Bijzondere vissoorten in Noord-Holland
REPTIELEN AMFIBIEËN VISSEN ONDERZOEK NEDERLAND
Bijzondere vissoorten in Noord-Holland
Een rapportage van Stichting RAVON in opdracht van Provincie Noord-Holland & Landschap Noord-Holland C.W. Kuijsten, J. Kranenbarg & J. Herder November 2008 m.m.v. P. Frigge
STICHTING RAVON POSTBUS 1413 6501 BK NIJMEGEN www.ravon.nl
PROVINCIE NOORD-HOLLAND POSTBUS 123 2000 MD HAARLEM www.noord-holland.nl
LANDSCHAP NOORD-HOLLAND POSTBUS 257 1900 AG CASTRICUM www.landschapnoordholland.nl
Bijzondere vissoorten in Noord-Holland
Colofon © 2008 Stichting RAVON, Nijmegen Rapportnummer: 2008-40 Tekst: Willem Kuijsten, Jan Kranenbarg en Jelger Herder Met medewerking van: Peter Frigge In opdracht van: Provincie Noord-Holland & Landschap Noord-Holland Foto omslag: Jelger Herder (kleine modderkruiper) Wijze van citeren: Kuijsten, C.W., J. Herder & J. Kranenbarg, 2008. Bijzondere vissoorten in Noord-Holland. Stichting RAVON, Nijmegen.
Stichting RAVON
INHOUD 1 INLEIDING ........................................................................................................................................................1 1.1 Aanleiding ................................................................................................................................................1 1.2 Vraagstelling............................................................................................................................................1 2 WERKWIJZE .....................................................................................................................................................3 2.1 Selectie van de soorten.......................................................................................................................3 3 ECOLOGIE VISSEN………………………………………………………………………………………………………………………….5 4 WATERTYPEN IN NOORD-HOLLAND .................................................................................................7 4.1 Inleiding .....................................................................................................................................................7 4.2 Stilstaande wateren..............................................................................................................................7 4.3 Stromende wateren.............................................................................................................................9 4.4 Zoet-zout overgangen.....................................................................................................................10 5 BIJZONDERE VISSOORTEN IN NOORD-HOLLAND...................................................................11 5.1 Poldervissen ..........................................................................................................................................11 5.1.1 Bittervoorn .............................................................................................................................13 5.1.2 Grote modderkruiper ........................................................................................................15 5.1.3 Kleine modderkruiper .......................................................................................................18 5.1.4 Kroeskarper.............................................................................................................................20 5.1.5 Europese meerval ..............................................................................................................22 5.1.6 Vetje...........................................................................................................................................24 5.1.7 Ruisvoorn ...............................................................................................................................26 5.1.8 Snoek.........................................................................................................................................28 5.2 Stroomminnende vissen .................................................................................................................30 5.2.1 Riviergrondel ........................................................................................................................32 5.2.2 Kwabaal ..................................................................................................................................34 5.2.3 Rivierdonderpad .................................................................................................................36 5.2.4 Winde .......................................................................................................................................39 5.3 Zoet-zout overgangen.....................................................................................................................41 5.3.1 Fint ............................................................................................................................................43 5.3.2 Elft ...............................................................................................................................................45 5.3.3 Spiering ....................................................................................................................................47 5.3.4 Houting....................................................................................................................................49 5.3.5 Rivierprik...................................................................................................................................51 5.3.6 Zeeprik ......................................................................................................................................53 5.3.7 Zalm ..........................................................................................................................................55 5.3.8 Zeeforel ....................................................................................................................................57 5.3.9 Paling .......................................................................................................................................59 5.3.10 Bot ..............................................................................................................................................61 LITERATUUR...................................................................................................................................................63
Stichting RAVON
1
INLEIDING
1.1
Aanleiding Stichting RAVON is door Landschap Noord-Holland gevraagd een rapportage te maken over bijzondere vissoorten in Noord-Holland. Uit een overleg met de Provincie Noord-Holland en Landschap Noord-Holland is gebleken dat er behoefte is aan inzicht in het voorkomen van de verschillende vissoorten in NoordHolland. Deze behoefte komt voort uit de steeds belangrijkere rol die vissen spelen bij allerlei beleidsvelden, zoals de Kaderrichtlijnwater, instandhoudingsdoelen Natura 2000, Flora en Faunawet, ecologische verbindingen en herstel van zoet-zout overgangen. Het maken van een vissenatlas voor Noord-Holland lijkt een goede manier om de kennis over vis binnen Noord-Holland op een hoger niveau te krijgen. In januari 2008 is er bij Landschap Noord-Holland een overleg geweest met de waterbeheerders (provincie, rijkswaterstaat, waterschappen, hengelsportfederatie) in deze provincie om het draagvlak voor het maken van een atlas te bespreken. De reacties waren overwegend positief en de verwachting is dat er in het voorjaar van 2008 gestart zal worden met een atlasproject. Landschap Noord-Holland heeft op korte termijn echter al behoefte aan een rapport over de bijzondere vissoorten van Noord-Holland.
1.2
Vraagstelling In het rapport zullen de soorten met een beschermde status of beleidsmatige relevantie die voorkomen in Noord-Holland besproken worden. Hiernaast zal er aandacht zijn voor de soorten van zoet-zoutovergangen. Bijlage 1 bevat een lijst met soorten die in het rapport worden meegenomen. In het rapport zal aan iedere bijzondere soort een paragraaf gewijd worden. De soortgroepen poldervissen, stroomminnende vissen en soorten van zoet-zout overgangen zullen in aparte onderdelen behandeld worden. Hierin komt de volgende informatie aan bod: Korte beschrijving ecologie van soort 1. Beschermde & beleidsmatige status van soort (HR, Ff-wet, doelsoorten provinciaal & landelijk natuurbeleid) 2. Voorkomen soort in Noord-Holland (verspreidingskaartje waarnemingen 1980-heden, eventuele historische waarnemingen, watertypen waar soort voorkomt)
1
Bijzondere vissoorten in Noord-Holland
2
Stichting RAVON
2
WERKWIJZE De wens van Landschap Noord-Holland om inzicht te krijgen in de verspreiding van de bijzondere vissoorten in de provincie Noord-Holland is als volgt uitgevoerd. Voor de rapportage zijn zoveel mogelijk verspreidingsgegevens van de betreffende soorten van na 1980 verzameld. De gebruikte verspreidingsgegevens zijn afkomstig van de verschillende waterbeheerders in Noord-Holland en uit het RAVON gegevensbestand. Van de verzamelde verspreidingsgegevens zijn vervolgens verspreidingskaarten gemaakt op uurhokniveau (5 x 5 km.). Met behulp van deze verspreidingskaarten wordt ingegaan op ecologie, en de knelpunten en kansen van de verschillende soorten.
2.1
Selectie van de soorten De selectie van de doelsoorten is tot stand gekomen tijdens een startoverleg tussen het Landschap Noord-Holland en de Stichting RAVON. Tijdens dit overleg zijn de wensen van het Landschap Noord-Holland met betrekking tot de mee te nemen soorten door RAVON aangevuld met belangrijke en voor Noord-Holland interessante soorten. In totaal gaat het om 22 soorten, waarvan 8 poldervissen, 4 stroomminnende soorten en 10 vissen van zoetzoutovergangen. Tabel 1: De geselecteerde doelsoorten ingedeeld naar categorie Poldervissen
Stroomminnende vissen
Vissen van zoet-zout overgangen
bittervoorn grote modderkruiper kleine modderkruiper kroeskarper Europese meerval vetje snoek ruisvoorn
kwabaal rivierdonderpad riviergrondel winde
bot elft fint houting paling rivierprik spiering zalm zeeforel zeeprik
3
Bijzondere vissoorten in Noord-Holland
4
Stichting RAVON
3
ECOLOGIE VISSEN Kennis van de ecologie van vissen is van belang omdat de eisen die zij stellen aan de leefomgeving voor een belangrijk deel de mate van zeldzaamheid/bedreiging verklaren. Alle soorten stellen bepaalde eisen aan een water, zoals bijvoorbeeld zuurstofgehalte, de stroomsnelheid, de watertemperatuur, het bodemsubstraat of het voorkomen van waterplanten. Wanneer aan de eisen die bepaalde doelsoorten stellen voldaan wordt dan kan deze soort daar overleven. Een gangbare ecologische indeling van vissen op basis van de voorkeur voor stroomsnelheid, paaisubstraat en migratiegedrag, maakt onderscheid in drie gilden: rheofiele (stroomminnend), limnofiele (plantminnend) en eurytope (geen duidelijke voorkeur) soorten. Rheofiele, of stroomminnende soorten zijn gebonden aan stromend water. Partieel rheofiele soorten zijn voor een deel van hun levenscyclus (meestal de voortplanting), afhankelijk van stromend water. Indien de gehele levenscyclus zich in stromend water afspeelt, noemen we een soort obligaat rheofiel. Diadrome soorten migreren tussen rivieren en de zee. Daarbij kan een verder onderscheid gemaakt worden in anadrome soorten, die voor de voortplanting uit de zee naar zoet water trekken (zalm, zeeprik) en katadrome soorten zoals de paling en de bot die vanuit zoet water naar zee trekken om te paaien. Het merendeel van de anadrome soorten heeft een rheofiele ecologie terwijl katadrome soorten zoals aal eurytoop zijn. Soorten met een voorkeur voor stilstaand of hooguit zwakstromend water met een rijke watervegetatie worden aangeduid als limnofiel. Voorbeelden hiervan zijn de bittervoorn en de kroeskarper. Ten slotte zijn er soorten zonder duidelijke voorkeur die zowel in stromend als stilstaand water leven. Deze worden eurytoop genoemd. De paling wordt zowel katadroom als eurytoop genoemd, omdat deze tijdens het opgroeien in zoet water in uiteenlopende watertypen voorkomt.
