Bijlagen 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16. 17. .
Jaar actieplan zorg Intakeformulierformulier vereniging PCO en inschrijfformulier PCO Beleid kleuterperiode Beleid/protocol versnellen Beleid doubleren Protocol individuele leerlijn/Tweede Leerweg Format ontwikkelingsperspectief Protocol Plusklas Protocol Dyslexie Toetsafspraken Overdrachtsformulier groep 1 tm 4 Kindprofiel Parnassys Overdrachtsformulier groep 5 tm 8 Kindprofiel Parnassys Protocol informatievoorziening van gescheiden ouders Meldcode huiselijk geweld Afwegen van het geweld Stroomdiagram Woordenlijst afkortingen
Bijlage 1
JAAR ACTIEPLAN ZORG. Schooljaar: 2015-2016 Actiepunten: 1. Twee maal per jaar (februari en september)coördineren van de trendanalyse. Dit agenderen op groot team vergaderingen. 2. Maandelijks kort overleg met collega ib-er Spiegel en 6 x per jaar PCO-ib netwerk. 3. Oriënteren/ invoeren op pestprotocol 4. Uitbreiden Zien 5. Uitzetten/planning van groepsbezoeken in de tijd. 6. Scholing-congresbezoek etc. 7. Volgen van de ontwikkelingen Passend Onderwijs dmv literatuur, scholing 8. School ondersteuning profiel maken en zorgbegroting opstellen 9. De laatste vernieuwingen in Parnassys volgen en doorgeven aan collega`s. 10. Intervisie over zorgleerlingen van De Sjaloom en De Spiegel.
Bijlage 2
Intakeformulier :
Naam leerling :
Datum invullen
Geboortedatum :
:
Ingevuld door :
Samenstelling gezin: bijv. Vader – Moeder – Broer (7jr.) – Leerling (4jr.) – Zus (2jr.) Mijn kind is: O O O O O O
spontaan driftig gespannen passief enthousiast een doener
O O O O O O
zelfverzekerd somber overactief rustig open een prater
O O O O O O
aandachtvragend teruggetrokken jaloers vrolijk vriendelijk introvert
O O O O O O
opgewekt verlegen angstig gehoorzaam sociaal extravert
Zo omschrijf ik mijn kind verder:
Deze talenten en interesses heeft mijn kind: Denkt u dat uw kind eraan toe is om naar school te gaan? Waarom? Hoe vindt u het zelf dat uw kind naar school gaat?
Anamnese Hoe is de zwangerschap en bevalling verlopen?
Hoe verliep de vroege ontwikkeling? (huilen, eten, rollen, kruipen, lopen, brabbelen, ziekte)
Hoe verliep de peuterperiode? (taalontwikkeling, eigen wil, omgaan met emoties, motoriek)
Hoe gaat uw kind om met nieuwe situaties? Hoe ondersteunt u uw kind hierbij? Zijn er medische bijzonderheden zoals medicijngebruik, dieet of voedselallergie bekend bij uw kind? Zo ja, welke? Zelfstandigheid en zelfredzaamheid
Kan en wil hij/zij zich zelf aan- en uitkleden? Heeft uw kind hulp nodig bij naar het toilet gaan? Zo ja, hoe pakt u dat aan? Zijn er bijzonderheden rondom de zindelijkheid? Opmerkingen:
Welbevinden
J=Ja, meestal, S=Soms, N=Nee, past niet
Mijn kind: Heeft plezier in het leven Is fit en gezond Neemt initiatieven Speelt vaak met andere kinderen
J O O O O
S O O O O
N O O O O
Gaat goed met andere kinderen om Opmerkingen:
O
O
O
Helpt vaak andere kinderen Komt voor zichzelf op Vraagt hulp als dat nodig is Vertelt spontaan over gebeurtenissen Anders:…
J O O O O
S O O O O
N O O O O
Wat maakt uw kind blij? Wat maakt uw kind boos, angstig, teruggetrokken? Hoe gaat u daarmee om? Zijn er voorwerpen (knuffels) of bezigheden waardoor hij/zij weer rustig wordt?
Betrokkenheid
J=Ja, meestal wel, S=Soms, N=Nee, past niet
Mijn kind: Kan intensief ergens mee bezig zijn Werkt of speelt geconcentreerd
J O
S O
N O
O
O
O
Is een doorzetter, ook als het niet direct lukt Opmerkingen:
O
O
O
Weet zich goed te vermaken Maakt af waar het aan begonnen is Anders:…
J O
S O
N O
O
O
O
O
O
O
Sociale ontwikkeling
J=Ja, meestal, S=Soms, N=Nee, past niet
Mijn kind: Speelt graag met andere kinderen Gaat goed met andere kinderen om Komt voor zichzelf op
J O
S O
N O
O
O
O
O
O
O
Neemt zelf initiatief om met een vriendje of vriendinnetje te spelen Vertelt spontaan over gebeurtenissen en activiteiten Opmerkingen:
O
O
O
O
O
O
J O
S O
N O
Vraagt hulp aan kinderen als dat nodig is Vraagt hulp aan volwassenen als dat nodig is Neemt de leiding in het spel (hij/zij bepaalt wat er gebeurt)
O
O
O
O
O
O
O
O
O
Anders:…
O
O
O
Helpt vaak andere kinderen
Welke voorkeur heeft uw kind t.a.v. speelkameraadjes? (oudere/jongere kinderen, speelt het liefst alleen, enz.) Welke verwachtingen heeft u m.b.t. de aansluiting en start op school? Verwacht u dat uw kind hier extra ondersteuning bij nodig heeft? Spelontwikkeling
V=Vaak, W=Wel eens, N=Nooit
Mijn kind is veel bezig met/houdt van: Rennen, fietsen, hollen Televisie kijken
V
W
N
O O
O O
O O
Bouwen met blokken, K’nex, Lego Puzzelen, denkspelletjes Computerspelletjes Knippen, plakken, kleuren Fantasiespel, rollenspel Opmerkingen:
O
O
O
O O O O
O O O O
O O O O
Gezelschapsspelletjes Liedjes zingen, naar muziek luisteren Bekijken van een prentenboek Luisteren naar een verhaal Zelf ‘technisch’ lezen Anders:… Anders:…
V
W
N
O O
O O
O O
O
O
O
O O O O
O O O O
O O O O
Durft uw kind te rennen, klimmen, klauteren, fietsen e.d.? Valt uw kind regelmatig? Speelt uw kind het liefst buiten (klauteren, klimmen ed.) of juist binnen (bijv. aan tafel met kleine blokjes/poppetjes)? Is uw kind al duidelijk links- of rechtshandig?
Taalontwikkeling
J=Ja, meestal wel, S=Soms, N=Nee, past niet
Mijn kind: Spreekt in lange zinnen (aantal woorden: …… woorden) Spreekt duidelijk
J O
S O
N O
J O
S O
N O
O
O
O
O
O
O
O
Onderzoekt en experimenteert graag Heeft een goed geheugen
Kent de betekenis van veel woorden Heeft interesse in letters en lezen Gebruikt moeilijke woorden
O
O
O
O
O
O
O
O
Is ondernemend
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
Is nieuwsgierig, stelt veel vragen Heeft oog voor detail
Heeft interesse in hoeveelheden en getallen Kan moeilijke puzzels en spelletjes maken Begrijpt wat door anderen wordt gezegd? Opmerkingen:
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
Bedenkt oplossingen, anders dan je zou verwachten Wordt door anderen verstaan/begrepen?
O
O
O
Heeft een rijke fantasie
Welke taal/talen spreekt uw kind thuis? Bijzondere gebeurtenissen Is er sprake geweest van ziekenhuisopnamen, ziekten, ongelukken? Is er sprake (geweest) van wisselingen in de gezinssamenstelling of scheiding? Mocht er sprake zijn van een scheiding, zijn er belangrijke afspraken rondom de omgangsregeling of co-ouderschap? Is er sprake geweest van overlijden van voor het kind belangrijke personen (bijvoorbeeld opa, oma, tante, oom, broertje, zusje)? Opmerkingen: Familiekenmerken Komt het volgende in de familie voor? Dyslexie Dyscalculie ADHD Autisme spectrum stoornissen (Hoog)Begaafdheid Bijzonderheden in verband met gezondheid en/of allergieën
Nee Ja, bij……………………. Nee Ja, bij…………………… Nee Ja, bij…………………… Nee Ja, bij………………….. Nee Ja, bij…………………… Nee Ja, bij…………………...
Peuterspeelzaal / kinderopvang / gastouder Heeft uw kind een peuterspeelzaal en/of kinderdagverblijf/gastouder bezocht? Nee Ja, naam peuterspeelzaal/kinderdagverblijf/gastouder: Hoe verliep de wenperiode? Hoe vond uw kind het om hier naartoe te gaan? Is/was er sprake van een VVE-traject? (Vroege Voorschoolse Educatie) Nee Ja Voeg a.u.b. het overdrachtsformulier bij als u dat al in uw bezit heeft. Onderzoek en behandeling in de voorschoolse periode Is uw kind in de voorschoolse periode (van 0 tot 4 jaar) door onderstaande deskundigen onderzocht en/of behandeld? Dimence Gespecialiseerde gezinsverzorging Logopedie Consultatieteam vroeg signalering Audiologisch centrum Fysiotherapie Orthopedagoog
Jeugdgezondheidszorg Maatschappelijke werk Psycholoog, psychiater Medisch kinderdagverblijf Specialistische arts Bureau Jeugdzorg anders nl:……………………………..
Wat was de aanleiding?
Welke behandeling(en) heeft uw kind (gehad)?
Wij ontvangen graag een onderzoeks- of behandelverslag, zodat wij zorgvuldig kunnen inschatten of uw kind extra ondersteuning nodig heeft en zo ja, welke ondersteuning dit is.
Vervolg procedure 1. Intakegesprek: Met deze informatie gaat de directeur en/of IB-er van de school indien nodig met u in gesprek over uw kind en zijn/haar onderwijsbehoeften. De gegevens worden vertrouwelijk behandeld en na inschrijving opgeslagen in het leerlingdossier van uw kind. 2. Periode van onderzoek en afweging door de school De school heeft, na aanmelding, zes tot maximaal tien weken de tijd om te onderzoeken of er nog aanvullende informatie nodig is om te kijken of uw kind extra ondersteuning nodig heeft. a. Uw kind heeft geen extra ondersteuning nodig: uw kind wordt ingeschreven. U ontvangt hiervan binnen zes weken een bericht.
b. Uw kind heeft wel extra ondersteuning nodig: de school start een nader onderzoek. Ze vraagt informatie op bij instanties die betrokken zijn (geweest) bij uw kind. Vervolgens beoordeelt de school welke extra ondersteuning nodig is en of de school dit wel/niet kan bieden. c. De extra ondersteuning kan de school zelf bieden: uw kind wordt ingeschreven. U ontvangt bericht over de onderzoeksfase en inschrijving. d. De extra ondersteuning kan de school (nog) niet bieden. De school gaat samen met u op zoek naar passend onderwijs voor uw kind. Wordt uw kind niet ingeschreven dan ontvangt u dit document retour. 3. Periode van overdracht en wennen De overdracht vanuit de voorschoolse periode gebeurt o.a. op de volgende manieren: 1. Een overdracht vanuit de peuterspeelzaal/kinderopvang/gastouder. 2. Een overdracht vanuit de GGD: consultatiebureau, jeugdverpleegkundige 3. Indien nodig een overdracht vanuit de bij 12 beschreven instanties. Wanneer u kind is ingeschreven, krijgt uw kind de gelegenheid om een aantal dagdelen te wennen op de basisschool. De leerkracht neemt hierover contact met u op. Ondertekening en verzending Graag dit formulier invullen en voorzien van ondertekening bij de directeur inleveren of per post versturen naar: CBS Sjaloom T.a.v. de heer Johan Kooijker Hoevenweg 1 7722 PM Dalfsen
Hiermee verklaart u dit formulier naar waarheid te hebben ingevuld. Tevens verklaart u alle, voor de school, belangrijke gegevens/ informatie over uw kind kenbaar te hebben gemaakt. Naam ouder/verzorger 1: Handtekening:
Naam ouder/verzorger 2: Handtekening:
Datum:
Datum:
Handtekening kind Naast de gegevens van u als ouder, zouden wij ook graag een kindtekening van uw kind ontvangen. Het is de bedoeling dat hij/zij een mens tekent.
Inschrijfformulier PCO Dalfsen e.o. Inschrijfformulier PCO Dalfsen e.o. Schoolnaam (kruis aan wat van toepassing is) □ CBS De Spiegel □ CBS Ichthus □ PCB De Regenboog □ CBS De Sjaloom □ Chr. Jenaplanschool O.S. Cazemier □ Chr. Daltonschool A. Baron van Dedem Personalia leerling
Aanvullende informatie
Achternaam:
Verklaring school: De gegevens van dit formulier zullen vertrouwelijk worden behandeld en zijn alleen ter inzage voor: de directie en teamleden van de school de inspectie van het basisonderwijs de Rijksaccountant van het Ministerie van OCW
Voornamen: Roepnaam: Andere naam hanteren*: Zo ja, welke?
Ja/Nee
Geboortedatum:
Bij het verwerken van deze gegevens houden wij ons aan de Wet Bescherming Persoonsgegevens.
Geboorteplaats:
Elke ouder heeft recht op inzage en correctie van onjuiste gegevens in het deel van de leerling administratie dat op zijn/haar kind betrekking heeft.
Burgerservicenummer (BSN) * : (Kerkelijke) Gezindte: Eerste nationaliteit*:
*Toelichting Andere naam hanteren: Bijv. in geval van (geheime) plaatsing van pleegkinderen.
Tweede nationaliteit*: Culturele achtergrond (land)*:
Burgerservicenummer (BSN): Burgerservicenummer en Onderwijsnummer zijn meestal dezelfde nummers. Het BSN-nummer van uw kind kunt u op een aantal documenten vinden: -het paspoort of het identiteitsbewijs van uw kind. -het geboortebewijs van uw kind -een afschrift van de persoonslijst die de gemeente bij de geboorte van uw kind verstrekt.
Land van herkomst t.b.v. CFI: Datum in Nederland: Land van herkomst moeder: Land van herkomst vader: VVE deelname*: Ja/Nee Zo ja, naam VVE programma: Is ingeschreven bij een andere school: Indien afkomstig van een andere school: Naam school van herkomst: Plaats school van herkomst: Volgt onderwijs sinds:
Let op: neem een document met het BSN-nummer mee of voeg een kopie toe aan dit inschrijfformulier. Ja/Nee Nationaliteit/ Cult. Achtergrond: In sommige gevallen ontvangen we hiervoor als school een vergoeding t.b.v. extra (taal-)onderwijs. VVE Deelname: Sommige kinderen hebben een programma Vooren Vroegschoolse Educatie gevolgd. Gegevens andere school: Voor een goede overdracht van de vorderingen en bijzonderheden van uw kind(eren) zoeken we
contact met de evt. vorige school. Personalia ‘Verzorger 1 en 2’ Opleiding/diploma: Op basis van de opleidingscategorie van beide ouders kunnen leerlingen ‘gewogen’ worden. Dit betekent dat we als school in sommige gevallen een vergoeding kunnen krijgen t.b.v. extra (taal-)onderwijs. Huisarts en Medisch
Gezin
Voorletter en achternaam huisarts:
Aantal kinderen in gezin:
Adres en woonplaats:
Plaats van kind in gezin:
Tandarts:
Noodnummer:
Medicijnen:
Naam:
Allergie
Eventuele opmerkingen
Producten die het kind niet mag eten: Personalia verzorger 1
Personalia verzorger 2
Achternaam:
Achternaam:
Voorletters:
Voorletters:
Geslacht:
M/V
Geslacht:
M/V
Relatie tot kind: vader/moeder/…..
Relatie tot kind: vader/moeder/…..
Geboortedatum:
Geboortedatum:
Beroep:
Beroep:
Hoogst genoten opleiding of diploma*:
Hoogst genoten opleiding of diploma*:
Diploma gehaald:
Diploma gehaald:
Ja/Nee
Ja/Nee
Indien nee, aantal jaren onderwijs binnen opleiding:
Indien nee, aantal jaren onderwijs binnen opleiding:
Schoolnaam waar diploma behaald is:
Schoolnaam waar diploma behaald is:
Jaar waarin diploma behaald is:
Jaar waarin diploma behaald is:
Werkzaam bij bedrijf:
Werkzaam bij bedrijf:
Telefoon werk:
Telefoon werk:
Telefoon mobiel:
Telefoon mobiel:
Burgerlijke staat:
Burgerlijke staat:
Straat en huisnummer:
Straat en huisnummer:
Postcode en Plaats:
Postcode en Plaats:
Telefoon thuis: Geheim?
Telefoon thuis: Geheim?
Ja/Nee
Ja/Nee
E-mailadres:
E-mailadres:
In te vullen door de school
In te vullen door de school
Opleidingscategorie weging
Opleidingscategorie weging
□ Basisonderwijs of (V)SO- ZMLK
□ Basisonderwijs of (V)SO- ZMLK
□ LBO/VBO PRO of VMBO BBL/KB
□ LBO/VBO PRO of VMBO BBL/KB
□ Overig VO en hoger
□ Overig VO en hoger
Verklaring en ondertekening ouders/verzorgers Hierbij verklaren ouders/verzorgers, dat - zij op de hoogte zijn van de inhoud van de schoolgids en daarin opgenomen klachtenregeling. - vernoemd kind niet ingeschreven staat bij een andere school. - zij de grondslag, uitgangspunten en de doelstellingen van de school onderschrijven, respecteren, zoals vastgelegd in de schoolgids. - de gegevens op dit formulier juist, volledig en naar waarheid ingevuld zijn. - zij akkoord gaan met de opname van de verstrekte gegevens in de leerlingadministratie en het aanleggen van een leerlingendossier ten behoeve van het leerlingvolgsysteem ParnasSys. Naam ouder/verzorger 1:
Naam ouder/verzorger 2:
……………………………………………………………………
……………………………………………………………………
Datum:………………………………………………………..
Datum:………………………………………………………..
Handtekening:
Handtekening:
□ Ik ga akkoord met het plaatsen van foto’s en/ of videomateriaal op in de nieuwsbrief/ de website. □ Ik word lid van de schoolvereniging PCO Dalfsen e.o. en ontvang hiervoor een apart formulier.
Beleid kleuterperiode
Bijlage 3
Inleiding Anders dan vroeger, gaat tegenwoordig elk kind vanaf zijn vierde verjaardag naar school. De kinderen komen druppelsgewijs binnen in de kleutergroep waar groep 1 en 2 bij elkaar zitten. De overgang naar groep 3 is vervolgens hard: alleen na de zomervakantie start de school met een nieuwe groep 3. Dat betekent voor de leerkracht dat ze van elk kind dat in het najaar is geboren ( oktober, november, december ) moet beoordelen of het toe is aan groep 3. Is dit als het jong is, bijna zes, of als het relatief oud is, bijna zeven? In het laatste geval blijft een kind dan bijna 3 jaar in de kleutergroep. De school kiest niet zomaar voor verlenging. De ontwikkeling per kind kan op vierjarige leeftijd zeer sterk verschillen. Voor sommige kinderen voegt een extra periode in groep 1/2 weinig toe. Terwijl voor een ander kind een periode langer kleuteren een stevige basis biedt waar het zijn hele leven wat aan heeft. Het kan zijn dat kinderen in groep 2 nog zo gericht zijn op spelen en open onderwijssituaties dat de overgang naar groep 3 te abrupt is en geen doorgaande ontwikkeling kan garanderen. Soms is er sprake van specifieke ontwikkelingsproblemen of ontwikkelingsstoornissen. Dat betekent dat de overgangsbeslissing van groep 2 naar groep 3 zeer overwogen moet worden genomen. Om te bepalen of kinderen door kunnen stromen naar groep 3 wordt niet alleen gekeken naar Cito scores, maar vooral naar factoren als welbevinden van kinderen, motivatie, zelfstandigheid, taakgerichtheid,zelfvertrouwen,concentratie, taal/spraakontwikkeling, motoriek en sociale vaardigheden. Niet alle kinderen beheersen deze vaardigheden op hetzelfde moment. Plaatsing beslissing Om aan het eind van groep 2 een onderbouwde beslissing te kunnen nemen over het al of niet verlengen van de kleuterperiode hanteren we de volgende procedure:
Groep 1 Alle kinderen die voor 1 januari 4 jaar worden gaan in het daarop volgende schooljaar naar groep 2. (We volgen het kind individueel, van belang is ook de onderwijsleertijd die kinderen in groep 2 krijgen). Aan het einde van groep 1 geeft de leerkracht op grond van de gegevens uit het LOVS van cito E1 rekenen en E1 taal , de leerling registratie van het kleuterplein, DORR, eigen observaties w.b. welbevinden van kinderen, motivatie, zelfstandigheid, taakgerichtheid, werkhouding, zelfvertrouwen,concentratie, taal/spraakontwikkeling, motoriek en sociale vaardigheden een verwachting t.a.v. verlengde kleuterperiode.
Groep 2 Oktober/november: 15 minutengesprek/Voortgangsgesprek: - hoe is het de afgelopen periode gegaan - krijgt het kind extra begeleiding van de leerkracht - waar bestaat die extra begeleiding uit - hulpblad wordt met ouders besproken. - wat kunnen de ouders thuis doen - Cito SBG M2 - Meetmoment DORR, groep 1 en 2 Januari: Toetsperiode - risico screening dyslexie. - Cito toetsen M2 Taal voor kleuters en M2 rekenen 15 minuten gesprek. In dit gesprek worden de observaties van de leerkracht en de toets resultaten besproken met de ouders. We geven onze inschatting t.a.v. het wel of niet doorgaan naar groep 3.
Maart: Meetmoment DORR, groep 1 en 2 Mei/ Juni: Toetsperiode. - Cito LOVS toetsen E1 Taal voor kleuters en rekenen - Cito LOVS toetsen E2 Taal voor kleuters en rekenen - SBG E2 - observatie leerkracht - analyse cito/ hulpplan 15 minutengesprek. De school adviseert de ouders hun kind nog een jaar in groep 2 te houden als dit noodzakelijk wordt geacht en neemt de uiteindelijke beslissing tot verlenging.
INDICATORENLIJST VOOR EEN VERLENGD KLEUTERJAAR. Afname aan het eind van groep 1 Naam: Datum:
Taalontwikkeling Zin nazeggen van 5 woorden. Moeilijker meerlettergrepig woord nazeggen. Begin van rijmen. Classificeren op één kenmerk. Kringactiviteiten Betrokkenheid zowel actief als passief. Luisteren naar leerkracht en leerlingen, ongeveer 10 minuten. Reageren op vragen. Taalvaardigheid bij spontaan taalgebruik, eenvoudige goede zinnen. Werkhouding Motivatie, open staan voor nieuwe opdrachten. Zelfstandigheid, kan kleine problemen oplossen.
Taakbesef: heeft aandacht voor de opdracht, 10 tot 15 minuten. Tempo: kan opdracht binnen de tijd uitvoeren. Omgaan met keuzewerk. Kan instructie volgen. Rekenen-denken Actief en passief hanteren van begrippen zoals: grootst-kleinst, meest-minst. Resultatief tellen 1-5. Kleuren aanwijzen en benoemen. Vormen aanwijzen en benoemen. Motoriek Fijne motoriek. Knippen. Plakken. Vouwen. Omgaan met klein constructiemateriaal. Tekenontwikkeling. Grove motoriek. Lopen-rennen. Huppelen. Klimmen.
Sociaal-emotionele ontwikkeling Spel en spelduur. Gevarieerd spel ook gericht op anderen. Omgaan met anderen, kan helpen en hulp vragen. Kan in een groepje spelen. Contact met de leerkracht. Algemeen Cito Taal voor kleuters E1. Cito Rekenen voor kleuters E1. Volglijst kleuterplein SBG Leerkracht observeert tijdens het afnemen van de toetsen hoe de werk- en luisterhouding van de leerling zijn.
INDICATORENLIJST VOOR EEN VERLENGD KLEUTERJAAR. Afname groep 2 Verwerking van gegevens uit kleuterplein, DORR, cito lovs, eigen observaties Naam: Datum: Taalontwikkeling Spreekt de leerling in goed opgebouwde zinnen, heeft een rijke woordenschat. Beheerst de leesvoorwaarden. Rijmwoord verzinnen bij een gegeven woord. Analyse en synthese oefeningen. Bij drie woorden de eerste en de laatste kunnen noemen. Een gebeurtenis of een verhaaltje terug kunnen vertellen. Kringactiviteiten Kunnen luisteren naar leerkracht en leerlingen. Betrokkenheid. Toont initiatief om een vraag te stellen of te beantwoorden. Pikt gegeven informatie of instructie in voldoende mate op. Werkhouding Motivatie: kan zichzelf een doel stellen. Zelfstandigheid: kijkt kritisch naar eigen prestatie. Taakbesef: heeft aandacht voor een taak, 15-20 minuten. Tempo: kan de opdracht uitvoeren binnen de gegeven tijd. Omgaan met keuze werk. Een kind moet langere tijd achter elkaar door kunnen blijven werken, gemotiveerd zijn. Een kind moet uit zichzelf regelmatig kiezen voor ontwikkelingsmateriaal en moeilijke spelletjes. Kan instructie volgen. Rekenen-denken Actief en passief hanteren van rangtelwoorden. Terug tellen vanaf 10. Resultatief tellen 1-10. Omgaan met hoeveelheidbegrippen. Veel-weinig. Meer-minder. Erbij-eraf. Getallen 1 tot en met 10. Benoemen van de cijfersymbolen 1t/m10. Motoriek
Fijne motoriek. Knippen. Plakken. Vouwen. Construeren, kan complexe figuren maken met klein materiaal. Tekenontwikkeling, maakt voorstellingen met details die herkenbaar zijn. Pengreep. Voorbereidend schrijven. Grove motoriek. Lopen-rennen. Huppelen. Klimmen. Evenwicht. Sociaal-emotionele ontwikkeling Spel: houdt spel en spelrol langer vast. Kan zich verplaatsen in de bedoeling van een ander en daarop inspelen. Omgang met anderen, kan helpen en hulp vragen. Speelt het met kinderen van groep 2, voelt het zich thuis bij deze leeftijdsgroep en is de leerling ook door andere kinderen in de groep opgenomen? Kan zich aan afspraken houden. Contact met de leerkracht. Algemeen Januari. Cito Taal voor kleuters M2 Cito Rekenen voor kleuters M 2. Risico-screening dyslexie. Volglijst kleuterplein april SBG Juni Cito Taal voor kleuters E 2. Cito Rekenen voor kleuters E 2. Bij twijfelgevallen: screening dyslexie nog een keer afnemen. Kleuterperiode Een leerling stroomt in principe door van groep 2 naar groep 3 als hij/zij voor 1 januari van het kalenderjaar van overgaan 6 jaar is, mits: De leerling voldoet aan de gestelde doelen ( observaties, CITO) De leerling sociaal-emotioneel rijp is voor een overgang naar groep 3 De leerling beschikt over een passende werkhouding en concentratiecapaciteiten. Om bovenstaande criteria te toetsen gebruiken we de volgende instrumenten: Ten aanzien van de leeftijd: de leerlingenadministratie. Ten aanzien van de gestelde doelen: de observatielijsten en peilkaarten behorend bij het leerlingvolgsysteem en de CITO Ten aanzien van de sociaal-emotionele ontwikkeling: de observatielijsten behorende bij het leerlingvolgsysteem.
De school adviseert de ouders hun kind nog een jaar in groep 2 te houden als dit noodzakelijk wordt geacht en neemt de uiteindelijke beslissing tot verlenging.
Bijlage 4 Beleid/protocol versnellen Er kunnen zich situaties voordoen, waarin het overslaan van een jaargroep in het belang van de leerling moet worden overwogen. Het besluit om een leerling een groep over te laten slaan, is een besluit welke in overleg met ouders/verzorgers, groepsleerkracht, ib-er en directie moet worden genomen. De directie is hierin eindverantwoordelijk. Argumenten, die school aanleiding geven het overslaan van een jaargroep te overwegen: - Er is een aantoonbare cognitieve voorsprong van 10 maanden (DLE) of meer op de volgende onderdelen: a. lezen (DMT, AVI) b. rekenen/wiskunde (CITO) c. begrijpend lezen (CITO) - De leerling kan het versnellen sociaal-emotioneel aan, vast te stellen door: a. leerlingvolgsysteem (leerkracht) b. observaties door de leerkracht en/of ib-er - School heeft geen mogelijkheden meer om in de klas te verrijken. Voordat wordt besloten om tot versnellen over te gaan worden de volgende stappen gezet: - De groepsleerkracht geeft aan bij ib en directie het overslaan van een groep door de leerling te overwegen. - De directie toetst in overleg met de ib-er het eventuele overslaan op bovengenoemde argumenten.( Versnelling Wenselijkheid Lijst) - De groepsleerkracht bespreekt het eventuele overslaan met de ouders en geeft hierbij duidelijk aan wat de argumenten zijn. - De groepsleerkracht neemt in overleg met de ouders een besluit tot al dan niet overslaan. - Wanneer hier geen overeenstemming bereikt kan worden, wordt een vervolggesprek met de directie en ib-er gepland. In dit gesprek horen directie en ib-er de argumenten van ouders en leerkracht. - Binnen een termijn van een week maakt de directie zijn besluit kenbaar aan ouders en leerkracht
Bijlage 5
Beleid/protocol doubleren Over het algemeen gaan kinderen na de zomervakantie naar de volgende groep, maar in sommige gevallen is het raadzaam om een leerjaar over te doen. Doubleren is in onze visie pas zinvol als we de verwachting hebben dat de doublure zal resulteren in een betere voortzetting van de ontwikkeling van een leerling. Vaak is dat het geval als er sprake is van een vertraagde ontwikkeling op bepaalde punten. Als er sprake is van een leerstoornis ligt het vaak veel lastiger. Met doubleren wordt de stoornis immers niet opgelost en zal nadrukkelijk een inschatting moeten worden gemaakt of ondanks het lage niveau voortzetting van het leerproces in een hogere groep toch niet een betere optie is. Ontwikkelingsperspectief is dus bij ons de norm en niet de absolute niveaubepaling. De beslissing om een kind te laten doubleren wordt genomen aan de hand van de volgende zaken: 1. Wat is het prestatieniveau van het kind en hoe staat dat in verhouding met de leeftijdsgenoten? 2. Hoe functioneert het kind op sociaal-emotioneel gebied? 3. Wat is de verwachting als het kind doubleert m.b.t. tot het prestatieniveau en de sociaalemotionele component? 4. Welke gegevens hebben de ouders ingebracht? 5. Hoe is de groepssamenstelling voor het volgende schooljaar? Op grond van de antwoorden op bovenstaande vragen en op grond van de eigen teamdeskundigheid en kennis betreffende het kind wordt een definitief besluit door de school genomen. Het is een gegeven binnen het huidige onderwijs dat niet alle kinderen in staat zijn de gestelde onderwijsdoelen te halen. Voor de kinderen van wie dit niet verwacht mag worden, wordt dan ook een aangepast programma gemaakt en is een doublure voor deze groep kinderen niet aan de orde.
