Bij Ensor op bezoek “Ik wil voor iedereen de mooie legende van het ik herhalen, van het universele ik, het unieke ik, het dikbuikige ik, van het grote werkwoord Zijn. Ik ben, wij zijn, zij zijn.” — ‘Voor Michel de Ghelderode’, James Ensor, 4 maart 1933
James Ensor is Oostende. Oostende is James Ensor. Buiten een korte academieperiode in Brussel blijft de ‘Oostendse Meester’ zijn leven lang trouw in de stad aan zee wonen. Tijdens zijn leven groeit Oostende uit tot de koningin der badsteden. Het zijn de hoogdagen van de belle epoque en Oostende staat in directe verbinding met alle grote Europese hoofdsteden, van Londen, Parijs, Berlijn, Istanbul tot Moskou. Daarna volgen de eerste wereldoorlog, het interbellum met zijn vele avantgardes en tot slot de tweede wereldoorlog. James Ensor ( 13 april 1860 – 19 november 1949 ) heeft het allemaal vanuit zijn vrijwillige ballingschap beleefd en verbeeld in een uniek oeuvre. Bij Ensor op bezoek is een tentoonstelling en een beleving. De museumbezoeker wordt in het blauwe salon van Ensor uitgenodigd, in een wondere wereld bevolkt door maskers, skeletten, portretten, stillevens, de zee en het licht van Oostende. Ensor leefde vanaf 1917 met zijn schilderijen, zijn muziek, boeken, tijdschriften en papegaai boven de schelpen- en souvenirwinkel van zijn oom en tante. Vanuit zijn blauwe salon volgt hij het 1
wereldgebeuren : de politieke en maatschappelijke ontwikkelingen, de Europese kunststromingen en de manier waarop zijn eigen kunstwerken worden ontvangen. Hij componeert muziek, schrijft brieven, geeft commentaar op zijn stad, zijn oeuvre en de artistieke milieus in Brussel en Parijs. De tentoonstelling dompelt de bezoeker in de magische wereld van Ensor, waar fictie en realiteit, parodie en parabel samenkomen. In het blauwe salon ontmoet u de geest van Ensor en presenteert mu.zee talloze documenten uit zijn archief : zijn bibliotheek met onder meer de literaire verhalen van Edgar Allen Poe; een piano, harmonium, de partituren en de muziek die hij componeert, zijn verzameling doodsbrieven. U wordt als bezoeker ondergedompeld in zijn ballet La Gamme d’amour met de originele kostuums, tekeningen en muziek. De Meester zelf verschijnt in de films van Henri Storck ( 1907 – 1999 ), een andere bekende Oostendenaar en veelvuldige bezoeker van Ensor in zijn blauwe salon. Bij Ensor op bezoek brengt voor de allereerste keer beeldende kunstenaars, schrijvers, cineasten en verzamelaars samen die een bezoek aan James Ensor hebben gebracht. Naast zijn familie, vrienden en stadsgenoten zoals Henri Permeke en Léon Spilliaert, reizen ze speciaal voor Ensor naar Oostende, onder hen Wassily Kandinsky, Emil Nolde en Édouard Vuillard. Ze voeren gesprekken over politiek, literatuur en kunst in het salon van de meester die als een artistieke sleutelfiguur tussen de 19e en 20e eeuw staat. Roger Raveel komt op bezoek, Henry Van de Velde, Jean Brusselmans, P.G. Van Hecke, etc … En allemaal dienen ze eerst in de voormalige souvenirwinkel te wachten tot wanneer de trouwe huisknecht August Van Yper het teken krijgt 2
om hen naar het blauwe salon te leiden. mu.zee creëert een grote ‘antichambre’ met al deze gasten. Op weg naar het salon komen ze langs een wand met Ensor-affiches uit de hele wereld. De ervaring van de densiteit van Ensor’s wereld wordt in de tentoonstelling afgewisseld met de weidsheid van de stad aan zee. James Ensor heeft in zijn kleurenpalet, marines en allegorische zeegezichten als geen ander het licht van Oostende bezongen. De weidsheid en de horizonlijn is het uitgangspunt voor één van de drie hedendaagse ontmoetingen met Ensor in de tentoonstelling. Beeldend kunstenaar Pieter Vermeersch baseert zich op de architectuur en de ‘gemiddelde kleur’ van de ruimte om de suggestie van een horizonlijn uit te werken. Tegelijkertijd met de tentoonstelling in mu.zee heeft Pieter Vermeersch ook een soloproject in het Ensorhuis in de Vlaanderenstraat. In het historische blauwe salon onderzoekt hij in een nieuw werk het kleurenpalet van één van de topstukken uit onze collectie en tevens de titel van zijn solotentoonstelling : Zelfportret met bloemenhoed ( 1883 ) van James Ensor. Het schilderij keert uitzonderlijk voor de gelegenheid terug naar de plek waar Ensor heeft gewoond. Op deze manier maken we een verbinding tussen de twee tentoonstellingslocaties in Oostende. De illustrator Carll Cneut maakt speciaal voor mu.zee een nieuwe tekening geïnspireerd op de affiche van de tentoonstelling en de enige kleurenfoto van James Ensor in ‘zijn’ blauwe salon. Sinds 1996 heeft hij meer dan tien kinderboeken geïllustreerd. Carll Cneut weet als geen ander een wereld tot leven te brengen en de fantasie van de toeschouwer te prikkelen om in de getekende voorstelling te stappen. In Oostende is ook Carll Cneut en alle bezoekers met hem ‘ensorcelé’. 3
