoot: Drie lange stoten: Eén lange,één koÍe en één langestoot:
{2 punten}
Vraag7. Wat b'epaalthet BPRten aanzienvan de marifoon? a. b. c-
Voor een KLEINschipis de marifoonNOOITVERPLICHTEenKLË|Nschipdat bÍj slechtzicht op radarvaart MOETeen marÍfoonhebben. EenKLEINschipdat voorbij verkeersteken8.11 (zie het plaatie)vaart MOETeen marifoonhebben. teken 8.11
Vraag8. Volgenshet BPRmoet een snelschipvoorrangverlenenaan een anderschip. Moet dit onder alle omstandigheden? a. b. c.
Neen,niet wanneer het langzaamvaart. Neen, niet wanneer het snelle schip de stuurboordzijdevan het vaarwater volgt. Ja,er zijn geen uitzonderingenop deze regel.
Vraag9. Twee kleineschepennaderenelkaarbij eên engte.KleinmotorschipX vaart voor stroom. Klein zeilschipY zeih over bakboordboeg. Gelijktijdigedoorvaart is niet mogelijk-Zie het plaatje. Regelthet BPRdit? Zo ja, hoe? a. b. c.
b. c. d.
{3 punten}
Dit is niet geregeld;goed zeemanschap toepassen. Ja,schipX moet voorrangverlenen. Ja,schip Y moet voorrang verlenen.
Vraag10. Klein motorschip X vaart op een hoofdvaarwater en wil rechtdoor. Groot zeilschipY wil de havenverlatenen dáarnanaar bakboord. Zie het plaatje. Wat bepaalt het BPR? a.
{3 puntenl
{3 punten}
SchipY mag bij het uÍtvaren'medewerkíngverlangen'vanschipX. SchipX moet meewerken. SchipX moet voorrangverlenenaan schipY omdat Y voor hem van stuurboordnadert. SchipX moet voorrangverlenenaan schipY omdat X klein is en Y groot. SchipY moet voorrangverlenenaan schipX omdat X op het hoofdvaarwatervaart.
VAMEX- Voorbeeldexamenaug 2O1d KleinVaarbewgs1
waagnummer$ met * zijn nieuw of gewijzigd
pag. 3
Vraag11. KleinzeilschipX vaart op ruim water en zeih over stuurboordboegVoor hem nadert van bakboord groot motorschip Y. Geenvan de schepenvolgt de stuurboordzijdevan het vaarwater. Zie het plaatie. Wat bepaalt het BPR? a. b.
d-
Het kleine zeilschÍpX moet voorrang verlenen aan het grote motorschip Y omdat X = klein en | = groot. Het kleinezeilschipX moet voorrangverlenenaan het grote motorschip Y omdat X de zeilen over stuurboordboeg heeft. Het grote motorschip Y moet voorrang verlenen aan het kleine zeilschipY omdat Y = motorschip en X = zeílschip. Het grote motorschip Y mag medewerkingverlangenvan het kleine zeilschipXKlein zeilschipX moet meewerken aan het grote motorschip Y.
Vraag12. U ligt met uw schip gemeerd ín een sluis.Mag u volgens het BPRuw schroef in werking hebben? a. b. c.
{3 punten}
{2 punten}
Ja, het is toegestaande schroef in werking te hebben. Ja, het is zetfsaanbevolende schroef in werking te hebben. Nee,het is verbodende schroefin werkingte hebben.
Vraag13. {2 punten) Hiernavolgen twee beweringenover het varen bij slecht zicht in BPR-gehied.U moet die beweringen los van elkaar lezen-Let op: elke bewering kan juist zijn of onjuist zijn. Beweringl: Een klein motorschip mag bij slecht zicht volgens het BPRop alle vaanilegenzonder radar varen. Beweringll: Een klein motorschip hoeft bij het varen bij slecht zicht volgens het BFRgeen mistseinte geven maar magdat wel. Welke bewering is juist of onjuist? a. b. cd.
BeweringenI en ll zijn beide juist. BeweringenI en ll zijn beideonjuist. BeweringI is juist en ll is onju,stBeweringI is onjuist en ll is juist.
(2 punten)
Vraag 14. Hoofdstuk7 BPRgeeft voorschriften voor het stilliggen. Welk schipligt stilvolgenshet BPR? ab. c.
Eenschip dat is vastgevaren(zit aan de grond). Eenschip dat op neergelaten'spudpalen' ligt. Eenschip met motorpech dat drijft zonder dat het ergensdoor wordt voortbewogen.
Vraag 15De bestuurder\ran een snelle motorboot trekt daarmee een waterskiër. Wat bepaalt het BPR? a, b. c.