5
Bijzondere vissoorten in Noord-Holland
6
Stichting RAVON
4
WATERTYPEN IN NOORD-HOLLAND
4.1
Inleiding Uit de ecologische indeling voor vissoorten zoals weergegeven in hoofdstuk 3 wordt duidelijk dat verschillende vissoorten baat hebben bij verschillende watertypen. Daarom wordt in dit hoofdstuk een indeling van de verschillende watertypen in Noord-Holland uiteengezet. In de Kaderrichtlijn water wordt onderscheid gemaakt in 4 verschillende categorieën watertypen, namelijk: Meren ((M), Rivieren (R), overgangswateren (O) en kustwateren (K). Binnen deze categorieën is weer een onderscheid gemaakt in subtypen. Voor vissen is het gemaakte onderscheid binnen de KRW niet altijd relevant. Het overgrote deel van de wateren in Noord-Holland valt binnen de M categorie en zal behandeld worden in paragraaf 4.2 stilstaande wateren. De R categorie wordt alleen vertegenwoordigd door de Amstelboezem en de Vechtboezem. Beide langzaam stromende riviertjes op zand/klei zullen behandeld worden in paragraaf 4.3 stromende wateren. Overgangswateren zijn afwezig in Noord-Holland. In Nederland zijn slechts het EemsDollard estuarium, de Nieuwe Waterweg en de Westerschelde aangewezen voor deze categorie. De categorie kustwateren zal behandeld worden in paragraaf 4.4 zoet-zout overgangen. Sturende variabelen die de aanwezigheid van vissoorten bepalen zijn: stroming, diepte, type bodemsubstraat, zoutgehalte en aanwezigheid van water- en oeverplanten. Bij de beschrijving van de aanwezige watertypen in Noord-Holland zal in de volgende paragrafen een meer op vissen toegespitste indeling gegeven worden dan die van de KRW. Achtereenvolgens zullen stilstaande wateren, stromende wateren en zoet-zout overgangen beschreven worden.
4.2
Stilstaande wateren Stilstaande wateren zijn het meest voorkomende watertype in Noord-Holland. De diversiteit aan stilstaande wateren is groot, er worden in totaal 15 M-typen onderscheiden. Een aantal van deze watertypen kan echter samengevoegd worden. Watertypen die onderscheiden kunnen worden in Noord-Holland zijn: kleine stilstaande wateren op zand en klei (M1, M2, M3 en M4), grote ondiepe kanalen (M6), diepe kanalen (M7), kleine stilstaande wateren op veen (M8 en M10), ondiepe plassen (M11 en M12), matig grote diepe gebufferde meren (M20), grote diepe gebufferde meren (M21) ondiepe kalkrijke plassen (M22 en M24), ondiepe laagveenplassen (M25), matig grote ondiepe laagveenplassen (M27) en zwak brakke wateren (M30 en M31). In tabel 4.1 wordt een overzicht gegeven van de stilstaande wateren in Noord-Holland.
7
Bijzondere vissoorten in Noord-Holland
Tabel 4.1. Watertypen en bijbehorende wateren in Noord-Holland. Watertype
8
Typenaam
Waterlichamen
M1, M2, M3, M4
Kleine stilstaande wateren op zand en klei
− − − − − − − − −
Binnenduinrand Schermer Beemster ,Purmer Westfriesland Hoge Berg Texel WIeringen Zuidwestelijk deel Amstelland overige polderwateren in klei- en zandpolders
M6
Grote ondiepe kanalen
−
Kanalen in Verenigde Raakmaatsen Niedorperkogge Boezem (VRNK)
M7
Grote diepe kanalen
− − − − −
Amsterdam-Rijnkanaal (Noordpand) Schermerboezem kanaal Waterlandboezem Ringvaart Haarlemmermeer overige boezemkanalen
M8, M10
Kleine stilstaande wateren op veen
− − − − − −
Veenweidegebied (zoet) Poldersloten Amstelland Poldersloten Vechtstreek Stedelijk gebied Amstelland ’s Gravelandse vaart en boezem Stadsboezem Amsterdam
M11, M12
Ondiepe plassen
− − −
Duingebied gebufferd Naardermeer overige ondiepe polderplassen
M20
Matig grote diepe gebufferde meren
− − − − − − − −
Alkmaardermeer Geestmerambacht Wijde Blik Spiegel- en Blijkpolderplas Ouderkerkerplas Gaasperplas Nieuwe Meer Sloterplas
M21
Grote diepe gebufferde meren
− −
Markermeer IJsselmeer
M22, M24
Ondiepe kalkrijke plassen
−
Duingebied kalkrijk
M25
Ondiepe laagveenplassen
− − − −
Ankeveensche plassen Wijde gat Kortenhoefsche plassen het Hol
M27
Matig grote ondiepe laagveenplassen
− − −
Loosdrechtse plassen Westeinderplassen de Poel
M30, M31
Zwak brakke wateren
− − − − − − − − −
Noordzeekanaal Noordzeekanaalpolders Veenweidegebied (zwak brak) Amstelmeerboezem Polders Texel – de Petten (matig brak) Wieringermeer Polders Texel (zwak brak) Botshol overige zwak brakke plasen
Stichting RAVON
Binnen de stilstaande wateren zijn een aantal factoren belangrijk voor de samenstelling van de visgemeenschap. De belangrijkste hiervan zijn de afmetingen van het water (oppervlakte en diepte) en de voedselrijkdom en helderheid van het water. Overige kenmerken die van belang zijn, zijn zoutgehalte en bodemsubstraat. De meest voorkomende soorten in dit watertype betreffen eurytope en limnofiele soorten. Vissoorten in dit watertype worden bij RAVON ook wel poldervissen genoemd. De soortendiversiteit in stilstaande wateren wordt vooral bepaald door de aanwezigheid van waterplanten. De aanwezigheid van waterplanten is afhankelijk van de factoren waterdiepte en doorzicht. Als het water diep is (kanalen) of het doorzicht slecht (eutrofiering) zullen waterplanten ontbreken en hiermee ook de limnofiele soorten. Dergelijke wateren worden door het voorkomen van slechts enkele soorten gekarakteriseerd (brasem, blankvoorn, baars en snoekbaars). In plantenrijke wateren is de visgemeenschap doorgaans evenwichtiger van opbouw en komen ook plantminnende soorten (ruisvoorn, snoek, bittervoorn en zeelt) algemeen voor. De bijzondere soorten die in deze rapportage behandeld worden zijn overwegend limnofiel (bittervoorn, grote modderkruiper, kroeskarper, ruisvoorn, snoek en vetje), slechts twee soorten van stilstaande wateren die in deze rapportage behandeld worden zijn eurytoop (Europese meerval en kleine modderkruiper).
4.3
Stromende wateren In Noord-Holland treffen we slechts één watertype aan van de categorie rivieren (R), het betreft wateren van de Amstelboezem en de Vecht. Beide zijn getypeerd als langzaam stromende riviertjes op zand/klei (R6). Binnen de categorie stromende wateren zijn de stroomsnelheid, het bodemsubstraat, de watertemperatuur en de aanwezigheid van in verbinding staande zijwateren belangrijke kenmerken die de samenstelling van de visgemeenschap bepalen. De visstand in dit watertype wordt gevormd door stromingsminnende soorten zoals de winde, kopvoorn, bermpje, serpeling, riviergrondel, rivierdonderpad, maar ook door eurytope soorten als baars, blankvoorn en paling. Omdat er voldoende habitat beschikbaar is met zeer geringe stroming worden ook soorten als snoek, vetje en kleine modderkruiper aangetroffen. Deze laatste zullen echter vooral aangetroffen worden in nevenwateren.
9
Bijzondere vissoorten in Noord-Holland
4.4
Zoet-zout overgangen Noord-Holland is een kustprovincie die aan de west en noordzijde grenst aan de zee. Daarom zijn in deze rapportage soorten van zoet-zout overgangen meegenomen. Zoet-zout overgangen treffen we aan op natuurlijke overgangen tussen de zee en het zoete water, zoals uitmondingen van rivieren. Rivieren die uitmonden in zee ontbreken echter in NoordHolland. De twee in Noord-Holland aanwezige riviertjes monden uit in het Markermeer en het Markermeer en IJsselmeer zijn sinds geruime tijd niet meer zout. Het beste voorbeeld van een overgang tussen zoet en zout in de provincie Noord-Holland is het Noordzeekanaal. Naast deze overgang komt op een aantal plaatsen het zoute water landinwaarts. Voorbeelden hiervan zijn de Slufter op Texel en de Kerf bij Schoorl. Deze laatste twee watergangen vormen echter geen overgang van zoet naar zout omdat de invloed van zoet water hier ontbreekt. Naast het Noordzeekanaal zijn er in Noord-Holland tal van locaties waar vissen migreren tussen zout en zoet water. Voorbeelden hiervan zijn de sluizen bij de afsluitdijk, de verbinding van het Noord-Hollands kanaal met de zee en een aantal inlaten en gemalen tussen het IJsselmeer en Markermeer met de polders binnendijks. Deze inlaten en gemalen zijn in de meeste gevallen niet of nauwelijks passeerbaar voor vissen In Noord-Holland zijn ook binnendijks tal van wateren die onder indirecte invloed staan van het zeewater. Het betreft hier (zwak) brakke wateren die onder invloed staan van zoute en/of brakke kwel. Omdat ze geen directe verbinding hebben met het zoute water zijn deze wateren meegenomen bij de categorie stilstaande wateren. Vissen kunnen namelijk niet (of nauwelijks) migreren tussen zee en deze (zwak) brakke wateren, maar zijn daarvoor afhankelijk van door vissen passeerbare verbindingen.
