Bijbeluitleg
boven- midden- en onderbouw
zondag 30 juni 2013
Bar-timeüs genezen Markus 10: 46-52 (en Lukas 18: 43) Vooraf De genezing van de blinde Bartimeüs vindt plaats als de Heere Jezus op weg is naar Jeruzalem om daar gevangengenomen en gekruisigd te worden. In Mark. 10: 32 staat heel nadrukkelijk dat Jezus met Zijn discipelen naar Jeruzalem gaat en in de verzen 33-34 vermeldt Hij de reden, wat Zijn derde lijdensaankondiging genoemd wordt. Evenals na Zijn tweede lijdensaankondiging (Mark. 9: 31-37) volgt er direct een gesprek over de rangorde in het Koninkrijk van God (vers 35-45). Jezus wordt gevolgd door Zijn discipelen en door een aanzienlijke menigte (‘grote schare’). Deze aanzienlijke menigte die met Jezus oploopt, kan een menigte zijn die Jezus volgt om Zijn wonderen te zien. Het kan ook zijn dat het hier allereerst gaat om een stoet pelgrims. Het zijn immers de dagen voor het aanbreken van het Pesachfeest (Mark. 14: 1) en het Pesachfeest vierden veel Joden in Jeruzalem (zie voor de instelling van het vieren van het Pesachfeest in Jeruzalem: 2 Kon. 23: 23). Zie ook: Exegese, vers 46. Na het gedeelte over de genezing van de blinde volgt de intocht van de Heere Jezus te Jeruzalem. Jericho is de laatste halte voor de aankomst in Jeruzalem, waarover Markus spreekt. Dat zet de ontmoeting tussen de Heere Jezus en de blinde Bartimeüs gelijk in een helder licht: wat hier gebeurt is niet zomaar een ‘toevallige ontmoeting’ voor de intocht te Jeruzalem, maar deze ontmoeting zegt iets over de Koning, Die intocht gaat doen te Jeruzalem (Mark. 11: 1ev.). Straks zal de Koning intocht doen, waarvan Zacharia profeteerde: ‘Ziet uw Koning zal komen (de Zoon van David!), rechtvaardig, en Hij is een Heiland (denk aan het genezingswonder!), arm en rijdende op een ezel… (Zach. 9: 9).’ Bartimeüs heeft begrepen en beleden, wie deze Jezus van Nazareth werkelijk was! Hij is de Zoon van David, de Koning, de Heiland. Jezus’ vraag ‘wat wilt gij dat Ik u doen zal?’ (Mark. 10: 51) komen wij ook in de hieraan voorafgaande perikoop tegen (Mark. 10: 36). Daar stelt Jezus dezelfde vraag aan Zijn leerlingen, die aan het bediscussiëren zijn wie aan de rechter- en aan de linkerzijde van de Heere mogen zitten, als Hij in Zijn heerlijkheid gekomen zal zijn. Het is heel treffend hoe het antwoord van Jezus’ leerlingen en het antwoord van Bartimeüs van elkaar verschillen. Terwijl de leerlingen Jezus verbaasd en bevreesd zijn gevolgd op weg naar Jeruzalem (Mark. 10: 32) en hard aan het nadenken zijn over hun positie in het Koninkrijk van God, heeft Bartimeüs meer van Jezus begrepen. Hij vraagt om ogen om te zien en deze ogen gebruikt hij vervolgens om… de Heere Jezus te volgen! De perikoop hieraan voorafgaande (10: 32-45) is een spiegel waarin het oprechte geloof van Bartimeüs heel scherp zichtbaar wordt. De discipelen moeten volgen, maar zijn bevreesd en denken liever over hun hoge positie in het Koninkrijk der hemelen na. Bartimeüs legt al zijn waardigheid af (zijn mantel, vers 50) en volgt Jezus ´vrijwillig´! Mattheüs (20: 29-34) en Lukas (18: 35-43) vermelden in hun evangelie ook genezing van blinden bij Jericho. Bij Lukas is dat echter als Jezus en Zijn discipelen Jericho binnengaan, terwijl Markus en
Mattheüs het beschrijven bij het verlaten van Jericho. Calvijn lost in zijn Bijbelverklaring dit verschil als volgt op: ‘Toen Christus nabij de stad kwam, heeft de blinde zijn kreet opgezonden; maar, vanwege het gedruis niet gehoord zijnde, plaatste hij zich, toen Christus de stad uitging, op diens weg, en werd hij toen door Hem geroepen.’ Calvijn ziet het dan als een beproeving van het geloof van de blinde. Mattheüs spreekt over twee blinden. Dit heeft ongetwijfeld te maken met het feit dat de drukke weg van Jericho naar Jeruzalem voor blinden en bedelaars een uitstekende plaats is om te gaan bedelen. I.v.m. het aanstaande Pascha kwamen er dan vele pelgrims langs. Daarbij lag Jericho ook op de handelsroute van steden in het Overjordaanse naar Jeruzalem en omgekeerd. Van de twee blinden die volgens Mattheüs genezen worden, is voor Markus Bartimeüs de bekendste van de twee. Met Lukas richt hij de schijnwerper op hem. De evangelist Markus noemt het verblijf van Jezus en Zijn discipelen in Jericho slechts in het voorbijgaan. Lukas is met het vermelden van de geschiedenis van Zacheüs (Luk. 19: 1-10) hier wat uitvoeriger over. Gezien de koppeling van de verzen 10 en 11 uit Lukas 19 heeft de Heere Jezus wellicht ook in Jericho de gelijkenis van de tien ponden uitgesproken. In Luk. 19: 28 lezen we dat de Heere Jezus na deze woorden opgaat naar Jeruzalem.
