Bijlage afdoening toezeggingen commissie Bestuur via het verslag Datum commissie: 23 april 2014 Toezegging Beleid huiselijk geweld wordt aangeboden aan de commissie. Commissie krijgt nadere informatie over de invoering van de meldcode en de daarbij betrokken instellingen. Commissie krijgt jaarverslag van regionaal bureau leerplicht.
Afdoening Informatie aangeboden aan de commissie. Informatie aangeboden aan de commissie.
Informatie aangeboden aan de commissie.
R. van der Weegen griffier
Commissie Ruimte
1
Aangepast meerjarig plan deskundigheidsbevordering in de aanpak huiselijk geweld. Inleiding. In het Bestuurlijk Overleg Huiselijk Geweld en Kindermishandeling van 21 november 2012 is de beknopte visie huiselijk geweld regio Brabant-Noord vastgesteld. Huiselijk geweld vraagt om een effectieve en efficiënte aanpak die zich kenmerkt als specialistisch/specifiek en outreachend om huiselijk geweld te kunnen signaleren, bespreekbaar te maken en structureel te kunnen doorbreken. Het steunpunt heeft de concrete opdracht gekregen voor het ontwikkelen en (medio 2013) starten van een meerjarig deskundigheidsbevorderingsprogramma voor reguliere hulpverlening, gericht op het borgen van de expertise van de aanpak huiselijk geweld binnen de hulpverlening in het sociale domein. Wanneer we spreken over huiselijk geweld wordt hiermee alle vormen van huiselijk geweld bedoeld (partner geweld, kindermishandeling, ouder-meerderjarig kind mishandeling, kind-ouder mishandeling, ouderenmishandeling, ontspoorde zorg, financiële uitbuiting, seksueel grensoverschrijdend gedrag/loverboy problematiek (mensenhandel), vrouwelijke genitale verminking, eergerelateerd geweld). Stand van zaken tot op heden: In de regiegroep van 7 februari 2013 is het 1ste concept van de nota “Meerjarig plan deskundigheidsbevordering in de aanpak huiselijk geweld” besproken. Op verzoek van de regiegroep heeft er een inventarisatie van scholingsbehoeften bij de ketenpartners plaatsgevonden. Het steunpunt heeft deze inventarisatie verwerkt en hierop een scholingsaanbod geschreven. In de regiegroep van 3 oktober is dit voorstel opnieuw besproken. Met instemming van de regiegroep wordt dit plan verder uitgewerkt en ter besluitvorming voorgelegd aan het bestuurlijk overleg op 21 november. Er is gestart met het in kaart brengen van lokale netwerken en samenwerking/overlegvormen in de gemeenten. Vervolgens zullen deze benaderd worden voor deelname aan de crosstrainingen. In het bestuurlijk overleg van 21 november is het plan vastgesteld. Inmiddels is het vastgestelde plan aangepast ten behoeve van de scholing van de ambtenaren van de gemeenten (zie pg 5). Doelstelling. Geweld in huiselijke kring is nog steeds taboe in onze samenleving. De overheidscampagnes hebben er zeker toe bijgedragen dat de bekendheid met het fenomeen huiselijk geweld is toegenomen en dat de overheid geweld in huiselijke kring niet tolereert. Maar het taboe is nog steeds zeer groot. In de kantelingsgedachte wordt verwacht dat de 0de en 1ste lijnswerkers voldoende zijn toegerust om signalen van huiselijk geweld vroegtijdig te detecteren, bespreekbaar te maken en interventies te plegen waardoor het huiselijk geweld stopt . Er wordt verwacht dat er gewerkt wordt volgens de stappen van de wet Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling. In de afgelopen jaren zijn veel voorlichtingen en trainingen gegeven over het thema huiselijk geweld en kindermishandeling aan professionele en niet professionele organisaties. Bijvoorbeeld: binnen het onderwijs en organisaties die met jongeren werken is vanuit de RAK (Regionale Aanpak kindermishandeling) veel aandacht besteed aan vroegsignalering en het werken met de Wet Meldcode Huiselijk geweld en
1
Kindermishandeling. Momenteel wordt er vanuit de RAO (Regionale Aanpak Ouderenmishandeling) scholing gegeven op het thema ouderenmishandeling. De expertise is toegenomen en de samenwerking tussen organisaties is verbeterd. Toch is het nodig blijvend aandacht te hebben voor voorlichting, scholing en training gericht op vroegsignalering, werken volgens de Wet Meldcode, vaardigheden om zorgen bespreekbaar te maken en hulp te verlenen. Te vaak nog zijn professionals handelingsverlegen en is de terughoudendheid om met signalen iets te doen bij zowel professionals als omstanders nog te groot. Het bespreekbaar maken en tegengaan van huiselijk geweld vraagt om zorgvuldigheid omdat het lang niet altijd gaat om moedwillige mishandeling en om stelligheid omdat huiselijk geweld een onacceptabele manier van omgaan met onmacht, boosheid en frustratie is. Dit vergt (nieuwe) vaardigheden, competenties en verantwoordelijkheden. Daarnaast vergt de aanpak van huiselijk geweld een ketenaanpak die bestaat uit diverse stappen die alleen in samenhang effectief zijn. Deze brede aanpak huiselijk geweld bestaat uit: Voorkomen: voorlichting en preventie (vroeg)signalering (0de lijn, generalisten) Stoppen: hulpverlening-opvang-vervolging (1ste;2de lijn; zorg en straf) Schade beperken: herstel en nazorg (1ste;2de lijn) Alle betrokken professionals hebben een eigen verantwoordelijkheid en de mate van betrokkenheid zal per beroepsgroep of samenwerkingsvorm verschillend zijn. Bijvoorbeeld professionals werkzaam in de kinderopvang of het onderwijs moeten zorgen signaleren en indien mogelijk bespreekbaar maken. Professionals in de zorg- en hulpverlening zullen behalve signaleren ook een rol spelen in bespreekbaar maken en hulpverlening. Vaak zijn lichte vormen van ondersteuning voldoende. Professionals in de 1ste en 2de lijn zullen vaker in aanraking komen met zwaardere vormen van hulpverlening. Organisaties die verplicht zijn een Wet Meldcode te hebben zijn zelf verantwoordelijk om deze goed te implementeren. Belangrijk is dat professionals tijdig gebruik maken van de mogelijkheid om het SHG of AMK te raadplegen. SHG en AMK zetten hun consultatiefunctie en expertise hier ook ten volle voor in. Inventarisatie scholingsbehoeften aanpak huiselijk geweld. Op verzoek van de regiegroep is door het steunpunt een inventarisatie gehouden bij de ketenpartners betreffende hun scholingsbehoeften. Uit de inventarisatie komen de volgende scholingsbehoeften naar voren: Herkennen en signaleren van huiselijk geweld (alle vormen en doelgroepen). Bespreekbaar maken van huiselijk geweld en hulpverlenen (alle vormen en doelgroepen). Systemisch en integraal kijken bij huiselijk geweld zaken, gericht op alle leefgebieden (alle vormen en doelgroepen). Specifiek aanbod aanpak huiselijk geweld bij mensen met een verstandelijke beperking. Informatie/ondersteuning bij werken met de Wet Meldcode. Training grensoverschrijdend seksueel gedrag. Eergerelateerd geweld. Naar aanleiding van de inventarisatie bij de ketenpartners komt het steunpunt tot het volgende aanbod: Voorlichting/scholing op maat, specifiek voor de eigen organisatie. Crosstraining in herkennen en signaleren van huiselijk geweld - stap 1,2 Wet Meldcode. Crosstraining bespreekbaar maken van huiselijk geweld en hulpverlenen (op basis van casuïstiek) – stap 3,4,5 Wet Meldcode. Casuïstiekbespreking op maat/afroep. 2
Themabijeenkomsten. Grensoverschrijdend seksueel gedrag; training Movisie ( Lou Repetur). Eergerelateerd geweld; Midden Oosten Perspectief ( Rob Ermes). Vanuit gemeenten worden initiatieven genomen om bijeenkomsten te organiseren waarbij het steunpunt wordt uitgenodigd om voorlichting en bekendheid te geven en kennis te delen.
Scholing ouderenmishandeling is niet in bovenstaand overzicht opgenomen, omdat deze gefinancierd worden vanuit de middelen voor regionale aanpak ouderenmishandeling. De scholingsmodules worden samen met medewerkers van BJZ/AMK aangeboden. Voorstel aanbod deskundigheidsbevordering, inclusief scholing gemeenten. Aanbod Voorlichting en scholing op maat voor professionals en niet professionals Crosstraining /module op maat Herkennen en signalen HG (stap 1,2Wet Meldcode) Crosstraining/module op maat bespreekbaar maken HG en hulpverlenen (Casuïstiek) (stap 3,4,5Wet Meldcode ) Crosstraining herkennen en signalen HG (stap 1,2 Wet Meldcode
2013 Op verzoek en aanbod SHG
2014 Op verzoek en aanbod SHG
2015 Op verzoek en aanbod SHG
In kaart brengen lokale/regionale netwerken, samenwerkingsverbanden
Crosstraining professionals
Vervolg Crosstraining
In kaart brengen lokale/regionale netwerken samenwerkingsverbanden
(Conform Plan Regionale Aanpak Ouderen mishandeling)
Najaar Lokaal- en/of sub regionaal 180 deelnemers Crosstraining medewerkers gemeenten Mei-juni 2014 Lokaal- en/of sub regionaal 400 deelnemers
Crosstraining bespreekbaar maken HG en hulpverlenen (Casuïstiek) (stap 3,4,5Wet Meldcode )
Themabijeenkomsten (2 x per jaar) Scholing ouderenmishandeling
Voorjaar en najaar Lokaal- en/of sub regionaal 300 deelnemers Crosstraining professionals
Crosstraining medewerkers gemeenten
Najaar Ouderen /sociale omgeving informeren ontspoorde mantelzorg/ouderenmishan deling Scholing vrijwilligers (stap 1 Wet Meldcode)
voorjaar -najaar Lokaal- en/of sub regionaal Vervolg Crosstraining voorjaar-najaar Lokaal- en/of sub regionaal Vervolg Crosstraining medewerkers gemeenten Januari-mei 2015 Lokaal- en/of sub regionaal Vervolg Crosstraining medewerkers gemeenten
Mei-juni 1014 Lokaal- en/of sub regionaal 160 deelnemers
Januari-mei 2015 Lokaal- en/of sub regionaal
2 x per jaar Voorjaar-najaar idem
2 x per jaar Voorjaar-najaar Idem
Scholing aandachtsfunctionarissen Coördinatoren en Leidinggevende (stap 2 Wet Meldcode) Scholing hulpverleners
3
(stap 4,5 Wet Meldcode) Scholing steunpunten mantelzorg Training grensoverschrijdend seksueel gedrag Training eergerelateerd geweld
Voorjaar 2014 MOVISIE Najaar 2014 Midden Oosten Perspectief
De plannen voor deskundigheidsbevordering 2015 zijn afhankelijk van de mogelijkheden van financiering De scholing van professionals in de 0de, 1ste en 2de lijn draagt bij aan het waarborgen van de veiligheid van de burgers. Gaat voor een integrale (op alle leefgebieden) en systeemgerichte aanpak (alle gezinsleden) gericht op langdurig creëren van veiligheid voor iedereen en het stoppen van het geweld door het stoppen van de onderliggende problemen. Bij de scholing wordt uitgegaan van het versterken van de eigen kracht en het vergroten van de informele hulp waar mogelijk, zoals het inzetten van het eigen netwerk, vrijwilligers, lotgenoten. In het integrale plan van aanpak zijn de factoren en problemen op de leefgebieden die het geweld doen ontstaan in beeld gebracht. Omdat er steeds meer gewerkt wordt vanuit generalistische (basis) teams is het aanbod ook gericht op professionals in nieuwe samenwerkingsvormen en andere settingen, zoals generalistische wijkteams, sociaal team, WMO medewerkers, CJG medewerkers e.d. De werkvorm crosstrainingen geeft hier invulling aan. Het voordeel van crosstrainingen is dat professionals vanuit verschillende organisaties samen getraind worden, expertise wordt gedeeld, met vindt elkaar en spreekt eenzelfde taal. Deelnemers aan de crosstrainingen zijn o.a.: Medewerkers van wijkteams, CJG’s, zorgteams, generalistische teams (0 de,- 1ste lijn) e.d. Vertegenwoordigers/medewerkers van instellingen voor maatschappelijke ondersteuning die niet onder een inspectie vallen zoals jongerenwerk, maatschappelijke opvang, maatschappelijk werk, MEE, welzijnsorganisaties, politie, GGD, GGZ, jeugdzorginstellingen, thuiszorgorganisaties, peuterzaalwerkverslavingszorg (1ste en 2de lijn). Kinderopvang, vrijwilligers- en mantelzorgorganisaties. De modules worden zowel in crosstrainingen als een scholing op maat per organisatie aangeboden. Effectmeting: Om in beeld te brengen wat de effecten van de deskundigheidsbevordering aan de professionals is zal het steunpunt het volgende uitzetten: een evaluatie van de inhoud en vorm van het scholingsaanbod. bij aanvang van de scholing een 0- meting op kennis en vaardigheden. na 6 weken een (hernieuwde) meting op de effecten van de scholing. Om de training succesvol te laten verlopen is het goed dat de gemeenten hun lokale netwerken en samenwerkingsverbanden uitnodigen om deel te nemen aan de crosstrainingen. Daarnaast is het belangrijk dat de gemeenten samen met het steunpunt de organisatie en lokale facilitering op zich neemt. Voor de borging van de aanpak
4
huiselijk geweld is het van belang dat gemeenten in hun opdrachtverstrekking aan de organisaties deskundigheidsbevordering op het gebeid van huiselijk geweld opnemen.
Uitvoering crosstrainingen: De medewerkers vanuit verschillende organisaties zullen een inhoudelijke training ontvangen over de thema’s ( herkennen en signaleren, bespreekbaar maken en hulpverlenen bij huiselijk geweld) door medewerkers van het SHG. Na deze training zullen de trainers vijf keer een crosstraining verzorgen in de regio Brabant-Noord. Naast de training zullen er ook nog twee terugkombijeenkomsten georganiseerd worden, waar de trainers ervaringen kunnen uitwisselen en de inhoud van de scholing eventueel aangescherpt kan worden. Deze opzet ( scholing/ training, groepen geven, tussen evaluatie en eindevaluatie) is ook ingezet bij de RAK (Regionale Aanpak Kindermishandeling) en de ROA (Regionale Aanpak Ouderenmishandeling) en werkt heel goed. De trainerspool vormen uit medewerkers van verschillende organisaties heeft een aantal voordelen: Organisaties worden nadrukkelijk betrokken bij het onderwerp. Trainers van verschillende organisaties leren elkaar kennen. Dat vergemakkelijkt elkaar vinden als het nodig is voor een casus. Trainers leren elkaars organisaties kennen; weten waarvoor ze bij welke organisatie terecht kunnen. Grotere kans op borging van het onderwerp huiselijk geweld binnen de organisatie van de trainer. Men heeft immers een eigen trainer in huis. Voor het geven van de cross trainingen vinden wij, gezien de inhoud, 2 trainers per groep noodzakelijk. We gaan uit van 6 trainers waarvan 3 trainers uit de organisaties en 3 trainers vanuit het steunpunt. Deze trainers geven 5 crosstrainingen met gemiddeld 20 deelnemers bij herkennen en signaleren en 12 deelnemers bij bespreekbaar maken en hulpverlenen. Dat betekent dat er 15 groepen bediend worden per crosstraining Voor training herkennen en signaleren bereiken we 300 deelnemers. Voor de training bespreekbaar maken en hulpverlenen bereiken we 180 deelnemers. In de tekst van het vorige document is een misrekening opgenomen voor wat betreft het aantal trainingen en deelnemers. Hierbij werd gesproken over 25 groepen per module waarbij 800 deelnemers bereikt zouden worden. In de begroting is er echter wel uitgegaan van 15 trainingen per module met een bereik van 480 deelnemers. Het steunpunt stelt voor om uit te gaan van de begroting voor 15 trainingen per module. Dit is een realistischer aantal te bereiken professionals, daarnaast is het uitbreiden met meer groepen voor het steunpunt praktisch niet uitvoerbaar omdat nu een extra scholing voor een grote groep ambtenaren is opgenomen. Wet Meldcode voor gemeenten. Invoering en implementatie Wet Meldcode: Gemeenten moeten op grond van de Wet Meldcode Huiselijk geweld en Kindermishandeling zelf ook beschikken over een meldcode. Zij moeten er voor zorgen dat hun ambtenaren kennis hebben van de Wet Meldcode, weten hoe ze deze moeten gebruiken en hen faciliteren in de toepassing ervan. Tevens moeten gemeenten toezicht houden op de naleving van de Wet Meldcode Huiselijk Geweld en Kindermishandeling door instellingen voor maatschappelijke ondersteuning en kinderopvang. Medewerkers binnen de gemeenten die structurele contacten met burgers hebben en te maken kunnen krijgen met situaties waarbij sprake is van huiselijk geweld en kindermishandeling moeten in staat zijn om de Wet Meldcode op een goede manier toe te passen en dienen hierin geschoold te worden. De gemeente ’s-Hertogenbosch heeft 5
een voorzet gedaan welke ambtenaren in aanmerking komen voor de scholing in de Wet Meldcode. Binnen de eigen gemeenten wordt bekeken wie in aanmerking moet komen voor de scholing. Te denken valt aan medewerkers waarvoor de Wet Meldcode direct relevant is: Leerplichtambtenaren en medewerkers van het regionaal Meld- en Coördinatiepunt Schoolverlaten, Wmo-loket medewerkers (frontoffice en backoffice), Ambtenaren sociale dienst die werken binnen de schuldhulpverlening/bijzondere bijstand/werk en inkomen, relevante casemanagers enz., Bureau Sociale Raadslieden, Ambtenaren die zich richten op nazorg ex-gedetineerden, Projectleiders/ medewerkers basis (jeugd) teams, Coaches/begeleiders werkbedrijf, Ambtenaren veiligheid, Buurtsportwerkers Ambtenaren burgerzaken. De cross trainingen zoals hierboven genoemd voor de professionals in het sociale domein zijn ook van toepassing op de medewerkers binnen de gemeenten te weten: De Crosstraining in herkennen en signaleren van huiselijk geweld - stap 1,2 Wet Meldcode. Crosstraining bespreekbaar maken van huiselijk geweld en hulpverlenen (op basis van casuïstiek) – stap 3,4,5 Wet Meldcode. Ook bij de medewerkers van de gemeenten kan een onderscheid gemaakt worden in welke training voor hen van belang is. Dit is afhankelijk welke taak zij uitoefenen. Zo zal bijvoorbeeld bij leerplichtambtenaren, medewerkers Bureau Nazorg ex- gedetineerden, naast het herkennen en signaleren, ook bespreekbaar maken aan de orde zijn. Tijdens een brede ambtelijke informatiebijeenkomst op 13 januari is gekozen voor een basisscholing voor alle ambtenaren die contact hebben met burgers en te maken kunnen krijgen met situaties waarbij sprake is van huiselijk geweld en kindermishandeling. Daarnaast kan per gemeente/regiogemeenten of vakgroep op maat bekeken worden wat verder nodig en/of wenselijk is. Via de sub regionale contactpersonen zal uiterlijk begin maart aan het steunpunt doorgegeven worden welke ambtenaren getraind zullen worden. In afstemming met het steunpunt/BJZ en de gemeenten zal er een voorstel voor scholing komen (aantal groepen, locaties, data enz.). Voor het geven van de crosstrainingen vinden wij, gezien de inhoud, 2 trainers per groep noodzakelijk. We gaan uit van 6 trainers waarvan 3 trainers van BJZ en 3 trainers vanuit het steunpunt. Aanname aantal te scholen medewerkers: Module 1: herkennen en signaleren van huiselijk geweld - stap 1,2 Wet Meldcode. 20 medewerkers per gemeente en 20 deelnemers per groep. We bereiken dan 400 deelnemers in 20 groepen. Module 2: bespreekbaar maken van huiselijk geweld en hulpverlenen (op basis van casuïstiek) – stap 3,4,5 Wet Meldcode. 8 medewerkers per gemeente en 12 deelnemers per groep . We bereiken dan 160 deelnemers in 13 groepen. Toezichthoudende taak gemeenten: De gemeenten zijn verantwoordelijk voor het toezicht houden op de instellingen voor maatschappelijke ondersteuning en kinderopvang betreffende de uitvoering van de Wet 6
Meldcode. De gemeenten zal hierover met de betreffende instellingen communiceren hoe zij dit vorm zullen geven en wat zij van de instellingen verwachten. Projectleiders van gemeenten die de regie voeren over wijkteams, basisteams jeugd en gezin, sociaal team, CJG teams, overlastplatform e.d. kunnen er tevens op toe zien dat er door de samenwerkingspartners in het sociale domein gewerkt wordt volgens de Wet Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling en kunnen hierin een signalerende taak vervullen wanneer er knelpunten zijn. Op peil houden van deskundigheid. Om de deskundigheid van medewerkers op peil te houden is het aan te bevelen om opfriscursussen te organiseren voor zittende medewerkers en nieuwe medewerkers. Gemeenten en organisaties worden geadviseerd om hiervoor budget op te nemen in hun begroting.