10
Stichting RAVON
5
BIJZONDERE VISSOORTEN IN NOORD-HOLLAND In dit hoofdstuk zullen de verschillende vissoorten besproken worden, hierbij wordt de indeling van watertypen uit het vorige hoofdstuk gevolgd. Achtereenvolgens zullen poldervissen, stroomminnende vissen en vissen van zoet-zout overgangen aan bod komen.
5.1
Poldervissen Onder poldervissen worden de vissoorten verstaan die voorkomen in stilstaande wateren van de Nederlandse polders. Naast de soorten zonder duidelijke gebondenheid aan een specifiek watertype (eurytope soorten), zijn dit de plantminnende soorten (limnofiele soorten). Belangrijke factoren voor de aanwezigheid van een bepaalde visgemeenschap in stilstaande wateren zijn wateroppervlak en diepte en voedselrijkdom en helderheid. Op basis van deze factoren kan een zestal zones onderscheiden worden, afhankelijk van diepte en waterplantbegroeiing (OVB, 1998 en Witteveen & Bos, 2003): • • • • • •
brasem-snoekbaars type, troebel plantenarm water (brasem, snoekbaars, blankvoorn, pos, karper en aal) blankvoorn-brasem type, matig helder, matig plantenrijk water (blankvoorn, brasem, baars, snoek, snoekbaars, pos, karper en aal) baars-blankvoorn type, voedselarm water met een voedselarme zandbodem (baars, blankvoorn, brasem, snoek, pos en zeelt) snoek-blankvoorn type, tijdelijk matig helder, plantenrijk water (blankvoorn, snoek, ruisvoorn, zeelt, baars, kolblei en brasem) ruisvoorn-snoek type, zeer helder plantenrijk water (snoek, ruisvoorn, zeelt, baars, blankvoorn, aal en kroeskarper) zeelt-kroeskarper type, zeer helder, plantenrijk en ondiep water (kroeskaper, grote modderkruiper, vetje, kleine modderkruiper, giebel, ruisvoorn, zeelt, tiendoornige stekelbaars en bittervoorn).
Van de voor deze rapportage meegenomen poldervissen is het overgrote deel plantminnend, slechts twee soorten de meerval en de kleine modderkruiper hebben geen duidelijke voorkeur voor een specifiek watertype. De in het onderzoek meegenomen vissoorten zijn kenmerkend voor het ruisvoorn-snoek type en het zeelt-kroeskarper type (kroeskarper, grote modderkruiper, vetje, kleine modderkruiper, ruisvoorn, en bittervoorn).
11
Bijzondere vissoorten in Noord-Holland
Verspreidingsbeeld poldervissen In onderstaande verspreidingskaart is de verspreiding van poldersoorten in Noord-Holland weergegeven. In dit onderzoek zijn 8 verschillende poldervissoorten nader bekeken. De grootte van de stippen in onderstaande kaart geeft het aantal aangetroffen soorten per uurhok weer. Uit deze kaart komt naar voren dat er weinig poldervissen aangetroffen zijn op Texel, in de Wieringermeer in de duinenstrook bij Haarlem en in de Haarlemmermeer. Genoemde gebieden zijn eenvormig voor wat betreft de watersystemen of herbergen erg weinig water. Uurhokken waar veel soorten zijn aangetroffen liggen globaal van Alkmaar tot aan het zuidoosten van de provincie. De uurhokken met de meeste soorten liggen allemaal ten zuidoosten van Amsterdam. Dit is een gebied met een zeer grote verscheidenheid aan watertypen, zo ligt hier de Vechtboezem, een cluster grote plassen en polders met een fijnmazig slotenpatroon. De diversiteit van watertypen verklaart hier het voorkomen van veel soorten.
Figuur 1: Verspreiding poldervissen in Noord-Holland 12
Stichting RAVON
5.1.1
Bittervoorn
Wetenschappelijke naam: Rhodeus sericeus Familie: Karpers (cypriniden) Ecologisch gilde: Limnofiel Max. lengte: 10 cm Paaitijd: begin april – eind juni Status Rode Lijst: Kwetsbaar Status Flora- en Faunawet : Tabel III Habitatrichtlijn: Bijlage II Habitatrichtlijngebieden: Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder; Naardermeer; Oostelijke Vechtplassen; Polder Westzaan; Conventie van Bern: Bijlage III Status Noord-Holland: algemeen
Figuur 2: Bittervoorn (foto: Jelger Herder) Habitat & leefwijze Bittervoorns leven in kleine scholen in stilstaand of zwakstromend water met een zandige tot modderachtige bodem. Ze prefereren relatief brede en diepe (minimaal 0,5 meter) wateren met een goed ontwikkelde (onder)watervegetatie waarin ze kunnen schuilen tegen predatoren. Essentieel voor het voorkomen van de bittervoorn is de aanwezigheid van zoetwatermosselen. Bittervoorns gebruiken deze mosselen voor hun voortplanting. Het vrouwtje van de bittervoorn ontwikkeld in de paartijd (begin april tot eind juni) een legbuis waarmee ze haar eitjes in de mossel afzet. De eitjes komen na vijf tot zeven dagen uit waarna de larven nog twee tot drie weken in de mossel blijven. Bittervoorns voeden zich met klein plantaardig en dierlijk materiaal. Op het menu staan o.a. algen, wormpjes, slakjes, insecten en hun larven.
13
Bijzondere vissoorten in Noord-Holland
Verspreiding in Noord-Holland De bittervoorn komt in het grootste gedeelte van Noord-Holland voor. De soort ontbreekt op Texel en in de zone direct langs de kust. Verder valt op dat de soort niet of nauwelijks is aangetroffen in het gebied tussen Haarlem en Amsterdam, in een groot deel van de Haarlemmermeerpolder, in het zuidelijke deel van de Wieringermeerpolder en het gebied tussen de Wieringermeerpolder en de kust. De genoemde gebieden zijn allen intensieve landbouwgebieden met een zeer eenvormig slotenstelsel, het watertype is overwegend brak. Hoewel de bittervoorn redelijk goed bestand is tegen brak water kunnen de mosselen die ze nodig hebben voor de voortplanting hier minder goed tegen.
Figuur 3: Verspreidingskaart bittervoorn
14
Stichting RAVON
5.1.2
Grote modderkruiper
Wetenschappelijke naam: Misgurnus fossilis Familie: Modderkruipers (Cobitidae) Ecologisch gilde: Limnofiel Max. lengte: 25 cm Paaitijd: april –juni Status Rode Lijst: Kwetsbaar Status Flora- en Faunawet : Tabel III Habitatrichtlijn: Bijlage II Habitatrichtlijngebieden: Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder; Conventie van Bern: Bijlage III Status Noord-Holland: zeer zeldzaam
Figuur 4: Grote modderkruiper (foto: Jelger Herder) Habitat & leefwijze Grote modderkruipers zijn nachtactieve solitair levende vissen. In de schemering en ’s nachts zoeken ze hun voedsel, overdag leven ze verscholen in de bodem of dichte vegetatie. Grote modderkruipers prefereren stilstaande tot langzaam stromende ondiepe wateren met een weelderige plantengroei. De bodem dient een modderlaag van ten minste 10 cm dik te bevatten en daarnaast structuur in de vorm van plantenwortels, veenkluiten, etc. Zandige bodems worden gemeden. De grote modderkruiper is aangepast aan zuurstofarme omstandigheden, naast de kieuwademhaling kunnen grote modderkuipers ook adem halen door hun huid en uit de lucht via hun maagdarmkanaal. Grote modderkruipers vertonen een activiteitspiek in het voorjaar (maart-juni), daarna kan afhankelijk voor de omstandigheden een periode van zomerrust intreden. Indien slootjes bijna droogvallen graaft de grote
15
Bijzondere vissoorten in Noord-Holland
modderkuiper zich in en kan zo maanden overleven zonder water boven zich. In de winter overwinteren grote modderkruipers ongeveer 30 cm diep ingegraven in de modderbodem. Grote modderkruipers voeden zich met klein dierlijk voedsel zoals muggenlarven, wormpjes, slakken, waterpissebedden etc. Ze vinden hun voedsel in en nabij de bodem met behulp van hun baardraden. Verspreiding in Noord-Holland De grote modderkruiper ontbreekt in de grootste delen van Noord-Holland en komt slechts voor in het zuidoosten van de provincie. De grote modderkruiper migreert moeilijk, dit zorgt voor een langzame kolonisatie van geschikt habitat. Bovendien kan de soort slecht tegen een hoog zoutgehalte in het water, dit verklaart het ontbreken van de soort in grote delen van Noord-Holland. De grote modderkruiper kan aangemerkt worden als een riviergeleidende soort en komt vaak voor in gebieden die in het verleden periodiek onder invloed stonden van water uit rivieren. Dit kunnen oude riviermeanders zijn of moerasgebieden langs rivieren. In Noord-Holland is duidelijk te zien dat de soort alleen voorkomt in de omgeving van de Vecht en helemaal in het westen de Eem. Het Wormer- en Jisperveld en Kalverpolder is aangewezen als Habitatrichtlijn voor deze soort, het voorkomen van deze soort is hier echter nog niet aangetoond.