Uitleg van de tekst Vers 46: De Heere Jezus komt met Zijn discipelen in Jericho aan. De stad ligt op de route die de pelgrims vanuit Galilea en Perea door het Overjordaanse (vers 1 en 32) gingen. Wanneer men vanuit het Overjordaanse Judea binnenkwam, was Jericho de eerste stad die men tegenkwam, zo’n dertig km van Jeruzalem verwijderd. Waarschijnlijk moeten we bij Jericho niet denken aan de oudtestamentische Palmstad (2 Kron. 28: 15), maar het nieuwe Jericho dat door Herodes de Grote twee km ten zuiden van de oude stad gebouwd was. Met ‘een grote schare van Jericho’ verlaat Jezus de stad. Dit hoeven niet allemaal inwoners van Jericho en volgelingen van Hem te zijn geweest. Aangezien Jericho voor de pelgrims uit het noorden, die via het Overjordaanse Jeruzalem naderden, de laatste onderbreking was, waren er veel mensen in de stad. Onder die grote menigte die met de Heere Jezus meegaat, zijn dus vele pelgrims geweest, want het Pascha was aanstaande. Aan de weg, wellicht bij de poort, zit een blinde. Opvallend is dat de blinde hier met name genoemd wordt: Bartimeüs (Zoon van Timeüs, Griekse naam die ‘geëerd’ betekent). Misschien was hij voor de lezers van het evangelie geen onbekende, omdat hij een volgeling van de Heere Jezus is geworden (vers 52). Of Bartimeüs vanaf zijn geboorte blind was, zoals de blindgeborene uit Johannes 9, is moeilijk te zeggen. De letterlijke vertaling van de wens van Bartimeüs in vers 51b is: ‘dat ik weer zie’ (van anablepo, lett. weer zien) en in vers 52 komt ditzelfde werkwoord terug: en terstond zag hij weer. Hieruit zouden we kunnen opmaken dat hij ooit kon zien. Maar bijv. aan het slot van Joh. 9: 11 vermeldt de blindgeborene ook dat hij weer ziende geworden is met hetzelfde werkwoord. Vanwege het stof, de felle zon en gebrekkige hygiëne kwamen oogziekten, waardoor blindheid ontstond, in Palestina vaak voor. Om in die dagen als blinde in levensonderhoud te kunnen voorzien, bleef er vaak niets anders dan het bedelen over. Volgens Deut. 15: 4 hoefden er geen bedelaars te zijn, want de HEERE zal het volk Israël in het land dat ze zullen beërven overvloedig zegenen. In vers 11 staat dat de werkelijkheid echter vaak anders is: ‘Want de arme zal niet ophouden uit het midden
des lands.’ Het volk was verantwoordelijk om zelf van hun rijkdom door te geven. Dus het feit dat Bartimeüs bedelt, is een aanklacht tegen schare. Vers 47: Bartimeüs hoort van voorbijgangers dat Jezus, de Nazarener voorbij komt. Vanuit Luk. 18: 36 weten we dat hij veel mensen voorbij hoorde gaan en toen vroeg wat dat was. De mensen duiden Jezus aan met de in die dagen gangbaar geworden benaming: ‘Jezus, de Nazarener’, afkomstig uit Nazareth. Wanneer de blinde opmerkt dat Jezus van Nazareth, over Wie hij ongetwijfeld al meer heeft gehoord, Zich in zijn nabijheid bevindt, begint hij Hem luid te roepen: ‘Jezus, Gij Zone Davids, ontferm U mijner.’ Voor roepen wordt een vorm van het Griekse werkwoord krazo gebruikt, wat ‘luid schreeuwen of uitroepen’ betekent. Oorspronkelijk is het een klanknabootsend woord, zoals ons ‘krijsen’ van een kind. De roep van Bartimeüs is een geloofsroep. Vandaar dat hij zo krachtig roept. Hij weet dat hij Jezus nodig heeft. Aan de andere kant is het ook logisch dat Bartimeüs zo hard roept. Als je als blinde niet ziet hoe ver je bij die persoon vandaan bent, die je nodig hebt, dan kan je niet anders dan heel hard roepen. Als je te zachtjes roept en die persoon te ver weg staat om je te horen, dan is je roepen tevergeefs. Opvallend is dat Bartimeüs hem niet aanroept met de benaming van volk: ‘Jezus van Nazareth’, maar met ‘Jezus, Gij Zone Davids’. Hieruit spreekt verwachting. Hij ziet in Hem de van God gezonden Messias, want ‘Zoon van David’ was een gebruikelijke aanduiding voor de Messias (Mark. 12: 35-37). Bartimeüs vraagt aan Jezus: ‘Ontferm U over mij, heb medelijden met mij.’ Op het eerste gehoor zou gedacht kunnen worden dat deze bedelaar om niet meer vraagt dan een aalmoes. Maar zijn gebed is veel breder en gaat veel dieper. Dat blijkt alleen al uit het feit dat hij bij alle voorbijgangers juist luid om Jezus roept en de gelovige manier waarop: ‘Jezus, Gij Zone Davids’. Bartimeüs gelooft dat Hij alleen hem die goddelijke ontferming (lichamelijke genezing en eeuwig behoud, vers 52) kan schenken. In de bede ‘ontfermt U zich over mij’ proef je ook bescheidenheid. Bartimeüs vraagt niet gelijk ‘een groot cadeau’ (veel geld voor de bedelaar of genezing voor de blinde), maar hij vraagt ontferming. Juist aan de kant van de weg, aan de rand van de maatschappij, ben je aangewezen op ontferming van mensen, waar je geen rechten aan kunt ontlenen. Bartimeüs wist dat hij zich bij de Heere Jezus op geen enkel recht kon beroepen. Genade, dat was wat Bartimeüs nodig had. Vers 48: Het korte en krachtige gebed van Bartimeüs wordt door de omstanders niet op prijs gesteld. Velen bestraffen deze blinde en proberen hem het zwijgen op te leggen. Wat is de reden hiervan? a. Ergeren ze zich aan het feit dat Bartimeüs Jezus als ‘Zoon van David’, de beloofde Messias, aanspreekt? Maar bij de intocht van de Heere Jezus in Jeruzalem zullen ze Hem ook zo toeroepen (Matth. 21: 9). b. Waarschijnlijk vinden ze dat de Heere Jezus ongehinderd Zijn reis naar Jeruzalem moet kunnen voortzetten en daarom niet gestoord kan worden door een arme bedelaar. c. Juist ook wanneer mensen lonken naar de gunst van een beroemdheid of groot persoon, raakt men heel egoïstisch ten opzichte van een ander. ‘Als ik er maar bij ben.’ (Denk maar aan het ellebogenwerk om vooraan te staan als de koningin voorbij gaat of als een popster het podium betreed.) d. Ten diepste is het de vorst der duisternis die op alle mogelijk manieren het bidden zal proberen te verhinderen. De bestraffingen hebben echter het tegenovergestelde effect: ‘Maar hij riep zoveel te meer: Gij Zone Davids, ontferm U mijner.’ Bartimeüs laat zich niet door de irritaties van de omstanders van de wijs brengen, maar houdt vast en gaat door met bidden.
Vers 49: De Heere Jezus reageert op het geroep van Bartimeüs. Het luide geroep is Hem niet ontgaan. Hij weet, hoort en ziet immers alle dingen. Maar nu is de tijd aangebroken om te helpen. Hij staat stil en vraagt de omstanders om de blinde bij Hem te brengen. Nu ze bemerken dat Jezus oog heeft voor deze blinde bedelaar, doen ze vriendelijk tegen hem. Ze bemoedigen hem zelfs: ‘Heb goede moed; sta op; Hij roept u.’ Vers 50: Het afwerpen van de mantel (bovenkleed) kan gedaan zijn om zo sneller bij de Heere Jezus te komen (2 Kon. 7: 15). Alleen lukt het een blinde misschien niet om door een menigte snel naar iemand te lopen. (Alhoewel deze weg voor Bartimeüs waarschijnlijk ook wel weer bekend terrein zou zijn.) Bovendien wachtte Jezus op hem, dus was het geen noodzaak om zich te haasten. Dr. J. van Bruggen wijst in zijn commentaar op het teken van onwaardigheid. De mantel is een teken van menselijke waardigheid. Bij rouw wordt dit kleed gescheurd. ‘Bartimeüs legt het als smekeling geheel af: zonder eigen waardigheid, slechts in zijn onderkleed, verschijnt hij voor Jezus.’ Zoals hij zich laat zien, toont hij dat het ernst is: ‘Gij Zone David, ontferm U mijner.’ Als deze laatste interpretatie juist is (‘teken van onwaardigheid’), dan vormt Bartimeüs een mooi spiegelbeeld van de discipelen. Toen Jezus zojuist nog aan de discipelen had gevraagd ‘wat wilt gij dat Ik u doe’ (Mark. 10: 36), waren zij druk bezig met de vraag wie aan Christus’ linker- en rechterhand mochten zitten (Mark. 10: 37). Jezus stelt aan Bartimeüs dezelfde vraag ‘wat wilt gij dat Ik u doen zal’, maar Bartimeüs is niet bezig met zijn waardigheid, maar met zijn onwaardigheid! Vers 51: Bartimeüs heeft gebeden om ontferming. Als hij dan voor de Heere Jezus staat, vraagt Deze hem nader wat de blinde wil. (‘Jezus antwoordende’ = Jezus antwoordde op het komen van Bartimeüs.) Hoewel God weet wat we nodig hebben, wil Hij erom gebeden zijn en dat doen we in het bijzonder op de Biddag. Ook al weet Jezus wel wat Bartimeüs zou hebben gewild, stelt Hij toch eerst de vraag. Dit is een heel belangrijke les voor de omgang met mensen met een handicap. Zo vaak wordt er voor een ander gedacht, of over een ander gedacht! Hij zou dit wel willen… Zij zou dat wel erg vinden… Hij zou… Het gebeurt trouwens nog steeds dat, over de persoon heen die in de rolstoel zit, aan de ‘duwer’ achter de rolstoel wordt gevraagd: ‘Kan zij niet lopen?’ Of aan de persoon die met een blinde samen loopt: ‘Kan zij niet zien?’ Vraag het hem/haar zelf! Kijk maar naar Jezus. Op de vraag van Jezus antwoordt Bartimeüs dat hij weer ziende mag worden. Hij verlangt ogen om de Messias en Zijn werk te kunnen zien. Hij spreekt de Heere Jezus vol respect aan met het Aramese Rabbouni, wat ‘mijn Meester’ betekent (zoals Maria Magdalena later in Joh. 20: 16). In Luk. 18: 41 staat het Griekse woord Kurie, wat naast Heere ook met Meester, Gebieder, Eigenaar, Degene Die het voor het zeggen heeft, vertaald kan worden. Wat is dat geloof? Nu, hij zag in wie Jezus werkelijk was, dat zijn situatie in Zijn hand was en dat hij Zijn ontferming nodig had. Hij vroeg niet om genezing, maar om ontferming. Vers 52: Het woordje ‘terstond’ is typerend voor het Markusevangelie. Op het woord van Jezus: ‘Ga heen, uw geloof heeft u behouden’, wordt Bartimeüs terstond ziende. Hij gaat echter niet heen (naar huis), het slot van vers 52 vermeldt dat hij Jezus volgde op de weg. Dat kunnen we heel letterlijk opvatten als het meereizen met de Heere Jezus naar Jeruzalem. Maar mogelijk is hij vanaf dit ogenblik ook een echte volgeling van de Heere Jezus geworden .
De uitdrukking ‘Uw geloof heeft u behouden’ mogen we hier in dubbele betekenis opvatten. Het heeft betrekking op de genezing van zijn blindheid, maar ook is het een bevestiging van zijn eeuwige behoud. Daarbij is het niet het geloof van Bartimeüs wat het wonder doet, maar alleen de Heere Jezus, in Wie Bartimeüs gelooft, op Wie Bartimeüs vertrouwt en van Wie Bartimeüs het alleen verwacht en ook dat is genade! Het openen van de ogen van blinden is een teken dat de Heere Jezus de Messias is. Jesaja spreekt daar al over (Jes. 29 en 35). Des te aangrijpender is het dat de Joden de Heere Jezus niet als de Messias zien. Ze hebben het bewijs, maar leggen het naast zich neer. Bartimeüs is hen tot een voorbeeld. Hij ziet de Heere Jezus als de Messias, daarom noemt hij Hem ook Zoon van David. Het volk zal straks wel Hosanna roepen (Mark. 11: 9), maar niet Kyrië eleis (‘ontfermt U zich over mij’). Dat is het grote verschil. Luk. 23: 43: Het slot van dit vers geeft een mooie aanvulling op het gedeelte uit Mark. 10. We lezen hier hoe Bartimeüs na zijn genezing Jezus volgt: ‘God verheerlijkende’. Zijn dankbaarheid uitte hij door God groot te maken. Zijn biddag is tegelijk ook een dankdag. Ook het volk, dat het wonder heeft gezien, looft God.
Ter overweging Bartimeüs, de blinde aan de weg, bedelende… (vers 46) Blind zijn is erg. Je kunt je er vaak geen voorstelling van maken wat het betekent om altijd blind te zijn. In onze tijd hebben wij echter gelukkig heel veel hulpmiddelen, die mensen met een visuele handicap helpen om in de maatschappij te kunnen functioneren (geleidehond, brailleschrift, computersoftware, geluidsapparatuur). In de tijd van Bartimeüs leefde je als blinde helemaal buiten of aan de rand van de maatschappij. Een blinde kon immers bijna niets anders dan… bedelen. Het is belangrijk om dit onderscheid tussen ‘blind zijn tegenwoordig’ en ‘blind zijn in de tijd van Bartimeüs’ goed te beseffen. Blinde mensen in de tijd van Bartimeüs waren geheel overgeleverd aan de ‘goodwill’ van langskomende mensen. Geen hulpmiddelen, geen geleidehond, geen… Vreselijk als je aan de kant van de straat je hand op moet houden…, een lief of zielig gezicht moet trekken (anders krijg je niets!) en maar hopen dat er iemand om je geeft… Bartimeüs zal echter zien dat er gelukkig inderdaad Iemand om hem geeft…! * Het is goed om de kinderen te laten zien dat blind zijn in de tijd van Bartimeüs anders was dan nu. Niet dat het nu een pretje is…! Maar een te zielige voorstelling van de feiten is niet iets waar wij blinde mensen mee kunnen helpen. (Denk hierbij ook aan de blinde en slechtziende mensen die de kinderen mogelijk in de kerk of in het dorp/ de stad tegenkomen.) Het komt vaak voor dat juist ook volwassenen niet goed weten hoe zij met blinde mensen om moeten gaan, hen met medelijden aankijken en soms niets meer eruit kunnen brengen dan ‘wat zielig voor je’. Laten wij de kinderen erop voorbereiden om op een meer natuurlijke manier met mensen met een handicap om te gaan. De vraag of Bartimeüs blind was van zijn geboorte of later blind is geworden, is niet te beantwoorden. Maar als hij eerst nog heeft kunnen zien, was het voor hem misschien makkelijker om over de straat naar de Heere Jezus toe te lopen. Hij had dan immers nog zijn herinneringen, die hem konden helpen om de weg te vinden.
