BIJLAGE A: HUISVESTING De Wet kinderopvang stelt gedetailleerde eisen aan het gebouw en de binnenruimte.
1.1 VEILIGHEID Het werken met groep kleine kinderen maakt het noodzakelijk dat het materiaal en de inrichting van de groepsruimte voldoet aan de strengste veiligheidsnormen. Al ons speelmateriaal is gekeurd en van hoogwaardige kwaliteit. Het buitenverblijf is tevens bijzonder kindvriendelijk. De ruimte waar de speeltoestellen staan is afgeschermd met een hek. Onder de speeltoestellen ligt een zachte daarvoor bestemde ondervloer. De leidsters houdt altijd toezicht op de kinderen die buitenspelen. Dit kan omdat de buitenruimte zo ingericht is dat de pedagogisch medewerker vanaf één centraal punt alles kan overzien. De buitenruimte waar de dieren lopen is afgesloten met een hek. De kinderen komen hier alleen onderbegeleiding van de leidsters. De uitgang van de tuin is op slot tussen 9:00 uur en 16:00 uur evenals de groepsruimtes wanneer de leidsters binnen zijn. Regelmatig wordt de ruimte en de materialen en buitenspeelgelegenheden op veiligheid gecontroleerd. De controle wordt gedaan aan de hand van de risico inventarisatielijs van de GGD. De lijst is door smart4kids digitaal gemaakt. De leidsters zijn volledig op de hoogte van de inhoudt en handelen hier ook naar. http://www.kinderopvang.net/bibliotheek/docs/RI%20Veiligheid%20kinderdagverblijf.pdf
1.2
BRANDVEILIGHEID 1. Het gebouw moet in een brandcompartiment liggen. Voor kinderdagverblijven en voor buitenschoolse opvangcentra mag dit brandcompartiment bij nieuwbouw maximaal 1.000 m² groot zijn, voor bestaande centra geldt een maximum van 2.000 m². Voor ruimten bestemd voor slapen gelden extra eisen. Bij brand moet iedereen veilig uit zo‘n compartiment kunnen vluchten. Dit betekent dat er eisen gesteld worden aan het minimum aantal vluchtwegen, loopafstanden, vluchtroutes et cetera. 2. Elk kindercentrum (dus zowel dagverblijf als buitenschoolse opvang) dient te beschikken over een brandslanghaspel. Deze eis uit het Bouwbesluit geldt ook voor kleine kindercentra (nieuwbouw, niet bestaande bouw). 3. Ieder kindercentrum waar meer dan 10 kinderen jonger dan 12 jaar verblijven, moet beschikken over een gebruiksvergunning die door de gemeente verleend wordt. Hierin mogen alleen niet-bouwtechnische eisen staan. Het gaat dan bijvoorbeeld om brandmeldinstallaties, ontruimingsinstallaties en vluchtwegaanduidingen. Sinds 2008 zijn deze eisen landelijk geüniformeerd in het ‘Besluit brandveilig gebruik bouwwerken’, oftewel ‘Gebruiksbesluit’. 4. Deuren in een vluchtroute mogen alleen gesloten zijn als ze tijdens het vluchten, zonder gebruik van een sleutel, onmiddellijk te openen zijn over de vereiste breedte Om te voorkomen dat kinderen ongezien weglopen, kan bijvoorbeeld een knopcilinder of een grendel op een gemakkelijk bereikbare plaats worden gebruikt. Overleg met Brandweer of GGD. 5. Het Gebruiksbesluit stelt de volgende eisen aan de brandmeldinstallatie: Voor een kinderopvang voor kinderen van 0 tot 4 jaar met een gebruiksoppervlak van maximaal 200 m² en gelegen op de begane grond gelden geen eisen (tenzij er een vloer hoger dan 210 cm, bijvoorbeeld vlonder of tussenverdieping, in ligt). Voor een kinderopvang met een gebruiksoppervlak tussen 200 en 400 m² en gelegen op de
begane grond, is volledige bewaking voorgeschreven, zonder doormelding. Voor alle andere situaties, ongeacht oppervlak of aantal bouwlagen, is volledige bewaking en doormelding verplicht. Voor een kinderopvang voor kinderen van 4 tot 12 jaar is een brandmeldinstallatie met gedeeltelijke bewaking en doormelding nodig als de hoogste vloer hoger ligt dan 5 m boven het meetniveau of als het gebruiksoppervlak groter is dan 1000 m². Er kan volstaan worden met alleen niet-automatische bewaking (brandmeldinstallatie met handbediende brandmelders) als de BSO: Bestaat uit meer dan 2 verdiepingen; Bestaat uit 2 verdiepingen en het gebruiksoppervlak groter is dan 250 m²; Bestaat uit 1 bouwlaag en het gebruiksoppervlak groter is dan 500 m². Bovendien zijn automatische rookmelders vereist als een verblijfsruimte slechts op één vluchtroute is aangewezen. 6. Elk kindercentrum met een brandmeldinstallatie moet tevens een daarop aangesloten ontruimingsalarminstallatie en een ontruimingsplan hebben. De ontruimingsalarminstallatie moet voldoen aan een door burgemeester en wethouders opgesteld programma van eisen. Er moet een ontruimingsplan aanwezig zijn op een zodanige plek dat dit voor elke medewerker beschikbaar is. Hierin staan de afspraken over de bij een ontruiming te nemen maatregelen.