16
Stichting RAVON
Figuur 5: Verspreidingskaart grote modderkruiper
17
Bijzondere vissoorten in Noord-Holland
5.1.3
Kleine modderkruiper
Wetenschappelijke naam: Cobitis taenia Familie: Modderkruipers (Cobitidae) Ecologisch gilde: Eurytoop Max. lengte: 13 cm Paaitijd: april –juli Status Rode Lijst: Thans niet bedreigd Status Flora- en Faunawet : Tabel II Habitatrichtlijn: Bijlage II Habitatrichtlijngebieden: Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder; Naardermeer; Oostelijke Vechtplassen; Polder Westzaan Conventie van Bern: Bijlage III Status Noord-Holland: algemeen
Habitat & leefwijze Kleine modderkruipers zijn nachtactieve, solitair of in kleine groepjes bij elkaar levende vissen. In de schemering en ’s nachts zoeken ze hun voedsel, overdag leven ze verscholen in de bodem, tussen dichte vegetatie of onder stenen, stronken etc. Kleine modderkruipers hebben een voorkeur voor stilstaande tot langzaam stromende wateren met een zandige tot licht modderige bodem. Wateren met een kiezelbodem of sterk modderige bodems worden gemeden. De voortplanting vindt plaats in april-juli waarbij de eitjes in groepjes worden afgezet aan zand, stenen of waterplanten. In de winter (november – februari) worden kleine modderkruipers inactief als de watertemperatuur onder de 6°C zakt. Ze verblijven dan veelal in kleine groepjes op stromingsarme plaatsen. Kleine modderkruipers voeden zich met klein dierlijk voedsel en organische resten die ze met hun kleine bek van de bodem oppikken. Niet eetbare delen worden via de kieuwen weer afgevoerd.
18
Stichting RAVON
Verspreiding in Noord-Holland De kleine modderkruiper ontbreekt op Texel en in de meeste uurhokken direct langs de kust. Wat verder opvalt, is dat de soort in ongeveer dezelfde gebieden als de bittervoorn ontbreekt. Dit zou dezelfde oorzaak kunnen hebben, namelijk dat de watergangen te eenvormig zijn en een gebrek aan diversiteit bieden. De soort is ook weinig aangetroffen in Westfriesland, hiervoor is geen directe verklaring te vinden.
Figuur 6: Verspreidingskaart kleine modderkruiper
19
Bijzondere vissoorten in Noord-Holland
5.1.4
Kroeskarper
Wetenschappelijke naam: Carassius carassius Familie: Karpers (cypriniden) Ecologisch gilde: Limnofiel Max. lengte: 50 cm Paaitijd: eind mei – half juli Status Rode Lijst: Kwetsbaar Status Flora- en Faunawet : Habitatrichtlijn: Habitatrichtlijngebieden: Conventie van Bern: Status Noord-Holland: algemeen
Habitat & leefwijze Kroeskarpers komen voor in zowel grote als kleine wateren met een rijke onderwatervegetatie. Kroeskarpers bereiken hun hoogste dichtheden in kleine wateren met extreem plantenrijke milieus waardoor er weinig vijanden en concurrenten voorkomen. Ze overwinteren in de modderlaag, zijn bestand tegen zuurstofloze situaties door gebruik te maken van anaërobe stofwisseling en tolereren een lage pH (tot 4,5) en hoge watertemperaturen. De kroeskarper is gevoelig voor predatie en komt daarom in wateren waar veel roofvissen voorkomen vaak slechts in lage dichtheden voor. Kroeskarpers planten zich voort van eind mei tot half juni waarbij de vrouwtjes hun eitjes in pakketjes afzetten op waterplanten. Kroeskarpers voeden zich zowel met dierlijk materiaal (allerlei bodemorganismen) als plantaardig materiaal. Jonge kroeskarpers voeden zich met dierlijk plankton.
20
Stichting RAVON
Verspreiding in Noord-Holland De kroeskarper komt op de meeste locaties in Noord-Holland voor. De soort ontbreekt echter op Texel, in de zone direct langs de kust en in het grootste deel van de Haarlemmeren Wieringermeerpolder. Dat de soort ontbreekt in het grootste gedeelte van de Haarlemmermeer- en Wieringermeerpolder is te verklaren door het daar aanwezige watersysteem dat bestaat uit eenvormige, rechte sloten zonder grote diversiteit. De kroeskarper is vooral gebaat bij zeer plantenrijke, helder en ondiep water.
Figuur 7: Verspreidingskaart kroeskarper
21
Bijzondere vissoorten in Noord-Holland
5.1.5
Europese meerval
Wetenschappelijke naam: Silurus glanis Familie: Meervallen (siluridae) Ecologisch gilde: Eurytoop Max. lengte: 250 cm Paaitijd: eind mei – half juli Status Rode Lijst: Thans niet bedreigd Status Flora- en Faunawet : Tabel II Habitatrichtlijn: Habitatrichtlijngebieden: Conventie van Bern: Bijlage III Status Noord-Holland:
Habitat & leefwijze Europese meervallen zijn nachtactieve solitair levende bodemvissen. Ze preferen groot diep water met een modderige bodem. Schuilplaatsen zoals uitgeholde oevers, in het water gevallen bomen, stroomkommen en diepe kolken dienen aanwezig te zijn in het leefgebied. Watervegetatie is van belang om als nestmateriaal te dienen. In de periode eind mei tot half juli, bij een watertemperatuur hoger dan 18°C vindt de voortplanting plaats. Het mannetje bouwt in ondiep water (tot 60 cm) een nest van planten. Het vrouwtje legt in het nest de eieren, die aan het nestmateriaal blijven plakken. Het mannetje bewaakt het nest en het jonge broed. De Europese meerval is een warmteminnende soort, bij watertemperaturen onder de 12°C nemen ze geen voedsel meer tot zich. Europese meervallen zijn roofvissen, ze voeden zich voornamelijk met vis maar jagen ook op andere gewervelden zoals watervogels, kikkers en kleine zoogdieren. Jonge Europese meervallen voeden zich met dierlijk plankton en als ze iets groter zijn met muggenlarven, kreeftachtigen etc voordat ze overschakelen op een dieet van vis.
22
Stichting RAVON
Verspreiding in Noord-Holland Noord-Holland neemt een bijzondere positie in waar het de Europese meerval betreft. Van oudsher is de soort bekend van de Westeinderplas, de Kagerplas en de Ringvaart van de Haarlemmermeer. In 1966 heeft de Organisatie ter Verbetering van de Binnenvisserij exemplaren uit het Donaugebied geïmporteerd, om te kweken in Flevoland. Hierbij zijn exemplaren ontsnapt via het Veluwemeer (Nijssen, 1987). Sinds 1973 zijn er daarom meldingen van de meerval rondom het IJsselmeer buiten het in Nederland ‘bekende’ verspreidingsgebied. Op de verspreidingskaart van de meerval hieronder behoren de waarnemingen ten zuidwesten van Amsterdam vermoedelijk tot de oorspronkelijke populatie hier.
Figuur 8: Verspreidingskaart Europese meerval
23
Bijzondere vissoorten in Noord-Holland
5.1.6
Vetje
Wetenschappelijke naam: Leucaspius delineatus Familie: Karpers (cypriniden) Ecologisch gilde: Limnofiel Max. lengte: 12 cm Paaitijd: mei Status Rode Lijst: Kwetsbaar Status Flora- en Faunawet : Habitatrichtlijn: Habitatrichtlijngebieden: Conventie van Bern: Bijlage III Status Noord-Holland: minder algemeen
Habitat & leefwijze Vetjes leven in scholen in stilstaande tot langzaam stromende, vaak heldere, wateren met een rijke oeverbegroeing en een zachte, modderige bodem. Het vetje is een pionier die zich vaak opvallend snel in nieuw gegraven wateren kan vestigen. Vetjes zijn explosieve voorplanters waardoor ze soms plotseling in enorme aantallen kunnen voorkomen in een water. Tijdens de voortplanting verdedigen mannetjes een territorium van ongeveer één vierkante meter rond een rietstengel. Het vrouwtje zet haar eitjes met behulp van een korte legbuis af aan rechtopstaande plantenstengels. Het mannetje bewaakt en verzorgt de eitjes tot ze uitkomen. Vetjes voeden zich met zowel dierlijk als plantaardig plankton en kleine ongewervelden die ze zwevend uit het water of van het wateroppervlak oppikken.
24
Stichting RAVON
Verspreiding in Noord-Holland Het vetje is in grote delen van Noord-Holland niet aangetroffen. Opvallend is dat de soort vrijwel geheel ontbreekt boven de Y-coordinaat 525 en daar alleen op Wieringen is aangetroffen. In polders met een eenzijdige waterinrichting gericht op intensieve landbouw ontbreekt de soort. Een verklaring voor het ontbreken in de overige polders kan de brakheid van het water zijn. Hierover zijn echter geen gegevens bekend.
Figuur 9: Verspreidingskaart vetje
25
Bijzondere vissoorten in Noord-Holland
5.1.7
Ruisvoorn
Wetenschappelijke naam: Scardinius erythrophthalmus Familie: Karpers (cypriniden) Ecologisch gilde: Limnofiel Max. lengte: 45 cm Paaitijd: eind april - augustus Status Rode Lijst: Thans niet bedreigd Status Flora- en Faunawet : Habitatrichtlijn: Habitatrichtlijngebieden: Conventie van Bern: Status Noord-Holland: zeer algemeen
Habitat & leefwijze Ruisvoorns leven in kleine tot middelgrote scholen. Ruisvoorns prefereren stilstaand helder water met een rijke onderwatervegetatie. De ruisvoorns leven in het voorjaar en de zomer in schooltjes aan de oppervlakte. Hierdoor zijn ze gevoelig voor predatie door zowel roofvissen van onderaf als van visetende vogels en zoogdieren. Wateren met voldoende dekking in de vorm van drijvende planten en/of overhangende takken hebben daarom de voorkeur. In de voortplantingstijd krijgen de mannetjes paaiuitslag: kleine knobbeltjes op de kop en rug. Ruisvoorns zetten hun eieren in tegenstelling tot veel andere vissen niet paarsgewijs af maar doen dit in scholen. De eitjes worden afgezet in de ondiepe oeverzone tussen (water)planten. Ruisvoorns voeden zich met name met algen en zachte delen van waterplanten, ook klein dierlijk voedsel wordt gegeten, met name in de koudere maanden als de hoeveelheid beschikbaar plantaardig voedsel afneemt.