Vaak vragen mensen zich af: wat is erger, blind van je geboorte af of op latere leeftijd blind worden? Deze vraag is net zo min te beantwoorden. Als je blind bent vanaf je geboorte, weet je tenminste (gedeeltelijk) niet wat je mist als je geen zicht hebt. Als je later blind wordt, dan weet je wel wat je mist. Alleen kan je dan wel weer beter over dingen meepraten. Je weet immers wat kleuren e.d. zijn. En horende… begon hij te roepen… (vers 47) In vers 47 komen wij de focus van ons biddagthema tegen: het aanhoudende ‘gebed’ van Bartimeüs. Bartimeüs zat niet stil aan de weg met zijn handen gevouwen te bidden..., maar toch kunnen wij heel veel van hem leren, als het om bidden gaat. Een aantal dingen willen wij noemen: 1.
Bartimeüs wist tot Wie hij riep. Het ging hem niet om ‘een wonderdoener die hem even moest genezen’, maar hij sprak Jezus aan met woorden die Jezus’ ware identiteit onthulden: Zoon van David! Als wij bidden, weten wij dan ook tot Wie wij spreken? Soms gaat bidden zo automatisch, zo ‘gemakkelijk’. Denk aan ‘het Onze Vader’. Als je God met deze woorden aanspreekt, dan zeg je nogal iets…! En denk ook aan het gebruik van de titel ‘Heer’/‘Heere’ in ons gebed… Soms gebruiken wij deze hoogheidtitel als een stopwoordje tussen de zinnen in! Het is van belang hoe we in ons bidden de Heere aanroepen. Voor het volk was Hij Jezus van Nazareth, Die weliswaar wonderen kon verrichten. Maar voor Bartimeüs was Hij de Messias, de door God beloofde en gezonden Verlosser, Die werkelijke ontferming kan schenken.
2.
Bartimeüs vraagt om ‘ontferming’ (medelijden). Hij diende bij de Heere dus niet een verlanglijstje in, maar vroeg eenvoudig om ‘medelijden’. We mogen concreet bidden (dat doen wij misschien zelfs wel eens te weinig), maar wij mogen ook van Bartimeüs leren om onze situatie gewoon in de handen van de Heere te leggen. Of de Heere Bartimeüs wil helpen in zijn financiën (bedelen), of misschien juist ook in zijn handicap (blind zijn), dat weet Bartimeüs niet, maar daarom bidt hij: ‘Ontferm U mijner!’ Met ander woorden: ‘U weet wat het beste voor mij is.’ En wij zullen zien dat de Heere inderdaad weet wat het beste voor hem is. Bartimeus mag naast zijn genezing ook geestelijke redding ontvangen: ‘Uw geloof heeft u behouden (gered).’
3.
‘Onferm U mijner’. Heel de houding van Bartimeüs wordt getekend door nederigheid en bescheidenheid ten opzichte van ‘zijn Meester’ (Rabbouni). Bartimeüs vraagt niet om ‘een groot cadeau’ (veel geld voor de bedelaar, of genezing voor de blinde), maar hij vraagt om ontferming. Bartimeüs wist dat hij zich bij de Heere Jezus op geen enkel recht kon beroepen. (Juist aan de kant van de weg, aan de rand van de maatschappij, ben je aangewezen op ontferming van mensen, waar je geen rechten aan kunt ontlenen.) Genade, dat was wat Bartimeüs nodig had. Maar op die genade van de Zoon van David bleef hij wel pleiten. Hij bleef volharden, ondanks dat hij geen rechten bij de Heere had. Bartimeüs wist immers met Wie hij van doen had. De Heere wil om Zijn genade gevraagd worden en beantwoordt dit gebed!
4.