1.3
TOEGANKELIJKHEID 7. Een drempel in een vloer mag niet hoger zijn dan 2 cm Het ‘verblijfsgebied’ omvat alle ruimten in het gebouw met uitzondering van toiletruimte, badruimte, technische ruimte of verkeersruimte (gang, trap). Naast de ‘drempeleis’ gelden eisen m.b.t. doorgangsbreedte van deuren en gangen, en toiletten.
1.4
GELUID 8. Aan de geluidsbelasting van buiten naar binnen worden voor kindercentra geen specifieke wettelijke eisen gesteld.
1.5
VERHOGINGEN 9. Als er in een ruimte een verhoging van meer dan 100 cm hoogte is, bijvoorbeeld een speelhuis of vlonder, dan moet deze verhoging afgeschermd zijn met een balustrade/afscheiding. Bij bestaande bouw geldt deze eis bij een hoogte van meer dan 150 cm. Doel is om te voorkomen dat kinderen van de verhoging vallen. 10. De balustrade moet bij nieuwbouw minimaal 100 cm hoog zijn, bij bestaande bouw minimaal 90 cm. 11. Een opening in de balustrade bij een kindercentrum voor 0 tot 4 jarigen mag bij nieuwbouw, tot een hoogte van 70 cm, niet breder zijn dan 10 cm. Bij bestaande bouw geldt deze eis tot een hoogte van 60 cm. Bij de BSO mag een breedte van 20 cm gehanteerd worden tenzij de betreffende ruimte ook voor bezoekers bestemd is (wat vaak het geval is). Het is dus raadzaam overal uit te gaan van een openingsbreedte (spijlafstand) van maximaal 10 cm. 12. Een balustrade/afscheiding mag tussen een hoogte van 20 en 70 cm geen opstapmogelijkheid hebben. Eventuele openingen tussen vloer en onderzijde balustrade mogen maximaal 5 cm zijn. Dit voorkomt dat kinderen toch over de balustrade kunnen klimmen of er onderdoor kunnen.
1.6
VENTILATIE EN SPUIVOORZIENING 13. Alle ruimten in het gebouw moeten voldoen aan ventilatie-eisen conform het Bouwbesluit. Voor de verblijfsruimten voor kinderopvang (0-12 jaar) gelden hier specifieke eisen. De capaciteit van de ventilatie hangt samen met het beschikbaar oppervlak per gebruiker (bezettingsgraadklasse).
14. Ruimten voor kinderopvang (0-12 jaar) moeten bovendien een spuivoorziening hebben (eis geldt voor nieuwbouw). Dit betekent dat in de buitengevels beweegbare onderdelen (ramen, deuren) moeten zitten voor het snel kunnen afvoeren van sterk verontreinigde binnenlucht.