7
Tijdsinvestering crosstrainingen Opleiding tbv PROFESSIONALS Training herkennen en signaleren - module 1 Wat (15 trainingen van 1 dagdeel met 2 trainers) tijsdsbesteding
tijd in uur
training 6 trainers (1X4 uur + 1 uur reistijd) voorbereiding training (15X 1 uur 2 trainers) 15 crosstrainingen van 4 uur en 1 uur reistijd met 2 trainers terugkomdagen (2 dagen van 2 uur en 1 uur reistijd van 6 trainers
30 30 150 36
totaal aantal uur training herkennen en signaleren
246
prijs per uur totaal kosten training signaleren en herkennen
€ €
77,34 19.026
training bespreekbaar maken en hulpverlenen – module 2 Wat (15 trainingen van 2 dagdelen met 2 trainers) tijsdsbesteding
tijd in uur
training 6 trainers (2X4 uur + 2 uur reistijd) 60 voorbereiding training (2 dagdelen X 15 trainingen X 1 uur voor 2 60 trainers) 15 trainingen van 2 maal 4 uur en 2 uur reistijd met 2 trainers 300 terugkomdagen (2 dagen van 4 uur en 1 uur reistijd van 6 trainers) 60 totaal aantal uur training bespreekbaar maken en herkennen
480
prijs per uur totaal kosten training bespreekbaar maken en herkennen
€ €
77,34 37.123
8
Extra opleiding tbv MEDEWERKERS GEMEENTEN Training herkennen en signaleren – module 1 Wat (20 trainingen van 1 dagdeel met 2 trainers) tijsdsbesteding
tijd in uur
extra training 2 trainers (1X4 uur + 1 uur reistijd) voorbereiding training (20X 1 uur 2 trainers) 20 crosstrainingen van 4 uur en 1 uur reistijd met 2 trainers extra terugkomdagen (3 dagen van 2 uur en 1 uur reistijd van 8 trainers
10 40 200 36
totaal aantal uur training herkennen en signaleren
286
prijs per uur totaal kosten training signaleren en herkennen
€ €
77,34 22.119
Training bespreekbaar maken en hulpverlenen – module 2 Wat (13 trainingen van 2 dagdelen met 2 trainers) tijsdsbesteding
tijd in uur
extra training 2 trainers (2X4 uur + 2 uur reistijd) 20 voorbereiding training (2 dagdelen X 13 trainingen X 1 uur voor 2 trainers) 52 13 trainingen van 2 maal 4 uur en 2 uur reistijd met 2 trainers 260 Extra voor terugkomdagen (3dagen van 4 uur en 1 uur reistijd van 8 60 trainers) totaal aantal uur training bespreekbaar maken en herkennen
392
prijs per uur totaal kosten training bespreekbaar maken en herkennen
€ €
77,34 30.317
Extra kosten opleiding medewerkers gemeenten geschat nog te nemen subsidiebijdrage t.b.v. totaal uit te voeren trainingen 2014
€
52.437
tbv nog uit te voeren trainingen 2015
€
€
17.000 35.437
Het totaal bedrag ad € 52.437,-- kan gedekt worden uit nog te bestemmen reserves ultimo 2013
9
Begroting deskundigheidsbevordering 2014 €
4.700
uitvoering 15 crosstrainingen herkenen en signaleren
€
19.000
uitvoeren 15 crosstrainingen bespreekbaar maken en hulpverlenen
€
37.100
trainingen grensoverschrijdend seksueel geweld (4 dagdelen)
€
3.400
trainingen eerderelateerd geweld (4 dagdelen)
€
2.700
overige vormen van deskundigheidsbevorderende activiteiten zoals scholing (leerplicht)ambtenaren, scholingsactiviteiten en themabijeenkomsten op maat voor organisaties, die te maken hebben met huiselijk geweld, casuistiekbesprekingen op maat, informatie /ondersteuning bij werken met wet meldcode. €
28.735
Ontwikkelen programma's 2 crosstraingen . 15 dagdelen.
totaal begroot voor deskundigheidsbevordering 2014
€
Extra begroot bedrag deskundigheidsbevordering medewerkers gemeenten €
95.635 .
52.437
Zoals uit de notitie opdracht en werkplan SHG Brabant-Noord 2014 blijkt is de financiering van de voorgenomen uitgaven deskundigheidsbevordering gevonden binnen de voor 2014 ter beschikking staande middelen. De hoogte van de middelen 2014 worden beïnvloed door eenmalige overschotten uit voorgaande jaren zoals het overschot uit de pilot veilig thuis van € 43.114,--. In de begroting 2013 is voor deskundigheidsbevordering een bedrag van € 39.400,--.
Opfriscursussen. Afhankelijk van de vraag variëren de kosten van € 550,-- voor een minimale opfriscursus (20 deelnemers, 1 dagdeel) tot 2250 euro voor een maximale opfriscursus (12 deelnemers, 2 dagdelen) per jaar. Prijsopgave prijspeil 2014 Steunpunt Huiselijk Geweld.
10
Bijlage Aanbod deskundigheidsbevordering Werken met de Wet Meldcode Huiselijk Geweld en Kindermishandeling Sinds 1 juli 2013 is de Wet Meldcode Huiselijk Geweld en Kindermishandeling van kracht. Deze wet richt zich op alle professionals binnen de gezondheidszorg, onderwijs, kinderopvang, maatschappelijke ondersteuning, jeugdzorg en justitie en een aantal medewerkers van gemeenten. De meldcode verplicht organisaties om, op basis van een basismodel, een protocol rondom huiselijk geweld en kindermishandeling te ontwikkelen en te implementeren. Het basismodel kent 5 stappen; in kaart brengen van de signalen, overleg en consultatie, gesprek met de betrokkenen, wegen van het huiselijk geweld of kindermishandeling, beslissen over zelf hulp organiseren of melden. Bij de implementatie van de Wet Meldcode is het van belang dat betrokken professionals competenties ontwikkelen, zodat zij de voor hen relevante stappen kunnen doorlopen. Van de 20 gemeenten binnen Brabant-Noord heeft het Steunpunt Huiselijk Geweld Brabant Noord de opdracht gekregen een programma deskundigheidsbevordering te ontwikkelen voor deze professionals. In het programma is er een onderscheid gemaakt tussen het aanbod voor professionals die zich vooral zullen richten op het signaleren en herkennen van huiselijk geweld en kindermishandeling en de professionals welke in de opvolging van de signalen in gesprek zullen gaan met het cliëntsysteem en waar nodig de hulp organiseren en/of bieden. Het doel van de modules is het bevorderen van een vroegtijdige aanpak van situaties van huiselijk geweld en kindermishandeling om het geweld te stoppen of te voorkomen. Het programma richt zich op het versterken van de samenwerking tussen direct betrokkenen, hun sociaal netwerk, de professional en de relevante samenwerkingspartners in de eerste en tweede lijn. De deskundigheidsbevordering wordt gegeven door twee ervaren professionals vanuit het SHG en BJZ/AMK. De twee modules zien er als volgt uit: Module 1: Werken met de Meldcode Huiselijk Geweld en Kindermishandeling. Stap 1&2 van de Meldcode: Signaleren en herkennen. Duur: 1 dagdeel - max. 20 deelnemers. Doelgroep: alle ambtenaren die structurele contacten met burgers hebben en te maken kunnen krijgen met situaties waarbij sprake is van huiselijk geweld en kindermishandeling. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan leerplichtambtenaren, Wmo-loket medewerkers, ambtenaren die werken binnen de schuldhulpverlening/bijzondere bijstand/werk en inkomen enz., ambtenaren die zich richten op nazorg ex-gedetineerden, Bureau Sociale Raadslieden, projectleiders/medewerkers basis(jeugd)teams, coaches/begeleiders werkbedrijf, ambtenaren veiligheid, buurtsportwerkers en ambtenaren burgerzaken.
11
In deze module gaan de trainers samen met de deelnemers onderzoeken welke vormen en signalen van kindermishandeling en huiselijk geweld bij hen bekend zijn en is er extra aandacht voor de vormen die nog onvoldoende bekend zijn. Een toelichting op de verschillende vormen van kindermishandeling en huiselijk geweld richt zich op het beter in staat zijn om ‘onderbuik’ of ‘niet-pluis-gevoel’ te duiden. Met praktijkgerichte oefeningen worden de deelnemers uitgedaagd eigen belemmeringen en handelingsverlegenheid te onderzoeken met als doel te komen tot een vroegtijdige signalering en bijbehorend overleg over de gesignaleerde vermoedens. De deelnemers worden uitgenodigd eigen casuïstiek uit de dagelijkse praktijk in te brengen. Aan de hand van de dagelijkse praktijk worden vragen, knelpunten en eventuele drempels bij het zetten van vervolgstappen besproken. Deze module richt zich op professionals die zich verder willen ontwikkelen in het signaleren en herkennen van huiselijk geweld en kindermishandeling. Deze module is tevens als voorbereiding om module 2 te volgen.
Module 2: Werken met de Meldcode Huiselijk Geweld en Kindermishandeling Stap 3, 4 & 5 van de meldcode: Bespreekbaar maken en hulpverlenen. Duur: 2 dagdelen, verdeeld over 2 dagen – max. 12 deelnemers. Doelgroep: Hierbij valt te denken aan een beperktere groep van bijvoorbeeld leerplichtambtenaren, ambtenaren die zich richten op nazorg ex-gedetineerden, projectleiders/medewerkers basis(jeugd)teams en coaches/begeleiders werkbedrijf. Deze module biedt een verdieping gericht op het cliëntencontact en de vervolgstappen. De deelnemers oefenen aan de hand van casuïstiek het bespreken van zorgen, signalen en het organiseren van een hulpaanbod. De meldcode benadrukt het belang van het transparant samenwerken met de betrokkenen en relevante ketenpartners. In deze module wordt uitvoerig ingegaan op de samenwerkingsmogelijkheden met de betrokkenen, hun sociaal netwerk en professionals uit de eerste en tweede lijn. De deelnemer leert hoe en in samenwerking met welke met welke organisaties hij de stappen kan zetten en op welk moment hij de zorg overdraagt of meldt. De module kenmerkt zich door de praktijkgerichte en interactieve werkvormen. Van de deelnemers wordt een participerende houding gevraagd. Na deelname aan deze module heeft de professional competenties ontwikkeld op het gebied van het bespreekbaar maken van geweld, het wegen van de situatie en het organiseren van hulp of waar nodig het doen van een melding bij BJZ/AMK of het SHG.
12
Algemene info Wet verplichte meldcodehuiselijk geweld en kindermishandeling1 Kern van de wet De Wet verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling (hierna: Wet verplichte meldcode) verplicht organisaties en zelfstandige beroepskrachten2 om een meldcode vast te stellen en het gebruik daarvan te bevorderen. Een meldcode bestaat uit een stappenplan voor professionals bij signalen van huiselijk geweld of kindermishandeling. De stappen leiden de professionals door het proces waarin zij tot het besluit komen om al dan niet een melding te doen bij het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) of bij het Steunpunt Huiselijk Geweld (SHG). Doel van de wet is niet zozeer om te komen tot zoveel mogelijk meldingen, maar om professionals te ondersteunen in een tijdige en effectieve aanpak van geweld in huiselijke kring. Organisaties stellen zelf een eigen meldcode vast Organisaties dienen zelf een eigen meldcode op te stellen. De amvb Verplichte meldcode noemt de minimumeisen waaraan een meldcode moet voldoen. Deze amvb is in juli 2013 in werking getreden. Belang van de wet voor gemeenten De Wet verplichte meldcode is op twee manieren van belang voor gemeenten. Zij moeten voor sommige ambtenaren zelf een meldcode opstellen en gemeenten moeten toezicht houden op de naleving van de wet. 1. Voor welke ambtenaren de gemeente een meldcode moet vaststellen De Wet verplichte meldcode geldt binnen de gemeentelijke organisatie voor de medewerkers die betrokken zijn bij de uitvoering van de Leerplichtwet 1969. Voor deze medewerkers moet het gemeentebestuur een meldcode opstellen die voldoet aan de wettelijke eisen. Daarnaastis het gemeentebestuur verplicht de kennis over en het gebruik van de meldcode bij deze medewerkers te bevorderen. NB: De gemeente kan de meldcode ook van toepassing verklaren voor andere medewerkers van de gemeente die niet onder de wettelijke verplichting vallen. Te denken valt dan aan medewerkers met meer dan vluchtige contacten met burgers, zoals de medewerkers van het Wmo loket, of van de dienst Werk en Inkomen. 2. De gemeente als toezichthouder De landelijke inspecties oefenen toezicht uit op hun ‘eigen’ sectoren. De gemeenten oefenen het toezicht uit op organisaties die actief zijn op het terrein van de maatschappelijke ondersteuning en de kinderopvang. Bij de maatschappelijke ondersteuning gaat het om (wat in de huidige wet wordt omschreven als) de prestatievelden 2, 3, 5 , 6 en 7 zoals: jongerenwerk, maatschappelijke opvang, welzijnswerk, peuterspeelzaalwerk, maatschappelijk werk, huishoudelijke hulp, vrij toegankelijke opvoedondersteuning en jeugdhulp. Vrijwilligersorganisaties die in deze prestatievelden actief zijn vallen niet onder de Wet verplichte meldcode. Er kunnen natuurlijk wel afspraken worden gemaakt over de eventuele signalerende rol van vrijwilligers(organisaties). NB: - De toezichtstaak van de gemeente geldt ook voor instellingen die vallen onder deze prestatievelden, waarmee de gemeente geen subsidierelatie heeft, zoals een niet gesubsidieerde peuterspeelzaal. 1
De implementatie van deze is ook opgenomen in het Uitvoeringsprogramma 2014 en 2015 Een veilig Cuijk! In de sectoren: onderwijs (inclusief leerplicht), kinderopvang, (jeugd en geestelijke) gezondheidszorg, jeugdzorg, maatschappelijke ondersteuning, justitie en het Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers. Daarnaast vallen zelfstandige beroepskrachten die onder de Wet op de Beroepen in de individuele gezondheidszorg eveneens onder de Wet 2
Waar het toezicht zich op richt Het toezicht van de gemeente is gericht op de volgende drie vragen: - Is er binnen de organisatie een meldcode beschikbaar? - Voldoet deze meldcode aan de minimum eisen van de wet en de amvb? - Wat doet de organisatie concreet om de kennis en het gebruik van de meldcode bij de medewerkers te bevorderen, bijvoorbeeld door voorlichting, scholing en training? Bevoegdheden bij het uitoefenen van toezicht Voor het uitoefenen van het toezicht biedt de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de gemeente de bevoegdheid om informatie op te vragen en zo nodig op te eisen bij de instellingen. Zo kan de gemeente controleren of de instelling beschikt over een meldcode en of deze voldoet aan de wettelijke eisen. Ook kan de gemeente door informatie op te vragen inzicht krijgen in wat een organisatie feitelijk doet om de meldcode bij de medewerkers bekend te maken en te bevorderen dat zij de meldcode gebruiken. Handhavingsinstrumenten Gemeenten die vaststellen dat een organisatie niet aan de Wet verplichte meldcode voldoet, kunnen (op grond van de Awb) een last onder dwangsom opleggen. Dit betekent dat de gemeente de organisatie verplicht om alsnog aan de wet te voldoen. Zo kan de last bijvoorbeeld bestaan uit de plicht om de tekst van de meldcode aan te passen aan de wettelijke eisen en/ of om een actieplan op te stellen voor interne voorlichting en training. Voldoet de organisatie niet aan deze ‘last’ dan verbeurt de organisatie de in de beschikking genoemde dwangsom. Vanzelfsprekend is een last onder dwangsom voor de gemeente een laatste middel. Eerst zal de gemeente onderzoeken of andere middelen zoals voorlichten, adviseren en aansporen niet tot voldoende resultaat leiden. De last onder dwangsom behoort van te voren te worden aangekondigd zodat de organisatie nog een laatste kans krijgt om aan de verplichtingen te voldoen zonder last onder dwangsom.
Jaarverslag RBL BNO
2012-2013
Voorwoord Moet nog geschreven worden
2
Inhoudsopgave 1.
INLEIDING ...................................................................................................................................... 4
2.
ONTWIKKELINGEN 2012-2013 ..................................................................................................... 5 2.1 BELEIDSPLAN 2013-2016 VASTGESTELD........................................................................................ 5 2.2 NIEUWE AMBTSINSTRUCTIE LEERPLICHT VASTGESTELD ................................................................... 5 2.3 NADER ONDERZOEK THUISZITTERS ................................................................................................ 6 2.3.1 Bevindingen ....................................................................................................................... 6 2.3.2 Aanbevelingen die het RBL BNO heeft geformuleerd ....................................................... 7 2.4 KLACHTAFHANDELING ................................................................................................................... 7 2.5 BEZUINIGING 12,5% IN 2013 ......................................................................................................... 7 2.6 INZET SCHOOLCONTROLES ALS SLUITSTUK VAN DE AANPAK ............................................................. 8 2.7 VERVALLEN DUBBELE ADMINISTRATIEVE LAST VOOR HET ONDERWIJS ............................................... 8
3.
CIJFERS LEER- EN KWALIFICATIEPLICHT ................................................................................ 9 3.1 LEER- EN KWALIFICATIEPLICHTIGEN................................................................................................ 9 3.2 VERZUIMMELDINGEN ................................................................................................................... 10 3.2.1 Absoluut verzuim ............................................................................................................. 10 3.2.2 Relatief verzuim ............................................................................................................... 13 3.2.3 Luxe verzuim ................................................................................................................... 15 3.3 VRIJSTELLING VAN INSCHRIJVING ................................................................................................. 16 3.4 VRIJSTELLING VAN GEREGELD SCHOOLBEZOEK............................................................................. 18
4.
CIJFERS RMC-FUNCTIE ............................................................................................................. 20 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 4.6
5.
CONVENANT LANDELIJK EN REGIONAAL ........................................................................................ 20 VOORTIJDIG SCHOOLVERLATERS OP BASIS VAN DUO DEFINITIE..................................................... 20 CIJFERS EN KENMERKEN NIEUWE VSV’ERS OP BASIS VAN DUO DEFINITIE ..................................... 23 BEGELEIDING VOORTIJDIG SCHOOLVERLATER DOOR RBL BNO ..................................................... 24 RESULTATEN BEGELEIDING .......................................................................................................... 25 CORRECTIES OP VSV-CIJFER VANAF SCHOOLJAAR 2012-2013 ..................................................... 25
ONTWIKKELINGEN ..................................................................................................................... 26 5.1 LANDELIJKE ONTWIKKELINGEN ..................................................................................................... 26 5.1.1 Actieplan MBO: focus op vakmanschap .......................................................................... 26 5.1.2 Passend Onderwijs .......................................................................................................... 26 5.1.3 Participatiewet ................................................................................................................. 26 5.1.4 Transitie Jeugdzorg ......................................................................................................... 26 5.2 SPECIFIEK RBL BNO .................................................................................................................. 27 5.2.1 Extra inzet ........................................................................................................................ 27 5.2.2 Educatiemeter .................................................................................................................. 27
3
1.
Inleiding
In dit jaarverslag is beschreven op welke wijze door het RBL BNO in het schooljaar 2012-2013 invulling is gegeven aan de taken op het terrein van leerplicht en voortijdig schoolverlaten. Jaarlijks brengen burgemeester en wethouders voor 1 oktober verslag uit aan de gemeenteraad over het in het laatst afgesloten school- of cursusjaar in de gemeente gevoerde beleid inzake de handhaving van de 1
leer- en kwalificatieplicht en de resultaten daarvan . Het dagelijks bestuur heeft besloten dat het leerplichtjaarverslag van het RBL BNO jaarlijks voor 1 december verschijnt en vervolgens ter kennisgeving wordt aangeboden aan de raden van de deelnemende gemeenten. Hierdoor kunnen ook de cijfers van voortijdig schoolverlaten worden meegenomen.