Bartimeus volhardt in het gebed (Rom. 12: 12). Hij houdt aan in het bidden. Dat wil niet gelijk zeggen dat Bartimeüs honderd keer hetzelfde roept, want dat weten wij niet. Wel zien wij hij
zich aan de Heere vastklampt en Hem niet loslaat. Ondanks dat de menigte zijn gedrag afkeurt, blijft hij bidden. * Voor de kinderen is het goed om uit te leggen wat ‘volharden in het gebed’ betekent. Pastorale voorzichtigheid en fijngevoeligheid is bij dit onderwerp nodig. Het is immers heel goed mogelijk dat er kinderen aanwezig zijn, van wie bijvoorbeeld de moeder, vader of iemand anders ernstig ziek is. We moeten de kinderen als het om ‘volharding in het gebed’ gaat niet slechts leren dat zij maar ‘veel en vaak’ dingen aan God moeten vragen. Ten eerste heeft God het niet nodig dat je ergens honderd keer om vraagt. God weet wat wij nodig hebben, al voordat wij Hem bidden. Dit te weten is heel bevrijdend! Je HOEFT dus niet altijd alles onder woorden te kunnen brengen…, je hoeft niet altijd alles te zeggen. Wij MOGEN dingen vragen, maar wij hoeven niet alles altijd te vragen. (Denk hierbij ook aan Paulus’ uitspraak: ‘hierom heb ik de Heere driemaal gebeden’, 2 Kor. 12: 8. Er was een grens aan Paulus’ vraaggebed.) Ten tweede – en dat is minstens net zo belangrijk – is bidden meer dan een vraaggesprek. Bidden is: de relatie met God onderhouden en alles van ons leven binnen die relatie met God brengen (dank, vreugde, verdriet, pijn, zorgen). Het gaat in het bidden niet om wat wij allemaal willen vragen, maar om het contact met God. Om te leven voor Zijn aangezicht en dit concreet via het gebed gestalte te geven. ‘Volharden in het gebed’ betekent daarom: het contact met God blijven onderhouden. Ook al is het moeilijk. Ook al lijkt het soms dat God niet luistert. Vertel Hem maar alles. Wat je pijn doet. Waar je blij mee bent. En blijf jezelf aan Hem vastklampen. Soms zal bidden dan vooral ‘vragen’ zijn. Maar een andere keer is het gewoon ook vertellen dat iets je zoveel pijn doet. En een weer ander moment betekent bidden dat je niet dingen vraagt, maar je vertrouwen naar God uitspreekt: ‘Heere, ondanks die dingen die ik zo moeilijk vind, blijf ik van U houden en op U vertrouwen.’ Volharden in het gebed betekent tevens: vasthouden aan de beloften die God heeft gegeven: ‘Heere, U heeft toch laten zeggen: ‘wie U aanroept in de nood, vindt Zijn gunst oneindig groot?’ ‘U heeft toch met mijn doop gezegd dat U mijn Vader wilt zijn en voor mij wilt zorgen?’ Vasthouden in het gebed betekent dat je mag blijven vragen. Maar vasthouden in het gebed is dus ook veel meer dan vragen. Het is je aan de Heere Jezus vasthouden. Op Hem vertrouwen. Alles van je leven voor Hem in het gebed brengen. En geloven dat Hij je hoort, dat Hij je niet in de steek laat, omdat Hij heeft beloofd dat Hij het werk van Zijn handen niet zal loslaten (Ps. 138, zie: de doop). 5.
Bidden is niet ‘God verplichten iets voor je te doen’, maar allereerst ‘je leven af te stemmen op de wil van God’. Niet mijn wil, maar Gods wil geschiedde. Dit zien wij ook heel duidelijk bij Bartimeüs: zijn gezonde ogen gebruikt Bartimeüs… om de Heere Jezus te volgen! Hoeveel gebeden van ons zijn gericht op onze persoonlijke verlangens en hoeveel gebeden zijn gericht op het volgen van Jezus, het gericht zijn op het Koninkrijk van God? Bidden heeft dus ook consequenties. God geeft ons geen ‘louter cadeautjes uit de hemel’, maar geeft ons Zijn gaven om tot Zijn eer te besteden. Wat doe ik eigenlijk met mijn goede ogen? Mijn gezondheid? Mijn geld? Mijn leven?