{2 punten}
De bestuurder moet een medecpvarendevan tenminste 15 jaar oud als uitkijk aanstellen. De bestuurder moet en oor eorgendat de skiër tenminste 15 jaar oud is. De bestuurder moet een reddingwest dragen.
VAMD( - Voorbeeldexamenaug 2014 KleinVaarbewijsI
vÍaagnummeÍs met * zÍn nieuw of gewijzigd
pag- 4
RIJNVAARTPOLIÏEREGLEM ENT * Vraag 16, {1 punt) Wat is er bepaaldover een registratiebewijsvoor een snelle motorboot op het NederlandseRiinuaartpolitiereglementgebied? a, b"
ln het RÍjnnaartpolitiereglementwordt een registratíebewijsniet voorgeschreven,dus het is niet nodig. In het Rijnvaartpolitiereglementwordt een registratiebewiisvoorgeschrevendat is afgegevendoor de Rijnvaartcomrnissie. In het B|NNENvaartpolitiereglement wordt voor het NederlandseRijnvaartpolitiereglement-gebiedeen registratbbewijs voorgeschreven.
YraagtT + U zeílt met een kleÍn schípop een vaarwater waarop het Rijnvaartpolitiereglement t RPR)van kracht is. U vaart met een open zeilbootvan I meter lang. Het is nacht en u voert een rondomschijnendwit licht in de top van de mast (zie plaatje)-Verder heeft u een wit licht klaar liggen om de aandachtte trekken van naderendeandere schepen. Wat is volgenr het RPRjuist? a. b. c.
Dezeverlichtingis niet voldoendevoor een kleinzeilschipDezeverlichting is voor.elk klein zeilschipvoldoende. Dezeverlichting is voldoende alleen maar voor een klein zeilschipkorter dan 7 meter.
Vraag 18. Wat bepaah het RPRover de vaarregelsvan een klein motorschip?
b.
d.
{2 punten)
{2 puntenf
Eenklein motorschip mag met een blauw bord en wit flikkerlicht aan een ander KLEINmotorschip aangeven dat het'stu u rboord op stuurboord' wil ontmoeten. Een klein motorschip moet altijd voorrang verlenen aan Êen groot motorschip en ook ALï|JD aan een snelle motarboot. Een klein motorschip moet altijd voorrang verlenen aan een groot motorschip maar NIETÀLTIJDaan een snelle motorboot. Een klein motorschip mag mët een blauw bord en wit flikkerlicht aan een ander GROOTen KLEINmotorschip aangevendat het'stuurboord op sfuuóoord'wil ontmoeten.
DEBEHANDELING VAN DEVOORTSTUWINGSWERKIUIGEN; VEILIGHEIDSMMTREGELEN Vraag19. U heeft in uw schip eên set van twee acc!'s staan die geschakeldziin zoals op het plaatje te zien is Er volgen twee beweringenover deze accu's.U moet de beweringen los van elkaar lezen.Let op: elke bewering kan juist zijn of onjuist zijn.
(1 punt)
Beweringl: Dit is een24 Volts systeem. Bewering ll: Om deze accu'sop te laden moet u ahijd de korte blauwe kabel losmaken. Welke bewering is juist of onjuist? ab. c. d.
BeweringI is juist en ll is onjuist. BeweringI is onjuist en ll is juist. BeweringenI en ll zijn beide onjuist. BeweringI en ll ziin beide juist.
VAMD( - VoorbeeldexamenaugàOl4, KleinVaarbewfis1
waagnummers met * zijn nieuwof gewijzigd
trag. 5
{1 punt}
Vraag20. Waarom moet een wierÍilter worden geinstalleerd? a. b. c. d.
'gesloten'koelsysteem Om het water in een te filteren. Om het vuil uit de smeeroliete filteren. Om het condenswateruit de dieseloliete filteren. Om te yoorkomen dat er vuíl in het koelsysteemkomt.
Vraag21{3 punten) het starten van een benzinemotor branden explosiegevaar zoveel mogelÍjk voorkomen? Hoe kan men bij het a. b. c. d.
Door een ventilatietoevoerzo diep mogelijkin de machinekameraan te brengenDoor de motorluikenopen te zetten. Door een gasdetectoronder de motor aante brengen. Door een vonkvríjeventilatorde dampenonder de motor te laten afzuígen.
(2 punten) Vraag22. Varenzonderreddingsvesten aan boord is erg onverantwoord.Wat is het adviesover het minimaleaantal reddingwestendat aan boord moet zijn van een klein schíp? a. Eénvoor iedereopvarende. b. Eénvoor íedereopvarendepluseen reserve. c. Eénvoor de stuurmanen één voor degenendie aan dek werken.
Vraag23{3 punten} Eengasdetectoris uatgerustmet één of meer sensoren.lrlVaarmoeten deze sensorenworden geplaatst? ab. c.