26
Stichting RAVON
Verspreiding in Noord-Holland De ruisvoorn is een algemene vissoort in Nederland en komt op de meeste plekken voor. De ruisvoorn ontbreekt echter in grote delen van Noord-Holland. Het ontbreken van de ruisvoorn in deze gebieden wordt vermoedelijk veroorzaakt door het niet volledig zijn van het voor dit onderzoek gebruikte gegevensbestand. Een andere oorzaak zou een lage zouttolerantie kunnen zijn, in de atlas van de Nederlandse zoetwatervissen (de Nie, 1996) wordt voor Noord-Holland echter wel een bijna volledige dekking gegeven.
Figuur 10: Verspreidingskaart ruisvoorn
27
Bijzondere vissoorten in Noord-Holland
5.1.8
Snoek
Wetenschappelijke naam: Esox lucius Familie: Snoeken (esocidae) Ecologisch gilde: Limnofiel Max. lengte: 150 cm Paaitijd: maart - juni Status Rode Lijst: Thans niet bedreigd Status Flora- en Faunawet : Habitatrichtlijn: Habitatrichtlijngebieden: Conventie van Bern: Status Noord-Holland: zeer algemeen
Habitat & leefwijze Snoeken zijn solitaire, met name op zicht jagende, roofvissen. Snoeken prefereren heldere, stilstaande tot langzaam stromende wateren met een rijke watervegetatie. Snoeken jagen vanuit een hinderlaag, hiervoor is de aanwezigheid van voldoende dekking in de vorm van planten, een onregelmatige bodem of andere obstakels van belang. Voor de voortplanting is de snoek afhankelijk van een rijke onderwatervegetatie om de eitjes op af te zetten. De paai vind vroeg in het voorjaar plaats, dit heeft als voordeel dat de jonge snoekjes optimaal kunnen profiteren van het visbroed van andere soorten iets later in het jaar. Snoeken paaien paarsgewijs waarbij het vrouwtje haar kleverige eitjes aan (water)planten afzet. De jonge snoekjes voeden zich met dierlijk plankton maar schakelen al snel over op visbroed en ook kannibalisme komt vaak voor. Volwassen snoeken voeden zich voornamelijk met vis maar ook amfibieën, jonge vogels en kleine zoogdieren worden gegeten.
28
Stichting RAVON
Verspreiding in Noord-Holland Alleen in de Haarlemmermeerpolder lijkt de snoek te ontbreken. De snoek is een zeer algemene soort in Nederland en het verspreidingsbeeld in Noord-Holland lijkt aan dit beeld te voldoen.
Figuur 11: Verspreidingskaart snoek
29
Bijzondere vissoorten in Noord-Holland
5.2
Stroomminnende vissen Onder stroomminnende vissen worden vissoorten verstaan die voor het voltooien van hun levenscyclus gebonden zijn aan stromend water. Binnen de categorie stroomminnende vissen kan onderscheid gemaakt worden in partieel rheofiele soorten en obligaat rheofiele soorten. Partieel rheofiele soorten zijn slechts voor een deel van hun levenscyclus (meestal de voortplanting) gebonden aan stromend water, obligaat rheofiele soorten hebben voor alle levensstadia stromend water nodig. Partieel rheofiele soorten zijn beter bestand tegen lagere zuurstofgehaltes en hogere watertemperaturen dan de obligaat rheofiele soorten en kunnen eerder verwacht worden in Noord-Holland. Stroomminnende soorten kunnen verder ingedeeld worden naar breedte en stroomsnelheid van het water (van bovenloop tot benedenloop). Wanneer deze twee factoren tegen elkaar uitgezet worden ontstaan diverse visgemeenschappen van stromend-water-systemen. Voor dit onderzoek zijn maar vier verschillende stroomminnende vissoorten gebruikt vanwege het geringe aantal stromende wateren in Noord-Holland en het daarmee samenhangende geringe voorkomen van stroomminnende vissen in Noord-Holland. De soorten die meegenomen zijn in dit onderzoek zijn rivierdonderpad, riviergrondel, winde en kwabaal. Al deze soorten zijn slechts voor een deel van hun levenscyclus gebonden aan stromend water.
30
Stichting RAVON
Verspreiding van stroomminnende vissen in Noord-Holland In onderstaande verspreidingskaart is het aantal stroomminnende vissoorten per uurhok weergegeven. Omdat in Noord-Holland weinig stromende wateren aanwezig zijn, zijn slechts 4 soorten meegenomen. Deze meeste van deze soorten zijn wijdverspreid in Noord-Holland waardoor het onderstaande beeld verkregen wordt. Hoewel te zien is dat met name in de Vechtboezem de meeste soorten aangetroffen worden geeft onderstaande kaart een erg diffuus beeld. Dit diffuse beeld heeft te maken met de soortkeuze en het aantal soorten in de categorie stroomminnende soorten. Alle vier de gekozen soorten kunnen een aanzienlijk deel of zelfs hun hele leven doorbrengen in stilstaand water. Wanneer gekozen zou zijn voor acht soorten binnen deze categorie, dan zou blijken dat het maximum aantal voorkomende soorten per uurhok buiten de Amstel- en Vechtboezem niet boven de 4 of 5 uit zou steken. Waarmee duidelijk wordt dat de provincie Noord-Holland nauwelijks stromende wateren heeft.
Figuur 12: Verspreiding stroomminnende vissen in Noord-Holland
31
Bijzondere vissoorten in Noord-Holland
5.2.1
Riviergrondel
Wetenschappelijke naam: Gobio gobio Familie: Karpers (cypriniden) Ecologisch gilde: Partieel Rheofiel Max. lengte: 20 cm Paaitijd: april – juli Status Rode Lijst: Thans niet bedreigd Status Flora- en Faunawet: Habitatrichtlijn: Habitatrichtlijngebieden: Conventie van Bern: Status Noord-Holland: algemeen
Habitat & leefwijze Riviergrondels leven in kleine scholen op de bodems van allerlei wateren. Riviergrondels hebben een voorkeur voor stromende wateren maar komen ook in stilstaande wateren voor. In deze stilstaande wateren zijn ze dan vaak te vinden op plekjes met net iets meer stroming zoals duikers, bruggen, stuwtjes etc. Bodemtype speelt nauwelijks een rol, structuur in de vorm van stenen, takken en andere beschutting gevende obstakels zijn wel van belang. Voortplanting vindt in scholen plaats bij voorkeur in helder zuurstofrijk water boven een schone bodem van zand of fijn grind. Riviergrondels voeden zich met name met dierlijk voedsel zoals insectenlarven, kleine kreeftachtigen, wormpjes, slakjes, kuit etc. Daarnaast nemen ze ook plantaardig materiaal zoals kiezelalgen en draadalgen tot zich.
32
Stichting RAVON
Verspreiding in Noord-Holland Hoewel de riviergrondel een stroomminnende vissoort is, komt deze soort door de hele provincie Noord-Holland voor. Het relatief grote verspreidingsgebied van deze soort in een provincie met hoofdzakelijk stilstaande wateren is te verklaren door het feit dat de riviergrondel niet al te veel eisen stelt aan zijn leefgebied. Hij kan goed tegen organische vervuiling en kan zich ook handhaven in licht brakke wateren.
Figuur 13: Verspreidingskaart riviergrondel
33
Bijzondere vissoorten in Noord-Holland
5.2.2
Kwabaal
Wetenschappelijke naam: Lota lota Familie: Kwabalen (lotidae) Ecologisch gilde: Partieel Rheofiel Max. lengte: 60 cm Paaitijd: januari – februari Status Rode Lijst: Bedreigd Status Flora- en Faunawet: Habitatrichtlijn: Habitatrichtlijngebieden: Conventie van Bern: Status Noord-Holland: zeldzaam
Habitat & leefwijze Kwabalen zijn nachtactieve vissen die zich overdag schuilhouden. Ze prefereren diepe heldere meren en langzaam stromende delen van rivieren en beken. Kwabalen houden van koud water en zijn met name in de winter en het vroege voorjaar actief. In de zomer houden ze een zomerrust. Kwabalen planten zich voort als de watertemperatuur op zijn laagst is. In stromend water vindt de voortplanting vooral plaats op ondergelopen land, wellicht dat dit ook op ondergelopen land rondom meren en plassen gebeurd. Ze leggen hun eieren vrij in het water, de eieren zakken naar de bodem. Aangenomen wordt dat een zandige of stenige bodem de voorkeur heeft om eieren boven af te zetten omdat de eieren in een zuurstofloze sliblaag mogelijk niet tot ontwikkeling komen. Omdat ze hun eieren zonder enige bescherming vrij in het water afzetten zijn deze gevoelig voor predatie. Dit compenseert de kwabaal door enorme aantallen eieren te produceren (tot meer dan één miljoen eieren per kilo lichaamsgewicht!). Kwabalen zijn roofvissen die zich voornamelijk met vis voeden. Jonge kwabalen voeden zich met dierlijk plankton en klein dierlijk voedsel.
34
Stichting RAVON
Verspreiding in Noord-Holland De kwabaal is aangetroffen nabij het Amstelmeer, in Westfriesland, in de Vechtboezem en in de omgeving van het Noordzeekanaal. Kenmerkend voor de Kwabaal is dat hij erg lage watertemperaturen nodig heeft o.a. om te paaien, bovendien kan de soort slecht tegen lage zuurstofconcentraties. Dit verklaard het voorkomen van de soort in stromende wateren en diepe meren, het verspreidingsbeeld in Noord-Holland geeft hiervan een aardig beeld.