Bijlage 6 Protocol individuele leerlijn / tweede leerweg Vooral binnen het leerstofjaarklassensysteem gebeurt het regelmatig dat leerlingen niet met het niveau van de groep meekunnen. Als blijkt dat handelingsplannen (vooral de D en E leerlingen) een structureel verschijnsel worden, kan gedacht worden aan een aparte leerlijn voor deze leerling. De leerling neemt hiermee over het algemeen afstand van het groepsprogramma en volgt zijn eigen lijn. Meestal gebeurt dat pas na groep 4. In bijzondere gevallen ( kinderen met een rugzak) zal dat al eerder voorkomen. Dit protocol zorgt ervoor dat deze leerlijnen aan een aantal randvoorwaarden voldoen en dat er kritisch bekeken wordt of het doel van een bepaalde leerlijn wel gehaald wordt of bijgesteld moet worden. Hiernaast worden er tussendoelen ( per schooljaar) en einddoelen (eind groep 8) voorspeld en gecheckt. (Ontwikkelingsperspectief). Minimumdoelen en tweede leerweg. Het kan noodzakelijk zijn dat het kind naar minimumdoelen of een tweede leerweg gaat. In dat geval hanteren we de volgende procedure: 1. Het kind wordt besproken in de leerlingbespreking ( leerkracht + I.B.-er). a. Minimumdoelen: de basis van de basisstof; het kind blijft bij de groepsleerstof: In overleg met leerkracht / RT-er: kind gaat in grote lijnen met de groep mee; er vervallen voor dit kind minder relevante (delen van) lessen. In principe wordt dit per les bepaald door de leerkracht. Of: b. Tweede leerweg: Leerkracht vult de formulieren voor de tweede leerweg in: - Rekenen - Spelling - Taal - Lezen 2. Er wordt advies gevraagd aan de orthopedagoog. Er volgt een gesprek tussen de ouders, de leerkracht en de IB-er. Na handtekening voor akkoord van de ouders wordt a of b uitgevoerd door leerkracht, evt. met hulp van de RT-er.
Afspraken/stappenplan naar de tweede leerweg: A. Uit de volgende items blijkt structureel dat het kind het niveau van de aangeboden leerstof niet aankan: Methode gebonden toetsen. Cito-toetsen D/E niveau. Diagnostische toetsen. B. Er wordt al geruime tijd met groepsplannen/handelingsplannen gewerkt. C. De ouders zijn op de hoogte van de zorg over de voortgang van het werk van hun kind. D. D. Melding in het zorgteam (Carolien en Yvonne). Daar wordt bepaald of er een diepgaand onderzoek nodig is en wordt de orthopedagoog ingeschakeld. E. Het schoolteam weet dat het dit kind met zijn aparte aanpak sociaal-emotioneel en didactisch gezien op kan vangen. F. De aparte aanpak houdt bijvoorbeeld bij rekenen in, dat het kind een bepaalde periode teruggeplaatst wordt in de reguliere methode, evt. met minimumdoelen, of een samengesteld programma uit Maatwerk, computerprogramma’s, enz. G. Het kind is en wordt regelmatig in het zorgteam en in de groepsbespreking besproken. H. Met de ouders is het handelingsplan/ protocol individuele leerlijn goed doorgesproken en deze gaan schriftelijk akkoord. Voor zover van toepassing kennen de ouders de gevolgen van de tweede leerweg voor het VO: theoretische leerweg gemengde leerweg kaderberoepsgerichte leerweg basis beroepsgerichte leerweg leerwegondersteunend onderwijs: via RVC (eindcito < 521) praktijkonderwijs I. Met het kind is besproken wat er gaat gebeuren. Ouders en leerkracht spreken van tevoren af hoe en wie. J. De groep van het kind wordt, in principe door de eigen leerkracht, op de hoogte gebracht van de tweede leerweg van hun klasgenoot.
Protocol individuele leerlijn Datum: ---------------------Schooljaar: Algemene gegevens: Naam: Geboortedatum: Leeftijd Groep: Leerkracht: De leerlijn betreft: Taal Rekenen Spelling Technisch lezen Begrijpend Lezen Voorwaarden / aandachtspunten checklist Gesprek met IB-er Evaluatie eerder geboden hulp Oudergesprek Overdracht Evaluatie Organisatie: Instructie / klassenmanagement Handtekening ouders / verzorgers: Handtekening leerkracht: Handtekening IB-er: Voorgeschiedenis: Problemen gesignaleerd sinds: Relevante verslagen/onderzoeken: Relevante verslagen van gesprekken, aantal: Onderzoek binnen de groep Didactisch onderzoek Handelingsplan(nen), aantal: SBD-onderzoek of anders: Logopedisch onderzoek tec. Effect van handelingsplannen / leerlijn tot nu toe: Hoofddoelen voor dit schooljaar: Het verwachte eindresultaat aan het einde van de schoolloopbaan: Uitvoering en evaluatie: zie handelingsplan / inhoud leerlijn Ouders hebben inzicht gehad over ontwikkelingsperspectief Opmerking m.b.t. pedagogische aanpak: Overige opmerkingen / aandachtspunten bij overdracht:
Bijlage 7
ONTWIKKELINGSPERSPECTIEF LEERLINGGEGEVENS Groepsverloop: Jongen/meisje Leeftijd + groep opstellen OPP:
Naam: Geboortedatum:
GEBODEN BEGELEIDING EN EFFECT DAARVAN (in/buiten school):
Technisch lezen
ONTWIKKELINGSPERSPECTIEF VOOR (kruis aan) spelling Leergebied overstijgend Begrijpend (sociale competentie, gedrag, lezen werkhouding)
ONDERBOUWING BESLUIT OPSTELLEN OPP (zie bijlage voor toelichting): Datum: Leerling-en omgevingsfactoren waardoor deze leerling niet tot prestaties op niveau komt: Cognitieve en didactische ontw. Sociaal-emotioneel en gedrag Spraak/taalontwik. Werkhouding en taakaapak Lichamelijk, motorische zintuiglijke ontw. Onderwijs: relevante factoren in school, groep leerkracht Op-voeding: relevante factoren in school, groep leerkracht
bevorderend
belemmerend
rekenen
GEGEVENS INTELLIGENTIEONDERZOEK (indien bekend): Datum onderzoek: Onderzoek door: Onderzoeksinstrument: IQ-scores en betrouwbaarheidsinterval: ONDERWIJSBEHOEFTEN VAN DEZE LEERLING: Voorbeeld: Kies uit de volgende punten, weghalen wat nvt is!! Een onderwijsbehoefte bestaat uit twee delen: 1 Welk doel streef je met een leerling na? 2 Wat heeft de leerling (extra) nodig om dit doel te halen? Dit ki d heeft … … ee i stru tie odig … • waarbij de leraar voordoet en hardop denkt; • die de betekenis van keersommen verheldert; • die haar sterke isuele ka t e ut ter o pe satie a het z akke gehoor ij oor eeld et plaatjes, foto s, pi to s of stripverhalen); • die vooral auditief is (hardop voorlezen, instructie in een verhaal, liedje of rijmpje); • die verkort is (doelen, kernpunten en oplossingsstrategieën kort bespreken waarna het kind zelfstandig aan het werk kan); • die verlengd is (activeren basisvaardigheden, begeleide inoefening, ondersteuning bij het toepassen van de strategie en stimuleren tot het bedenken van eigen voorbeelden). … opdra hte odig … • die op of net onder haar niveau liggen zodat zij de komende maand vooral succes¬ervaringen kan opdoen; • die op of net boven haar niveau liggen zodat ze voldoende uitdaging krijgt; • die overzichtelijk zijn door een sobere lay-out met zo weinig mogelijk afleiding van plaatjes; • waarbij hij alleen de antwoorden hoeft in te vullen; • met uitgewerkte voorbeelden. … leer a ti iteite odig … • die aansluiten bij haar belangstelling voor de natuur; • die structuur bieden met een stap-voor-stap-plan en zelfcorrigerend zijn zodat hij direct feedback krijgt; • die de denkhandelingen concreet ondersteunen (bijvoorbeeld een getallenlijn); • die erop gericht zijn om de leertijd zo goed mogelijk te besteden; • die opgedeeld zijn in kleinere deelactiviteiten; • die hem uitdagen (zoals uitbreiding met plustaken en verdiepingsopdrachten); • die ruimte laten voor eigen keuze en inbreng. … feed a k odig … • die consequent en direct op het gewenste gedrag volgt; • aar ij de i zet/i spa i g ordt e adrukt Je he t tie i ute hele aal zelfsta dig doorge erkt ; • aar ij de su eser ari ge orde e adrukt Je he t ze e so e goed i plaats a drie fout ; • die in een grafiekje is weergegeven zodat ze haar vorderingen goed kan volgen en zicht minder met andere kinderen gaat vergelijken. … groepsge ote odig … • met wie ze samenwerkend kan leren; • die a eptere dat hij a ders reageert i o er a hte situaties; • die haar vragen mee te spelen in de pauze; • die zijn clowneske gedrag negeren en er niet om lachen; • die hem niet uitdagen door te rijmen op zijn naam. … ee leraar odig … • die de overgangen tussen de activiteiten structureert; • die de instructie terugvraagt, controleert en samen met hem evalueert (responsieve instructie); • die let op haar taakbeleving en deze voorafgaand, tijdens en na de taak met haar bespreekt; • die vriendelijk en beslist is; • die positieve interne attributies bij succes benadrukt; • die situaties creëert waarin haar sterke kanten (behulpzaam en sociaal vaardig) naar voren komen; • die doelgericht (dus flexibel) kan differentiëren; • die hem complimenteert met zijn inzet. Overige, zoals: ee leero ge i g odig die … o dersteu i g odig die … Instructie o Visuele ondersteuning (bijvoorbeeld: plaatjes, pictogrammen) o Auditieve ondersteuning (bijvoorbeeld: voorlezen opdracht, luisteren naar verhaal) o Materiële ondersteuning (bijvoorbeeld: kralenketting, rekenrek, blokjes, speciale pen)
o Verkorte instructie (alleen bespreking opdrachten, korte aanduiding van oplossingsstrategie) o Verlengde instructie (herhaling na basisinstructie, helpen bij keuze juiste oplossingsstrategie, extra ophalen van voorkennis, uitvragen van zojuist gegeven instructie, directe instructie, preteachting, reteaching) o Gedragsinstructie ten aanzien van resultaten van de verwerking o ..... Leertijd o Extra leertijd (meer leertijd beschikbaar stellen om vaardigheid te verwerven) o Minder leertijd (minder leertijd bieden en tijd vrijmaken voor verdieping en uitdagende leerstof/werkvormen) o ..... Extra of andere leerstof o Leerstof ter herhaling, verdieping, verrijking o Remediërende leerstof o O dersteu e de ateriale e progra as o Opdrachten die de leerling uitdagen en activeren o Opdrachten die overzichtelijk zijn o ..... Procesgerichte feedback o Vergroten van competentiegevoelens (benoemen successen) o Vergroten van zelfstandigheid (geven van meer verantwoordelijkheid) o Tussentijdse feedback (om bepaalde tijd aanspreken op werkhouding: hoe?) o Feedback op uitvoering opdrachten (bijvoorbeeld strategiegebruik en taakaanpak) o Gedragsinstructie direct na de basisinstructie o O dersteu i g et ateriaal sti kers, klok, pi to s, gedragskaart o ..... Bijlagen Structureren van de taak o Opdelen van de taak in kleine leerstapjes o Afdekken van delen van de taak o Plaatje weglaten o Vergroot lettertype o Eén opdracht op een bladzijde o Extra groot materiaal aanbieden o Stappenplannen en checklists (bijvoorbeeld voor maken werkstuk) o Overgangen tussen activiteiten afbakenen en verduidelijken o ..... Activerende werkvormen o Uitdagende werkvormen o Actief leren (doe-opdrachten) o Aansluiten belevingswereld o ..... Maatregelen om de motivatie en plezier in leren te bevorderen o Uitdagende werkvormen o Variatie in werkvormen o Belonen o Aansluiten belangstelling kinderen o Kinderen zelf keuzes laten maken o Succeservaringen creëren o ..... Aanpassingen in leeromgeving o Rustige werkplek o Prikkelreductie o Ordenen van benodigde materialen o .....
ONTWIKKELINGSPERSPECTIEF (zie tabel IQ-scores, uitstroomniveau en functioneringsniveau eind groep 8 in bijlage): Verwacht uitstroomniveau VO: Verwacht functioneringsniveau eind groep 8: Lezen: Spelling: Rekenen: Begrijpend lezen:
LEERONTWIKKELING EN STREEFDOELEN PER VAKGEBIED (zie tabel CITO en functioneringsniveaus in bijlage):
DMT
AVI
Spelling
Begrijpend lezen
Rekenen-wiskunde
Afnamemoment Afgenomen kaart(en) Datum Behaalde VS Behaald FN Streefdoel VS Verwacht FN
M3 dl
E3
M4
E4
M5
E5
M6
E6
M7
E7
M8
E8
Afnamemoment Datum Behaald FN Verwacht FN
M3
E3
M4
E4
M5
E5
M6
E6
M7
E7
M8
E8
Afnamemoment Afgenomen toets Datum Behaalde VS Behaald FN Streefdoel VS Verwacht FN
M3
E3
M4
E4
M5
E5
M6
E6
M7
E7
M8
E8
Afnamemoment Afgenomen toets Datum Behaalde VS Behaald FN Streefdoel VS Verwacht FN
M3
E3
M4
E4
M5
E5
M6
E6
M7
E7
M8
E8
Afnamemoment Afgenomen toets
M3
E3
M4
E4
M5
E5
M6
E6
M7
E7
M8
E8
Datum Behaalde VS Behaald FN Streefdoel VS Verwacht FN
PERIODIEKE PLANNING (10 WEKEN) ONDERWIJSAANBOD
Periode:
Groep:
Technisch lezen Doelen
Wat ga ik doen
Hoe ga ik het doen
(leerstof/methode/ materialen)
(zie analyse onderwijsbehoeften/ instructie/verwerking/in en buiten de klas)
(SMART)
Evaluatie
(SMART)
(SMART)
Evaluatie
Wat ga ik doen
Hoe ga ik het doen
(leerstof/methode/ materialen)
(zie analyse onderwijsbehoeften/ instructie/verwerking/in en buiten de klas)
(in en buiten de klas)
Hoe vaak en wanneer (in en buiten de klas)
Datum evaluatie:
(doelen bereikt?/ plan uitgevoerd?/ voortgang?/ bijstelling?)
Begrijpend lezen Doelen
Hoe vaak en wanneer
Datum evaluatie:
(doelen bereikt?/ plan uitgevoerd?/ voortgang?/ bijstelling?)
Spelling Doelen
Evaluatie
Leerkracht:
Wat ga ik doen
Hoe ga ik het doen
(leerstof/methode/ materialen)
(zie analyse onderwijsbehoeften/ instructie/verwerking/in en buiten de klas)
(doelen bereikt?/ plan uitgevoerd?/ voortgang?/ bijstelling?)
c.b.s sjaloom
Hoe vaak en wanneer (in en buiten de klas)
Datum evaluatie:
0
Rekenen-wiskunde Doelen (SMART)
Evaluatie
Wat ga ik doen
Hoe ga ik het doen
(leerstof/methode/ materialen)
(zie analyse onderwijsbehoeften/ instructie/verwerking/in en buiten de klas)
(SMART)
(zie analyse onderwijsbehoeften – kansen en acties)
Hoe ga ik het doen
(leerstof/methode/ materialen)
Evaluatie
(in en buiten de klas)
Datum evaluatie:
(doelen bereikt?/ plan uitgevoerd?/ voortgang?/ bijstelling?)
Gedrag / sociaal-e otio eel / werkhoudi g / … Doelen Wat ga ik doen
Hoe vaak en wanneer
(zie analyse onderwijsbehoeften/ instructie/verwerking/in en buiten de klas)
(doelen bereikt?/ plan uitgevoerd?/ voortgang?/ bijstelling?)
Hoe vaak en wanneer (in en buiten de klas)
Datum evaluatie:
Evaluatie en voortgang besproken met ouders op: Handtekening ouders: Handtekening school:
Naam + functie:
Bijlage bij OPP Nieuw normeringen (via SBZW) c.b.s sjaloom
1
Dit perspectief moet de school kunnen onderbouwen met de bevindingen uit de raadplegingen van de externe deskundigen, het leerrendement tot dusver, belemmerende en faciliterende factoren en het IQ van de leerling indien dit bekend is. De inspectie vindt het belangrijk dat scholen kunnen aantonen ( verantwoorden) dat deze leerlingen als gevolg van kind kenmerken een eigen leerlijn hebben en niet als gevolg van lage ambities van de school of tekortkomingen in de kwaliteit van het onderwijs op de school ( inspectie van onderwijs, Analyse en waarderingen van opbrengsten augustus 2013)
FN
Tabel: CITO functioneringsniveau en vaardigheidsscores
DMT 2009 Kaart 1, 2, 3 III-score
DMT
Onder grens inspectie 21
M3
17 – 21
E3
+ 12 29 – 38
33
M4
+ 20 49 – 58
48
E4
+9 58 – 66
56
M5
+ 10 68 – 75
66
E5
+5 73 – 79
71
M6
+7 80 – 85
78*
E6
+4 84 – 89
83*
M7
+3 87 – 93
85*
E7
+4 91 – 97
90*
+2 B8
M8
93 – 98
93*
Spelling Versie 20062010 III-score
107 109 +7 114 115 +6 119 121 +1 120 122 +6 126 128 +3 129 – 131 +3 132 – 134 +4 136 – 138 +2 138 – 140 +1 139 141 +3 141 142 142-144
Spelling w.w 2009
BL
Begrijp. lezen 20062010 III-score
III-score
E5**
97 - 100
Onder grens inspectie
Rekenen en wiskunde 2005-2009 III-score
30 - 36
R&W < 15 % gewogen leerlingen Onder grens inspectie 33*
Woorden schat
III-score
36 - 42
-5-1
-2*
+ 11 41 - 47
44*
+7 43 – 49
+ 15 10 – 15
13*
+8 49 - 55
50
+5 48 – 55
+6 16 - 21
19*
+ 11 60 - 65
61
+8 56 – 62
+7 23 – 28
25
+ 11 70 - 76
71
+4 60 – 65
+7 77 - 83
78
+3 63 – 71
+7 84 - 89
84
+8 71 – 77
+6 90 - 94
89
+3 74 – 81
+8 98 - 102
98
+9 83 – 89
+6 103 - 108
102
+3 86 – 91
+7 27 - 31 30 – 34 + 13
M6
BL < 15 % gewogen leerlingen
E6** M7
36 - 41 42 – 47
E7**
+ 11 46 - 52
B8 M8
49 – 57 52 – 59
32
45
+8 91 – 97
+6 107 - 112
106 - 109
108 - 112
55
109 - 114
110
94 – 99
Wanneer het getoetste niveau meer dan een jaar afwijkt van het niveau van de toets die u heeft afgenomen, is de meting van de toets niet meer voldoende betrouwbaar. Als gevolg daarvan kunt u geen betrouwbare
c.b.s sjaloom
2
uitspraak doen over het functioneringsniveau van de leerling. De toets past in dat geval niet volledig bij de leerling waardoor de leerling niet optimaal de kans heeft gekregen om te laten zien wat hij kan.
DMT:* Inspectie geeft hiervoor geen normen. Deze normen zijn door SBZW opgesteld. Voor een Inspectiebeoordeling moeten midden groep 3 twee leeskaarten worden afgenomen en bij eind groep 3 en groep 4 alle drie de leeskaarten. In groep 5 moeten alle drie de leeskaarten worden bij de zwakke lezers en alleen leeskaart 3 bij de overige leerlingen
Begrijpend lezen De vaardigheidsscores in deze tabel behoren bij zowel Vervolg 1 als Vervolg 2.
* Inspectie geeft hiervoor geen normen. Deze normen zijn door SBZW opgesteld. ** Bij de ontwikkeling van het begrijpend lezen zijn vanaf groep 5 geen grote sprongen in vaardigheid meer waar te nemen. Daarom volstaat één toets afname per jaar om individuele leerlingen te kunnen volgen. Eventueel kunt u aan het eind van het schooljaar de Entreetoets afnemen. Begrijpend lezen is namelijk een onderdeel van de Entreetoets. Deze scores kunnen worden omgezet in vaardigheidsscores, zoals te zien in de tabel bij E5, E6 en E7. Rekenen en wiskunde: * Inspectie geeft hiervoor geen normen. Deze normen zijn door SBZW opgesteld. Vaardigheidsscores toetsen technisch lezen (2009) in relatie tot beheerste AVI-niveaus
AVIniveau AVIstart AVI-M3 AVI-E3 AVI-M4 AVI-E4 AVI-M5 AVI-E5 AVI-M6 AVI-E6 AVI-M7 AVI-E7 AVI-Plus
Toets E3
Toets M4
Toets E4
Toets M5
Toets E5
Toets M6
Toets E6
Toets M7
Toets E7
0-14
0-14
0–14
0-14
0-14
0-13
0-13
0-14
0–14
16-21 23-43 45-57 59-90 92-122
16-21 23-44 46-57 59-90 92-143
16-21 23-44 45-58 59-90 92-141
15-22 24-44 46-58 60-71 72-78 79-90 91-101 102-166
15-21 23-44 45-57 59-71 72-77 79-89 91-101 103-181
15-22 23-43 45-57 58-70 72-78 80-92 93-100 102-110 112-118 120-132 133-200
15-21 22-43 45-58 59-71 73-77 79-92 94-100 101-111 113-117 119-131 132-178
15-21 23-44 45-57 59-71 72-78 80-92 93-99 101-111 113-117 119-131 132-196
16-22 23-44 45-58 59-70 72-78 80-92 94-100 102-111 113-117 119-131 133-203
c.b.s sjaloom
3
FN
niveau M1 E1 M2 E2
Kleuters vaardigheidsscores Rekenen Voor kleuters 2010 VS III score 63 - 68 +4 67 - 71 + 12 79 - 83 +5 84 - 88
Taal voor kleuters 2009 VS III score 47 - 49 +7 52 - 56 +8 60 - 64 +6 66 - 67
Tabel: IQ-scores, uitstroomniveau en functioneringsniveau einde groep 8
Totaalscore1
Uitstroomniveau
Leerrendement
Functioneringsniveau E8
60- 74
Praktijkonderwijs
Max. E5
75-802
Grensgebied PrO / LWOO
81 - 91
VMBO Basis
gaan per leerjaar <50% vooruit VMBO met LWOO uitstroom gaan per leerjaar 50-75 % vooruit VMBO uitstroom gaan per leerjaar 75-100% vooruit
92-96 97-104
VMBO Kader VMBO theoretisch
105-113
HAVO
114 en hoger
VWO
Criteria RVC LWOO (achterstand op minimaal twee vakken, waarvan i.i.g. RE of BL)
Tussen E5 en M7
Leerrendement voor het betreffende vakgebied: 50-75%
Ondergrens E7
Functionerings-niveau E8: E5 - M7 Tevens sociaal-emotionele problemen3
Ondergrens Einde groep 8
Specifieke stoornis (bijv. dyslexie, dyscalculie)
Functionerings-niveau M8: E6 voor het betreffende vakgebied
Leerrendement voor het betreffende vakgebied: 50-75%
HAVO uitstroom gaan per leerjaar 100-120 % vooruit
Functionerings-niveau E8: E5 - M7
1
IQ en uitstroomniveau gebaseerd op NIO handleiding Er is een overlapgebied waarbinnen de leerling zowel voor het PrO als LWOO in aanmerking komt (IQ 75 t/m 80). 3 in de IQ-bandbreedte van 91 tot en met 120 moet sprake zijn van sociaal-emotionele problematiek om in aanmerking te komen voor LWOO. 2
c.b.s sjaloom
4
Bijlage 8 Beleid (Hoog)begaafdheid PCO Dalfsen e.o. Het begeleiden van (hoog)begaafden in hun eigen groep en in de
c.b.s sjaloom
5
Inhoudsopgave pagina: Inleiding 4 Hoofdstuk 1 Hoogbegaafdheid 5 1.1 Visie 5 1.2 Uitgangspunt 5 1.3 Het bepalen van de doelgroep 5 1.4 Profielen van hoogbegaafde leerlingen 7 Hoofdstuk 2 Signaleren en diagnosticeren 9 2.1 Signaleren (hoog)begaafdheid 9 2.2 Signaleringsmethodes bij binnenkomst 9 2.3 Signaleringsmethodes tijdens schoolloopbaan 9 2.4 Signaleren van onderpresteerders 9 2.5 Het resultaat van signalering 10 2.6 Diagnostiek van begaafde leerlingen 10 2.7 Diagnostische instrumenten 10 2.8 Integratie van de informatie van signalering en diagnose Hoofdstuk 3 Onderpresteren 12 3.1 Wat is onderpresteren? 12 3.2 Twee vormen van onderpresteren 12 3.3 Vier mogelijke effecten van onderpresteerders 12 3.4 Checklist voor onderpresteerders 13 Hoofdstuk 4 Sociaal-emotioneel ontwikkeling 14 4.1 Definities 14 4.2 Sociaal-emotionele ontwikkeling (hoog)begaafden 4.3 Signaalpunten 14 Hoofdstuk 5 Versnellen 15 5.1 Uitgangspunt 15 5.2 Lesstof 15 Hoofdstuk 6 Compacten en verrijken 16 6.1 Onderzoek 16 6.2 Compacten 16 6.3 Verrijken en verdiepen 16 Hoofdstuk 7 Doelen, vaardigheden, leerbehoeften in een plusklas 7.1 Wat is een plusklas? 18 7.2 Hoofddoelen van de plusklas 18 7.3 Doelen en Vaardigheden Lijst 18 7.4 Inspelen op leerbehoeften 18 Hoofdstuk 8 Protocol afstemming eigen school en de plusklas 8.1 Coördinatiegroep plusklas 19 8.2 Protocol 19 8.2.1 Beslissing 19 8.2.2 Invullen aanmeldingsformulier plusklas 20 8.2.3 Gegevens afstemmen en concept begeleidingsplan 8.2.4 Beoordeling en goedkeuring 21 8.2.5 Uitvoering begeleiding 21 8.2.6 (Tussen)evaluaties en rapportages 21 Hoofdstuk 9 Praktische uitwerking plusklas 22 9.1 Praktisch voorbereiden 22 9.2 Kennismakingsweken 2012/2013 22 9.3 Blokken 22
11
14
18
19
20
pagina: 9.4 Eigen mailadres 9.5 Rapportage
23 23 c.b.s sjaloom
6
9.6 Logboek/portfolio Bronvermelding Bijlage 1 Verschil tussen intelligente en begaafde leerlingen Bijlage 2 Signalering onderbouw, routeplan meerbegaafden, tips Bijlage 3 Doelen en Vaardigheden Lijst (versie 2010, SLO) Bijlage 4 Beoordelingsformulier Bijlage 5 Leerbehoeften (hoog)begaafden Bijlage 6 Aanmeldingsformulier plusklas Bijlage 7 Lijst Behoefte-vaardigheden-doelen Bijlage 8 Begeleidende brief Bijlage 9 Interesselijst Bijlage 10 Concept begeleidingsplan Bijlage 11 Leerstijlen
c.b.s sjaloom
23 24 25 26 28 31 34 38 41 44 45 46 49
7
Inleiding Elke leerling heeft recht op een ononderbroken ontwikkeling (artikel 8, Wet op het Primair Onderwijs). Dit betekent dat de leerling aangesproken moet worden op een bij hem passend niveau; aansluitend op zijn mogelijkheden, specifieke leereigenschappen, interesses en behoeften op cognitief, sociaal en emotioneel gebied. Pas dan kan er sprake zijn van passend onderwijs en een ononderbroken ontwikkeling voor de individuele leerling. Een van de vereisten voor talentvolle, (hoog)begaafde leerlingen is een breed activiteitenscala aan verrijkingsarrangementen. Voor de (zeer) talentvolle leerlingen is het van groot belang dat er binnen de leeromgeving structureel ruimte gecreëerd wordt om hun potentieel te benutten op een wijze die bij hen past. Deze groep leerlingen heeft specifieke leerbehoeften: een grotere behoefte aan complexe taken, een sterke wens voor betekenisvolle problemen, denken op een hoger abstractieniveau en opdrachten die aansluiten bij hun creatieve manier van denken en sterke behoefte om zaken zelf te ontdekken en te onderzoeken. Naast aanpassingen in de eigen groep draagt een goed opgezette verrijkingsgroep, waarin de (zeer) talentvolle leerling onderwijs krijgt met ontwikkelingsgelijken, hieraan bij. Om het onderwijs voor begaafde en hoogbegaafde leerlingen binnen PCO Dalfsen e.o. zo goed mogelijk in te richten, zijn er afspraken nodig om de begeleiding binnen en buiten de groep op elkaar af te stemmen. Door de bezuinigingen in het onderwijs, is het essentieel om duidelijke criteria af te spreken voor deelname aan de plusklas. Het is van belang dat de groep leerlingen die werkelijk de plusklas “nodig” hebben voor hun ontwikkeling, hieraan kunnen deelnemen. Daarnaast is het belangrijk dat de groep (hoog)begaafde leerlingen voldoende uitgedaagd worden binnen hun eigen groep. Omdat leerkrachten uit het basisonderwijs te maken hebben met grote verschillen in ontwikkelingsniveau tussen individuele leerlingen is dat dus een behoorlijke uitdaging. De basis van dit beleidsplan is de theorie, wanneer iedere leerkracht op de hoogte is van deze informatie heeft iedereen genoeg kennis over (hoog)begaafdheid om samen tot een zo optimaal mogelijke begeleiding te komen van (hoog)begaafde leerlingen. Het doel van dit beleidsplan is om een verenigingsbreed Beleid (Hoog)begaafdheid te creëren, zodat schoolteams geïnformeerd zijn over het begeleiden van (hoog)begaafde leerlingen en om eenheid te krijgen in afspraken over de plusklas.
c.b.s sjaloom
8
Hoofdstuk 1: Hoogbegaafdheid 1.1 Visie Leerlingen zijn uniek en PCO Dalfsen e.o. accepteert dat er verschillen zijn tussen leerlingen. Vanuit deze acceptatie wordt er zoveel mogelijk recht gedaan aan een doorgaande, individuele ontwikkelingslijn voor de leerlingen. Deze lijn start vanuit de sociaal-emotionele basis en gaat door in de cognitieve ontwikkeling, waarbij er rekening wordt gehouden met de wisselwerking tussen beide zaken. Belangrijk is dat alle leerkrachten op dezelfde manier tegen hoogbegaafde leerlingen aankijken. Daarbij wordt er erkend dat van lang niet alle hoogbegaafde leerlingen direct zichtbaar is dat zij een aparte, structurele benadering nodig hebben die gericht is op hun begaafdheid. Onderpresteerders, leerlingen die vanwege perfectionisme langzaam werken, leerlingen met een chaotische leerstrategie of leerlingen met een slechte werkhouding of met motivatieproblemen: zij wekken niet altijd de indruk dat zij behoefte hebben aan een eigen beleid dat is gebaseerd op een visie op hoogbegaafdheid (Peters, 2007). Toch hebben zij die behoefte wel.
