BIBF – Stage Seminarie 22 november 2014
Personenbelasting Aanslagjaar 2014
Spreker: M. VAN WETTERE Teamchef Afdeling Geschillen CC Dendermonde
1
SCHULDENAARS VAN DE PB. 1.
alle rijksinwoners, d.w.z.:
a)
Natuurlijke personen die, ongeacht hun nationaliteit in België hun woonplaats of de zetel van hun fortuin gevestigd hebben.
b)
Belgische diplomatieke ambtenaren en consulaire beroepsambtenaren die in het buitenland zijn geaccrediteerd, alsmede hun inwonende gezinsleden.
c)
De andere leden van Belgische diplomatieke zendingen en consulaire posten in het buitenland, alsmede hun inwonende gezinsleden. (Niet voor ere-consuls).
d)
De andere ambtenaren, vertegenwoordigers en afgevaardigden van de Belgische Staat of van een van de staatkundige onderdelen daarvan, of van een Belgisch publiekrechtelijk lichaam, op voorwaarde dat ze: -
de Belgische nationaliteit bezitten en hun werkzaamheden buitenlands uitoefenen in een land waar ze niet op duurzame wijze verblijf houden.
Woonplaats of domicilie : Feitelijke toestand gekenmerkt door het verblijf of het werkelijk wonen in het rijk, en gekenmerkt door een zekere bestendigheid of continuïteit. Zetel van fortuin : Is de plaats van waaruit men de goederen die het fortuin uitmaken beheert of van waaruit men toezicht houdt over hun beheer. Valt niet noodzakelijk samen met de plaats waar die goederen gelegen zijn. 2.
Vermoeden van rijksinwonerschap.
a. Weerlegbaar vermoeden: De natuurlijke personen die in het Rijksregister van de natuurlijke personen zijn ingeschreven. b. Onweerlegbaar vermoeden: Wanneer de aanslag gevestigd wordt op naam van de beide echtgenoten samen, is de belastingwoonplaats de plaats waar het gezin is gevestigd, m.a.w. daar waar de belastingentiteit het centrum van haar gezinsleven of haar huishoudelijke belangen gevestigd heeft of houdt. Indien de belastingplichtige door dit feit een dubbele woonplaats zou verkrijgen, dient men zich te richten naar de bepalingen van het eventueel met het derde land gesloten DBV.
2
Bijzonderheden: -
De overleden rijksinwoner blijft aan de PB onderworpen m.b.t. de beroepsinkomsten die hij tijdens zijn leven in België heeft verkregen, maar die slechts na zijn overlijden aan zijn rechthebbenden werden betaald of toegekend.
-
Zijn niet aan de P.B. onderworpen maar wel aan de BNI, mits te voldoen aan welbepaalde voorwaarden : - buitenlandse leiders en bedienden van buitenlandse ondernemingen of van ondernemingen onder buitenlandse controle. - buitenlandse vorsers, rechtstreeks in het buitenland aangeworven door wetenschappelijke onderzoekscentra en -labo's.
GELIJKSTELLING VAN WETTELIJKE SAMENWONENDEN MET GEHUWDEN Algemeen Wettelijk samenwonenden worden gelijkgesteld met gehuwden en een wettelijke samenwonende met een echtgenoot. Daaruit volgt dat de bepalingen van het WIB 92, die gelden voor gehuwden ook van toepassing zijn op wettelijk samenwonenden. De wettelijke samenwoning en het huwelijk worden dus op gelijke voet behandeld, net zoals de beëindiging van de wettelijke samenwoning wegens overlijden gelijkgesteld wordt met de ontbinding van het huwelijk wegens overlijden, de beëindiging van de wettelijke samenwoning wegens een andere oorzaak dan overlijden gelijkgesteld wordt met echtscheiding en de feitelijke scheiding van twee wettelijk samenwonenden gelijkgesteld wordt met de feitelijke scheiding van twee gehuwden. Die «gelijkstelling» heeft als gevolg dat de fiscale voordelen waarvan enkel gehuwden genoten (huwelijksquotiënt, meewerkinkomen, aanrekening verliezen enz.), ook aan wettelijk samenwonenden worden verleend, Het huwelijk Algemeen Sinds de Wet van 13.2.2003 wordt het huwelijk bovendien opengesteld voor personen van hetzelfde geslacht. Voor de toepassing van de bepalingen van het WIB 92 moet onder « huwelijk » derhalve worden verstaan zowel het huwelijk tussen personen van een verschillend geslacht, als dat tussen personen van hetzelfde geslacht.
3
De verschillende huwelijksvermogenstelsels De Wet van 14.7.1976 voorziet slechts twee huwelijksvermogenstelsels : het wettelijk stelsel en het stelsel van scheiding van goederen. Desondanks laat art. 1387, BW toe dat de echtgenoten hun huwelijksovereenkomsten regelen naar goeddunken, mits zij daarin niets bedingen dat strijdig is met de openbare orde of met de goede zeden. Het wettelijk stelsel Principes Het wettelijk stelsel is van toepassing op echtgenoten die huwen, hetzij: zonder contract met een contract waarin geen ander stelsel wordt aangeduid. of tegenstrijdig zijn. Het wettelijk stelsel omvat 3 vermogens : het eigen vermogen van elke echtgenoot ; het gemeenschappelijk vermogen van beide echtgenoten. In dit stelsel zijn de inkomsten of baten van elk van deze vermogens gemeenschappelijk. Het stelsel van scheiding van goederen Dit stelsel is van toepassing indien: het gekozen wordt in een huwelijkscontract of indien het in de loop van het huwelijk aangenomen wordt (dit is de bedongen scheiding van goederen) ; de scheiding van goederen wordt uitgesproken door de rechtbank (gerechtelijke scheiding van goederen) ; wanneer de scheiding van tafel en bed door de rechtbank werd uitgesproken en definitief is geworden. In dit stelsel bestaat er geen gemeenschappelijk vermogen. Elke echtgenoot behoudt de eigendom van al zijn goederen; de goederen die beide echtgenoten samen aankopen, zijn principieel eigen aan ieder voor de helft (gewone onverdeeldheid). Wettelijke samenwoning Definitie Overeenkomstig art. 1475, § 1, BW, wordt onder « wettelijke samenwoning » verstaan de toestand van samenleven van twee (natuurlijke) personen die een verklaring van wettelijke samenwoning hebben afgelegd bij de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeenschappelijke woonplaats. De wettelijke samenwoning vereist dus de instemming van de twee betrokken personen. Alleen personen die bekwaam zijn om contracten aan te gaan, en die niet verbonden zijn door een huwelijk of door een andere wettelijke samenwoning, kunnen een verklaring van wettelijke samenwoning afleggen (art. 1475, § 2, BW).
4
Kunnen bijgevolg beoogd zijn : twee personen verbonden door een band van verwantschap, adoptie, voogdij of elke andere band van verwantschap of van genegenheid die niet noodzakelijk een affectief of seksueel element impliceert (vader en zoon, broer en zus, samenwonenden enz.). Procedure Om hun wettelijke samenwoning tot stand te brengen, moeten de twee partijen een schriftelijke verklaring afleggen bij de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeenschappelijke woonplaats. Deze maakt melding van de verklaring in het bevolkingsregister. De goederen Art. 1478, eerste lid, BW, bepaalt dat de vermogens gescheiden blijven. Nochtans worden de goederen en de inkomsten welke die goederen opbrengen en waarvan geen van de wettelijke samenwonenden de eigendom kan bewijzen, geacht in onverdeeldheid te zijn. Het stelsel van de wettelijke samenwoning is gelijkaardig aan dat van gehuwden onder het stelsel van de scheiding van goederen. Einde van de wettelijke samenwoning De wettelijke samenwoning houdt op : wanneer één van de partijen in het huwelijk treedt of overlijdt ; wanneer er een einde aan wordt gemaakt, hetzij in onderlinge overeenstemming door de samenwonenden, hetzij eenzijdig door één van de samenwonenden, door middel van een schriftelijke verklaring die tegen ontvangstbewijs wordt overhandigd aan de ambtenaar van de burgerlijke stand.
GEMEENSCHAPPELIJKE AANSLAG Principe Er wordt een gemeenschappelijke aanslag gevestigd ten aanzien van: -
echtgenoten; wettelijk samenwonenden. Afwijkingen
Er worden individuele aanslagen gevestigd : -
voor het jaar van het huwelijk of van de verklaring van wettelijke samenwoning. Indien echter twee wettelijke samenwonenden met elkaar in het huwelijk treden, blijven de regels van de gemeenschappelijke aanslag van toepassing voor het jaar van het huwelijk, tenzij de verklaring van wettelijke samenwoning en het huwelijk tijdens hetzelfde kalenderjaar vallen. In dit laatste geval is voor dat jaar het stelsel van de individuele aanslag van toepassing ;
M.VAN WETTERE
5
-
-
-
vanaf het jaar na dat waarin de feitelijke scheiding van de echtgenoten of van de wettelijke samenwonenden heeft plaatsgevonden, voor zover die scheiding in het belastbare tijdperk niet ongedaan is gemaakt ; voor het jaar van de ontbinding van het huwelijk of van de wettelijke samenwoning door overlijden. In dat geval kan de overlevende echtgenoot echter opteren voor een gemeenschappelijke aanslag. ; voor het jaar van de echtscheiding, de scheiding van tafel en bed of de beëindiging van de wettelijke samenwoning ; wanneer een echtgenoot of één van de wettelijke samenwonenden beroepsinkomsten heeft van meer dan 10.090,00 EUR (Aj. 2015: 10.200,00) die bij overeenkomst zijn vrijgesteld en die niet in aanmerking komen voor de berekening van de belasting op zijn andere inkomsten (internationale ambtenaren).
In die gevallen worden twee individuele aanslagen gevestigd en wordt de belasting voor elke echtgenoot berekend op grond van zijn eigen inkomsten en van de inkomsten van zijn kinderen waarvan hij het wettelijk genot heeft. DECUMUL VAN DE INKOMSTEN VAN DE ECHTGENOTEN Voor de vaststelling van het totale netto inkomen van elke echtgenoot wordt rekening gehouden met volgende inkomsten: -
-
het deel van ieders beroepsinkomsten (na toekenning meewerkinkomen en toerekening huwelijksquotiënt) ; de door hem/haar behaalde of aan hem/haar toegekende diverse inkomsten van het type occasionele winst of baten, prijzen en subsidies, onderhoudsuitkeringen ; de andere dan de hierboven beoogde inkomsten die eigen zijn op grond van het vermogensrecht (onroerende en roerende inkomsten, en sommige diverse inkomsten van de belastingplichtigen zelf indien deze wettelijk samenwonen of gehuwd zijn met scheiding van goederen, alsook de inkomsten van de kinderen waarvan de ouders het wettelijke genot hebben ; 50 pct. van de totaliteit van alle andere inkomsten van beide belastingplichtigen.
BELASTINGTARIEF EN VERMINDERING GEZINSLASTEN A. TARIEF: De belasting wordt bepaald -
per echtgenoot: op diens gezamenlijk belastbare inkomsten; volgens een progressieve tariefschaal: Inkomstenschijf 2013 0,01 – 8.590,00 8.590,00 – 12.220,00 12.220,00 – 20.370,00 20.370,00 – 37.330,00 > 37.330,00
M.VAN WETTERE
Inkomstenschijf 2014 0,01 – 8.680,00 8.680,00 – 12.360,00 12.360,00 – 20.600,00 20.600,00 – 37.750,00 > 37.750,00
Belastingtarief 25% 30% 40% 45% 50%
6
De afzonderlijk belastbare inkomsten ondergaan een bijzonder tarief, (art. 171 WIB92), tenzij de belastingheffing van deze inkomsten samen met de gezamenlijk belastbare inkomsten voordeliger is (stelsel volledige globalisatie). B. BELASTINGVRIJE SOMMEN: Basisbedrag: De vrijgestelde som wordt per belastingplichtige (dus per echtgenoot) vastgesteld op 6.990,00 EUR (Aj. 2015: 7.070,00). Deze som wordt evenwel opgevoerd tot 7.270,00 EUR (Aj. 2015: 7.350,00), wanneer het belastbaar inkomen niet hoger is dan 25.990,00 EUR (Aj. 2015: 26.280,00). Bij een lichte overschrijding van de inkomensgrens geldt volgende overstapregeling: Belastbaar inkomen (in EUR) < 25.990,00 25.990,01 – 26.270,00 > 26.270,00
Belastingvrije som Aj. 2014 7.270,00 7.270,00 – (belastbaar inkomen – 25.990,00) 6.990,00
Voormelde verhoging is enkel weggelegd voor lage en middeninkomens uit arbeid. Dit betekent dat genieters van pensioenen en vervangingsinkomsten in beginsel geen recht hebben op de verhoogde belastingvrije som, vermits ze reeds recht hebben op een belastingvermindering voor pensioenen en/of vervangingsinkomsten. De aan deze belastingplichtigen ten onrechte toegekende verhoogde belastingvrije som wordt afgetrokken van voormelde belastingvermindering. De belastingvrije som wordt verhoogd met 1.490,00 EUR (Aj. 2015: 1.500,00) indien betrokkene “zwaar” gehandicapt is. Toeslagen wegens personen ten laste: De toeslag bedraagt in beginsel 1.490,00 EUR (Aj. 2015: 1.500,00). Voor kinderen is de toeslag evenwel progressief naarmate het aantal kinderen toeneemt. Zwaar gehandicapte kinderen en andere personen ten laste worden voor twee geteld. Toeslag belastingvrije som voor kinderen ten laste
Totaal Aj. 2014
Totaal Aj. 2015
voor 1 kind ten laste
1.490 €
1.500 €
voor 2 kinderen ten laste
3.820 €
3.870 €
voor 3 kinderen ten laste
8.570 €
8.670 €
voor 4 kinderen ten laste
13.860 €
14.020 €
Supplement per kind boven het 4de
5.290 €
5.350 €
Voor personen ouder dan 65 bedraagt de toeslag 2.970,00 EUR (Aj. 2015: 3.000,00). Wanneer een gemeenschappelijke aanslag wordt gevestigd worden de toeslagen op de belastingvrije som verleend aan de partner met het hoogste belastbaar inkomen. Dit is ook het geval wanneer de partner buitenlandse inkomsten heeft genoten, die in België zijn vrijgesteld onder progressievoorbehoud. (Rb. Gent, 24 september 2009).