Figuur 14: Verspreidingskaart kwabaal
35
Bijzondere vissoorten in Noord-Holland
5.2.3
Rivierdonderpad
Wetenschappelijke naam: Cottus perifretum Familie: Donderpadden (cottidae) Ecologisch gilde: Eurytoop Max. lengte: 15 cm Paaitijd: begin februari - juli Status Rode Lijst: Thans niet bedreigd Status Flora- en Faunawet : Tabel II Habitatrichtlijn: Habitatrichtlijngebieden: Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder; Markermeer & IJmeer; IJsselmeer; Oostelijke Vechtplassen; Conventie van Bern: Bijlage II Status Noord-Holland: algemeen
Figuur 15: Rivierdonderpad (foto: Jelger Herder)
36
Stichting RAVON
Habitat & leefwijze Recent heeft genetisch onderzoek aangetoond dat er in Nederland twee soorten rivierdonderpadden zijn (voorheen Cottus gobio). Het betreft de rivierdonderpad (Cottus perifretum) en de beekdonderpad (Cottus rhenanus). Laats genoemde is een soort van zuurstofrijke, koele, snelstromende beken. De rivierdonderpad (Cottus perifretum) komt voor in grote wateren zoals rivieren, meren en kanalen maar ook in en polderwateren waarin op de bodem schuilplaatsen in de vorm van steenstort en/of veenkluiten aanwezig zijn. In NoordHolland komt alleen de rivierdonderpad (Cottus perifretum) voor. In Noord-Holland stortten boeren vroeger vaak stenen langs de oevers waar de wind op stond tegen de afkalving van deze oevers. Deze plekken zijn veelal geschikt voor rivierdonderpadden. De belangrijkste habitateisen zijn voldoende zuurstof en schuilmogelijkheden. Rivierdonderpadden hebben een klein leefgebied en zijn zeer honkvast, ze zijn nachtactief en leven solitair. Tijdens de voortplantingsperiode graven mannetjes rivierdonderpadden een nest onder een steen, het vrouwtjes zet hierin haar eitjes af waarna ze door het mannetje worden bevrucht. Een mannetje kan tot wel tien vrouwtjes in zijn nest toelaten. Het mannetje zorgt voor de eitjes door met zijn borstvinnen zuurstofrijk water over te eitjes te waaieren. Rivierdonderpadden voeden zich met dierlijk voedsel, ze hebben een uitgesproken voorkeur voor zoetwaterpissebedden.
37
Bijzondere vissoorten in Noord-Holland
Verspreiding in Noord-Holland De rivierdonderpad komt wijdverspreid voor in de provincie Noord-Holland. Met name langs de oevers van het Markermeer en IJsselmeer ontbreekt de soort nergens. Ook in de omgeving van Amsterdam langs het Noordzeekanaal en in de Amstel- en Vechtboezem komt de soort veelvuldig voor. De soort verspreidt zich vermoedelijk vanuit de stromendwater-systemen en het Markermeer en IJsselmeer de polders in. De rivierdonderpad heeft zuurstofrijk water met schuilmogelijkheden zoals stenen nodig. Stenig bodemsubstraat komt voor langs alle grote wateren in Noord-Holland in de vorm van basaltblokken. Dit verklaart het grote verspreidingsgebied in Noord-Holland.
Figuur 16: Verspreidingskaart rivierdonderpad
38
Stichting RAVON
5.2.4
Winde
Wetenschappelijke naam: Leuciscus idus Familie: Karpers (cypriniden) Ecologisch gilde: Partieel rheofiel Max. lengte: 80 cm Paaitijd: maart-april Status Rode Lijst: Gevoelig Status Flora- en Faunawet: Habitatrichtlijn: Habitatrichtlijngebieden: Conventie van Bern: Status Noord-Holland: algemeen
Habitat & leefwijze Windes zijn solitair levende vissen. Ze hebben een voorkeur voor grote wateren zoals rivieren, meren en plassen. Voorwaarde is dat het water in open verbinding staat met rivieren voor de voortplanting. Daarnaast is beschutting in de vorm van waterplanten, grote stenen, boomstammen, overhangende taken etc. van belang. In de voortplantingstijd verzamelen windes zich in grote scholen die samen de rivieren op trekken om daar te paaien. Windes paaien in scholen boven zand- en grindbodems in ondiep water. Windes zijn omnivoor, dat wil zeggen dat ze zowel plantaardig als dierlijk voedsel tot zich nemen. Ze voeden zich met grote insecten, algen, planten en als ze volwassen zijn ook met kleine vissen.
39
Bijzondere vissoorten in Noord-Holland
Verspreiding in Noord-Holland De winde komt veelvuldig voor in Noord-Holland. Waar de soort verwacht wordt, in de Amstel- en Vechtboezem en in het Marker- en IJsselmeer, komt de soort ook in veel uurhokken voor. De overige verspreiding in de provincie betreft hoofdzakelijk grotere wateren zoals het Noord-Hollands kanaal en andere grote boezemwateren.
Figuur 17: Verspreidingskaart winde
40
Stichting RAVON
5.3
Vissen van zoet-zout overgangen Vissen van zoet-zout overgangen zijn vissen die migreren tussen de zee en het zoete water of vice versa. Het water waarin deze vissen voorkomen kunnen zowel stilstaand of stromend zijn, de mate van stroming is echter niet doorslaggevend. Het zoutgehalte bepaalt binnen deze categorie het voorkomen van de soorten. Zoet-zout soorten kunnen ingedeeld worden in twee groepen: de anadrome soorten en de katadrome soorten. Anadrome soorten trekken voor hun voortplanting van de zee naar het zoete water terwijl de katadrome soorten van het zoete water naar de zee trekken. Anadrome soorten zijn driedoornige stekelbaars, elft, fint, houting, rivierprik, spiering, steur, zalm, zeeforel en zeeprik. Katadrome soorten zijn bot en paling. Al deze soorten met uitzondering van de driedoornige stekelbaars (slechts een deel van de driedoornige stekelbaarzen trekt naar zee) en de Atlantische steur (verdwenen uit Nederland) zullen in dit hoofdstuk aan bod komen.
41
Bijzondere vissoorten in Noord-Holland
Verspreiding van vissen van zoet-zout overgangen in Noord-Holland In onderstaande kaart is het aantal vissen van zoet-zout overgangen per uurhok weergegeven. De paling is buiten deze verspreidingskaart gehouden omdat deze soort bijna in alle uurhokken aangetroffen is en weinig hinder ondervindt van barrières. Uit de kaart blijkt dat de meeste soorten van zoet-zout overgangen voorkomen in het Noordzeekanaal. Het Noordzeekanaal vormt dan ook een goede verbinding tussen het zoute en het zoete. Ook langs de IJsselmeerkust en de Afsluitdijk wordt een redelijk aantal soorten van zoet-zout overgangen aangetroffen. Nergens wordt het maximaal aantal soorten aangetroffen. Dit komt doordat elft, zalm en houting niet aangetroffen zijn in de provincie Noord-Holland.
Figuur 18: Verspreidingskaart vissen van zoet-zout overgangen
42
Stichting RAVON
5.3.1
Fint
Wetenschappelijke naam: Alosa fallax Familie: Haringen (clupeidae) Ecologisch gilde: Anadroom Max. lengte: 55 cm Paaitijd: april – mei Status Rode Lijst: Uitgestorven Status Flora- en Faunawet : Habitatrichtlijn: Bijlage II en V Habitatrichtlijngebieden: Conventie van Bern: bijlage III Status Noord-Holland: zeer zeldzaam
Habitat & leefwijze Finten zijn anadrome, in scholen levende vissen. Het grootste deel van hun leven brengen ze door in de zee op een diepte van 10 tot 120 meter. Een geschikte zoet-zout overgang (estuarium) is van belang als route naar de paaigebieden in het zoetwater, het getijdengebied. voor volwassen dieren en als foerageergebied voor de jonge dieren. Voor de voortplanting trekken de volwassen dieren vanuit de zee het zoete water op, hiervoor is het van belang dat er een open trekroute zonder barrières is. De paaitrek vindt met name in het donker plaats. Ze planten zich voort in de periode april tot mei op ondiepe plaatsen in stromend helder rivierwater boven een bodem van grind of zand. De paaigronden liggen nog binnen de zone waar het getij nog invloed op heeft. Finten voeden zich met klein dierlijk voedsel, grotere finten jagen op ook kleine vis.
43
Bijzondere vissoorten in Noord-Holland
Verspreiding in Noord-Holland De verspreiding van de fint in Noord-Holland is beperkt tot het Noord-Zeekanaal en een tweetal uurhokken bij de Waddenzee. De fint trekt voor zijn voortplanting de rivieren op om te paaien. In Noord-Holland trekken finten het Noordzeekanaal op, op zoek naar een geschikt paaigebied.
Figuur 19: Verspreidingskaart fint
44
Stichting RAVON
5.3.2
Elft
Wetenschappelijke naam: Alosa alosa Familie: Haringen (clupeidae) Ecologisch gilde: Anadroom Max. lengte: 80 cm Paaitijd: mei - juni Status Rode Lijst: Status Flora- en Faunawet : Habitatrichtlijn: Bijlage II en V Habitatrichtlijngebieden: Conventie van Bern: bijlage III Status Noord-Holland: uitgestorven
Habitat & leefwijze Elften zijn anadrome, in scholen levende vissen. Het grootste deel van hun leven brengen ze door in de zee op een diepte van 10 tot 150 meter. Een geschikte zoet-zout overgang (estuarium) speelt ook een belangrijke rol als doortrekgebied voor de volwassen dieren en als foerageergebied voor de jonge dieren. Voor de voortplanting trekken de volwassen dieren vanuit de zee het zoete water op, hiervoor is het van belang dat er een open trekroute zonder barrières is. Elften trekken voor de voortplanting veel verder de rivier op dan de fint. Ze planten zich voort in de periode mei tot juni in stromend water zoals ondiepere bochten en tussen de kribben en zijarmen van de rivieren. De eitjes worden afgezet in helder water boven grindbodems. Jonge elften voeden zich met klein dierlijk voedsel dat ze van de bodem halen. Volwassen elften voeden zich met name met dierlijk plankton dat ze uit het water filteren.