Het college van Burgemeester en Wethouders is verantwoordelijk voor toezicht en naleving van de leer- en kwalificatieplicht en stelt hiervoor leerplichtambtenaren aan. In de regio Brabant Noordoost wordt deze wettelijke taak uitgevoerd door het RBL BNO. Daarnaast is de RMC-functie bij het RBL BNO belegd. Grofweg zijn de wettelijke taken onder te verdelen in 3 onderdelen.
Leerplicht: Alle kinderen en jongeren van 5 tot 16 jaar worden door de leerplichtwet in staat gesteld zich optimaal te ontwikkelen en te ontplooien door middel van onderwijs. ’Alle’ kinderen en jongeren omdat hen deze kans geboden wordt ongeacht afkomst, religie of financiële positie.
Kwalificatieplicht: Wanneer de leerplicht is geëindigd en de jongere nog geen startkwalificatie heeft behaald blijft een jongere verplicht om ingeschreven te staan bij een school of instelling en deze geregeld te bezoeken. Dit noemen we de kwalificatieplicht. De kwalificatieplicht eindigt zodra de jongere de leeftijd van 18 jaar bereikt of een startkwalificatie heeft behaald.
Voortijdig Schoolverlaten: Jongeren kunnen met een startkwalificatie een waardevolle bijdrage leveren op de arbeidsmarkt. De gemeente moet dan ook in nauwe samenwerking met het onderwijs voorkomen dat jongeren voor hun 23
ste
het onderwijs zonder startkwalificatie verlaten. Deze taak moet
regionaal worden uitgevoerd en wordt de Regionale Meld- en Coördinatiefunctie (RMC) genoemd en is vastgelegd in verschillende wetten.
1
Artikel 25 Leerplichtwet 1969
4
2.
Ontwikkelingen 2012-2013
2.1
Beleidsplan 2013-2016 vastgesteld
De 13 samenwerkende gemeenten binnen het RBL BNO continueren de samenwerking op het terrein van leerplicht en voortijdig schoolverlaten. In het voorjaar van 2013 is het beleidsplan voor de periode 2013-2016 door alle gemeenteraden vastgesteld.
De grote lijn in het beleidsplan is een goede handhaving van de leerplichtwet en het voorkomen van voortijdige schooluitval van leerlingen tot 23 jaar. Dit geldt voor al het onderwijs: basisscholen, voortgezet onderwijs, speciaal onderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs (ROC’s). Specifieke doelen voor de periode 2013-2016 zijn: 1. Meer inzet op preventie door op en vanuit schoollocaties te gaan werken (dicht bij de vindplaats); 2. Het voorkomen en aanpakken van langdurig thuiszitters; 3. Daling van het aantal voortijdig schoolverlaters. In het schooljaar 2013-2014 kent regio 36b het laagste percentage voortijdig schoolverlaters van Nederland; 4. Realisering taakstelling oplopend naar 15% in 2014 op de oorspronkelijke gemeentelijke bijdragen van 2012 met behoud van het huidige niveau van dienstverlening.
Er is sinds de start van het bureau in 2009 veel bereikt. Er staat een professioneel en herkenbaar bureau dat ouders, leerlingen en het onderwijs aanspreekt op hun verantwoordelijkheid. Maar dit is geen reden om achterover te leunen. De gemeenten in Brabant Noordoost willen komende periode kansen pakken en uitdagingen aangaan. Daar hoort de ambitie bij om de regio te zijn met het laagste percentage voortijdig schoolverlaters in Nederland. Een ambitieuze maar realistische doelstelling waar het RBL BNO een belangrijke bijdrage aanlevert. Met name het onderwijs zal de komende beleidsperiode sneller aangesproken worden op falend verzuimbeleid. 2.2 Nieuwe ambtsinstructie leerplicht vastgesteld In het voorjaar van 2013 is een nieuwe ambtsinstructie voor leerplichtambtenaren vastgesteld. In de nieuwe ambtsinstructie is de Meldcode Huiselijk Geweld en Kindermishandeling opgenomen. Deze is met ingang van 1 juli 2013 verplicht voor organisaties binnen onderwijs, jeugdzorg, gezondheidszorg, kinderopvang, maatschappelijke ondersteuning en justitie. Met de nieuwe ambtsinstructie is aan de wettelijke verplichting voldaan. Daarnaast biedt de ambtsinstructie RBL BNO medewerkers meer en beter houvast bij uitvoering van hun taken.
5
Een thuiszitter is een leerplichtige 2.3
Nader onderzoek thuiszitters
jongere tussen 5 en 18 jaar die zonder
Ondanks inspanningen van het onderwijs en het RBL
geldige reden (zoals ziekte) meer dan
BNO is er in onze regio een groep leerplichtigen die
vier weken verzuimt. Ook jongeren van
2
zonder geldige reden (zoals ziekte) meer dan een
16 en 17 jaar die kwalificatieplichtig zijn
maand verzuimt zonder dat hij/zij ontheffing heeft van
worden als thuiszitter aangemerkt, als
de leerplichtwet. Het RBL BNO heeft de taak om het
het thuiszitten begonnen is tijdens
recht op onderwijs te bewaken. Om deze taak ten
inschrijving in het voortgezet onderwijs
aanzien van kinderen die langer dan een maand
en zij geen werk hebben en op geen
thuiszitten goed uit te voeren heeft het RBL BNO de
enkele manier toewerken om weer naar
kenmerken en achtergronden van de thuiszitters nader
school te gaan. Degenen die op grond
onderzocht. Hierbij stond de vraag centraal of dat wat
van de Leerplichtwet ontheven zijn van
er geboden wordt, voldoende is om het aantal
de verplichting tot inschrijven bij een
thuiszitters tot een minimum te beperken.
onderwijsinstelling vallen niet onder de definitie.
2.3.1 Bevindingen 3 In onze regio zijn 53.832 leerplichtige jongeren (5 tot 18 jaar) waarvan er op verschillende peilmomenten ongeveer 30 thuiszitten. Dit is een halve thuiszitter per 1000 leerplichtige jongeren. Dit is lager dan het aantal thuiszitters in 2011. Ter vergelijking: in 2011 lag dit aantal voor Brabant Noordoost nog op 46. 2/3 van de thuiszitters in onze regio zijn 17 jaar. Het komt bijna niet voor dat een thuiszitter jonger dan 12 is. Het merendeel van de thuiszitters heeft psychische klachten of is ziek gemeld Ongeveer 1/3 van de thuiszitters is besproken in een ZAT overleg. Er wordt te weinig vroegtijdig gebruik gemaakt van een GGD-jeugdarts om vast te stellen in hoeverre de leerling ondanks de psychische en/of lichamelijke belemmeringen in staat is onderwijs te volgen. Er zijn weinig thuiszitters die uitstromen naar een herstart plek. Er moet meer afstemming komen tussen leerplicht en de samenwerkingsverbanden
2
Wanneer een kind ziek is en hierdoor niet kan deelnemen aan het onderwijs biedt de leerplichtwet mogelijkheden om ouders/verzorgers te ontheffen van de verplichting om hun kind deel te laten nemen aan het onderwijsprogramma. 3 Peildatum oktober 2013
6
2.3.2 Aanbevelingen die het RBL BNO heeft geformuleerd Het is van groot belang dat het onderwijs in samenwerking met een jeugdarts van de GGD vroegtijdig vaststelt in hoeverre de leerling ondanks zijn of haar ziekte in staat is onderwijs te volgen. Het RBL BNO heeft, samen met de GGD Hart voor Brabant, een procedure opgesteld 4
om frequent en/of langdurig ziekteverzuim adequaat aan te pakken. In de gesprekken die het RBL BNO en de GGD voeren met het onderwijs zal nadrukkelijk aandacht worden gegeven aan deze procedure. Het RBL BNO blijft investeren in de samenwerking tussen leerplichtambtenaren en het onderwijs . ROC de Leijgraaf en iedere VO-school in onze regio heeft een “eigen” 5
leerplichtambtenaar met wie schoolverzuim vroegtijdig kan worden besproken. Ook een aantal grote ROC’s net buiten onze regio hebben in het afgelopen jaar een vaste contactpersoon gekregen. Deze intensieve samenwerking met het onderwijs heeft nadrukkelijk niet tot doel om de verantwoordelijkheid die het onderwijs heeft ten aanzien van het voorkomen van schoolverzuim weg te nemen. Het dient er met name voor het onderwijs aan te sporen verzuim te registreren, tijdig te melden, te bespreken in een ZAT, enzovoort. Het RBL BNO levert input bij het formuleren van beleid ter voorkoming van thuiszitten door de samenwerkingsverbanden. Hierbij vraagt het RBL BNO met name aandacht voor verankering van vroegtijdig signaleren van dreigende uitval. 2.4
Klachtafhandeling
Het RBL BNO ontving in de afgelopen twee schooljaren geen klachten.
2.5 Bezuiniging 12,5% in 2013 In regionaal verband is voor 2013 de afspraak gemaakt 12,5% te bezuinigen ten opzichte van de oorspronkelijke gemeentelijke bijdrage van 2012. Vanaf 2014 is dit percentage 15% structureel. Door onder meer scherper in te kopen en de administratie anders in te richten, realiseert het RBL BNO deze bezuiniging terwijl dit niet ten koste gaat van de kwaliteit van dienstverlening.
4
Strikt genomen voldoet deze groep thuiszitters niet aan de definitie doordat er sprake is van geoorloofd verzuim. Verzuim wat dus niet bij leerplicht gemeld moet worden. 5 Zie ook het beleidsplan RBL BNO 2013-2016
7
2.6 Inzet schoolcontroles als sluitstuk van de aanpak Het RBL BNO zet sinds het schooljaar 2012-2013 schoolcontroles in waarbij aandacht wordt gegeven aan de volgende punten: melden in- en uitschrijvingen; melden van schorsing en verwijdering; verzuim; vrijstelling van schoolbezoek.
Wanneer de leerplichtambtenaar tijdens deze controles vaststelt dat de school of onderwijsinstelling de Leerplichtwet niet naleeft op bovengenoemde punten, is dit reden tot het geven van informatie en advies aan de school betreffende een goede uitvoering dan wel een verbetering van het verzuimbeleid van de school. Hierbij wordt zeker aandacht gegeven aan het voorkomen van thuiszitters door tijdige inzet van een GGD jeugdarts via het ZAT. Wanneer de school ondanks het advies van de leerplichtambtenaar de Leerplichtwet blijft overtreden dan is dat aanleiding voor een signaal naar de Inspectie van het Onderwijs.
De toezichttaak gericht tot scholen met bijbehorende bevoegdheden is bij de Inspectie van het Onderwijs belegd, de leerplichtambtenaar heeft een signalerende rol. De schoolcontroles zijn het sluitstuk van de aanpak van het RBL BNO. Op deze wijze wordt op een kwalitatief goede wijze invulling gegeven aan de signaleringsrol waar het gaat om het handelen van scholen in het kader van de Leerplichtwet 2.7 Vervallen dubbele administratieve last voor het onderwijs Vanaf 1 juli 2013 is het onderwijs verplicht om in- en uitschrijvingen van leerlingen binnen 7 dagen te melden aan DUO. De eerdere verplichting om in- en uitschrijvingen te melden aan de woongemeente van de leerling is hiermee komen te vervallen.
De reden hiervoor is dat de informatie over in- en uitschrijvingen bekend is bij DUO en gemeenten deze informatie ook doorkrijgen van DUO. Het RBL BNO maakte in het afgelopen schooljaar ook al gebruik van deze gegevens, in plaats van de aparte meldingen. Door de wijziging is een dubbele administratieve last voor het onderwijs opgelost en is het RBL BNO snel op de hoogte is van de in- en uitschrijvingen. Hierdoor kan met name bij de start van het schooljaar eerder worden opgetreden tegen verzuim of dreigende uitval.
8
3.
Cijfers leer- en kwalificatieplicht
In dit hoofdstuk worden de cijfers gepresenteerd die betrekking hebben op de leer- en kwalificatieplicht. Cijfers met betrekking tot de RMC-functie worden gepresenteerd in hoofdstuk 4. 3.1
Leer- en kwalificatieplichtigen 6
In de regio Brabant Noordoost zijn 53832 leer- en kwalificatieplichtigen (zie tabel 1). Ter verduidelijking: dit zijn leerlingen in de leeftijdscategorie van 5-18 jaar. Op 1 oktober 2013 is het aantal leer- en kwalificatieplichtigen met 3,6% gedaald ten opzichte van de telling op 1 oktober 2011. Tabel 1
Gemeente
Oktober 2011
Oktober 2012
Oktober 2013
Verschil t.o.v. 2011
Bernheze Boekel Boxmeer Cuijk Grave Landerd Maasdonk Mill en Sint Hubert Oss Sint Anthonis Sint-Oedenrode Uden Veghel Totaal
5280 1833 4815 4088 2037 2612 1984 1805 13439 2103 2977 6597 6276 55846
5178 1814 4626 3953 1917 2565 1918 1775 13139 2007 2885 6464 6085 54326
5176 1814 4551 3869 1906 2518 1867 1727 13082 1964 2857 6420 6081 53832
-2 0 -75 -84 -11 -47 -51 -48 -57 -43 -28 -44 -4 -494
Op basis van CBS prognoses en informatie uit onze eigen leerplichtadministratie verwacht het RBL BNO dat deze daling zich in de komende jaren doorzet. Bij de invulling van vacatures bij het RBL BNO wordt rekening gehouden met deze trend. Grafiek 1 In grafiek 1 is de verdeling van de leer- en kwalificatieplichtigen per onderwijssoort weergegeven.
6
Peildatum oktober 2013
9
3.2
Verzuimmeldingen
We onderscheiden drie categorieën van verzuim met elk hun eigen definitie en wijze van afhandeling:
Meldingen van absoluut verzuim Absoluut verzuim houdt in dat de leerplichtige niet staat ingeschreven op een school of bij een onderwijsinstelling en dus geen onderwijs volgt. De ouders/verzorgers zijn verantwoordelijk voor aanmelding van hun leerplichtige kind bij een school of onderwijsinstelling.
Meldingen van relatief verzuim Relatief verzuim houdt in dat leer- en kwalificatieplichtige leerlingen de school of instelling waar zij staan ingeschreven niet geregeld bezoeken. Het grote verschil met absoluut verzuim is dat bij deze categorie van verzuimmeldingen leerlingen wel staan ingeschreven op een school of instelling. De ouders/verzorgers en, indien het verzuim van een leerkwalificatieplichtige van 12 jaar of ouder betreft, ook de leerling zelf zijn verantwoordelijk voor geregeld schoolbezoek.
Meldingen van luxe verzuim Luxe verzuim is een vorm van relatief verzuim waarbij zonder toestemming van het hoofd van de school (bij tien schooldagen of minder) dan wel zonder toestemming van de leerplichtambtenaar (bij elf dagen of meer) buiten de vastgestelde schoolvakanties om van school wordt verzuimd, waarbij het eigen belang (vaak ten behoeve van een vakantie) van 7
ouder(s)/verzorger(s) of jongere prevaleert op dat van het schoolbezoek .
In de volgende paragrafen wordt het aantal verzuimmeldingen per categorie getoond. Vervolgens wordt ingegaan op de wijze waarop deze meldingen zijn afgehandeld.
7
Definitie uit de handleiding strafrechtelijke aanpak schoolverzuim
10
3.2.1 Absoluut verzuim Het RBL BNO onderzocht dit schooljaar 313 meldingen van absoluut verzuim (zie tabel 2). De meldingen van absoluut verzuim zijn scherper dan verwacht gedaald ten opzichte van het schooljaar 2011-2012. In het vorige jaarverslag is aangegeven dat er een “realtime” koppeling met het GBA komt. Vooralsnog is deze koppeling nog niet tot stand gekomen. Aangezien er bij veel meldingen sprake is van een administratieve onvolkomenheid blijft het RBL BNO werken aan deze “realtime” koppeling met het GBA in plaats van een twee wekelijkse gegevensuitwisseling. Hierdoor zou het aantal onterechte meldingen nog verder kunnen afnemen en wordt de kans op administratieve onvolkomenheden kleiner. Totdat deze koppeling gerealiseerd is worden de afspraken ten aanzien van het aanleveren van GBA gegevens door de deelnemende gemeenten aangescherpt. Tabel 2
Gemeente Bernheze Boekel Boxmeer Cuijk Grave Landerd Maasdonk Mill en Sint Hubert Oss Sint Anthonis Sint-Oedenrode Uden Veghel Totaal
2009-20108
2010-2011
2011-2012
2012-2013
Verschil
5 0 6 5 4 7 1 0 50 1 8 9 11 107
52 26 41 26 34 24 15 22 139 38 44 66 67 594
32 14 31 28 65 15 11 10 110 10 19 46 33 424
11 3 20 36 68 12 9 8 78 11 11 24 22 313
-21 -11 -11 8 3 -5 -2 -2 -32 1 -8 -22 -11 -111
Hoe komt een melding van absoluut verzuim tot stand? In de gemeentelijke basisadministratie (GBA) staan alle leer- en
JVS
kwalificatieplichtigen ingeschreven. Bij de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) zijn alle inschrijvingen op door het Rijk bekostigd
GBA
DUO
onderwijs bekend. Het leerlingvolgsysteem van het RBL BNO (JVS) is gekoppeld met de GBA en de DUO en vergelijkt beide bestanden. Wanneer een leer- of kwalificatieplichtige niet staat ingeschreven, volgt er een melding van absoluut verzuim in JVS. 8
Cijfers van het schooljaar 2009-2010 wijken sterk af. Het RBL BNO is in dit schooljaar opgestart. Vanaf het schooljaar 2010-2011 zijn de werkprocessen beter beschreven en wordt er meer eenduidig gewerkt en geregistreerd.
11
Afhandeling van een melding van absoluut verzuim (zie grafiek 2) Afhankelijk van de achtergronden van het absoluut verzuim wordt de melding als volgt afgehandeld: - Administratief 48%; Veelal berust een melding van absoluut verzuim op een administratieve onvolkomenheid en blijkt er na nader onderzoek door de administratie geen sprake te zijn van verzuim. - Actieve bemiddeling 51%; iets meer dan de helft van de meldingen wordt door middel van actieve bemiddeling door een leerplichtambtenaar beëindigd. Achter het absoluut verzuim kan een diversiteit aan problemen bij leerling en/of gezin schuilen en/of de mogelijkheid dat scholen een leerling niet willen plaatsen. De leerplichtambtenaar kan er in een dergelijke situatie voor kiezen om het verzuim vooralsnog niet af te doen met een proces-verbaal. Voorwaarde is dat ouders meewerken aan een oplossing in het bewerkstelligen van de schoolinschrijving. - Proces-verbaal 1%; Wanneer blijkt dat ouders weigeren mee te werken aan opheffing van het verzuim, kan de leerplichtambtenaar proces-verbaal opmaken. Deze vorm van afdoening is bij absoluut verzuim slechts een enkele keer noodzakelijk. Grafiek 2
12
3.2.2 Relatief verzuim Het RBL BNO onderzocht dit schooljaar 1468 meldingen van relatief verzuim (zie tabel 3). Na een forse stijging en vervolgens een stabiel aantal meldingen in de schooljaren 2010-2011 en 2011-2012 zien we dat het aantal meldingen dit schooljaar met 8% daalt. Tabel 3
Gemeente Bernheze Boekel Boxmeer Cuijk Grave Landerd Maasdonk Mill en Sint Hubert Oss Sint Anthonis Sint-Oedenrode Uden Veghel Totaal
2009-2010
2010-2011
2011-2012
2012-2013
Verschil
84 15 82 89 35 26 45 24 406 15 39 157 110 1127
115 21 66 98 71 40 64 56 586 28 32 234 128 1539
123 22 110 99 48 44 56 57 587 34 62 211 144 1597
116 10 107 107 62 39 33 43 552 36 56 167 140 1468
-7 -12 -3 8 14 -5 -23 -14 -35 2 -6 -44 -4 -129
Het RBL BNO heeft in de afgelopen jaren structureel ingezet op preventie en het onderwijs aangesproken op haar verantwoordelijkheden ten aanzien van het voorkomen van verzuim en uitval. Een toename van het aantal meldingen in de eerste jaren was dan ook in de lijn van de verwachting. Streven blijft echter dat het onderwijs zelf voldoende inzet pleegt om verzuim en uitval te voorkomen voordat leerplicht wordt ingeschakeld.
De komende jaren moet blijken of de daling structureel is. Door het regelmatig uitvoeren van de in paragraaf 2.6 genoemde schoolcontroles stelt het RBL BNO vast of het onderwijs adequaat uitvoering geeft aan hun verzuimbeleid en hierdoor bijdraagt aan de daling van het aantal relatief verzuimmeldingen.
In het schooljaar 2011-2012 viel de daling van het aantal meldingen van de gemeente Grave op. Het RBL BNO heeft deze daling nader onderzocht en besproken met het voortgezet onderwijs in de gemeente Grave. Uit de huidige cijfers blijkt dat het aantal meldingen niet structureel afwijkt.