M.VAN WETTERE
7
In de gevallen waarin de persoonlijke toestand of de gezinstoestand van de belastingplichtige niet in aanmerking is genomen in het buitenland, zal evenwel een extra belastingvermindering voor inkomsten van buitenlandse oorsprong (uit de EER) worden verleend. Jaar van huwelijk/wettelijke samenwoning. Voor het jaar van huwelijk (wettelijke samenwoning), waarin beide partners afzonderlijk worden belast, wordt een toeslag van 1.490,00 EUR (Aj. 2015: 1.500,00) verleend, mits de nettobestaansmiddelen van de partner maximaal 3.070,00 EUR (Aj. 2015: 3.110,00) bedragen Om ten laste te zijn, moet aan de 4 volgende voorwaarden worden voldaan : 1. Een persoon zijn die in aanmerking komt om ten laste te zijn. Worden beoogd : -
De kinderen van de belastingplichtige, d.w.z. : -
zijn afstammelingen ((geadopteerde) kinderen, kleinkinderen en achterkleinkinderen van de belastingplichtige of van zijn echtgenoot);
-
kinderen die hij volledig of hoofdzakelijk ten laste heeft. Opdat een kind “ volledig of hoofdzakelijk ” ten laste is, moet: -
dit kind ten laste genomen zijn vóór zijn/haar meerderjarigheid; die last op 1 januari van het Aj. op duurzame wijze zijn aanvaard; die last volledig of hoofdzakelijk zijn: d.w.z. dat de eigen bestaansmiddelen van het kind en/of de geldelijke hulp die ten voordele ervan werd ontvangen (anders dan van overheidswege), niet meer bedragen dan de helft van de onderhoudskosten van het bedoelde kind voor hetzelfde tijdperk.
-
de zijverwanten tot en met de tweede graad van de belastingplichtige (broers en zusters);
-
de ascendenten van de belastingplichtige (ouders, grootouders enz., van de belastingplichtige);
-
personen van wie de belastingplichtige als kind volledig of hoofdzakelijk ten laste is geweest. (bijv. de tante die de belastingplichtige tijdens zijn kindertijd ten laste heeft genomen ingevolge het overlijden van zijn ouders).
2. Deel uitmaken van het gezin op 1 januari van het aanslagjaar. Dit houdt in dat men werkelijk en op bestendige wijze met de belastingplichtige moet samenwonen. Indien een dergelijk persoon tijdelijk de gezinswoning heeft verlaten om studie- of gezondheidsredenen, internering enz…wordt deze geacht nog steeds deel van het gezin van de belastingplichtige uit te maken.
M.VAN WETTERE
8
Een hierboven vermelde persoon, die in de loop van het jaar 2013 overleden is, wordt geacht deel uit te maken van het gezin van de belastingplichtige op 1 januari 2014, op voorwaarde dat hij reeds voor het aanslagjaar 2013 te zijnen laste was. 3.
Geen bezoldigingen hebben ontvangen die voor de belastingplichtige beroepskosten zijn. Dit zou het geval zijn wanneer het kind in de zaak van een van zijn zelfstandige ouders meehelpt en de bezoldiging voor de prestaties van het kind van de beroepsinkomsten van de belastingplichtige afgetrokken wordt.
4.
De netto bestaansmiddelen van de betrokken persoon mogen een bepaald bedrag niet overschrijden. Definitie van bestaansmiddelen. Bestaansmiddelen zijn alle inkomsten, met uitzondering van:
wettelijke kinderbijslagen, kraamgelden en adoptiepremies; studiebeurzen; premies voorhuwelijkssparen; tegemoetkomingen ten laste van de Schatkist, toegekend aan gehandicapten ; bezoldigingen door gehandicapte personen verkregen ingevolge tewerkstelling in een erkende beschutte werkplaats; pensioensupplementen toegekend aan invaliden en tegemoetkomingen toegekend aan gehandicapten voor hulp door derden; onderhoudsuitkeringen die ter uitvoering van een gerechtelijke beslissing, waarbij het bedrag ervan met terugwerkende kracht wordt vastgesteld of verhoogd, aan de belastingplichtige zijn betaald na het belastbare tijdperk waarop ze betrekking hebben; de eerste schijf van 3.070,00 EUR (Aj. 2015: 3.110,00) van de regelmatige onderhoudsuitkeringen, toegekend aan kinderen; pensioenen ten belope van 24.760,00 EUR (Aj. 2015: 25.030,00) verkregen door personen die de leeftijd van 65 jaar hebben bereikt; bezoldigingen uit studentenarbeid t.b.v.2.560,00 EUR (Aj. 2015: 2.590).
Maximumbedrag der netto bestaansmiddelen. Kinderen ten laste Indien de belastingplichtigen fiscaal moeten i beschouwd worden als…
d d Echtgenoten e l Alleenkind is niet “zwaar gehandicapt” e staanden kind is “zwaar gehandicapt” n .
M.VAN WETTERE
Maximumbedrag van de netto bestaansmiddelen In 2013 In 2014 3.070,00 EUR
3.110,00 EUR
4.440,00 EUR
4.490,00 EUR
5.630,00 EUR
5.700,00 EUR
9
Andere personen ten laste: 3.070,00 EUR (Aj. 2015: 3.110,00) Berekening nettobestaansmiddelen. Het bedrag van de in aanmerking te nemen bestaansmiddelen is een netto bedrag. Dat betekent dat van het ontvangen bedrag nog bepaalde kosten mogen worden afgetrokken. Wat betreft de volgende bestaansmiddelen, gebeurt deze berekening als volgt : Bestaansmiddelen van Belgische oorsprong
In aanmerking te nemen nettobedrag der bestaansmiddelen Het laagste van de volgende bedragen:
Bezoldigingen werknemers of baten
Brutobedrag (na aftrek bijdragen)
Brutobedrag, verminderd met: van
sociale de werkelijke kosten; 20 %; minimum 430,00 EUR (Aj. 2015: idem) Het laagste van de volgende bedragen:
Brutobedrag
Andere beroepsinkomsten (na
aftrek bijdragen)
Brutobedrag, verminderd met: van
sociale de werkelijke kosten;
20 %. Het laagste van de volgende bedragen:
Niet verhuurde onroerende goederen
Onroerende inkomsten (indien de persoon meerderjarig of ontvoogd is)
geïndexeerd KI
10/6 (gebouwde onroerende goederen) of 10/9 (ongebouwde onroerende goederen) van het geïndexeerd KI, verminderd met de werkelijke kosten.
Het laagste van de volgende bedragen : ontvangen huur verminderd met: Verhuurde goederen
onroerende
en
huurvoordelen
de werkelijke kosten de forfaitaire kosten: 40% (geb. onroerende. goederen) of 20% (ongeb. onroerende. goederen)
Regelmatige onderhoudsuitkeringen
M.VAN WETTERE
Indien aan kinderen betaald: 3.070,00 € aftrekken (Aj. 2015: € 3.011,00) Deze eerste schijf wordt niet als een bestaansmiddel beschouwd.
80 % van het brutobedrag der onderhoudsuitkeringen (na eventuele vrijstelling)
10
Opmerkingen : -
Kind ten laste van alleenstaanden of van afzonderlijk belaste echtgenoten. -
Gemeenschappelijk kind van de partners. Indien de belastingplichtige in 2013 gehuwd is of een verklaring van wettelijke samenwoning heeft afgelegd, moeten hij en zijn partner elk afzonderlijk een aangifte onderschrijven. Ze kiezen zelf, op basis van wie in feite aan het hoofd van het gezin staat, wie van beide partners het kind ten laste neemt. Eenzelfde kind mag echter niet tegelijkertijd door beiden ten laste worden genomen. Het komt de taxatieambtenaar niet toe de gepastheid van de door de belastingplichtigen ter zake uitgedrukte keuze te beoordelen. Op basis van de juridische en feitelijke gegevens die in het belastingdossier voorkomen, kan hij immers geen keuze maken tussen de partners.
-
Kind van een van de samenwonenden. Een als alleenstaande te beschouwen belastingplichtige, lid van een feitelijk gezin, kan een kind, dat van hetzelfde feitelijk gezin deel uitmaakt, ten laste nemen, ofwel als afstammeling, ofwel als kind dat hij (zij) volledig of hoofdzakelijk ten laste heeft. Dit betekent dat die belastingplichtige in principe ook een inwonend minderjarig kind van de persoon met wie hij niet gehuwd samenwonend is ten laste kan nemen, mits aan de gewone voorwaarden voldaan is, en diezelfde belastingplichtige in feite aan het hoofd van het gezin staat.
-
Kinderen van minder dan drie jaar die recht geven op een verhoging van de belastingvrije som. De belastingplichtige krijgt een toeslag op de belastingvrije som van 550 EUR (Aj. 2015: 560) voor elk kind onder de drie jaar op 1.1.Aj. dat te zijnen laste is. De kinderen voor wie kosten van kinderopvang worden in mindering gebracht (code 1384-71) komen voor die toeslag niet in aanmerking.
-
Co-ouderschap. (evt. ouders van hetzelfde geslacht)
Een kind moet in beginsel ten laste worden genomen door de partner bij wie het kind zijn wettelijke verblijfplaats heeft, behoudens wanneer aan de hand van de feitelijke (werkelijke woonplaats, begunstigde kinderbijslag) en juridische (officiële woonplaats, rechterlijke beslissing over concrete verblijfsregeling, inschrijving bevolkingsregister) gegevens eigen aan het geval, de kinderlast concreet kan worden gelokaliseerd. Ook kinderen die, ingevolge een co-ouderschapregeling afwisselend bij de gescheiden levende ouders inwonen, kunnen in beginsel slechts ten laste worden genomen van de partner bij wie de kinderen hun fiscale woonplaats hebben.
M.VAN WETTERE
11
Evenwel worden de toeslagen op de belastingvrije som (incl. de toeslag voor kinderen jonger dan 3 jaar voor wie geen kosten van kinderoppas worden afgetrokken) voor het kind of de kinderen, voor wie beide niet samenwonende ouders samen: -
het ouderlijk gezag uitoefenen, de huisvesting gelijkmatig hebben verdeeld (zonder dat de administratie dit in de feiten nog zal nakijken)
voortaan automatisch voor de helft aan elk van voormelde ouders toegekend mits: -
de kinderen op 1.1. van het aanslagjaar minderjarig, niet ontvoogd zijn, voor de betreffende kinderen geen regelmatige of gekapitaliseerde onderhoudsuitkeringen worden afgetrokken uiterlijk op 1 januari van het aanslagjaar, hetzij: - een geregistreerde of door de rechter gehomologeerde overeenkomst voor handen is waarin de gelijkmatig verdeelde huisvesting van de kinderen uitdrukkelijk is vermeld, alsmede de bereidheid tot verdeling van de toeslagen op de belastingvrije som m. b.t. die kinderen; hetzij - een rechterlijke beslissing is genomen waarin de gelijkmatig verdeelde huisvesting van de kinderen uitdrukkelijk is vermeld.
-
Indien een van de ouders onderhoudsuitkeringen in mindering brengt, zal alleen de andere ouder de volledige toeslag op de belastingvrije som kunnen genieten via het indienen van een bezwaarschrift. -
Personen die alleen worden belast en kinderen ten laste hebben.
Een toeslag van 1.490,00 EUR (Aj. 2015: 1.500,00) wordt eveneens verleend voor elke belastingplichtige die alleen wordt belast en : -
één of meer kinderen ten laste heeft of aan wie ingevolge co-ouderschap de helft van de toeslagen op de belastingvrije som voor kinderen wordt toegekend.
ONROERENDE INKOMSTEN A. ALGEMENE REGELS. Belastingschuldige: De belasting is enkel verschuldigd door de eigenaar, de bezitter, de erfpachter, de opstalhouder of de vruchtgebruiker. Goederen in onverdeeldheid zijn belastbaar bij elke eigenaar in verhouding tot zijn/haar eigendomsrecht. Uitzondering: Gemeenschappelijke aanslag en wettelijk stelsel:
M.VAN WETTERE
12
In dat geval primeert art. 127 WIB 92 en moet het onroerend inkomen door beide echtgenoten voor de helft worden aangegeven, ook al is slechts één van beiden eigenaar,… Belastingplichtigen die als alleenstaanden worden belast, zijn alleen belastbaar op de inkomsten van de onroerende goederen, waarvan ze eigenaar zijn. Belastbare basis. In de meeste gevallen vormt het K.I. van het onroerend goed de basis voor de belastingheffing. Vermits dit K.I. vastgesteld werd op basis van de huurprijzen van 1.1.1975 wordt dit K.I. om billijkheidsredenen, jaarlijks geïndexeerd. Het K.I. dient derhalve met 68,13% (Aj. 2015: 70,00%) te worden geïndexeerd. B. VAN PB. VRIJGESTELDE ONROERENDE GOEDEREN. Onderwijs, openbare eredienst,.. In de EER gelegen onroerende goederen of gedeelten ervan die een belastingplichtige, die geen winstoogmerken nastreeft, besteedt tot uitoefening van : -
een openbare eredienst, vrijzinnige morele dienstverlening; onderwijs; rusthuizen, klinieken, hospitalen, vakantietehuizen voor kinderen, ouderen enz...