1.2 Uitgangspunt Het uitgangspunt van PCO Dalfsen e.o. bij het lesgeven aan hoogbegaafde leerlingen is om leerlingen zowel pedagogisch (sociaal-emotioneel) als didactisch (cognitief) op hun eigen manier te benaderen. Het vormgeven van onderwijs aan (hoog)begaafden begint bij de erkenning dat deze leerlingen recht hebben als ieder ander kind op onderwijs op maat, ook als dat betekent dat dit onderwijs afwijkt. 1.3 Het bepalen van de doelgroep Voor PCO Dalfsen e.o. komen alle leerlingen met een getest IQ van >130 in aanmerking voor compacten en verrijken en het deelnemen aan de plusklas. Het IQ moet extern zijn onderzocht door een gespecialiseerd orthopedagoog (met diagnostische aantekening), orthopedagoog-generalist of GZ psycholoog. Daarnaast wordt er ruimte geboden aan leerlingen die op deelgebieden duidelijk boven het gemiddelde scoren of op hoogbegaafd niveau scoren. Deze prestaties zijn voornamelijk terug te vinden in de A-scores op de (CITO)toetsen. Ook bovengemiddelde begaafde leerlingen met een IQ tussen de 120 en 130 behoren tot de doelgroep. Om discussies te voorkomen volgen hier de eisen in overzicht waaraan voldaan moet worden door kinderen om in aanmerking te komen voor compacten en verrijken en het deelnemen aan de plusklas: IQ >130 (uitslag IQ-test).
IQ 120-130 (uitslag IQ-test) met advies compacten/verrijken op basis van test of op aanvraag van leerkracht.
Wanneer er geen IQ-test is afgenomen: * Minstens 2 meetmomenten A / A+ scores op alle deelgebieden, dan compacten en verrijken in de eigen groep.
* Wanneer compacten en verrijken in de eigen groep niet voldoende blijken te zijn, kunnen leerlingen worden aangemeld voor de plusklas. * Alert blijven op kenmerken van onderpresteerders (zie checklist hoofdstuk 3.4). Bij het onderzoeken of een kind tot de doelgroep hoort, is een grote rol weggelegd voor de individuele leerkrachten (Van Gerven, 2002). Het is daarom essentieel dat leerkrachten zich hebben verdiept in de materie en de problematiek, dat ze met regelmaat geschoold worden met betrekking tot dit onderwerp en dat ze hun weg weten te vinden in het hulpverlenersveld. Het is belangrijk om een goed scorend kind goed te laten blijven scoren. Een kind dat aan het begin van de loopbaan gedreven is en hoge cijfers haalt, kan uiteindelijk in de loop van zijn schoolloopbaan gaan onderpresteren als gevolg van onvoldoende uitdaging in het curriculum (D’hondt & Van Rossen 2004). Hieronder volgt een overzicht waarin de kenmerken van (hoog)begaafde leerlingen worden beschreven. c.b.s sjaloom
9
1.
2.
3.
4.
5. 6.
7. 8.
9.
10.
Kenmerken van (hoog)begaafde leerlingen (Hoog)begaafde leerlingen beschikken over hoge intellectuele capaciteiten. Een hoge score op een intelligentietest (IQ > 130) of hoge prestaties op andere test is hiervan een indicatie. Vroege ontwikkeling (Hoog)begaafde leerlingen zijn geestelijk vroegrijp en worden gekenmerkt door een ontwikkelingsvoorsprong. Zij kunnen meestal op vroege leeftijd al lezen, praten, schrijven en hebben een vroege ontwikkeling van getalbegrip. Hierdoor kunnen zij zich gemakkelijk leerstof uit hogere leerjaren eigen maken. Ook stellen zij op jonge leeftijd al levensbeschouwelijke vragen en denken zij al vroeg na over de zin van het leven. Uitblinken op één of Een bijzondere begaafdheid kan tot uitdrukking komen in motorische, meerdere gebieden sociale, artistieke en intellectuele vaardigheden. Vaak treden deze begaafdheidsvormen gecombineerd op en blinken (hoog)begaafde leerlingen uit in meerdere gebieden, zoals bijvoorbeeld in taal en wiskunde. (Hoog)begaafde leerlingen hebben op taalgebied een grote woordenschat en vertonen een zeer goed en adequaat woordgebruik. Gemakkelijk kunnen (Hoog)begaafde leerlingen hebben over het algemeen een zeer goed leren geheugen en kunnen hierdoor goed informatie onthouden en verwerken. Zij begrijpen nieuwe leerstof dan ook aanzienlijk sneller dan gemiddelde leerlingen en zijn daardoor sneller klaar met opdrachten en huiswerk. Hierdoor hebben zij vaak een leertempo dat beduidend hoger is dan het tempo van de gemiddelde leerling. Goed leggen van (Hoog)begaafde leerlingen kunnen gemakkelijk (causale) verbanden (causale) verbanden leggen en hebben hierover een goed overzicht. Het makkelijk kunnen (Hoog)begaafde leerlingen zijn snelle probleemanalyseerders. Zij analyseren van kunnen snel vaststellen wat de aard van een probleem is. Daarnaast problemen zijn (hoog)begaafde leerlingen vaak vindingrijk in het ontwikkelen van eigen oplossingsmethoden. Dit kan soms problemen opleveren als zij zich een verkeerde oplossingsmethode hebben aangeleerd, omdat zij deze methode moeilijk weer los kunnen laten. Het maken van grote Een (hoog)begaafde leerling maakt grotere leerstappen en heeft denk-sprongen daarom minder tijd nodig. Voorkeur voor (Hoog)begaafde leerlingen kunnen goed abstract denken. Zij abstractie generaliseren gemakkelijker dan hun andere klasgenoten en hebben een goed overzicht van de kennisgehelen. Zij hebben geen behoefte aan concretisering van de lesstof door het gebruik van voorbeelden. Hoge mate van (Hoog)begaafde leerlingen willen liever niet geholpen worden en geven zelfstandigheid de voorkeur aan zelfstandig werken. Bij het werken in groepsverband vertoont de (hoog)begaafde leerling veel initiatief en neemt hij/zij vaak de leiding. Bovendien wil de leerling dingen graag op zijn/haar eigen wijze doen, zoals het zelf bedenken van een methode voor het uitrekenen van sommen. Brede of juist Het is belangrijk dat het onderwerp van de opdracht de leerling specifieke interesse / interesseert. Bij (hoog)begaafde leerlingen is namelijk het kunnen een hoge motivatie / veel voorwaarde, maar het willen van even groot belang. Als het onderwerp energie aansluit bij de interesse van de leerling, dan is motivatie verzekerd. Er is aangetoond dat talent pas doorzet als de leerlingen plezier beleven aan de (leer)activiteiten. Een kenmerk van (hoog)begaafde leerlingen is dat zij zeer leergierig zijn. Als een onderwerp de leerling interesseert dan pluist hij het onderwerp vaak tot op de bodem uit. Maar het tegenovergestelde geldt ook: als een (hoog)begaafde leerling geen interesse heeft voor een bepaald onderwerp, dan kan hij moeilijk de motivatie opbrengen om zich erin te verdiepen. Hoge intelligentie
c.b.s sjaloom
10
11.
Creatief/origineel
12.
Perfectionistisch
13.
Apart gevoel voor humor Hoge mate van concentratie
14.
In de opdrachten laten (hoog)begaafde leerlingen vaak zien dat zij originele en creatieve ideeën en/of oplossingen hebben. Zij maken onverwachte zijsprongen en hebben grote verbeeldingskracht. (Hoog)begaafde leerlingen zijn perfectionistisch aangelegd. Zij houden niet van half werk. Hoog)begaafde leerlingen bezitten over het algemeen een apart gevoel voor humor. (Hoog)begaafde leerlingen kennen een hoge mate van concentratie en hebben daarbij een langere aandachtsspanne dan de gemiddelde leerlingen.
Met bovenstaand schema is eenvoudig te vinden of een leerling tot de doelgroep behoort. In bijlage 1 zijn de belangrijkste verschillen tussen intelligente en (hoog)begaafde leerlingen in een tabel weergegeven. Deze schema’s zijn handvatten voor leerkrachten, maar daarnaast blijft het van belang om zelf goed te blijven observeren. 1.4 Profielen van hoogbegaafde leerlingen Afhankelijk van de wijze waarop het kind zich in zijn omgeving ontwikkelt, ontstaan er verschillende profielen van hoogbegaafde leerlingen. Er bestaat niet zoiets als “de” hoogbegaafde leerling. De bekendste indeling in profielen is gemaakt door Betts & Neihart (1988). Zij onderscheiden zes profielen met specifieke gedragskenmerken en de mogelijkheden voor herkenning en de begeleiding op school. Deze indeling is richtinggevend voor PCO Dalfsen e.o..
Gedragskenmerken: Profiel I - De succesvolle leerling
Herkenning:
Begeleiding school
schoolprestaties
curriculum
intelligentietests
persoonlijke interesses
van de leerkracht conformerend
leerkracht
uitsluitend leerstof die nog niet beheerst wordt: leerstof inkorting ontwikkelingsgelijken vaardigheden voor zelfstandig leren school- en beroepsloopbaan.
Profiel II - De uitdagende leerling
leerkracht
medeleerlingen
discussie
ouders
passende leerkracht plaatsen
stemmingswisselingen
prestaties
sociale vaardigheden trainen e door
c.b.s sjaloom
11
inconsistente
volwassene buiten het gezin creativiteitstests
Profiel III - De onderduikende leerling
communicatie met de leerling mentor
activiteit en discussie
opbouwen
opvattingen
met contracten
begaafdheid
begaafde
herkennen en adequaat opvangen
programma's voor meer begaafde leerlingen
ouders
speciale activiteiten toestaan -rol modellen geven (vooral meisjes)
intelligentietests acceptatie
informeren over opleidings- en beroepsmogelijkheden
vriendschappen Profiel IV - De drop-out
onregelmatig deel aan onderwijs af buitenschoolse uitdaging zichzelf
verzameld werk
onderzoek
leerkrachten uit het verleden
-traditionele studievaardigheden
tussen intelligentiescore en geleverde prestaties
-traditionele leerervaringen buiten de klas
is prestaties en anderen creativiteitstests af gemiddeld of minder
Profiel V - De leerling met leeren/of gedragsproblemen
gemiddeld of minder af
begaafde medeleerlingen rde prestaties in nietschoolse settings uiteenlopende resultaten op onderdelen van een intelligentietest door relevante anderen
programma voor begaafden benodigde bronnen -traditionele leerervaringen onderzoek en ontdekkingen
door leerkracht c.b.s sjaloom
12
Profiel VI - De zelfstandige leerling
vaardigheden
met ervaring met onderpresteerders
ontwikkelingsgelijken doorbrengen (niet persé leeftijdgenoten)
presteren
begeleiding
schoolresultaten
een lange-termijn plan voor studie
doelen bevestiging werkt enthousiast voor passies
curriculum leerkracht, klasgenoot, ouders, zichzelf intelligentietests
opvattingen
creativiteitstests
tijd en plaats wegnemen uitsluitend leerstof die nog niet beheerst wordt: leerstof inkorting school- en beroepsloopbaan toelating tot vervolgopleiding
c.b.s sjaloom
13
Hoofdstuk 2: Signaleren en diagnosticeren 2.1 Signalering (hoog)begaafdheid Signalering van (hoog)begaafde kinderen dient zo vroeg mogelijk te gebeuren (Van Gerven, 2002; Van der Molen, 2005; Peters, 2007). Het vroegtijdig onderkennen van de begaafdheid en hiermee de onderwijsbehoeften van een leerling is vooral van belang om problemen als onderpresteren en negatief zelfbeeld of gedragsproblemen te voorkomen (Van Gerven, 2002). 2.2 Signaleringsmethoden bij binnenkomst Bij binnenkomst zijn er verschillende bronnen waar de informatie over het kind vandaan komt: 1. Informatie van de ouders. 2. Indruk van de leerkracht. 3. Informatie van de peuterspeelzaal of de crèche. Het is van belang deze informatie naast het signaleren ervan ook concreet vast te leggen in het leerlingvolgsysteem (Parnassys). Op deze wijze kunnen volgende leerkrachten voortborduren op de eerdere signalen en wordt voorkomen dat een kind tussen wal en schip valt. 2.3 Signaleringsmethoden tijdens schoolloopbaan Tijdens de schoolloopbaan zijn er wederom meerdere bronnen van informatie: 1. Resultaten bij de CITO-toetsen. 2. Resultaten bij methode gebonden toetsen. 3. Leereigenschappen van de leerling (observaties van leerkrachten). 4. Informatie van de ouders. 5. Signaleringslijst. Binnen PCO Dalfsen e.o. wordt het screenings- / signaleringsinstrument van Jan Kuiper, de sidi-sibellijst gebruikt. 2.4 Signaleren van onderpresteerders Hoogbegaafde leerlingen lopen bij een inadequate begeleiding een grote kans op onderpresteren (Peters, 2007; Whitley,2001). Het is bijzonder lastig om een onderpresteerder weer te laten presteren en meestal is hier ook specifieke (vaak externe) begeleiding bij nodig. Het is van belang ook onderpresteerders tijdig te herkennen en de begeleiding te geven die ze nodig hebben. Ook hier zijn weer meerdere informatiebronnen: 1. Algemene observaties. 2. Resultaten in het leerlingvolgsysteem. 3. Kenmerkenlijst onderpresteerders (zie Hoofdstuk 3.4 Checklist voor onderpresteerders). 4. Informatie van de ouders. Volgens Nelissen & Span (1999) behoren de volgende kinderen tot de risicogroepen: Allochtone leerlingen.
Zeer creatieve leerlingen (te weinig aandacht voor divergent denken).
Begaafde meisjes.
Kinderen uit achterstandsgroepen.
Eenzijdig begaafde kinderen.
Kinderen met een disharmonisch intelligentieprofiel (risico overvragen).
Begaafde kinderen met handicap of leerprobleem.
Kinderen met combinatie van genoemde risicogroepen.
c.b.s sjaloom
14
2.5 Het resultaat van de signalering Na deze eerste signalering is er informatie over de intellectuele mogelijkheden en de leerprestaties van de leerling. De informatie uit deze eerste stap heeft aangegeven dat een leerling waarschijnlijk (hoog)begaafd is. Het resultaat van de signalering moet het volgende laten zien: het profiel van de intellectuele mogelijkheden en/of cognitieve ontwikkeling van de leerling, de prestaties op de verschillende vakgebieden en de ervaring van de leerkracht op verschillende vakgebieden. Hieruit komt een indicatie van de ontwikkelingsbehoeften. 2.6 Diagnostiek van begaafde leerlingen Diagnose is noodzakelijk om andere ontwikkelingsbehoeften van de leerling in kaart te brengen (Van Gerven, 2009; Webb e.a., 2005). Het gaat hierbij om het verzamelen van informatie over factoren, die het werken en functioneren van (hoog)begaafde leerlingen beïnvloeden en daarmee van belang zijn voor het uitzetten van een leerlijn. De factoren die Van Gerven (2009) en Webb e.a. (2005) noemen, zijn: - werkgedrag zelfstandigheid
werkinstelling
motivatie
- taakaanpak planmatige aanpak
welke stappen neemt een leerling in het oplossen van een probleem?
creativiteit en flexibiliteit
- sociaal-emotionele ontwikkeling omgang met andere kinderen
omgang met volwassenen
houding tegenover school
zelfbeeld
- interesses/ hobby’s Met een duidelijke diagnose krijgt een leerkracht helder inzicht in de werkwijze van een leerling. Het is heel belangrijk om te weten hoe een leerling werkt. Als een leerling bijvoorbeeld niet planmatig kan werken, moeten in het begin de taken veel meer worden gestructureerd en moet de leerkracht de leerling daarin begeleiden. Als dit vergeten wordt, mislukken de geplande activiteiten gauw. De leerkrachten raken gedemotiveerd, geven het op (“Zie je wel, ze kunnen het niet. Het heeft geen zin om op deze manier te werken.”) Het is soms lastig om op dat moment in te zien dat wellicht de wijze van aanpak verkeerd gekozen is voor deze specifieke leerling. Het is belangrijk om deze aspecten met de leerkrachten door te spreken, zodat zij zicht hebben op het belang van deze aspecten voor het slagen van de gekozen aanpak (Kieboom 2007). 2.7 Diagnostische instrumenten Er zijn drie soorten diagnostisch onderzoek geschikt geacht: 1. Het invullen van een observatielijst.
c.b.s sjaloom
15
Deze lijst wordt ingevuld door een leerkracht, eventueel ook door de ouder. Het voordeel van een observatielijst is dat het gaat om een gestandaardiseerde lijst die meer basis biedt dan het “buikgevoel” van de leerkracht. 2. Het verrichten van didactisch onderzoek. Het verrichten van didactisch onderzoek – al dan niet door een extern bureau – geeft een helder inzicht van het huidige kennisniveau van de leerling. Het komt meer dan eens voor dat een leerling in de praktijk nog verder blijkt te zijn dan een leerkracht dacht. Soms komen ook hiaten bovendrijven. Hierin schuilt meteen de kracht van didactisch onderzoek. Het didactisch onderzoek wordt verricht door de leerkracht in samenspraak met de IB’er of uitbesteed aan derden. Het valt onder de verantwoordelijkheid van de school. 3. Het verrichten van psychodiagnostisch onderzoek. Psychodiagnostisch onderzoek kan alleen worden gedaan door een GZ-psycholoog of orthopedagoog-generalist. Het doen van dit soort onderzoek (waaronder IQ-testen) is alleen zinvol bij “probleemgevallen” of bij kinderen waarbij het verstandig is om te weten of ze daadwerkelijk (hoog)begaafd zijn. De uitslagen van deze testen geven inzicht in de werkwijze en denkwijze van de leerling en geven een weergave van het IQ. 2.8 Integratie van de informatie van signalering en diagnose Na signalering en diagnose kunnen de volgende vragen worden beantwoord: Welk niveau van leerstof kan de leerling aan?
Is er sprake van hoogbegaafdheid of begaafdheid?
Op welke gebieden moet er een individuele leerlijn worden aangeboden?
Is de leerling gemotiveerd om te presteren? Is deze factor stabiel?
Kan de leerling zelfstandig werken en welke factoren lijken dit te
beïnvloeden? Kan de leerling planmatig en doelgericht werken en problemen oplossen?
Wordt het denken van de leerling gekenmerkt door creatieve
probleemoplossing? Is de leerling flexibel in zijn denken?
Spelen er externe risicofactoren in de omgang met anderen?
Met het antwoord op deze vragen is het mogelijk om een basisleerlijn voor de leerling uit te zetten. De leerkracht kan dan de juiste materialen zoeken die passen bij de ontwikkelingsbehoeften, werkwijze en interesses van de leerling. Ook krijgt de leerkracht een duidelijk beeld van eventuele risicofactoren die extra aandacht behoeven. Bovenstaande lijst kan echter nooit gebruikt worden ter vervanging van diagnostische instrumenten of signaleringslijsten: het is slechts een samenvatting daarvan. Het plan van aanpak wordt in de vorm van een handelingsplan gegoten. Voor dit handelingplan gelden dezelfde regels als de andere handelingsplannen binnen PCO Dalfsen e.o..
c.b.s sjaloom
16
3. Onderpresteren 3.1 Wat is onderpresteren? Onderpresteren is te omschrijven als een verschil tussen de schoolprestaties van het kind en de prestaties, die op grond van zijn werkelijke capaciteiten verwacht zouden mogen worden (Van Gerven, 2004; Whitley, 2001). Of zoals Van Dale het beschrijft: “Minder presteren dan men kan” (Van Dale Online Professioneel, 2009). Als een kind langdurig onder zijn niveau wordt aangesproken, kan dit tot gevolg hebben dat het kind zijn motivatie om te leren verliest en zich niet langer inspant bij het uitvoeren van taken, met als gevolg onderpresteren (Whitley, 2001). Binnen de literatuur worden drie algemene factoren in verband gebracht met “onderpresteren” (Butler-Por, 1993; Van Gerven, 2004). Dit zijn factoren binnen de thuissituatie, persoonlijkheidskenmerken van het kind en factoren binnen de schoolsituatie. 3.2 Twee vormen van onderpresteren De meeste onderpresteerders doen dat op een manier die het minst opvalt, zij passen zich aan het klassengemiddelde aan (Van Gerven, 2002). Bij een hoger klassengemiddelde presteren zij nog redelijk goed. Bij een laag klassengemiddelde presteren zij zwaar onder hun niveau. Bij de relatieve vorm van onderpresteren functioneert het kind boven het klassengemiddelde, maar toch onder zijn eigen niveau. Deze leerlingen worden niet snel onderpresteerders genoemd, want ze behoren immers bij de besten van de klas. Volgens het schema van Rimm (2003), onderaan deze pagina, zitten zij in kwadrant 2. Bij de absolute vorm van onderpresteren gaat het kind onder het klassengemiddelde presteren. Toch heeft dit kind, relatief gezien, nog de meeste kans om “ontdekt” te worden. Bij deze kinderen zie je vaak een grote discrepantie tussen het mondelinge en schriftelijke taalgebruik. De ouders hebben het idee, dat hun kind op school veel beter zou kunnen presteren, dan dat het doet. Naarmate het kind langer op school is, kunnen de matige resultaten vergezeld gaan met gedragsproblemen. Het kind kan zich in de klas als stoorzender gaan gedragen (kwadrant 4 van Rimm). 3.3 Vier mogelijke effecten van onderpresteerders Er zijn diverse oorzaken en diverse gevolgen aan te merken bij onderpresteren. Volgens Whitley (2001) begint het weliswaar bij het kind, maar wordt het voortdurend in stand gehouden door ouders en leerkrachten. Rimm (2003) zet deze kinderen in het vierde kwadrant van de problemen die hoogbegaafde kinderen kunnen tegenkomen op een school. Zij heeft onderzoek gedaan naar de effecten van problemen van hoogbegaafde kinderen op het schoolsucces. Het schema van Rimm laat zien hoe hoogbegaafde leerlingen hun motivatie om te leren kunnen verliezen (theorie van condities voor presteren of onderpresteren). Typen leerlingen die presteren of onderpresteren Kwadrant 1 Kwadrant 2 Dit zijn de hoge presteerders. Zij beseffen dat Dit zijn de kinderen die hoge cijfers halen met wanneer ze hard werken, ze goede resultaten weinig inspanning. Ze hebben geleerd om zich te behalen. Het curriculum is net iets boven hun verzetten tegen uitdagend werk. niveau en vraag om inspanning om dit niveau te Zij willen niet de indruk wekken dat anderen halen. denken dat ze niet zo slim zijn of dat ze hard zouden moeten werken om goede resultaten te halen. Alle leerlingen – benedengemiddeld, gemiddeld en bovengemiddeld – zouden in dit kwadrant moeten zitten. Kwadrant 3 Dit zijn de leerlingen die hard werken, maar zelden goede resultaten halen. Ze realiseren zich niet dat als ze de juiste leerstrategieën gebruiken, hun leerresultaten aanzienlijk zullen verbeteren. Leerlingen in dit kwadrant raken gedemotiveerd
Veel hoogbegaafde kinderen zitten in dit kwadrant. Zij veronderstellen door ervaring dat als je slim bent, je nauwelijks iets hoeft te doen. Kwadrant 4 Dit zijn de klassieke onderpresteerders die er geen energie meer aan verspillen of inspanning verrichten omdat alles wat ze doen geen meetbaar succes of bevrediging oplevert. Doel van een leerkracht is om te voorkomen dat een leerling in dit kwadrant belandt.
c.b.s sjaloom
17
en komen in kwadrant 4 terecht.
3.4 Checklist voor onderpresteerders Een goed hulpmiddel bij de signalering van onderpresteerders is een specifieke checklist voor onderpresteerders (Nelissen & Span, 1999). Er worden kenmerken genoemd die typerend zijn voor deze leerlingen. Hoe meer kenmerken aan een leerling toegekend kunnen worden, des te groter de kans is dat de leerkracht te maken heeft met een onderpresteerder. Positief 1. Begrijpt en onthoudt moeilijke informatie wanneer het wel geïnteresseerd is. 2. Leest veel of verzamelt in zijn vrije tijd op andere manieren veel informatie. 3. Presteert significant beter op mondelinge dan op schriftelijke overhoringen. 4. Kent veel feiten en heeft een grote algemene ontwikkeling. 5. Komt goed uit de verf bij individueel onderwijs op maat. 6. Is creatief en heeft een levendige verbeelding. 7. Ontwikkelt thuis op eigen initiatief allerlei activiteiten. 8. Heeft een brede belangstelling en vindt het leuk om dingen te onderzoeken. 9. Is gevoelig. Negatief 1. Presteert op school redelijk tot slecht (soms alleen onder het eigen niveau). 2. Heeft zijn huiswerk niet af of slecht gemaakt. 3. Is vaak ontevreden over zijn eigen prestaties. 4. Heeft een hekel aan automatiseren. 5. Vermijdt nieuwe leeractiviteiten uit angst om te mislukken. 6. Heeft minderwaardigheidsgevoelens, kan wantrouwend of onverschillig zijn. 7. Doet niet graag mee aan groepsactiviteiten, heeft het gevoel dat niemand hem mag. 8. Doelen worden door het kind te hoog gekozen zodat falen hieraan geweten kan worden. 9. Is snel afgeleid en impulsief. 10. Staat afwijzend of onverschillig tegenover de school. 11. Wil niet geholpen worden, wil zelfstandig zijn. 12. Neemt geen verantwoordelijkheid voor zijn eigen daden of wijt mislukken aan anderen. 13. Verzet zich tegen autoriteit.
c.b.s sjaloom
18
Hoofdstuk 4: Sociaal–emotionele ontwikkeling 4.1 Definities Sociale ontwikkeling is de manier waarop een kind leert om te gaan met anderen en leert omgaan met de manier waarop anderen met hem omgaan (Alkema & Tjerkstra, 1995). Bij emotionele ontwikkeling staat de ontwikkeling van het zelfbeeld centraal. Wie ben ik, wat ben ik, waar liggen mijn grenzen? Bij deze ontwikkeling speelt het niveau van de cognitieve ontwikkeling een belangrijke rol. 4.2 Sociaal-emotionele ontwikkeling (hoog)begaafden Hoogbegaafde kinderen hebben net zoveel of net zo weinig problemen op sociaal- emotioneel gebied als alle andere kinderen. Het lijkt er zelfs op dat in veel gevallen de hoogbegaafde kinderen ook op het gebied van sociaal- emotionele ontwikkeling een voorsprong hebben op leeftijdgenoten. 4.3 Signaalpunten Het is van belang om alert te zijn op de volgende knelpunten: Een kind dat voorloopt op intellectueel gebied, maar sociaal–emotioneel op leeftijdsniveau wordt vaak ten onrechte beschouwd als een kind dat op dit gebied achterloopt.
Een kind dat voorloopt op intellectueel gebied, maar sociaal-emotioneel functioneert op datzelfde niveau wordt vaak beschouwd als een “veel te wijs kind.”
Hoogbegaafde kinderen die op sociaal–emotioneel gebied functioneren op een lager niveau dan hun kalenderleeftijd verkeren in een gevarenzone.
Er zijn verschillende zaken waardoor het “anders-zijn” van het kind opvalt: 1. Ze hebben vriendschapsverwachtingen die passen bij kinderen die enkele jaren ouder zijn (Van Overschelde 1988; 2007). 2. Trouw, loyaliteit en moreel ethisch besef zijn vaak eigenschappen die ze op veel jongere leeftijd ontwikkelen dan andere kinderen (Van Gerven 2009). 3. Ze hebben een woordenschat en een manier van praten die door andere kinderen niet altijd begrepen wordt. 4. Ze stellen hoge eisen aan zichzelf en vinden het vanzelfsprekend deze eisen ook aan hun vrienden te stellen. 5. Ze hebben duidelijk andere interesses (Webb e.a. 1999). 6. Ze maken grotere denksprongen waardoor het samenwerken en spelen met andere kinderen bemoeilijkt wordt (Van Gerven & Lambertmont 2007). De schoolteams binnen PCO Dalfsen e.o. hebben oog voor de problematiek van de hoogbegaafde leerling. Daarnaast zijn de teams van mening dat de hoogbegaafde leerling ook zelf inzicht moet krijgen in deze problematiek. Dit kan worden bevorderd door in de eerste plaats deze leerlingen te aanvaarden zoals ze zijn. Herkenning en erkenning zijn daarbij sleutelwoorden. Daarom hanteert PCO Dalfsen e.o. de volgende uitgangspunten. 1. Hoogbegaafde leerlingen moeten voldoende worden uitgedaagd en moeten gemotiveerd blijven. 2. Opdrachten voor deze leerlingen worden daar waar mogelijk gekoppeld aan de opdrachten van de klas, of hun inspanningen worden naar de klas toegespeeld, bijvoorbeeld door het geven van presentaties over bereikte resultaten. 3. Hoogbegaafde leerlingen werken samen in homogene (ontwikkelingsgelijke) groepen in de bovenschoolse plusklas om zich met andere leerlingen te kunnen identificeren en te ontwikkelen. Daarnaast werken hoogbegaafde leerlingen samen in heterogene (onder hun ontwikkelingsniveau) groepen binnen hun eigen klas om te voorkomen dat zij buiten de groep vallen.
c.b.s sjaloom
19
Hoofdstuk 5: Versnellen 5.1 Uitgangspunt Bij het uitgangspunt van een doorgaande ontwikkelingslijn voor leerlingen, moet het eigenlijk vanzelfsprekend zijn dat er tegemoet wordt gekomen aan de onderwijsbehoeften van leerlingen die sneller dan gemiddeld leren. Versnellen lijkt dan logisch. Alleen versnellen is slechts het verplaatsen van het probleem en kan ertoe leiden dat een leerling te vroeg klaar is met de stof voor het basisonderwijs, terwijl de leerling op andere dan cognitieve gronden er nog niet aan toe is om verder te gaan met het middelbaar onderwijs. Behoefte aan versnellen komt vaak vanuit beschikbaarheid van de lesstof. 5.2 Lesstof De gemiddelde lesstof die wordt gehanteerd op een basisschool is meestal niet toereikend voor een (hoog)begaafde leerling. Dit heeft de volgende oorzaken: De leerling heeft meestal een hoog werktempo.