45
Bijzondere vissoorten in Noord-Holland
Verspreiding in Noord-Holland Tot halverwege de negentiende eeuw was de elft in onze rivieren bijzonder talrijk. Op de benedenrivieren werden soms jaarlijks miljoenen elften gevangen (Redeke, 1941). In het midden van de dertiger jaren van de vorige eeuw wordt de elft als nagenoeg uitgestorven beschouwd. Na 1970 zijn in Nederland en Duitsland nog ongeveer 30 incidentele vangsten van elften gedaan in de Rijn en de Maas. In Noord-Holland is de elft na 1980 nog nooit aangetroffen.
Figuur 20: Verspreidingskaart elft
46
Stichting RAVON
5.3.3
Spiering
Wetenschappelijke naam: Osmerus eperlanus Familie: Spieringen (osmeridae) Ecologisch gilde: Eurytoop / Anadroom Max. lengte: 30 cm Paaitijd: eind februari – begin april Status Rode Lijst: Thans niet bedreigd Status Flora- en Faunawet : Habitatrichtlijn: Habitatrichtlijngebieden: Conventie van Bern: Status Noord-Holland: algemeen
Habitat & leefwijze Spiering komt in Nederland in twee vormen voor: de anadrome spiering en de binnenspiering die zijn hele levenscyclus in het zoete water voltooid. De anadrome spiering leeft in de brakke kustwateren en trekt naar het zoete water om zich voort te planten. De binnenspiering komt voor in groot open water zoals meren, plassen en de benedenloop van rivieren. Spieringen planten zich voort in scholen. De binnenspiering plant zich voort boven stenige bodems in de ondiepe delen van meren en rivieren. De anadrome spiering paait in de rivieren boven zand en grindbodems. Volwassen spieringen zijn rovers die zich met name voeden met kleine vis, waaronder soortgenoten. De jonge spieringen voeden zich met dierlijk plankton en klein dierlijk voedsel.
47
Bijzondere vissoorten in Noord-Holland
Verspreiding in Noord-Holland De spiering komt voor in het Markermeer en het IJsselmeer, een groot deel van deze populatie is de zogenaamde binnenspiering. Verder komt de soort voor in de meeste grote binnenwateren in Noord-Holland en het Noordzeekanaal. Vermoedelijk gaat het hier om ‘binnenspiering’. De eenvoudigste routes van de zee naar het zoete water voor de anadrome spiering zijn die via het Noord-Hollands kanaal en het Noordzeekanaal.
Figuur 21: Verspreidingskaart spiering
48
Stichting RAVON
5.3.4
Houting
Wetenschappelijke naam: Coregonus oxyrinchus Familie: Zalmen (Salmonidae) Ecologisch gilde: Anadroom Max. lengte: 50 cm Paaitijd: eind november – begin december Status Rode Lijst: Thans niet bedreigd Status Flora- en Faunawet : Tabel III Habitatrichtlijn: Bijlage II, IV en V Habitatrichtlijngebieden: Conventie van Bern: Bijlage III Status Noord-Holland: zeer zeldzaam
Habitat & leefwijze De Noordzeehouting die vroeger veel op onze rivieren voorkwam is uitgestorven. De laatste tientallen jaren worden echter steeds meer houtingen waargenomen in Nederland. Het betreft hier een succesvol herintroductieproject van houtingen uit Denemarken. Houtingen zijn anadrome trekvissen die hun leefgebied in de kustzone, estuaria en riviermondingen hebben. In het najaar verzamelen ze zich in de benedenloop van rivieren. Vervolgens trekken de volwassen dieren vanuit de zee het zoete water op, hiervoor is het van belang dat er een open trekroute zonder barrières is. De houtingen paaien boven een bodem van zand en steentjes. De jonge houting laat zich in de loop van het voorjaar stroomafwaarts zakken en groeien op in de riviermonding. Volwassen houtingen voeden zich met dierlijk voedsel zoals vliegenlarven, poliepen, mosselen, kreeftachtigen en kleine vissen. De jonge houtingen voeden zich met dierlijk plankton.
49
Bijzondere vissoorten in Noord-Holland
Verspreiding in Noord-Holland De houting is in Noord-Holland niet aangetroffen tussen 1980 en 2007. Wel worden met enige regelmaat houtingen gevangen langs de Afsluitdijk. De meeste van deze vangsten worden aan de Friese zijde van de Afsluitdijk gevangen. Maar ook aan de Noord-Hollandse zijde worden zo nu en dan houtingen gevangen (mondelinge mededeling J. Poortman)
Figuur 22: Verspreidingskaart houting
50
Stichting RAVON
5.3.5
Rivierprik
Wetenschappelijke naam: Lampetra fluviatilis Familie: Prikken (Petromyzonidae) Ecologisch gilde: Anadroom Max. lengte: 50 cm Paaitijd: februari - april Status Rode Lijst: Status Flora- en Faunawet : Tabel III Habitatrichtlijn: Bijlage II en V Habitatrichtlijngebieden: Conventie van Bern: Bijlage III Status Noord-Holland: minder algemeen
Figuur 23: Rivierprik (foto: Jelger Herder0 Habitat & leefwijze Rivierprikken zijn anadrome trekvissen. Volwassen rivierprikken leven in de estuaria en ondiepe kustwateren. In de herfst trekken de paairijpe rivierprikken stroomopwaarts naar de midden- en bovenlopen van rivieren en beken. Hier paaien ze boven een bodem van zand en grind. Voor het opgroeien van de larven zijn slibrijke beddingen cruciaal. De larven graven zich hierin in en filteren organisch materiaal uit het water. Na drie tot vijf jaar metamorfoseren de larven tot volwassen rivierprikken die zich laten afzakken richting de zee. De paaiplaatsen moeten in open verbinding staan (zonder barrières) met de zee. Volwassen rivierprikken zijn parasitair en voeden zich door zich vast te zuigen op het lichaam van hun prooi. Vervolgens raspen ze stukjes huid, weefsel en lichaamsappen af van hun slachtoffer. Vissoorten die ten prooi vallen aan rivierprikken zijn onder andere haring, makreel en kabeljauwachtigen. 51
Bijzondere vissoorten in Noord-Holland
Verspreiding in Noord-Holland De rivierprik is in veel uurhokken in Noord-Holland aangetroffen, de meeste van deze uurhokken liggen in de directe nabijheid van het Markermeer en IJsselmeer, waarvan bekend is dat er veel rivierprikken zitten. Ook in het Noordzeekanaal zijn veel uurhokken bezet door de rivierprik. De rivierprik trekt het zoete water op, op elke locatie waar dat mogelijk is, op zoek naar geschikt voortplantingsgebied. Het onderstaande verspreidingsbeeld geeft een enigszins vertekend beeld, de soort is namelijk in veel uurhokken aangetroffen maar de dichtheid van deze waarnemingen is erg laag, vaak gaat het om een enkele waarneming. De soort is vooral aangetroffen op de grotere wateren in Noord-Holland zoals het NoordHollands kanaal, het Waardkanaal en de grote wateren in Westfriesland.
Figuur 24: Verspreidingskaart rivierprik
52
Stichting RAVON
5.3.6
Zeeprik
Wetenschappelijke naam: Petromyzon marinus Familie: Prikken (Petromyzonidae) Ecologisch gilde: Anadroom Max. lengte: 90 cm Paaitijd: februari - juli Status Rode Lijst: Status Flora- en Faunawet : Habitatrichtlijn: Bijlage II Habitatrichtlijngebieden: Conventie van Bern: Bijlage III Status Noord-Holland: zeldzaam
Habitat & leefwijze Zeeprikken zijn anadrome trekvissen. Volwassen zeeprikken leven in de zee. De larven van de zeeprik leven in de slibbodems van rivieren. De paairijpe zeeprikken trekken stroomopwaarts naar de midden- of bovenloop van de grote rivieren en hun zijrivieren. Daar planten ze zich voort boven een bodem van zand en grind. De paaiplaatsen moeten in open verbinding staan (zonder barrières) met de zee. De ouderdieren sterven na de paai. Als de larven uitkomen laten ze zich afzakken naar een slibrijke bedding waarin ze zich ingraven en net als de larven van rivierprikken organisch materiaal uit het water filteren. Na drie tot acht jaar metamorfoseren de larven tot volwassen zeeprikken en trekken ze naar de zee. Volwassen zeeprikken zijn parasitair en voeden zich door zich vast te zuigen op het lichaam van hun prooi. Vervolgens raspen ze stukjes huid, weefsel en lichaamsappen af van hun slachtoffer. Een heel scala vissoorten staat op het menu van de zeeprik. Daarnaast parasiteren ze soms ook op dolfijnen en walvissen.
53
Bijzondere vissoorten in Noord-Holland
Verspreiding in Noord-Holland De zeeprik is in 9 uurhokken aangetroffen in de periode van 1980 tot 2007. Meer dan de helft van deze uurhokken worden gedekt door het Noordzeekanaal. De overige uurhokken liggen in de Waddenzee, het Marker- en IJsselmeer. Het Noordzeekanaal heeft in NoordHolland de functie van rivier, zeeprikken trekken het Noordzeekanaal op, op zoek naar een geschikt voortplantingshabitat.