Zo dicht mogelijkbij de plaatswaar wordt gestuurd,alsdat binnen isZo dicht mogelijkboveneen kooktoestel. In het laagstgelegengedeeltevan de ruimte waarin een gastoestelis geplaatst.
{2 punten)
Vraag24. U wilt voorkomendat de opvarendenoverboordkunnenvallen. Welke maatregelgeeft daarvoor de beste bescherming? a. bc.
Scepters'aan de buitenkantvan het dek aanbrengenmet daar doorheentwee relingdradenop verschillende hoogte. Eenzogenaamde'voetlijst'{rechtopstaandestrip} aan de buitenkantvan het dek aanbrengen. Eenreddingsvestdragen.Bij voorkeureen van het type dat zichautomatischopblaastwanneerde persoon die het draagtoverboordvalt.
WATERWEGEN; OMSTANDIGHEDENVAN HETVMRWATER; M ETEOROLOGIE {2 punten)
Vraag25Eenschipvolgt de zwarte pijl.Tie het plaatje. De bolleton is aan de onderkantgroen en aan de bovenkantrood. Wat isjuist ten aanzienvan hoofdvaarwater - nevenvaarwater? a. h. c.
Het schipblijft het hoofdvaarwatervolgen. Het schipkomt uit een nevenvaarwateren vaart het hoofdvaarwaterin. Het schipkomt uit een hoofdvaarwateren vaart het nevenvaarwaterin.
VAMEX- Voorbeeldexamenaug20t4, KleinVaarbewíjs1
I l
l
I/n^ t
/ t
A
f\
l l t
vraagnummers met * zijnnieuwof gewijzigd
r
I
pag. 5
{2 punten)
Vraag26. Wat is het karakter van een schitterlicht (Fl)? a. b. r.
Het schijnselis korter dan de verduistering. Deverduistering is korter dan het schijnsel. De verduistering is even lang als het schijnsel.
Vraag27. U ziet in de naarwegeen NAP-peilschaal.Zíe het plaatje. Hoe hoog staat het u.ater? a. b. c. d.
{1punt}
11-25 meter boven NAP 11-35meter boven NAP 12.25 meter boven NAP 12-35meter boven NAP
Vraag28. U vaart op een kanaalen nadeÊeen brug. In de waterkaartstaat brug H 12. De doorvaarthoogte is gegevenin decimetersten opzichte van het kanaalpeil{KP). KP=NAP-2dm. Op de peilschaalbij de brug ziet u dat de waterstand NAP+ 2 dm is. Wat is nu de doorvaarthoogte? a. b. c. d.
14 dm. 12 dm. 10dm. 8dm.
Vraag29. Met welke term wordt windkracht 5 volgensBeaufort aangeduid? ab. c.
{3 punten}
{2 punten)
Vrij krachtigewind. Matige wind. Hardewind.
Vraag30. {2 punten} Op de weerkaart ziet u de isobaren in een bepaaldgebied ver van elkaar liggen.Wat kunt u in dit gebied verwachten? a. b. c.
Hardewind. Zwakkewind. tÀlindvlagen.
VAMFX- Voorheeldexamenaug2Ot4, KleinVaarbewijsI
waagnummers met * eijn nieuw of gewiizigd
pag. 7
{2 punten}
Vraag31. Wat is juist ten aanzienvan de afgebeeldeverkeerstekens? a. b. c-
Eengroot zeilschipmag niet voorbij het linkse en niet voorbij het rechtse teken. Een klein zeilschipmag wel voorbij het linkseteken. Eenzeilplankmag niet voorhij het linke en niet voorbij het rechtseteken.
HN (2 punten)
Vraag 32. verkeersteken? Wat isjuist ten aanzienvanhet qfgebeelde a, b. c. d.
U mag meren en ankeren. U mag niet m€ren maarwel ankeren. U magwel meren maar niet ankeren U mag niet meren en niet ankeren.
VAREN:MANOEUVREREN; BIJZONDERE OMSTANDIGHEDEN
(2 puntenl
Vraag33.
Eenschip met een linkse schroef loopt geen snelheid door het water. Het is windstil. Het roer staat midscheeps. Wat gebeurt er als de schroef op achteruit wordt gezet? a. b. c.
Het schip vaart in een rechte lijn achteruit. Het achterschiptrekt naar bakboord. Het achterschiptrekt naar stuurboord.
Vraag34. {2 punten} gaat U ankeren op een meer. U besluit daar te overnachtenHet weerbericht zegt dat de wind uit dezelfde richting bliift waaien en's nachts in kracht zal toenemen. Wat is juist? a. b. c.