De leerling heeft minder tijd nodig om zich nieuwe dingen aan te leren.
De leerling heeft behoefte aan grotere leerstappen en minder herhalingsstof.
De leerling heeft minder behoefte aan instructie.
Naast compacten en verrijken moet de lesstof voor (hoog)begaafde leerlingen derhalve worden aangepast om de doorgaande leerlijn van de leerling te kunnen waarborgen. Leerstof voor een (hoog)begaafde leerling moet voldoen aan de volgende eisen (Nelissen & Span, 1999): Leerstof van een hogere moeilijkheidsgraad dan de reguliere leerstof.
Meer uitdagender leerstof.
Een hoger abstractieniveau (niet alleen moeilijker, wel ingewikkelder).
Complexere vraagstukken, combinaties van verschillende problemen.
Vakgebieden in samenhang.
Variatie in aanbod.
Aansluiten bij de interesses van de leerling.
Zinvolle aanvulling vormen op de reguliere leerstof.
Zo min mogelijk of geen herhalingen, geen routinewerk.
Didactisch logisch, gestructureerd opgebouwd.
Reflectie op eigen handelen uitlokken.
Divergent denken stimuleren.
Leerstof met een aangepaste instructiewijze (minder luisteren, meer doen).
Dit overzicht laat onmiddellijk zien waarom (hoog)begaafde leerlingen kunnen uitvallen. Vaak moeten (hoog)begaafde leerlingen eerst de gehele reguliere leerstof maken, voordat zij ander werk mogen maken. c.b.s sjaloom
20
Terwijl leerlingen die moeite hebben om de leerstof zich eigen te maken, minder hoeven te maken. De leerkracht kan op deze wijze de groep bij elkaar houden. Dit is tegenstrijdig met betrekking tot het cognitieve aspect en het levert veel problemen op in de gedragssfeer. Te vaak wordt het “andere” werk gezien als iets extra’s terwijl het gezien moet worden als iets dat er voor in de plaats komt (Kieboom, 2007). Het denken en leren door hoogbegaafde leerlingen verloopt anders dan de gemiddelde leerling of zelfs de begaafde leerling. Hiermee moet rekening worden gehouden bij het aanbod van de leerstof. In Hoofdstuk 7.4 Inspelen op leerbehoeften wordt er ingegaan op de praktische uitvoering hiervan. 6. Compacten en verrijken 6.1 Onderzoek Uit onderzoek van Mooij e.a. (2007) blijkt dat aanpassingen ter ondersteuning van (hoog)begaafde leerlingen zoals verdieping, verbreding, indikking, verrijking, het aanbieden van extra vakken of leergebieden, deelname aan plusklassen of vervroegd doorstromen vaak pas vanaf groep 5 worden toegepast. PCO Dalfsen e.o. wil hier niet in meegaan: deze ondersteuning moet zo snel mogelijk worden aangeboden. In bijlage 2 is informatie te vinden over signaleren in de onderbouw, er wordt een link gegeven naar de routeplan voor meerbegaafde kinderen (SLO) en er worden tips voor leerkrachten gegeven over wat er wel en niet goed is in de omgang met (hoog)begaafde leerlingen. 6.2 Compacten Compacten is het comprimeren van de reguliere leerstof tot een zodanige omvang dat alleen nieuwe aspecten en de daarbij minimale inoefenstof wordt aangeboden (Van Gerven, 2002; Van der Molen, 2005. Wij gebruiken routeboekjes voor rekenen en taal, samengesteld door SLO(Stichting Leerplan Ontwikkeling). Door middel van deze routeboekjes worden rekenen en taal compact aangeboden, zodat de (hoog)begaafde leerling ruimte over heeft om verrijkings- en verdiepingswerk te maken. 6.3 Verrijken en verdiepen Het gevolg van compacten is dat er tijd vrijkomt die moet worden ingezet voor verrijkingsopdrachten. Deze verrijkingsopdrachten zijn dan ook geen “extraatje” voor een leerling, maar een logisch onderdeel van het lesprogramma. De begrippen verrijken en verdiepen worden regelmatig door elkaar gehaald en door elkaar gebruikt. Met verdiepen wordt bedoeld: Het aanbieden van leerstof die een uitbreiding vormt op onderwerpen of vakken die een onderdeel uitmaken van het reguliere onderwijsaanbod. Met verrijken wordt bedoeld: Het aanbieden van leerstof die onderwerpen of vakken behandelt die normaal gesproken geen onderdeel uitmaken van het reguliere onderwijsaanbod. Het kenmerk van verrijkingsonderwijs is dat het een wezenlijk ander leerstofaanbod betreft, waar kinderen daadwerkelijk iets van leren (De Munck & Nelissen, 1998). Het gaat dus niet over meer werk, maar over inhoudelijk echt ander werk (Janson, 2001).We hebben er voor gekozen om de methode Levelwerk in te zetten als verdiepings- en verrijkingswerk. Het uitgangspunt van Levelwerk is dat kinderen bij de groep blijven horen, maar daarnaast uitgedaagd worden. De leerlingen die met Levelwerk werken hebben net als andere leerlingen instructie nodig. Een belangrijk leerpunt voor de leerlingen die met Levelwerk werken is zelfregulatie, dat wil zeggen dat ze nadenken over het leren en de stappen die ze moeten zetten om kennis te verwerven. Levelwerk is bedoeld voor: 1. De hoogbegaafde leerling. 2. De begaafde leerling (maakt er meestal een selectie uit). 3. Voor kinderen met een voorsprong op 1 vakgebied (selectie). Levelwerk biedt: c.b.s sjaloom
21
a. Verrijking voor taal/lezen en rekenen (verplicht onderdeel). b. Allerlei: Onderwerpen uit de belangstellingsfeer van de kinderen en oriëntatie op jezelf en de wereld. c. Duidelijke opbouw en structuur. d. Rijk aanbod van diverse leermiddelen. Opbouw methode: Levelwerk kent 7 levels (te gebruiken vanaf groep 3). Een level bestaat uit 5 blokken en een blok duurt ongeveer 8 weken. Elk blok kent 3 cellen, nl. taal/lezen, rekenen en allerlei. Per week heeft een leerling werk voor ongeveer 10 uur. Een belangrijke fase in het proces van leerlingbegeleiding is de evaluatie. Het proces is een cyclisch proces. Dat betekent dat uit de evaluatiefase weer nieuwe gegevens naar voren kunnen komen, die aanleiding geven om de gevolgde werkwijze op een aantal punten bij te stellen. Duidelijk moet zijn dat verrijking niet vrijblijvend is. Bij de evaluatie komen de volgende punten aan bod: 1. Nalopen van de afgesproken werkwijze. 2. Zijn er knelpunten opgetreden? 3. Zijn de doelstellingen bereikt? 4. Evaluatie leerkracht – leerling. 5. Evaluatie met ouders. 6. Rapportage van de verrijkingsstof. Op school zijn momenteel 3 kisten aangeschaft voor de groepen 3 tm 8. Hoofdstuk 7: Doelen, vaardigheden en leerbehoeften in een plusklas 7.1 Wat is een plusklas? Een plusklas is een verrijkingsklas waarin hoogbegaafde leerlingen samengebracht worden met de bedoeling hen bij hun mogelijkheden passende doelen te laten realiseren op (meta)cognitief, sociaal en creatief gebied. Dit samenbrengen gebeurt vanuit de visie dat intensieve contacten en samenwerking met ontwikkelingsgelijken noodzakelijk zijn om zich tot een gelukkige, evenwichtige hoogbegaafde volwassene te kunnen ontwikkelen (Janson, 2009; Drent en Van Gerven, 2007). 7.2 Hoofddoelen van de plusklas De hoofddoelen van de plusklas zijn: het kind op zijn niveau uitdagen en stimuleren door het juiste cognitieve leermateriaal aan te bieden en het kind leren het eigen leerproces aan te sturen (ontwikkelen van metacognitieve vaardigheden). Ook wordt er veel aandacht besteed aan sociale en emotionele vaardigheden: samenwerken, luisteren naar elkaar, zich kunnen inleven in anderen, herkennen en hanteren van eigen gevoelens of omgaan met de eigen begaafdheid. Snappen hoe leren gaat en daarop kunnen reflecteren zijn voor hoogbegaafde leerlingen essentieel. De uitgangspunten voor het werken in de plusklas kunnen worden omschreven als: leren leren, leren denken en leren leven. 7.3 Doelen en Vaardigheden Lijst (SLO, versie 2010) De doelstellingen voor de leerlingen die naar de plusklas gaan zijn gebaseerd op de Doelen en Vaardigheden Lijst van SLO (Nationaal Expertisecentrum Leerplanontwikkeling). Deze lijst van SLO is terug te vinden als bijlage 3. In bijlage 4 staat een beoordelingsformulier opgesteld op basis van die DVL, dit formulier is te gebruiken bij portfoliogesprekken met de leerlingen. Met de DVL wil SLO, scholen een handreiking bieden betreffende de vormgeving van het verrijkingsonderwijs aan (hoog)begaafde leerlingen. De genoemde doelen in de lijst laten op hoofdlijnen zien waar het onderwijs aan (hoog)begaafde leerlingen zich op zou moeten richten. De doelen in deze lijst zijn daarom geordend in drie domeinen: leren leren, leren c.b.s sjaloom
22
denken en leren (voor het) leven. De beschreven doelen zijn verschillend van gewicht. Ze zijn niet van vergelijkbaar niveau, maar wel allemaal belangrijk. Het werken aan doelen op al deze domeinen waarborgt een breed onderwijsaanbod waarmee recht wordt gedaan aan de specifieke leerbehoeften van (hoog)begaafde leerlingen. 7.4 Inspelen op leerbehoeften Hoogbegaafde kinderen denken anders. Wat kenmerkend is in het denken van hoogbegaafde kinderen is dat zij in staat zijn om grote denksprongen te maken en sterk zijn in het leggen van verbanden. Hiermee moet bij het onderwijs in de plusklas rekening gehouden worden. Het hoogbegaafde kind zal gevolgd en bevraagd moeten worden. Dan wordt recht gedaan aan de autonomie van het kind, is er een grote kans op een goede relatie met de leerkracht en zullen de competentiegevoelens groeien. Het schema in bijlage 5 geeft aan wat kenmerkend is in het denken van hoogbegaafde kinderen en hoe daarop ingespeeld kan worden in de plusklas. Hoofdstuk 8: Protocol afstemming eigen school en de plusklas vanaf 2012/2013 8.1 Coördinatiegroep plusklas De coördinatiegroep van de plusklas bestaat uit de volgende mensen: Judith van Holland (IB’er De Regenboog).
Bertus Grotenhuis (Directeur Ds. O.S. Cazemierschool).
Leonie Poortman (Leerkracht De Spiegel).
Anouk Uitslag (Leerkracht plusklas (opleiding Begaafdheidsspecialist afgerond + leerkracht De Spiegel + RT’er (Master SEN)).
Leerlingen worden bij deze groep aangemeld door de intern begeleiders van de verschillende scholen. De coördinatiegroep is verantwoordelijk voor de gang van zaken en aanspreekpunt voor leerkrachten en directies. De coördinatiegroep legt verantwoording af bij de bovenschoolse directeur. De implementatie en borging van de plusklas is een vast agendapunt op de vergaderingen van de intern begeleiders. 8.2 Protocol Stel een leerling wordt door school aangemeld voor een plek in de plusklas, welke stappen en door wie worden dan achtereenvolgens gezet? Stappen protocol 1. Beslissing toelating en / of plaatsing.
Verantwoordelijkheid Coördinatiegroep.
2. Invullen aanmeldingsformulier + lijsten voor plan en ondersteuning daarbij.
IB’ers, ouders en leerkracht(en).
3. Gegevens afstemmen en concept begeleidingsplan door leerkracht plusklas.
Leerkracht plusklas.
4. Beoordeling en goedkeuring conceptplan door ouders, leerkracht, IB’ers.
Ouders, kind, leerkracht(en), IB’ers, leerkracht plusklas.
5. Uitvoering begeleidingsplan.
Leerkracht plusklas, leerkracht(en).
6. (Tussen)evaluaties en rapportages.
Leerkracht plusklas, leerkracht(en).
c.b.s sjaloom
23
8.2.1 Beslissing toelating en / of plaatsing: Doel: Beslissing over toelating en plaatsing voor de plusklas. Initiatief: Eigen school. Verantwoordelijk: Coördinatiegroep Andere betrokkenen: Ouders, leerkrachten, IB’ers Actie: Door de coördinatiegroep wordt bekeken of dat de leerling voldoet aan de voorwaarden om tot de plusklas te kunnen worden toegelaten en geplaatst: a. Intelligentie IQ >130 (uitslag IQ-test).
IQ 120-130 (uitslag IQ-test) met advies compacten/verrijken op basis van test of op aanvraag van leerkracht.
Wanneer er geen IQ-test is afgenomen: * Minstens 2 meetmomenten A / A+ scores op alle deelgebieden, dan gaan compacten en verrijken in de eigen groep.
* Wanneer compacten en verrijken in de eigen groep niet voldoende blijken te zijn, kunnen leerlingen worden aangemeld voor de plusklas. * Alert blijven op kenmerken van onderpresteerders (zie checklist hoofdstuk 3.4). b. De leerling zit in groep 5, 6, 7 of 8 van een basisschool binnen PCO Dalfsen e.o.. c. Leerlingen met Profiel 1, 2 en 6 (zie hoofdstuk 1.4) worden toegelaten. d. Leerlingen met Profiel 3, 4 en 5 (zie hoofdstuk 1.4) moeten eerst besproken worden in de coördinatiegroep. In bespreekgevallen wordt leerkracht van desbetreffende leerling gevraagd om argumenten toe te lichten. Bij verschil van mening beslist de coördinatiegroep op democratische wijze. e. In een plusklasgroep zitten maximaal 10 leerlingen. Hoeveel groepen er gevormd kunnen worden, ligt aan het aantal uren dat er beschikbaar is. Elke groep moet circa 2 uur in de week een plusklasbijeenkomst hebben. f. De deelname aan de plusklas is voorwaardelijk, mocht het blijken dat een leerling niet op zijn plek is in de plusklas, kan een leerling stoppen. Dan blijft er ook de mogelijkheid om halverwege het schooljaar nieuwe leerlingen op te geven voor de plusklas. Eventueel kan er gekeken worden aan welk blok een leerling wel of niet mee gaat doen. 8.2.2 Invullen aanmeldingsformulier + lijsten voor plan en ondersteuning daarbij: Doel: Verzamelen van gegevens, nodig voor afstemmen van de onderwijsbehoeften. Initiatief: De IB’ers van de verschillende scholen verstrekken de formulieren aan kind, ouders en leerkrachten. De formulieren worden ingeleverd bij de coördinatiegroep. Verantwoordelijk: IB’ers, ouders en leerkrachten. Andere betrokkenen: Coördinatiegroep. Actie: a. Door kind, ouders en leerkrachten wordt een aanmeldingsformulier voor de plusklas ingevuld (zie bijlage 6). Dit gebeurt eind mei / begin juni. b. Door kind, ouders en leerkracht(en) wordt een zo genoemde “Lijst Behoeften-vaardigheden-doelen” (zie bijlage 7) ingevuld. Elke “partij” geeft hierbij een top 3 aan van meest urgente onderwijsbehoeften. Hier wordt een begeleidende brief bij meegegeven (zie bijlage 8). Dit gebeurt in september. c. Het kind vult bovendien een interesselijst (zie bijlage 9) in, die resulteert in een top 5. Dit gebeurt in september. d. De leerkracht van de eigen groep geeft een kort overzicht van onderwijs- en /of begeleidingsactiviteiten die dagelijks voor het kind op het programma staan. Kort gezegd: het compacten en verrijken en de begeleiding daarbij. Dit gebeurt in september. c.b.s sjaloom
24
8.2.3 Gegevens afstemmen en concept begeleidingsplan door plusklasbegeleider Doel: Komen tot een begeleidingsplan voor één schooljaar waarin alle partijen zich herkennen. Initiatief: Leerkracht plusklas. Verantwoordelijk: Leerkracht plusklas. Andere betrokkenen: Ouders, kind, leerkracht, IB’ers en coördinatiegroep. Actie: De leerkracht plusklas krijgt de ingevulde lijsten en stelt aan de hand
van deze gegevens een concept begeleidingsplan (zie voorbeeld in bijlage 10) op met daarin een grootste gemene deler van onderwijsbehoeften en de daarbij behorende vaardigheden, doelen en begeleidingsadviezen. Dit concept gaat per email naar de betrokkenen. 8.2.4 Beoordeling en goedkeuring conceptplan door ouders, leerkracht, IB’ers Doel: Komen tot consensus wat betreft de begeleiding voor dit schooljaar. Initiatief: Leerkracht plusklas. Verantwoordelijk: Ouders, kind, leerkracht, IB’ers, leerkracht plusklas. Actie: a. De leerkracht plusklas krijgt via de mail van zowel ouders als de eigen school goedkeuring voor het plan, al dan niet met aanvullingen of andere wijzigingen. b. Als de verschillen te groot zijn en/of er niet tot consensus gekomen kan worden neemt de leerkracht plusklas telefonisch contact op met betreffende personen. 8.2.5 Uitvoering begeleidingsplan Doel: Bereiken van de in het begeleidingsplan gestelde doelen voor het schooljaar. Initiatief: Leerkracht plusklas. Verantwoordelijk: Leerkracht plusklas. Andere (mogelijk) betrokkenen: Kind, ouders, IB’ers en coördinatiegroep. Actie: a. De leerkracht plusklas gaat aan het werk. Zij gaat daarbij uit van de gestelde doelen. b. De IB’ers van de verschillende scholen kunnen altijd ingeroepen worden om zo gewenst aanvullend advies te geven. 8.2.6 (Tussen)evaluaties en rapportages Doel: Samen bepalen of de afgesproken doelen ook bereikt zijn in de afgesproken periode Initiatief: Leerkracht plusklas. Verantwoordelijk: Leerkracht plusklas en coördinatiegroep. Andere (mogelijk) betrokkenen: Kind, ouders, IB’ers. Actie: Minimaal drie keer per jaar wordt met elkaar gecommuniceerd of de te bereiken doelen behaald zijn of behaald zullen worden. Die data zijn genoemd in het begeleidingsplan. Als één van de betrokken partijen dit nodig vindt kan ook besloten worden al eerder tot een tussenevaluatie te komen. a. Evaluatie op leerling niveau: Tijdens de portfoliogesprekken wordt gereflecteerd en geëvalueerd op het proces en de te bereiken doelen. Het beoordelingsformulier in bijlage 4 wordt bij deze gesprekken gebruikt. Wanneer het nodig is worden doelen bijgesteld of vernieuwd. Dit gebeurt in november. b. Evaluatie op ouderniveau: Ouders worden door de eigen leerkrachten tijdens de 10 minuten gesprekken geïnformeerd. De leerkracht plusklas geeft 2x in het schooljaar een tussenevaluatie door aan elke leerkracht via de mail, zodat de leerkracht dit tijdens 10-minutengesprekken kan doorgeven. Dit gebeurt in november en in april.
c.b.s sjaloom
25
Daarnaast is er 1x in het schooljaar een 15 minuten gesprek met ouder+kind en leerkracht plusklas. De leerkracht plusklas neemt contact hierover op met de ouders via de mail. Dit gebeurt in maart/april.
Bij de evaluaties wordt ook besproken of het bezoeken van de plusklas nog steeds meerwaarde heeft voor het kind.
c. Evaluatie op schoolniveau:Tijdens de IB-netwerken 6 keer per jaar. d. Evaluatie op bestuursniveau: Elk schooljaar in de maand mei.
c.b.s sjaloom
26
Hoofdstuk 9: Praktische uitwerking plusklas 2012/2013 9.1 Praktisch voorbereiden : De leerlingen van groep 5/6 gaan elke week op de maandag 1 ¾ uur naar de plusklas. De leerlingen van groep 7/8 gaan om de week op de maandag of dinsdag 1 ¾ uur naar de plusklas. Zij krijgen schoolopdrachten mee, zodat ze in de week dat ze niet naar de plusklas gaan, ca. 1 ¾ uur kunnen werken aan de schoolopdrachten. Op deze manier zijn de leerlingen elke week bijna 2 uur bezig voor de plusklas. Er zijn in totaal 39 pluklasleerlingen, er is een plusklasgroep 5/6 en er zijn drie plusklasgroepen 7/8.
De plusklas wordt gegeven in het computerlokaal van De Spiegel.
Het vervoer wordt door de ouders geregeld (zie oudercontract) .
De leerlingen hebben een 23-rings multomap nodig met 5 tabbladen. Op de tabbladen staan geschreven: schoolopdrachten, themabladen, werkbladen, logboek/portfolio, overige. Voor de tabbladen komt er elke maand een kalenderblad bij.
De plusklasbijeenkomst heeft globaal de volgende indeling: starten met een raadsel/computerspel/gezelschapsspel, werken aan thema, begeleiding schoolopdrachten, samenwerkingsopdracht, kringgesprek n.a.v. een boek of een filosofisch spel, logboek invullen.
9.2 Kennismakingsweken 2012/2013 In de eerste twee schoolweken gaat de plusklasleerkracht langs de verschillende scholen om kennis te maken met de leerlingen en met hun groepsleerkrachten. De groepsleerkrachten weten wanneer de plusklasleerkracht komt, via de mail is hierover contact opgenomen. Tijdens de kennismaking vullen de leerlingen de Interesselijst (zie bijlage 9) in. Ook krijgen de leerlingen voor hun ouders/verzorgers de Lijst Behoefte-vaardigheden-doelen (zie bijlage 7) met een begeleidende brief (zie bijlage 8) mee. In de eerstvolgende plusklasbijeenkomst moeten de leerlingen deze lijst inleveren. Op basis van de laatst genoemde lijst worden de doelen per leerling opgesteld waaraan in het komende blok gewerkt wordt. 9.3 Blokken Het plusklasjaar bestaat uit 4 blokken. In het schooljaar 2011/2012 zijn de volgende blokken gepasseerd: Groep 5/6 • Heelal + Schoolopdrachten: Leren leren (+bezoek sterrenwacht) •
Kunst + Creatieve schoolopdrachten
•
Maak een ontdekhoek voor je eigen klas + Schoolopdrachten: themamap
•
Wie ben jij? + Schoolopdrachten: voorbereiden laatste plusklasles
Groep 7/8 • Heelal + Schoolopdrachten:Leren leren (+ bezoek Sterrenwacht) •
Filosofie + Schoolopdrachten: drama/wiskunde
•
Maak een ontdekhoek voor je eigen klas + Schoolopdrachten: themamap
•
Wie ben jij? + Schoolopdrachten: voorbereiden laatste plusklasles
In het schooljaar 2012/2013 wordt er in het eerste blok in plusklasgroep 5/6 gewerkt over de VOC en in de e e plusklasgroepen 7/8 over de 1 en 2 Wereldoorlog. Tijdens het eerste blok neemt de plusklasleerkracht de c.b.s sjaloom
27
tijd om elke leerling te leren kennen en d.m.v. gesprekken en vragenlijsten worden er doelen bepaald voor de rest van het schooljaar. Vanaf blok 2 gaan de leerlingen met eigen gekozen thema’s werken en geeft de plusklasleerkracht opdrachten voor het werken aan de gekozen doelen. 9.4 Eigen mailadres In de kennismakingsweken krijgen de plusklasleerlingen opdrachten mee voor de eerste plusklasbijeenkomst. Een van de opdrachten is het verzorgen van een eigen mailadres, dit omdat zij dan in staat zijn bestanden naar zichzelf te mailen. Hierdoor hebben zij de gegevens altijd paraat, zowel op hun eigen school als bij de plusklas. 9.5 Rapportage Voor de plusklasleerling is het van belang dat het verrijkingswerk op hun eigen school en het werk in de plusklas wordt beoordeeld en besproken. In het gesprek tussen leerkracht en leerling moet vooral de nadruk liggen op het proces dat de leerling heeft doorgemaakt en de leerpunten die hij daaruit heeft gehaald. Er is dan sprake van evalueren. De leerkracht treedt op als gespreksleider en probeert door vragen te stellen de leerlingen te laten reflecteren op hun eigen leergedrag en –resultaten (Termeer, 2009). Daarnaast wordt gekeken of de kwaliteit van het werk voldoende is, of de verzorging van het werk goed is en of het werk binnen de gestelde tijd af is (Drent, 2008). Bij de evaluatie van de verschillende opdrachten worden de volgende vragen gesteld: Zijn de doelstellingen bereikt? Zo ja, op welke manier? Kon je het anders doen? Zo nee, waarom niet? Wat ging er mis? Wat verliep goed? En waarom ging het goed? Weet je zelf veranderingen te noemen waardoor het een volgende keer nog beter gaat? Wat vind je zelf van het resultaat? Wat heb je geleerd? Aan het begin van het schooljaar zijn er doelen per leerling opgesteld in samenspraak met kind, ouders en leerkrachten. Op die doelen wordt de leerling beoordeeld en daarnaast worden de overige doelen binnen de plusklas beoordeeld De leerling wordt beoordeeld door de leerkracht plusklas en daarvoor wordt het beoordelingsformulier in bijlage 4 gebruikt. Het formulier wordt met de leerling besproken, waarna er doelen worden opgesteld voor de komende periode. 9.6 Logboek/Portfolio Een portfolio is een instrument om de ontwikkeling van een kind in beeld te brengen. Portfolio’s worden door het kind zelf aangelegd. Het bevat bewijzen over het behalen van doelen en de ontwikkeling van competenties. Ze bevatten bijvoorbeeld rapportages en presentaties van het kind, werk dat het kind heeft gemaakt, analyses van dit werk en plannen voor toekomstig handelen om competenties te verhogen. Portfolio’s stimuleren de reflectie van het kind (Driesen, van Tartwijk & Dornan, 2008). Tijdens de achtste plusklasles vinden de portfoliogesprekken tussen leerling en leerkracht plaats. Bij de dertiende plusklasles nemen ouders ook deel aan het gesprek. Bij deze gesprekken worden de doelen besproken die eerder bij rapportage zijn genoemd. De leerling geeft zelf aan hoe hij vindt dat hij scoort en de leerkracht doet dat ook. Aan het eind van elke plusklasles schrijven de leerlingen in hun logboek. De volgende gegevens worden in een tabel genoteerd: Datum:
Wat heb je vandaag gedaan? (steekwoorden)
Ik vond dit onderdeel:
of
c.b.s sjaloom
Van welk onderdeel heb je vandaag iets geleerd? Kun je ook vertellen wat je hebt geleerd? Of zou je van een onderdeel wat meer willen weten?
28
Bronvermelding De genoemde literatuurverwijzingen komen uit de volgende bronnen: Drent, S. en Gerven, E. van (2007). Professioneel omgaan met hoogbegaafde kinderen in het basisonderwijs. Uitgeverij Lemma. Gerven, E. van (red.) (2009). Handboek Hoogbegaafdheid. Uitgeverij Van Gorcum. Gerven, E. van en Drent, S. (2001). Een doorgaande lijn voor hoogbegaafde leerlingen. Uitgeverij Lemma. Kuipers, J. (2005). (Hoog)begaafdheid: Kwaliteit in beleid. Leeuwarden: Eduforce. Mulder, A. Plusgroep, passend onderwijs voor hoogbegaafde kinderen op de basisschool. Onderwijs maak je samen. Poos, E. Kindportfolio’s, in theorie en praktijk. Onderwijs maak je samen. www.SLO.nl Informatiepunt Onderwijs, Hoogbegaafdheid en Excellentie. http://cms.voce.nl/wegwijzer/cms/upload/docs/beleidsplan_hoogbegaafdheid_cbs_de_wegwijzer_2011.pdf http://www.lesmateriaalvoorhoogbegaafden.com
c.b.s sjaloom
29
Bijlage 1: Verschil tussen intelligente en (hoog)begaafde leerlingen Intelligente leerling Kent de antwoorden Is ervaren in het van buiten leren Is geïnteresseerd in objecten Is gefocust en oplettend in de klas Houdt van simpele logica Houdt van woorden Heeft goede ideeën Werkt hard Beantwoordt de vragen Presteert bovengemiddeld in de klas Hoort bij de top van een groep Luistert met interesse Leert gemakkelijk Heeft 6 a 8 herhalingen nodig voor meesterschap Begrijpt ideeën Geniet van leeftijdgenoten Begrijpt de bedoeling of betekenis Maakt zijn werk af Kopieert nauwkeurig Houdt van school Technicus Is tevreden over eigen leren/kunnen (Bron: Hoving-Huizing, 2008)
(Hoog)begaafde leerling Heeft altijd vragen Is een groot gisser (probeert af te leiden uit de context) Is een zeer nieuwsgierig onderzoeker Is diep mentaal en fysiek betrokken, soms afwezig hierdoor, wegdromend Drijft op complexiteit Gebruikt vaak ongewoon complex vocabulaire Heeft flitsende, gekke, onnozele en vreemde ideeën Hangt wat rond en probeert uit/test uit Discussieert in detail, is kritisch, bewerkt stellingen Kan bovengemiddeld, maar ook gemiddeld of benedengemiddeld presteren Vaak een eenling Laat sterke gevoelens en opinies zien Weet het vaak al Meesterschap na 1 a 2 repetities Ontwikkelt en bewerkt ideeën Prefereert vaak ouder gezelschap Onderzoekt de toepassingen Start projecten Creëert nieuwe projecten Geniet van leren Uitvinder Is hoogst zelfkritisch
c.b.s sjaloom
30
Bijlage 2: Signalering in de onderbouw, routeplan en tips voor leerkrachten Signaleringsinstrumenten bij (hoog)begaafde kinderen in groep 1 en 2: - Informatie van de ouders bij een intakegesprek. - Observaties/ inschatting van de leerkracht. - SI-BEL –SI-DI . - Digitaal Handelingsprotocol hoogbegaafdheid (Van Gerven, 2008). - Een menstekening, in de eerste schoolweek laten maken (Van Gerven, 2009). Signaleren van een ontwikkelingsvoorsprong: Bij kleuters spreken we van een ontwikkelingsvoorsprong omdat we nog niet 100% van (hoog)begaafdheid kunnen spreken (Peters, 2007). Dit is pas vanaf 7-jarige leeftijd betrouwbaar te testen en de kleuter ontwikkelt zich sprongsgewijs en daarbij is de ontwikkeling vaak afhankelijk van zijn directe omgeving. Toch is het erg belangrijk om vroegtijdig te signaleren of een kind een ontwikkelingsvoorsprong heeft. Indicaties voor de aanwezigheid van een ontwikkelingsvoorsprong (Peters, 2007, Van Gerven, 2009): Algemeen: - Intense betrokkenheid. - “Diep” denken (bijvoorbeeld over leven en dood). - Empathisch vermogen (zich goed kunnen inleven in de situatie van een ander). - Kennishonger. - Logisch denken. - Creërend vermogen. - Fantasierijk. - Aanpassingsvermogen (hierdoor kan al op jonge leeftijd het onderpresteren ontstaan). - Meer geïnteresseerd in cijfers en letters. - Sterk geheugen. - Gevoel voor humor. Spraak-taalontwikkeling: - Spreekt duidelijk en heeft een goede zinsbouw. - Heeft een grote woordenschat. - Gebruikt veel moeilijke woorden. - Heeft een goed geheugen. - heeft een brede belangstelling. - Vertelt veel in de groep op een ontspannen manier (of valt juist helemaal stil). - Reageert op andere leerlingen. - Kan verhalen goed weergeven. - Legt de goede verbanden. Sociale-emotionele ontwikkeling: - Kan redelijk goed met leeftijdgenoten spelen, maar trekt ook veel met oudere of juist jongere kinderen op. - Neemt initiatief. - Open naar de leerkracht. - Zelfstandig. - Kan goed samenspelen. - Perfectionistisch. Werkhouding: -
Begrijpt opdrachten snel. Heeft een hoog werktempo. Is gemotiveerd. Kijkt kritisch naar zijn eigen prestaties. Heeft een grote spanningsboog. Stelt eisen aan zichzelf. c.b.s sjaloom
31
-
Is teleurgesteld als iets niet lukt zoals hij het wil.