Het K.I. dient in dergelijke gevallen niet te worden aangegeven. Loopbaanpacht : Vrijstelling van P.B. (niet van O.V.) van het K.I. (en desgevallend ook van de nettohuur) van in de EER gelegen gebouwde en ongebouwde onroerende goederen verhuurd onder het stelsel van loopbaanpacht (of gelijkaardig stelsel in het buitenland). Dit is de pacht die werd afgesloten voor een vaste periode (minstens 27 jaar), zijnde het verschil tussen :
het ogenblik waarop de pachter 65 jaar zal zijn de huidige leeftijd van de kandidaat-pachter.
De vrijstelling van PB geldt eveneens met betrekking tot: -
pachtovereenkomsten voor gronden; bij authentieke akte vastgelegd; die voorzien in een eerste gebruiksperiode van ten minste 18 jaar.
Proportionele vermindering van K.I. wegens onproductiviteit : De vermindering geldt enkel voor in België gelegen gebouwde onroerende goederen. Het door de Directeur van belastingen tot x/360sten verminderd K.I. dient aangegeven.
M.VAN WETTERE
13
Voorwaarden : -
niet gemeubileerd gebouwd onroerend goed mag gedurende minstens 90 dagen onvrijwillig niets hebben opgebracht, noch in gebruik zijn genomen. gedurende 90 dagen buiten werking gebleven materieel en outillage of van een minstens 25% groot deel ervan. bij vernieling onroerend goed of materieel of outillage, wanneer deze een vermindering van minstens 25 % van het K.I. medebrengt.
Inzake O.V. bestaan afhankelijk van het Gewest van ligging gelijkaardige verminderingen.
Eigen woning. Het inkomen uit de eigen woning, gelegen in de E.E.R., die door de belastingplichtige: -
wordt betrokken, of niet wordt betrokken wegens beroeps- of sociale redenen,
wordt vrijgesteld, voor zover de belastingplichtige niet om de aftrek vraagt van interesten m.b.t. een voor die woning: -
vóór 1.1.2005 aangegane lening (of na 1.1.2005 als herfinanciering ervan), of na 1.1.2005 aangegane lening, terwijl voor diezelfde woning nog een lening loopt die vóór 1.1.2005 is aangegaan.
M.VAN WETTERE
14
C. BELASTBARE ONROERENDE INKOMSTEN NIET SUB B VRIJGESTELDE EIGEN WONING:
GEBRUIKT VOOR BEROEP
- Betrokken door gezin - Niet betrokken wegens beroeps- of sociale redenen verrekening OV
1100/2100
Geen verrekening OV
1101/2101
Belastbaar: Geïndexeerd KI
GEBOUWEN ONGEBOUWDE - Niet verhuurd ONROERENDE - Privé-verhuurd GOEDEREN - Aan rechts- niet verhuurd personen (geen of vap.) met oog privé-verhuurd op terbeschikking stellen als woning aan natuurlijke personen
OVEREENKOMSTIG PACHTWETGEVING VOOR LAND-OF TUINBOUW VERHUURDE ONROERENDE GOEDEREN
ONROERENDE GOEDEREN: BEROEPSMATIG VERHUURD AAN natuurlijke personen rechtspersonen vennootschappen of groeperingen zonder rechtspersoonlijkheid
Gebouwen
VESTIGING/ OVERDRACHT RECHT VAN ERFPACHT, OPSTAL OF GELIJKAARDIG
- verhuurd - niet verhuurd - erfpacht-opstal- of gelijkaardige rechten
Gronden
1106/2106
1107/2107
1108/2108
1109/2109 + 1110/2110
1112/2112 + 1113/2113
1114/2114
Geen onroerend inkomen
Belastbaar:
Belastbaar:
Belastbaar:
Belastbaar:
Belastbaar:
Belastbaar:
Belastbaar: (3)(4)
Geïndexeerd KI x 1,40
Geïndexeerd KI
Geïndexeerd KI
Nettohuur (1), met MINIMUM Geïndexeerd KI x 1,40
Nettohuur (2)
Ontvangen bedragen, met MINIMUM Heffingsbasis registratierecht
-
-
Interesten Erfpacht-, opstal- of gelijkaardige vergoedingen
Saldo interesten/vergoedingen Woningaftrek (1) (2) (3) (4) (5) (6)
Nettohuur = Brutohuur (incl. voordelen) – 40% kostenforfait. Dit forfait meg evenwel niet hoger zijn dan KI x 2/3 x 4,19 (Rev. Coëff.; Aj. 2015: 4,23). Nettohuur = Brutohuur (incl. voordelen) – 10% kostenforfait. De proportionele belasting wordt achteraf volledig vrijgesteld (landen met Verdrag) of voor de helft vrijgesteld (landen zonder Verdrag). De belastbare bruto elementen dienen vooraf verminderd met de rechtstreeks op dat inkomen drukkende buitenlandse belasting. Nettohuur = Brutohuur (incl. voordelen, excl. buit. belasting) – 40% (gebouwde) of –10% (gronden) kostenforfait. Nettohuurwaarde = Brutohuurwaarde (excl. buit. belasting) – 40% (gebouwde) of –10% (gronden) kostenforfait.
M.VAN WETTERE
(Niet voor beroep gebruikt) 1123 tot 1132 en 2123 tot 2132
1105/2105
Betaalde:
AFTREK:
NIET SUB B VRIJGESTELDE IN BUITENLAND GELEGEN ONROERENDE GOEDEREN:
15
Nettohuur (5) of Nettohuurwaarde (6) (niet verhuurde), of - Ontvangen bedragen voor vestiging/overdra cht rechten
Opmerkingen: Eigen woning Er zal slechts verrekening van O.V. plaatsvinden t.b.v. 12,5% van het geïndexeerde K.I. van de "eigen woning", in de mate dat: -
de O.V. werkelijk verschuldigd is en het K.I. in de belastbare basis werd opgenomen, d.w.z. in de mate dat: - de interestaftrek op dit K.I. werd toegepast - of het K.I. niet door de woningaftrek kan worden aangezuiverd.
Door EIGENAAR tot uitoefening van zijn beroepswerkzaamheid gebruikt : Bij belastingplichtigen die gemeenschappelijk worden belast, moet, indien een onroerend goed door één van de echtgenoten voor de beroepswerkzaamheid wordt gebruikt, eerst het deel van het onroerend goed worden bepaald dat voor de beroepswerkzaamheid wordt gebruikt en dit ongeacht :
het huwelijksvermogenstelstel; wie van beide echtgenoten eigenaar is van het onroerend goed; het eventuele eigendomsaandeel van de echtgenoot in het onroerend goed.
Dit gedeelte wordt geacht een beroepsinkomen en geen onroerend inkomen te vertegenwoordigen. Het saldo moet worden aangegeven als onroerend inkomen overeenkomstig de eraan gegeven bestemming. Uitzondering : Indien de echtgenoot die een onroerend goed gebruikt voor het uitoefenen van zijn beroepswerkzaamheid aan de andere echtgenoot, eigenaar van het onroerend goed, huur heeft betaald en die huurgelden in mindering heeft gebracht als beroepskosten, moeten deze huurgelden steeds worden belast als onroerende inkomsten. Voorbeeld Man en vrouw, gehuwd met scheiding van goederen Echtgenoot 1
Echtgenoot 2
Gebouwd onroerend goed KI 1.000 EUR (*)
100 % eigendom
-
Beroepsmatig gebruik
-
50 %
(*) niet geïndexeerd Het overige gedeelte van de woning dient als woonhuis.
Hypothese 1: de vrouw betaalde geen huur voor het beroepsmatig gebruikte deel van de woning.
M.VAN WETTERE
16
Aangifte Aard onroerend goed
Echtgenoot 1
Gezinswoning
1100
500,00
2100
-
1105
-
2105
500,00
Echtgenoot 2
Hypothese 2 : de vrouw betaalde huur voor het beroepsgedeelte. De fiscaal aftrekbare huur voor inkomstenjaar 2013 bedraagt 1.200 EUR.
Aangifte Aard onroerend goed
Echtgenoot 1
Echtgenoot 2
Gezinswoning
1100
500,00
2100
-
1109
500,00
2105
-
1110
1.200,00
Door HUURDER voor het uitoefenen van zijn beroepswerkzaamheid gebruikt : Het gebruik van een onroerend goed voor de beroepswerkzaamheid van de huurder, zelfs gedeeltelijk, brengt de belastbaarheid van de volledige netto huur en – voordelen mee, behalve indien een geregistreerd huurcontract bestaat, dat het beroepsgedeelte en het privaat gedeelte van de huur en de huurvoordelen afzonderlijk vermeldt. Alleen in dit laatste geval wordt het belastbaar inkomen afzonderlijk vastgesteld:
op basis van het niet geïndexeerde KI van het privaat gebruikte deel, dat naargelang het geval, dient te worden aangegeven tegenover de code(s) 1106 en/of 2106.
op basis van het niet geïndexeerde KI en de bruto huur van het beroepsmatig gebruikt gedeelte, die, naargelang het geval, dienen te worden vermeld tegenover de codes 1109 en/of 2109 en 1110 en/of 2110.
Wanneer de huurder het onroerend goed voor een groter deel beroepsmatig gebruikt dan in het geregistreerd huurcontract werd bepaald, moet rekening gehouden worden met de bij de huurder als beroepskost aangenomen huur (op basis van het werkelijk gebruik), om het bedrag van de bij de eigenaar belastbare huur te bepalen. De bepalingen van het huurcontract verbinden immers slechts de partijen en kunnen niet tegengeworpen worden aan de Administratie. Worden echter steeds, en integraal als beroepsmatige verhuringen aangemerkt, de verhuringen aan: rechtspersonen (naar Belgisch of buitenlands publiek- of privaatrecht) tenzij met het oog op verhuring als woning aan natuurlijke personen; vennootschappen, verenigingen of groeperingen zonder rechtspersoonlijkheid. M.VAN WETTERE
17
Huurvoordelen: Het betreft lasten van alle aard door en ten voordele van de eigenaar aan de huurder opgelegd (vb O.V.), evenals de aan de huurder opgelegde prestaties die normaal door de eigenaar dienen gedragen (vb aan- of verbouwingen). Grote huurvoordelen, in eenmaal verkregen, dienen verdeeld over gans de duur van de huurovereenkomst (uitgave gedaan bij aanvang van de huurovereenkomst), of over het aantal jaren dat de huurovereenkomst nog loopt te rekenen vanaf 1/1 van het belastbaar tijdperk waarin de last werd betaald (uitgave gedaan in de loop van de huurovereenkomst). Indien de huurovereenkomst van onbepaalde duur is, of bij gebrek aan geschreven huurovereenkomst, is de uitgave te verdelen over 3 jaar. Vb. Huurovereenkomst van 9 jaar. Dak wordt volledig vernieuwd voor 54.000 EUR. Elk jaar in aanmerking te nemen huurvoordeel : 6.000 EUR.
Vooruitbetaalde huur : Wanneer de huur vooruit wordt betaald voor meerdere jaren, mag die huur verdeeld worden over de periode waarop de betaling betrekking heeft, mits het schriftelijk en onherroepelijk akkoord van de belastingplichtige. Huurherkwalificatie: Indien de eigenaar van het goed evenwel bedrijfsleider (1ste categorie) is in de vennootschap-huurder van het goed, dient de onroerende huur eventueel te worden verminderd met het gedeelte dat meer bedraagt dan: 5/3 K.I. x 4,19 (Rev. Coëff. Aj. 2015: 4,23) welk deel als een bedrijfsleidersbezoldiging dient te worden beschouwd. De herkwalificatie geldt dus niet voor de huur van een onroerend goed waarvan de eigendom volledig toebehoort aan één van de echtgenoten die geen bedrijfsleider in de vennootschap-huurder is, en dit ongeacht het belastingstelsel van de onroerende inkomsten. Wanneer het onroerend goed eigendom is van beide echtgenoten wordt voor de toepassing van de huurherkwalificatie de situatie van elke echtgenoot individueel beoordeeld. Voor fiscaal alleenstaanden is de eigendomsverhouding bepalend om uit te maken in welke mate de huur en de huurvoordelen geherkwalificeerd moeten worden. Voorbeeld M. en V. zijn gehuwd sinds 2000. M.VAN WETTERE
18
Aard onroerend goed Gebouw, verhuurd aan vennootschap waarin V. bedrijfsleider is
M.
V.
50 % eigenaar
50 % eigenaar
KI : 1.000,00 EUR (niet geïnd.) Ontvangen huur : 10.000 EUR Er moet eerst bepaald worden hoe het onroerend inkomen zou moeten aangegeven worden, overeenkomstig art. 127 WIB 92.
Indien gehuwd onder het wettelijk stelsel :
In het wettelijk stelsel behoort het onroerend inkomen tot de gemeenschap en dienen zij dus ieder de helft van het KI (zijnde 1.000 x 50 % = 500 EUR) en in principe de helft van de bruto huur (zijnde 10.000 x 50 % = 5.000 EUR) aan te geven als onroerend inkomen. Vervolgens wordt in hoofde van V. de huurherkwalificatie toegepast, op basis van het bij haar in aanmerking te nemen onroerend inkomen (KI van 500 EUR en brutohuur van 5.000 EUR). De huurherkwalificatie bedraagt dus 1.508,33 EUR [5.000 – (500 x 5/3 x 4,19)]. De aangifte wordt als volgt ingevuld : M. Onroerende inkomsten
Bezoldigingen bedrijfsleider
V.