13
Afhandeling van een melding van relatief verzuim Leerplichtambtenaren van het RBL BNO maken bij de afhandeling van het relatief verzuim de afweging of het verzuim een signaal is van achterliggende problematiek en passen hun aanpak hierop aan. Indien noodzakelijk wordt er een huisbezoek afgelegd.
Tabel 4 Opties bij afhandeling van een melding van relatief verzuim: Afhandeling
Wel achterliggende
Geen sprake van
problematiek
achterliggende problematiek
Waarschuwingsbrief zonder gesprek
Nee
Ja
Waarschuwingsbrief na gesprek
Ja
Ja
Halt
Nee
Ja
Zorgmelding bij Bureau Jeugdzorg
Ja
Nee
Justitieel Casusoverleg Jeugd door
Ja
Ja, bij negatieve Halt afdoening
het opmaken van Proces-verbaal
of herhalend verzuim
Parallel aan bovenstaande wijzen van afhandeling kan de leerplichtambtenaar verwijzen naar het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) of andere hulpverlenende instanties. Bemiddeling naar een alternatief traject in samenwerking met het onderwijs behoort ook tot de mogelijkheden.
In grafiek 3 is de verdeling van de wijze waarop het relatief verzuim is afgehandeld weergegeven. Bij meer dan 90 procent van de meldingen is een interventie door middel van een schriftelijke waarschuwing of een gesprek voldoende om het verzuim te stoppen.
Grafiek 3
Door vroegtijdig leerplicht in te schakelen worden de mogelijkheden om het verzuim te stoppen vergroot doordat bijvoorbeeld Halt ingezet kan worden. Een vroege interventie vanuit leerplicht om het verzuim te stoppen ontslaat het onderwijs echter niet van de verplichting om ook zelf tegen het verzuim op te treden
14
3.2.3 Luxe verzuim Het RBL BNO onderzocht dit schooljaar 128 meldingen van luxe verzuim (zie tabel 5). Het opvallend hoge aantal onderzochte meldingen van luxe verzuim in het schooljaar 2010-2011 is toe te schrijven 9
aan de prikactie rondom de carnavalsvakantie van 2011. In het schooljaar 2013-2014 wordt door het RBL BNO opnieuw een dergelijke verzuimcontrole gehouden. Hiermee geeft het RBL BNO een duidelijk signaal af dat luxe verzuim niet getolereerd wordt.
Tabel 5
Gemeente Bernheze Boekel Boxmeer Cuijk Grave Landerd Maasdonk Mill en Sint Hubert Oss Sint Anthonis Sint-Oedenrode Uden Veghel Totaal
2009-2010
2010-2011
2011-2012
2012-2013
Verschil
18 4 7 10 2 2 1 2 23 0 9 8 12 98
22 3 6 32 7 9 12 1 109 4 0 13 24 242
7 2 1 13 2 3 4 3 35 0 8 14 18 110
11 0 7 14 1 7 3 3 38 0 3 23 18 128
4 -2 6 1 -1 4 -1 0 3 0 -5 9 0 18
Afhandeling van een melding van luxe verzuim
Grafiek 4
Aangezien bij luxe verzuim een school ook ziekteverzuim meldt op de dag voorafgaand aan de vakantie komt het voor dat meldingen bij nader inzien niet verwijtbaar zijn. Met andere woorden, de leerling was wel afwezig op de dag voor of na een vakantie maar had hiervoor een geldige reden of verklaring. Bij 65 procent van de meldingen blijkt echter dat ouders hun kind onterecht hebben thuisgehouden. In grafiek 4 is de afhandeling van het luxe verzuim weergegeven.
9
Op de donderdag en vrijdag voor de voorjaarsvakantie van 2011 heeft het RBL BNO op een aantal scholen in de regio een controle uitgevoerd.
15
3.3
Vrijstelling van inschrijving
Het RBL BNO behandelde dit schooljaar 291 verzoeken om vrijstelling van inschrijving (zie tabel 6 en grafiek 5). Wanneer vrijstelling van inschrijving wordt verleend, is de ouder of verzorger ontheven van de verplichting om een jongere in te schrijven als leerling of deelnemer bij een school of instelling. Vrijstelling van inschrijving is van toepassing wanneer: -
de jongere op lichamelijke of psychologische gronden niet geschikt is om tot een school of instelling te worden toegelaten. Artikel 5 sub a.
-
de ouders/verzorgers tegen de richting van het onderwijs op alle binnen redelijke afstand van de woning - of, indien zij geen vaste verblijfplaats hebben, op alle binnen Nederland gelegen scholen onderscheidenlijk instellingen waarop de jongere geplaatst zou kunnen worden, overwegende bedenkingen hebben. Artikel 5 sub b.
-
de jongere als leerling van een inrichting van onderwijs buiten Nederland staat ingeschreven en deze inrichting geregeld bezoekt. Artikel 5 sub c.
-
de ouders of verzorgers een trekkend bestaan leiden, waarbij de jongere hen vergezelt. De leeftijd van de jongere en de bereikbaarheid van scholen worden hierbij meegewogen. Artikel 5a.
-
Bij bijzondere omstandigheden kan een vrijstelling worden gegeven aan kwalificatieplichtigen, indien wordt aangetoond dat de jongere op andere wijze voldoende onderwijs geniet. Artikel 15.
Tabel 6
Gemeente Bernheze Boekel Boxmeer Cuijk Grave Landerd Maasdonk Mill en Sint Hubert Oss Sint Anthonis Sint-Oedenrode Uden Veghel Totaal
2009-2010
2010-2011
2011-2012
2012-2013
Verschil
9 3 14 14 3 13 7 4 85 1 10 25 14 202
19 6 16 20 10 8 12 3 104 6 11 41 31 287
16 8 16 21 1 14 11 5 104 8 5 34 32 275
19 2 18 23 6 23 11 10 86 7 8 36 42 291
3 -6 2 2 5 9 0 5 -18 -1 3 2 10 16
16
Grafiek 4
17
3.4
Vrijstelling van geregeld schoolbezoek
Het RBL BNO behandelde dit schooljaar 16 verzoeken om vrijstelling van geregeld schoolbezoek (zie tabel 7 en grafiek 6). De bevoegdheid om te beslissen over vrijstelling van schoolbezoek ligt in alle gevallen bij het hoofd van de school. Alleen een verzoek om verlof op grond van gewichtige omstandigheden voor een periode van meer dan 10 dagen wordt door het RBL BNO afgehandeld. Vrijstelling van geregeld schoolbezoek is van toepassing wanneer: -
de school onderscheidenlijk de instelling is gesloten of het onderwijs is geschorst;
-
bij of op grond van algemeen verbindende voorschriften het bezoeken van de school onderscheidenlijk de instelling is verboden.
-
de jongere bij wijze van tuchtmaatregel tijdelijk de toegang tot de school onderscheidenlijk instelling is ontzegd.
-
de jongere wegens ziekte verhinderd is de school onderscheidenlijk instelling te bezoeken.
-
de jongere wegens vervulling van plichten voortvloeiend uit godsdienst of levensovertuiging verhinderd is de school of instelling te bezoeken.
-
de jongere vanwege de specifieke aard van het beroep van de ouders/verzorgers slechts buiten de schoolvakanties met hen op vakantie kan gaan.
-
de jongere door andere gewichtige omstandigheden verhinderd is de school onderscheidenlijk instelling te bezoeken.
-
De jongere die nog niet de leeftijd van zes jaar heeft bereikt, voor ten hoogste vijf uren per week vrijgesteld van de verplichting tot geregeld schoolbezoek.
Wanneer vrijstelling van geregeld schoolbezoek wordt verleend is de ouder of verzorger ontheven van de verplichting om te zorgen dat de jongere de school waarop hij staat ingeschreven, geregeld bezoekt. Het RBL BNO controleert en adviseert het onderwijs door middel van een verlofprotocol, adviesgesprekken en schoolcontroles.
18
Tabel 7
Gemeente Bernheze Boekel Boxmeer Cuijk Grave Landerd Maasdonk Mill en Sint Hubert Oss Sint Anthonis Sint-Oedenrode Uden Veghel Totaal
2009-2010
2010-2011
2011-2012
2012-2013
Verschil
6 0 1 3 0 2 3 0 13 0 2 2 7 39
1 0 0 3 0 2 1 0 10 0 4 2 6 29
0 0 2 2 0 1 2 1 8 0 2 0 12 30
1 0 1 0 1 3 1 0 5 3 1 0 0 16
1 0 -1 -2 1 2 -1 -1 -3 3 -1 0 -12 -14
Grafiek 5
Het RBL BNO vermoedt dat het aantal verzoeken om vrijstelling sterk is afgenomen door goede voorlichting en het voeren van eenduidig beleid. In de komende jaren moet blijken of dit inderdaad het geval is.
19
4.
Cijfers RMC-functie
De inspanningen van het RBL BNO zijn met name gericht op het voorkomen van voortijdig schoolverlaten. Wanneer een jongere toch het onderwijs verlaat zonder startkwalificatie registreert het RBL BNO deze jongeren en probeert hen via een passend traject (onderwijs, baan of een combinatie daarvan) alsnog te begeleiden naar een startkwalificatie.
In dit hoofdstuk worden de cijfers ten aanzien van voortijdig schoolverlaten getoond. Om een goed beeld te krijgen is gebruik gemaakt van de cijfers van DUO en de cijfers van het RBL BNO.
4.1
Convenant landelijk en regionaal
Het aantal nieuwe VSV’ers is in het afgelopen schooljaar landelijk gedaald tot 36.560. Voor de schooljaren 2012 tot en met 2015 heeft het ministerie opnieuw middelen beschikbaar gesteld om het aantal voortijdig schoolverlaters landelijk verder terug te dringen naar 25.000 per schooljaar in 2015.
Iedere RMC-regio heeft hiertoe concrete projectplannen opgesteld waarin acties worden geformuleerd om regionaal het aantal voortijdig schoolverlaters verder terug te dringen. In onze regio is het convenant opgesteld door het ROC Koning Willem 1 College, het ROC de Leijgraaf en de centrumgemeenten ‘s Hertogenbosch en Oss. De monitoring van de plannen ligt bij de partners en de RMC-coördinator van regio 36.
Voor onze regio blijft er inzet plaatsvinden op het monitoren van de jongeren vanaf het behalen van hun diploma op het VO naar een geschikte vervolgopleiding in het MBO. Daarnaast krijgt het RBL BNO in de komende jaren extra middelen voor: - het aanpakken van verzuim van jongeren die op het ROC de Leijgraaf naar school gaan - “outreachend” werken voor jongeren die op basis van de definitie van DUO nieuwe VSV-ers zijn. 4.2
Voortijdig schoolverlaters op basis van DUO definitie
Om landelijk goed te kunnen vergelijken maakt DUO bij het bepalen van het aantal nieuwe vsv`ers per schooljaar gebruik van een definitie en aanvullende rekenregels.
20
Definitie DUO Wanneer een leerling van 12 tot 23 jaar gedurende een schooljaar het onderwijs verlaat zonder startkwalificatie (diploma op havo, vwo of mbo 2, 3 of 4 niveau ), dan wordt deze leerling gerekend tot voortijdig schoolverlater (vsv’er). Jaarlijks wordt er op 1 oktober (T) gekeken welke leerlingen het voorgaande jaar (T-1) stonden ingeschreven. Wanneer een leerling op 1 oktober (T) niet meer ingeschreven staat en nog niet in het bezit is van een startkwalificatie, dan is dit volgens de definitie een voortijdig schoolverlater. Leerlingen die gedurende het schooljaar uitvallen, maar op 1 oktober ook weer zijn ingeschreven worden niet beschouwd als voortijdig schoolverlater. e
Op basis van deze definitie ontstaat het volgende beeld waarbij regio 36 met 2,5% een gedeelde 5
plaats bezet. Regio 36b blijft ondanks een toename van het aantal nieuwe VSV’ers, de op een na best presterende regio van Nederland. Tabel 8 RMC Regio RMC-regio 05: Zuid-West Friesland RMC-regio 36b: RBL BNO RMC-regio 02: Noord-Groningen-Eemsmond RMC-regio 07: Noord- en Midden Drenthe RMC-regio 36: Noord-Oost-Brabant RMC-regio 09: Zuid-West Drenthe RMC-regio 10: IJssel-Vecht RMC-regio 31: Oosterschelde regio RMC-regio 06: Friesland-Oost 'De Friese Wouden' RMC-regio 12: Twente RMC-regio 23: Kop van Noord-Holland RMC-regio 15: Rivierenland RMC-regio 17: Noordwest-Veluwe RMC-regio 22: West-Friesland RMC-regio 26: Zuid-Holland-Noord RMC-regio 27: Zuid-Holland-Oost RMC-regio 38: Gewest Limburg-Noord RMC-regio 04: Friesland Noord RMC-regio 08: Zuid-Oost Drenthe RMC-regio 13: Achterhoek RMC-regio 32: Walcheren RMC-regio 03: Centraal en Westelijk Groningen RMC-regio 37: Zuidoost-Brabant RMC-regio 16: Eem en Vallei RMC-regio 20: Gooi en Vechtstreek RMC-regio 34: West-Brabant RMC-regio 01: Oost-Groningen RMC-regio 14: Arnhem/Nijmegen
Percentage VSV 2010-2011
Percentage VSV 2011-2012 2,5 2,2 2,5 2,9 2,5 2,7 2,5 2,8 2,8 3 3,2 2,9 2,8 3 2,9 2,9 3 3,1 3 2,9 3,5 3,5 3,4 3,1 3,4 3,2 3,9 3,4
2,1 2,3 2,4 2,4 2,5 2,5 2,5 2,6 2,7 2,7 2,7 2,8 2,8 2,8 2,8 2,8 2,8 2,9 2,9 2,9 2,9 3 3 3,1 3,1 3,1 3,3 3,3
21
RMC-regio 19: Utrecht RMC-regio 24: Noord-Kennemerland RMC-regio 30: Zuid-Holland-Zuid RMC-regio 35: Midden-Brabant RMC-regio 11: Stedendriehoek RMC-regio 33: Zeeuwsch-Vlaanderen RMC-regio 39: Gewest Zuid-Limburg RMC-regio 18: Flevoland RMC-regio 25: West-Kennemerland RMC-regio 21: Agglomeratie Amsterdam RMC-regio 28: Haaglanden/Westlanden RMC-regio 29: Rijnmond
3,8 3,2 3,2 3,7 3,3 3,3 4 4,1 3,8 4,3 4,3 4,8
3,3 3,3 3,3 3,3 3,4 3,6 3,6 3,7 3,7 4 4 4,1
In tabel 9 is voor onze regio per gemeente het aantal nieuwe VSV’ers weergegeven. Vanzelfsprekend is het RBL BNO niet gelukkig met deze stijging. Bij alle voor ons belangrijke ROC’s (ROC de Leijgraaf, Summa College Eindhoven, ROC Nijmegen en ROC Koning Willem 1 College) zien we een stijging. Samen zijn zij verantwoordelijk voor 452 voortijdig schoolverlaters uit onze regio; 57 meer dan in het schooljaar 2010-2011.
Bovenstaande werd gesignaleerd in de voorlopige cijfers van februari 2013. Als gevolg hiervan is in april door het Dagelijks Bestuur besloten in het schooljaar 2013-2014 extra middelen in te zetten om het verzuim en de uitval op deze MBO instellingen tegen te gaan. In het jaarverslag 2013-2014 rapporteren wij over de uitkomsten van deze extra inzet. Stijging nieuwe VSV’ers op het ROC de Leijgraaf Het aantal nieuwe VSV’ers op het ROC de Leijgraaf gaat van 5,8% naar 6,4% uitval, terwijl dit uit de voorlopige cijfers niet bleek. Het ROC de Leijgraaf heeft aangegeven dat na het bekend worden van de voorlopige cijfers in februari 2013 door de accountant fouten zijn ontdekt in de registratie van met name een aantal BBL-trajecten. Hierdoor heeft het ROC de Leijgraaf met terugwerkende kracht 43 leerlingen op een niet bekostigd traject geplaatst die op een bekostigde opleiding stonden ingeschreven. Een leerling die zonder startkwalificatie op een niet bekostigde opleiding wordt ingeschreven telt als VSV’er ook al wordt er onderwijs gevolgd en in veel gevallen een startkwalificatie behaald. Wanneer in de toekomst bij het ROC de Leijgraaf de accountant opnieuw fouten ontdekt die invloed hebben op het VSV-cijfer worden wij hier voor het verschijnen van de definitieve cijfers over geïnformeerd.
22
4.3 Cijfers en kenmerken nieuwe VSV’ers op basis van DUO definitie Alle nieuwe voortijdig schoolverlaters zijn in beeld bij het RBL BNO tot ze weer ingeschreven zijn of 23 jaar zijn geworden. In tabel 10 is per gemeente aangegeven wat de uitkomsten van de begeleiding is geweest. Tabel 9
Gemeente
2008-2009
2009-2010
2010-2011
2011-2012
Verschil
Bernheze Boekel Boxmeer Cuijk Grave Landerd Maasdonk Mill en Sint Hubert Oss Sint Anthonis Sint-Oedenrode Uden Veghel Totaal Tabel 10
64(2,4%) 12(1,3%) 49(1,8%) 44(2,2%) 35(3,2%) 26(2,0%) 15(1,3%) 15(1,5%) 232(3,3%) 7(0,6%) 39(2,5%) 106(3,2%) 85(2,6%) 729
58(2,2%) 16(1,7%) 46(1,7%) 59(2,8%) 39(3,5%) 29(2,1%) 19(1,6%) 18(1,8%) 229(3,3%) 14(1,2%) 19(1,2%) 99(2,9%) 84(2,6%) 729
47(1,7%) 25(2,5%) 35(1,3%) 51(2,4%) 27(2,4%) 28(2,0%) 15(1,3%) 14(1,4%) 188(2,7%) 16(1,3%) 37(2,3%) 106(3,1%) 68(2,1%) 657(2,2%)
46(1,7%) 16(1,6%) 48(1,8%) 61(2,8%) 29(2,6%) 21(1,5%) 27(2,3%) 17(1,7%) 201(2,8%) 20(1,7%) 31(2,0%) 85(2,5%) 95(2,9%) 697(2,3%)
-1 -9 13 10 2 -7 12 3 13 4 -6 -21 27 40
Gemeente
Heeft nu
Volgt nu
Is nu 23+
startkwalificatie
opleiding
of
Bernheze Boekel Boxmeer Cuijk Grave Landerd Maasdonk Mill en Sint Hubert Oss Sint Anthonis SintOedenrode Uden Veghel Totaal 10
Wajong/
Nog in
Totaal10
hoogst begeleiding
verhuisd
haalbaar
1 3 5 5 4 1 0
14 2 22 11 7 2 7
10 2 8 11 10 7 5
1 0 3 6 1 1 4
22 5 12 28 7 13 10
48 12 50 61 29 24 26
2
3
2
5
5
17
13 1
49 4
31 6
21 2
89 3
203 16
2
13
6
0
10
31
10 8 55
23 29 186
11 15 124
7 6 57
37 34 275
88 92 697
Door verhuizingen binnen de regio kunnen er in het totaal kleine verschillen optreden ten opzichte van tabel 9
23
Suwi kenmerk van de nieuwe vsv’ers In grafiek 7 zijn de gegevens met
Grafiek 7
betrekking tot het inkomen van de 275 nieuwe VSV’ers die nog in begeleiding zijn weergegeven. Het RBL BNO gebruikt deze gegevens om de juiste keuzes te maken bij het stellen van prioriteiten in de begeleiding.
4.4
Begeleiding voortijdig schoolverlater door RBL BNO
Iedere jongere tussen de 12 en 23 jaar die het onderwijs verlaat zonder startkwalificatie is een 11
voortijdig schoolverlater . Deze definitie is ruimer dan de definitie van DUO zodat alle jongeren in onze regio in beeld zijn en blijven. Tot 18 jaar worden deze jongeren opgepakt door leerplichtambtenaren en daarom niet meegenomen in dit hoofdstuk. Vanaf 18 tot 23 jaar worden deze jongeren begeleid door trajectbegeleiders van het RMC. Het RMC begeleidt geen jongeren die nog staan ingeschreven op een school of onderwijsinstelling.
Voortijdig schoolverlaters tussen de 18 en 23 jaar zijn niet verplicht om een startkwalificatie te behalen. RMC-trajectbegeleiders benaderen voortijdig schoolverlaters in deze leeftijdsgroep. In nauwe samenwerking met het onderwijs en de arbeidsmarkt onderzoeken zij op welke wijze alsnog een startkwalificatie kan worden behaald.