Routeplan meerbegaafde kinderen SLO http://www.infohoogbegaafd.nl/hbpo/school/00007/00001/ Tips voor leerkrachten: Wel doen 1. Accepteren - Laat voelen dat je in de leerling gelooft. - Neem de zorgen en de inbreng van ouders ernstig. - Aanvaard dat niet alle hoogbegaafden op dezelfde manier functioneren (verstandelijk, sociaal, emotioneel, etc). - Luister actief, zelfs als een leerling lijkt door te drammen.
Niet doen 1. Begeleiding - Uitspraken als “Als je dan toch zo slim bent…”. - Uitspraken over “De hoogbegaafden”. - Redeneringen afdoen als niet terzake. - Levensvragen uit de weg gaan. - Verwachten dat een leerling bewijst dat hij een voorsprong heeft. - De spontane afwikkeling van de leerling Afremmen.
2. Stimuleren en begeleiden - Motiveer en leg nadruk op talenten. - Zorg dat de leerling meermaals per dag iets kan leren. - Maak duidelijke afspraken over wederzijdse inzet en timing. - Biedt uitdagende opdrachten en inhouden aan. - Leg de lat hoog en maak bij de evaluatie onderscheid tussen inspanning en resultaat. - Leer “doorzetten”. Moeilijke opdrachten en veel leerstof moeten af en toe! - Begeleid teleurstelling bij falen. Deze leerling heeft faalervaringen nodig! - Voorzie dat leerlingen af en toe met elkaar kunnen werken (ontwikkelingsgelijken in een plusklas). - Waardeer de leerling en daag positief uit. 3. Compenseren/dispenseren - Vermijd onnodige instructie. - Compact - Verrijk. - Verbreed het onderwijsprogramma. - Versnel indien nodig. - Beoordeel aanvullende taken en geef feedback. 4. Leren leren - Maak de leerling bewust van de eigen leermethode en leerstijl. - Leer stilstaan bij belangrijke kernwoorden. - Leer de leerling hulp vragen. - Check of de opdracht gelezen/gehoord en begrepen is.
2. Aanpak en begeleiding - meer van hetzelfde: de leerling herhaling na herhaling laten ondergaan - de leerling niet aan bod laten komen omdat je weet dat hij het toch al kent - vrijblijvendheid van aanvullend werk - denken dat versnellen op zich afdoende is - ervan uitgaan dat de beschikbaarheid van uitdagend materiaal alleen voldoende is voor een hoogbegaafde leerling - de leerling als zuiver hulpje inschakelen (kan wel als coach van een medeleerling) - onrealistische verwachtingen stellen - verwachten dat de leerling op alle vlakken even msterk is - elk eigen initiatief de kop indrukken - aanvaarden dat de leerling zich aanpast aan de gemiddelde klasnorm 3. Gedrag - “Waarom? Daarom!’ Wel: uitleg geven bij geboden en verboden. - De leerling als een lastpak benaderen, hem als storend labelen (kan pesten in de hand werken). - De leerling manen tot “gewoon” doen.
c.b.s sjaloom
32
Bijlage 3: Doelen en Vaardigheden Lijst (versie 2010, SLO)
Werkhouding Ik geef aan wat ik wil leren en waaraan ik wil werken.
Ik zet door wanneer iets niet direct lukt.
Ik houd mijn aandacht er goed bij als dat nodig is.
Ik zet me in voor taken die ik moet uitvoeren.
Leerlingen Leren Leren Werken volgens plan Ik formuleer leerdoelen voor mezelf.
Ik werk zelfstandig als dat nodig is. Ik zorg dat mijn werk er netjes en verzorgd uitziet.
Ik vraag op tijd hulp als ik ergens zelf niet uit kom.
Ik waardeer het leerproces ook als het resultaat tegenvalt.
Ik verken een onderwerp voor ik ermee aan de slag ga.
Manieren van leren Ik weet welke manieren van leren er zijn en welke manier mijn voorkeur heeft.
Ik weet welke stappen ik moet zetten en hoe ik deze moet uitvoeren.
Ik zet de meest geschikte manier van leren in.
Ik zorg dat ik het belangrijkste af heb voor de tijd om is.
Ik verzamel geschikte informatie op verschillende manieren.
Ik houd me aan mijn planning en stel deze bij als dat nodig is.
Ik bewaar informatie om het later te kunnen gebruiken.
Ik laat zien wat ik geleerd heb.
Ik licht mijn antwoorden toe en laat zo zien dat ik het begrijp.
Ik controleer of mijn leervraag voldoende beantwoord is.
Ik kijk achteraf of mijn planning goed was en wat beter kan.
Leerlingen Leren Denken Analytisch denken
Ik herken verschillen en overeenkomsten tussen dingen.
Ik zie het verband tussen waardoor iets komt (de oorzaak) en het gevolg ervan.
Creatief denken
Ik ontdek nieuwe vragen of problemen.
Ik bedenk meerdere oplossingen voor een vraag of probleem.
Kritisch denken
Ik ga na of mijn veronderstellingen kloppen.
Ik controleer of nieuwe informatie klopt en overeenkomt met informatie die ik al heb.
Ik onderscheid feiten
Ik bedenk originele oplossingen voor een
Ik zie de relatie tussen c.b.s sjaloom
33
verschillende onderdelen binnen het grote geheel.
Ik maak ingewikkelde problemen gemakkelijker door ze op te delen in kleinere problemen.
vraag of probleem.
Ik bedenk hoe ik bestaande ideeën in een nieuwe situatie kan toepassen.
Ik zet ideeën om in praktische oplossingen.
Ik neem afstand van een probleem om het even op me in te laten werken.
van meningen en betrouwbare van niet betrouwbare bronnen.
Ik neem bij het vormen van mijn mening verschillende perspectieven mee.
Ik gebruik criteria om een mening te vormen.
Ik onderbouw mijn mening met argumenten.
Ik vraag door tot ik het echt begrijp.
Ik kies uit verschillende oplossingen de meest geschikte.
Leerlingen Leren (voor het) Leven Inzicht in jezelf Omgaan met anderen Ik blijf mijzelf in een groep: anderen Ik ben trots op mijzelf en mijn werk. kunnen aan mij zien en van mij horen wat Ik weet waar ik goed en minder goed in ik ergens van vind en hoe ik me voel. ben. Ik houd rekening met de regels die voor Ik maak gebruik van mijn sterke kanten de groep belangrijk zijn. en blijf ook werken aan dat waar ik minder goed in ben. Ik werk samen met anderen als we samen meer kunnen bereiken dan alleen. Ik doe de dingen zo goed mogelijk maar Ik maak anderen enthousiast om samen stel mijn eisen/doelen niet té hoog. ergens een succes van te maken. Ik vind het niet erg als ik niet meteen Ik verdeel de taken samen met anderen weet hoe iets moet of als iets niet meteen lukt. op een manier die voor iedereen goed werkt. Ik ga goed om met kritiek en flexibel met tegenslagen en begrijp dat ik hier iets van Ik ben in staat in samenwerking met kan leren. anderen verschillende rollen en taken te vervullen. Ik weet wat ik wil en kies daar ook voor. Ik zie en begrijp goed hoe anderen ergens tegenaan kijken vanuit hun
c.b.s sjaloom
34
beleving.
Ik luister goed naar de ideeën van anderen en verdedig mijn eigen ideeën.
Ik geef kritiek op een manier zodat de ander er ook iets aan heeft.
Ik presenteer de resultaten van mijn werk aan anderen op een manier die past bij mij én bij het doel van dat moment.
c.b.s sjaloom
35
Bijlage 4: Beoordelingsformulier Naam leerling: Naam: leerkracht: Datum:
In de afgelopen periode heeft de leerling gewerkt aan de volgende doelen: 1.
2.
3.
Beoordeling leerling op alle doelen: Leren leren (leren presteren) Motivatie: interesse in leren opbrengen
--
-
0
+
++
--
-
0
+
++
Voldoende niveau opdrachten in eigen klas Eigen leerstijlen kennen / toepassen (zie bijlage 11) (Motivatie voor) memoriseren Stappenplan maken en gebruiken Juiste aanpak kiezen Vooraf stappenplan maken, daarna gebruiken Tijdsplanning (agenda) maken en gebruiken Leren presteren naar vermogen Niet kopiëren, samenvatten in eigen woorden Meerdere bronnen gebruiken Kritisch zijn: Meerdere versies maken e.d. Leren denken (over leren) Diepe vragen stellen Open vragen stellen, hoofd- en deelvragen Echte onderzoeksvragen formuleren Doorvragen Creatieve en analytische denkvaardigheden Samenvatten Mindmappen e.a. schema’s leren gebruiken Creatief denken: bijv. filosoferen Leren reflecteren Doelgericht werken Tips gebruiken Inzicht in zwakke / sterke kanten c.b.s sjaloom
36
Leren (samen te) leven: emotioneel Zelfvertrouwen, zelfstandigheid
--
-
0
+
++
--
-
0
+
++
Doorzetten, zelf oplossen Kwaliteit leveren <> Perfectionisme Kritiek ontvangen en geven Te snel hulp vragen Te weinig hulp vragen Omgaan met het "onverwachte", (over)gevoeligheid Omgaan met boosheid, frustraties Jezelf presenteren, een onderwerp presenteren Zelfvertrouwen bij presenteren Duidelijk overkomen bij anderen Jezelf durven zijn Verzorging van werk / spullen Leren (samen te) leven: sociaal Samenwerken Aardig zijn voor anderen Anderen niet storen, doorwerken Initiatieven nemen, maar ook niet te dominant zijn Taken eerlijk en slim verdelen Niet teveel of te weinig overleggen Luisteren tijdens overleg Opkomen voor jezelf in overleg Communiceren Vrienden maken, communiceren met leeftijdsgenoten Communiceren met volwassenen Praten over je (hoog)begaafdheid
c.b.s sjaloom
37
In de komende periode gaat de leerling werken aan de volgende doelen: 1.
2.
3.
Opmerkingen:
c.b.s sjaloom
38
Bijlage 5: Leerbehoeften (hoog)begaafden Van Concreet denken Naar Abstract denken
Praktische gevolgen
Denken over onderwerpen die tastbaar zijn. Voorstellingen kunnen maken, die men niet in de realiteit kan zien, voelen of met andere zintuigen kunnen ervaren. Hoogbegaafde kinderen kunnen eerder dan leeftijdsgenoten abstract denken. Ze bereiken ook een hoger niveau van abstractie. 1. Ze stellen regels ter discussie 2. Zij hebben een groot rechtvaardigheidsgevoel, wat tot veel discussie kan leiden of het ervaren van onrecht aangedaan. 3. Soms /geen aansluiting vinden in de groep 4. Communicatie met leeftijdsgenoten vormt vaak een probleem 5. Ze stellen hogere eisen aan vriendschappen dan leeftijdsgenoten. Gevolg: gekwetst worden, bij jonge kinderen zie je soms woede uitbarstingen of enorme huilbuien uit frustratie. 6. Intellectueel vaardig, kan niet tegen onbegrijpelijke stupiditeiten. Ze leggen vaak hun oplossingen te compact uit aan anderen; verwarring. 7. Leren vaak zichzelf lezen en rekenen
Plusklas
1. Ontmoetingen met ontwikkelingsgelijken 2. Sociale vaardigheidstraining 3. Leren samenwerken 4. Behoefte aan autonomie wordt gerespecteerd door eigen keuze te maken m.b.t. uit te werken onderwerp
Convergent denken versus Divergent denken
Praktische gevolgen
Denken gericht op het vinden van één oplossing of de beste uit een paar oplossingen. Voor de meeste kinderen is dit de manier waarop ze meestal denken. ( pientere leerling) Bij divergent denken is men bezig om zoveel mogelijk oplossingen te bedenken, die mogelijkerwijs tot een oplossing van het probleem of het bereiken van het gestelde doel leiden. Deze manier van denken is kenmerkend voor hoogbegaafde kinderen. Zij slaan informatie ook op door veel links te leggen tussen nieuwe info en al aanwezige kennis. Om divergent te kunnen denken, moet een kind beschikken over veel kennis en diverse denkmethoden. ( Divergent denken leidt altijd weer naar convergent denken – het komen tot een oplossing) 1. Moeite met multipli choice vragen. ( open vragen zijn beter; je kunt dan de redenering van het kind volgen) 2. Vreemde antwoorden, doordat deze kinderen de kennis van c.b.s sjaloom
39
het ene schoolvak toepassen in het andere schoolvak. 3. Ze vragen veel om nieuwe kennis te kunnen verbinden aan wat ze al weten. Ze willen verschillen en overeenkomsten duidelijk hebben; halen andere vakken erbij. Soms roept het irritatie op. 4. Ze kunnen problemen hebben bij opdrachten, waar geen verband in zit ( woordrijtjes; tafels leren) 5. Gebrekkig lezen van de opdracht, doordat zij al reeds verbanden leggen met aanwezige kennis en dat kan leiden tot zoeken in andere richtingen dan bedoeld. 6. Grote behoefte aan complexe taken; anders vinden zij het al gauw saai. 7. Kan zich in een probleem vastbijten; eventueel teveel energie in de verkeerde dingen stoppen. Plusklas
1. Aanbieden van projecten ( van geheel naar delen) 2. Het leren Leren; leren structuren en plannen 3. Het experimenterend leren – veel handelen 4. Leerstof in context van maatschappij 5. Het grote geheel aanbieden – doelen daaraan
Rationeel denken
Praktische gevolgen
verbinden – nut van kleine “saaie” oefeningen wordt voor deze h.b. kinderen acceptabel. De manier van denken waarbij je stap voor stap alles afweegt tegen over de logica van het moment. ( denken met je linkerhersenhelft). Hoogbegaafde kinderen zijn rationele denkers bij uitstek. Zij hebben een hoog ontwikkelde logica, die bovendien versterkt wordt door grote kennis. 1. Ze gaan graag in discussie; discussieert in detail; is kritisch ( ook naar zichzelf toe) 2. Gevoelig voor het niet-logische binnen de taal ( hoe kun je nu vragen aan een jong mens hoe oud hij is geworden? ) 3. Als de vraag te ruim omschreven is, komen zij vaak tot een ander antwoord ( wel met goede logische redenering) 4. Hoogbegaafde kinderen hebben snel overzicht van het grote geheel met inzicht in de gevolgen, gaan vaak te snel voor hun omgeving., zien al problemen waar anderen zich nog oriënteren. 5. Maken grote stappen in de leerstof; is helaas ook een valkuil, doordat ze soms te snel denken dat ze het weten. Herkennen c.b.s sjaloom
40
is nog niet Kennen. Plusklas
1. De ratio inzetten om gevoelens te kunnen beheersen en benoemen ( zes denkende hoofddeksels) 2. Eigen mening vormen, 3. Leren discussiëren, 4. Begeleiding bieden bij multipli choice vragen 5. Lesstof compacten; vooraf toetsen 6. Eigen keuze van deelonderwerp bij de projecten ( wel het geheel aanbieden, onderdeel van interesse uitwerken)
Intuïtief denken Praktische Gevolgen
Een manier van denken, waarbij zowel de creativiteit als de emotie een rol speelt en zodoende snel een oplossing kan brengen. 1. Hoogbegaafde kinderen voelen vaak perfect stemmingen aan en kijken door uiterlijk vertoon heen. h.b. kinderen zijn vaak zeer sensitief zonder dat zij zich daar bewust van zijn. Zij nemen emoties over van anderen, spanningen waar in een groep mensen, die voor de rest niet zichtbaar is of ervaren wordt. 2. Jonge kinderen kunnen zeer onbevangen diep verborgen zaken benoemen en brengen anderen in verlegenheid. 3. Ze weten vaak het antwoord. Ze kunnen dan niet uitleggen hoe ze aan het antwoord komen. 4. Ze moeten leren Leren op jonge leeftijd; leren fouten te maken of jezelf ergens voor in te spannen.
Plusklas
1. leren hun antwoorden verbaliseren 2. het heldere inzicht in sociale situaties gebruiken om eigen positie t.o.v. anderen te versterken 3. tegen grenzen aanlopen en daarmee om leren gaan 4. omgaan met frustraties 5. werkplanning voor langere termijn 6. creatief leren gebruiken bij de projecten om zou experimenteel de leerstof zich eigen te maken.
Conceptueel denken + ( creativiteit fantasie ) Praktische gevolgen
Deze manier van denken richt zich op het uitwerken van ontwerpen; detaillering van een geheel. Fantasie en creativiteit leiden tot nieuwe ideeën, toekomstbeelden, uitvinders 1. Hoogbegaafde kinderen kunnen vaak op een heel creatieve wijze concepten in hun hoofd uitwerken ( voordeel) c.b.s sjaloom
41
2. Terwijl hen voor de praktische uitvoering de middelen ontbreken ( valkuil) - verbaal – performaal kloof - niveau motorische ontwikkeling kan in de weg staan - soms beginnen ze niet aan de uitwerking, omdat die al bij voorbaat niet aan hun ideeën kan voldoen. 3. Hebben flitsende, gekke, onnozele en soms vreemde ideeën 4. Start uitvoering, maakt het niet af 5. Kunnen met meerdere zaken tegelijk bezig zijn en hebben daarom behoefte aan meerdere werkplekken tegelijk. Plusklas
1. Leren omgaan met frustraties 2. Leren hulp in te roepen van anderen ( elkaars talenten benutten) 3. Ideeën leren toetsen aan de realiteit; uitproberen van oplossingen 4. Fouten durven maken en toegeven binnen een beschermde omgeving 5. Ontwikkelingsgelijken stimuleren elkaar in hun ideeën 6. Overleg gaat veel sneller, tevens krijgen zij voldoende tegengas. 7. Hebben meerdere werkplekken 8. Krijgen gelegenheid om anderen te hulp te schieten, meer bewegingsvrijheid.
c.b.s sjaloom
42
Bijlage 6: Aanmeldingsformulier Plusklas School van herkomst: A. Baron van Dedem 0529433360 Dalfsen De Regenboog 0572371374 Lemelerveld De Spiegel 0529432341 Dalfsen Ds. O.S. Cazemier 0529471574 Oudleusen Sjaloom 0529431381 Dalfsen Ichthus 0572331472 Lemele Naam groepsleerkracht(en) van komend schooljaar:……………………………………. Achternaam leerling(e): ………………………………………………………………. Roepnaam: ………………………………………………………….………………… Groep:
……………….
Geslacht: jongen / meisje
Geboortedatum: ………………………………………………………….………………. Nationaliteit: ………………………………………………………….……………….. . Straat en huisnummer: ………………………………………………………….…… Postcode en woonplaats: ………………………………………………………….…… Telefoonnummer ouders: ……………………………………………………………….. Mobiele telefoon: …………………………………………………………………………. Naam, adres en telefoon: ………………………………………………………….…… (bij afwezigheid ouders) Naam huisarts: ………………………………………………………………………….. Om discussies te voorkomen volgen hier de eisen in overzicht waaraan voldaan moet worden door kinderen om in aanmerking te komen voor compacten en verrijken en het deelnemen aan de plusklas. Graag aankruisen wat van toepassing is bij de betreffende leerling: □ IQ >130 (uitslag IQ-test). □ IQ 120-130 (uitslag IQ-test) met advies compacten/verrijken op basis van test of op aanvraag van leerkracht. □ Er is geen IQ-test afgenomen, maar de leerling heeft behoefte aan deelname in de plusklas omdat de leerling minstens 2 meetmomenten A / A+ scores op alle deelgebieden heeft gescoord en de leerling heeft compact en verrijkingswerk in de eigen groep. Het compacten en verrijken in de eigen groep blijken niet voldoende te zijn. □ Er is geen IQ-test is afgenomen, maar de leerling heeft behoefte aan deelname in de plusklas omdat de leerling veel kenmerken heeft van een onderpresteerder (zie checklist hieronder). Checklist voor onderpresteerders Een goed hulpmiddel bij de signalering van onderpresteerders is een specifieke checklist voor onderpresteerders (Nelissen & Span, 1999). Er worden kenmerken genoemd die
c.b.s sjaloom
43
typerend zijn voor deze leerlingen. Hoe meer kenmerken aan een leerling toegekend kunnen worden, des te groter de kans is dat de leerkracht te maken heeft met een onderpresteerder. Positief 1. Begrijpt en onthoudt moeilijke informatie wanneer het wel geïnteresseerd is. 2. Leest veel of verzamelt in zijn vrije tijd op andere manieren veel informatie. 3. Presteert significant beter op mondelinge dan op schriftelijke overhoringen. 4. Kent veel feiten en heeft een grote algemene ontwikkeling. 5. Komt goed uit de verf bij individueel onderwijs op maat. 6. Is creatief en heeft een levendige verbeelding. 7. Ontwikkelt thuis op eigen initiatief allerlei activiteiten. 8. Heeft een brede belangstelling en vindt het leuk om dingen te onderzoeken. 9. Is gevoelig. Negatief 1. Presteert op school redelijk tot slecht (soms alleen onder het eigen niveau). 2. Heeft zijn huiswerk niet af of slecht gemaakt. 3. Is vaak ontevreden over zijn eigen prestaties. 4. Heeft een hekel aan automatiseren. 5. Vermijdt nieuwe leeractiviteiten uit angst om te mislukken. 6. Heeft minderwaardigheidsgevoelens, kan wantrouwend of onverschillig zijn. 7. Doet niet graag mee aan groepsactiviteiten, heeft het gevoel dat niemand hem mag. 8. Doelen worden door het kind te hoog gekozen zodat falen hieraan geweten kan worden. 9. Is snel afgeleid en impulsief. 10. Staat afwijzend of onverschillig tegenover de school. 11. Wil niet geholpen worden, wil zelfstandig zijn. 12. Neemt geen verantwoordelijkheid voor zijn eigen daden of wijt mislukken aan anderen. 13. Verzet zich tegen autoriteit. Welke ondersteuning/begeleiding is er al geboden door de eigen school en waarom wordt de leerling aangemeld voor de plusklas? …………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………… Datum van aanmelding: Handtekening groepsleerkracht(en):
Handtekening intern begeleider:
Als bijlage dient een uitdraai van het leerlingvolg systeem meegestuurd te worden (niveau en DLE van minimaal 2 meetmomenten).
c.b.s sjaloom
44
Plusklaslessen -----------------------------------------------------------------------------------------------Ondergetekende, Naam leerling: Naam ouders: Mailadres ouders: Leerling van cbs: Groep: Naam groepsleerkracht(en): wil deelnemen aan de serie plusklaslessen en gaat akkoord met de volgende voorwaarden: 1. De onder schooltijd gegeven lessen zijn een aanvulling op het normale lesprogramma van de basisschool, speciaal ontwikkeld voor de verder gevorderde leerling. 2. De school bepaalt, op basis van school-, toets- en eventuele onderzoeksresultaten, welke leerlingen aan een serie plusklaslessen kunnen deelnemen (dit kan een heel schooljaar zijn, maar dit kan ook een gedeelte van een schooljaar zijn). 3. De activiteiten en de ontwikkeling van de leerling worden m.b.v. een portfolio zichtbaar gemaakt. 4. Als de plusklasles in een andere school wordt gegeven, zorgt de leerling ervoor daar tijdig aanwezig te zijn, binnen de daarvoor door de school beschikbaar gestelde tijd. 5. In principe gaat de leerling zelfstandig naar deze lesplaats, samen met de andere deelnemers van zijn / haar school Dit valt onder de verantwoordelijkheid van de ouders, die hiermee akkoord gaan, tenzij anders wordt overeengekomen. 6. De kosten van lesmateriaal en de docent(en) zijn voor rekening van het bestuur van de vereniging PCO tenzij anders overeengekomen. 7. De school blijft eindverantwoordelijk voor deze onder schooltijd gegeven lessen. Als ouder / verzorger ga ik akkoord met het bovenstaande en zal ik stimuleren en erop toezien dat mijn kind op een serieuze manier met de plusklaslessen en alles wat daarbij hoort, zal omgaan. Naam ouder / verzorger: datum: Handtekening:
c.b.s sjaloom
45
Bijlage 7: Lijst Behoeften-vaardigheden-doelen
Grootste gemene deler onderwijsbehoeften kind, ouder, leerkrachten, Plusklas Datum: Leerling: School: Leerkracht(en):
Groep:
Het kind vult in kolom 1 sterke en minder ontwikkelde vaardigheden in: + = sterk en - = aandachtspunt. Samen met de ouders wordt hiermee een top 3 van aandachtspunten vastgesteld. De leerkracht plusklas bespreekt met de eigen leerkracht en de eigen IB’er deze gegevens om uiteindelijk tot drie doelen te komen voor de komende periode. Dit wordt genoteerd in het begeleidingsplan. Leren leren (leren presteren) Motivatie: interesse in leren opbrengen
1
2
3
4
1
2
3
4
1. Voldoende niveau opdrachten in eigen klas 2. Je leerstijlen kennen / toepassen 3. (Motivatie voor) memoriseren
Stappenplan maken en gebruiken
4. Juiste aanpak kiezen 5. Vooraf stappenplan maken, daarna gebruiken 6.
Tijdsplanning (agenda) maken en gebruiken
Leren presteren naar vermogen
7. Niet kopiëren, samenvatten in eigen woorden 8. Meerdere bronnen gebruiken 9. Kritisch zijn: Meerdere versies maken e.d.