1109-55
500,00
2109-25
500,00
1110-54
5.000,00
2110-24
3.491,67
1401-54
-
2401-24
1.508,33
Indien gehuwd met scheiding van goederen :
Het inkomen van het onroerend goed behoort t.b.v.50 % tot het vermogen van V. Normaliter zou zij een KI van 500,00 EUR in de code 2109-25 moeten opnemen en 5.000,00 EUR in de code 2110-24. Deze 5.000,00 EUR wordt echter geherkwalificeerd tot bezoldiging bedrijfsleider in de mate dat zij hoger is dan 5/3 van het gerevaloriseerd KI, of 500,00 x 5/3 x 4,19 = 3.491,67 EUR. De huurherkwalificatie bedraagt dus 1.508,33 EUR (zijnde 5.000,00 – 3.491,67). De aangifte dient in dit geval dus op dezelfde wijze als in het geval van het wettelijk stelsel te worden ingevuld.
M.VAN WETTERE
19
Vaststellen van de belastbare grondslag
Indien gehuwd onder het wettelijk stelsel :
M.
V.
Bruto huur - 40 % (2.000,00) Daar dit bedrag hoger is dan 2/3 van het gereval. KI, nl. 2/3 x 500 x 4,19 = 1.396,67 EUR, moet dit laatste in aanmerking worden genomen Netto huurprijs Deze netto huurprijs wordt in aanmerking genomen aangezien hij meer bedraagt dan het geïndexeerde KI verhoogd met 40 %, nl. 500 x 1,6813 = 840,65, afgerond 841 EUR x 1,4 = 1177,40 EUR
5.000,00
Bruto huur
- 1.396,67 - 40 % (1.396,67) Daar dit bedrag gelijk is aan 2/3 van het gereval. KI, nl. 2/3 x 500 x 4,19 = 1.396,67 EUR, moet dit laatste in aanmerking worden genomen 3.603,33
Netto huurprijs
3.491,67 - 1.396,67
2.095,00
Deze netto huurprijs wordt in aanmerking genomen aangezien hij meer bedraagt dan het geïndexeerde KI verhoogd met 40 %, nl. 500 x 1,6813 = 840,65, afgerond 841 EUR x 1,4 = 1177,40 EUR
Conclusie : Totaal beroepsinkomen (voor aftrek kosten) = 1.508,33 EUR Totaal onroerend inkomen = 5.698,33 EUR Totaal inkomen = 7.206,66 EUR Indien gehuwd met scheiding van goederen: Identiek als bij wettelijk stelsel. D. BIJZONDERE GEVALLEN : 1) Verandering van eigenaar of bestemming tijdens belastbaar tijdperk : Voor de maand waarin de wijziging zich voordoet, dient 1/12 van het KI te worden belast: - bij diegene die eigenaar is op de 16de van de maand van eigendomsoverdracht (ingevolge verkoop, schenking, erfenis enz.) - volgens de op de 16de van de maand van wijziging, aan het goed gegeven bestemming.(privé of beroepsmatig verhuurd,…) Met ingang van het aanslagjaar 2015 wordt de berekening in dagen gemaakt, en niet langer in maanden. 2) Nieuwgebouwde/verbouwde onroerende goederen : Aan te geven is het deel van het K.I. dat verband houdt met het aantal maanden dat de nieuwbouw in gebruik is genomen of verhuurd (indien deze de ingebruikneming voorafgaat), of het aantal maanden na verbouwing, te rekenen vanaf de 1ste van de maand volgend op: de ingebruikneming of verhuring; de voltooiing van de verbouwingswerken. (voor de hieraan voorafgaande maanden dient het oude K.I. te worden aangegeven)
M.VAN WETTERE
20
Met ingang van het aanslagjaar 2015 wordt het KI evenwel geacht te bestaan vanaf de dag waarop het belastbaar feit zich heeft voorgedaan, en niet langer vanaf de eerste dag van de daaropvolgende maand. 3) Gemeubelde verhuring : Het inkomen bestaat uit de vergoeding voor het verhuren van enerzijds het onroerend gedeelte en anderzijds het meubilair. Indien de huurovereenkomst de prijs tussen beide gedeelten opsplitst, wordt deze verhouding in acht genomen. Zoniet wordt 40% van de huurprijs geacht overeen te stemmen met de verhuur van het meubilair; de resterende 60% als zijnde de opbrengst uit de onroerende verhuur. D. GEWONE INTERESTAFTREK 1. Algemeen. Aftrekbaar van de onroerende inkomsten zijn: -
-
de interest uit hoofde van schulden specifiek aangegaan om onroerende goederen die in de aanslagbasis zijn begrepen, te verkrijgen of te behouden (met mogelijke aanrekening op de inkomsten van andere onroerende goederen dan die waarvoor de desbetreffende schuld is aangegaan); de betaalde vergoedingen voor de aanschaffing van een recht van erfpacht of van opstal of van gelijkaardige onroerende rechten.
Interesten met betrekking tot vanaf 1.1.2005 gesloten leningen die werden aangegaan voor het verwerven van de door de belastingplichtige betrokken woning, en die genieten van de aftrek enige, eigen woning zijn in dit kader niet aftrekbaar, vermits de erop betrekking hebbende woning van belasting vrijgesteld is. (cf. sub B) 2. Zijn aldus aftrekbaar: Interesten van leningen (hypothecaire, onderhandse, bij werkgever) aangegaan : -
-
-
om de aankoop of de bouwwerken te financieren: om de verbouwing van een onroerend goed te financieren ; om herstellings- of verbeteringswerken te bekostigen zoals : - vernieuwen van dak of ramen ; - aanleggen centrale verwarming, water-, gas- of elektriciteitsbedeling ; - installeren van een badkamer, plaatsen van dubbel glas, een lift enz ... om successierechten te betalen, in de mate dat de lening gediend heeft om de successierechten te betalen op de onroerende goederen die deel uitmaken van de successie. ingevolge het bekomen uitstel voor de betaling van successierechten, in dezelfde mate als hierboven.
In dit verband worden zakelijke rechten op onroerende goederen, behalve naakte eigendom, (vruchtgebruik, opstal, erfpacht) met onroerend eigendom gelijkgesteld. M.VAN WETTERE
21
Gemengd gebruik: Wanneer de lening betrekking heeft op een onroerend goed dat deels voor beroepsdoeleinden wordt gebruikt, mag enkel de interest met betrekking tot het privé-gedeelte van het onroerend inkomen worden afgetrokken. De rest kan als beroepskost in mindering worden gebracht. Het staat de belastingplichtige vrij zijn kasmiddelen bij voorrang aan te wenden voor de financiering van het privé-gedeelte en de lening voor het beroepsgedeelte. Indien de belastingplichtige de bestemming van de gelden niet kan bewijzen, mag worden aangenomen dat het geleend kapitaal bij voorrang heeft gediend voor de beroepsmatige investeringen. (Circ. 29.04.2002) 3. Interesten van leningen gesloten om vorige leningen terug te betalen. Interesten van leningen afgesloten om een vorige lening terug te betalen zijn slechts aftrekbaar in volgende gevallen: -
Indien de belastingplichtige werkelijk gedwongen werd een lening op korte termijn af te sluiten (een overbruggingskrediet) in afwachting van het aangaan van de definitieve lening, indien beide leningen op economisch vlak als één enkele verrichting kunnen worden aangemerkt; de Interesten van een herfinancieringslening.
-
Indien evenwel meer ontleend wordt dan het saldo van de aanvankelijke lening, dient de aftrekbare interest herleid, in de volgende verhouding: overblijvend saldo van de eerste lening totaal bedrag van de nieuwe lening. Indien het excedent van de nieuwe lening evenwel gediend heeft voor het financieren van een verbouwing, kan dit excedent ook tot de interestaftrek aanleiding geven (tenzij in kader van toepassing woonbonus). 4. Aftrekmodaliteiten. Aangifte Belastingplichtigen die alleen worden belast.
De schuld voor het verkrijgen of het behouden van onroerende inkomsten is uitsluitend aangegaan door de belastingplichtige de interesten zijn integraal aftrekbaar van diens onroerende inkomsten en mogen derhalve integraal in de aangifte worden vermeld. De
schuld
is
aangegaan
door
meerdere
belastingplichtigen
:
in dit geval mag bij het invullen van de aangifte slechts het gedeelte van de interest worden vermeld dat overeenstemt met het aandeel van de belastingplichtige in het onroerend goed. M.VAN WETTERE
22
Er zal verder geen bewijs meer gevraagd worden om na te gaan of de belastingplichtige effectief dat deel heeft betaald, dan wel de mede-ontlener. (bijv. bij feitelijk samenwonenden die gezamenlijk een lening hebben aangegaan tot aankoop van een woning waarvan zij ieder voor de helft eigenaar zijn. In dit geval mag verondersteld worden dat zij ieder de helft van de betaalde interest hebben betaald). Belastingplichtigen namens wie een gemeenschappelijke aanslag wordt gevestigd. Zowel de interesten van een lening die is aangegaan door beide echtgenoten als de interesten van een lening die is afgesloten door één van de echtgenoten mogen vrij worden omgedeeld tussen de echtgenoten, voorzover de inkomsten van het betreffende onroerend goed in de belastbare basis van de beide echtgenoten zijn opgenomen. Concreet mogen de echtgenoten bij het invullen van hun aangifte de interesten dus vrij omdelen over beide kolommen indien volgende voorwaarden vervuld zijn :
er wordt een gemeenschappelijke aanslag gevestigd; het inkomen van het onroerend goed waarvoor de lening werd aangegaan is over beide echtgenoten verdeeld. (in het wettelijk stelsel, of in het stelsel van scheiding van goederen wanneer het goed in onverdeeldheid aan beide echtgenoten toebehoort).
Het is dus niet vereist dat de lening hoofdelijk en onverdeeld is aangegaan door beide echtgenoten in geval ze een gemeenschappelijke aanslag ondergaan. Bij het invullen van de aangifte heeft het in de praktijk evenwel geen belang hoe de interesten verdeeld worden indien het totale bedrag van de interesten groter (of gelijk) is dan het onroerend inkomen van beide echtgenoten. In geval de interesten lager zijn dan de onroerende inkomsten van beide echtgenoten samen is het in de regel raadzaam de interesten zodanig te verdelen dat ze in mindering worden gebracht van de onroerende inkomsten die niet in aanmerking komen voor de woningaftrek.
M.VAN WETTERE
23
Berekening netto onroerend inkomen De interest wordt bij voorrang en evenredig afgetrokken van de andere inkomsten (Belgische en buitenlandse) van onroerende goederen dan het kadastrale inkomen van de “eigen” woning, met dien verstande dat de aanrekening van de interesten van elke echtgenoot in eerste instantie afzonderlijk wordt verricht op de aanslagbasis van elke echtgenoot. Wanneer de interesten van één van de echtgenoten groter zijn dan de inkomsten van diens onroerende goederen, zal het saldo automatisch op de onroerende inkomsten van de andere echtgenoot worden aangerekend. Deze overheveling gebeurt slechts nà de aanrekening van de eigen interesten bij de andere echtgenoot en vóór enige toepassing van de woningaftrek bij deze laatste echtgenoot. Erfpacht- en opstalvergoedingen Voor de betaalde erfpacht-, opstal- en gelijkaardige vergoedingen, gelden mutatis mutandis dezelfde regels. E. WONINGAFTREK 1. Principe: De belastingplichtige die de woning betrekt waarvan hij eigenaar is, verkrijgt een forfaitaire aftrek voor die woning, tenminste voor zover het inkomen van deze woning al niet is vrijgesteld cf. sub B hierboven (verwervingen e.d.vanaf 1.1.2005). De woningaftrek wordt niet toegekend voor het deel van de woning dat wordt: gebruikt voor het uitoefenen van de beroepsactiviteit van de belastingplichtige of van één van zijn gezinsleden; betrokken door personen die geen deel uitmaken van zijn gezin De aftrek geldt slechts voor één woning. Indien er meer dan één woning is, moet er bijgevolg een keuze worden gemaakt. Wanneer echtgenoten meer dan één woning samen betrekken, moeten ze kiezen voor één woning die ze beiden betrekken. 2. Bedrag van de aftrek: -
Basisaftrek: 5.044,00 EUR per echtgenoot (Aj. 2015: 5.100,00 EUR)
-
Verhoging met 420,00 EUR (Aj. 2015: 425,00 EUR) per persoon ten laste op 1/1 van het aanslagjaar (gehandicapten worden dubbel geteld). Er wordt eenzelfde verhoging toegekend per kind dat de belastingplichtige op 1.1 van enig vorig jaar in dezelfde woning meer ten laste had dan op 1 januari van het lopend aanslagjaar. (vermelding in code 1104-60) In tegenstelling tot de basisaftrek wordt, wanneer een gemeenschappelijke aanslag wordt gevestigd, de verhoging verdeeld in verhouding tot het aandeel van de echtgenoten in het kadastrale inkomen dat door elke echtgenoot wordt aangegeven. (m.a.w. verhoogde aftrek evenredig omgedeeld in functie van de inschrijvingen in de codes 1100-64 en 2100-34 of 1101-63 en 2101-33).