11
Met uitzondering van jongeren die niet in staat worden geacht een startkwalificatie te behalen
24
4.5 Resultaten begeleiding Het RBL BNO begeleidde dit schooljaar 1610 voortijdig schoolverlaters. Dit is het totaal van 909 nieuwe en 701 oude. Van deze groep werd 35% begeleid naar een opleiding of een combinatie van werken en leren. Een verbetering van 3% in vergelijking met het schooljaar 2011-2012. Grafiek 7 toont de resultaten van de begeleidingsactiviteiten aan alle VSV’ers.
* De term hoogst haalbaar is van toepassing op jongeren die het niveau van een startkwalificatie niet kunnen behalen. 4.6 Correcties op VSV-cijfer vanaf schooljaar 2012-2013 In het voorjaar van 2014 worden de voorlopige vsv cijfers van het schooljaar 2012-2013 bekend gemaakt. In deze vsv-telling worden voor het eerst verschillende groepen jongeren niet langer onterecht als vsv'er meegeteld. Het gaat bijvoorbeeld om jongeren met een mbo 1 diploma die werken, jongeren met een vrijstelling van de Leerplichtwet, jongeren die onderwijs volgen aan erkende niet bekostigde instellingen en examendeelnemers die kort na afloop van het schooljaar alsnog hun diploma halen.
De correcties zijn mogelijk door het aanpassen van wet- en regelgeving en door het koppelen van gegevens uit verschillende informatiebronnen (bijvoorbeeld BRON en UWV gegevens). Sommige groepen zoals 'Eerstejaars Nieuwkomers' en jongeren die vanuit regulier onderwijs doorstromen naar voortgezet speciaal onderwijs of praktijkonderwijs worden gecorrigeerd in BRON, waardoor ze niet meer in de startpopulatie voorkomen en ook niet meer als vsv'er worden gezien.
25
5.
Ontwikkelingen
5.1
Landelijke ontwikkelingen 5.1.1 Actieplan MBO: focus op vakmanschap De plannen zoals geformuleerd in het actieplan MBO: “focus op vakmanschap” moeten leiden tot een verhoging van de kwaliteit van het MBO. Sommige maatregelen, zoals het invoeren van een bindend studieadvies voor MBO niveau 1 leerlingen (entreeopleiding) en het beëindigen van drempelloze instroom in het MBO niveau 2, hebben mogelijk een negatief effect op het terugleiden van jongeren die uitvallen zonder startkwalificatie. Het RBL BNO volgt deze ontwikkeling en heeft hierover overleg met de MBO-instellingen in de regio.
5.1.2
Passend Onderwijs
Door de invoering van Passend Onderwijs krijgen schoolbesturen zorgplicht voor hun leerlingen. Dat betekent dat schoolbesturen verplicht worden te zorgen voor een passende onderwijsplek voor leerlingen in hun regio. De school moet ervoor zorgen dat de leerlingen in hun samenwerkingsverband altijd een passende school met het juiste zorgprofiel kunnen vinden. Het RBL BNO hoopt dat de wet passend onderwijs inderdaad leidt tot minder thuiszitters in onze regio. De voortgang en afspraken die het samenwerkingsverband hierover maakt worden door ons kritisch gevolgd. 5.1.3 Participatiewet Op het moment van het schrijven van dit jaarverslag is de Participatiewet nog niet behandeld in de Eerste en Tweede Kamer. De Participatiewet voegt de Wet werk en bijstand, de Wet sociale werkvoorziening en een deel van de Wajong samen. Er is straks één regeling voor iedereen die in staat is om te werken. Het RBL BNO volgt de ontwikkelingen rondom de Participatiewet en verwacht vooralsnog dat de wetswijziging niet leidt tot grote veranderingen in de huidige werkwijze van het RBL BNO.
5.1.4 Transitie Jeugdzorg Op 17 oktober 2013 heeft de tweede kamer de Jeugdwet aangenomen. Met ingang van 1 januari 2015 worden gemeenten verantwoordelijk voor de uitvoering van de gehele zorg voor kinderen, jongeren en hun opvoeders. Doel is om de ondersteuning makkelijker tot stand te brengen door ze daar te plaatsen waar gezinnen en jeugdigen toch al komen. Voor het RBL
26
BNO biedt dit mogelijkheden omdat de jeugdzorg nu geplaatst wordt binnen dezelfde organisatie waarin het RBL BNO werkzaam is. De verwachting is dat dit kortere lijnen oplevert en er sneller en makkelijker een integrale werkwijze mogelijk is. Waar nodig zullen we onze kennis en ervaringen op dit terrein delen.
5.2
Specifiek RBL BNO 5.2.1 Extra inzet Op 18 april 2013 heeft het dagelijks bestuur besloten dat het RBL BNO een deel van haar reserve benut voor extra RMC-inzet en maatwerktrajecten. Concreet betekent dit dat het RBL BNO in het schooljaar 2013-2014: De extra inzet van 1 fte RMC continueert; Extra inzet op jongeren uit onze regio die op scholen buiten onze regio dreigen uit te vallen; De mogelijkheid heeft om RMC maatwerk-trajecten in te zetten.
5.2.2 Educatiemeter Op de lange termijn zijn de huidige kosten voor RMC-maatwerktrajecten niet houdbaar. Het RBL BNO start dit jaar met het inzetten van een nieuw instrument: “de educatiemeter”. Met de educatiemeter worden de medewerkers van het RBL BNO beter in staat gesteld om sneller een passend traject te bepalen. Bijkomend voordeel is dat hiermee mogelijk de kosten voor maatwerktrajecten kunnen worden teruggebracht. Alle leerplichtambtenaren van het RBL BNO beschikken in het schooljaar 2013-2014 over een BOA bevoegdheid in het domein: “onderwijs “. Om deze bevoegdheid te behalen zijn de leerplichtambtenaren verplicht om zich permanent te laten her- en bijscholen. Een goede zaak omdat op deze wijze de kennis en vaardigheden van de leerplichtambtenaren van een goed niveau blijven en dit doormiddel van een examen ook objectief kan worden vastgesteld. Het RBL BNO realiseert deze opleidingen zoveel als mogelijk “in company” en nodigt hierbij leerplichtambtenaren uit andere regio’s uit, waardoor er aanzienlijk op de opleidingskosten wordt bespaard.
27
Vastgesteld, Regiovisie geweld in huiselijke kring Brabant-Noord 2015-2018
27 maart 2014
Aanleiding Directe aanleiding voor de regiovisie geweld in huiselijke kring vormt de kamerbrief van 14 december 2011 van de Staatssecretaris van VWS aan de Tweede Kamer met als onderwerp ‘geweld in afhankelijkheidsrelaties’. Concrete opdracht vanuit VWS is om vanaf 1 januari 2015 elke vier jaar te komen tot een breed gedragen regiovisie ‘geweld in huiselijke kring’. Met ‘geweld in huiselijke kring’ worden alle vormen van geweld bedoeld die door iemand uit de huiselijke kring van het slachtoffer kunnen worden gepleegd ((ex)-partners, familieleden en huisvrienden). Het kan gaan om lichamelijk, psychisch of seksueel geweld in de vorm van (ex)partnergeweld, eergerelateerd geweld, kindermishandeling (inclusief meisjesbesnijdenis/VGV) en ouderenmishandeling (inclusief financiële uitbuiting). Ook zijn gemeenten in het kader van de Wmo en de AWBZ verantwoordelijk voor de begeleiding en opvang van een deel van de slachtoffers van mensenhandel, namelijk voor Nederlandse slachtoffers (loverboys/gedwongen (jeugd)prostitutie) en 1 voor de houders van een B9 status met voortgezet verblijf . Het ministerie van VWS hanteert daarnaast de overkoepelende term ‘geweld in afhankelijkheidsrelaties’ als het óók het geweld binnen organisaties (door professionals of vrijwilligers jegens hun ‘cliënten’ en door ‘cliënten’ jegens elkaar) betreft. Deze te ontwikkelen regiovisie ‘geweld in huiselijke kring’ leidt tot beter lokaal en regionaal beleid, waarbij alle partijen daarbinnen hun verantwoordelijkheid nemen voor de aanpak van geweld in huiselijke kring. Bovendien verklaren alle gemeenten in de regio zich in de regiovisie akkoord met de inzet van de (regionale) gelden. Bestuurlijke opdracht Vanuit de opdracht van het ministerie van VWS wordt per 1 januari 2015 onder de paraplu van de aangepaste Wmo een regiovisie ‘geweld in huiselijke kring’ vastgesteld op de schaal van BrabantNoord. De regiovisie Brabant-Noord wordt voor de periode 2015-2018 vastgesteld. Na twee jaar vindt een tussentijdse evaluatie plaats en kan de regiovisie indien wenselijk worden aangepast. Ook buiten dit moment om dient aanpassing van de regiovisie mogelijk te kunnen zijn om goed te kunnen anticiperen op nieuwe ontwikkelingen op dit thema. De ontwikkeling van de regiovisie wordt zoveel mogelijk afgestemd met de ontwikkeling van het AMHK (Advies- en Meldpunt Huiselijk geweld en Kindermishandeling) per 1 januari 2015 en de implementatie van de Wet verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling. Bovendien wordt borging van de regiovisie in de Transitie Jeugdzorg en de Transitie AWBZ gerealiseerd. De regiovisie is in een brede regionale ambtelijke werkgroep uitgewerkt en wordt in het gecombineerd bestuurlijk overleg (Smal RBO Jeugd en BO HG & KM) van 27 maart 2014 vastgesteld. Op 26 juni 2014 zal in dezelfde bestuurlijke samenstelling het uitvoeringsplan voor 2015 worden geagendeerd. In 2015 volgt een meerjarig uitvoeringsplan 2016-2018 om voldoende aan te kunnen sluiten op de meest recente ontwikkelingen op dit thema. Opbouw regiovisie 1. Huidige situatie aanpak geweld in huiselijke kring. 2. Wat moet er veranderen om te komen tot een ketenbrede aanpak geweld in huiselijke kring? Hierbij wordt gebruik gemaakt van de G4 visie die op dit thema in samenwerking met de VNG en VWS is ontwikkeld. 3. Wat is de reikwijdte van deze regiovisie en wat wordt apart geregeld in het Wmo- en jeugdbeleid?
1
Gemeenten zijn in het kader van de WMO niet verantwoordelijk voor de buitenlandse slachtoffers in de bedenktijd of die uitgeprocedeerd zijn. Hiervoor is het rijk verantwoordelijk.
1
Vastgesteld, Regiovisie geweld in huiselijke kring Brabant-Noord 2015-2018
27 maart 2014
1) Huidige situatie aanpak geweld in huiselijke kring In de afgelopen jaren is op onderdelen van de aanpak van geweld in huiselijke kring geïnvesteerd. Hierbij zijn de volgende kernaspecten te onderscheiden (zie bijlage 1 voor de overzichtstabel): - Het SHG wordt steeds beter gevonden en geconsulteerd door burgers en professionals. Ook de uitvoering van het SHG is verbeterd. Hierdoor kan het SHG beter aansluiten op de extra bevoegdheden vanuit de Wet verplichte meldcode per 1-7-2013 (meld- en onderzoeksfunctie), ook in aanloop naar het AMHK. - Sinds 2009 wordt regionaal uitvoering gegeven aan de Wet tijdelijk huisverbod. Het SHG heeft hierin een consulterende en coördinerende rol. Sinds 2012 is als gevolg van een betere samenwerking tussen politie, OM en SHG het aantal opgelegde huisverboden fors verhoogd naar ongeveer 80 huisverboden op jaarbasis. - Sinds 2010 voeren de 5 Algemeen Maatschappelijk Werk (AMW) instellingen in de regio Brabant-Noord onder contract van het SHG snelle interventies uit in het kader van de aanpak van huiselijk geweld. Om het concrete aanbod en de kwaliteit ervan te kunnen blijven garanderen, wordt in 2012-2013 het budget opgehoogd. De AMW instellingen werken in 2014 aan de bestuurlijke opdracht om te komen tot borging van dit aanbod binnen de reguliere hulpverlening van het algemeen maatschappelijk werk. - Sinds 2014 wordt extra geïnvesteerd in deskundigheidsbevordering en scholing van professionals die zich aan de voorkant van de keten bevinden. Te denken valt aan basisteams, maar ook aan ambtenaren van gemeenten. - De regionale vrouwenopvang is belegd bij Stichting Maatschappelijke Opvang (SMO) ’sHertogenbosch e.o. die nauw samenwerkt met SMO het Verdihuis in Oss. Per 1-1-2015 zal landelijk een meer objectief verdeelmodel worden gehanteerd. Dit betekent een korting van - 6% op het totale budget Vrouwenopvang/ aanpak huiselijk geweld. - In de periode 2008-2012 is vanuit de Regionale Aanpak Kindermishandeling (RAK) geïnvesteerd in de aanpak kindermishandeling in de regio Brabant-Noord. Een belangrijk onderdeel betrof de scholing binnen instellingen en scholen door middel van een poolsysteem van trainers. De borging van de RAK is belegd bij het SHG Brabant-Noord. Het SHG werkt hierbij nauw samen met Bureau Jeugdzorg waar het AMK (Advies en Meldpunt Kindermishandeling) is ondergebracht. Het gaat hierbij zowel om de scholing als om de samenwerkingsafspraken op casusniveau. - Sinds 2012 is de Regionale Aanpak Ouderenmishandeling (RAO) in ontwikkeling met behulp van de extra (structureel) vrijgegeven rijksmiddelen. In 2012-2013 is uitvoering gegeven aan het eerste werkplan. In het BO HG & KM van 27 maart 2014 wordt het vervolgwerkplan vastgesteld. Speerpunten hierin zijn onder meer het informeren van ouderen en hun sociale omgeving over ontspoorde mantelzorg en ouderenmishandeling, scholing van professionals 2 en vrijwilligers door middel van een poolsysteem van trainers, risicotaxatie en financiële uitbuiting, waarvoor onze regio vanuit de centrumgemeente ’s-Hertogenbosch participeert in de landelijke pilot. 3
2) Ketenaanpak geweld in huiselijke kring De keten voorkomen, signaleren, stoppen/opvang en schade beperken/nazorg vormt de hele aanpak van geweld in huiselijke kring. De ketenaanpak geweld in huiselijke kring is gestoeld op twee niet los van elkaar te organiseren pijlers: 1. Maatschappelijke ondersteuning 2. Veiligheid
2
Te denken valt aan de vrijwilligers die verbonden zijn aan een welzijnsinstelling of ouderenbond. De G4-gemeenten hebben reeds een regiovisie geweld in huiselijke kring opgesteld die gestoeld is op de pijlers maatschappelijke ondersteuning en veiligheid en uitgewerkt wordt in een tiental kernpunten (“Een veilig thuis: gemeentelijke visie op de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling”, 20 juni 2013, G4). Deze visie vormt tevens het fundament van de landelijke format van VWS, VNG en Federatie Opvang die regio’s kunnen gebruiken bij het opstellen van de eigen ‘lokale’ regiovisie geweld in huiselijke kring.
3
2
Vastgesteld, Regiovisie geweld in huiselijke kring Brabant-Noord 2015-2018
27 maart 2014
Zoals te zien in het schematisch overzicht is de maatschappelijke ondersteuning met name van belang in de voor- en achterkant van de keten van geweld in huiselijke kring. Hierbij zullen de voorzieningen meer op lokaal niveau worden gerealiseerd. Het veiligheidsaspect is prominent aanwezig bij het constructief stoppen van het geweld en het zoeken van opvang, gericht op de regionaal georganiseerde voorzieningen. Schematisch overzicht van de ketenaanpak geweld in huiselijke kring Accent op lokale/ regionale aanpak
Voorbeelden
Voorkomen
Lokaal
Aansluiten bij preventief gemeentelijk beleid
Signaleren
Lokaal
Deskundigheidsbevordering (meldcode) generalisten, basisteams
Stoppen/opvang
Regionaal
AMHK, opvang
Schade beperken/nazorg
Lokaal
Eigen kracht, verstevigen sociaal netwerk
Keten
Maatschappelijke ondersteuning
Veiligheid
Maar, het ene sluit het andere echter niet uit. Bijvoorbeeld, zeker bij het signaleren van escalerend geweld, maar ook in het nazorgtraject als opvlamming weer dreigt te ontstaan, gaan (ook) veiligheidsaspecten meespelen. Andersom wordt regelmatig ten tijden van het stoppen van het geweld en het zoeken van opvang (ook) een concreet beroep gedaan op voorzieningen gericht op maatschappelijke ondersteuning. Daarom is de kwaliteit van de ketenaanpak afhankelijk van het functioneren van beide pijlers: 1. Door het veiligheidsaspect goed te borgen in beleid, dat wil zeggen een krachtige en snelle aanpak van geweld in huiselijke kring te organiseren in samenwerking met politie en justitie, worden extreem onveilige situaties van geweld in huiselijk kring (met dodelijke afloop) zoveel mogelijk voorkómen. Vervolgens richt de hulpverlening zich op het langdurig doorbreken van het geweld door zowel het geweldspatroon van het hele gezinssysteem aan te pakken, als de onderliggende risicofactoren. Dit deel van de keten vraagt dan ook om een bepaalde expertise, waarbij het AMHK een sleutelrol speelt (o.m. systeemgerichte probleemanalyse, integraal plan van aanpak, aanwijzen van de casusregisseur, monitoren hulpverleningstraject). Ten aanzien van het AMHK wordt een apart inrichtingsplan ontwikkeld. 2. Door de aanpak van geweld in huiselijke kring echt onderdeel te maken van een integrale (op de Wmo en Jeugdwet gestoelde) aanpak van (multiprobleem)gezinnen, kan zowel aan de voor- als achterkant van de keten efficiënt en effectief worden geïnvesteerd in de aanpak van geweld in huiselijke kring. Aan de voorkant wordt in wijken/buurten door burgers en professionals die dichtbij het gezin staan geweld in huiselijke kring vroegtijdig gesignaleerd. Aan de achterkant wordt in het gezin en in de wijk/buurt eromheen geïnvesteerd in het opbouwen en versterken van het eigen sociaal netwerk en de sociale steunstructuren eromheen. Waar mogelijk nemen gemeenten het thema geweld in huiselijke kring op in breed preventief beleid, ter voorkoming van de transgenerationele overdracht van geweld in huiselijke kring. Ketenbrede kernpunten - Het veiligheidsaspect staat in de aanpak van geweld in huiselijke kring voorop. Met betrekking tot het veiligheidsaspect zijn specifieke afspraken gemaakt, zoals rondom het tijdelijk huisverbod en het aanbod snelle interventies. Waar nodig worden deze afspraken verder aangescherpt of uitgebreid. Ook zijn bij de aanpak van kindermishandeling in het kader 3
Vastgesteld, Regiovisie geweld in huiselijke kring Brabant-Noord 2015-2018
27 maart 2014
van drang en dwang regiobreed afspraken gemaakt met de Raad voor de Kinderbescherming, zorgaanbieders en met de GGz. Wat niet binnen dit veiligheidskader hoeft te worden opgepakt wordt zoveel mogelijk ingebed in het overige Wmo- en Jeugdbeleid (onder de pijler ‘maatschappelijke ondersteuning’). -
Goede regievoering binnen de aanpak van geweld in huiselijke kring leidt tot efficiëntie. Centrale focus is de duurzame beëindiging van geweld, in goede afstemming met justitie, politie en (bij kindermishandeling) met de Raad voor de Kinderbescherming. De precieze verdeling tussen de lokaal en regionaal belegde taken en verantwoordelijkheden wordt nader uitgewerkt in het uitvoeringsplan.
-
Er wordt binnen de Wmo en de Jeugdwet geen aparte infrastructuur opgebouwd voor de aanpak van geweld in huiselijke kring. Hierdoor kunnen dwarsverbanden worden gelegd naar andere leefgebieden of disciplines. Waar geen specifieke expertise is vereist, wordt ten volle gebruik gemaakt van de lokale, multidisciplinair opgezette infrastructuur. Ook vindt er koppeling plaats met de strafrechtketen, civiele keten en (bij kindermishandeling) met de Raad voor de Kinderbescherming, zodat ook hierbij geen aparte infrastructuur ontstaat.
-
De rol van experts is goed geborgd binnen deze lokale infrastructuur. Binnen het gegeven van één gezin, één plan doen deze experts in nauwe samenwerking met de professionals in de lokale infrastructuur hun werk. Dit geldt in het bijzonder voor de samenwerking van het AMHK met de lokale infrastructuur. Dit wordt verder uitgewerkt in het inrichtingsplan van het AMHK.