Leren denken (over leren) Diepe vragen stellen 10. Open vragen stellen, hoofd- en deelvragen 11. Echte onderzoeksvragen formuleren 12. Doorvragen
Creatieve en analytische denkvaardigheden
13. Samenvatten
c.b.s sjaloom
46
14. Mindmappen e.a. schema’s leren gebruiken 15. Creatief denken: bijv. filosoferen
Leren reflecteren
16. Doelgericht werken 17. Tips gebruiken 18. Inzicht in zwakke / sterke kanten
Leren (samen te) leven: emotioneel Zelfvertrouwen, zelfstandigheid
1
2
3
4
1
2
3
4
19. Doorzetten, zelf oplossen 20. Kwaliteit leveren <> Perfectionisme 21. Kritiek ontvangen en geven 22. Te snel hulp vragen 23. Te weinig hulp vragen 24. Omgaan met het "onverwachte", (over)gevoeligheid 25. Omgaan met boosheid, frustraties
Jezelf presenteren, een onderwerp presenteren
26. Zelfvertrouwen bij presenteren 27. Duidelijk overkomen bij anderen 28. Jezelf durven zijn 29. Verzorging van werk / spullen
Leren (samen te) leven: sociaal Samenwerken 30. Aardig zijn voor anderen 31. Anderen niet storen, doorwerken 32. Initiatieven nemen, maar ook niet te dominant zijn 33. Taken eerlijk en slim verdelen 34. Niet teveel of te weinig overleggen c.b.s sjaloom
47
35. Luisteren tijdens overleg 36. Opkomen voor jezelf in overleg
Communiceren
37. Vrienden maken, communiceren met leeftijdsgenoten 38. Communiceren met volwassenen 39. Praten over je (hoog)begaafdheid
Toelichting en opmerkingen:
c.b.s sjaloom
48
Bijlage 8: Begeleidende brief bij Lijst “Behoeften-vaardigheden-doelen” Dalfsen, september 2012, Beste ouders/verzorgers, Uw kind neemt deel aan de plusklas PCO Dalfsen e.o.. Om de samenwerking tussen de reguliere school van uw kind en de Plusklas te intensiveren, hebben we een lijst met doelen opgesteld, die de grondslag vormt voor een globaal begeleidingsplan. Dat plan is zowel voor de school als de plusklas het uitgangspunt bij de begeleiding van uw kind. Als start heeft uw kind onlangs de lijst op de volgende pagina ingevuld door met een + de eigen sterke kanten en met een – de eigen minder ontwikkelde kanten aan te geven. De volgende stap is nu dat wij graag van uw kind én van u een “top drie” zouden hebben. We zouden graag weten aan welke drie vaardigheden uw kind het eerst zou moeten gaan werken, zowel gezien vanuit de eigen optiek als die van u. Dat kan op twee manieren: a. U laat eerst uw kind een 1, 2 en 3 plaatsen in de tweede kolom. Daarna plaatst u zelf uw top drie in de derde kolom. Tenslotte overlegt u met uw kind en plaatst een gezamenlijke top drie in de vierde en laatste kolom. b. U slaat het plaatsen van een top drie in de tweede en derde kolom over en gaat meteen overleggen met uw kind om te komen tot een gezamenlijke top drie in de vierde kolom. Het is voor ons heel prettig als u onder de lijst ook een korte toelichting en eventuele opmerkingen schrijft. Vervolgens laat u uw kind de lijst weer inleveren tijdens de eerstvolgende plusklasbijeenkomst. Vervolgens gaat de leerkracht plusklas, Anouk Uitslag, via de mail communiceren met de leerkracht(en) en eventueel IB-er van uw kind over wat in hun optiek de doelen zouden moeten zijn. Op grond van al deze informatie stelt Anouk een concept begeleidingsplan op en stuurt dit ter goedkeuring op naar de school en de coördinatiegroep. U krijgt uw exemplaar van Anouk via de mail. Het plan wordt natuurlijk ook met u geëvalueerd. Dit zal in het algemeen gebeuren tijdens de 10-minutengesprekken zoals u die gewend bent van uw school, maar ook tijdens een evaluatiegesprek van de plusklas. Dit gesprek zal in april of mei plaats vinden, hier wordt nog een afspraak over gemaakt. Mochten er bij het invullen nog vragen opkomen, dan kunt u per mail ook contact opnemen met
[email protected]. Wij willen u alvast hartelijk danken voor uw medewerking. Met vriendelijke groeten, De leden van de coördinatiegroep: Bertus Grotenhuis (directeur ds. O.S. Cazemier) Judith van Holland (intern begeleider De Regenboog) Leonie Poortman (leerkracht De Spiegel) Anouk Uitslag (leerkracht plusklas + leerkracht De Spiegel)
c.b.s sjaloom
49
Bijlage 9: Interesselijst plusklasleerlingen Interessante onderwerpen van leerling: Datum: Zet kruisjes bij de onderwerpen die je interessant vindt. Er staan heel moeilijke woorden in deze lijst. Stel gerust een vraag als je iets niet begrijpt. Je mag ook zelf onderwerpen erbij schrijven. Als je dat gedaan hebt maak je onderaan dit stencil een top 5. Succes! dieren architectuur schrijvers striptekenaars chemie (scheikunde) de toekomst/tijdreizen dromen economie herkomst van woorden sagen/legenden/mythen fossielen/prehistorie stamboomonderzoek geografie/(land-)kaarten uitvindingen toverkunst dino’s fobieën toneelstukken/-spelen koningen rakettenbouw/ruimtevaart het weer communisme dans/ballet dromen uitleggen evolutie wiskunde
kunst/kunstenaars biologie kastelen/ridders communicatie cowboys/indianen het oude Egypte energie proefjes doen bekende personen studies over de toekomst genetisch onderzoek luchtvaart medicijnen bestuderen van zeeën fotografie dichten/poëzie robotten belangrijke mensen transport Oorlogen ontdekkingsreizen vulkaan en aardbeving psychologie kinderarbeid binnenhuisarchitectuur Chinees, Russisch, of..
archeologie astronomie (sterrenkunde) vaderlandse geschiedenis e 2 Wereldoorlog misdaad/wet biologisch evenwicht verkiezingen uitvindingen milieu ontwikkelingshulp geologie/mineralen/stenen ijstijd plaatselijke geschiedenis muziek piraten vervuiling gebarentaal/mime poppen(spel) machines stenografie kleuren en hun betekenis mode/kleding ons brein, onze hersens ons geheugen Boeddhisme piramides
Mijn top 5: 1………………………………………………………………. 2………………………………………………………………. 3………………………………………………………………. 4………………………………………………………………. 5……………………………………………………………….
c.b.s sjaloom
50
Bijlage 10: Begeleidingsplan (hoog)begaafde leerling in samenwerking tussen eigen school, plusklas en ouders Algemene gegevens Naam: Geb. datum: Groepsleerkracht(en): IB’er: School: Groep : Looptijd: Tussenevaluaties: Eindevaluatie: Plan opgesteld door:
Lange termijn doel
Behoeften-vaardigheden-doelen A. Leren denken (over leren) B. Leren leren (leren presteren) C. Leren (samen) leven
Algemene doelen plusklas / school / ouders
Gekozen doelen voor schooljaar 2012/2013:
Er zijn drie belangrijke algemene doelen die voor elk (hoog)begaafd kind gelden: A. Leren leren: De leerling de kans te geven te leren: immers de stof van de op school gehanteerde methoden biedt die mogelijkheid onvoldoende. B. Leren denken: Het zijn vooral vaardigheden die geleerd moeten worden. En vaardigheden leer je door te oefenen en daarop te reflecteren: dat is het tweede doel C. Leren leven: Elke hoogbegaafde moet ook leren om te gaan met zijn gave, want dat is geen vanzelfsprekendheid. Een realistisch maar positief zelfbeeld is daarbij een belangrijke voor‐waarde. Voor dit realistisch zelfbeeld is contact met ontwikkelingsgelijken onontbeerlijk. Vanuit een realistisch, positief zelfbeeld kan gewerkt worden aan het leren omgaan met kinderen en volwassenen die niet hoogbegaafd zijn. Kind + Ouders:
Groepsleerkracht(en): Plusklasleerkracht:
c.b.s sjaloom
51
Organisatie:
Maandag
Dinsdag
Woensdag
Donderdag
Vrijdag
Rekenen
Plusklas (8.3010.15)
Taal
Plusklas (8.3010.15)
□ Werkt op zelfde niveau als de klas. □ Krijgt instructie in hogere groep. □ Krijgt compact werk. □ Krijgt verrijkingswerk □ Werkt op zelfde niveau als de klas. □ Krijgt instructie in hogere groep. □ Krijgt compact werk. □ Krijgt verrijkingswerk
□ Werkt op zelfde niveau als de klas. □ Krijgt instructie in hogere groep. □ Krijgt compact werk □ Krijgt verrijkingswerk. □ Werkt op zelfde niveau als de klas. □ Krijgt instructie in hogere groep. □ Krijgt compact werk. □ Krijgt verrijkingswerk
□ Werkt op zelfde niveau als de klas. □ Krijgt instructie in hogere groep. □ Krijgt compact werk. □ Krijgt verrijkingswerk. □ Werkt op zelfde niveau als de klas. □ Krijgt instructie in hogere groep. □ Krijgt compact werk. □ Krijgt verrijkingswerk
□ Werkt op zelfde niveau als de klas. □ Krijgt instructie in hogere groep. □ Krijgt compact werk. □ Krijgt verrijkingswerk □ Werkt op zelfde niveau als de klas. □ Krijgt instructie in hogere groep. □ Krijgt compact werk. □ Krijgt verrijkingswerk
Begrijpend lezen □ Werkt op zelfde niveau als de klas. □ Werkt op eigen niveau. Instructie Levelwerk of ander verrijkingswerk Spaans Schaken
Notities bij evaluaties: c.b.s sjaloom
52
Tussenevaluaties tijdens 10MG met groepsleerkrachten
……………………………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………. ……………………………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………............................................................................................................ ............................................................................................................................................................................. ............................................................................................................................................................................. ............................................................................................................................................................................. ............................................................................................................................................................................. ............................................................................................................................................................................. ......................................................................................................................... Eindevaluatie tijdens kind+ouder gesprek met plusklasleerkracht ……………………………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………............................................................................................................ .......................................................................................................................................................................... ……………………………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………
c.b.s sjaloom
53
Bijlage 11: Leerstijlen De leerstijlen die Kolb (1984) onderscheidt, zijn kwadranten in deze leercirkel. In de cirkel staan dus zowel de verschillende fasen in een leerproces, als de verschillende typen die iemand kan zijn. 1. De waarnemer kijkt hoe anderen een probleem aanpakken en denkt eerst na voordat hij iets doet. Hij ziet veel oplossingen, omdat hij een probleem vanuit veel standpunten kan bekijken. Daardoor neemt hij beslissingen soms traag. 2. De denker is goed in logisch denken en redeneren. Hij probeert algemene regels te ontdekken en leert het liefst uit boeken. Het is belangrijker dat ideeën logisch zijn, dan dat ze praktisch uitvoerbaar zijn. 3. De toepasser plant een taak en voert die uit. Hij is niet zo geïnteresseerd in theorieën. Hij doet het goed in conventionele intelligentietesten. Houdt zich liever bezig met technische problemen dan met mensen. 4. De doener houdt van experimenteren en lost problemen op door iets uit te proberen. Hij past zich goed aan aan nieuwe situaties. Soms kan een doener drammerig overkomen in zijn dadendrang.
c.b.s sjaloom
54
Bijlage 9 Protocol dyslexie Dyslexiebeleid Het Protocol Leesproblemen en Dyslexie (Wentink en Verhoeven 2001) is voor leerkracht en de intern begeleider de rode draad in de zorg voor de dyslectische leerling. We spreken van risicoleerlingen als kinderen op de lees en/of spellingtoetsen D- of E- scores halen . We spreken van dyslectische kinderen als kinderen E- scores halen op 3 opeenvolgende momenten op de DMT (of vergelijkbare toets) en op de SVS ondanks extra leertijd en begeleiding. Voor de zorg en de begeleiding van risico/dyslectische kinderen zijn voor de verschillende groepen de volgende afspraken gemaakt. Groep1,2
De leerkrachten van groep 1,2 kennen de tussendoelen behorende bij de beginnende geletterdheid (mondelinge taalvaardigheid, woordenschat, fonemisch bewustzijn, geschreven taal en letterkennis) en besteden hier veel tijd aan. We gebruiken landelijk genormeerde toetsen en de signaleringslijst uit het Protocol Leesproblemen en Dyslexie om de taal ontwikkeling van onze leerlingen te volgen. De ‘risicokleuters’ (achterblijvende toetsresultaten, signalen van dyslexie) worden 3 à 4 keer per jaar besproken met de intern begeleider. We geven risicokleuters extra begeleiding in kleine groepjes en kunnen deze begeleiding minimaal 3 x in de week organiseren. Voor risicokleuters zetten we preventief, dus in groep 2, al extra begeleiding in bij de ontwikkeling van de leesvoorwaarden. Ook bieden we gericht enkele letters aan. De extra begeleiding wordt door de leerkracht beschreven. We doen een zorgvuldige overdracht naar de volgende groep. Zorgleerlingen krijgen direct aan het begin van het nieuwe schooljaar een handelingsplan.
Groep 3
Als leesmethode gebruiken we Veilig Leren lezen. We behandelen alle kernen in groep 3. Zorgleerlingen krijgen direct aan het begin van het schooljaar extra begeleiding zoals verlengde instructie tijdens de leesles. We nemen alle signaleringstoetsen (herfst, winter, lente, zomersignalering) af behorende bij Veilig Leren Lezen en de toetsen van het Protocol Leesproblemen en Dyslexie. De resultaten van de toetsen worden besproken met de intern begeleider. Voor zwakke leerlingen wordt in overleg met de intern begeleider, zonodig ook met de schoolbegeleider, een plan van aanpak opgesteld. De instructie -en leestijd wordt uitgebreid met minimaal 3 keer 15 minuten per week. De leerkracht beschrijft de extra begeleiding in het handelingsplan dyslexie gr.3. Eind groep 3 maken we bij risicoleerlingen een inschatting of er mogelijk sprake is van dyslexie.
Groep 4 t/m 8
We gebruiken de methode” Lekker Lezen” voor technisch lezen in de groepen 4 t/m 8. We geven deze groepen effectieve leesinstructie. Het vak ’technisch lezen’ staat op het rooster. We besteden voldoende tijd aan het lezen: groep 4 t/m 6 ongeveer 3 uur per week. In de groepen daarna minimaal 1 uur per week c.b.s sjaloom
0
We ondernemen leesactiviteiten om de leespromotie te vergroten (o.a. leesactiviteiten rond een kinderboekenschrijver, leesactiviteiten rondom een bepaald thema, bezoek bibliotheek) We nemen minimaal 2 keer per jaar de methode- onafhankelijke toetsen AVI, de DMT en SVS af bij alle leerlingen. Deze toetsen zijn opgenomen in de toetskalender. De resultaten worden besproken met de ib-er. Bij risicoleerlingen doen de leerkracht of r.t-er zonodig aanvullend onderzoek. De prestaties van deze leerlingen worden meerdere keren per jaar gevolgd. De toetsresultaten en het effect van de interventies worden met de ib-er of met de schoolbegeleider besproken. Risicoleerlingen krijgen extra lees- en spellinginstructie en begeleide oefening, minimaal 3 keer 15 minuten per week. We beschrijven de interventies voor de risicolezers in het handelingsplan dyslexie gr. 4 of gr.5t/m8 en gaan telkens de effecten van de hulp na. We doen een zorgvuldige overdracht naar de volgende groep. Hierbij komt o.a. aan bod: toetsgegevens, de extra begeleiding en de effecten daarvan, faciliteiten en dispensaties die geboden zijn, contact met ouders. We hebben aandacht voor de sociaal-emotionele gevolgen van dyslexie en proberen deze te voorkomen. We geven waar nodig psycho-eductatie met de werkmap ‘Jesse heeft dyslexie’ Zorgleerlingen krijgen direct aan het begin van het nieuwe schooljaar een handelingsplan.
Compensatie en dispensatie bij lezen en spelling Lezen:
Boeken die qua inhoud aansluiten bij de leeftijd en de interesse van de leerling, maar die qua technisch niveau vereenvoudigd zijn. Extra leestijd voor bijv. taal- of zaakvakteksten of deze teksten voorlezen m.b.v kurzweil. Teksten voorbereiden (preteaching of de tekst van te voren meegeven naar huis) Leesteksten worden bij toetsen zonodig uitvergroot. Geen tekst onvoorbereid hardop laten lezen. We maken gebruik van hulpmiddelen als de computer. Begrijpend leestoetsen en de Eindtoets bijv. op cd of voorgelezen d.m.v kurzweil De school regelt indien nodig software voor een daisyspeler.
Spelling: De schrijftaak wordt verlicht. (minder opdrachten) Extra tijd bij werk waarbij veel geschreven moet worden. Gebruik van hulpmiddelen, zoals woordenboek, spellingkaart, tekstverwerker met spellingcontrole. Waar mogelijk mondelinge overhoringen bijv. bij topografie Dictees worden afgestemd op het spellingniveau van de leerling. Contacten met ouders Hoe de school omgaat met dyslexie is voor ouders te lezen op de website van school. www.sjaloomdalfsen.nl. Ouders krijgen uiteraard z.s.m. informatie over de lees-en/of spellingsproblemen van hun kind. We betrekken hen bij de begeleiding. In geval van dyslexie verstrekken we de ouders informatie over de kenmerken van dyslexie, de vooruitzichten en de daarbij samenhangende sociaal-emotionele problematiek. De voortgang wordt vastgelegd in het hulpplan/ontwikkelingsperspectief en deze wordt besproken met de ouders. We geven ouders voorlichting over mogelijkheden vergoeding aan te vragen bij de gemeente. We vragen de ouders samen met de school een actieve rol te spelen in de begeleiding van hun kind.(thuis lezen, voorlezen etc.)
c.b.s sjaloom
1
Bijlage 10
Toetsafspraken m.b.t. cito toetsafnames. - Dyslectische kinderen kunnen m.b.v. kurzweil hun toetsen maken. - Bij de DMT wordt altijd alle kaarten afgenomen - Afspraken over de toetsen van speciale leerlingen in overleg met ib-er - Toetsen worden niet door invallers afgenomen, tenzij het een langdurige periode betreft. dan overleg met een collega) - Toetsen worden verwerkt in ParnasSys - Uitdraai toets resultaten in postvakje ib-er (dle en niveau) - Antwoordbladen van de D/E kinderen worden bewaard in de leerlingenmap - Bewaren van D/E toetsgegevens in hangmap of gescand. -Toetsen worden geanalyseerd en deze analyse wordt gebruikt verwerkt in de evaluatie van het hulpplan. - Bij 2x hoge A+ scores, evt doortoetsen en overleggen ib-er. - 2x D, E op de toets dan overleg ib-er over een evt. andere toets, terug toetsen, hulpplan etc. - D, E leerlingen krijgen een hulpplan of de hulp wordt beschreven in het groepsplan Zorg voor verslaggeving en evaluatie. - Begrijpend lezen bij D, E scores ( januari) zelfde toets herhalen in juni - Groep 3 beschrijft de aanpak TL in groepsplan en gebruikt digiregie ( kernplan) Individuele plannen voor spelling, lezen en begrijpend lezen ( dyslexieverdenking) blijven van belang dus doorzetten t/m een evt dyslexieverklaring. Anders in overleg met Yvonne. Andere in Individuele hulpplannen zo snel mogelijk in groepsplan zien te krijgen. Zorg dat het laatste individuele hulpplan dan door ouders wordt ondertekend met de vermelding dat de hulp wordt gecontinueerd wordt en beschreven is in het groepsplan. Vooral in ob en mb zullen nog veel individuele hulpplannen blijven bestaan. Bij twijfel, raadpleeg een collega. Eindcito: aangepaste toets bestellen voor dyslectische kinderen en niveautoets + voor LWOO en kinderen met eigen leerwegen.
c.b.s sjaloom
2
Bijlage 11
Kindprofiel Overdrachtsformulier Groep: 1,1,2,2,3,3,4,4. Naam: _________________________ Leerkracht/datum----------------------------------------------------------------------------Leerkracht/datum-------------------------------------------------------------------------------------------Leerkracht/datum ---------------------------------------------------------------------Leerkracht/datum---------------------------------------------------------------------------__________________ Bijzonderheden algemeen (indien van toepassing) 1. Huiselijke omstandigheden: _________________________________________________ __________________________________________________________________________ __________________________________________________________________________ 2. Lichamelijke of geestelijke toestand: __________________________________________ (dieet, depressie, etc) _______________________________________________________________________ 3. Komt er dyslexie of dyscalculie in de familie voor?___________________________ ______________________________________________________________ 4. Veel verzuim? Waarom_______________________________________________ _________________________________________________________________________. Zijn er afspraken met externe instanties______________________________________________________________ __________________________________________________________________________ 6. Afspraken met ouders__________________________________________________ __________________________________________________________________________ 7. Heeft het kind een handelingsplan? _____________________________________________________ __________________________________________________________________________ e 8.. Heeft het kind een 2 leerweg? _________________________________________ ___________________________________________________________________ 9. Omgang met de andere leerlingen (pesten, gepest) __________________________ ___________________________________________________________________ 10.Andere opmerkingen___________________________________________________(gedrag, werkhouding, motivatie)
c.b.s sjaloom
3
Bijlage 12
Kindprofiel Overdrachtsformulier Groep: 5,5,6,6,7,7,8 Naam: Leerkracht/datum----------------------------------------------------------------------------Leerkracht/datum-------------------------------------------------------------------------------------------Leerkracht/datum ---------------------------------------------------------------------Leerkracht/datum--------------------------------------------------------------------------___________________ Bijzonderheden algemeen (indien van toepassing) 1. Huiselijke omstandigheden: _________________________________________________ __________________________________________________________________________ __________________________________________________________________________ 2. Lichamelijke of geestelijke toestand: __________________________________________ (dieet, depressie, etc) _______________________________________________________________________ 3. Komt er dyslexie of dyscalculie in de familie voor?___________________________ ______________________________________________________________ 4. Veel verzuim? Waarom_______________________________________________ _________________________________________________________________________ 5. Zijn er afspraken met externe instanties?____________________________________ (Logopedie/ fysiotherapie/ expertisecentrum De Brug/rugzak externe hulp) ______________________________________________________________ __________________________________________________________________________ 6. Afspraken met ouders__________________________________________________ __________________________________________________________________________ 7. Heeft het kind een handelingsplan? _____________________________________________________ __________________________________________________________________________ e
8.. Heeft het kind een 2 leerweg? _________________________________________ ___________________________________________________________________ 9. Omgang met de andere leerlingen (pesten, gepest) __________________________ ___________________________________________________________________ 10.Andere opmerkingen___________________________________________________(gedrag, werkhouding, motivatie)
c.b.s sjaloom
4
Bijlage 13 Protocol informatievoorziening van gescheiden ouders Informatieplicht Ieder ouder heeft recht op informatie over zijn of haar kind. Er zijn echter wel verschillen. De ene ouder heeft meer recht op informatie dan de andere. Een enkeling heeft helemaal geen recht op informatie. Dit heeft te maken met de wettelijke hoedanigheid waarin de ouders verkeren. Voor ouders die met elkaar getrouwd zijn of samenwonen en die het gezag over hun kinderen hebben, is de situatie het gemakkelijkst. Ze krijgen steeds gezamenlijk alle informatie over hun kind. Voor ouders die gescheiden zijn, die niet meer bij elkaar wonen en die wel het gezag hebben ligt het niet anders. Ze hebben allebei recht op alle informatie over hun kind Ouders die geen gezag (meer) hebben over het kind hebben ook recht op informatie over hun kind. (artikel 1:377 C van het burgerlijk wetboek). De ouder zal daar echter wel zelf om moeten vragen. De school hoeft uit zichzelf geen informatie te geven aan deze ouders. Als het om de vader gaat, moet hij bovendien het kind hebben erkend, anders heeft hij helemaal geen recht op informatie over zijn kind. Het betreft alleen de belangrijke feiten en omstandigheden, dus informatie over schoolvorderingen en eventueel sociaalpedagogische ontwikkelingen op school. En als het belang van het kind zich tegen informatieverstrekking verzet, dan hebben deze ouders geen recht op informatie. Dit kan het geval zijn indien een rechter of psycholoog heeft geoordeeld dat het geven van informatie aan een ouder het kind zal schaden. Artikel 1:377 C van het burgerlijk wetboek. Lid 1. De niet met gezag belaste ouder wordt desgevraagd door derden die beroepshalve beschikken over informatie betreffende belangrijke feiten en omstandigheden die de persoon van het kind of diens verzorging en opvoeding betreffen, daarvan op de hoogte gesteld, tenzij die derde de informatie niet op gelijke wijze zou verschaffen aan degene die met het gezag over het kind is belast dan wel bij wie het kind zijn gewone verblijfplaats heeft, of het belang van het kind zich tegen het verschaffen van informatie verzet. Lid 2. Indien de informatie is geweigerd, kan de rechter op verzoek van de in het eerste lid van dit artikel bedoelde ouder bepalen dat de informatie op de door hem aan te geven wijze moet worden verstrekt. De rechter wijst in ieder geval af, indien het belang van het kind zich tegen het verschaffen van informatie verzet.
c.b.s sjaloom
0
Voor wie
Alle informatie
Ouders die met elkaar zijn getrouwd voor vader en moeder geldt Ouders die zijn gescheiden; voor vader en moeder geldt
X X NB geen informatie geven die mogelijk gebruikt kan worden om voordeel ten koste van de andere ouder te behalen
Ouders die hun partnerschap hebben laten registreren
X
Ouders die niet met elkaar zijn getrouwd, maar via goedkeuring van de rechtbank het gezamenlijk gezag uitoefenen
X
Ouder die niet met het gezag is belast
X artikel1:377c
In geval van samenwonen, vader heeft kind erkend, niet ingeschreven in gezagsregister; voor vader geldt
X artikel1:377c
In geval van samenwonen, vader heeft kind erkend en ingeschreven in gezagsregister; voor vader en moeder geldt Stel heeft samengewoond, nu uit elkaar, kind is erkend, ingeschreven in gezagsregister; voor vader en moeder geldt
Beperkte inform
X
X NB geen informatie geven die mogelijk gebruikt kan worden om voordeel ten koste van de andere ouder te behalen
Stel heeft samengewoond, nu uit elkaar, kind is erkend, maar niet ingeschreven in gezagsregister voor vader geldt
X artikel1:377c
ouders beide uit ouderlijke macht gezet, kind is onder voogdij geplaatst; voor vader en moeder geldt
X artikel1:377c
Voogd
X
Rol van de school c.b.s sjaloom
1
In het team moeten collega’s van elkaar weten dat er een scheiding speelt en wie daarin actie onderneemt. Dit om te voorkomen dat er allerlei doublures gaan optreden. Wie is er voor het kind de meest voor de hand liggende vertrouwenspersoon? Hij/zij is degene die de collega’s informeert, de centrale figuur die weet wat en wanneer gedaan is. De ib-er roept evt hulp in van externen. Welke informatie verstrekt de school aan beide gescheiden ouders: 1. de schoolgids 2. het rapport (in tweevoud, een origineel en een kopie) 3. uitnodiging voor de ouderavond 4. nieuwsbrief Deze stukken worden gemaild. De tien minuten gesprekken Voor deze gesprekken worden beide ouders uitgenodigd voor een gesprek.
c.b.s sjaloom
2
Bijlage 14
Handleiding behorend bij Meld code huiselijk geweld en kindermishandeling Basisonderwijs
c.b.s sjaloom
3
Inhoudsopgave
Inleiding 3 Definities en afkortingen 3 1. Algemeen 4 1.1 Doel en functies van de meldcode 4 1.2 Verantwoordelijkheid en taken 4 1.3 Afbakening meldcode 4 1.4 Strafrechtelijke aanpak 5 1.5 Verhouding tot de verwijsindex risicojongeren
5
2. De stappen die medewerkers geacht worden te zetten 6 2.1 Volgorde van de stappen 6 2.2 Termijnen van de stappen 6 3. Specifieke vormen van huiselijk geweld en kindermishandeling 7 3.1 Vrouwelijke genitale verminking 7 3.2 Eergerelateerd geweld 7 4. Signalenlijst 8 4.1 Materiële omstandigheden 8 4.2 Gezondheid, lichamelijk functioneren, seksualiteit en verzorging 4.3 Opvoeding & gezinsrelaties 9 4.4 Onderwijs & kinderopvang 9 4.5 Sociale omgeving buiten het gezin 9
8
5. Signalenlijst specifieke vormen 14 5.1 Signalen seksueel misbruik 14 5.2 Signalen meisjesbesnijdenis (vrouwelijke genitale verminking) 14 5.3 Signalen eergerelateerd geweld 152 6. Checklist signalen 163 7. Centrum voor Jeugd en Gezin 218 8. Zorgadviesteam 20 8.1 Zorgadviesteams Wat? Wanneer? Hoe?
20
9. Advies- en Meldpunt Kindermishandeling en Steunpunt Huiselijk Geweld 9.1 Advies 24 9.2 Melden 25
22
10. Formulier Aandachtspunten t.b.v. een melding 24 10.1 Melding bij het Advies & Meldpunt Kindermishandeling (AMK) 25 c.b.s sjaloom
4
11. In gesprek met de ouder/verzorger of de leerling 27 11.1 Gesprek met kinderen 27 11.2 Gesprek met de ouder(s) 28 11.3 Positie van de leerling ouder en zijn ouder(s) 28 11.4 Bekendmaken van de identiteit van de melder bij vermoedens van kindermishandeling 28 11.5 Inspanningen na de melding 29 12. Beroepsgeheim, meldcode en meldrecht 12.1 Inhoud en doel van het beroepsgeheim 12.2 Paradox van de geheimhoudingsplicht 12.3 Conflict van plichten 31 12.4 Wettelijk meldrecht 32
30 30 30
13. Adressen en websites 33 14. Geraadpleegde informatie
35
c.b.s sjaloom
5
Inleiding Op 1 januari 2011 treedt de wet Verplichte Meldcode Huiselijk Geweld en Kindermishandeling in werking. In het kader van kwaliteitszorg, wordt de plicht opgelegd om een meldcode te hanteren voor huiselijk geweld en kindermishandeling, daaronder ook begrepen seksueel geweld, vrouwelijke genitale verminking (ook wel genoemd meisjesbesnijdenis) en eergerelateerd geweld. De verplichting geldt voor organisaties en zelfstandige medewerkers in de gezondheidszorg, onderwijs, kinderopvang, maatschappelijke ondersteuning, jeugdzorg, justitie en politie. Deze meldcode is gebaseerd op het basismodel meldcode: Stappenplan voor het handelen bij signaleren van huiselijk geweld en kindermishandeling van het ministerie van VWS en is het vervolg op het ‘Protocol Vermoeden kindermishandeling’ voor de basisschool van JSO expertisecentrum voor jeugd, samenleving en opvoeding.
Definities en afkortingen Ouder volwassene welke verantwoordelijk is voor de zorg en opvoeding van het kind; ouder(s), verzorger(s), voogd Hij hij/zij AMK Advies- en Meldpunt Kindermishandeling BJz Bureau Jeugdzorg CJG Centrum voor Jeugd en Gezin JGZ Jeugdgezondheidszorg SHG Steunpunt Huiselijk Geweld VIR Verwijsindex Risicojongeren ZAT Zorgadviesteam
c.b.s sjaloom
6
1. Algemeen 1.1 Doel en functies van de meldcode De verplichting voor de basisschool om een meldcode te hanteren, heeft tot doel medewerkers te ondersteunen in de omgang met signalen van huiselijk geweld en kindermishandeling. De meldcode bevat een stappenplan. Dit stappenplan leidt de medewerker stap voor stap door het proces vanaf het moment dat hij signaleert tot aan het moment dat hij eventueel een beslissing neemt over het doen van een melding. De stappen maken de medewerker duidelijk wat er van hem wordt verwacht bij signalen van huiselijk geweld of kindermishandeling en hoe hij op een verantwoorde wijze komt tot een besluit over het doen van een melding. Deze ondersteuning van medewerkers in de vorm van het stappenplan, levert, zo mag worden verwacht, een bijdrage aan een effectieve aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling. Daarnaast fungeert de meldcode als toetssteen voor de school én voor de individuele medewerker. De school zal, als zij aan toezicht door de inspectie van het onderwijs is onderworpen, door de inspectie kunnen worden aangesproken op het beschikken over een deugdelijke meldcode én op het scheppen van de randvoorwaarden waardoor de medewerkers die binnen een school werkzaam zijn, de meldcode in een veilig werkklimaat kunnen toepassen. Individuele medewerkers kunnen worden aangesproken op de feitelijke toepassing van het stappenplan in de meldcode bij signalen van huiselijk geweld of kindermishandeling. Zo zal in een onderzoek naar aanleiding van een bepaalde casus op organisatieniveau worden bekeken of er een meldcode aanwezig is en of de school zich voldoende heeft ingespannen om de meldcode te laten ‘werken’. Het handelen van de betreffende medewerkers kan worden getoetst aan het stappenplan van de code.
1.2 Verantwoordelijkheid en taken Voor het signaleren en het zetten van de stappen is een goede implementatie van de meldcode en een veilig werkklimaat noodzakelijk. Daarom werkt deze meldcode ook de verantwoordelijkheden en taken van de verschillende functies binnen de school nader uit. Het gaat dan met name om de implementatie van het stappenplan en om het scheppen van een veilig meldklimaat. Voor het in gebruik nemen van de meldcode worden verantwoordelijkheden en taken binnen de school doorgenomen en in werking gezet. Ook zou de organisatiespecifieke code duidelijk moeten maken welke functionarissen kunnen worden geraadpleegd voor advies en ondersteuning bij het zetten van de stappen. Te denken valt bijvoorbeeld aan de aandachtsfunctionaris huiselijk geweld en kindermishandeling die binnen de school werkzaam is of wordt aangesteld. Het is raadzaam de meldcode te laten ondertekenen door de medewerkers van de basisschool. 1.3 Afbakening meldcode
c.b.s sjaloom
7
Huiselijk geweld en kindermishandeling door medewerkers vallen niet onder het bereik van het basismodel. Deze vormen van geweld vallen buiten het basismodel omdat dan andere stappen aan de orde zijn, zoals het informeren van de leidinggevende en/of de directie en het inschakelen van de betreffende inspectie. Meer informatie: www.ppsi.nl of
[email protected].
1.4 Strafrechtelijke aanpak Als door de signalen een vermoeden ontstaat van een ernstig misdrijf, is het verstandig om de te zetten stappen, al dan niet via het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling, af te stemmen met de interventies van de politie. Gesprekken met slachtoffer en/of getuige kunnen het leveren van bewijs in een strafzaak namelijk belemmeren.