Figuur 25: Verspreidingskaart zeeprik
54
Stichting RAVON
5.3.7
Zalm
Wetenschappelijke naam: Salmo salar Familie: Zalmen (Salmonidae) Ecologisch gilde: Anadroom Max. lengte: 150 cm Paaitijd: november - december Status Rode Lijst: Status Flora- en Faunawet : tabel 3 Habitatrichtlijn: Bijlage II en V Habitatrichtlijngebieden: Conventie van Bern: Bijlage III Status Noord-Holland: uitgestorven
Habitat & leefwijze Zalmen zijn anadrome vissen. Het grootste deel van hun leven brengen ze door in de zee op een diepte van ongeveer 10 meter. Ze zijn in staat grote afstanden af te leggen (van de Europese kusten tot aan die van Groenland). De volwassen dieren verblijven één tot vier jaar in de zee waarna ze aan hun paaitrek beginnen. Een groot deel van de zalmen trekt hierbij terug naar de geboortegrond (“homing”). Kleine barrières tijdens de trek kunnen de zalmen overwinnen door eroverheen te springen. Zalmen paaien in de koude zuurstofrijke bovenlopen van rivieren boven een schone kiezelbodem. Het vrouwtje maakt een nestkuil in het grind die weer wordt afgedekt na het afzetten van de eitjes. De meeste zalmen sterven na het paaien. De jonge zalmen verblijven één tot drie jaar in het zoete water om op te groeien. Jonge zalmen voeden zich met name met insecten die in de beken en rivieren voorkomen. Volwassen zalmen eten met name vis (haring en spiering).
55
Bijzondere vissoorten in Noord-Holland
Verspreiding in Noord-Holland In Nederland zijn geen paai en opgroeigebieden. De zalmen trekken slechts door Nederland heen op weg naar hun paaigronden. De zalm is in Noord-Holland in geen enkel uurhok aangetroffen in de periode van 1980 tot 2007.
Figuur 26: Verspreidingskaart zalm
56
Stichting RAVON
5.3.8
Zeeforel
Wetenschappelijke naam: Salmo trutta trutta Familie: Zalmen (Salmonidae) Ecologisch gilde: Anadroom Max. lengte: 130 cm Paaitijd: November-Januari Status Rode Lijst: Status Flora- en Faunawet : Habitatrichtlijn: Habitatrichtlijngebieden: Conventie van Bern: Status Noord-Holland: zeldzaam
Habitat & leefwijze Zeeforellen zijn anadrome vissen. Het grootste deel van hun leven brengen ze door in de kustwateren. De volwassen dieren beginnen bij een lengte van 50 cm in de periode juni tot november aan hun paaitrek. Kleine barrières tijdens de trek kunnen de zeeforellen net als de zalmen overwinnen door eroverheen te springen. In tegenstelling tot zalmen zijn zeeforellen voor hun voortplanting niet gebonden aan hun geboorterivier. Zeeforellen paaien in de koude zuurstofrijke bovenlopen van rivieren boven een schone grindbodem bestaande uit fijne kiezels afgewisseld met grotere stenen. Het vrouwtje maakt een nestkuil in het grind die weer wordt afgedekt na het afzetten van de eitjes. Na het afzetten van de eieren trekken de zeeforellen terug naar de zee om het volgende jaar opnieuw te paaien. De jonge zeeforellen verblijven één tot drie jaar in het zoete water om op te groeien. Jonge zeeforellen voeden zich met name met insecten die in beken en rivieren voorkomen. In het voorjaar en de zomer met name met insecten die ze aan het oppervlak vangen, in de koude herfst en winter met name met bodemdiertjes. Volwassen zeeforellen schakelen over op een dieet van vis en ongewervelde dieren die ze van de zeebodem oppikken.
57
Bijzondere vissoorten in Noord-Holland
Verspreiding in Noord-Holland De zeeforel is in Noord-Holland vooral aangetroffen in het Noordzeekanaal en langs de oevers van het Markermeer, IJsselmeer en de Waddenzee. Ook de zeeforel is een soort die vanuit de zee het zoete water optrekt om te paaien.
Figuur 27: Verspreidingskaart zeeforel
58
Stichting RAVON
5.3.9
Paling
Wetenschappelijke naam: Anguilla anguilla Familie: Echte palingen (Anguillidae) Ecologisch gilde: Katadroom Max. lengte: 125 cm Paaitijd: Status Rode Lijst: Status Flora- en Faunawet : Habitatrichtlijn: Habitatrichtlijngebieden: Conventie van Bern: Status Noord-Holland: zeer algemeen
Figuur 28: Paling (foto: Jelger Herder) Habitat & leefwijze Palingen zijn nachtactieve katadrome vissen. Het grootste deel van hun leven brengen ze door in het zoete water. De paling stelt weinig eisen aan zijn leefomgeving en komt daardoor in nagenoeg alle watertypen voor. Van belang zijn de aanwezigheid van voldoende schuilplaatsen in de vorm van bijvoorbeeld begroeiing, stenen, dood hout of een dikke sliblaag waarin ze zich kunnen ingraven. De volwassen palingen (schieraal) beginnen in juli tot november aan de trek richting hun paaigronden in de zee. Aangenomen wordt dat de dieren zich voortplanten in de Sargassozee. De larven migreren (met behulp van de stroming) oostwaarts waar ze na één tot vier jaar aankomen bij de Europese kusten. Bij de kust metamorfoseren de larven tot glasalen waarna ze via de grote rivieren het zoete water in
59
Bijzondere vissoorten in Noord-Holland
trekken. Hier metamorfoseren ze opnieuw tot volwassen palingen (rode aal). Palingen voeden zich met dierlijk voedsel. Een deel van de palingen voedt zich met name met klein dierlijk voedsel zoals insecten, wormpjes, slakjes etc. Deze dieren ontwikkelen een spitse snuit. Een ander deel van de dieren voedt zich gericht met vissen en kreeftachtigen en ontwikkelt een brede bek. Het palingbestand in Nederland en Europa is de laatste jaren sterk afgenomen. Vermoedelijk wordt dit veroorzaakt door een combinatie aan factoren (migratiebarrières, visserij, parasieten en ophoping van PCB’s) Verspreiding in Noord-Holland De paling is bijna in alle uurhokken in Noord-Holland aangetroffen.
Figuur 29: Verspreidingskaart paling
60
Stichting RAVON
5.3.10 Bot
Wetenschappelijke naam: Platichthys flesus Familie: Schollen (Pleuronectidae) Ecologisch gilde: Katadroom Max. lengte: 60 cm Paaitijd: februari t/m mei Status Rode Lijst: Status Flora- en Faunawet : Habitatrichtlijn: Habitatrichtlijngebieden: Conventie van Bern: Status Noord-Holland: algemeen
Habitat & leefwijze De bot is een platvis maar als larve zwemt de vis nog rechtop, na een tijdje metamorfoseert de bot naar een platvis. Net als veel andere zoutwatervissen groeien botten op in de kustwateren, in zogeheten ‘kinderkamers’. Van belang in deze opgroeigebieden is een geleidelijke overgang van zout naar zoet. Een klein deel van de jonge botten zwemt, soms tot ver in Duitsland, de rivieren op. Botten verblijven tot maximaal 4 jaar op de rivieren waarna ze weer terug naar zee gaan om te paaien. De paaiplaatsen liggen ver uit de kust in relatief diep zeewater. De bot leeft in scholen en is overwegend actief in de nacht, overdag verbergt hij zich door zich ondiep in te graven in het zand. Het voedsel bestaat voornamelijk uit vlokreeften en muggenlarven. In de kustwateren is de bot een algemene soort, in het verleden trok de soort in grote aantallen het zoete water op. Door de aanleg van stuwen en dammen en door waterverontreiniging is de intrek een stuk minder geworden.
61
Bijzondere vissoorten in Noord-Holland
Verspreiding in Noord-Holland Uit het onderstaande verspreidingskaartje blijkt dat de bot vooral veel wordt aangetroffen in en nabij de grotere wateren van Noord-Holland. Er zijn veel uurhokken bezet in het IJsselmeer, het Noordzeekanaal, de Amstel- en Vechtboezem en het Noord-Hollands kanaal.
Figuur 30: Verspreidingskaart bot
62
Stichting RAVON
LITERATUUR Crombaghs, B.H.J.M., R.W. Akkermans, R.E.M.B. Gubbels & G. Hoogerwerf, 2000. Vissen in Limburgse beken. De verspreiding en ecologie van vissen in stromende wateren in Limburg. Stichting Natuurpublicaties Limburg, Maastricht. Hofman, C., 2006. Visstandonderzoek, 4 meren in Hollands Noorderkwartier. T&T monitoring KRW. Hofman Aquamarien in opdracht van Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. Hofman, C., 2007. Visstandonderzoek, Wormer- en Jisperveld. KRW-monitoring, Hollands Noorderkwartier. Hofman Aquamarien in opdracht van Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. Jong, Th. H., 2004. Vissen in Waterland. Inventarisatie en maatregelen. Bureau Viridis, Culemborg, in opdracht van: Vereniging Agrarisch Natuurbeheer, Waterland. Klinge, M., 2005. Nulmeting visstand Amsterdam-Rijnkanaal en Noordzeekanaal, Nota ANW 05.01. Aquaterra en Witteveen & Bos in opdracht van Rijkswaterstaat Utrecht en Rijkswaterstaat Noord-Holland. Klinge, M., 2007. Monitoring van stroomopwaartse migratie bij Katwijk en Halfweg. Witteveen & Bos in opdracht van Hoogheemraadschap van Rijnland en Rijkswaterstaat Noord-Holland. Kranenbarg, J. & F. Spikmans, 2007. Voorstudie inhaalslag poldervissen 2006. Stichting RAVON, Nijmegen. Kranenbarg, J., R.P.J.H. Struijk, E. Brokkelkamp, C.W. Kuijsten, F. Spikmans & P.Frigge, 2008. Verspreidingsonderzoek vissen 2007. Stichting RAVON, Nijmegen. Nie, H.W. de, 1996. Atlas van de Nederlandse Zoetwatervissen. Media Publishing, Doetinchem.
63