M.VAN WETTERE
24
Aangezien de echtgenoten de inkomsten van hun onroerende goederen moeten aangeven volgens het vermogensrecht, mag de woningaftrek ook worden toegekend aan de echtgenoot die zonder eigenaar te zijn, toch een deel van het kadastrale inkomen van de gezinswoning aangeeft. (cfr. bij wettelijk stelsel) 3. Achtereenvolgens betrekken van verschillende woningen. De woningaftrek wordt voor elk van de werkelijk betrokken woningen pro rata temporis verleend, uitgedrukt in maanden. (zie wijziging bestemming/eigenaar) 4. Aanvullende woningaftrek. De woningaftrek (basisbedrag en verhogingen) kan nog verhoogd worden met een aanvullende woningaftrek. (valt buiten bestek van deze opleiding) 5. Overdracht van de woningaftrek Wanneer een gemeenschappelijke aanslag wordt gevestigd en de woningaftrek voor één van de echtgenoten groter is dan zijn voor woningaftrek in aanmerking komend KI, wordt het saldo automatisch overgeheveld op het deel van het KI van de eigen woning dat overblijft bij de andere echtgenoot. 6. Aanrekening woningaftrek. Vermits de woningaftrek een beletsel vormt voor de verrekening van O.V., wordt de aftrek bij voorrang toegepast op het KI waarvoor geen O.V. verschuldigd is (code 1101-63/2101-33).
M.VAN WETTERE
25
BEZOLDIGINGEN VAN LOON-EN WEDDETREKKERS EN PENSIOENEN
A. BEZOLDIGINGEN - ALGEMEEN (Art. 30,1 en 31 WIB 92) Het gaat om bezoldigingen van werknemers vallende onder: -
de wetgeving op de arbeidsovereenkomsten ; o.a. arbeiders en bedienden een soortgelijk wettelijk of reglementair statuut; o.a. overheidspersoneel, leerkrachten enz. Arbeidsovereenkomst : Overeenkomst waarbij een persoon zich verbindt, tegen loon, arbeid te verrichten in een verhouding van ondergeschiktheid ten opzichte van zijn werkgever.
B. Belastbare bezoldigingen : 1. Principe : (art.31 WIB 92) Alle beloningen die voor de werknemer de opbrengst vertegenwoordigen van arbeid in dienst van een werkgever, ongeacht: - de schuldenaar ; - de benaming ; - de wijze waarop ze worden vastgesteld en toegekend; en met uitzondering van de terugbetaling van eigen kosten van de werkgever. Art.31,2de lid,1° in fine WIB 92 schept een vermoeden juris tantum dat vergoedingen als terugbetaling van kosten eigen aan de werkgever, geen bezoldigingen uitmaken. De werkgever moet bewijzen dat die vergoedingen: bestemd zijn om kosten die hem eigen zijn te dekken, en daadwerkelijk aan die kosten zijn besteed. Het is vervolgens de Administratie die het wettelijk vermoeden van niet belastbaarheid kan weerleggen door alle rechtsmiddelen, inclusief vermoedens. Het loutere feit dat de terugbetaling op forfaitaire basis zou zijn gebeurd, is evenwel geen afdoend bewijs. (cf. Brussel, 3 november 2010) Forfaitaire vergoedingen worden doorgaans als louter kostendekkend aangenomen, wanneer ze volgens ernstige normen zijn bepaald. Als ernstige norm wordt inzonderheid gehanteerd, de vergoedingen door de overheid aan haar personeelsleden betaald voor gelijkaardige kosten of prestaties. Opmerking: Bezoldigingen zijn belastbaar voor het jaar waarin ze zijn betaald of toegekend.
M.VAN WETTERE
26
2. Bezoldigingen en vergoedingen voortvloeiend uit de eigenlijke beroepswerkzaamheid : (= uit hoofde of naar aanleiding van beroepsuitoefening) Het gaat om de gewone wedden, lonen, fooien, overuren, vakantiegeld, eindejaarspremies, commissies en premies. Daarnaast zijn inzonderheid belastbaar: (per jaar, per maand, per uur...) -
commissielonen van bedienden bij verzekeringsmaatschappijen, indien het inzamelen van contracten een verplichting is die uit het arbeidscontract voortvloeit. (Com IB 23/207)
-
huisvestings- en standplaatsvergoeding, duurtetoeslag...
-
aanvullende gezins- en geboortetoelagen betaald door de werkgever (bovenop de wettelijke).
-
sociale vergoedingen toegekend aan werknemers die bij een vakbond zijn aangesloten. (vb. syndicale premie, uitgezonderd stakingsvergoeding).
-
getrouwheidszegels uitbetaald in de bouwsector : 9% van de bezoldigingen vermeld in vak 9a dient eveneens vermeld op fiche 281.10 in rubriek 9d.
-
vergoedingen toegekend aan vrijwillige brandweerlieden en civiele bescherming boven de 4.290,00 EUR (Aj. 2015: 4.340,00) netto per jaar.
-
vergoedingen ingevolge voor- of naschoolse opvang die door een school wordt georganiseerd.
-
weddetoeslagen in de openbare sector in geval van vrijwillige vierdagenweek.
3. Voordelen van alle aard : Voordelen van alle aard die de werknemer behaalt uit hoofde of ter gelegenheid van het uitoefenen van zijn beroepswerkzaamheid d.w.z. : -
de voordelen die men ontvangt van de werkgever ; de voordelen die ontstaan doordat uitgaven die voor hem eigen beroeps- of privé-uitgaven zijn, ten laste worden genomen door de werkgever of door een sociaal fonds.
De Administratie dient het bewijs te leveren van het bestaan van het voordeel en van het feit dat het uit hoofde of naar aanleiding van de uitoefening van de beroepswerkzaamheid werd verkregen.
Raming van het voordeel: 1. Voordelen in geld : waarde = ontvangen bedrag 2. Voordelen in natura : = werkelijke waarde in hoofde van de verkrijger
M.VAN WETTERE
27
In de regel is het voordeel van alle aard gelijk aan het bedrag dat de verkrijger in normale omstandigheden zou moeten besteden om een dergelijk voordeel te bekomen (Com.IB 92 36/9). Wat betreft het verstrekken van voorwerpen vervaardigd in of verhandeld door de onderneming: - goederen voor dagelijks gebruik Het voordeel stemt overeen met de door de werkgever gedragen kost- of aanschaffingsprijs (verminderd met de door de werknemer betaalde prijs) Deze goederen moeten voor de louter persoonlijke behoeften van de werknemers worden gebruikt. - duurzame gebruiksvoorwerpen van een betrekkelijk geringe waarde (b.v. ijskast, radio, TV, wagen van courant type,…) Het voordeel stemt overeen met de door de werkgever gedragen kost– of aanschaffingsprijs (verminderd met de door de werknemer betaalde prijs). Deze goederen moeten voor de louter persoonlijke behoeften van de werknemers worden gebruikt en de verstrekking mag zich niet te dikwijls herhalen, gelet op de normale gebruiksduur van die voorwerpen (ComIB 36/11). Voor de raming van een aantal voordelen werd bij KB voorzien in forfaitaire bedragen (incl. BTW). We beperken ons in dit kader tot de meest voorkomende:
Voordelen wegens beschikking over onroerend goed. Het forfaitair bepaald voordeel hangt af van het niet-geïndexeerde KI van het goed. KI groter dan 745,00 EUR ? Neen Ja
Voordeel 125/60 van geïndexeerd KI 100/30 van geïndexeerd KI(190/30 vanaf Aj. 2013).
Opmerkingen: 1.
Indien het goed niet door een rechtspersoon ter beschikking wordt gesteld, wordt het voordeel steeds op 100/60 van het geïndexeerde KI vastgesteld. (zie evenwel opmerking 2)
2.
Indien het desbetreffende onroerend goed tevens bemeubeld is, dient het betreffende voordeel tot 5/3 te worden opgevoerd. Indien de terbeschikkingstelling evenwel beperkt blijft tot het meubilair, zonder dat ook het onroerend goed ter beschikking wordt gesteld, mag dit voordeel niet forfaitair worden bepaald. Het voordeel, gelijk aan de werkelijke waarde in hoofde van de verkrijger, dient in casu door de taxatieambtenaar op een redelijke basis te worden geraamd, rekening houdend met de feitelijke aspecten van de zaak. (P.V. GORIS, Kamer, 2 maart 2000, V & A; nr. 28, P. 3.322)
3.
Indien het niet-geïndexeerd KI in de loop van het jaar groter dan 745,00 EUR wordt, dient het voordeel pro rata temporis volgens de bovenvermelde regels vastgesteld. M.VAN WETTERE
28
De proratisering dient in maanden te gebeuren, waarbij het nieuw KI geacht wordt te bestaan vanaf de maand volgend op de voltooiing van de veranderingswerken. 4.
Wanneer een gebouw (KI: 1.000,00 EUR), eigendom van een vennootschap, voor bijv. 70% ter beschikking wordt gesteld van de zaakvoerder van die vennootschap (rest wordt professioneel gebruikt door de vennootschap), is het KI van het gedeelte van het onroerend goed dat ter beschikking wordt gesteld kleiner dan 745 EUR. In dit geval dient het voordeel van alle aard als volgt te worden berekend: geïndexeerd KI x 100/60 x 1,25 en niet op basis van het geïndexeerd KI x 100/60 x 3,8. (P.V. K. UYTTERSPROT, Kamer 06.11.2012, V & A. nr. 92 van 10.12.2012, blz. 57)
Kosteloze verstrekking van verwarming: ink. 2012 leidinggevend personeel en bedrijfsleiders: 1.820 € andere genieters: 820 €
2013 1.870 € 840 €
Kosteloze verstrekking elektriciteit anders dan voor verwarming: leidinggevend personeel en bedrijfsleiders: 910 € andere genieters: 410 €
2014 1.900 € 850 € 930 € 420 €
940 € 430 €
De Rulingcommissie heeft gesteld dat wanneer de beide echtgenoten bedrijfsleider zijn in dezelfde vennootschap het voordeel voor verwarming en elektriciteit in helften bij elk van beiden moet worden belast (Ruling, 14 oktober 2008).
Voordelen ingevolge renteloze of goedkope leningen. Referentierentevoeten voor hypothecaire leningen: Jaar lening
2012 2013
Referentierentevoet lening gewaarborgd door een gemengde levensverzekering 4,63% 4,45%
Referentierentevoet andere leningen 3,32% 3,20%
Referentierentevoeten voor niet-hypothecaire leningen met vaste looptijd: Jaar lening 2012 2013
Lastenpercentage lening aankoop wagen 0,14% 0,12%
Lastenpercentage overige leningen 0,17% 0,23%
Referentierentevoeten voor niet-hypothecaire leningen zonder vaste looptijd: Inkomstenjaar 2012 2013
Referentierentevoet 9,50% 8,80%
Referentierentevoeten voor hypothecaire leningen met variabele rentevoet: De voordelen die ontstaan wegens renteloze of goedkope leningen die in een variabele rentevoet voorzien, dienen volgens de gewone regels bepaald, evenwel rekening houdend met het feit dat: M.VAN WETTERE
29
-
de referentierentevoet wordt bepaald overeenkomstig een referte-index variërend van A tot J, afhankelijk van de periodiciteit waarmee de rentevoet wijzigt (maandelijks gepubliceerd in B.S.). de eerste referentierentevoet die is van de maand die voorafgaat aan de datum van het schriftelijk kredietaanbod; de volgende referentierentevoeten bepaald worden op die van de maand die de datum, bepaald voor de veranderingen van de rentevoet, voorafgaan.
-
Voordelen wegens beschikking autovoertuigen. Bewijs voordeel. Het positief bewijs van het minstens gedeeltelijk privé-gebruik, en derhalve van het bestaan van een voordeel berust bij de Administratie. Slechts wanneer dit bewijs werd geleverd, mag een eventueel voordeel worden belast.. Onder "persoonlijk gebruik" van het voertuig moet worden verstaan: -
de eigenlijke privé-verplaatsingen (tijdens weekends, vakanties of vrije tijd, om privé-aankopen te doen, enz...); de woon-werkverplaatsingen.
-
Meerdere voertuigen. Wanneer een werknemer of bedrijfsleider of de leden van hun gezin tijdens het belastbaar tijdperk tegelijkertijd over meerdere bedrijfswagens beschikken, moet het voordeel wegens de ter beschikking stelling voor privédoeleinden voor ieder voertuig afzonderlijk worden vastgesteld. (Bericht aan de werkgevers) Regeling personenwagens, auto’s voor dubbel gebruk en minibussen Met ingang van het aanslagjaar 2013 wordt het voordeel berekend door een bepaald CO2-percentage toe te passen op 6/7 van de afgewaardeerde cataloguswaarde van het voertuig, zonder dat het voordeel lager mag zijn dan 1.230,00 EUR per jaar (Aj. 2015: 1.250,00 EUR). Onder cataloguswaarde verstaat men: -
de catalogusprijs van het voertuig in nieuwe staat bij verkoop aan een particulier inclusief de opties (niet de aanpassingskosten wegens handicap) en de werkelijk betaalde BTW, zonder rekening te houden met kortingen of verminderingen.
Als CO2-percentage geldt: -
-
een basispercentage van 5,5%, voor voertuigen met een CO 2-uitstoot van: o voor benzine/LPG-motoren: 115 g/km (116 g/km vanaf 1.1.2013, 112 g/km vanaf 1.1.2014). o Voor dieselmotoren: 95 g/km (93 g/km vanaf 1.1.2014); verhoogd/verlaagd met 0,1% per gram in meer/min t.o.v. de norm (indien niet gekend, resp. 205 (benzine), en 195 (diesel); met een minimum van 4% en een maximum van 18%.