-
Generiek waar mogelijk, specifiek waar nodig. Binnen de aanpak van geweld in huiselijke kring zijn verschillende specifieke leeftijds- en doelgroepen te onderscheiden. Hierbij kan het op deelaspecten van de aanpak nodig zijn om specifieke afspraken, voorzieningen of expertises te realiseren om de brede kwaliteit ook voor deze groepen te kunnen garanderen. Dit zal in het uitvoeringsplan nader worden uitgewerkt. Te denken valt aan bijvoorbeeld aan minderjarige slachtoffers van VGV of van gedwongen prostitutie, ouderen die slachtoffer worden van financiële uitbuiting binnen de huiselijke kring, slachtoffers van eerwraak enz.
4
Kernpunt bij het ketenonderdeel ‘Voorkomen’ (accent op lokale aanpak) - Gemeenten sluiten wat betreft preventie zoveel mogelijk aan op andere relevante preventieve activiteiten binnen het Wmo- en Jeugdbeleid. Dit betekent dat in de regiovisie geen specifiek preventieplan op het gebied van geweld in huiselijke kring wordt ontwikkeld. Kernpunten bij het ketenonderdeel ‘Signaleren’ (accent op lokale aanpak) - Na het melden van vermoedens door burgers volgt de garantie van een zorgvuldige professionele actie. Burgers kunnen hun vermoedens van geweld in huiselijke kring in de eigen wijk of in het dorp bespreken met iemand die onderdeel uitmaakt van het lokale netwerk van professionals. Hierop volgt een professionele verkenning en inschatting van de (on)veiligheid van de situatie, al dan niet in afstemming met het AMHK. Bij de signalering, bespreking en aanpak van het geweldsprobleem werken professionals volgens de stappen van de Wet verplichte meldcode.
4
De G4 visie maakt onderscheid tussen verschillende niveaus van specifieke deskundigheid op het gebied van geweld in huiselijke kring: 1) de generalist zonder specifieke expertise (bijv. sociaal werker; kan goed worden ingezet in het nazorgtraject) en de generalist met specifieke expertise (bijv. wijkagent; heeft extra kennis/ervaring om vroegtijdig te signaleren, lichte interventies in te zetten, op tijd op te schakelen indien nodig), 2) de expert geweld in huiselijke kring (bijv. werkzaam bij het AMHK; maakt veiligheidsplan, doet triage, voert procesregie en krijgt de mogelijkheid om met professionals te schakelen) en 3) de specialist (bijv. psychiater).
4
Vastgesteld, Regiovisie geweld in huiselijke kring Brabant-Noord 2015-2018
27 maart 2014
Kernpunten bij het ketenonderdeel ‘Stoppen/opvang’ (accent op regionale aanpak) - Na iedere melding schatten experts van het AMHK middels een triage in wat de ernst/veiligheidsdreiging is. In de triage wordt door middel van een gedegen integrale analyse van de complexiteit van de casus en de achterliggende oorzaken de hulpverlening direct vanaf het begin zeer gericht en met de juiste professionals ingezet. Zo wordt voorkomen dat onnodig te zware dan wel te lichte middelen worden ingezet. Randvoorwaardelijk hieraan is een goede informatie-uitwisseling nodig. De triagefunctie wordt nader uitgewerkt in het AMHKinrichtingsplan. -
De procesregiefunctie wordt eenduidig bij het AMHK belegd. Ook de randvoorwaarden voor 5 een goede uitvoering van deze functie zijn ingericht. Het AMHK stelt het veiligheidsplan op, inclusief een aansluitend hulpverleningstraject. Ook monitort het AMHK de voortgang van het hulpverleningstraject. Deze taken worden nader uitgewerkt in het AMHK-inrichtingsplan.
-
Eerste prioriteit ligt bij de veiligheid van de kinderen. Waar kinderen betrokken zijn, is de hulpverlening ‘gericht’ op de kinderen. Dit betekent dat eerst de kinderen veilig worden gesteld, waarna de meest passende hulpverlening in het gezinssysteem wordt ingezet.
-
Het tijdelijk huisverbod wordt adequaat ingezet. De gemeente ziet er op toe dat de politie handhaaft op naleving van het tijdelijk huisverbod. Ook zijn de resultaten van dit aanbod zichtbaar.
-
Opvang duurt niet langer dan strikt noodzakelijk is. Opvang heeft een tijdelijk karakter en de uitstroom uit de opvang wordt actief gestimuleerd. Randvoorwaardelijk nemen gemeenten de obstakels voor een goede in- door- en uitstroom van de opvang weg door actief beleid hierop te voeren in goede afstemming tussen centrum- en regiogemeenten. Daarbij moet in ieder geval worden gedacht aan voldoende woningen voor uitstroom binnen de regio en aan een laagdrempelige toegang tot de schuldhulpverlening. Alle slachtoffers van geweld in huiselijke kring dienen per 1 januari 2015 in de eigen regio te worden opgevangen, met uitzondering van: 1) Jonge vrouwen/meisjes die slachtoffer zijn van eergerelateerd geweld waarbij sprake is van aanzienlijke dreiging en tevens complexe meervoudige problematiek. 2) Slachtoffers met een acute vraag naar opvang buiten kantooruren vanuit eergerelateerd geweld. 3) Slachtoffers van loverboys waarbij sprake is van aanzienlijke dreiging en tevens complexe meervoudige problematiek. 4) Vrouwen die slachtoffer zijn van extreme geweldsdreiging, vrouw van lid van een criminele bende, psychiatrisch gestoorde bedreiger. 5) Vrouwen die te maken hebben met extreme stalking. Deze groepen zullen opgevangen dienen te worden in bovenregionale of landelijke opvangvoorzieningen. Voor onder meer mannelijke slachtoffers en slachtoffers van oudermishandeling (al dan niet met een cognitieve en/of lichamelijke afhankelijkheid) zal de eigen regio specifieke (veiligheids)maatregelen moeten treffen.
5
Het opstellen van een veiligheidsplan vereist een specifieke deskundigheid. Er moet een analyse worden gemaakt van de situatie in het gezin, de familie of het huishouden. De ernst van het geweld of de mishandeling moet worden ingeschat, evenals de complexiteit en de kans op verdere escalatie. Er moet worden beoordeeld of de bedreigde betrokkenen in veiligheid moeten worden gebracht, hoe escalatie kan worden voorkomen en hoe de ruimte gegeven kan worden om de opgebouwde spanning te laten wegvloeien.
5
Vastgesteld, Regiovisie geweld in huiselijke kring Brabant-Noord 2015-2018
27 maart 2014
Kernpunten bij het ketenonderdeel ‘Schade beperken/nazorg’ (accent op lokale aanpak) - De hulpverlening kenmerkt zich als één van ‘doorpakken’ en is gericht op lange-termijn successen. Dit betekent: snel er op af, adequate motivering en overtuiging van de cliënt en indien nodig adequate inzet van drang/dwang middelen. Concreet wordt het hulpverleningstraject zo ingericht dat gelijktijdig en systeemgericht gewerkt kan worden aan de begeleiding en eventuele behandeling van het gezins- of familiesysteem, aan het verminderen van de risico’s op de verschillende leefgebieden en aan de ondersteuning, toerusting en versterking van het sociale netwerk (van licht tot zwaar). -
In de hulpverlening staat de inzet van de eigen kracht en het eigen sociaal netwerk centraal. De aanpak van geweld in huiselijke kring wordt effectiever naarmate van de betrokkenen zelf een actieve (bij hun draagkracht passende) bijdrage wordt gevraagd. Om ‘terugval’ in het oude geweldspatroon op de langere termijn te voorkomen, wordt het sociale netwerk rond het gezins- of familiesysteem actief bij de aanpak betrokken. Randvoorwaardelijk hieraan wordt het gezins- of familiesysteem en het sociaal netwerk daaromheen door professionals ondersteund (dichtbij, gemakkelijk bereikbaar, drempelloos).
-
De hulpverlening wordt zoveel mogelijk in de eigen omgeving geboden. De hulpverlening gebeurt zoveel mogelijk ambulant, binnen de eigen sociale omgeving. Bij tijdelijke uithuisplaatsing van kinderen wordt zoveel mogelijk een oplossing gezocht binnen het eigen sociaal netwerk. Wel wordt op voorhand getracht om eerst de pleger tijdelijk uit huis te plaatsen.
-
Bij kinderen die getuige of slachtoffer zijn geweest van geweld zijn een viertal zaken belangrijk in de hulpverlening: 1) Het stimuleren van een liefdevolle en niet-problematiserende ondersteuning door nietprofessionals. 2) Het professioneel begeleiden van de kinderen en de volwassenen bij het doorbreken van het geheim (dit alleen al heeft een therapeutisch effect). 3) Kinderen leren dat conflicten, teleurstelling en stress anders kunnen worden beantwoord dan met geweld. Naast de ouders ligt hiervoor een opgave bij het sociaal systeem. 4) Voor meer ernstig beschadigde kinderen is traumabehandeling nodig. Wel kan ieder kind dat getuige is geweest van geweld in huiselijke kring toegang krijgen tot preventief groepsaanbod gericht op het verwerken van de traumatische ervaring.
-
Randvoorwaardelijk is een goede casusregie nodig. Vanuit een goed uitgevoerde procesregiefunctie wordt de casusregiefunctie binnen de lokale sociale infrastructuur belegd; specialisten blijven op de achtergrond als vraagbaak beschikbaar. De casusregisseur heeft tot taak er voor te zorgen dat het veiligheidsplan en het hulpverleningstraject volgens plan worden uitgevoerd. Daarmee is de casusregisseur ook de vaste contactpersoon voor het gezins- of familiesysteem of het huishouden, die tevens een bemiddelende rol speelt tussen gezin en hulpaanbod en die het hulpaanbod coördineert. Ook na afsluiting van het hulpverleningstraject blijft de casusregisseur voor de duur van minimaal een half jaar periodiek ‘vinger aan de pols houden’ (bijv. middels huisbezoeken).
3) Verankering in het Wmo- en jeugdbeleid Deze regiovisie betreft de visie op de ketenbrede aanpak van alle vormen van geweld in huiselijke kring. Kern van de visie is om de ketenbrede aanpak zoveel mogelijk te integreren binnen het brede Wmo- en jeugdbeleid. De concrete verbindingspunten met het brede Wmo- en jeugdbeleid worden nader uitgewerkt in het uitvoeringsplan voor 2015 en het meerjarig uitvoeringsplan 2016-2018. Ook zullen de concrete verbindingen tussen de verschillende onderdelen binnen de aanpak van geweld in
6
Vastgesteld, Regiovisie geweld in huiselijke kring Brabant-Noord 2015-2018
27 maart 2014
huiselijke kring (AMHK, wijkteams/ basisteams, Veiligheidshuizen/aanpak complexe casuïstiek) verder worden uitgewerkt. In het uitvoeringsplan voor 2015 en het meerjarig uitvoeringsplan 2016-2018 zullen tenslotte ook meer procesmatige thema’s nader worden uitgewerkt, zoals de regionale (bestuurlijke) aansturing en besluitvorming en het thema regievoering. Belangrijk voornemen hierbij is verder om te komen tot één integraal uitvoeringsplan wat de verschillende losse beslisdocumenten op dit thema zoveel mogelijk kan vervangen. Waar nodig zullen hiervoor de incidentele middelen worden ingezet die onze regio heeft ontvangen ten behoeve van de ontwikkeling van de regiovisie. Financiering De aanpak van geweld in huiselijk kring wordt op dit moment nog vanuit verschillende bestuurlijke en wettelijke kaders, in onderdelen gefinancierd. Deze financiering is per 1-1-2015 aan veranderingen onderhevig en is derhalve onderwerp van onderzoek. Dit onderzoek vindt plaats in het brede kader van de transities Jeugdzorg en Wmo. Concreet zal een deel van de benodigde inzet worden gefinancierd vanuit de decentralisatie uitkeringen Wmo en Jeugdzorg die naar gemeenten komen, vanuit het centrumgemeentebudget voor de Vrouwenopvang/huiselijk geweld en vanuit de incidentele reserves huiselijk geweld. Wij leggen in juni een gedetailleerdere financiële paragraaf aan u voor.
7
Vastgesteld, Regiovisie geweld in huiselijke kring Brabant-Noord 2015-2018
27 maart 2014
BIJLAGE 1 Overzichtstabel aanpak geweld in huiselijke kring: situatie nu - vanaf 2015 Situatie nu
Vanaf 2015
Belegd bij
Budget (lokaal/ regionaal)
Verandert als gevolg van… (wet, transitie)
Consequenties
Te beleggen bij
Budget (lokaal/ regionaal)
SHG (basisfuncties)
Juvans, AMW
Regionaal
Wmo
Vorming AMHK (samen met AMK)
AMHK
Deel SHG: regionaal, deel AMK: lokaal
Meld- en onderzoeksfunctie SHG
SHG
Regionaal (o.b.v. schatting)
Wet Meldcode, juli 2013
AMHK
Coördinatie tijdelijk huisverbod Snelle interventies
SHG
Regionaal (80 p/jaar) Regionaal budget voor lokale AMW’s
(Wet, 2009)
Gelijke grondslag, 1 handelingsprotocol Geen
AMHK
Deel SHG: regionaal, deel AMK: lokaal Regionaal
Bestuurlijk besluit: stopt per 2015
Lokale borging AMW’s per 2015
AMW’s
Lokaal
Vrouwenopvang
SMO (relatie met Verdihuis, Oss)
Regionaal
Per 2015 ander verdeelmodel
SMO (relatie met Verdihuis, Oss)
Regionaal
Aanpak kindermishandeling (voorheen: RAK 2008-2012)
BJZ/AMK
Provinciaal
Jeugdwet
Mogelijke korting (5%) + nieuwe groepen Integratie aanpak kindermishandeling, o.m. in AMHK
AMHK/ Gecertificeerde instelling
Regionaal
Vergaande borging aanpak
AMHK
Regionaal
(lokaal wat kan)
(waar mogelijk lokaal)
Onderdeel aanpak (aanbod, partner)
RAO
Lokale AMW’s
SHG onder projectleider
Regionaal
Voorlopig structurele middelen
(waar mogelijk lokaal)
(lokaal wat kan)
LEGENDA SHG, Steunpunt Huiselijk Geweld AMW, Algemeen Maatschappelijk Werk AMK, Advies en Meldpunt Kindermishandeling AMHK, Advies en Meldpunt Huiselijk geweld en Kindermishandeling SMO, Stichting Maatschappelijke Opvang RAK, Regionale Aanpak Kindermishandeling RAO, Regionale Aanpak Ouderenmishandeling
8
Regionale aanpak Ontspoorde mantelzorg en ouderenmishandeling Brabant Noord
Werkplan 2014 - April 2015
Vastgesteld, 27-03-2014 Annette van Delft februari 2014
INHOUDSOPGAVE
1.
Aanleiding voor het project ............................................................................... 3
1.1
Landelijk kader ......................................................................................... 3
1.2
Regionaal kader ........................................................................................ 4
2.
Cijfers ............................................................................................................ 5
2.1
Landelijk .................................................................................................. 5
2.2
Regionaal ................................................................................................. 5
3.
Definities ........................................................................................................ 6
4.
Doelstelling ..................................................................................................... 7
5.
Aansturing ...................................................................................................... 8
6.
Partners ......................................................................................................... 9
7.
Resultaat werkplan 2012-2013 .........................................................................10
8.
Speerpunten voor het werkplan 2014-april 2015 ................................................11
9.
Planning ........................................................................................................14
10. Budget en besteding .......................................................................................15 11. Borging .........................................................................................................16 Bijlage 1 ..............................................................................................................17 Bijlage 2 ..............................................................................................................18
2
1.
Aanleiding voor het project
In 2012 is in de regio Brabant Noord gestart met een project voor de regionale aanpak van ouderenmishandeling (RAO). De aanleiding voor dit project ligt bij de landelijke overheid. Sinds 2002 zet de landelijke overheid in op de aanpak van huiselijk geweld in al zijn vormen, inclusief ouderenmishandeling. Sinds 2010 geeft de landelijke overheid expliciet aandacht aan ouderenmishandeling en maakt daarvoor middelen vrij. Die middelen zijn aan gemeenten toegekend. Daarnaast zijn de 20 gemeenten in de regio Brabant Noord actief in de aanpak van huiselijk geweld en ouderenmishandeling vormt daar een onderdeel van. Dat heeft geleid tot het eerste werkplan van het project RAO, werkplan 2012-2013 en tot het vervolg werkplan 2014-april 2015 dat nu voor ligt. In de laatste maanden van dit werkplan zal de nadruk vooral liggen op borging van de aanpak van ouderenmishandeling. De resultaten van de speerpunten worden gemonitord en uitgerold in de regio met als doel een permanente inbedding van het onderwerp ouderenmishandeling binnen organisaties en gemeenten. De regio Brabant Noord bestaat uit de volgende 20 gemeenten: Bernheze, Boekel, Boxmeer, Boxtel, Cuijk, Grave, Haaren, Heusden, Landerd, Maasdonk, Mill en Sint Hubert, Oss, Schijndel, ’s-Hertogenbosch, Sint Anthonis, Sint Michielsgestel, Sint Oedenrode, Uden, Veghel en Vught. 1.1
Landelijk kader
Ouderenmishandeling is een van de vormen van huiselijk geweld en daarmee een ernstig probleem. Sinds 2002 zet de rijksoverheid sterk in op de aanpak van huiselijk geweld. Dit begon met de publicatie van ’ Privé geweld, publieke zaak’, gevolgd door de publicatie van ‘ De volgende fase’ in 2008. Deze inzet heeft o.m. geleid tot het opzetten van de steunpunten huiselijk geweld en de invoering van de Wet tijdelijk huisverbod in 2009 en de Wet verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling op 1 juli 2013. Daarnaast is ingezet op projecten voor specifieke groepen zoals de regionale aanpak kindermishandeling en de aanpak van ouderenmishandeling. In 2011 is de aandacht voor ouderenmishandeling uitgewerkt in het actieplan ‘ Ouderen in veilige handen’. In dit plan heeft het ministerie van Volksgezondheid, welzijn en sport (VWS) tien actiepunten benoemd waaraan zij in de periode 2011 tot en met juni 2015 aandacht aan wil besteden om ouderenmishandeling beter aan te pakken. In bijlage 1 staan de actiepunten uitgebreid beschreven. De Wet verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling In de wet wordt ouderenmishandeling expliciet genoemd als een van de vormen van huiselijk geweld. De wet verplicht organisaties en zelfstandigen een stappenplan te implementeren zodat zij weten hoe te handelen bij vermoedens van huiselijk geweld en kindermishandeling. Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) Ook zijn er ontwikkelingen die van belang zijn voor de ouderenzorg en de rol van gemeenten daarbij. Het gaat daarbij om de vernieuwing van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) waarin de transitie van een aantal functies van de Awbz, van de nieuwe Wet op de jeugdzorg en de Participatiewet verwerkt zijn. Op dit moment is nog niet duidelijk hoe de nieuwe wet er precies uit gaat zien. Wel is duidelijk dat ‘voorkomen en bestrijden van huiselijk geweld’ (inclusief ouderenmishandeling) expliciet wordt genoemd als onderdeel van een van de drie doelen die de negen prestatievelden zullen vervangen. Regiovisie Vanaf 2015 worden gemeenten verantwoordelijk voor het ketenbreed aanpakken van geweld in huiselijke kring. Dat betreft preventie, opvang, herstel en nazorg. Gemeenten moeten regionaal afspraken maken over de besteding van de middelen die het rijk
3
beschikbaar stelt aan de centrumgemeenten. Een regioaanpak zorgt ervoor dat essentiële onderdelen stevig worden verankerd in alle gemeenten. De opdracht om elke vier jaar een breed gedragen regiovisie te maken is aan de gemeenten gegeven in de Kamerbrief van de staatssecretaris van VWS van 14 december 2011. Toekomst De verwachting is dat het probleem ontspoorde mantelzorg en ouderenmishandeling in de toekomst zal toenemen door het toenemende aantal ouderen en de langere levensverwachting van ouderen (dubbele vergrijzing). Ouderen blijven langer thuis wonen, hierdoor kunnen zij langer zelfstandig blijven en de regie over hun eigen leven houden. Echter door de bezuinigingen in de zorg- en welzijnssector wordt een steeds groter beroep gedaan op mantelzorgers. Dit vergroot de kans op overbelasting en daardoor een groter risico op ontspoorde mantelzorg en ouderenmishandeling. Aan gemeenten de taak om aandacht te hebben voor de ontwikkelingen en de zorg voor ouderen goed te regelen. Middelen In mei 2011 heeft het ministerie van VWS €5 miljoen toegevoegd aan de decentralisatie uitkering vrouwenopvang voor de aanpak van ouderenmishandeling. Voor de regio Brabant Noord betekende dat €186.000,-. Hiermee is de start van het project Regionale aanpak ouderenmishandeling (RAO) gefinancierd (besloten in het bestuurlijk overleg huiselijk geweld en kindermishandeling van 24 november 2011). De toenmalige staatssecretaris van VWS gaf in haar beleidsbrief ‘Aanpak van geweld in afhankelijkheidsrelaties’ van 14 december 2011 aan hoe zij het actieplan ‘Ouderen in veilige handen’ wilde financieren. Tabel 2: Financiële impuls Bron Ministerie VWS Ouderen in veilige handen Ouderen in veilige handen Ouderen in veilige handen
Middelen (landelijk) € 5 miljoen € 7 miljoen
Brabant Noord € 186.000 € 250.000
Periode
€ 7 miljoen
€ 250.000
2013
€ 7 miljoen
€ 250.000
2014
2011 2012
1.2 Regionaal kader Het bestuurlijk overleg huiselijk geweld en kindermishandeling van 21 november 2013 heeft opdracht gegeven tot het opstellen van een vervolg werkplan regionale aanpak ouderenmishandeling 2014-april 2015. In dit werkplan worden de speerpunten verwerkt zoals die zijn besproken in het bestuurlijk overleg. Dit werkplan zal aan het bestuurlijk overleg in maart 2014 worden voorgelegd. Regiovisie Brabant Noord De regiovisie Brabant Noord wordt voor de periode 2015-2018 vastgesteld. Na twee jaar vindt tussentijdse evaluatie plaats. De ontwikkeling van de regiovisie wordt zoveel mogelijk afgestemd met de ontwikkeling van het AMHK (Advies- en Meldpunt Huiselijk geweld en Kindermishandeling) en de implementatie van de Wet verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling. Bovendien wordt borging van de regiovisie in de Transitie Jeugdzorg en de Transitie AWBZ gerealiseerd. In de regiovisie kunnen doelgroepen worden onderscheiden waarvoor specifieke afspraken/voorzieningen kunnen gelden, ouderenmishandeling kan daaronder vallen.