Oscar van den Boogaard zal tijdens de tentoonstellingsperiode meermaals aanwezig zijn in de literatuurkamer. De schrijver zal de boeken van Ensor lezen en onderzoeken, berichten achterlaten en op deze manier de presentatie van de bibliotheek telkens aanpassen. Daarnaast stelt hij ook mee een verjaardagsfeest samen. In april vieren we ‘met klarinetten en het geluid van de zee in schelpen’ de 150e geboortedag van de Meester zelf. Over de maskers in het oeuvre van James Ensor is reeds veel geschreven. Ze zijn zowat het handelsmerk van de schilder geworden. Aanvankelijk verschijnen ze langs de randen van het doek — alsof ze uit een andere of de ‘echte’ wereld buiten de kunst komen. Het door oorlogsbrand in 1940 vernielde schilderij Het behekste meubel ( circa 1885/1888 – 90 ) is één van de vroegste voorbeelden. Het oude meubel zou de eerste titel zijn geweest van een oorspronkelijke versie zonder maskers. We zien een jonge vrouw die kleding verstelt, samen met een lezend meisje aan een tafel. Naast haar zit een skelet. De kast domineert de volledige achtergrond, maar de maskers dringen links en rechts het huiselijk, verstilde tafereel binnen. Volgens de Franse etnoloog en filosoof Claude Lévi-Strauss ontkent een masker evenveel als het beweert, net zoals een mythe. Zo heeft Ensor zijn eigen mythe ook systematisch gevoed en vormgegeven. Het gaat volgens Lévi-Strauss niet om wat het masker uitdrukt of denkt uit te drukken, maar om wat het masker uitsluit. En geldt dat niet voor elk kunstwerk, schrijft hij tot slot. Van Het behekste meubel is alleen een zwart-witfoto bekend. Hoe heeft Ensor het geschilderd? Welke kleuren heeft hij gebruikt? Welk lichtspel zou er tussen de dominerende antieke kast, de 4
maskers en het kind zijn geweest? Tijdens de tentoonstelling Bij Ensor op bezoek kunnen kinderen een prent inkleuren en wie weet, zo de jeugd terugbrengen in het schilderij. In deze publieksbrochure vindt u meer informatie over de verschillende thema’s in de tentoonstelling. In mei verschijnt er een uitgebreide publicatie in samenwerking met uitgeverij Pandora. De jonge illustrator Korneel Detailleur maakt in opdracht van mu.zee een kinderboek, vrij geïnspireerd op La Gamme d’amour of De toonladder van liefde. Bij Ensor op bezoek is door Els Vermeersch, Xavier Tricot en Phillip Van den Bossche inhoudelijk samengesteld. Sven Grooten, Oscar van den Boogaard en Steven Van Watermeulen hebben het concept van de tentoonstelling uitgewerkt en de scenografie is in handen van B-architecten. Welkom bij de schilder van de maskers en de zee.
Phillip Van den Bossche Directeur-conservator mu.zee
5
Ten huize Ensor Oostende was nog niet de Koningin der Badsteden, toen James Ensor in 1860 werd geboren. Het was slechts een kleine vesting met een vissershaven en zestienduizend inwoners. De vijfentwintig jarige Marie Haegheman bracht haar zoon ter de wereld in de Langestraat, in het huis van haar ouders. Haar man, James Frédéric Ensor, was een in Brussel geboren Brit. De familie van Marie Haegheman bezat talrijke winkels in en rond Oostende. Ze verkochten kant, chinoiserieën, souvenirs en speelgoed, met carnaval ook maskers. Na het faillissement van de winkel Ensor-Haegheman & Cie in de Langestraat had zijn moeder voldoende geld verzameld via de clan Haegheman om een nieuwe winkel op te starten op haar naam. Het gezin verhuisde in 1876 naar een gloednieuw ruim huurpand op de hoek van de Vlaanderenstraat en de Boulevard du Nord, later herdoopt tot de Van Iseghemlaan. Het was een statige nieuwbouw naar grootstedelijk model, in het hart van de buurt die tussen strand en stad werd verkaveld, met een winkel op de begane grond en enkele verdiepingen met kamers voor toeristen. De zolderkamer mocht de zestienjarige James inrichten als atelier. “Mijn atelier telt vijf ramen en bevindt zich onder de zolder; het belangrijkste raam kijkt naar het zuiden. Twee kleine dakvensters zijn zuidelijk georiënteerd, twee andere zuidwestelijk. Alle vier zitten ze ongeveer twee meter boven de vloer. Door het grote raam, op borsthoogte, kun je het grootste deel van de stad zien; enkele uitzichten op het platteland 6
maken het schitterende panorama compleet”. In deze kleine mansardekamer, hoog boven de straten, schilderde Ensor talloze keren de daken van de Vlaanderenstraat en de Van Iseghemlaan — in de zon, in de regen, in de sneeuw. Het was zijn observatiepost, ivoren toren en loerhut, van waaruit hij een uitgestrekt zicht had op de daken en torens van Oostende, het platteland in de verte, de drukte op straat, de boekenstalletjes en de winkels, de studio van fotograaf Le Bon. Als hij naar buiten leunde en rechts keek, zag hij de zee honderd meter verderop. Het gezin Ensor leidde een monotoon burgerlijk leven. Het is verleidelijk om enkele van Ensors interieurs en tekeningen te lezen als geheime dagboeken waarin de schilder zijn claustrofobische jeugd heeft opgetekend. In de weinig verlichte woonkamer poseerde zijn zus Mitche op een stoel bij het raam. In Namiddag in Oostende en Het burgersalon uit 1881 tikt de tijd langzaam weg. Mama en zus drinken thee of borduren. Ook zijn norse tante Mimi stond vaak model. James schetste wat hem onder de ogen kwam : uitgezakte vrouwenfiguren die een dutje deden om de tijd te doden. Het zolderatelier was de uitverkoren plek waar de schilder zich terugtrok, in een universum van maskers, stoffen, schelpen, potten en kommetjes die hij in zijn stillevens opvoerde. De plankenvloer was bedolven onder stapels boeken, tekeningen, lege of gevulde lijsten, opgerolde doeken. Alles was bedekt onder een laagje vriendelijk stof. Op een foto van 1896 poseert Ensor met het palet in zijn hand, op een stoel bij de schildersezel. De onbekende fotograaf heeft het atelier van Ensor in beeld gevat : een ruim hok op zolder, volgestouwd met schilderijen en etsen, minstens dertig, de 7