1.5 Verhouding tot de verwijsindex risicojongeren In geval van een vermoeden van kindermishandeling zal de medewerker doorgaans niet alleen de stappen van de meldcode zetten, maar daarnaast ook moeten overwegen of een melding zou moeten worden gedaan in de verwijsindex risicojongeren (0-23 jaar). Deze verwijsindex heeft tot doel om medewerkers die met hetzelfde kind te maken hebben met elkaar in contact te brengen als zij beiden risico’s signaleren met betrekking tot, kort gezegd, een onbedreigde ontwikkeling naar volwassenheid van de leerling. Doel daarvan is te komen tot een gezamenlijke aanpak van de problematiek van de leerling en zijn gezin. We wijzen er met nadruk op dat de het niet gaat om een keuze tussen een melding in de verwijsindex of de stappen van de meldcode, maar dat beide acties bij vermoedens van kindermishandeling aan de orde zijn omdat ze elkaar ondersteunen. Meer informatie: www.verwijsindex.nl.
c.b.s sjaloom
8
2. De stappen die medewerkers geacht worden te zetten De stappen gaan in op het proces vanaf het moment dat er signalen zijn. Het signaleren zelf heeft in het model een andere plaats gekregen. Signaleren wordt gezien als een belangrijk onderdeel van de beroepshouding van de medewerkers die binnen de school werkzaam zijn. Zo bezien is signalering geen stap in het stappenplan, maar een grondhouding die in ieder contact met de leerling en de ouder wordt verondersteld. De stappen wijzen de medewerker de weg als hij meent dat er signalen zijn van huiselijk geweld of van kindermishandeling.
2.1 Volgorde van de stappen De stappen die worden beschreven zijn in een bepaalde volgorde gerangschikt. Deze volgorde is niet dwingend. Waar het om gaat, is dat de medewerker op enig moment in het proces alle relevante stappen heeft doorlopen, voordat hij besluit om een melding te doen. Zo zal het soms voor de hand liggen om meteen met de ouder in gesprek te gaan over bepaalde signalen. In andere gevallen zal de medewerker eerst overleg willen plegen met een collega en met het Advies en Meldpunt Kindermishandeling of met het Steunpunt Huiselijk Geweld voordat hij het gesprek met de ouder aangaat. Ook zullen stappen soms twee of drie keer worden gezet.
2.2 Termijnen van de stappen Er zijn geen termijnen beschreven per stap. De reden hiervan is dat het beschrijven van een tijdspad schijnveiligheid geeft. Elke situatie is anders en de medewerker zal een inschatting moeten maken op basis van ernst en (on)veiligheid van de situatie. Daarnaast zou een beschreven tijdspad uit moeten gaan van de meest ernstige, fatale vorm en situatie van huiselijk geweld en kindermishandeling. Alle andere situaties zullen in datzelfde tijdspad moeten worden afgehandeld. Dit is niet mogelijk en geeft geen recht aan de situatie van elke individu. Het is daarom dat wettelijk geen tijdspad wordt vastgelegd. In elke situatie van huiselijk geweld en kindermishandeling wordt opnieuw een inschatting gemaakt van de ernst en mate van spoed. Het is aan de medewerker en de school om effectief en verantwoord te handelen.
c.b.s sjaloom
9
3. Specifieke vormen van huiselijk geweld en kindermishandeling Voor alle duidelijkheid worden seksueel geweld, genitale verminking (meisjesbesnijdenis) en eergerelateerd geweld specifiek genoemd bij de omschrijving, om duidelijk te maken dat ook deze vormen van geweld onder huiselijk geweld of kindermishandeling vallen. Overigens vragen deze specifieke vormen van geweld ook specifieke kennis en vaardigheden van medewerkers. Ontbreekt deze specifieke deskundigheid, dan is het verstandig om bij signalen die mogelijkerwijs kunnen duiden op zo’n specifieke vorm van geweld, meteen een beroep te doen op het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling.
3.1 Vrouwelijke genitale verminking Vrouwelijke genitale verminking, ook wel meisjesbesnijdenis genoemd, is een ingreep aan de uitwendige geslachtsorganen. De lichtste vorm is een sneetje in de voorhuid van de clitoris. De meest verminkende vorm is de infibulatie of faraonische besnijdenis, waarbij de hele clitoris, de kleine schaamlippen en een deel van de grote schaamlippen verwijderd worden. Na hechting van wat over is van de grote schaamlippen blijft alleen een kleine opening over voor menstruatiebloed en urine. Vrouwelijke genitale verminking is een traditioneel gebruik dat vooral voorkomt in een aantal Afrikaanse landen. De traditie is daar soms verweven geraakt met het geloof, zowel islamitisch als christelijk. De ingreep vindt meestal plaats bij jonge meisjes, de exacte leeftijd verschilt per land. Alle vormen van vrouwelijke genitale verminking zijn in Nederland strafbaar. Ook inwoners van Nederland die hun dochter in het buitenland laten besnijden plegen een strafbaar feit en kunnen in Nederland worden vervolgd.
3.2 Eergerelateerd geweld Eergerelateerd geweld omvat elke vorm van geestelijk of lichamelijk geweld in reactie op een (dreiging van) schending van de eer van een man of een vrouw en daarmee van zijn of haar familie waarvan de buitenwereld op de hoogte is of dreigt te raken (Bureau Beke, 2005). Eer kan worden gezien als de waarde van een persoon of zijn familie in een omgeving met een collectivistische structuur en met gemeenschappelijke normen en waarden. De eer van een persoon of zijn familie wordt bepaald door de gemeenschap. Eer is een bezit dat kan worden afgepakt, gestolen of aangetast. Het bezit van eer is zo belangrijk, dat sommige personen bereid zijn hun leven of dat van een ander op te offeren om het te verdedigen of terug te winnen. Eer gerelateerd geweld kan in alle lagen van een samenleving opdoemen. In Nederland komt het niet alleen voor bij de eerste generatie immigranten; de tweede en derde generatie van sommige families zetten deze culturele traditie voort. eer gerelateerd geweld is géén religieus fenomeen. Het is een oeroud cultureel verschijnsel, ouder dan welke godsdienst dan ook, dat in meerdere landen door mensen van allerlei geloven gepraktiseerd wordt.
c.b.s sjaloom
10
4. Signalenlijst Deze signalenlijst geeft een overzicht van de leefgebieden waarop mogelijk signalen van (vermoedens van) huiselijk geweld en kindermishandeling vast te stellen zijn. Het betreft signalen bij de leerling, de ouders, tussen ouder en jeugdige en in de sociale omgeving van het gezin die schadelijk/belemmerend zijn en/of bedreigend kunnen zijn voor de ontwikkeling van de leerling (0 tot 23 jaar). Uitgangspunt bij het signaleren is altijd de mogelijke bedreiging van de gezonde en veilige ontwikkeling van de leerling. Zowel signalen die wijzen op risicofactoren (bedreiging van de ontwikkeling van de leerling) als beschermende factoren (positieve invloed op de ontwikkeling van de leerling) kunnen worden meegenomen. Belangrijke aspecten bij kindsignalen zijn de volgende: veranderingen bij de leerling (onder andere in gedrag en uiterlijk); het voorkomen van niet-leeftijdsadequaat gedrag (gedrag passend bij jongere of oudere kinderen); het voorkomen van abnormaal gedrag; extreme (grensoverschrijdende) gedragingen.
4.1 Materiële omstandigheden
1. 2. 3. 4. 5.
In het leefgebied ‘Materiële omstandigheden’ worden problemen genoemd die betrekking hebben op de woonomstandigheden van de leerling, de kwaliteit van de materiële verzorging van de leerling, de kwaliteit en veiligheid van de buurt waarin de leerling opgroeit en de financiële situatie van de leerling/het gezin. Er zijn problemen betreffende de woning waarin de leerling woont. De leerling krijgt onvoldoende materiële verzorging of er is sprake van onvoldoende investering in algemeen gangbare uitgaven. Het gezin/de leerling heeft financiële problemen of is afhankelijk van een uitkering en/of anderen. Het gezin/de leerling woont in een buurt die ontoereikend of onveilig is voor het grootbrengen/ opgroeien van leerlingen. Het gezin/de leerling heeft geen vaste woon- of verblijfplaats of verhuist vaak.
4.2 Gezondheid, lichamelijk functioneren, seksualiteit en verzorging
1. 2. 3. 4. 5.
Het leefgebied ‘Gezondheid’ betreft de lichamelijke en de geestelijke gezondheid van de leerling en/of de ouder(s) en het functioneren en de ontwikkeling van de leerling. De leerling heeft problemen of een stoornis op het gebied van het emotionele en/of sociale functioneren en/of het gedrag. Risicovol gedrag van de ouder(s) en/of inadequate lichamelijke en medische verzorging die de (ongeboren) jeugdige kan schaden. De leerling heeft (onverklaarbaar) letsel en/of lichamelijke klachten die op kindermishandeling of jeugdprostitutie kunnen wijzen. De leerling is minderjarig en (aanstaand) ouder. Er is sprake van middelenmisbruik (alcohol, drugs, medicatie), gok- of computerverslaving bij de leerling en/of de ouder(s)/ander gezinslid.
c.b.s sjaloom
11
6. De ouder (of een ander gezinslid) heeft fysieke/zintuiglijke problemen en/of handicaps, sociale, emotionele, cognitieve of gedragsproblemen en/of een specifieke emotionele, gedrags- of persoonlijkheidsstoornis. 7. Ingrijpende gebeurtenissen (life events). 4.3 Opvoeding & gezinsrelaties
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
Het leefgebied ‘Opvoeding & Gezinsrelaties’ betreft de pedagogische en relationele condities in het gezin waarin de leerling opgroeit. Er is onenigheid binnen het gezin of tussen de ouders en/of de relatie tussen jeugdige en ouders is problematisch. De leerling is slachtoffer van kindermishandeling. De ouders hebben problemen in de opvoeding van de leerling en/of er zijn factoren die het ouderschap bemoeilijken. Er is sprake van een civielrechtelijke kinderbeschermingsmaatregel. Problemen met veranderingen in de gezinssamenstelling (die voor instabiliteit in het gezin zorgen). Er is sprake van hulpverlening aan een gezinslid vanwege ernstige problematiek. Een ander gezinslid dan de leerling is betrokken bij criminele activiteiten.
4.4 Onderwijs & kinderopvang Het leefgebied ‘Onderwijs & Kinderopvang’ betreft het onderwijs, kinderopvang en/of gastouderopvang.. Daarnaast gaat het ook om de omstandigheden die de onderwijssituatie van het kind kunnen beïnvloeden. 1. Het kind heeft problemen in het cognitief functioneren, leren en schoolprestaties. 2. Het kind is van school/kinderopvang/gastouderopvang gestuurd. 3. Het kind wisselt veelvuldig van school. 4. Het kind is leerplichtig en gaat niet naar school. 5. Kenmerken van de dagbesteding die op problemen en/of risico’s kunnen wijzen. 6. Kenmerken van onderwijs, kinderopvang, gastouderopvang en/of betrokkenheid ouder(s) die op problemen en/of risico’s kunnen wijzen.
4.5 Sociale omgeving buiten het gezin Het leefgebied ‘Sociale omgeving buiten het gezin en de school’ betreft de omgeving (en met name de relaties in die omgeving) van de leerling buiten het gezin en buiten school/werk en het gedrag van de leerling in die omgeving. Dus bijvoorbeeld de kwaliteit van vriendschapsrelaties, het gedrag van de leerling (en evt. overlast/criminaliteit) op straat en openbare plekken (kinder- en jongerenwerk in buurthuis, winkels, cafés, etc.). 1. Er is sprake van een gebrekkig(e) (interactie met het) sociaal netwerk van de ouders en/of de leerling heeft geen hobby’s of interesses. 2. De leerling en/of ouders maken geen of weinig gebruik van (sociale) voorzieningen en/of zijn onbereikbaar voor voorzieningen en/of zijn zorgwekkende zorgmijders. 3. De leerling en/of zijn ouders ervaren uitsluiting, discriminatie of intimidatie/pesterij als gevolg van het behoren tot een specifieke groep. c.b.s sjaloom
12
4. De relatie tussen de leerling en leeftijdsgenoten en/of volwassenen is problematisch.
5. De leerling en/of zijn ouders hebben in de leefomgeving gedragsproblemen of zijn betrokken bij criminele activiteiten. 6. De leerling is slachtoffer van criminaliteit. 7. De leerling heeft een strafrechtelijke maatregel. 8. De leerling is makkelijk beïnvloedbaar door anderen en daardoor kwetsbaar. Deze lijst is gebaseerd op de handleiding Melden voor de Verwijsindex (www.meldcriteria.nl)
c.b.s sjaloom
13
5. Signalenlijst specifieke vormen 5.1 Signalen seksueel misbruik Lichamelijke signalen: verwondingen aan genitaliën vaginale infecties en afscheiding jeuk bij vagina en/of anus problemen bij het plassen recidiverende urineweginfecties pijn in de bovenbenen pijn bij lopen en/of zitten seksueel overdraagbare ziekten. Psychosociale signalen: angst voor mannen of vrouwen in het algemeen of voor een man of vrouw in het bijzonder sterk verzorgend gedrag, niet passend bij de leeftijd van de leerling (parentificatie). Afwijkend seksueel gedrag: excessief en/of dwangmatig masturberen angst voor lichamelijk contact of juist zoeken van seksueel getint lichamelijk contact seksueel agressief en dwingend gedrag ten opzichte van andere kinderen niet leeftijdsadequaat seksueel spel niet leeftijdsadequate kennis van seksualiteit angst voor zwangerschap angst om zich uit te kleden angst om op de rug te liggen negatief lichaamsbeeld: ontevredenheid over, boosheid op of schaamte voor eigen lichaam schrikken bij aangeraakt worden houterige motoriek (onderlichaam 'op slot') geen plezier in bewegingsspel.
5.2 Signalen meisjesbesnijdenis (vrouwelijke genitale verminking)
vertellen over meisjesbesnijdenis in het algemeen aankondigen van besnijdenis.
Directe gevolgen tijdens en na de ingreep: extreme pijn (wanneer de ingreep zonder verdoving plaatsvindt) klachten bij urinelozing (pijn bij plassen, ophoping urine in de blaas) overmatig bloedverlies kans op infectie kans op overlijden van het meisje.
c.b.s sjaloom
14
Mogelijke gevolgen na de ingreep: moeilijke en/of pijnlijke urinelozing urineweginfectie chronische pijn in de onderbuik littekenvorming menstruatieklachten.
5.3 Signalen eergerelateerd geweld Angst:
schichtig reageren onzekerheid verwardheid apathisch zijn in zichzelf gekeerd zijn zich afsluiten van de buitenwereld.
Verandering van gedrag: plotselinge stressreacties schoolverzuim westerse kleding inruilen voor traditionele kleding en hele lichaam bedekken direct na school naar huis gaan stelselmatig opgehaald worden door vader of broer(s) vriendschappen verbreken verwondingen blauwe plekken. Ontwijkend gedrag: ontwijkende antwoorden op directe vragen over bijvoorbeeld verwondingen of sociale controle door familie lichamelijke verwaarlozing zelfmoordpogingen zinspelen op zelfmoord fatalistische houding verhalen over geweld tegen andere familieleden.
c.b.s sjaloom
15
6. Checklist signalen Naam leerling(e): Leeftijd: School: Groep:
Materiële omstandigheden Er zijn problemen betreffende de woning waarin de leerling woont. De leerling krijgt onvoldoende materiële verzorging of er is sprake van onvoldoende investering in algemeen gangbare uitgaven. Het gezin/de leerling heeft financiële problemen of is afhankelijk van een uitkering en/of anderen. Het gezin/de leerling woont in een buurt die ontoereikend of onveilig is voor het grootbrengen/ opgroeien van leerlingen. Het gezin/de leerling heeft geen vaste woon- of verblijfplaats of verhuist vaak.
Gezondheid, lichamelijk functioneren, seksualiteit en verzorging Het leefgebied ‘Gezondheid’ betreft de lichamelijke en de geestelijke gezondheid van de leerling en/of de ouder(s) en het functioneren en de ontwikkeling van de leerling. De leerling heeft problemen of een stoornis op het gebied van het emotionele en/of sociale functioneren en/of het gedrag. Risicovol gedrag van de ouder(s) en/of inadequate lichamelijke en medische verzorging die de (ongeboren) jeugdige kan schaden. De leerling heeft (onverklaarbaar) letsel en/of lichamelijke klachten die op kindermishandeling of jeugdprostitutie kunnen wijzen. De leerling is minderjarig en (aanstaand) ouder. Er is sprake van middelenmisbruik (alcohol, drugs, medicatie), gok- of computerverslaving bij de leerling en/of de ouder(s)/ander gezinslid. De ouder (of een ander gezinslid) heeft fysieke/zintuiglijke problemen en/of handicaps, sociale, emotionele, cognitieve of gedragsproblemen en/of een specifieke emotionele, gedrags- of persoonlijkheidsstoornis. Ingrijpende gebeurtenissen (life events).
c.b.s sjaloom
16
Opvoeding & gezinsrelaties Het leefgebied ‘Opvoeding & Gezinsrelaties’ betreft de pedagogische en relationele condities in het gezin waarin de leerling opgroeit. Er is onenigheid binnen het gezin of tussen de ouders en/of de relatie tussen jeugdige en ouders is problematisch. De leerling is slachtoffer van kindermishandeling. De ouders hebben problemen in de opvoeding van de leerling en/of er zijn factoren die het ouderschap bemoeilijken. Er is sprake van een civielrechtelijke kinderbeschermingsmaatregel. Er zijn problemen met veranderingen in de gezinssamenstelling (die voor instabiliteit in het gezin zorgen). Er is sprake van hulpverlening aan een gezinslid vanwege ernstige problematiek. Een ander gezinslid dan de leerling is betrokken bij criminele activiteiten.
Onderwijs & Kinderopvang Het leefgebied ‘Onderwijs & Kinderopvang’ betreft het onderwijs, kinderopvang en/of gastouderopvang.. Daarnaast gaat het ook om de omstandigheden die de onderwijssituatie van het kind kunnen beïnvloeden. Het kind heeft problemen in het cognitief functioneren, leren en schoolprestaties. Het kind is van school/kinderopvang/gastouderopvang gestuurd. Het kind wisselt veelvuldig van school. Het kind is leerplichtig en gaat niet naar school. Kenmerken van de dagbesteding die op problemen en/of risico’s kunnen wijzen. Kenmerken van onderwijs, kinderopvang, gastouderopvang en/of betrokkenheid ouder(s) die op problemen en/of risico’s kunnen wijzen.
c.b.s sjaloom
17
Kenmerken van opleiding/werk/betrokkenheid ouder(s) die op problemen en/of risico’s kunnen wijzen.
Sociale omgeving buiten het gezin Het leefgebied ‘Sociale omgeving buiten het gezin en de school’ betreft de omgeving (en met name de relaties in die omgeving) van de leerling buiten het gezin en buiten school/werk en het gedrag van de leerling in die omgeving. Dus bijvoorbeeld de kwaliteit van vriendschapsrelaties, het gedrag van de leerling (en evt. overlast/criminaliteit) op straat en openbare plekken (kinder- en jongerenwerk in buurthuis, winkels, cafés, etc.). Er is sprake van een gebrekkig(e) (interactie met het) sociaal netwerk van de ouders en/of de leerling heeft geen hobby’s of interesses. De leerling en/of ouders maken geen of weinig gebruik van (sociale) voorzieningen en/of zijn onbereikbaar voor voorzieningen en/of zijn zorgwekkende zorgmijders. De leerling en/of zijn ouders ervaren uitsluiting, discriminatie of intimidatie/pesterij als gevolg van het behoren tot een specifieke groep. De relatie tussen de leerling en leeftijdsgenoten en/of volwassenen is problematisch. De leerling en/of zijn ouders hebben in de leefomgeving gedragsproblemen of zijn betrokken bij criminele activiteiten. De leerling is slachtoffer van criminaliteit. De leerling is makkelijk beïnvloedbaar door anderen en daardoor kwetsbaar.
c.b.s sjaloom
18
Specifieke en andere signalen
Probleembeschrijving Waar maakt u zich zorgen over? Wat neemt u concreet waar aan problemen bij de leerling, op school, in gezin of sociaal netwerk? Hoe vaak en in welke situatie(s) doet het probleem zich voor? Hoe lang speelt het probleem al? Omschrijf duidelijk de kern van het probleem dat aangepakt moet worden.
Eerdere of lopende aandacht, onderzoek, hulp of begeleiding Wat heeft de school nu of eerder gedaan om het probleem aan te pakken, de situatie te veranderen? Heeft een externe organisatie nu of eerder iets gedaan om de probleemsituatie te veranderen? Indien er een diagnose is gesteld, geef aan welke.
c.b.s sjaloom
19
\Wat heeft de leerling in uw optiek nodig aan ondersteuning, zorg of hulp? Ziet u bij de leerling, school, gezin en/of sociaal netwerk aangrijpingspunten om de probleemsituatie aan te pakken?
c.b.s sjaloom
20
7. Centrum voor Jeugd en Gezin Het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) is een inlooppunt voor gezinnen. Ouders, kinderen, jongeren tot 23 jaar en professionals kunnen hier terecht met alle vragen over opvoeden en opgroeien. Elke gemeente heeft vanaf 2011 minimaal één centrum. In grote steden komen meer centra. Een Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) heeft als taak de huidige opvoed- en opgroeiondersteuning te verbinden, te verbeteren en te versterken. Uitgangspunten zijn: laagdrempelig; herkenbaar; dichtbij huis. In elk CJG is in ieder geval te vinden: de jeugdgezondheidszorg (consultatiebureaus en GGD); de 5 preventieve WMO-taken op het terrein van opvoed- en opgroeiondersteuning: informatie en advies geven; (vroeg)signaleren van problemen; mensen verwijzen naar het lokale en regionale hulpaanbod; licht pedagogische hulp bieden; de zorg voor jongeren en gezinnen coördineren. een schakel met Bureau Jeugdzorg; een schakel met onderwijs, vaak via de zorgadviesteams. Een CJG richt zich op kinderen en jongeren van -9 maanden tot 23 jaar, en hun ouders. Lokaal maatwerk Naast de basisfuncties zijn er veel functies die gemeenten via lokaal maatwerk aan het CJG kunnen koppelen, zoals: kinderopvang; leerplichtcontrole; algemeen maatschappelijk werk; jongerenwerk; eerstelijnszorg (huisarts, kraamzorg, verloskunde); schuldhulpverlening. Rol gemeente Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het realiseren van een CJG. Dat houdt in dat gemeenten de regie voeren over het realiseren van een CJG en afspraken maken met partijen die lokaal de uitvoering verzorgen. Kleine(re) gemeenten kunnen ervoor kiezen regionaal samen te werken. Informatie over en samenwerking met het CJG binnen uw gemeente U kunt contact opnemen met het CJG voor meer informatie over de specifieke mogelijkheden van het CJG. Daarnaast is het verstandig om inzicht te krijgen in samenwerkingsmogelijkheden bij opvoedproblematiek en vermoedens van kindermishandeling en geweld. Het CJG kan in het preventieve, vrijwillige kader opvoedondersteuning bieden. Het is uw taak om samen met het CJG te overleggen welke ondersteuningsmogelijkheden voor het gezin nodig zijn. Bij ernstige problematiek zal het c.b.s sjaloom
21
CJG via Bureau Jeugdzorg de zorg oppakken of het advies geven om contact op te nemen met het AMK. Wanneer u niet weet of uw gemeente een CJG heeft, kunt u dit navragen op www.cjg.nl, bij de gemeente of GGD. Zij weten of en zo niet, op welke termijn het CJG werkzaam is. Ook kunnen zij meer informatie geven over samenwerkingsmogelijkheden met het CJG.
c.b.s sjaloom
22
8. Zorgadviesteam ZorgAdviesTeam (ZAT) U heeft als professional de zorg over kinderen. Soms kunnen zich situaties voordoen waarin u zich zorgen maakt over een kind: over zijn ontwikkeling of zijn gedrag thuis, op de peuterspeelzaal of in de wijk. Krijgt u bijvoorbeeld geen toegang tot een kind of zijn ouders of verzorgers, maar maakt u zich wel zorgen? Is het niet duidelijk wie het beste met de leerling of zijn ouders of verzorgers aan de slag kan gaan? Dan is het van belang om met verschillende deskundigen informatie uit te wisselen en actie te ondernemen. Dat kan in het Zorgadviesteam (ZAT).
8.1 Zorgadviesteams Wat? Wanneer? Hoe? Wat is een ZAT? Een Zorgadviesteam (ZAT) is een samenwerkingsverband van peuterspeelzalen, kinderopvang of scholen en jeugdhulpverleningsorganisaties zoals Algemeen Maatschappelijk Werk, Bureau Jeugdzorg en de Jeugdgezondheidszorg. Gezamenlijk zorgen zij dat kinderen met problemen op tijd gesignaleerd worden en dat ze zo snel mogelijk de goede hulp krijgen. Het uitgangspunt voor deze samenwerking is altijd dat de leerling er beter van wordt. Er zijn ZAT's voor kinderen van 0 tot 4 jaar, van 4 tot 12 jaar en van 12 tot 18 jaar. Waar dat nodig is, kan het dossier worden overgedragen zodra een kind een leeftijdsgrens passeert. Hoe werkt een ZAT? Het ZAT ondersteunt peuterspeelzalen, kinderopvang en onderwijs bij het signaleren en bespreekbaar maken van zorgen met ouders. Tijdens een bespreking van een kind maken de deskundigen in het ZAT gezamenlijk een inschatting van de situatie en beoordelen zij wat de beste actie voor dit kind zou zijn. Ook spreken zij af welke organisatie actie onderneemt en wanneer. In de volgende bijeenkomst van het ZAT wordt dan de voortgang besproken: zijn de afgesproken acties uitgevoerd en hebben die het gewenste resultaat gehad? Wat moet er nu nog gebeuren, wie blijft de leerling zo nodig volgen. Doordat verschillende organisaties in het ZAT samenwerken, blijven kinderen in beeld. Een ZAT brengt dus de zorg naar de peuterspeelzalen, kinderopvang of de scholen, en de signalen naar de zorg. Mogelijke acties vanuit het ZAT zijn: de inbrenger ondersteunen om het gesprek met de ouders aan te gaan; directe zorg door één van de organisaties inzetten; adviseren en begeleiden bij doorverwijzing (bijvoorbeeld naar een opvoedbureau, medisch specialist, logopedist of Bureau Jeugdzorg); adviseren over het beleid binnen peuterspeelzalen en kinderopvang naar aanleiding van de casuïstiek.
c.b.s sjaloom
23
Zorg via het ZAT Wanneer dat noodzakelijk is, kunnen de aangesloten organisaties in het ZAT onmiddellijk zorg aanbieden. Het Algemeen Maatschappelijk Werk en de Jeugdgezondheidszorg hebben meestal geen wachtlijst en kunnen meteen aan de slag. Met Bureau Jeugdzorg kunnen afspraken gemaakt worden om ouders zo nodig actief te benaderen.
Privacy Een kind wordt alleen op naam besproken in een ZAT als de ouders daar schriftelijk toestemming voor hebben gegeven. Dat is bepaald in het privacyreglement van het ZAT. Dit reglement verplicht alle deelnemers tot geheimhouding. Als de ouders geen toestemming geven om de problemen op naam te bespreken, kan het ZAT de situatie van de leerling anoniem bespreken. Bij ernstige zorgen over een kind kan met een beroep op overmacht de leerling toch op naam worden besproken. Een voorbeeld daarvan is een vermoeden van kindermishandeling. In de geest van de Operatie Jong hanteert het ZAT het principe dat privacywetgeving niet in het nadeel van de leerling mag werken. Binnen de huidige wetgeving vinden de partners binnen het ZAT gezamenlijk steeds een weg om de leerling te helpen. Van elke ZAT-bespreking wordt een kort verslag gemaakt waarin hoofdzakelijk de gemaakte afspraken staan. De verslagen zijn uitsluitend voor de deelnemers van het betreffende ZAT in te zien. Alle deelnemers volgen de wettelijke regels over de privacy. Als de leerling ouder wordt, mogen de verslagen alleen overgedragen worden naar het ZAT voor een andere leeftijdsgroep (bijvoorbeeld van het ZAT voor kinderen van 0 tot 4 jaar naar het ZAT voor kinderen van 4 tot 12 jaar) wanneer de ouders daar apart toestemming voor hebben gegeven. Wanneer aanmelden? Kies voor aanmelding bij het ZAT bij kinderen voor wie het meerwaarde heeft wanneer deskundigen gezamenlijk informatie uitwisselen en multidisciplinair naar de vraag te kijken. Krijgt u geen toegang tot een kind of de ouders of verzorgers, maar maakt u zich wel zorgen? Is het onduidelijk wie het beste met de leerling of gezin aan de slag kan gaan? Maak dan gebruik van de samenwerking in het ZAT. U kunt een kind voor bespreking aanmelden via de coördinator van het ZAT. Als u twijfelt of het zinvol is om een kind aan te melden, neem dan ook contact op met de coördinator van het ZAT. In overleg kiest u de beste route. Daarnaast kunt u ook contact opnemen met de jeugdgezondheidszorg voor kinderen van 0 tot 4 jaar of de GGD voor kinderen van 4 tot 18 jaar. U kunt hen vragen om met uw informatie de leerling aan te melden voor bespreking in een ZAT.
9. Advies- en Meldpunt Kindermishandeling en Steunpunt Huiselijk Geweld 9.1 Advies Bij iedere stap van de meldcode geldt dat er altijd contact op kan worden genomen met het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK), deze maakt deel uit van het Bureau Jeugdzorg. Het AMK is voor de school dé partner wanneer het gaat om een leering waarbij een vermoeden speelt van huiselijk geweld en kindermishandeling. Ook wanneer het vermoeden bestaat dat er sprake is van huiselijk geweld in het gezin en de leerling lijkt in eerste instantie geen zichtbare schade te ondervinden, is ook het AMK de aangewezen c.b.s sjaloom
24
organisatie om contact mee op te nemen. Indien het van belang is, wordt het gezin of de ouder doorverwezen naar het Steunpunt Huiselijk Geweld (SHG). Bij het AMK en het SHG is veel kennis aanwezig over mogelijke signalen van huiselijk geweld en kindermishandeling. De medewerkers kunnen ook adviseren over de te zetten stappen en over het voeren van gesprekken met ouderen over de signalen. Bij het vragen van advies zet het AMK zelf geen stappen in de richting van de ouder of die van anderen. Het advies is dus uitsluitend gericht tot de adviesvrager. NB: Adviesgesprekken vinden plaats op basis van anonieme oudergegevens, voor een adviesgesprek behoeft u uw beroepsgeheim dus niet te verbreken.