1.7
OVERIGE 15. Er moeten in het kindercentrum ten minste 2 toiletruimten zijn (hieronder vallen zowel het volwassentoilet als het kindertoilet). Een toiletruimte mag ook een gemeenschappelijke toiletruimte - met meerdere kindertoiletjes - zijn. 16. Voor nieuwbouw geldt dat er meer toiletruimten nodig zijn naarmate het gebouw groter is en er meer personen verblijven. Exacte eisen zijn te vinden in het Bouwbesluit. 17. Voor bestaande bouw geldt dat wanneer het totale gebruiksoppervlak groter is dan 600 m², er per 225 m² ten minste 1 toiletruimte moet zijn. 18. Op transparante deuren moet op ooghoogte een duidelijke markering aangebracht worden. Dit is een arbo-eis: het gaat hier dus om ooghoogte van volwassenen. 19. Een kindercentrum moet een fietsenstalling hebben met een oppervlak van ten minste 2% van het totale gebruiksoppervlak, met een minimumoppervlak van 2 m². Deze eis geldt voor nieuwbouw. 20. Vuilnis moet zodanig worden opgeslagen dat het geen ongedierte aantrekt of stankoverlast veroorzaakt. De gemeente stelt hieraan eisen in het kader van de Wet Milieubeheer; vraag daar naar de nadere eisen. 21. Voor de gehele accommodatie geldt dat het kindercentrum jaarlijks een Risico-inventarisatie Veiligheid en Gezondheid uitvoert. 22. Nieuwbouw: voor ruimten voor spelactiviteiten geldt als eis dat er minimaal 0,5 m² per ruimte daglichtoppervlak moet zijn, en voor het verblijfsgebied (meerdere ruimten met dezelfde functie) moet het daglichtoppervlak ten minste 5% van het vloeroppervlak zijn. 23. Bestaande bouw: voor ruimten voor spelactiviteiten geldt als eis dat er minimaal 0,5 m² per ruimte daglichtoppervlak moet zijn.
1.8
SPEELRUIMTE KDV 1.8.1
Algemeen
24. Per kind is minimaal 3,5 m² bruto oppervlakte in de groepsruimte beschikbaar, waaronder mede begrepen passend voor spelactiviteiten ingerichte ruimtes buiten de groepsruimte. Bij smart4kids hebben we 100 m2 waarin 3 stamgroepen zijn en daarbij een speellokaal van 30 m2. 25. Een ruimte die door de brandweer of bouw- en woningtoezicht op grond van de inhoud niet als ‘verblijfsruimte’ is bestempeld, mag niet meegerekend worden in de oppervlakteberekening van de groepsruimte per kind. Een sanitaire ruimte is geen speelruimte en het oppervlak van deze ruimte mag dus niet worden meegerekend. 26. Wanneer er in een groep kinderen jonger dan 2 jaar zijn, moet de verschoonruimte - de aankleedtafel - in of direct grenzend aan de leefruimte zijn. In de babygroep is een verschoontafel aanwezig. In de peutergroepen niet. Mocht een kind verschoont worden wat 2 jaar is kan dit worden gedaan op de babygroep. Omdat we altijd een extra paar helpen de handen op de groep hebben en de babygroep aangrenzend is aan de peutergroep zijn de kinderen nooit zonder toezicht. 27. Ruimten moeten ten minste voldoen aan de ventilatie-eisen uit het Bouwbesluit, waarbij de voorziening voor luchtverversing moet bestaan uit een component voor toevoer van verse lucht en een component voor afvoer van binnenlucht. De eisen zijn voor nieuwbouw wat strenger dan voor bestaande bouw en hangen samen met de hoeveelheid kinderen/volwassenen in relatie tot het oppervlak van de ruimte. 28. Ruimten waar kinderen verblijven (speelruimten, slaapruimten) moeten bovendien een spuivoorziening hebben. Dit betekent dat in de buitengevels beweegbare delen (ramen, deuren) moeten zitten om snel verontreinigde binnenlucht te kunnen afvoeren. Deze