4
2.
Cijfers
2.1 Landelijk Volgens de cijfers die het ministerie van VWS hanteert heeft 1 op de 20 ouderen te maken met een of meer vormen van ouderenmishandeling, naar schatting gaat het om 200.000 ouderen die jaarlijks slachtoffer worden van ouderenmishandeling. Naar schatting worden 30.000 ouderen jaarlijks slachtoffer van financiële uitbuiting. Het aantal meldingen van ouderenmishandeling blijft echter sterk achter. Politiecijfers uit 2008 spreken over 1085 incidenten van huiselijk geweld bij mensen van 66 jaar en ouder. Het landelijk platform bestrijding ouderenmishandeling (lpbo) inventariseert jaarlijks de meldingen die bij de steunpunten huiselijk geweld in het land geregistreerd worden. In 2011 waren er 994 meldingen geregistreerd, in 2012 ging het om 1027 meldingen. In 70% van de meldingen was sprake van een vrouwelijk slachtoffer, in 30% was het slachtoffer een man. Psychische mishandeling kwam het meeste voor: 35%, lichamelijke mishandeling: 28%, financiële uitbuiting: 20%, schending van rechten: 8%, verwaarlozing: 5%, seksueel geweld: 2%. Bij de meldingen komt duidelijk naar voren dat er vaak sprake is van meer vormen die een rol spelen. 2.2 Regionaal In 2009 heeft de GGD Hart voor Brabant(HvB) een ‘ Gezondheidsmonitor Ouderen (65 plus) en Volwassenen in Midden-Brabant en Brabant-Noord (het hele werkgebied) onder zelfstandig wonende ouderen uitgevoerd. De vraagstelling luidde in dat onderzoek ‘ Bent u ooit slachtoffer geweest van huiselijk geweld’. 3% van de ondervraagden gaf aan ooit het slachtoffer te zijn geweest van huiselijk geweld. In de enquête is gevraagd naar psychisch of emotioneel geweld, lichamelijk geweld, ongewenste seksuele toenadering en naar seksueel misbruikt. Ook is gevraagd naar de familiale relatie van het slachtoffer met de pleger. Er is niet gevraagd naar ontspoorde mantelzorg of financiële uitbuiting. In 2012 is de enquête opnieuw uitgevoerd met dezelfde vraagstelling. Opnieuw gaf 3% van de ondervraagden aan ooit slachtoffer van huiselijk geweld te zijn geweest. In het werkgebied van de GGD HvB (Midden-Brabant en Brabant-Noord) ging het in september 2012(uitzetten van de enquête) om 168.429 zelfstandig wonende 65- plussers. Dat betekent dat het voor beide regio’s samen gaat om ruim 5400 65-plussers die ooit slachtoffer zijn geweest van huiselijk geweld. Politie Bij de politie kwamen in 2012 24 aangiftes binnen waarbij het slachtoffer 65 plus was. In 2013 ging het om 28 aangiftes waarbij het slachtoffer 65 plus was. Steunpunt huiselijk geweld Op 1 juli 2013 is de Wet verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling in werking getreden. Vanaf deze datum is een toename te zien in de adviesvragen en meldingen bij het SHG. In totaal waren er in 2013 68 dossiers (adviesvragen/meldingen) waarin sprake was van ouderenmishandeling, Particulieren waren in 29 casussen de adviesvrager/melder. Niet in alle gevallen is het geslacht van het slachtoffer, de vorm van ouderenmishandeling en de relatie tussen slachtoffer en pleger terug te vinden in de registratie. In 36 casussen was sprake van geestelijke mishandeling, in 4 casussen lichamelijke mishandeling. Financiële uitbuiting kwam 12 keer voor, schending van rechten 5 keer, verwaarlozing 3 keer en seksueel misbruik werd 1 keer geregistreerd. Niet in alle casussen is de relatie pleger slachtoffer geregistreerd. Waar dat wel is gedaan kwamen de volgende gegevens naar voren: In 16 casussen was een meerderjarig kind de pleger, In 12 casussen was de (ex-)partner de pleger, in 8 situaties was een huisvriend(in) de pleger en in 2 situaties was een overig familielid de pleger.
5
3.
Definities
Landelijk gehanteerde definities. Geweld in huiselijke kring (inclusief kindermishandeling): “geweld dat door iemand uit de privé kring van het slachtoffer wordt gepleegd”. Met de ‘ huiselijke kring’ worden (ex-) partners, ouders of verzorgers, vriend(in), gezinsen familieleden en (huis)vrienden bedoeld. Het woord huiselijk verwijst niet naar de plaats van het geweld maar naar de relatie tussen pleger en slachtoffer. Geweld in afhankelijkheidsrelaties. Het geweld kan zowel gepleegd worden in huiselijk kring als in een relatie tussen professional en cliënt. In de regio is het voor de regiovisie een bespreekpunt of de aanpak zich beperkt tot geweld in huiselijke kring of uitgebreid wordt tot geweld in afhankelijkheidsrelaties. Ouderenmishandeling: “het handelen of het nalaten van handelen van al degenen die in een terugkerende persoonlijke of professionele relatie met de oudere (iemand van 65 jaar of ouder) staan, waardoor de oudere persoon lichamelijke en/of psychische en/of materiële schade lijdt en waarbij van de kant van de oudere sprake is van een vorm van gedeeltelijke of volledige afhankelijkheid”. Mantelzorg: mantelzorg is zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt gegeven aan een hulpbehoevende door één of meerdere leden van diens directe omgeving, waarbij de zorgverlening direct voortvloeit uit de sociale relatie. Ontspoorde zorg:‘ mantelzorg die door overbelasting de grens van goede zorg overschrijdt’.
6
4.
Doelstelling
Met dit project worden twee doelen nagestreefd. Aan de ene kant een procesmatig doel en aan de andere kant een inhoudelijk doel. 1. Procesmatig doel: Permanente aandacht voor het onderwerp van ouderenmishandeling realiseren. De middelen van het ministerie van VWS worden ingezet voor dit kortdurende, specifieke project. Na afloop van dit project is een permanente inbedding van de aanpak ouderenmishandeling binnen de bredere aanpak van huiselijk geweld gerealiseerd. Na afloop van dit project is een permanente inbedding van de aanpak van ouderenmishandeling gerealiseerd bij gemeenten vanuit de Wet Publieke Gezondheid (WPG) en Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO) 2. Inhoudelijk doel: Voorkomen van ouderenmishandeling en zo snel mogelijk stoppen. Drie manieren worden gehanteerd om dit doel te bereiken: Kennis over ontspoorde mantelzorg en ouderenmishandeling verspreiden onder de doelgroep (ouderen en hun directe sociale omgeving) en professionals die met ouderen werken verbeteren. De keten (preventie, vroegsignalering/melding, interventie en nazorg)rondom ouderen versterken, zodat wanneer ontspoorde mantelzorg of ouderenmishandeling zich toch voordoet, men weet hoe te handelen en welke partners te betrekken. Bevorderen van deskundigheid bij professionals bij het werken met de Wet meldcode.
7
5.
Aansturing
Ouderenmishandeling is een van de verschijningsvormen van huiselijk geweld. De aansturing van het project vindt dan ook plaats binnen de regionale aansturing van huiselijk geweld. Deze aansturing ziet er als volgt uit. Bestuurlijk overleg huiselijk geweld en kindermishandeling (BO HG & KM). Aan het BO HG & KM nemen de bestuurders met huiselijk geweld in hun portefeuille van de 20 gemeenten van Brabant Noord deel. Aan de Regiegroep huiselijk geweld & kindermishandeling (HG & KM) nemen de vertegenwoordigers deel van alle partijen die betrokken zijn bij de aanpak van huiselijk geweld. Het gaat om het Steunpunt huiselijk geweld (SHG), Algemeen maatschappelijk werk (AMW), Jeugdgezondheidszorg (JGZ), Ouderenzorg (OZ), Gehandicaptenzorg (GZ), politie, Maatschappelijke opvang (MO), Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ), Verslavingszorg (VZ), Bureau jeugdzorg (BJZ), Jeugdzorg (JZ) en gemeenten. In de Regiegroep HG & KM wordt informatie gedeeld en adviezen gegeven over de ontwikkeling van de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling in de regio. Op advies van de Regiegroep HG & KM zijn twee werkgroepen geformeerd die meedenken over de uitwerking van de speerpunten van de regionale aanpak ouderenmishandeling in concrete acties. De werkgroepen scholing en voorlichting en registratie blijven ook in 2014 actief. Projectleider De projectleider RAO doet in de regiegroep HG & KM verslag van de voortgang van het project en ontvangt input van relevante partijen. In het BO HG & KM doet de projectleider verslag van de behaalde resultaten en doet aanbevelingen voor het vervolg van het project. In Figuur 1: Aansturing regionale aanpak huiselijk geweld (waaronder RAO) wordt de structuur schematisch weergegeven. Figuur 1: Aansturing regionale aanpak huiselijk geweld (waaronder RAO) Bestuurlijk Overleg Huiselijk Geweld & Kindermishandeling
Regiegroep Huiselijk Geweld & Kindermishandeling SHG
AMW
GGZ
BJZ
JGZ
Politie
VZ
JZ
OZ
MO
Gemeenten
GZ
Projectleider
Werkgroep Registratie Werkgroep Scholing en Voorlichting
8
6.
Partners
Een project als dit kan niet worden vormgegeven zonder steun en deelname van een groot aantal partners. Deelnemers uit de hieronder genoemde sectoren laten vanuit hun expertise hun licht schijnen op de aanpak van ontspoorde mantelzorg en ouderenmishandeling. Een speciale rol is hierbij weggelegd voor het SHG. Zij zijn voor inwoners en professionals in de regio het eerste aanspreekpunt voor vragen en advies over situaties van huiselijk geweld. Ook voert het SHG procesregie en coördineert zij de hulpverlening aan complexe casussen van huiselijk geweld, inclusief ouderenmishandeling. Van gemeenten wordt verwacht dat zij de organisaties binnen hun grenzen aansporen om (naar hun mogelijkheden) deel te nemen aan het project RAO en dat zij beleid maken op de aanpak van ouderenmishandeling. In de nieuwe Wmo wordt gesproken over het stellen van kwaliteitseisen door gemeenten aan organisaties. Een van de kwaliteitseisen is de toepassing van de Wet verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling. Partners in het project: Belangenorganisaties van en voor ouderen Ziekenhuizen Huisartsen Welzijnsorganisaties Steunpunt Huiselijk Geweld Thuiszorg Verpleeg- en verzorgingshuizen Algemeen Maatschappelijk Werk Politie Maatschappelijke Opvang Geestelijke gezondheidszorg Verslavingszorg Gemeenten Deze partners nemen deel aan twee werkgroepen: scholing en voorlichting en registratie en brengen in de werkgroepen informatie in over hoe zij de aanpak van ouderenmishandeling nu organiseren en hoe er gebruik gemaakt kan worden van elkaars informatie en expertise. Ook brengen partners in op welke onderdelen in de aanpak van ouderenmishandeling hiaten zitten die binnen het project RAO aangepakt kunnen worden. De speerpunten die verderop in dit document genoemd worden zijn in de verschillende werkgroepen met de partners besproken. Op deze manier kunnen de speerpunten effectief worden ingevuld. Partners zijn ook betrokken bij de uitvoering van de speerpunten.
9
7.
Resultaat werkplan 2012-2013
Hieronder wordt weergegeven wat het resultaat is van de speerpunten en onderzoekspunten die zijn opgenomen in het werkplan 2012-2013. Per speerpunt worden de resultaten benoemd. Deze stand van zaken is tevens de basis voor de speerpunten die zijn opgenomen in het werkplan 2014-april 2015. In de tabel hieronder worden de resultaten kort weergegeven. In bijlage 2 worden de resultaten verder toegelicht. Speerpunten werkplan 2012-2013 1. Ouderen en hun omgeving informeren 2. Professionals en vrijwilligers scholen
3. registratie
4. Rol van de politie
Onderzoekspunten 1. Gebruik van een risicotaxatieinstrument (RITI) 2. Meldingen van ouderenmishandeling
3. Huisverbod en ouderenmishandeling
4. Financiële uitbuiting
Resultaat Op ruim schaal invulling aan gegeven. Samenwerking met KBO Ruim 1200 cursisten (signaleerders)geschoold door trainerspool met trainers uit diverse organisaties Drie organisaties hebben de basisgegevens genoteerd van casussen in hun eigen organisatie die niet gemeld worden bij het SHG. Afgehandeld. In een document zijn gemaakte afspraken tussen politie en SHG vastgelegd. Zes organisaties zijn begonnen aan een proef met het gebruik van het RITI Meldingen van ouderenmishandeling worden opgepakt door het steunpunt. Afgehandeld. Er is een document over dit onderwerp gemaakt met daarin ook de procedure voor spoedindicatie opgenomen. De regio, in het bijzonder de centrumgemeente, is een van de zeven landelijke pilots voor de aanpak van financiële uitbuiting.
Vervolg werkplan 2014-april 2015 Ook een belangrijk speerpunt in 2014 Vervolgscholing voor professionals die stap 2 van de Meldcode uitvoeren. En scholing voor hulpverleners De registratie loopt door, ook bij andere organisaties. En levert inzicht in het aantal casussen in de organisaties. N.v.t.
De ervaringen van de organisaties met het RITI worden geanalyseerd en verder geïmplementeerd. Analyse van de meldingen vindt plaats in combinatie met de analyse van de registratie gegevens. N.v.t.
De pilot wordt eind 2014 afgerond. Resultaten worden met de regiogemeenten en organisaties gedeeld.
10
8.
Speerpunten voor het werkplan 2014-april 2015
Een groot aantal van de speerpunten in het werkplan komt voort uit speerpunten die al in het werkplan 2012-2013 speerpunt waren. De meeste van deze speerpunten zijn langlopend. Daardoor is het mogelijk de thema’s stevig te verankeren. In het BO HG&KM van 21 november is ingestemd met de speerpunten als basis voor het werkplan 2014-april 2015. Speerpunt 1 Ouderen en hun sociale omgeving informeren over ontspoorde mantelzorg en ouderenmishandeling. Dit was een speerpunt in het werkplan 2012-2013 en is ook in 2014 belangrijk. Het is een doorlopend speerpunt, zowel vanuit het steunpunt huiselijk geweld als vanuit RAO. Door het scholingsaanbod dat in 2013 is gestart komen er meer vragen naar voorlichting over ouderenmishandeling en de rol van het steunpunt huiselijk geweld. De Wet meldcode maakt organisaties ook bewust van hun taak en ook dit levert meer vragen naar voorlichting op. Daarnaast is het effect van de overheidscampagne over ouderenmishandeling merkbaar: meer vragen naar voorlichting, met name voor vrijwilligers. Speerpunt 2 Scholing professionals. Als vervolg op de scholing in 2013 (voor medewerkers in de thuiszorg en vrijwilligers in de ouderenzorg, stap 1 van de meldcode) wordt in 2014 deskundigheidsbevordering aangeboden aan aandachtsfunctionarissen ouderenmishandeling, coördinatoren en leidinggevenden. Het gaat om de groep die in het stappenplan van de Wet meldcode stap 2 uitvoert. De mensen bij wie de signaleerders uit stap 1 terecht komen als zij signalen zien die die kunnen duiden op ouderenmishandeling. De doelgroep zal minder omvangrijk zijn dan de doelgroep voor wie de eerste scholing bedoeld is. De training wordt op dezelfde manier ingevuld als die in 2013: ook gegeven door trainers uit diverse organisaties uit de regio en door trainers van het steunpunt huiselijk geweld en wordt aangeboden in de periode maart-oktober. Daarnaast wordt in de tweede helft van 2014/eerste helft 2015 deskundigheidsbevordering aangeboden aan hulpverleners, stap 4 van de meldcode. Speerpunt 3 Registratie In de loop van 2014 worden de resultaten zichtbaar van de registratie die halverwege 2013 is gestart zichtbaar. Het gaat om registraties in de fase van stap 2 van de meldcode. Deze registratie geeft inzicht in het aantal casussen ouderenmishandeling binnen de organisaties. De meest casussen pakken de organisaties zelf op, organiseren zelf hulp en melden niet bij het SHG. De geregistreerde casussen worden geanalyseerd, welke vormen van ouderenmishandeling komen het meest voor, welke relaties zien we in de casussen, hoe worden de casussen opgepakt, welke casussen worden uiteindelijk toch gemeld bij het SHG? Hiermee wordt ook invulling gegeven aan onderzoekspunt 2 in het werkplan 2012-2013. Als de registratie succesvol is (d.w.z. toegepast door organisaties en het levert ook cijfers op) wordt deze in de rest van het jaar uitgerold naar andere organisaties. Speerpunt 4 Risicotaxatieinstrument (RITI) In de tweede helft van 2014 vindt de evaluatie plaats van de resultaten van organisaties die het RITI in de proefperiode gebruikten. Zes organisaties zijn op verschillende tijdstippen gestart met de proef met het RITI. De evaluatie gebeurt samen met de universiteit van Brussel. Hierbij wordt ook het ministerie van VWS betrokken, zodat mogelijk het RITI landelijk wordt verspreid. Met het RITI kan stap 1 van de meldcode scherp in beeld worden gebracht. De informatie en analyse wordt tijdens en na de proefperiode uitgewisseld met de betrokken organisaties. Bij een positieve evaluatie wordt het RITI uitgerold over andere organisaties in de regio. Met het ministerie van VWS wordt bekeken of een aanpassing van het instrument voor bv. ziekenhuizen mogelijk is en wordt bekeken of uitrol van het instrument over het land mogelijk is. In de
11
loop van 2014 zal samen met de KBO het instrument geïntroduceerd worden bij hun vrijwillige ouderenadviseurs. Resultaten van het RITI worden vergeleken met die van de registratie. Als de registratie van de grond komt en het RITI goed gebruikt wordt dan kunnen speerpunt 3 en 4 samen goed inzicht geven in de mate waarin ouderenmishandeling in de regio Brabant Noord voorkomt en welke vormen het meest voorkomen. Speerpunt 5 Financiële uitbuiting. De pilots die in het kader van het actieplan ‘Ouderen in veilige handen’ door het ministerie van VWS worden gestart lopen tot eind 2014. In deze periode worden door diverse partners (zorg- en welzijnsorganisaties, bank, notaris )in de regio samenwerkingsvormen uitgeprobeerd, evenals vernieuwende vormen van preventie en aanpak. In de pilot is verbinding met het gemeentelijk beleid een belangrijk aandachtspunt. Tussen de zeven pilots onderling vindt uitwisseling plaats van de verschillende manieren van aanpak. De pilot in onze regio beschikt daardoor over meer interessante samenwerkingsvormen dan alleen van de eigen pilot. Belangrijk punt van aandacht is om tijdens de looptijd van de pilot regiogemeenten en de regionale organisaties te betrekken bij de ervaringen die worden opgedaan. Door de regio (gemeenten en organisaties) goed te betrekken wordt invulling gegeven aan de borging van de aanpak. Speerpunt 6 Mantelzorg In overleg met coördinatoren van de steunpunten mantelzorg worden activiteiten voor mantelzorgers ontwikkeld. Het thema ontspoorde mantelzorg en ouderenmishandeling moet volgens de coördinatoren zeker aangeboden worden aan de mantelzorgers. Het moet wel op een luchtige manier gebeuren, wil het thema aanslaan. Te denken valt aan interactief theater en bij voorkeur op een paar plaatsen in de regio. Verder is er volgens de coördinatoren behoefte aan aandacht voor het ontsporen van de mantelzorg en voor de situaties waarin mantelzorgers mishandeld worden. Het komt bijvoorbeeld voor dat door claimgedrag van de oudere de mantelzorger volledig geïsoleerd raakt van de buitenwereld. Volgens de coördinatoren is dit een belangrijk thema dat onderbelicht is en wel aandacht verdient. Werkgroepen De werkgroepen scholing en voorlichting en registratie die in 2012 zijn gestart met deelnemers uit diverse organisaties in de regio blijven in 2014 in stand. In de werkgroep scholing en voorlichting is het scholingsaanbod voor 2014 besproken. Deze werkgroepen zijn heel belangrijk om voeling te houden met de praktijk en om het onderwerp ouderenmishandeling onder de aandacht te houden. Deelnemers ervaren de uitwisseling onderling tussen de medewerkers van de verschillende organisaties als zeer waardevol. Het stimuleert om de aandacht levend te houden. Daarnaast spelen de deelnemers aan de werkgroepen een belangrijke rol bij de borging van de aanpak van ouderenmishandeling. Zij kunnen in de regio trekker worden van bepaalde thema’s. Gemeenten Alle gemeenten zijn verantwoordelijk voor de ouderengezondheidszorg. In artikel 5a van de Wet publieke gezondheid wordt het in lid 1 als volgt omschreven: Het college van burgemeester en wethouders zorg voor de uitvoering van de ouderengezondheidszorg. In de nieuwe Wmo die per 1 januari 2015 moet ingaan wordt ‘het voorkomen en bestrijden van huiselijk geweld’ (inclusief ouderenmishandeling) expliciet opgenomen. In de Gezondheidsmonitor Volwassenen en Ouderen van de GGD Hart voor Brabant (zie p.5) komt naar voren dat 1:8 mantelzorgers zich (tamelijk) zwaar belast voelt. Ook geven mantelzorgers aan dat zij niet weten waar ze naar toe kunnen voor mantelzorgondersteuning. Daarnaast is 25% van de (zelfstandig wonende) ouderen kwetsbaar. Kwetsbare ouderen vormen een risicogroep voor ontspoorde zorg en ouderenmishandeling. Doordat ouderen steeds langer thuis blijven wonen zal het beroep dat op mantelzorgers wordt gedaan steeds groter worden. Deze twee elementen
12
vergroten de kans op ontspoorde zorg en ouderenmishandeling. Mantelzorg is een onderdeel van de Wmo. Dit geeft gemeenten de mogelijkheid om beleid te maken met aandacht voor (kwetsbare) ouderen en mantelzorgers. De regiovisie huiselijk geweld en kindermishandeling die iedere regio moet hebben per 1 januari 2015 moet een visie op huiselijk geweld en kindermishandeling zijn van alle gemeenten in de regio, ouderenmishandeling maakt daar onderdeel van uit. Van belang is om de bekendheid van ouderenmishandeling en van RAO onder de regiogemeenten te vergroten. Het is een taak voor alle gemeenten om de aanpak van ouderenmishandeling te borgen door het onderwerp in hun beleid op te nemen. En om hun lokale/regionale organisaties te stimuleren invulling te (blijven) geven aan de aanpak van ouderenmishandeling. In overleg met de ambtenaren van de regiogemeenten wordt besproken wat de beste manier per regio/gemeente is om de bekendheid van RAO te vergroten.