meeste goed herkenbaar. Het licht uit het hoekraam valt zijdelings op de schildersezel, die bekroond wordt met een schedel en een berenmuts van een soldaat. Aan Ensors voeten liggen carnavalsmaskers. Ensor heeft deze foto nagetekend. Hij heeft zichzelf als een skelet afgebeeld, de doeken die onder- of overbelicht waren op de foto, heeft hij nageschilderd. Het schilderij is geen registratie van het interieur, maar verbeelde werkelijkheid. Toen Ensors oom Léopold Haegheman in 1917 overleed, erfde James zijn woning in de Vlaanderenstraat 27, vier huisnummers lager in dezelfde straat. Ensor was 57 jaar oud toen hij het grote, dure pand op de hoek van de Vlaanderenstraat verliet. Hij noemde het ‘la grande et prétentieuse maison au coin’. In een zwart notitieboekje had hij de hele inboedel nauwkeurig in kaart gebracht, de silhouetten van vazen en ander huisraad geschetst — was het een draaiboek, een geheugensteuntje om de verhuizers te controleren? Ook in zijn nieuwe woonst was op de benedenverdieping een souvenirswinkel van het familiebedrijf ingericht. Ensor heeft de winkel intact gehouden, maar het is nooit meer open gegaan. Het diende als vitrine en ‘antichambre’, waar de vele gasten wachtten tot de meester hen ontving. Op de eerste verdieping heeft Ensor in de salon zijn atelier ingericht, het zogenaamde blauwe salon, omwille van het blauw decoratief behangpapier. Onder het monumentale schilderij De intrede van Christus te Brussel kreeg zijn harmonium een prominente plaats. Er volgden een hele reeks stillevens van zijn hand. Vazen op de schoorsteenmantel, schelpen en chinoiserieën, maskers en poppetjes uit de winkelvitrine, medicijnenflesjes, schoenen en boeken, steeds opnieuw bracht de oude man zijn kamer in beeld. 8
Een jaar na zijn verhuis publiceerde Léon Spilliaert in L’Art Libre een aandoenlijke getuigenis over zijn collega-kunstschilder en stadsgenoot : “Ik heb James Ensor teruggezien in Oostende, na mijn afwezigheid ten gevolge van de lange vreselijke oorlog. Hij is verhuisd en woont niet meer in het hoge huis aan de Rampe de Flandre, waar hij zijn leven heeft doorgebracht op de bovenste verdieping, in een mansarde, en waar hij al zijn meesterwerken heeft geschilderd, maar hij woont nu een beetje achterin, naar de stad toe, in een oud en vervallen huis, met op de begane grond een oude schelpenwinkel. In dat huis leidt Ensor vandaag een treurig en vereenzaamd leven, zonder verwarming of verlichting, te midden van zijn schitterende doeken, die van de vernieling gered zijn; hij verkommert in zijn verwoeste en geplunderde stad, die geheel kapot is gemaakt en in puin ligt. Hij is verouderd : zijn haar is helemaal wit geworden. Vuil en smerig zit hij als een oude vrek te rillen van de kou tussen zijn kostbare schatten. En toch is hij nog steeds dezelfde : minzaam en goed, gevoelig en rusteloos, kinderlijk.” Het bezoek aan het woonhuis en atelier in de Vlaanderenstraat groeide uit tot een toeristische attractie met elitaire trekjes, tijdverdrijf voor de culturele meerwaardezoeker in een geanimeerde badstad. Zijn knecht Gustje Van Yper ontving de gasten van achter de toonbank. De bezoeker nam plaats in het kamertje achteraan en werd na een tiental minuten boven uitgenodigd met de woorden ‘de Meester verwacht u’. In het atelier op de eerste verdieping troonde de kunstenaar tussen poppen, bloemen, kussens, schilderijen en stapels papier. Soms verwelkomde hij zijn gast met fluittonen. En voor elke gast speelde hij zijn zelfgecomponeerde ballet La Gamme d’amour op zijn harmonium. De Duitse schilder Anton Sailer kwam in 1939 bij Ensor op bezoek : “Het huis leek verlaten, het sindsdien legendarisch geworden 9
winkeltje met zijn uitstalraam vol koralen, gedroogde zeepaardjes, schelpen en souvenirs, zag er grauw en mistroostig uit. Maar op de eerste verdieping word ik verwelkomd door een heel vriendelijke oude heer. Zwart pak, lavallière, zijn sneeuwwitte haren en puntbaard zijdezacht en goed verzorgd. Ik bevind mij in een vertrek dat doet denken aan een elegante brocanterie. Er staat een grote tafel die bedekt is met veelkleurige linten, indrukwekkende dameshoeden uit het begin van de eeuw, versierd met bloemen en veren. Bizarre snuisterijen, vazen met papieren bloemen en poppen. In de hoeken staan parasolletjes, de vloer ligt vol opeengestapelde boeken, verftubes, tekenmappen en dozen. Later gaat hij aan zijn harmonium zitten om zijn Gamme d’Amour te spelen en vertrouwt hij mij op geheimzinnige toon toe dat het een Flirt van marionetten is. Hij wil me ook beslist de schelpenstoel tonen waarop hij moet gaan zitten wanneer hij wil spelen of componeren. Daarna zijn we zijn monument gaat bekijken, een borstbeeld op een ranke sokkel. Hij groette zichzelf met een tikje tegen zijn hoed, en toen hij naar me keek en knipoogde, zag ik duizend tintelende ensoriaanse duiveltjes uit zijn ogen springen.” Ensor verliet het huis in de Vlaanderenstraat 27 niet meer. Tot zijn dood in 1949 woonde hij er met zijn knecht Gustje Van Yper. In 1956 werd het pand ingericht als Ensormuseum ( het Ensorhuis ). Het huis op de hoek van de Vlaanderenstraat en de Van Iseghemlaan werd in 1999 afgebroken. Het houten raamwerk van het overhoekse zolderraam werd gerecupereerd en in het Ensorhuis ondergebracht.