M.VAN WETTERE
30
De aldus bepaalde cataloguswaarde mag voor tweedehandswagens worden verminderd met 6% per jaar, met een maximale vermindering van 30%. Voorbeeld: o firmawagen met benzinemotor met een cataloguswaarde van 30.000 EUR en een CO2-uitstoot van 121 g/km: o 30.000 € (cataloguswaarde) x 6/7 x 6%. (CO2-percentage) = 1.542,86 € o in dit geval 5 gram meer dan de referentie-CO2-uitstoot van 116 g/km: dus moet basispercentage van 5,5%. met 0,5% worden vermeerderd tot 6%. In 2014 te verhogen met 0,9% tot 6,4%. Afwaardering De cataloguswaarde wordt vermenigvuldigd met een percentage dat is bepaald in de onderstaande tabel, teneinde rekening te houden met de ouderdom van het voertuig sinds de datum van haar eerste inschrijving. Periode verstreken sinds de eerste inschrijving van het voertuig (begonnen maand telt voor een volledige). Van 0 tot 12 maanden Van 13 tot 24 maanden Van 25 tot 36 maanden Van 37 tot 48 maanden Van 49 tot 60 maanden
In aanmerking te nemen percentage van de cataloguswaarde 100% 94% 88% 82% 76%
Eigen bijdrage. Wanneer het voordeel niet kosteloos wordt toegekend, mag het verminderd worden met de door de genieter betaalde tussenkomst, beperkt tot het bedrag van dat voordeel. Wat niet door de werkgever ter beschikking wordt gesteld, maar door de werknemer werd aangekocht mag niet als een eigen bijdrage in mindering worden gebracht. Degenen die zelf de brandstof betalen mogen deze niet van het voordeel aftrekken, terwijl anderen die de brandstof gratis krijgen via een tankkaart, hun voordeel niet met de waarde van de brandstof zien verhoogd. Terugbetaling vervoerkosten eigen aan de werkgever. De forfaitaire terugbetalingen van vervoerkosten eigen aan de werkgever worden slechts geacht louter kostendekkend te zijn, voor zover ze gesteund worden op ernstige normen. Als ernstige norm geldt het tarief waartegen de ambtenaren terugbetaling kunnen bekomen van de kosten met betrekking tot hun dienstreizen. De ambtenaren worden hiervoor vergoed tegen een uniforme prijs die jaarlijks op 1 juli door Ambtenarenzaken wordt aangepast. Deze prijs bedraagt: Periode
1.7.2012 - 30.6.2013
1.7.2013 - 30.6.2014
1.7.2014 - 30.6.2015
0,3456
0,3461
0,3468
Tarief
M.VAN WETTERE
31
Opgemerkt dat dit tarief noch met de fiscale PK, de CO 2-uitstoot, of met het gebruikte vervoermiddel (auto, motorfiets, bromfiets,..) rekening houdt. Voor de personeelsleden van de private sector geldt dit uniforme tarief inzake kilometervergoeding uiteraard evenzeer als “ernstige norm”, zodat vergoedingen die niet hoger zijn dan € 0,3461 €, resp € 0,3468 geacht kunnen worden werkelijke kosten te dekken. Indien een hogere kilometervergoeding wordt uitbetaald is het gedeelte boven de € 0,3461, resp. € 0,3468 in principe in hoofde van de werknemer of bedrijfsleider belastbaar, tenzij het bewijs wordt geleverd dat de in meer toegekende kilometervergoeding overeenstemt met de gemiddelde kostprijs per kilometer.
Verstrekken hoofdmaaltijd per dag:
1,09 €
Verstrekken hoofdmaaltijd per jaar:
392,40 €
Ter beschikkingstelling van PC en randapparatuur -
Voor de PC (met inbegrip van randapparatuur en printer): 180 €
-
Voor de internetaansluiting en het internet-abonnement:
60 €
In geval van telewerk en waarbij de werkgever de eigenaar is van het computermateriaal zal geen voordeel worden belast, mits het computermaterieel uitsluitend beroepsmatig wordt gebruikt. De Administratie zal dit uitsluitend beroepsgebruik aanvaarden, mits: -
-
het privégebruik door de werknemer van het hem ter beschikking gestelde informaticamateriaal formeel verboden is op grond van schriftelijke, reglementaire of contractuele bepalingen; de werknemer zich schriftelijk verbindt tot het naleven van dit verbod; de werkgever de nodige technische maatregelen treft (zoals een firewall) om het privégebruik van het informaticamateriaal zoveel mogelijk te beperken.
Aandelenopties (Stock options). (P.M)
M.VAN WETTERE
32
SOCIALE VOORDELEN. Ondanks de band met de beroepswerkzaamheid wordt een aantal door de werknemer verkregen voordelen om sociale redenen vrijgesteld.Het gaat om voordelen: -
waarvoor het wegens de wijze van toekenning niet mogelijk is het door iedere verkrijger werkelijk verkregen bedrag vast te stellen ;
-
voordelen die, alhoewel individualiseerbaar, niet de aard van een werkelijke bezoldiging hebben ;
-
geringe voordelen of gelegenheidsgeschenken, verkregen uit hoofde of naar aanleiding van gebeurtenissen die niet rechtstreeks in verband staan met de beroepswerkzaamheid.
Vermits ze niet belastbaar zijn moeten ze niet vermeld worden op een opgave 325 of fiche 281. De voordelen maken, op een lijst uitzonderingen na (zie ComIB 53/214), voor de werkgever evenwel geen aftrekbare beroepskosten uit.
Maaltijdcheques. Maaltijdcheques worden als sociaal voordeel beschouwd, mits het vervullen van volgende voorwaarden: -
de toekenning moet bij C.A.O. zijn geregeld (in bepaalde gevallen volstaat echter een individuele overeenkomst);
-
het aantal toegekende cheques moet gelijk zijn aan het aantal dagen waarop de werknemer effectief arbeidsprestaties levert, ongeacht de duur ervan. De dagen waarop de werknemer afwezig is ingevolge het recupereren van overuren, worden niet beschouwd als effectief gepresteerde arbeidsdagen. De voor die dagen uitgereikte maaltijdcheques dienen derhalve als loon te worden beschouwd. Voor werknemers met variabele arbeidsroosters bestaat er wel een alternatieve berekeningswijze.
-
de cheque moet op naam van de werknemer zijn. Hiertoe volstaat de vermelding van een aantal gegevens op de individuele rekening van de werknemer;
-
de cheque heeft een geldigheidsduur van hoogstens 3 maand (Cheques uitgereikt na 10.08.2013 zijn een jaar geldig) en kan slechts worden gebruikt voor de betaling van eetmalen of verbruiksklare voeding;
-
de werkgeverstussenkomst in de maaltijdcheque bedraagt hoogstens 5,91 € ;
-
de werknemersbijdrage in de cheque bedraagt ten minste 1,09 €;
-
de werknemer mag geen toegang hebben tot een bedrijfsrestaurant waar maaltijden beneden kostprijs worden verstrekt;
-
de cheques mogen niet ter vervanging of omzetting van lonen, premies,.. worden toegekend. M.VAN WETTERE
33
Indien deze voorwaarden niet samen zijn vervuld, vormen de cheques geen vrijgestelde voordelen voor de genieter, maar worden ze als belastbare voordelen van alle aard aangemerkt, in welk geval ze, mits de nodige verantwoording, voor de werkgever een aftrekbare beroepskost vormen.
Geringe geschenken en sociale voordelen. Opdat een geschenk als sociaal voordeel zou kunnen worden vrijgesteld, moet het een geringe waarde hebben. Zowel inzake BTW als op het vlak van de inkomstenbelastingen werd het maximum terzake op € 50 vastgesteld. Een geschenk met een waarde van hoogstens € 50 wordt zonder meer aangemerkt als een sociaal voordeel. Indien hiervan wordt afgeweken, moet geval per geval beoordeeld worden of een geschenk als sociaal voordeel mag worden aangemerkt. Indien niet aan die voorwaarde, is voldaan, is de totaliteit van het voordeel belastbaar. (PV. Nr. 224, M. DE BLOCK, Kamer, 17 januari 2011) -
Er wordt geen onderscheid gemaakt naargelang: -
de bestemming of benaming van de cheques of betaalbonnen (geschenk-, surprise-, cultuur-, boeken-, sportcheques, aankoopbonnen,...), maaltijdcheques evenwel uitgezonderd het feest of de gelegenheid waarvoor ze zijn toegekend (met een duidelijk sociaal doel en niet als eigenlijke bezoldiging voor geleverde prestaties)
-
-
de maximumbedragen inzake beroepskosten zijn resp. € 35 (Sinterklaas, Kerstmis,...), resp. € 105 (Onderscheiding, pensionering)
-
ter gelegenheid van de pensionering mag een maximum van 35 € per dienstjaar worden aangenomen.
-
Bovendien mag een huwelijkspremie van maximum € 200 worden toegekend. Het surplus zal evenwel als belastbaar voordeel worden weerhouden. (Circ.. Ci.RH.242/588.226 (AOIF 30/2008) dd. 22.09.2008)
-
De anciënniteitspremie wordt als een vrijgesteld sociaal aangemerkt in de mate dat (geen alles of nietsbenadering):
voordeel
de premie maximum twee keer tijdens de loopbaan van een werknemer bij een werkgever wordt toegekend; -
-
de eerste maal naar aanleiding van en ten vroegste in het kalenderjaar waarin de werknemer 25 jaar in dienst is bij die werkgever en ze bedraagt maximum één keer het brutobedrag van de maandwedde (vóór aftrek van de sociale zekerheidsbijdragen); de tweede maal naar aanleiding van en ten vroegste in het kalenderjaar waarin de werknemer 35 jaar in dienst is bij die werkgever en ze bedraagt maximum twee keer het brutobedrag van de maandwedde (vóór aftrek van de sociale zekerheidsbijdragen
M.VAN WETTERE
34
Een premie die naar aanleiding van de pensionering of de sluiting van de onderneming wordt toegekend en die eveneens op basis van het aantal dienstjaren bij de werkgever zou worden vastgesteld, wordt niet als een anciënniteitspremie aangemerkt. (Circ. Ci.RH.241/567.657 (AOIF 7/2008) dd. 12.03.2008)
Geschenken in natura, in geld of in de vorm van betaalbons (om het even welke cheques, met uitzondering van maaltijdcheques) maken aftrekbare beroepskosten uit, mits: -
alle personeelsleden hetzelfde voordeel verkrijgen,
-
de toekenning gebeurt ter gelegenheid van:
-
-
één of meer feesten of jaarlijkse gebeurtenissen, zoals Kerstmis, Nieuwjaar, Sinterklaas, patroonsfeest in bepaalde sector, verjaardag enz.,
-
de overhandiging van een eervolle onderscheiding,
-
de pensionering,
de rekeningen n.a.v. de hiervoor bedoelde gebeurtenissen mogen niet meer bedragen dan: -
feesten en jaarlijkse gebeurtenissen: € 35 per jaar en per werknemer, verhoogd met € 35 per kind ten laste voor een Sinterklaasfeest of ander feest dat hetzelfde sociaal oogmerk heeft,
-
eervolle onderscheiding:
-
pensionering: € 35 per volledig dienstjaar bij diezelfde werkgever, met een minimum van € 105.
€ 105 per jaar en per werknemer,
Terzake mag een volledige brugpensionering met een pensionering worden gelijkgesteld, In dat geval mogen later, ter gelegenheid van de pensionering, geen dergelijke kosten meer in aftrek worden aanvaard. (Circ. AOIF. Nr. 33/2003, Ci.RH.241/558.244 van 15 december 2003).
-
Ook de huwelijkspremie werd opgenomen in de lijst met aftrekbare “sociale” voordelen. Het verschil tussen de toegekende premie en het maximum van € 200 zal, mits de nodige verantwoording worden beschouwd als aftrekbare bezoldiging. (Circ.. Ci.RH.242/588.226 (AOIF 30/2008) dd. 22.09.2008)
-
de betaalbons mogen enkel bij ondernemingen worden ingeruild die vooraf een akkoord hebben gesloten met de uitgever van die betaalbons. Ze moeten bovendien een beperkte looptijd hebben en mogen niet aan de begunstigde in specie worden uitbetaald.
Deze bedragen mogen overigens worden samengevoegd.
M.VAN WETTERE
35
Rulings. Recente rulings spraken zich uit over premies en geschenken die aan personeelsleden werden toegekend naar aanleiding van een bijzondere gebeurtenis (bijvoorbeeld het 10-jaring bestaan van de vennootschap). In een aantal van deze rulings hanteerde de Rulingcommissie een plafond van 500 EUR waaronder de waarde van het geschenk of de premie toch nog als een vrijgesteld sociaal voordeel mocht worden beschouwd (bijv. buitenlandse reis toegekend n.a.v. het tienjarig bestaan van de werkgever en tot beloop van 500 EUR ruling 2013.102 van 30 april 2013). Sport- en cultuurcheques. Specifieke sport- en cultuurcheques worden, zoals inzake sociale zekerheid, als vrijgestelde voordelen van alle aard aangemerkt, mits de cheques: -
zijn toegekend aan het voltallige personeel of een categorie ervan, ingevolge CAO of geschreven individuele overeenkomst; op naam van de werknemer zijn afgeleverd (vermelding op individuele rekening werknemer volstaat terzake); slechts 15 maand geldig zijn en slechts aanvaard mogen worden door bepaalde culturele of sportieve operatoren; per werknemer geen hogere waarde hebben dan 100,00 EUR/jaar; niet voor geld mogen worden omgeruild en niet ter vervanging van loon e.d. gelden.