13
9.
Planning
Scholing De scholing aan medewerkers in de thuiszorg en vrijwilligers in de ouderenzorg die in september 2013 is begonnen loopt door tot april 2014. De deskundigheidsbevordering van professionals zoals coördinatoren en aandachtsfunctionarissen start in maart/april en loopt door tot september. In september/oktober start de deskundigheidsbevordering voor hulpverleners en deze loopt door tot begin 2015. Registratie De registratie van casussen in de eigen organisatie waarbij ouderenmishandeling een rol speelt is later gestart dan gepland omdat een aantal organisaties meer tijd nodig had dan vooraf ingeschat werd. De registratie zal daardoor dus pas eind 2014, begin 2015 uitgerold kunnen worden. RITI De proef met het gebruik van het risicotaxatieinstrument (RITI) is bij de deelnemende organisaties wat later van start gegaan dan verwacht. Hierdoor zullen de resultaten pas in de tweede helft van 2014 geanalyseerd zijn. Een eventuele uitrol zal dus ook later gebeuren. Financiële uitbuiting De pilot financiële uitbuiting komt pas goed op gang begin 2014. Dit is met name het geval omdat er activiteiten verwacht worden van diverse organisaties en niet iedere organisatie kan daar meteen mee beginnen. Daardoor zijn de resultaten van de pilot mogelijk pas begin 2015 zichtbaar. 2015 Het eerste kwartaal van 2015 zal gebruikt worden om aan de hand van de speerpunten te monitoren of binnen organisaties en gemeenten het onderwerp ouderenmishandeling geborgd is en een stevige plek heeft gekregen.
14
10.
Budget en besteding
Budget Beschikbaar 2013 t/m maart 2014 €82.616 (BO 22-11-2012) €103.000 (BO 21-11-2013) Projectleider Scholing volgens plan Overige activiteiten Totaal 2013 t/m maart 2014 Overschot Beschikbaar april 2014 tot april 2015 Overschot 2013 t/m maart 2014 Extra beschikbaar (BO 20-06-2013, continuering RAO in opdracht SHG 2014) Totaal beschikbaar april 2014 tot april 2015 Projectleider Scholing volgens plan Overige activiteiten Totaal april 2014 tot april 2015 Totaal resultaat
Middelen € 185.616
Besteding
€89.603 €48.000 €17.529 €155.132 €30.484 €30.484 €110.155 €140.639
€ 73.393 €37.849 €28.945 €140.187 €452
15
11.
Borging
Omdat het project een korte looptijd heeft is borging van de resultaten en van de betrokkenheid van de organisaties van groot belang. Daar wordt aandacht aan besteed op de volgende manieren: Scholing: de trainerspool wordt gevormd door medewerkers van partners in het veld. Zij mogen een scholing binnen hun eigen organisatie verzorgen. Hierdoor hebben diverse partners een geschoolde trainer in de eigen organisatie. En kan ouderenmishandeling een vast punt worden bij de introductie van nieuwe medewerkers. Door de contacten in de werkgroepen leert men elkaar en elkaars organisatie kennen. Door het continueren van de twee werkgroepen gedurende het hele jaar kunnen uit de deelnemers trekkers voor diverse thema’s binnen ouderenmishandeling. Zij nemen op zich om collega’s te informeren en bij elkaar te brengen op hun thema. De registratie van casussen levert een beeld op van het aantal keren dat ouderenmishandeling voorkomt in de eigen organisatie en dat vormt de basis voor beleid. De registratie en het gebruik van RITI leveren een beeld op van het aantal casussen in de regio. De pilot financiële uitbuiting zorgt voor samenwerking tussen organisaties in de regio en levert nieuwe vormen van aanpak op die worden gedeeld, zowel in de regio als landelijk. Er is een grote rol bij de borging voor alle gemeenten door ouderenmishandeling in hun beleid op te nemen, organisaties te stimuleren aandacht aan het onderwerp te besteden en door organisaties te bevragen op toepassing van de Wet meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling. Om dit te realiseren is deskundigheidsbevordering bij gemeenten op het onderwerp ontspoorde zorg en ouderenmishandeling en de Wet meldcode belangrijk. Het Advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling (AMHK) dat per 1 januari 2015 van start gaat, wordt wettelijk verankerd in de nieuwe Wmo. Gemeenten dienen er op toe te zien dat er binnen het AMHK specifieke aandacht blijft voor ontspoorde zorg en ouderenmishandeling. Belangrijk is om de aandacht die door RAO is ontstaat voor ouderenmishandeling vast te houden door verankering van het onderwerp ouderenmishandeling in de regiovisie huiselijk geweld en kindermishandeling 2015-2018.
16
Bijlage 1 De 10 actiepunten van het actieplan ouderen in veilige handen. Actiepunten Preventie Handreiking voor gemeenten Project ‘Voorkomen financiële uitbuiting’ (resultaten worden verspreid via SHG en gemeenten) Gerichte voorlichting over ouderenmishandeling aan ouderen en hun sociale kring. Screening van betaald zorgpersoneel, waaronder een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG). Wetswijziging in Wet Clientenrechten Zorg (WCZ). VOG opnemen in de voorgenomen beginselenwet zorginstellingen. Toolkit vrijwilligers en ouderenmishandeling. Toolkit vrijwilligers en ouderenmishandeling. Melden van ouderenmishandeling. Meldplicht voor mishandeling gepleegd door professionals. Verplichte meldcode voor ouderenmishandeling in huiselijke kring. Richtlijn ouderenmishandeling. E-learning, training en opleiding Ontwikkelen van een training ‘ouderenmishandeling’ voor professionals. Training ‘preventie ouderenmishandeling’ voor lokale infrastructuur ouderenbeleid. Meldpunten ouderenmishandeling Bij het SHG zal een meldpunt ouderenmishandeling worden ondergebracht. Bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) komt ook een meldpunt ouderenmishandeling voor mishandeling door zorgprofessionals. Onderzoek naar samenwerking tussen SHG en IGZ. Ouderenmishandeling wordt opgenomen in de registratieregeling WMO. Hulp en ondersteuning aan slachtoffers na een melding. Inzet van ouderenmentoren. Crisisopvang voor slachtoffers van ouderenmishandeling. Ondersteuning van slachtoffers bij ontspoorde mantelzorg Spoedindicaties inzetten bij ontspoorde mantelzorg. Bevorderen van de samenwerking tussen SHG en Steunpunt Mantelzorg (SMZ). Plegeraanpak Justitiële aanpak van plegers. Intensivering van toezicht op ouderenmishandeling. Toetsingskader IGZ bij meldingen ouderenmishandeling door professionals.
17
Bijlage 2 Toelichting op resultaten werkplan 2012-2013 Speerpunt 1 Ouderen en hun sociale omgeving informeren over ontspoorde mantelzorg en ouderenmishandeling. Dit is een doorlopend speerpunt binnen het steunpunt huiselijk geweld (SHG). Ouderenmishandeling wordt in presentaties van de SHG medewerkers over huiselijk geweld altijd besproken als een van de vormen van huiselijk geweld. Daarnaast wordt er op verzoek ook voorlichting specifiek over ouderenmishandeling gegeven. In het najaar van 2013 is er (voor het eerst) twee keer voorlichting gegeven aan een groep van 35 huisartsen uit de regio. Ook is er op dit punt goede samenwerking met de Katholieke Bond van Ouderen (KBO) die weer samenwerkt met de andere ouderenbonden in de regio. Op de regionale bijeenkomsten van de KBO wordt op verzoek voorlichting gegeven over ouderenmishandeling en de rol van het steunpunt huiselijk geweld. Ook wordt er op verzoek voorlichting gegeven aan lokale afdelingen van de bond. Folders en posters zijn op ruime schaal verspreid. In dit speerpunt in het werkplan wordt ook gesproken over onderzoeken of het mogelijk is vertrouwenspersonen voor ouderen aan te stellen. Dit is niet opgepakt omdat het geen taak is van RAO om hiermee aan de slag te gaan. Dit is aan organisaties zelf. Speerpunt 2 Professionals en vrijwilligers die met ouderen werken scholen op ontspoorde mantelzorg en ouderenmishandeling. Dit speerpunt is opgepakt. Er is een trainerspool gevormd met tien trainers van organisaties uit de regio en twee trainers van het steunpunt huiselijk geweld. De doelgroep van deze scholing zijn medewerkers in de thuiszorg en vrijwilligers in de ouderenzorg die werken voor een welzijnsorganisatie. De scholing loopt van september 2013 tot en met maart 2014. Tot eind september zijn er ruim 1200 cursisten aangemeld. De verwachting is dat er nog meer aanmeldingen komen. De meeste scholingen vinden plaats in 2014 omdat organisaties vaak al in het begin van het jaar hun scholingsplan vaststellen en daardoor in 2013 geen ruimte voor scholing hebben. Speerpunt 3 Registratie en steunpunt huiselijk geweld als meldpunt. Registratie In de werkgroep registratie is gesproken over een basisgegevensset die gebruikt kan worden bij de registratie. Deze set is samengesteld op basis van de landelijk (door het lpbo) gevraagde informatie aan de steunpunten. Twaalf vertegenwoordigers van organisaties die deel namen aan de werkgroep registratie willen beginnen met de registratie. In november is de werkgroep weer bij elkaar geweest om te bespreken wat de stand van zaken betreffende de registratie is. Drie organisaties hebben daadwerkelijk in het derde kwartaal de gegevensset ingevuld. Twee organisaties hebben op basis van deze set het aantal casussen geïnventariseerd, maar niet in de gegevensset ingevuld. De andere organisaties gaan binnenkort beginnen met de registratie. Afgesproken is in februari/maart te inventariseren hoeveel casussen geregistreerd zijn. Organisaties weten dat ze in het kader van de Wet meldcode signalen moeten registreren en daar kan de basisgegevensset bij helpen. De registratie is een goed middel voor het maken van beleid op het gebied van aanpak ouderenmishandeling. Het steunpunt huiselijk geweld als meldpunt. Met het in werking treden van de Wet verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling per 1 juli 2013 is het steunpunt huiselijk geweld meldpunt
18
ouderenmishandeling geworden. Om dit vorm te geven is er een landelijk handelingsprotocol opgesteld dat door de medewerkers van het SHG wordt gevolgd. Hiermee zijn de kaders voor de verschillende taken van het meldpunt vastgesteld en hoeft geen onderzoek meer te worden gedaan naar voorschriften waaraan een meldpunt moet voldoen (zie ook onderzoekspunt 2). Speerpunt 4 Rol van de politie bij ouderenmishandeling. In een overleg tussen politie, steunpunt huiselijk geweld en RAO is besproken in welke situaties de politie een rol kan spelen bij de aanpak van ouderenmishandeling om steunpuntmedewerkers en zorg- en welzijnswerkers te ondersteunen. In dit overleg zijn afspraken gemaakt en vastgelegd zodat op het moment dat het nodig is iedereen binnen de politie kennis kan nemen van de vastgelegde afspraken. De afspraken betreffen huiselijk geweld breed, inclusief ouderenmishandeling. Het gaat om afspraken veel breder dan het bevel tot binnentreding waarover in dit speerpunt wordt gesproken. Het vastleggen heeft ook tot doel dat de SHG medewerkers weten welke route ze moeten bewandelen om de inzet van de politie te verkrijgen en aan welke voorwaarden moet zijn voldaan. Een bevel tot binnentreding zal niet vaak gevraagd worden. In dit speerpunt wordt ook gesproken over het bespreken van zorgwekkende casussen in het veiligheidshuis. De praktijk is nu dat in de dagelijkse triage alle meldingen en aangiftes van de politie worden besproken. Ook kunnen casussen van de ketenpartners worden aangemeld. Vanuit de triage kan besloten worden tot casusoverleg huiselijk geweld en indien nodig worden de veiligheidshuizen daarbij betrokken. Onderzoekspunt 1 Gebruik van screenings- of risicotaxatieinstrumenten. Dit onderzoekspunt is in volle gang. Het risicotaxatieinstrument (RITI) dat door de Vrije Universiteit van Brussel (VUB) samen met het Vlaams ondersteuningscentrum ouderenmis(be)handeling (VLOCO) is ontwikkeld is geïntroduceerd aan een aantal geïnteresseerde organisaties. Van deze organisaties hebben er vijf besloten dat ze het RITI gedurende een proefperiode van vijf maanden gaan gebruiken. Deze vijf organisaties hebben een instructiebijeenkomst door het VLOCO bijgewoond. Rond 1 oktober start de pilot. Niet voor iedere organisatie is 1 oktober haalbaar. In december heeft zich een zesde organisatie gemeld die wil gaan meedoen met de proef. Na afloop van de testperiode wordt geëvalueerd in samenwerking met de VUB. Het ministerie van VWS is geïnteresseerd in het RITI en wil het misschien adopteren in het kader van het actieplan ‘Ouderen in veilige handen’. De Katholieke Bond van Ouderen (KBO) is geïnteresseerd om het instrument in te zetten voor hun vrijwillige ouderenadviseurs. Onderzoekspunt 2 Meldingen van ouderenmishandeling. Het SHG in de rol van meldpunt ouderenmishandeling is besproken bij speerpunt 3. Ander onderdeel van dit onderzoekspunt: nader onderzoek naar de meldingen van ouderenmishandeling om met de informatie die dat oplevert beleid aan te scherpen. Dit punt is nog niet opgestart. Contact met de inspectie voor de gezondheidszorg heeft nog niet plaatsgevonden. Contact met de steunpunten mantelzorg. Met alle bekende steunpunten mantelzorg is contact geweest. In overleg en samenwerking met de steunpunten worden in 2014 activiteiten ontwikkeld voor mantelzorgers en voor de medewerkers van de steunpunten mantelzorg. Contact met het centrum voor indicatiestelling (CIZ) over spoedindicaties is geweest. Dit punt is opgepakt in samenhang met onderzoekspunt 3(huisverbod en ouderenmishandeling). Na toetsing van de insteek van het CIZ in de praktijk bij
19
(thuis)zorgorganisaties is er een document gemaakt met informatie over spoedindicaties. Deze informatie is verwerkt in een document over huisverbod en ouderenmishandeling. Dit document is beschikbaar voor de medewerkers van het SHG. Contact met organisaties waar slachtoffers in geval van een crisis naar toe kunnen is nog niet gebeurd. In het document over huisverbod en ouderenmishandeling staat een stuk over crisisopvang van ouderen. Duidelijk wordt dat er aan crisisopvang van ouderen nogal wat aspecten zitten die maken dat met crisisopvang van ouderen heel zorgvuldig moet worden omgegaan. Onderzoekspunt 3 Huisverbod en ouderenmishandeling. Er is een document gemaakt waarin inzichtelijk wordt gemaakt aan welke voorwaarden (naast de algemene voor het opleggen van een huisverbod) moet worden voldaan om een huisverbod als een geschikt instrument in te zetten bij ouderenmishandeling. Daarbij gaat het om goedkeuring voor een spoedindicatie door het CIZ. Maar ook (het ontbreken van) geschikte crisisopvang. En zicht op de betekenis van crisisopvang voor de oudere. In het document wordt duidelijk gemaakt dat bij het uit huis plaatsen van de mantelzorger vervangende/aanvullende zorg met spoed moet worden ingezet. Alleen de zorgverlenende instantie (meestal thuiszorg) kan bij het CIZ een aanvraag doen voor een spoedindicatie. In de praktijk wordt deze bijna altijd gehonoreerd. Met een thuiszorgorganisatie zijn inmiddels afspraken gemaakt over de procedure als een huisverbod is opgelegd en spoedzorg moet worden ingezet. Onderzoekspunt 4 Wils(on)bekwaamheid, bewindvoering en financiële uitbuiting. Financiële uitbuiting. De gemeente ’s-Hertogenbosch en daarmee de regio Brabant Noord is een van de zeven pilots in het land voor de aanpak van financiële uitbuiting van ouderen. Het ministerie van VWS ondersteunt deze pilots. In deze pilot wordt ingezet op verbetering van de samenwerking tussen zorg- en welzijnsorganisaties en partijen die niet vanzelfsprekend veel met ouderen werken. Denk hierbij aan banken, notarissen, woningcorporaties. Punten van aandacht zijn: preventie, signalering en aanpak van ouderenmishandeling. In deze pilot wordt gezocht naar vernieuwende manieren om financiële uitbuiting van ouderen aan te pakken. De ervaringen in de pilots worden onderling uitgewisseld. De bevindingen van de pilots worden door het ministerie van VWS na afloop van de pilotperiode verspreid over het land. De pilot loopt tot eind 2014. Wils(on)bekwaam en bewindvoering. Het adviesdocument waarover in het werkplan wordt gesproken is nog niet opgesteld.
20