10
Ensor en de muziek Toen James Ensor in 1906 een harmonium kreeg van zijn goede vriendin Emma Lambotte begon hij enthousiast te musiceren. Hij had de jonge vrouw, die schilderes en schrijfster was en samen met haar man Albin Lambotte in Antwerpen woonde, twee jaar eerder leren kennen. Sinds zijn jeugd speelde Ensor piano, maar hij had nooit notenleer gevolgd of toonladders geoefend. Hij tokkelde op het gehoor wijsjes na en hield ervan te improviseren. Hij speelde ook fluit, een soort driegatsfluit die niet meer was dan een rechte pijp met enkele gaten. Ensor ging op een heel eigen manier om met deze fluit : hij kneep zijn linker neusgat dicht en blies door zijn rechter neusgat op de fluit. Op zijn nieuwe harmonium, dat een belangrijke plaats in zijn leven zou innemen, speelde hij enkel op de zwarte toetsen. Ensor had nooit de juiste vingerzetting geleerd. In plaats van de polsen te heffen en de toetsen aan te slaan met gebogen vingers, hield hij zijn handen plat en zijn vingers gesterkt op het klavier. Zo bereikte hij gemakkelijker de zwarte toetsen. De melodieën, die hij componeerde op de zwarte toetsen, klonken mysterieus door de modulaties van de met een halve toon verlaagde tonaliteiten. Ensor was vooral gesteld op vrolijke en ontspannende muziek, fragmenten uit operettes of bekende opera’s, walsen en dansen. Dit soort muziek inspireerde hem bij zijn improvisaties op het harmonium, die hij aan iedereen die hem bezocht liet horen. Toen de kunstenaar 11
in 1917 zijn nieuwe huis inrichtte, kreeg het instrument een ereplaats onder het magistrale doek De intrede van Christus in Brussel. Emma Lambotte beschreef Ensors muziek aan het harmonium : “Het atelier wordt behekst, vibreert, beweegt … Vanaf de eerste akkoorden beginnen de maskers en personages van de schilderijen te dansen. De fanfares van de stoet van Christus barsten los en als in een film zet hij zich in beweging. Men wordt zowel door muziek als door licht overspoeld. De noten bevrijden zich, verdringen elkaar, lachen, grijnzen al huilend.” Ensor liet zich graag fotograferen voor zijn geliefde instrument. In 1933 heeft hij zich zelfs op een foto gebaseerd om zichzelf aan het harmonium onder De intrede te schilderen. Het thema muziek komt heel regelmatig terug in zijn werk, zoals in Russische muziek uit 1881 dat alludeert op de toen in België recentelijk ontdekte Russische kamermuziek, Portret van Dario de Regoyos uit 1884 waarin hij zijn collega-kunstschilder en medestichter van de kunstenaarsvereniging Les XX musicerend afbeeldde, Muziek in de Vlaanderenstraat uit 1891, de vrolijke volksfanfare die hij schilderde vanuit het dakraam van zijn atelier en Au conservatoire uit 1902 waarin hij zich vrolijk maakte over het academisch muziekonderwijs en hij verwees naar de uitbarsting van Wagnerverering in Brussel. Af en toe bracht hij groteske zangers in zijn kunstwerken, schilderde hij zichzelf als musicus of plaatste hij een viool of een ander klassiek instrument tussen skeletten of op de grond liggende marionetten. De vele improvisaties, die hij voor zijn bezoekers op zijn harmonium speelde, liet hij in partituren neerschrijven door bevriende muzikanten. Enkele hiervan resulteerden in het 12
ballet La Gamme d’amour ( De Liefdegamma ). Hij beschouwde zijn ballet als een totaalkunstwerk, waarvoor hij het scenario, de muziek, de kostuums en de decors ontwierp. La Gamme is een ondraaglijk lichte pantomime. Voor de intrige heeft Ensor gebruik gemaakt van de kleurrijke personages uit zijn kunstwerken. De gedwarsboomde liefde tussen Miamia en de fluitspeler Fifrelin speelt zich af tijdens het carnaval, in een winkel van maskers en marionetten. Het tweede tafereel, de huwelijksparade op het marktplein, is meteen het happy end. Ensor bedacht een vijftigtal personages met bizarre namen ( Murmuramis, Ombreuse, Chandelette, Nacrette-Saphyrette, Craco-Cigaret, Smoufel, Popofigue, Préciosette, Puérila, … ), figuranten en rekwisieten, een vitrine met inhoud, een carnavalstoet, een dodenmars en een triomftocht. Na bijna tien jaar schaven, schrappen en knutselen was het ballet klaar om opgevoerd te worden. Het ballet werd meermaals uitgevoerd in onder meer Galerie Giroux te Brussel, de Koninklijke Schouwburg van Oostende, de Vlaamse Opera te Antwerpen en het Théâtre Royal te Luik. James Ensor hechtte evenveel belang aan de opvoeringen van dit ballet in een opera, als aan tentoonstellingen van zijn schilderijen. Het album La Gamme d’amour verscheen in 1929 bij de Brusselse uitgeverij Editions Un Coup de Dès. Het bevat 21 platen : 20 lithografieën naar de originele tekeningen in kleurpotlood en een offsetplaat van het decor van het ballet. De stedelijke fanfare nam fragmenten van zijn ballet op in haar repertoire en de deuntjes van La Gamme, die de beiaard van Oostende om het uur en het halfuur speelt, klinken bewoners en toeristen vertrouwd in de oren. 13