De kostprijs van deze cheques is bij de werkgever overigens niet aftrekbaar. Indien niet alle voorwaarden vervuld zijn, worden de cheques bij de verkrijgers integraal als belastbare voordelen van alle aard aangemerkt. Deze regeling geldt niet ten aanzien van boekenbons, filmcheques en toegangskaarten voor sportmanifestaties die het algemeen regime van geringe geschenken volgen. Een combinatie van beide regelingen (boekenbon en “specifieke” cultuurcheque is wel mogelijk. (Circ. Ci.RH.242/579.489 AOIF 29/2009 dd. 2 juni 2009) Ecocheques Dit betaalmiddel wordt als vrijgesteld voordeel beschouwd, mits de cheques tegelijk aan volgende voorwaarden voldoen: -
-
-
de toekenning moet vervat zijn in een CAO op sectoraal vlak of op ondernemingsvlak, of, wanneer het afsluiten van een CAO niet mogelijk is, in een geschreven individuele overeenkomst. Voor zelfstandige bedrijfsleiders, moet dezelfde regeling gelden als voor de werknemers in het bedrijf; de CAO of individuele overeenkomst moet de hoogste nominale waarde van de ecocheque bepalen, met een maximum van 10 EUR per cheque, samen met de frequentie van toekenning ervan gedurende een kalenderjaar; de ecocheque wordt op naam van de werknemer of bedrijfsleider afgeleverd;
M.VAN WETTERE
36
-
-
de ecocheque heeft een maximum geldigheidsduur van 24 maanden (te vermelden op de cheques), vanaf de datum van zijn terbeschikkingstelling aan de werknemer of de bedrijfsleider, en mag enkel gebruikt worden voor de aankoop van producten en diensten met een ecologisch karakter zoals spaarlampen, fietsen, bomen, teelaarde, douchekoppen, wasbare luiers,…; de ecocheques kunnen geheel noch gedeeltelijk voor geld worden omgeruild; het totale bedrag toegekend door de werkgever mag per werknemer of bedrijfsleider niet groter zijn dan 250 EUR per jaar; de ecocheques mogen niet verleend zijn ter vervanging van de bezoldiging, van premies, voordelen van alle aard of van enige andere vergoeding.
De ecocheque is bij de werkgever niet aftrekbaar als beroepskost
Hospitalisatieverzekeringen. Premies van hospitalisatieverzekeringen (individuele of collectieve polissen) vormen voor de verzekerde werknemer slechts een vrijgesteld sociaal voordeel, mits een aantal voorwaarden (art. 38 §1, 20° en §2 WIB92) worden vervuld. Zo mag de polis enkel medische kosten (of kosten veroorzaakt door de afhankelijkheid) vergoeden die verband houden met hospitalisatie, dagverpleging, ernstige aandoeningen van de werknemer of zijn gezinsleden : -
-
als hospitalisatie wordt beschouwd: elk medisch noodzakelijk verblijf van tenminste één nacht in een instelling die wettelijk als ziekenhuisinstelling wordt aanzien. als dagverpleging wordt beschouwd: het medisch noodzakelijk verblijf zonder overnachting in een instelling die wettelijk als ziekenhuisinstelling wordt aanzien. als ernstige aandoeningen worden beschouwd: aandoeningen die als zodanig door de minister bevoegd voor sociale zaken, erkend zijn.
Ook de uitkeringen die een werknemer uit dergelijke verzekeringen ontvangt zijn niet belastbaar, voor zover ze niet bedoeld zijn om een inkomensverlies te dekken.
PC-Privé. De werkgeverstussenkomst in de aankoop door een werknemer van een PC maakt voor de werknemer een vrijgesteld voordeel uit. De vrijgestelde tussenkomst bedraagt maximum € 830 (Aj. 2015: € 840). Voor de werkgever maakt deze tussenkomst overigens een aftrekbare beroepskost uit. De vrijstelling is gekoppeld aan een reeks voorwaarden, te weten: - de tussenkomst van de werkgever in de aankoop door de werknemer moet betrekking hebben op een nieuwe PC, al dan niet met randapparauur of internaatsluiting of -abonnement, - de werkgever mag op geen enkel ogenblik eigenaar zijn van de voormelde elementen, MITS : de bruto belastbare bezoldiging van de werknemer hoogstens 32.520 EUR bedraagt (Aj. 2015: € 32.880); de vrijstelling slechts éénmaal per 3 belastbare tijdperken wordt toegekend. M.VAN WETTERE
37
WOON-WERKVERGOEDINGEN. Woonwerkvergoedingen maken in beginsel belastbare bezoldigingen uit. Het bedrag ervan moet dan ook op de fiches 281 en op de aangifte (codes 1254-07/2254-74) worden vermeld. De wet voorziet echter in een reeks vrijstellingen die door de werknemer moeten worden vermeld tegenover de codes 1255-06/2255-73. Fiscaal ziet de regeling er als volgt uit: -
Vrijstelling enkel mogelijk indien de werknemer beroep doet op het kostenforfait;
-
Volledige vrijstelling van terugbetalingen van woon-werkkosten gemaakt met het openbaar vervoer (trein, tram, bus, metro);
-
Beperkte vrijstelling voor het gemeenschappelijk vervoer van personeelsleden, georganiseerd door de werkgever of door een groep van werkgevers. Dit houdt in dat de werkgever of groep ervan de regels en modaliteiten voor het gemeenschappelijk vervoer vastlegt in een collectieve of individuele schriftelijke overeenkomst, en tevens toeziet op het gebruik ervan door de werknemers. Elk vervoermiddel dat geschikt is voor het vervoer van minstens 2 personen, komt hiervoor in aanmerking (bus, auto, jeep, motorfiets...) Dit geldt evenwel niet voor de terbeschikkingstelling van een voertuig met chauffeur. Ook carpooling met bedrijfs- of eigen wagen komt hiervoor in aanmerking met dien verstande dat: -
het traject dat de chauffeur alleen aflegt, wordt als een gewone (andere) woonwerkverplaatsing aangemerkt.
-
de omweg die de chauffeur maakt voor het ophalen van medereizigers-werknemers wordt daarentegen als een dienstverplaatsing voor rekening van de werkgever aangemerkt.
De vrijstelling wordt in casu beperkt tot maximaal de prijs op 1 februari van een weektreinkaart eerste klasse voor diezelfde afstand (cfr. Website NMBS). Om het aantal treinkaarten te bepalen waarmee rekening moet worden gehouden voor de vaststelling van de grens moet het aantal dagen gebruik van gemeenschappelijk vervoer door 5 worden gedeeld, ongeacht het arbeidsstelsel. Bijzonderheid bedrijfswagens Voor bedrijfswagens dient er vanaf 1.1. 2012 gekeken te worden naar de afstand carpooling in verhouding tot de totale afstand woon-werkverkeer (in het geval er geen medereizigers zouden zijn): M.VAN WETTERE
38
-
-
Is deze minstens 80% van de totale rit, dan wordt 100% van de woonwerkverplaatsing (inclusief de afstand die de chauffeur alleen aflegt) behandeld als georganiseerd gemeenschappelijk vervoer. Het voordeel wordt op dat ogenblik volledig als vrijgesteld sociaal voordeel gekwalificeerd (zonder plafond); Is deze minder dan 80% van de totale rit die de chauffeur aan woonwerkverkeer aflegt, dan wordt het volledige voordeel als belastbaar beschouwd. (alles of niets-benadering)
Deze regeling kan slechts toegepast worden wanneer de bedrijfswagen enkel voor woon-werkverkeer gebruikt mag worden. Indien er ook sprake is van ander privé gebruik van de bedrijfswagen, zal het voordeel steeds volledig belastbaar zijn. Voorbeeld: Een werknemer die op 30 km van zijn werk woont, carpoolt in 2013 met zijn bedrijfswagen over een afstand van 25 km. De werknemer legt 83,3% (25/30) van zijn woon-werkverkeer af in het kader van een carpooling, zodat het in beginsel belastbaar voordeel integraal wordt vrijgesteld. Indien het carpoolingtraject slechts 20km zou bedragen, komt men onder de 80%-grens (20/30 = 66,7%) en moet het volledige voordeel worden belast. De medereizigers genieten, ingevolge het gebruik van georganiseerd gemeenschappelijk vervoer echter van een vrijgesteld sociaal voordeel. De rechtstreekse kosten die in dit kader worden besteed en bewezen werden, zijn voor 120% aftrekbaar, althans voorzover het vervoer gebeurt met minibussen, autobussen en autocars. Elk ander transportmiddel (bijv. gemeenschappelijke taxi”s) is van de verhoogde aftrek uitgesloten. -
het gebruik van een ander vervoermiddel geeft aanleiding tot een vrijstelling van 380,00 EUR (Aj. 2015: idem);
-
De vrijstellingen worden per vervoerwijze bepaald en kunnen in voorkomend geval worden gecumuleerd.
M.VAN WETTERE
39
Fietsvergoedingen. De door de werkgever terugbetaalde woon-werkverplaatsingen per fiets zijn vrijgesteld t.b.v. 0,21 EUR per fietskilometer (vóór 1.1.2012: 0,20 EUR/km.). De vrijstelling kan eventueel worden gecombineerd met de andere vrijstellingen van art. 38,9° WIB 92, indien het een andere verplaatsing of gedeelte ervan betreft. De vrijstelling geldt slechts voor kilometervergoedingen die specifiek en uitdrukkelijk voor het daadwerkelijk gebruik van de fiets voor woon-werkverplaatsingen worden toegekend, met uitsluiting van alle andere algemene vergoedingen. Ingevolge de indexeringsregels wordt de vrijstelling met ingang van 1 januari 2013 opnieuw verhoogd tot een maximumbedrag van 0,22 EUR per fietskilometer. Terbeschikkingstelling van fiets Het voordeel voortvloeiend uit de terbeschikkingstelling voor woonwerkverkeer van een fiets en toebehoren en uit de stallings- en onderhoudskosten ervan is vrijgesteld. De ermee verband houdende kosten die door de werkgever zijn gemaakt, zijn voor 120% aftrekbaar als beroepskost. Het betreft de kosten voor: -
het verwerven van onroerende goederen bestemd voor het stallen van de fietsen, als kleedruimte of sanitair; het verwerven van fietsen (lineair afschrijfbaar over tenminste 3 jaar) en toebehoren; alsmede het onderhoud en de herstelling ervan.
Aftrekbaarheid woon-werkvergoedingen. Zoals reeds eerder gesteld geldt de sociale vrijstelling niet ten aanzien van kostenbewijzers. De werkgeversbijdragen zullen dan ook van de bewezen kosten moeten worden afgetrokken. De bewezen kosten met betrekking tot fietsverplaatsingen kunnen daarentegen wel nog worden gecombineerd met de vrijstelling van de tussenkomst vanwege de werkgever a rato van hoogstens € 0,22 per fietskilometer (€ 0,21 vóór 1.1.2013).
FICTIEVE WOON-WERKKOSTEN. Bij gebrek aan bewijzen mag, -
de woon-werkkost wegens het gebruik van enig ander vervoermiddel dan de “eigen” personenwagen,... (per fiets, te voet, via carpooling);
-
forfaitair worden vastgesteld op 0,15 € per afgelegde woon-werkkilometer;
-
zonder dat de aldus in aanmerking genomen afstand groter mag zijn dan 100 kilometer enkel.
M.VAN WETTERE
40
3. Vervroegd vakantiegeld : (fiche 281.10 – code *251) Vakantiegeld dat wordt betaald aan een werknemer die de onderneming verlaat of die met brugpensioen gaat, en dat wordt betaald in hetzelfde jaar waarin het werd opgebouwd, wordt belast tegen de gemiddelde aanslagvoet van het jaar zelf, behoudens voordeliger globalisatie. 4. Achterstallen : (fiche 281.10 – code *252) Bezoldigingen die: -
door toedoen van de overheid (Staat, instellingen, intercommunales,…),of wegens het bestaan van een geschil (ruim te interpreteren),
worden betaald in een later belastbaar tijdperk dan dat waarop ze betrekking hebben, worden belast tegen de gemiddelde aanslagvoet van het laatste vorig jaar waarin de belastingplichtige een normale beroepswerkzaamheid heeft gehad, behoudens voordeliger globalisatie. Of een beroepswerkzaamheid al dan niet een normale beroepswerkzaamheid is, dient te worden beoordeeld aan de hand van feitelijke omstandigheden eigen aan ider geval afzonderlijk. (Circ. Ci.RH.241/629.863 – AAFisc 46/2013 dd. 13 november 2013) 5. Vergoedingen verkregen wegens stopzetten van de werkzaamheid : (fiche 281.10 – code *262, *308) Door de werkgever, wettelijk, contractueel of goedgunstig toegekende sommen ingevolge : -
stopzetting van arbeid ; verbreken van arbeidsovereenkomst; sluitingspremies werkgever ; vergoedingen wegens niet-concurrentiebeding.
De vergoeding die een werkgever betaalt voor morele schade kan echter worden vrijgesteld mits ze specifiek werd vastgesteld tot het dekken van werkelijke en individueel geleden morele schade (Circ.Ci.RH.241/621.336 – AAFisc 40/2013 dd. 25.10.2013) Tarief. Sedert het aanslagjaar 2013 worden opzeggingsvergoedingen, behoudens voordeliger globalisatie, belast tegen de gemiddelde aanslagvoet van het laatste vorig jaar waarin de belastingplichtige een normale beroepswerkzaamheid heeft gehad, Vrijstelling. Bovendien wordt in een beperkte vrijstelling voorzien van: - de eigenlijke opzeggingsvergoedingen; - de bezoldigingen verkregen tijdens de gepresteerde opzegtermijn. M.VAN WETTERE
41
De vrijstelling geldt slechts voor zover de arbeidsovereenkomst: - van onbepaalde duur is; - door de werkgever wordt beëindigd; - niet wordt beëindigd tijdens de proefperiode, met het oog op brugpensioen of pensionering of wegens dringende reden. De vrijstelling bedraagt 640,00 EUR voor het Aj. 2014) per opzeg en per belastbaar tijdperk, en trad in werking ten aanzien van vergoedingen verkregen vanaf 1 januari 2012, voor zover de opzeg ten vroegste vanaf 1 januari 2012 is ter kennis werd gebracht. Voor het verlenen van de vrijstelling wordt voorrang verleend aan de bezoldigingen tijdens de gepresteerde opzegtermijn, omdat deze anders gezamenlijk zouden moeten worden belast, wat niet het geval is met de eigenlijke opzeggingsvergoedingen. (Ci.RH.242/614.625, AAFisc12/2012 dd. 13.03.2012) De vrijstelling blijft vanaf het inkomstenjaar 2014 nog slechts behouden bij collectief ontslag. 6. Inschakelingsvergoedingen. Het betreft vergoedingen: -
toegekend gedurende maximum 6 maanden (soms 3 maanden) in een onderneming in herstructurering of die overgaat tot een collectief ontslag aan werknemers van minstens 45 jaar (soms ook jonger) met minstens 1 jaar ononderbroken dienstanciënniteit bij de aankondiging van het collectief ontslag en die zich hebben ingeschreven bij een tewerkstellingscel.