En velen bestraften hem, opdat hij zwijgen zou… (vers 48) Bartimeüs riep tot Jezus, maar hij ondervond daarin veel tegenstand. ‘Houd je mond toch!’, zo vermaande de massa mensen Bartimeüs. Wat zijn voor ons stemmen die ons zouden kunnen weerhouden om te volharden in het gebed? Drukte, overvolle agenda? Stress? Innerlijke onrust? Twijfel (‘geloof ik wel dat God bestaat?’, maar ook de vraag: ‘zou God wel naar mij willen luisteren’)? Schaamte naar anderen toe? Probeer heel dicht bij uzelf te blijven en mogelijke blokkades om niet tot God te roepen zoals Bartimeüs deed, bij uzelf te signaleren. * Zouden de kinderen ook dergelijke moeiten kennen als het hun eigen gebed betreft? Soms is het beschamend om te zien hoe onbevangen kinderen bidden, terwijl wij als volwassenen allerlei blokkades in onszelf ervaren…! Sommige kinderen (vooral de bovenbouw) zouden misschien wel de vraag kennen of God hen wel hoort. Het kan ook gebeuren dat sommige kinderen zich schamen om bepaalde dingen aan de Heere te vertellen (bijv. dingen die thuis gebeuren en die niet naar buiten mogen komen.) Een andere blokkade kan zijn dat papa of mama geen of weinig gebedsleven toont. Als papa/mama al zo weinig bidt, waarom zou ik het dan doen? Een nog ander gevaar, waardoor ons roepen tot God kan verstommen, is dat de aandacht afgeleid wordt door dingen die ‘leuker’ lijken: ‘er is iets leuks met m’n vrienden, mag ik even snel danken?’ ‘Even mijn gebedje opdreunen en dan nog even een boek lezen voordat ik ga slapen.’ Bidden wordt op deze manier een ritueel, het is bidden (vanaf de buitenkant gezien), maar eigenlijk ook geen echt bidden. Het hart is er niet bij. ‘Heb goede moed; sta op; Hij roept u.’ (vers 49) Wat zou die menigte hebben gekeken! Dit hadden zij niet verwacht! Jezus stopt voor die blinde bedelaar aan de kant van de weg. En nu Jezus stopt, nu doen zij opeens heel vriendelijk tegen Bartimeüs. Ze bemoedigen hem zelfs: ‘Heb goede moed; sta op; Hij roept u.’ Hoe snel kan een menigte zich omdraaien, als ze hun voorbeeld volgen. Gaat hun voorbeeld links, dan gaan zij ook links. Gaat hun voorbeeld rechts, dan gaan zij ook rechts. Was de menigte maar zo volgzaam tot op Golgotha… Maar hoe zou ik zelf in deze menigte hebben gestaan? Zou ik Jezus hebben begrepen? Zou ik hebben verstaan wat Hij in dit roepen van Bartimeüs aan ons duidelijk wilde maken? Ga heen, uw geloof heeft u behouden… (vers 52) De Heere Jezus geeft overvloedig op ons gebed. Wij zouden misschien geneigd zijn te denken: ‘goede ogen, dat is het voor Bartimeüs!’ Maar Jezus geeft nog meer. Hij geeft niet alleen goede ogen om te zien, om zelf weer de weg te kunnen gaan. Hij geeft ook geestelijke ogen om de Weg te volgen. Vanuit de blindheid van Bartimeüs kan gewezen worden op onze geestelijke blindheid. Van nature zien we niet wie we zelf zijn (zondaren), wat de Heere in Zijn Woord van ons vraagt (geloof en bekering) en Wie de Heere Jezus is (een Zaligmaker van zondaren). Daar moeten onze ‘blinde zielsogen’ voor geopend worden. Daar mogen we de Heere om smeken: ‘Dat ik ziende mag worden.’ In deze geschiedenis gebeurt dat ook. Bartimeüs ziet de dingen om hem heen, maar hij mag ook iets zien van Gods genade. Hij ziet dat de Heere Jezus de Zaligmaker is. Daarom zegt de Heere Jezus ook dat zijn geloof hem behouden heeft. We kunnen hierbij de vraag stellen wie er nu blind is. Bartimeüs is lichamelijk blind, maar geestelijk ziet hij dat de Heere Jezus de lang beloofde Messias is. De omstanders zien de Heere Jezus met hun natuurlijke ogen, maar geestelijk zijn ze blind. Ze zien niet Wie Hij werkelijk is. (NB: Let hierbij wel op
het onderscheid tussen lichamelijk blind en geestelijke blind en maak dit onderscheid duidelijk. Blind zijn is een ziekte. Geestelijk blind zijn is een zonde!) Tenslotte We mogen benadrukken dat dit wonder iets duidelijk maakt van de heerlijkheid van het Koninkrijk van Christus. In dat Koninkrijk zal niemand zeggen dat hij ziek is of dat hij blind is. Elke inwoner van dat Koninkrijk zal de Heere Jezus zien in Zijn glans en majesteit. De hel daarentegen is de plaats waar niets van de heerlijkheid van Jezus is te zien ook al had je hier op aarde twee goede ogen. Des te belangrijker is het hier op aarde de Heere Jezus te zoeken. Hij zegt ons niet voor niets: ‘Ik ben het Licht der wereld; die Mij volgt, zal in de duisternis niet wandelen, maar zal het licht des levens hebben (Joh. 8: 12).’