Ensor en de literatuur James Ensor las graag en veel. Grote klassieke literatuur, fantastische verhalen en uiteenlopende tijdschriften gebruikte hij als inspiratiebron voor zijn tekeningen en schilderijen. Van zijn vader erfde hij een fraai gesorteerde bibliotheek met literaire, wetenschappelijke en filosofische boeken. Zijn vader was een intellectuele man die zijn tijd graag lezend doorbracht. De éénentwintig jarige Ensor schilderde zijn vader, terwijl hij geconcentreerd een boek zat te lezen. In de boekenkast van de familie Ensor stond onder meer het verzamelde werk van Honoré Balzac in een Brusselse editie uit 1852, Vie des Saints van Alban Stolz uit 1867 en de biografie van Shakespeare van Victor Hugo, net als Les Misérables, een uitgave van Lacroix, Verboeckhoven en Cie. Tijdens zijn studentenjaren aan de Brusselse academie, verslond James Ensor de grote klassieken : “Goethe, Cervantes, Dante, Milton, Shakespeare, Leopardi, Hugo. Of nog : de Bruegeliaanse Rabelais, als een oud schilderij dat gutst van de olie, moddervet, gewafeld, gezegeld, gepokt en gemazeld als een zwijntje. Ik amuseerde mij met de Orlando Furioso van Ariosto. Ik had toen al de ouwe, visionaire Balzac uitgebeend en afgekloven; mijn vader bewonderde hem, mijn moeder hield ‘m in ere en ik las hem toen ik nog een kind was. Verleid en geïntrigeerd door de titel ontdekte ik ook de ‘Histoires extraordinaires’ van Edgar Allan Poe. Ik las Hoffmann — dat was niet zo interessant : ik ben niet tuk op zijn mengelmoes van het werkelijke en het fantastische. Het is vooral Poe die mij deed dromen. Zoals hij mijmer ik graag over landschappen die baden 14
in een onbestemd parfum, of over meisjes die oplichten en zich liefdevol laten bekijken. Poe heeft mij niet echt beïnvloed. Als Britse Belg met een rijke verbeelding heb ik vooral een spirituele affiniteit met zijn werk ervaren — une sympathie d’anglo-belge imaginatif.” Ensor zou in zijn tekeningen en schilderijen vaak teruggrijpen naar de fantastische en groteske verhalen die Poe had verzonnen. Ook Émile Verhaeren, waarmee Ensor een intense vriendschappelijke band had ( de dichter heeft zelfs een poosje bij Ensor ingewoond ), beschreef in zijn studie over Ensor het belang van Edgar Allan Poe als inspiratiebron in zijn oeuvre. Dankzij de vertalingen van Mallarmé en Baudelaire was het werk van de Amerikaan behoorlijk populair geworden in Parijs en grote omgeving. In 1856 en 1857 waren Baudelaires versies van zijn Histoires extraordinaires in Parijs verschenen. De door Mallarmé vertaalde gedichten van Poe werden in 1888 bij Deman in Brussel gepubliceerd, een jaar voor ze in Parijs van de persen rolden. Maar niet alles wat Ensor las, had literaire eeuwigheidswaarde. Hij was ook geabonneerd op een heel reeks tijdschriften, waaronder L’Artiste, La Société Nouvelle, La Flandre Littéraire en La Revue Blanche. Daarnaast was Ensor ook lid van diverse literaire clubs en illustreerde hij dichtbundels van onder meer Stéphane Mallarmé en van Claude Bernière. Vanaf 1896 ging Ensor zich steeds meer als schrijver manifesteren. Bij Sélection verscheen in 1921 de eerste uitgave van Ensors Geschriften ( Mes Écrits ). In een voorwoord van een latere uitgave schreef Franz Hellens over deze geschriften : “Je ne pense pas exprimer un paradoxe en disant que les Écrits d’Ensor sont des dessins trop ‘sortis’, une sorte de pléthore graphique, quelque chose comme 15
des plantes grimpantes, lierre et liseron, végétation nordique qui, sous l’action d’un soleil tropical, se seraient soudain développées de monstrueuse façon, auraient pris les formes serpentines les plus invraisemblables pour étouffer dans ses noeux ‘les suffisances matamoresques’ appelant ‘la finale crevaison grenouillère’.” Ook in diverse tijdschriften, zoals Le Coq Rouge en La Ligue Artistique, publiceerde Ensor over kunst. Hij schreef bovendien talrijke brieven aan schrijvers en kunstcritici ( Emile Verhaeren, Camille Lemonnier, August Vermeylen, Maurice des Ombiaux, Eugène Demolder, Franz Hellens, Pol de Mont, André De Ridder, … ), aan kunstenaars ( Dario de Regoyos, Théo Hannon, Théo Van Rysselberghe, Jan Toorop, Anna Boch, Armand Rassenfosse … ), componisten en musicologen ( Flor Alpaerts, Georges Vriamont ), mecenassen en kunstverzamelaars ( de gebroeders Franck, Max Gevers, Cléomir Jussiant, Albert Croquez … ). Deze brieven kunnen beschouwd worden als het dagboek van Ensor, dat hij nooit gehad heeft. Ze werden voor het eerst gebundeld en gepubliceerd in 1999 bij Éditions Labor.