9.2 Melden Als er bij het volgen van de stappen wordt besloten tot het doen van een melding, start het AMK het onderzoek naar het huiselijk geweld of de kindermishandeling. Het AMK houden melders op de hoogte van de uitkomsten van het onderzoek en van de acties die in gang worden gezet. NB: Bij een melding moeten oudergegevens worden verstrekt omdat het Advies- en Meldpunt anders geen acties in gang kan zetten naar aanleiding van de melding. Betreft het vermoeden mishandeling van kinderen of jongeren tot 18 jaar, dan kan contact worden gezocht met het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling telefoon 0900 - 123 12 30. Ook wanneer kinderen of jongeren tot 18 jaar getuige zijn van huiselijk geweld, wordt contact gezocht met het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling. Gaat het om huiselijk geweld waarbij alleen meerderjarigen zijn betrokken, dan kan de melding worden gedaan bij het Steunpunt Huiselijk Geweld telefoon 0900 - 126 26 26. Het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling doet na een melding onderzoek naar de signalen. Dit wil zeggen dat de medewerkers in gesprek gaan met de ouders en met medewerkers die met de leerling te maken hebben. Op basis van de resultaten van dit onderzoek besluit men wat er moet gebeuren. Vaak zal vrijwillige hulp in gang worden gezet, maar het Advies- en Meldpunt kan ook beslissen om een melding te doen bij de Raad voor de Kinderbescherming en/of om aangifte van mishandeling te doen bij de politie. Sluit in de melding aan bij de feiten Bij een melding dient de melder zoveel mogelijk zijn signalen te melden, dit wil zeggen de feiten en gebeurtenissen die zijn waargenomen. Meldt de melder ook feiten en
gebeurtenissen die anderen hebben gezien of gehoord, dan moet hij deze ‘andere bron’ duidelijk in de melding noemen.
c.b.s sjaloom
25
Contact met de ouder of zijn ouder(s) over de melding en de inspanning om toestemming voor de melding te krijgen Als hoofdregel geldt dat de medewerker, voordat hij een melding doet, contact zoekt met de ouder over de melding. Hij legt hem uit dat hij een melding wil doen, wat een melding voor de ouder betekent en wat het doel van de melding is. Vervolgens vraagt de medewerker de ouder om een reactie hierop. Laat de ouder merken dat hij bezwaar heeft tegen de melding, dan gaat de medewerker over deze bezwaren met de ouder in gesprek en bekijkt hij hoe hij aan deze bezwaren tegemoet kan komen. Blijven de bezwaren van de ouder desondanks overeind, dan maakt de medewerker een afweging. Hij weegt de aangevoerde bezwaren af tegen de noodzaak om de ouder of een ander tegen het geweld of de mishandeling te beschermen door een melding te doen. Daarbij betrekt hij in ieder geval de aard en de ernst van het geweld en de noodzaak om de ouder of een ander daartegen te beschermen. Op deze manier spant de medewerker zich in om toestemming van de ouder te krijgen. Er kan worden afgezien van contacten met de ouder over de melding indien de veiligheid van een van de betrokkenen in het geding zou kunnen komen. Ook kan van een gesprek worden afgezien als er goede redenen zijn om aan te nemen dat de ouder de contacten met de medewerker zal verbreken waardoor de leerling uit het zicht raakt.
10. Formulier Aandachtspunten t.b.v. een melding Wij adviseren u altijd het AMK te bellen voor overleg, voordat u een schriftelijke melding doet. Voor een juiste beoordeling van een melding is het van belang over voldoende informatie te beschikken. Om de melder tegemoet te komen zijn er teksthoofden met nevenstaande aandachtspunten onder elkaar gezet. U kunt dit formulier in Word bewerken. Onze Intake beoordeelt of een melding wordt aangenomen. Wilt u zo vriendelijk zijn deze melding per post aan ons te sturen (niet per mail) of te faxen aan het AMK van uw regio.
10.1 Melding bij het Advies & Meldpunt Kindermishandeling (AMK) Inleiding Beschrijf aan de hand van de aandachtspunten de situatie voor zover u bekend en van toepassing. De aandachtspunten zijn helpend, maar ook leidend in het geven van de beschrijving per specifiek domein. Algemeen Gegevens van de melder: Naam, adres, telefoon; relatie tot de betrokkenen; aanleiding en reden om nu te melden; vraag en verwachtingen; c.b.s sjaloom
26
datum van de bespreking/aankondiging van de melding; zijn ouders/verzorgers op de hoogte van de melding, mondeling of schriftelijk. Reactie ouder(s)/verzorgers.
Gezinsgegevens Gegevens van de ouders/verzorgers (naam, adres(sen) en telefoon, burgerlijke staat).
Gegevens van de leerling(n) (naam, geboortedatum, geslacht, adres, telefoonnummer, ouderlijk gezag).
Vermoedelijke mishandeling De aard, de ernst en het verloop (is er een toename in ernst; is er sprake van escalerende problematiek); frequentie (incidenteel/structureel). Informatie zo concreet mogelijk, gebaseerd op eigen waarneming en indrukken. Beschrijving:
Jeugdige Psychosociaal functioneren; lichamelijke gezondheid en letsel; ontwikkeling; bijzonderheden (bv. handicaps, ziekte). Beschrijving:
Opvoeding/verzorging Bescherming en veiligheid; basale verzorging; emotionele warmte (ondersteuning); regels en grenzen; stimulering; stabiliteit. Beschrijving:
Ouders Pedagogische kennis en vaardigheden; persoonlijk functioneren; beschikbaarheid (fysiek/emotioneel); voorgeschiedenis; partnerrelatie ( duurzaamheid, klimaat). Beschrijving:
c.b.s sjaloom
27
Gezin en omgeving Gezinssamenstelling; gezinsklimaat (warm, kil, betrokken, loszand gezin, kluwengezin, aanpassend aan omgeving, eigen waarden en normenpatroon); de sociaal-economische situatie; ingrijpende gebeurtenissen; sociaal netwerk (familie/professioneel) zowel voor jeugdige als gezin; de sociaalculturele context. Beschrijving:
Hulpverlening Geschiedenis: welke hulp is er al geboden? Huidige hulp: welke hulp is er nu aanwezig? Veranderings(on)mogelijkheden van ouders; motivatie ouders/jeugdige. Beschrijving:
Belangrijke adressen: Geef hier een vermelding van de relevante adressen van de leerling(n) en ouders: School; huisarts; consultatiebureau; kinderopvang, hulpverlenende instanties (zoals: AMW, GGZ, Verslavingszorg); andere relevante instanties en ondersteunende contacten. Beschrijving:
Datum melding: 11. In gesprek met de ouder/verzorger of de leerling Na het collegiaal overleg en eventueel het adviesgesprek met het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling, volgt een gesprek met de ouder. Omdat openheid een belangrijke grondhouding is in de verschillende vormen van dienstverlening aan de ouder, wordt in het stappenplan zo snel mogelijk contact gezocht met de ouder (of met de ouders) om de signalen te bespreken. Soms zal het vermoeden door het gesprek worden weggenomen, dan zijn de volgende stappen van het stappenplan niet nodig. Worden de zorgen over de signalen door het gesprek niet weggenomen, dan worden ook de volgende stappen gezet. Heeft een medewerker behoefte aan ondersteuning bij deze stap, dan kan hij ook daarover advies vragen aan een collega of aan een aandachtsfunctionaris binnen de eigen school of praktijk en/of aan het Adviesen Meldpunt Kindermishandeling of het Steunpunt Huiselijk Geweld. c.b.s sjaloom
28
In het gesprek met de ouder gaat het er om dat de medewerker: 1) het doel van het gesprek uitlegt; 2) de signalen, dit wil zeggen de feiten die hij heeft vastgesteld en de waarnemingen die hij heeft gedaan, bespreekt; 3) de ouder uitnodigt om daarop te reageren; 4) en pas na deze reactie zo nodig komt tot een interpretatie van wat hij heeft gezien en gehoord en wat in reactie daarop verteld is.
11.1 Gesprek met kinderen Ook als een leerling nog jong is, is het van belang dat de medewerker het gesprek met hem aangaat, tenzij dat vanwege zijn jeugdige leeftijd echt niet mogelijk is, of te belastend voor hem is. De medewerker beoordeelt zelf, of een gesprek zinvol en mogelijk is, zo nodig in overleg met een collega, of met het Adviesen Meldpunt Kindermishandeling. NB: Het kan van belang zijn om een kind even alleen te spreken, zonder dat de ouders daarbij aanwezig zijn zodat de leerling zich vrij kan uiten. De medewerker hanteert hiervoor de regels die binnen de school van toepassing zijn. Als uitgangspunt geldt dat de ouder hierover vooraf behoren te worden geïnformeerd. Maar in verband met de veiligheid van de leerling, van de medewerker, of die van anderen, kan ook in deze sector worden besloten om toch een eerste gesprek met de leerling te voeren zonder dat de ouders hierover van te voren worden geïnformeerd. Kindermishandeling aanpakken is een zaak van volwassenen Het doel van een gesprek met een leerling is het ondersteunen en het laten uiten van gevoelens en gedachten van de leerling. Het doel van een gesprek is niet om via de leerling de situatie te onderzoeken. De leerling is het slachtoffer en kan hierdoor in een onveilige situatie geraken of kan gaan worstelen met loyaliteit ten opzichte van de ouder. Wees u bewust van de sterke loyaliteitsgevoelens van een kind ten opzichte van zijn ouders. Val nooit de ouders af tegenover de leerling, al hebben ze nog zulke afschuwelijke dingen gedaan. De leerling zal over het algemeen geen vertrouwen meer hebben in iemand die zijn ouders veroordeelt. Wel kan het gevoel van de leerling worden verwoord of bevestigd.
Beloof nooit geheimhouding Zeg nooit op voorhand geheimhouding toe aan een leerling. Veel kinderen willen in eerste instantie alleen iets vertellen als er beloofd wordt om het tegen niemand anders te zeggen. Als deze belofte gegeven wordt, komt de medewerker voor een groot dilemma te staan als de leerling vertelt dat het mishandeld wordt: zij moet dan of het vertrouwen van de leerling schenden of medeplichtig worden aan het in stand houden van een schadelijke situatie. De medewerker die een leerling geheimhouding belooft uit angst dat de leerling anders blijft zwijgen, moet zich wel bewust zijn van de consequenties van deze belofte. Als een medewerker geen geheimhouding wil toezeggen kan zij de leerling wel beloven dat zij te ondernemen stappen van te voren aan de leerling verteld.
11.2 Gesprek met de ouder(s) c.b.s sjaloom
29
Normaal gesproken zal er een gesprek over de signalen worden gevoerd met de ouder(s). Dit is niet alleen van belang als de ouders mogelijkerwijs betrokken zijn bij het huiselijk geweld of de mishandeling, maar ook als dit niet aan de orde is. De ouders behoren, zeker als zij het gezag uitoefenen, als regel te worden geïnformeerd over wat er bij hun kind speelt. NB: Een gesprek met (een van) de ouders kan achterwege blijven in verband met de veiligheid van de leerling of die van anderen. Bijvoorbeeld als de medewerker redenen heeft om aan te nemen dat hij de leerling dan uit het oog zal verliezen omdat de ouders het van school zullen halen, of niet meer naar school zullen brengen, of dat het geweld zal escaleren.
11.3 Positie van de leerling ouder en zijn ouder(s) Is de leerling nog geen 12 jaar oud, dan voert de medewerker het gesprek zoals hierboven beschreven met de ouder(s) van de leerling. Is de leerling 12 jaar of ouder dan wordt het gesprek gevoerd met de ouders en met de leerling zelf. Melding zonder gesprek met de ouder of zijn ouders In de instructie bij de vijfde stap wordt aangegeven in welke gevallen er kan worden afgezien van contacten met de ouder over de melding. Het gaat om situaties waarin de veiligheid van een van de betrokkenen in het geding zou kunnen komen. Ook kan van een gesprek worden afgezien als er goede redenen zijn om aan te nemen dat de leerling van school weg blijft en hierdoor uit zicht raakt.
11.4 Bekendmaken van de identiteit van de melder bij vermoedens van kindermishandeling Artikel 55 van het Uitvoeringsbesluit Wet op de jeugdzorg geeft als hoofdregel dat de identiteit van de melder door het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling aan het gezin bekend wordt gemaakt. Een melder kan echter ten opzichte van het gezin anoniem blijven als de melding: (1) een bedreiging vormt of kan vormen voor de leerling, voor andere leerlingen of voor de medewerker of zijn medewerkers; of
(2) de vertrouwensrelatie zou kunnen verstoren tussen de medewerker en de leerling of de ouder(s). NB: Het Steunpunt Huiselijk Geweld kent (nog) geen specifieke regeling op dit punt. In het algemeen kan worden gezegd dat ook hier openheid over meldingen de hoofdregel is en dat, bij wijze van uitzondering, met name op grond van overwegingen in verband met de veiligheid, de identiteit van de melder voor de betrokkenen kan worden afgeschermd.
11.5 Inspanningen na de melding c.b.s sjaloom
30
Een melding is geen eindpunt. Als een medewerker een melding doet, geeft het stappenplan daarom aan dat de medewerker in zijn contact met het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling ook bespreekt wat hij zelf, na zijn melding, binnen de grenzen van zijn gebruikelijke taakuitoefening, kan doen om de leerling of zijn gezinsleden te beschermen en te ondersteunen. Dit is uitdrukkelijk in stap 5 bij de melding opgenomen om duidelijk te maken dat de betrokkenheid van de medewerker bij de leerling na de melding niet ophoudt. Van hem wordt verwacht dat hij, naar de mate van zijn mogelijkheden, de leerling blijft ondersteunen en beschermen. Uiteraard gebeurt dit in overleg met het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling of het Steunpunt Huiselijk Geweld om zo tot een gemeenschappelijke aanpak te komen. 12. Beroepsgeheim, meldcode en meldrecht Hieronder wordt enige achtergrondinformatie gegeven, met name over het beroepsgeheim, het wettelijk meldrecht en de verhouding tussen het beroepsgeheim en het meldrecht.
12.1 Inhoud en doel van het beroepsgeheim Algemene zwijgplicht Iedere medewerker die individuele kinderen hulp, zorg, steun, of een andere vorm van begeleiding biedt, heeft een beroepsgeheim. Deze zwijgplicht, zoals het beroepsgeheim ook wel wordt genoemd, verplicht de medewerker om, kort gezegd, om geen informatie over de leerling aan derden te verstrekken, tenzij de ouder daarvoor toestemming heeft gegeven. Doel van het beroepsgeheim is de drempel voor de toegang tot de hulpverlening zo laag mogelijk te maken en de ouder het vertrouwen te geven dat hij vrijuit kan spreken. De zwijgplicht geldt voor medewerkers in het onderwijs. Daarnaast geldt dit ook voor bijvoorbeeld maatschappelijk werkers, ouderenwerkers, jeugdhulpverleners, medisch hulpverleners, medewerkers in de kinderopvang en in peuterspeelzalen. Het beroepsgeheim geldt ook voor begeleiders en hulpverleners van de reclassering en van justitiële (jeugd)inrichtingen, al maakt het gedwongen kader van het strafrecht in sommige gevallen een zekere inbreuk op de zwijgplicht. De hierboven beschreven algemene zwijgplicht voor hulpverleners en begeleiders is niet specifiek opgenomen in een bepaalde wet, maar wordt afgeleid uit de privacybepalingen uit het Europees Verdrag voor de Rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (artikel 8) en uit de Grondwet (artikel 10). Deze bepalingen worden nog eens ondersteund door artikel 272 Wetboek van Strafrecht dat een verbod bevat op het verbreken van geheimen die aan de medewerker zijn toevertrouwd. Specifieke zwijgplicht Een aantal beroepsgroepen kent een specifieke zwijgplicht die is geregeld in een ‘eigen’ wet. Dit geldt bijvoorbeeld voor medisch hulpverleners, zoals artsen en verpleegkundigen, zij vinden hun zwijgplicht in artikel 88 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg en in artikel 7:457 Burgerlijk Wetboek. Voor medewerkers in de jeugdzorg is de zwijgplicht specifiek geregeld in artikel 53 van de Wet op de jeugdzorg. Vertrouwensinspecteurs in het onderwijs kennen een eigen bepaling over de omgang met hun zwijgplicht in artikel 6 van de Wet op het onderwijstoezicht.
c.b.s sjaloom
31
12.2 Paradox van de geheimhoudingsplicht Er doet zich bij de omgang met de zwijgplicht een zekere paradox voor. De zwijgplicht is hét instrument bij uitstek om er voor te zorgen dat mensen naar de medewerker toe komen en ook bereid zijn om open over hun zorgen te spreken. Ze mogen er immers op vertrouwen dat hun verhaal niet zomaar elders terecht komt. Maar een te rigide omgang met het beroepsgeheim kan tot gevolg hebben dat een ouder die dringend hulp nodig heeft juist niet geholpen wordt omdat de medewerker meent dat hij vanwege zijn beroepsgeheim niet in mag grijpen.
Al met al is de omgang met het beroepsgeheim een vorm van evenwichtskunst: geheimhouding waar mogelijk, zorgvuldige doorbreking van het geheim waar nodig. De meldcode wil daarin een handreiking bieden voor zover het gaat om signalen van huiselijk geweld of kindermishandeling.
Vragen van toestemming Bij het verstrekken van gegevens van een ouder aan een ander, dus ook bij het doen van een melding aan het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling, geldt als hoofdregel dat de medewerker zich inspant om toestemming voor zijn melding te krijgen. De meldcode schetst daarvoor de werkwijze. Geeft de ouder zijn toestemming, dan kan een melding worden gedaan. Weigert de ouder, ondanks de inspanning van de medewerker, zijn toestemming, dan houdt het niet op maar maakt de medewerker een nieuwe afweging. e
NB1: De Wet bescherming persoonsgegevens bepaalt dat een kind vanaf zijn 16 jaar zelf toestemming geeft aan een medewerker voor het verstrekken van zijn gegevens aan een ander (al dan niet in de vorm van het doen van een melding). De Wet op de jeugdzorg en de Wet inzake de geneeskundige e behandelingsovereenkomst geven een kind dit recht zelfs al vanaf zijn 12 jaar. Toch moet over een melding, als het gaat om een kind vanaf 12 of 16 jaar die nog thuis woont, ook gesproken worden met zijn ouders. Want bij de melding worden doorgaans niet alleen gegevens over de leerling verstrekt maar ook over zijn ouder(s). NB2: Van het vragen van toestemming kan worden afgezien in verband met de veiligheid van de leerling, van de medewerker of die van anderen.
12.3 Conflict van plichten Zo oud als de zwijgplicht is ook de notie dat een medewerker door zijn beroepsgeheim in de knel kan komen. Er kunnen zich situaties voordoen waarin de medewerker alleen door te spreken de leerling kan helpen, terwijl hij voor dit spreken geen toestemming krijgt. Er kan in dat geval sprake zijn van een conflict van plichten. De plicht om te zwijgen vanwege het beroepsgeheim, botst met de plicht om de leerling te helpen juist door met een ander over hem te spreken. Het gaat dan altijd om een kind die zich in een ernstige situatie bevindt en die alleen kan worden geholpen door een ander bij de aanpak te betrekken.
c.b.s sjaloom
32
In de (tucht)rechtspraak wordt in geval van een conflict van plichten erkend dat een medewerker, ook zonder toestemming van de ouder, over hem mag spreken. Uiteraard moet een dergelijk besluit om de zwijgplicht te doorbreken zorgvuldig worden genomen. Beantwoording van de volgende vijf vragen leidt doorgaans tot een zorgvuldige besluitvorming. 1. Kan ik door te spreken zwaarwegende belangen van de leerling behartigen? 2. Is er een andere mogelijkheid om ditzelfde doel te bereiken zonder dat ik mijn beroepsgeheim hoef te verbreken? 3. Waarom is het niet mogelijk om toestemming van de ouder te vragen of te krijgen voor het bespreken van zijn situatie met iemand die hem kan helpen? 4. Zijn de belangen van de leerling die ik wil dienen met mijn spreken zo zwaar dat deze naar mijn oordeel opwegen tegen de belangen die de ouder heeft bij mijn zwijgen? 5. Als ik besluit om te spreken aan wie moet ik dan, welke informatie verstrekken zodat het geweld of de mishandeling effectief kan worden aangepakt?
Beoordeling van een besluit over het doorbreken van het beroepsgeheim Zou achteraf een toetsende organisatie gevraagd worden om een oordeel te geven over het optreden van de medewerker, dan wordt vooral de zorgvuldigheid beoordeeld waarmee het besluit om de geheimhouding te verbreken tot stand is gekomen. Daarbij wordt o.a. gelet op: collegiale consultatie; raadpleging van het Steunpunt Huiselijk Geweld of het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling; aanwezigheid van voldoende relevante feiten of signalen en zorgvuldige verzameling van deze feiten en signalen; zorgvuldige en concrete afweging van belangen; en de contacten die er met de ouder zijn geweest over de melding. Concreet gaat het er dan om of de medewerker zich, gelet op zijn mogelijkheden en op de omstandigheden waarin de leerling verkeert, heeft ingespannen om de ouder toestemming te vragen, of om hem te informeren, indien het verkrijgen van toestemming niet mogelijk bleek. Als hulpmiddel bij de besluitvorming over het verbreken van de geheimhoudingsplicht en het doen van een melding, wordt verwezen naar de website van de privacy helpdesk van het Ministerie van Justitie, www.huiselijkgeweld.nl/cgi-bin/beroepsgeheim.cgi. NB: Het is, ook in verband met de toetsbaarheid van het besluit achteraf, belangrijk om een besluit over het melden van een kind zonder dat de ouder daarvoor zijn toestemming heeft gegeven zorgvuldig vast te leggen. Niet alleen de melding dient te worden vastgelegd, ook de belangen die zijn afgewogen en de personen die van te voren over het besluit zijn geraadpleegd. 12.4 Wettelijk meldrecht Voor vermoedens van kindermishandeling is het leerstuk van het conflict van plichten nog eens bevestigd in artikel 53 lid 3 van de Wet op de jeugdzorg dat een uitdrukkelijk meldrecht bevat. Iedere medewerker met een beroepsgeheim of een andere zwijgplicht heeft op basis van dit wettelijk meldrecht het recht om vermoedens van kindermishandeling, zo nodig zonder toestemming van de leerling en/of de ouder, bij het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling te melden. c.b.s sjaloom
33
Daarnaast omvat het meldrecht het recht voor de medewerker om op verzoek van het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling informatie over de leerling en/of zijn ouders te verstrekken, eveneens zo nodig zonder toestemming van de leerling en/of de ouder. Voor vermoedens van huiselijk geweld waarbij alleen meerderjarigen zijn betrokken, zal de nieuwe wet een vergelijkbaar wettelijk meldrecht gaan bevatten. Zolang deze wet en het daarin opgenomen meldrecht er nog niet zijn, biedt het conflict van plichten uitkomst in die gevallen waarin geen toestemming wordt verkregen of kan worden gevraagd - en een melding toch noodzakelijk is om het geweld te stoppen en de ouder tegen dit geweld te beschermen. 13. Adressen en websites Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK landelijk) 0900-123 123 0 www.amk-nederland.nl Advies- en Meldpunt Kindermishandeling Zuid Holland 0182-680888 Algemeen Maatschappelijk Werk (AMW) www.mogroep.nl Bureau Jeugdzorg (BJZ) www.bureaujeugdzorg.info Centrum voor Jeugd en Gezin www.cjg.nl / www.samenwerkenvoordejeugd.nl GGD www.ggd.nl GGZ (volwassen en jeugd) www.ggznederland.nl JSO expertisecentrum voor jeugd, samenleving en opvoeding 0182-547888 www.jso.nl MEE 0900- 999 88 88 www.mee.nl Politie (ook sociale jeugd- en zedenzaken) 0900-8844 (geen spoed) / 112 (spoed) www.politie.nl c.b.s sjaloom
34
Steunpunt Huiselijk Geweld (SHG) 0900-126 26 26 www.shginfo.nl Zorgadviesteam, landelijk steunpunt (ZAT) www.zat.nl Informatie over de meldcode www.meldcode.nl Informatie over de verwijsindex Risicojongeren www.verwijsindex.nl
Informatie over de aanpak kindermishandeling www.aanpakkindermishandeling.nl Informatie over huiselijk geweld www.huiselijkgeweld.nl Informatie over meisjesbesnijdenis www.meisjesbesnijdenis.nl Informatie over eergerelateerd geweld www.meisjesbesnijdenis.nl
c.b.s sjaloom
35
14. Geraadpleegde informatie
2010, Ministerie VWS, Basismeldcode huiselijk geweld en kindermishandeling
2006, AMK Zuid-Holland, GGD Hollands Midden en JSO expertisecentrum voor jeugd, samenleving en opvoeding, Protocol Vermoeden kindermishandeling voor het basisonderwijs, Zuid-Holland Noord
2005, AMK Zuid-Holland, GGD Hollands Midden en JSO expertisecentrum voor jeugd, samenleving en opvoeding, Protocol Vermoeden kindermishandeling voor het basisonderwijs, Midden-Holland
2004, Dienst OCW Den Haag, GGD Zuid-Holland West, JSO expertisecentrum voor jeugd, samenleving en opvoeding, Voorbeeld protocol voor het primair onderwijs, Den Haag
2010, www.forum.nl/interactieteam/pdf/eergerelateerdgeweld-b.pdf, wegwijzer eergerelateerd geweld
2010, www.meisjesbesnijdenis.nl
2005, Pharos, Gespreksprotocol Meisjesbesnijdenis
2005, JSO expertisecentrum voor jeugd, samenleving en opvoeding, Landelijk voorbeeldprotocol Vermoeden kindermishandeling, protocol voor kinderdagverblijf, peuterspeelzaal en buitenschoolse opvang.
2010, www.jso.nl
2010, www.aanpakkindermishandeling.nl
2010, www.meldcode.nl
2010, www.samenwerkenvoordejeugd.nl
2010, www.rijksoverheid.nl
2010, www.cjg.nl
c.b.s sjaloom
36
Bijlage 15 Afwegen van het geweld Afwegen doe je op basis van een risicotaxatie: • 1. Acute dreiging Veiligheid: Is er een acute dreiging waarbij de veiligheid van het slachtoffer niet gegarandeerd kan worden? • 2. Veiligheid in het geding? Hoe gewelddadig is het? Moet het geweld direct stoppen? • 3. Ernst van de gevolgen? Duur van de situatie. Hoe lang speelt dit al? Ernst van de gevolgen. • 4. Isolement Isolement. Kan de situatie m.b.v. direct betrokkenen worden doorbroken? • 5. Inschatting verdere hulpverlening Inschatting start verdere hulpverlening. Welke hulpverlening kan relatief eenvoudig worden ingezet, zijn er indicaties dat de betrokkene(n) er voor open staan?
c.b.s sjaloom
0
Bijlage 16 Niveau 1: Klassenleerkracht, algemene zorg
Niveau 2: Extra zorg na interne leerlingbespreking en/of onderzoek door klassenleerkracht, IB-er (RT-er) (evt. orthopedagoog) Niveau 3: Speciale zorg op basis van handelingsplan na intern of extern onderzoek door, klassenleerkracht, IB-er en RT-er, evt. contactpersoon/schoolverpleegkundige, orthopedagoog, leerplichtambtenaar Niveau 4: Aanmelden bij CAT, REC, JGZ of Leerplichtambtenaar voor speciale zorg.
Lichamelijke en pshycho- sociale problemen Jeugdgezondheidszorg Functie: probleemverheldering, doorverwijzing, max. 3 gesprekken
Zorgwekkend verzuim
Niveau 5: Externe speciale zorg voor leer- en ontwikkelingsproblemen
Leerplichtambtenaar Functie: probleemverheldering, doorverwijzing, indien nodig procesverbaal
Beoordeling CAT: Functie: Beoordeelt aanvragen voor plaatsing SBO
Meervoudig probleem. Ouders onderkennen noodzaak hulp niet. Hulp stagneert. Vermoeden kindermishandeling inbrengen Jeugdhulpteam (JHT) Dalfsen of Ommen
Hulp op eigen school met ambulante begeleiding WSNS
Of: Vrij toegankelijke hulpverlening door AMW of MEE of bureau jeugdzorg
Of: Andere basisschool
Of: Geïndiceerde vrijwillige hulpverlening door BJzO of Dimence
Of: Plaatsing SBO.
Of: Toeleiding Gedwongen hulpverlening door AMK en Raad voor de Kinderbescherming
Of: Aanvraag plaatsing in SO Cluster 1, 2, 3 of 4
Of: Procesverbaal naar Openbaar Ministerie
c.b.s sjaloom
Beoordeling REC Functie: Beoordeelt aanvragen plaatsing SO Cluster 1, 2, 3, 4
Speciale zorg in de school.
Of: Plaatsing SO (cluster 1, 2, 3 of 4)
1
Bijlage 17
Woordenlijst afkortingen: IB’er RT’er Zorgteam
Orthopedagoog/psycholoog Contactpersonen JGZ 4-19 AMW AMK MEE SGJ BJzO CAT Dimence Leerplichtambtenaar ZAT SBO BAO EC Indicatiecie. REC Ambulant begeleider REC SO Cluster 1 Cluster 2
Cluster 3
Cluster 4
Intern Begeleider van de basisschool Remedial Teacher Multi disciplinair team in de school bestaande uit IB’er, orthopedagoog, contactpersoon JGZ en op afroep klassenleerkracht en leerplichtconsulent IJsselgroep/Centraal Nederland/etc. Jeugdgezondheidszorg 4-19 jaar Chantal Altena tel. 0613895859 Algemeen Maatschappelijk werk Advies en Meldpunt Kindermishandeling Instelling voor mensen met een beperking Stichting Gereformeerde Jeugdzorg Bureau Jeugdzorg Overijssel Commissie advies en toewijzing Regionale instelling voor geestelijk gezondheidszorg. Toegang via huisarts of BJzO ILyann Ohms gemeente Dalfsen tel. 0529488329 Zorg Advies Team Speciaal Basisonderwijs Basisonderwijs Regionaal Expertise Centrum Beslissing van REC over toelating tot SO of rugzakje Externe begeleiders voor rugzakleerlingen Speciaal Onderwijs Speciaal Onderwijs voor visueel gehandicapte leerlingen. Speciaal Onderwijs voor auditief en communicatief gehandicapte leerlingen. (bijv. Enkschool) Speciaal onderwijs voor verstandelijk gehandicapte kinderen, lichamelijk gehandicapte kinderen (incl. chronisch zieken) en meervoudig gehandicapte leerlingen. (Bijv. Boslust, Mytylschool, etc.) Speciaal onderwijs voor kinderen met ernstige ontwikkelingspsychopathologie. (Bijv. Ambelt)
c.b.s sjaloom
0