spuivoorziening kan achterwege blijven als de capaciteit van de ventilatie boven een bepaalde waarde uitkomt. 29. Er moet daglicht in ruimten voor spelactiviteiten binnenkomen: het raamoppervlak moet minimaal 0,5 m² per ruimte zijn. Bij nieuwbouw geldt bovendien: voor meerdere speelruimten bij elkaar moet het totaal daglichtoppervlak ten minste 5% van het vloeroppervlak zijn. Dit is een minimale eis: meestal zal het raamoppervlak aanzienlijk groter zijn. 30. Ramen op verdiepingen moeten in ruimten waar kinderen tot 12 jaar verblijven een afscheiding hebben tot een hoogte van minimaal 85 cm boven de vloer. Er moet dus een borstwering, hekje of andere afscherming gemaakt worden bij ramen die lager dan 85 cm boven de vloer zijn geplaatst. 31. Een speelruimte moet in een nieuwbouwsituatie een minimaal oppervlak van 10 m² hebben, in bestaande bouw 8 m². 1.8.2
Brandveiligheid aankleding en inrichting
32. Aankleding in een ruimte mag geen brandgevaar opleveren. Dit is niet het geval als aankleding een navlamduur heeft van Max. 15 seconden en een nagloeiduur van Max. 60 seconden; onbrandbaar is of een ondergeschikte bijdrage aan brandgevaar levert. 33. Als een ruimte bestemd is voor het verblijven of vluchten van meer dan 50 personen moet de afstand tussen de vloer en aankleding aan het plafond ten minste 250 cm zijn, tenzij de aankleding onbrandbaar is of zich boven een deel van de vloer bevindt waar zich geen personen horen te bevinden. In ruimten bestemd voor minder personen mag de aankleding aan het plafond bij brand niet tot druppelvorming leiden. 34. Textiel, folie- of papierstroken die evenwijdig aan het plafond worden opgehangen, moeten worden onderspannen met metaaldraad op een onderlinge afstand van 35 cm of een maaswijde van 70 cm. Bovenstaande regels uit het Gebruiksbesluit hebben betrekking op de aankleding van de ruimte. Met ‘aankleding’ wordt hier bedoeld gordijnen, slingers en andere ornamenten. Meubilair valt hier niet onder. 35. Glas of spiegels tegen of onder het plafond moet van veiligheidsglas zijn of voorzien van een kruisbewapening. 1.8.3
Speeltoestellen
36. Ook een speeltoestel binnen valt onder het “Warenwetbesluit Attractie- en Speeltoestellen. 37. Speeltoestellen die nieuw worden aangeschaft moeten voorzien zijn van een certificaat van goedkeuring, waaruit blijkt dat ze voldoen aan het Warenwetbesluit Attractie- en Speeltoestellen. 38. Een zelfbouwtoestel moet ook voldoen aan dit Warenwetbesluit. 39. Toestellen die aangeschaft zijn voor 27 maart 1997 hoeven niet gekeurd te worden, maar het kindercentrum is zelf verantwoordelijk voor de controle op de veiligheid van het toestel. 40. De bodem onder en rondom een speeltoestel moet veilig en schokdempend zijn. Hoe schokdempend de ondergrond moet zijn hangt samen met de valhoogte. Leveranciers van speeltoestellen zijn op de hoogte van de eisen. 41. Van alle speeltoestellen moeten in een logboek de wettelijk verplichte gegevens worden bijgehouden (welke inspecties zijn verricht, welke reparaties en welk onderhoud, welke ongevallen et cetera). 1.8.4
Stoelen en tafels
42. Er moet in groepen waar baby’s verblijven een stoel of bank met rugsteun en armleuningen zijn die voldoende ondersteuning geeft bij het geven van de fles. 43. Als een medewerker langer dan 4 minuten achter elkaar met kinderen aan tafel zit, moet dit zo gebeuren dat de medewerker op volwassenhoogte kan zitten en de voeten vlak kan neerzetten.
Deze ergonomische eis geldt bijvoorbeeld voor activiteiten zoals het eten, maar ook voor spelactiviteiten die langer dan 4 minuten duren. 44. Hoge kinderstoelen moeten zo gemaakt zijn dat kinderen boven de 15 kg er zelfstandig of met begeleiding in en uit kunnen klimmen. 45. Als een medewerker op de grond zit, moet er een goede rugsteun of zitkussen zijn. 46. Stoelen, banken en tafels moeten voldoen aan de Warenwet.