16
Zijn Oostendse contacten De eerste leraar van Ensor was Michel Van Cuyck ( 1797 – 1875 ), een noemenswaardige Oostendse kunstschilder van stads- en strandgezichten, Vlaamse kermissen, marines en landschappen. Hij leerde de jonge Ensor kennen als leerling aan het Onze-Lieve-Vrouwecollege van Oostende; Van Cuyck was zijn tekenleraar. Hij was toen al een oude man en zijn pedagogische aanpak van jong talent was volledig voorbij gestreefd. Ook de Oostendse kunstenaar Édouard Dubar ( 1803 – 1879 ) gaf de jonge Ensor les. Dubar schilderde vooral romantische marines, maar hij bleef beter bekend als tekenaar en uitgever van litho’s met Oostendse stadsgezichten en de populaire reeksen spotprenten Souvenir des Bains d’Ostende en Types de l’Armée belge en 1865. Daarin bewees hij dat hij heel wat humor en sarcasme in zijn mars had. Het is een raadsel waarom Ensor hem over dezelfde kam scheerde als Van Cuyck. Natuurlijk was zijn schilderen tekenstijl verouderd. Maar scherp was hij wel. Dubar was een kennis van zijn ouders ( vader Ensor en Dubar waren beide lid van de filantropische vereniging Cercle Coecilia ) en het was dus logisch dat ze hem vroegen om James les te geven. Een nauwe vriendschapsband had Ensor met Willy Finch ( 1854 – 1930 ), die hij waarschijnlijk al kende uit zijn kinderjaren. Finch woonde sinds zijn vijfde in Oostende, waar zijn ouders een hotel uitbaatten. Later studeerden Ensor en Finch beiden aan de Academie in Brussel. Ensor portretteerde hem meermaals en omgekeerd maakte Finch ook minstens één 17
portret van Ensor. Hij poseerde ook voor de mannenfiguur in het schilderij Russische Muziek. Finch werkte vaak in Ensors atelier. Op één foto zien we ze beiden staan : de foto is genomen tijdens een excursie naar Brugge in het gezelschap van Ensors zus, Ernest en Mariëtte Rousseau en een Italiaanse collega van Ernest Rousseau. Na 1887 werd Finch kortstondig een aanhanger van het pointillisme en van 1890 af oriënteerde hij zich meer naar de keramiek. In die tijd verwaterde het contact met Ensor. Ensor bleef later erg zwijgzaam over Finch, hun vriendschap en hun gezamenlijke werksessies. Ook met andere kunstschilders die toen in Oostende werkten, leefde Ensor op vriendschappelijke voet : Félix Buelens ( 1850 – 1921 ), die één van zijn vroegste bewonderaars en verzamelaars werd; Oscar Halle ( 1857 – nà 1920 ); Emile Spilliaert ( 1858 – 1913 ), parapluhandelaar en kunstschilder en nauw verwant met Léon Spilliaert; Vital Keuller ( 1866 – 1945 ) etc. De relatie met Léon Spilliaert ( 1881 – 1946 ) is nooit erg intens geweest. Daar speelde het leeftijdverschil mee, maar vooral ook het heel late debuut van Spilliaert in het zomersalon 1908 in het Oostendse Kursaal. Via Émile Verhaeren was Ensor ongetwijfeld al langer op de hoogte van wat zijn twintig jaar jongere stadsgenoot bezig hield. In 1919 verscheen een tekst van Spilliaert over Ensor in L’Art Libre. De enige foto die we kennen waarop Spilliaert samen met Ensor te zien is, is genomen tijdens de inhuldiging van Ensors monument in april 1930. De Vlaamse expressionist Constant Permeke ( 1886 – 1952 ) leerde Ensor al vroeg kennen via zijn vader Henri Permeke, die kunstschilder was en museumconservator van het stadsmuseum. Permeke nam tijdens zijn studies in Gent in 1907 deel 18
aan het Salon des Beaux-Arts d’Ostende. In 1914 werd hij onder de wapens geroepen en gewond naar Engeland geëvacueerd. Daar bleef hij een tijdje wonen ook na zijn ontslag uit het ziekenhuis. Toen hij vijf jaar later terugkwam, vestigde hij zich in Oostende. Permeke en Ensor hadden niet erg veel contact met elkaar. Gekend is zijn bezoek aan Ensor in gezelschap van fotograaf Maurice Antony. Toen werd de beroemde foto in de spiegelbol genomen waarop we Permeke, Ensor, Antony en knecht Gustje zien. En bij gelegenheid zaten ze ook samen aan de feestdis : in 1921 in de Paon Royal in Antwerpen, toen Ensor gevierd werd door Kunst van Heden, en in