Verhaal suggestie Een bedelende blinde Net als wij, hebben de discipelen genoeg om over na te denken. Een ieder met zijn eigen gedachten. Dan komen ze in Jericho aan en wordt de groep mensen rond Jezus veel groter. In de Bijbel staat dat de Heere Jezus met Zijn discipelen en een grote schare mensen de stad Jericho weer uitgaat. Aan de kant van de weg zit een blinde te bedelen, want hoe moet hij anders aan eten komen? Wat een vernedering en eenzaamheid. Stel je dat eens even voor: de hele dag langs de kant van de weg zitten en je hand ophouden als er mensen langskomen. Zo afhankelijk zijn. Werken kan hij niet. En de mensen zorgen niet op een andere manier voor Hem, hoewel de Heere dat zo anders geboden heeft in Zijn Woord. Het is onze taak en opdracht om voor de armen te zorgen. De blinde Bartimeüs hoort de grote groep mensen aankomen en hij hoort de opwinding in hun stemmen. Wat zou er toch aan de hand zijn? Weet je wat, hij zal het eens vragen: ‘Wat is er toch aan de hand vandaag?’ En dan hoort hij het: Jezus de Nazarener komt er aan. Maar dan is er hoop voor hem! Van Jezus heeft hij genoeg gehoord. Bartimeüs zet de handen aan zijn mond: ‘Jezus, Zoon van David, ontferm U over mij’. Hij roept het uit, niet één keer, maar telkens weer. ‘Jezus, Zoon van David, ontferm U over mij’, klinkt het weer over de straat. ‘Hou je mond toch’, zegt iemand tegen hem. ‘Denk je nu echt dat Jezus tijd voor jou heeft?’, zegt een ander. Anderen bestraffen de blinde Bartimeüs in plaats dat ze medelijden hebben. Maar Bartimeüs laat zich de mond niet snoeren. Jezus is in de buurt en Hij alleen kan uitkomst geven: ‘Jezus, Zoon van David, ontferm U over mij’, zo schalt zijn stem over de weg. Een ziende Bartimeüs De Heere Jezus heeft die stem al lang gehoord. Hij hoort een ieder die tot Hem roept! De Heere is met ontferming bewogen over mensen en zeker over die mensen die Hem zo nodig hebben. Jezus blijft stilstaan: ‘Ga Bartimeüs eens roepen’. Verwonderd rennen er een paar mensen naar de blinde toe: ‘Heb goede moed Bartimeüs, sta op, want Jezus roept u!’ En dan gooit Bartimeüs zijn jas van zich af en staat hij op. Niets kan hem tegenhouden, bij Jezus moet hij zijn. De Heiland wacht al op Bartimeüs: ‘wat wilt u dat Ik u doen zal?’ ‘Rabboni, Meester, dat ik ziende mag worden’, zegt Bartimeüs. Wat zal Jezus doen? Hij spreekt en het is er, Hij gebiedt en het staat er.
Zo ook hier: ‘Ga heen, uw geloof heeft u behouden’, spreekt de Heere Jezus alleen maar. En op datzelfde moment kan Bartimeüs weer zien. Wat een wonder. De Heere zorgt er voor dat Bartimeüs weer kan zien, niet alleen voor het leven hier op aarde, maar ook voor het eeuwige leven! Daarom zegt de Heere ook: ‘Uw geloof heeft u behouden.’ In Gods Koninkrijk zijn geen blinde kinderen of blinde volwassenen meer, zodat de gelovigen straks de Heere Jezus zullen zien in al Zijn heerlijkheid. Verlang jij daar wel eens naar? Aan het einde van deze geschiedenis staat nog dat Bartimeüs Jezus volgde op de weg. Hij zal God geloofd en geprezen hebben over zoveel goedheid aan hem bewezen. Wat een voorbeeld voor ons. De Heere is ook zo goed voor ons. Laten we niet vergeten Hem te loven en te prijzen! De tien discipelen moeten nog veel leren. En wij ook. Want de Heere weet wel wat er in hun en in onze harten leeft. Vaak willen wij ook graag de beste, de meeste en de belangrijkste zijn. De Heere Jezus leert ons hier wat anders. In het Koninkrijk van God gaat het precies andersom. We moeten dienend bezig zijn! En als we een belangrijke positie hebben, dan kunnen we nog meer dienen. Dus niet heersen en de baas spelen, maar dienen door de liefde. En de Heere Jezus Zelf is daar het grootste Voorbeeld van. Hij zoekt niet Zichzelf, maar juist het behoud, de redding van anderen. Van zondaren nota bene. Hij heeft zelfs Zijn leven gegeven om zondaren te redden van de eeuwige dood. In de Bijbel staat het zo en dat moet je proberen nooit meer te vergeten: De Zoon des mensen is niet gekomen om gediend te worden, maar om te dienen, en Zijn ziel te geven tot een rantsoen voor velen. Een rantsoen dat is een losprijs. Dat betekent dat er betaald is. De Heere Jezus heeft betaald met Zijn leven. Zo wilde Hij de schuld van jou en mij overnemen en in onze plaats staan. Jezus betaalde niet met goud of zilver, maar met Zijn eigen bloed, opdat een ieder die in Hem gelooft, niet verloren gaat, maar het eeuwige leven hebbe!
Verwerking:
Zingen: psalm 68: 10 en/of 143: 10. Het bijbelgedeelte vers voor vers door de kinderen (om beurten) laten lezen. Een gesprek met de kinderen proberen aan te gaan over: 1. Het Koninkrijk van God. Hoe ziet het er uit? Wie zullen er komen? Welke plaatsen zijn er en is dat belangrijk? De bede: Uw Koninkrijk kome. Etc.. 2. Wat is dienen? (Hoe) doen we dat ook (vraag maar praktijkvoorbeelden)? 3. Bartimeüs bad de Heere om ontferming. Doen wij dat ook? Waarom (niet)? Kleur de kleurplaat