1.9
BOXEN 1.9.1
Algemeen
47. Een box moet aan een hele of bijna hele zijkant toegankelijk zijn. 48. Voor boxen die in de kinderopvang worden gebruikt voor kinderen van 0 tot 4 jaar geldt sinds juli 2008 de Warenwetregeling nadere eisen kinderbedden en -boxen kinderopvang. Kinderbedden en -boxen die in de kinderopvang in gebruik zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van deze regeling en die voldoen aan de regelgeving zoals die luidde direct voor dat tijdstip, mogen daar nog worden gebruikt tot 1 januari 2016. 49. De hoogte van een box, gemeten vanaf bovenkant bodem tot aan de bovenrand, moet minimaal 60 cm zijn. Bij een verstelbare bodem is de afstand tussen de bodem in de hoogste positie en de bovenrand minimaal 30 cm. De vergrendeling van een toegang tot de box is zodanig dat twee handelingen verricht moeten worden of er twee aparte vergrendelingen zijn, zodat een kind de box niet zelf kan openen of sluiten. Ook verder voldoet de box aan de wettelijke eisen van de Warenwetregeling. 1.9.2
Lage box
50. Voor baby's tot een gewicht van 8 kg mag een standaard box worden gebruikt met een verhoogde bodem (afstand van boxbodem tot vloer: ongeveer 45 cm). 51. Aan de toegangszijde moet er minimaal 60 cm vrije werkruimte zijn. 1.9.3
Hoge box
52. Voor baby’s die zwaarder zijn dan 8 kg moet een hoge box worden gebruikt. De hoogte van de boxbodem ligt tussen 85 en 100 cm boven de vloer. 53. Een box mag maximaal 90 cm diep zijn, als hij aan één kant te openen is. 54. Een box mag maximaal 160 cm diep zijn, als hij aan twee tegenoverliggende kanten te openen is. 55. De box moet zo uitgevoerd zijn dat een medewerker ongehinderd bij het kind kan komen. Een dwarsbalk boven de boxtoegang moet op een hoogte van tenminste 180 cm liggen. 56. Aan de toegangszijde moet er minimaal 80 cm vrije werkruimte zijn. Er is dan voldoende ruimte om de kinderen in de box te leggen en ze eruit te halen. 1.9.4
Aankleedtafel/aanrecht
57. Als in dezelfde ruimte er een aankleedtafel en een aanrecht staan, dan moeten deze zodanig van elkaar gescheiden zijn dat de verschillende werkvlakken niet met elkaar in aanraking komen. Ook dient gebruikgemaakt te worden van verschillende kranen.
1.10
SLAAPRUIMTE (groepsruimte, activiteitenruimte, andere speelruimte) 1.10.1 Algemeen 58. Voor kinderen tot anderhalf jaar is er een afzonderlijke slaapruimte. De slaapruimte is ingericht in overeenstemming met het aantal op te vangen kinderen. 59. Een slaapruimte moet bij nieuwbouw minimaal een oppervlak van 5 m² hebben, in bestaande bouw 4 m². 60. De slaapruimte moet in een subbrandcompartiment liggen. Dit subbrandcompartiment ligt altijd in een brandcompartiment. Het subbrandcompartiment waarbinnen de slaapruimte(n) ligt is bestemd voor niet meer dan 40 personen en heeft een gebruiksoppervlakte van niet meer dan 200 m². De volgens NEN 6068 bepaalde weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag van een subbrandcompartiment naar een besloten ruimte in het brandcompartiment is niet lager dan 30 minuten. Dit houdt in dat voor wanden en deuren naar ruimte(n) buiten het subbrandcompartiment een brandwerendheidseis geldt van 30 minuten. Bovendien dat: deuren tussen subbrandcompartiment en andere ruimten zelfsluitend moeten zijn. Bij de toegang van het subbrandcompartiment moeten ten minste 2 rookvrije vluchtroutes beginnen (of als er twee toegangen zijn, bij elke toegang 61. De slaapruimte moet ten minste voldoen aan de ventilatie-eisen uit het Bouwbesluit, waarbij de voorziening voor luchtverversing moet bestaan uit een component voor toevoer van verse lucht en een component voor afvoer van binnenlucht. De eisen zijn voor nieuwbouw wat strenger dan voor bestaande bouw en hangen samen met de hoeveel kinderen in relatie tot het oppervlak van de ruimte. 