februari 1925 in het Hôtel des Dauphins in Oostende tijdens het Oostendse afscheidsdiner voor Karel Van de Woestyne. Ensor en zijn entourage exposeerden regelmatig in de kunstgalerie Studio in de Adolf Buylstraat, die werd uitgebaat door Blanche Hertoge, de tante van filmmaker Henri Storck. Ensor kreeg een permanente verkoopruimte in de Studio en werd sterk gesteund door Blanche Hertoge. Zelf had hij ook aandacht voor minder grote kunstenaars, vooral als ze verbonden waren aan de Galerie Studio. Hij had altijd een bemoedigend woordje voor hen klaar en schreef soms de inleiding voor hun catalogus. Julius Collen ( 1881 – 1948 ), een vergeten maar zeer boeiend kunstschilder-graficus uit Berlijn, was enkele keren te gast in de Galerie Studio. Hij woonde in het interbellum in Oostende, de stad waar zijn vrouw vandaan kwam. Hij portretteerde diverse Oostendse figuren, waaronder ook James Ensor, en schilderde en tekende motieven uit de stad. Ook Carol Deutsch ( 1894 – 1944 ) nam deel aan diverse groepstentoonstellingen in de Galerie Studio. Deutsch was een 19
kunstschilder van Antwerps-Duits-Joods origine, die tijdens het interbellum in Oostende woonde. Hij kwam uit de diamantsector maar had in Oostende een pelshandel. Hij behoorde tot de meer intieme jongere vriendenkring van Ensor. Hij portretteerde Ensor, maar bovenal : Ensor portretteerde hem. Al even vriendschappelijk ging Ensor om met Félix Labisse ( 1905 – 1982 ). Ook hij woonde tijdens het interbellum in Oostende en baatte er in de jaren 1927 – 1928 een eigen kunstgalerie uit. Zijn knappe zus Ninette ( 1908 – 1992 ), die toen wat beeldhouwde, behoorde ook tot het vriendengroepje. Emile Bulcke ( 1875 – 1963 ) was een traditioneel portretschilder die zijn opleiding had genoten aan de Academies van Oostende, Brugge, Brussel en Parijs. De relatie Ensor - Bulcke verliep vooral via de Confrérie du Rat Mort waarvan beiden lid waren. De prachtaffiche van het Bal du Rat Mort voor 1912 werd door Gustaaf Teygeman ( 1874 – 1960 ) ontworpen : het strand voor het Kursaal bij nacht, bevolkt met ratten. Merkwaardig genoeg heeft Ensor deze opdracht nooit zelf gekregen. Ensor stond in 1928 mee aan de wieg van de Oostendse Cinéclub. Andere oprichters waren onder andere Constant Permeke en Henri Storck. De Cinéclub programmeerde avantgardefilms van Fritz Lang, Sergej Eisenstein of Man Ray. Félix Labisse, ook één van de oprichters, had een filmrubriek in het Oostendse weekblad Le Carillon. Het blad ging zich trouwens steeds sterker profileren als een lijfblad voor de Ensor-clan. Henri Storck draaide in 1929 zijn eerste film, Images d’Ostende. Enkele jaren later, in 1931, mocht Ensor figureren in een scène van Une idylle à la plage. Ensor, die bij de buitenwereld bekend stond als zuinig en ongenaakbaar, steunde Storck trouwens 20
onvoorwaardelijk in zijn baanbrekende werk, ook materieel. Storck beschouwde Ensor en de andere Oostendse schilders als zijn leraars. Ze zijn ook de vaste toeschouwers van zijn eerste werken. In 1930 werd Storck de officiële ‘cinegrafist’ van de stad Oostende. Zijn leven lang — buiten een korte academieperiode in Brussel — bleef Ensor trouw in Oostende wonen. Hij was onlosmakelijk verbonden met zijn geboortestad. Elke dag flaneerde hij over de dijk, groette de mensen, observeerde de vissers en de bourgeoisie, en dronk zijn glas in café De Falstaff op het Wapenplein waar hij andere kunstenaars en intellectuelen ontmoette. Hij had heel wat vrienden, kennissen en volgelingen in het artistieke en intellectuele milieu. Regelmatig ondernam hij ook korte uitstappen naar Brussel, waar hij contacten onderhield met schrijvers, dichters, kunstenaars en verzamelaars. Vaak waren ze ook te gast bij Ensor in Oostende. In zijn blauwe salon in de Vlaanderenstraat voerden ze geanimeerde gesprekken over politiek, literatuur en kunst. En bij elk bezoek speelde Ensor zijn zelfgecomponeerde ballet La Gamme d’amour op zijn harmonium.