Als u de ankerplaatsaan hogerwal heeft gekozen,ligt u rustiger dan aan lagenrral. Als u de ankerplaatsaan lagerwal heeft gekozen,ligt u rustiger dan aan hogerwal. Het maakt geen verschilof u de ankerplaatsaan hogennal heeft gekozenof aan lagerwal-
Vraag 35. Êenschip vaart dicht langszijn stusrboordwal. Op een gegevenmoment ontstaat sterke zuiging. Als de schipper niet ingrijpt zal het schip de oever raken. Op welke manier zuigt het schip naar de oever? Zie het plaatje. á. b. c.
Volgenshet schip links op het plaatje. Volgenshet schip midden op het plaatje. Volgenshet schÍp rechts op het plaatje.
Vraag36Wat is de'dode hoek'van een schip? a. bc.
{2 punten)
{2 punten}
Het gebied vóór de boeg van het schip dat door de schippervanuit zijn stuurhut niet kan worden ovenien. Het gedeelte van een nevenvaarwaterdat vanuit de stuurhut van een in het hoofdrraarwatervarend schip niet kan worden overeien. De ruimte tussen de stuurboordzijdevan het schip en de wal die het nodig heefitvoor het uitzwaaienvan het achterschipwanneer het bakboord uit draait.
VAMEX- Voorbeeldexamenaug 201d KleinVaarbewijs1
vraagnummeÍsmet * zíjn nieuw of gewijzigd
pag. I
Vraag37. {2 punten) Een motorschip waarvan de motor is uitgevallen,wordt gesleept.Doordat er geen schroefirater langshet roer stroomt, luistert het schip slecht naar het roer. Op welke manierkan er onder rustigeomstandighedenhet besteworden gesleept? a. b. c-
Met één langetros. Met twee gekruiste korte trossen. Met één korte tros-
Vraag38. Eenkleinschipligt afgemeerdop de manierzoalsin het plaatjegetekend. De lusvan de rode lijn is belegdop een bolderstuurboordachteren de rode lijn is achterlangseen paalop de wal gelegd.De lijn is niet vastgemaaktop die paal maar loopt door naareen bolderstuurboordop hetvoordek. Daaris de lijn op die boldervastgemaakt. Verder is de blauwe lijn vanaf het voorschipdwarsuitgezetop een bolder aan de wal. Zie het plaatje. Wat is juist? a.
d.
Het schipkan een heel stuk vooruit en achteruitbewegen. En het voorschipwordt niet goedtegen de wal gehouden.Het schipligt daarom niet goed afgemeerd. Het schipkan een heel stuk vooruit en achteruitbewegenEn het achterschipwor{t niet goed tegen de wal gehouden. Het schip ligt daarom niet goed afgemeerd. Het schip kan niet vrij rrooruit en achteruit bewegen. Maar het achterschipwordt niet goed tegen de wal gehouden. Het schip ligt daarom niet goed aftemeerd. Het schip kan niet vríj vooruit of achteruit bewegen. Het voorschip en het achterschipwordt goed tegen de wal gehouden. Het schip ligt goed afgemeerd.
Vraag39. U vaart met rw schip recht voor de wind. U wih afmeren en u kunt kiezenom dat aan stuurboord ofaan bakboordte doenHet schip heeft een rechtseschroef. Welke wal kiest u en welke tros brengl u als eerste uit? a. b. c. d.
b.
c.
d.
{2 punten}
Aan stuurboordwalop de achtertros. Àan stuurboordwal op de voortros. Àan bakboordwal op de voortros. Aan bakboordwalop de achtertros.
Vraag40. U vaart met een motorboot die is voorzien van een rechtseschroef en een boegschroef. U wilt keren, zonder achteruit te slaan,met een zo kort mogelijkedraaicirkel.Hoe doet u dat? a.
{2 punten)
{3 punten}
U geeft stuurboordroer en zet de motor op vooruit. U laat de boegschroefhet voorschip naar stuurboord duwen. Zie oplossingW op het plaatje waarin het schroeÍtivateris getekend. U geeft stuurboord roer en zet de motor op vooruit. U laatde boegschroefhetvoorschipnaar bakboord duwen. Zie oplossingX op het plaatjewaarin het schroefwateris getekend. U geeft bakboord roer en zet de motor op vooruitU laatde boegschroefhetvoorschipnaar bakboord duwen. Zie oplossingY op het plaatje waarin het schroefiarateris getekend. U geeft bakboord roer en zet de mctor op vooruit. U laat de boegschroefhet voorschip naar stuurboord duwen. Zie oplossingZ op het plaatje waarin het schroefwater ís getekend.
E NDE UATIfr EX VAOfrBEELDE'íÀM EN VAMEX- Voorbeeldexamen aug2g!4,KleinVaarbewijs1
waagnummers met * zijn nieuw of gewifigd
Fe- s