62. Ook slaapruimten moeten bovendien een spuivoorziening hebben. Dit betekent dat in de buitengevels beweegbare delen (ramen, deuren) moeten zitten om snel verontreinigde binnenlucht te kunnen afvoeren. Deze spuivoorziening kan achterwege blijven als de capaciteit van de ventilatie boven een bepaalde waarde uitkomt. 1.10.2 Bedden (algemeen) 63. Voor kinderbedden die in de kinderopvang worden gebruikt voor kinderen van 0 tot 4 jaar geldt sinds juli 2008 de Warenwetregeling nadere eisen kinderbedden en -boxen kinderopvang. Kinderbedden en -boxen die in de kinderopvang in gebruik zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van deze regeling en die voldoen aan de regelgeving zoals die luidde direct voor dat tijdstip, mogen daar nog worden gebruikt tot 1 januari 2016. 64. Kinderbedden waar de bodem hoger dan 20 cm boven de vloer ligt moeten zijn voorzien van een uitvalbeveiliging. De hoogte van de zijkanten van een bed met uitvalbeveiliging bedraagt minimaal 60 cm vanaf de bedbodem. Als de bodem meer dan 90 cm boven de vloer ligt moet het bed zodanig zijn geconstrueerd dat een kind niet over de zijde kan klimmen. Er mag geen ruimte kunnen ontstaan tussen de bedbodem en de zijkanten van het bed. Tussen het onderen bovenbed dient een vrije hoogte te zijn van minimaal 68 cm, evenals tussen een eventueel aanwezig dakje en het bovenbed. De vergrendeling van een toegang tot het bed (zie hierna: ergonomische eisen) is zodanig dat twee handelingen verricht moeten worden of er twee aparte vergrendelingen zijn, zodat een kind het bed niet kan openen of sluiten. Ook overigens voldoet het bed aan de wettelijke eisen van het Warenwetbesluit kinderbedden en boxen. 65. Voor kinderen die in en uit bed getild moeten worden moet de bovenkant van de matras van een bed tussen 85 en 100 cm boven de vloer liggen. Een van de lange zijkanten van het bed moet gemakkelijk weggeschoven of weggeklapt worden. 66. Als er een dwarsbalk boven de bedtoegang is, moet deze op een hoogte van tenminste 180 cm liggen, zodat een pedagogisch medewerker makkelijk bij een kind kan komen. 67. Voor kinderen die zelfstandig in en uit bed kunnen klimmen, moet het bed zo gemaakt zijn dat kinderen er zelf zonder (of met weinig) hulp in en uit kunnen stappen: opstap van vloer of bovenste trede naar bovenkant matras is maximaal 30 cm. 68. Aan minimaal een lange zijde moet het bed bereikbaar zijn en moet er vrije werkruimte zijn. Minimaal 60 cm breed bij een laag bedje, minimaal 80 cm breed bij een bedje met verhoogt matras en bij stapelbedden. Voor het verschonen van bedden moet een voorziening aanwezig zijn zodat dit door een volwassene rechtopstaand kan gebeuren.
1.10.3 Stapelbed 69. Kinderen die in en uit bed getild moeten worden, mogen alleen in het bovenste bed van een stapelbed liggen of in een bedje waarvan de bovenkant matras tussen 85 en 100 cm boven de vloer ligt. 70. Voor kinderen die zelfstandig in en uit bed kunnen klimmen, moet er een trapje of ladder voor het bovenbed zijn. De bovenkant van het matras van het bovenste stapelbed mag maximaal 110 cm boven de vloer liggen. 71. -De trap of ladder bij een stapelbed moet zijn voorzien van een handgreep of leuning (doorlopend tot) boven de matras van het bovenste bed en voldoet ook overigens aan eisen uit de Warenwetregeling van 2008.