21
Zijn buitenlands bezoek Schilders, beeldhouwers, schrijvers, dichters, mensen uit de museumwereld, kunstcritici, wetenschappers en politici… grote namen uit binnen- en buitenland vonden de weg naar het atelier van James Ensor. In 1911 bracht de Duitse expressionistische schilder Emil Nolde ( 1867 – 1956 ) een bezoek aan Ensor. In zijn memoires vertelde hij : “Wij zochten in een grote grauwe zaal van het Stedelijk Museum ( van Brussel ) gravures van Ensor. Wij hebben er niet één gevonden. Destijds vond de grote kunstenaar nog geen erkenning in eigen land. Enkele dagen later hadden wij het geluk deze subtiele fantastische kunstenaar persoonlijk te kunnen ontmoeten; wij zaten tegenover elkaar, keken elkaar aan met een blik van wederzijds begrip maar konden niet met elkaar praten.” De Duitse expressionistische schilder Erich Heckel ( 1883 – 1970 ) had zich tijdens de Eerste Wereldoorlog als vrijwilliger gemeld bij het Rode Kruis. Hij werkte als hospitaalsoldaat in Oostende en ontmoette zo Ensor, met wie hij een vriendschappelijke relatie onderhield. Regelmatig schilderde Heckel het Vlaamse landschap, met de zee, het strand en de Oostendse vissershaven. Heckel schilderde twee portretten van James Ensor, in 1924 en 1930. Toen de Russisch-Franse schilder Wassily Kandinsky ( 1866 – 1944 ) samen met Heinrich Campendonck, George Grosz en Paul Klee op het jaarlijkse salon van Kunst van Heden in Antwerpen tentoonstelde, bezocht hij samen met zijn vrouw 22
in 1930 het atelier van Ensor. De heer en mevrouw Kandinsky hadden de weg gevraagd aan een hotelportier, die hen eerst niet kon helpen, maar uiteindelijk toch een belletje hoorde rinkelen : “u bedoelt wellicht de zwager van de Chinees?” Kandinsky antwoordde dat hij een wereldberoemde kunstenaar zocht, geen Chinese schoonbroer. Twee jaar later vond de Franse Nabis-kunstenaar Édouard Vuillard ( 1868 – 1940 ) de weg naar Ensors atelier. Ze maakten samen een uitstapje naar het schilderachtige Sint-Annakerkje in Stene. Een amateurfoto toont de mannen bij het hek van het kerkhof. Er zijn ook verscheidene foto’s bewaard van de uitzonderlijke ontmoeting van James Ensor en Albert Einstein in De Haan in 1933. De Oostenrijkse schrijver van Joodse afkomst Stefan Zweig ( 1881 – 1942 ) was goed bevriend met Émile Verhaeren. In de zomer van 1908 bevond Zweig zich in Oostende, maar pas op de vooravond van Wereldoorlog 1 bracht hij een bezoek aan Ensor. Ensors werk werd internationaal het eerst opgepikt door de Duitse musea en vooral door de Duitse kunsthandelaar en verzamelaar Herbert Von Garvens-Garvensburg ( 1883 – 1953 ). Ensor heeft hem voor het eerst ontmoet in 1910. Hij schreef enkele artikels over Ensor, organiseerde tentoonstellingen met zijn werk en publiceerde hiervoor de bijhorende catalogi. Sam Salz ( 1894 – 1981 ), een Oostenrijkse kunsthandelaar, was een vriend van Ensor en heeft verschillende schilderijen van de Oostendse meester aangekocht. Hij was steeds bereid om de werken uit te lenen, zoals hij gedaan heeft voor de 23
Amsterdamse galerie Huinck-Scherjon die een grote Ensortentoonstelling georganiseerd had in 1931. Aan de tentoonstelling in de Leicester Galleries in Londen heeft Salz ook meegewerkt. Later vestigde de Oostenrijker zich in de Verenigde Staten en introduceerde hij ginds het werk van Ensor. Op een foto die getoond wordt in de tentoonstelling Bij Ensor op bezoek, staat Ensor afgebeeld samen met Salz, zijn vrouw, Carol Deutsch en zijn echtgenote in de galerie Studio.
24
Het wandtapijt In 1929 – 1930 heeft kunstcriticus en kunstenaar Paul Haesaerts, in overleg met James Ensor, het initiatief genomen om een wandtapijt te laten maken van het kunstwerk De intrede van Christus in Brussel, ter gelegenheid van de feestelijke tentoonstelling van 100 jaar België in 1930. Elisabeth de Saedeleer, dochter van Valerius de Saedeleer, zou het wandtapijt vervaardigen. Zij had een atelier, de Manufacture Nationale de Tapisserie et Tissus d’Art De Saedeleer in Etikhove, dat in België en Nederland grote bekendheid genoot. Paul Haesaerts maakte samen met James Ensor een ‘karton’ naar het schilderij. Haesaerts tekende een calque op ware grootte van het originele schilderij en Ensor kleurde het in met gouache en olieverf. Maar de uitvoering bleek te moeilijk en te duur. Het wandtapijt kwam er nooit. Marcel De Maeyer ontdekte het karton in 1989 op een veiling bij Campo in Antwerpen, waar een Nederlandse privéverzamelaar het kocht. In 2008 heeft een privépersoon, met advies van Ensorkenner Xavier Tricot, het wandtapijt uiteindelijk toch gerealiseerd. Voor de tentoonstelling Bij Ensor op bezoek werd ook een eigentijdse installatie gecreëerd op het gelijkvloers van het museum, die de sfeer van het beroemde schilderij De intrede van Christus in Brussel wil oproepen.
25
Teksten : Inne Gheeraert i.s.m. Norbert Hostyn voor De Oostendse contacten van James Ensor Bronnen : James Ensor : leven en werk. Oeuvrecatalogus van de schilderijen. Xavier Tricot, Mercatorfonds, Brussel, 2009 James Ensor : een biografie, Eric Min, Meulenhoff/Manteau, Antwerpen, 2008
26
1e verdieping
lift
5
1
4
2
Romestraat
6
3
lift
7
1. Blauw salon 2. Portret 3. Stilleven en interieur 4. Muziekkamer 5. Literatuurkamer 6. Antichambre 7. Pieter Vermeersch 27
Verdieping 1a en 1b
Romestraat
lift
1
lift
2
3
1. La Gamme d’amour 2. Mijn zelfportret in 1960 3. Vaste verzameling 28