1.11
SANITAIR KINDEREN 1.11.1 Algemeen 72. De sanitaire ruimte mag direct aan een verblijfsruimte - zoals een groepsruimte - liggen. 73. De sanitaire ruimte voor kinderen hoeft niet voorzien te zijn van een deur; ten minste 1 toiletruimte moet wel afsluitbaar zijn. In de praktijk zal het afsluitbare toilet het volwassentoilet zijn. 74. Elementen in de sanitaire ruimte die door kinderen zelfstandig gebruikt worden - zoals toilet en handenwasgelegenheid - moeten zo zijn uitgevoerd dat kinderen ze eenvoudig en zelfstandig kunnen gebruiken. 75. Om kinderen te helpen op en rond het toilet moet er aan één kant van het toilet (voor- of zijkant) een vrije ruimte van 100 cm zijn. 1.11.2 Aankleedtafels 76. Aankleedtafels moeten in of aan de leefruimte staan. 77. De werkhoogte van een aankleedtafel moet verstelbaar zijn zodat elke medewerker een kind op volwassen hoogte kan verschonen. Deze werkhoogte kan - inclusief aankleedkussen minimaal variëren tussen 85 en 105 cm in stappen van maximaal 5 cm 78. De afmeting van de verschoonplek moet zo zijn dat een kind zowel 'recht' als 'dwars' verschoond kan worden. Er wordt een diepte van minimaal 70 cm en een breedte van circa 90 cm geadviseerd. 79. Het blad van de aankleedtafel moet aan de voorkant minimaal 2 cm uitsteken boven het daaronder gelegen verticale vlak. 80. De plint van de aankleedtafel moet minimaal 10 cm terugliggen. 81. Vóór de aankleedtafel moet er minimaal een werkruimte van 80 cm zijn. 82. Voor kinderen die kunnen lopen, moet er een trapje zijn zodat ze zelf de aankleedtafel op en af kunnen klimmen. 83. Als een kinderdagverblijf kinderen opvangt die bijvoorbeeld door een handicap niet zelf op een aankleedtafel kunnen klimmen, mag voor kinderen boven de 15 kg alleen gebruik worden gemaakt van de aankleedtafel als er een aparte voorziening aanwezig is voor het verticale transport (bijvoorbeeld een til- lift). 84. Waterkranen bij de aankleedtafel moeten onder handbereik zijn. 85. De maximale reikwijdte naar kleding, hulpmiddelen en toiletartikelen, gemeten vanaf de voorzijde van de aankleedtafel, is 60 cm. 86. Een aankleedtafel en aanrecht in dezelfde ruimte moeten zodanig van elkaar gescheiden zijn dat de verschillende werkvlakken niet met elkaar in aanraking komen. Ook dient gebruik gemaakt te worden van verschillende kranen. Deze eis komt voort uit de hygiënecode. 1.11.3 Keuken 87. De vaatwasser moet op werkhoogte staan, als een medewerker langer dan twee uur per dag bukkend werk verricht - inclusief het in- en uitruimen van wasmachines (voorladers), wasdrogers en vaatwassers.
88. 89. 90. 91.
Een goede werkhoogte is als de onderrand van de vulopening van het apparaat zich op een hoogte tussen de 70 en 85 cm van de grond bevindt. Er moet een scheiding zijn tussen de plaats waar voedsel wordt bereid en de sanitaire ruimte waar kinderen worden verschoond. Wanden, vloeren, aanrecht en werkbanken moeten glad en goed te reinigen zijn. Ook voor de keuken moet jaarlijks een Risico-inventarisatie Veiligheid en Gezondheid worden uitgevoerd. Wasmachine en wasdroger moeten op werkhoogte staan, als een medewerker langer dan twee uur per dag bukkend werk verricht inclusief het in- en uitruimen van wasmachines (voorladers), wasdrogers en vaatwassers. Een goede werkhoogte is als de onderrand van de vulopening van het apparaat zich op een hoogte tussen de 70 en 85 cm van de grond bevindt.
1.12 PAUZERUIMTE 1.12.1 Algemeen 92. Er moet een ruimte zijn waar werknemers kunnen pauzeren. Dit kan een aparte ruimte zijn of een ruimte die hiervoor is aangewezen die op andere momenten voor andere doeleinden wordt gebruikt. De pauze ruimte bij smart4kids is de ruimte waar de BSO zit na school. Tevens is er de mogelijkheid om in het huis of in het kantoor te pauzeren.