Deze vergoedingen worden belast tegen de gemiddelde aanslagvoet van het laatste vorig jaar waarin de belastingplichtige een normale beroepswerkzaamheid heeft gehad. 7. Niet-recurrente resultaatgebonden voordelen. (Code 1242 en 1243) De niet-recurrente voordelen of bonussen die aan werknemers worden toegekend zijn ten belope van maximaal 2.695,00 EUR (Aj. 2015: 2.722,00) per jaar vrijgesteld (code 1244), mits de voordelen: -
-
niet ter vervanging van loon, premies, voordelen van alle aard; aan alle werknemers of een welomschreven deel van hen worden toegekend; in functie van collectief behaalde resultaten door de onderneming of een welomschreven groep van werknemers; op basis van transparante, definieerbare en verifieerbare doelstellingen; (niet noodzakelijk van financiële aard: het kan bijv. ook gaan om het verlagen van het absenteïsme bij de werknemers, bereiken van kwaliteitsnorm ISO,…) die niet bij voorbaat kennelijk kunnen worden verwezenlijkt, en alsdan in feite een vermomd loon zouden vormen.
De werknemer die tijdens hetzelfde belastbaar tijdperk van meerdere werkgevers een loonbonus heeft ontvangen, heeft voor dat jaar slechts recht op in totaal 2.695,00 EUR (Aj. 2015: 2.722,00) maximale vrijstelling. M.VAN WETTERE
42
Werkgever. Voor de werkgever maakt dit vrijgesteld sociaal voordeel een aftrekbare beroepskost uit, net als de erop verschuldigde bijzondere heffing inzake sociale zekerheid van 33%. 8. Sportactiviteiten Beroepsinkomsten die worden betaald of toegekend aan : -
sportbeoefenaars van ten minste 26 jaar op 1.1. van het aanslagjaar, uit hoofde van hun sportieve activiteiten (zie evenwel hieronder ‘jonge spelers’); scheidsrechters, uit hoofde van deze activiteit tijdens sportwedstrijden; opleiders, trainers en begeleiders, uit hoofde van hun opleidende, omkaderende of ondersteunende activiteit ten behoeve van de sportbeoefenaars;
worden, behoudens voordeliger globalisatie, belast aan 33%, ten belope van een maximumbedrag van 18.520,00 EUR (Aj. 2015: 18.720,00) per belastbaar tijdperk op voorwaarde dat hun bruto beroepsinkomsten uit een andere beroepsactiviteit hoger is dan het totaal bruto belastbaar bedrag van de beroepsinkomsten uit voornoemde activiteit. Jonge spelers. Wat de sportbeoefenaars betreft die: -
op 1.1. van het aanslagjaar minstens 16, doch jonger dan 26 jaar zijn ; worden hun bezoldigingen voor een als zodanig verrichte werkzaamheid ; ongeacht of ze als prof- of als amateurspeler zijn tewerkgesteld ; voor een maximumbedrag van 18.520 EUR (Aj. 2014: 18.720,00) per belastbaar tijdperk.
behoudens voordeliger globalisatie, belast aan 16,5%. 9. Niet ingehouden persoonlijke bijdragen. Deze bijdragen worden behandeld zoals de gewone sociale bijdragen die op de bezoldigingen worden ingehouden. Het gaat voornamelijk om bijdragen: -
van helpers van zelfstandigen; voor de regularisatie van studiejaren; voor het laten meetellen van periodes van loopbaanonderbreking; financiële verantwoordelijkheid betaald aan ziekenfondsen (Voor inkomstenjaar 2013 enkel nog de Landsbond van de Onafhankelijke Ziekenfondsen: inhouding van 3 EUR).
M.VAN WETTERE
43
B. KOSTENFORFAIT OF BEWIJS WERKELIJKE KOSTEN (codes 1258/2258) De genieters van bezoldigingen en baten hebben recht op een kostenforfait, tenzij ze hun (hogere) werkelijke kosten bewijzen. Het forfait bedraagt: Inkomstenschijf (Aj. 2014)
Inkomstenschijf (Aj. 2015)
0,00 – 5.650,00 5.650,00 -11.220,00 11.220,00 – 18.670,00 18.670,00 en meer ABSOLUUT MAX.: 3.900,00
0,00 – 5.710,00 5.710,00 – 11.340,00 11.340,00 – 18.880,00 18.880 en meer ABSOLUUT MAX.: 3.950,00
Percentage forfait 28,7% 10% 5% 3%
Voor bezoldigingen van meewerkende echtgenoten bedraagt het kostenforfait steeds 5%, en wordt hetzelfde maximum van 3.900,00 (Aj. 2015: 3.950,00) gehanteerd. Het forfait voor beroepskosten voor bezoldigingen van bedrijfsleiders bedraagt slechts 3%, en het maximumbedrag 2.340,00 EUR (Aj. 2015: 2.370,00) C. VERVANGINGSINKOMSTEN Het betreft inzonderheid: -
-
-
wettelijke en aanvullende werkloosheidsuitkeringen (al dan niet met anciënniteitstoeslag); wettelijke ziekte- en invaliditeitsuitkeringen, bij tijdelijke vermindering van arbeidsprestaties wegens ziekte of ongeval in het privé-leven. Het betreft de door ziekenfondsen gedane uitkeringen; aanvullende uitkeringen betaald door werkgever, sociaal fonds, verzekeringsinstelling, aansprakelijke derde,… moederschapsuitkeringen en uitkeringen voor borstvoedingspauze; onderbrekingsvergoedingen betaald door de RVA; uitkeringen aan gefailleerde zelfstandigen; weerverletzegels in de bouwsector: (2 % van de gewone bezoldigingen). De getrouwheidszegels (9% van de gewone bezoldigingen) maken GEWONE bezoldigingen uit; werkloosheidsuitkeringen met bedrijfstoeslag (voorheen brugpensioenen); het werkhervattingsloon.
De andere vergoedingen die zijn ontvangen als herstel van een tijdelijke derving van bezoldigingen zijn eveneens belastbaar, tenminste als ze: - rechtstreeks of onrechtstreeks in verband staan met de beroepswerkzaamheid. Zulks is bijvoorbeeld het geval voor vergoedingen ontvangen n.a.v. een arbeidsongeval of beroepsziekte, of - een werkelijk geleden inkomstenverlies dekken. Het kostenforfait zoals hiervoor uiteengezet is niet van toepassing op vervangingsinkomsten. Bewezen beroepskosten die op deze vervangingsinkomsten wegen, dienen rechtstreeks van het belastbaar bedrag ervan te worden afgetrokken. De diverse vervangingsinkomsten, met inbegrip van de brugpensioenen zullen een verschillende belastingvermindering ondergaan. Daarom dienen ze in diverse groepen te worden ingedeeld en van mekaar onderscheiden. M.VAN WETTERE
44
D. INHOUDINGEN VOOR AANVULLEND PENSIOEN. Het gaat om Inhoudingen voor: -
Groepsverzekering of pensioenfonds (code *285); Individuele voortzetting voorzien in de WAP, voor werknemers die via de nieuwe werkgever, waar geen groepsverzekering mogelijk is, verdere inhoudingen laten doen zoals bij de vorige werkgever (code *283).
Deze sommen geven met ingang van het aanslagjaar 2013 nog slechts aanleiding tot een uniforme belastingvermindering van 30% (voordien variërend van 30 tot 40%) in het stelsel van het langetermijnsparen (zie verder).
E. OVERUREN DIE RECHT GEVEN OP OVERWERKTOESLAG. Werknemers uit de privésector en uit bepaalde autonome overheidsbedrijven, die overuren presteren en daarvoor een overwerktoeslag ontvangen, hebben onder bepaalde voorwaarden recht op een belastingvermindering. Deze bedraagt: -
-
66,81% van de bruto bezoldiging die als berekeningsgrondslag heeft gediend voor de berekening van de overwerktoeslag en voor zover een wettelijke overwerktoeslag van 20% van toepassing is (bouwsector); 57,75% van de bruto bezoldiging die als berekeningsgrondslag heeft gediend voor de berekening van de overwerktoeslag en voor zover een wettelijke overwerktoeslag van 50% (wettelijk) of 100% (zon- en feestdagen) van toepassing is.
Het aantal in aanmerking komende overuren is beperkt tot de eerste 130 overuren per jaar en per werknemer. Het vrijstellingspercentage moet worden berekend op het loon van alle overuren, waarbij de berekeningsgrondslag moet worden beperkt tot de eerste 130 overuren. Dit resultaat bekomt men door de berekeningsgrondslag te vermenigvuldigen met een breuk waarvan de teller 130 is en de noemer het totaal aantal gepresteerde overuren. De berekeningsgrondslag is gelijk aan het brutoloon van alle gepresteerde overuren, ongeacht of de overuren werkelijk zijn uitbetaald of aanleiding hebben gegeven tot inhaalrust. (Circ. Ci.RH.244/573.732 dd. 26 september 2008) Met ingang van 1.1.2014 (horecasector) en 1.4.2014 (bouwsector) wordt mits het vervullen van bepaalde voorwaarden de vrijstelling uitgebreid tot de eerste 180 uren.
F. PENSIOENEN, RENTEN, KAPITALEN EN AFKOOPWAARDEN VAN LEVENSVERZEKERINGSCONTRACTEN, INKOMSTEN UIT PENSIOENSPAREN 1. Bedoelde inkomsten : (art.34 W.I.B.1992) Pensioenen, lijfrenten of tijdelijke renten, of de als zodanig geldende toelagen die:
M.VAN WETTERE
45
ongeacht de schuldenaar, de verkrijger, de benaming, de wijze waarop ze werden toegekend en vastgesteld : -
rechtstreeks of onrechtstreeks betrekking hebben op een beroepswerkzaamheid (winsten of baten, de diverse bezoldigingen), of het gehele of gedeeltelijke herstel uitmaken van een bestendige derving van winsten, baten of bezoldigingen.
2. Wettelijke pensioenen, renten: Het betreft voornamelijk de rust- en overlevingspensioenen van gewezen werknemers uit overheids- en privé‚-sector en hun rechtverkrijgenden, van zelfstandigen, van vrijwillig verzekerden,…en de inkomensgarantie voor ouderen. Gezinspensioenen: Indien het pensioen aan beide echtgenoten samen wordt toegekend, dient het als een belastbaar inkomen te worden aangemerkt van elke echtgenoot, in verhouding tot de persoonlijke rechten die elke echtgenoot in die pensioenen heeft opgebouwd. De belastingplichtigen die opteerden voor een gezinspensioen ontvangen elk afzonderlijk een fiscale fiche. 3. Extra-wettelijke pensioenen en renten : Het betreft pensioenen en renten betaald door de werkgever, een voorzorgsinstelling (opgericht in de onderneming) of een voorzorgskas (kas bij wie de werkgever een extra-wettelijk pensioen vormde). 4. Renten of pensioenen die al dan niet het volledig herstel van een bestendige derving van winsten, baten of bezoldigingen vertegenwoordigen : Door de tegenpartij of diens verzekeraar betaald bij ongeval, ziekte, enz. die de gehele of gedeeltelijke blijvende arbeidsongeschiktheid van de genieter of de dood van de persoon waarvan de genieter de rechthebbende is, heeft veroorzaakt. Gemeenrechtelijke vergoedingen toegekend voor een bestendige ongeschiktheid, die niet het herstel van een verlies van beroepsinkomsten vertegenwoordigen, zijn evenwel niet belastbaar. Wat betreft de door de werkgever afgesloten plannen en individuele toezeggingen worden de uitkeringen voortaan uitdrukkelijk belastbaar gesteld indien de betaalde premies werden vrijgesteld als voordeel van alle aard, ook als er geen inkomensverlies werd geleden. Bijzonder geval : Arbeidsongevallen en beroepsziekten Uitkeringen wegens blijvende ongeschiktheid zijn vrijgesteld, voor zover het gaat om: -
wettelijke vergoedingen wegens blijvende ongeschiktheid; ten gevolge van een arbeidsongeval of beroepsziekte; in de mate dat ze geen inkomstenverlies dekken.
M.VAN WETTERE
46
Volledige vrijstelling: In elk van de volgende 3 gevallen: -
-
genieters van een rust- of overlevingspensioen, evt. als rechthebbende van een overleden slachtoffer (bv. weduwe of kinderen) van een arbeidsongeval of beroepsziekte; (niet voor bruggepensioneerden) het eruit voortvloeiend invaliditeitspercentage bedraagt hoogstens 20% (om praktische redenen moet, in voorkomend geval, elk arbeidsongeval of elke beroepsziekte afzonderlijk worden beschouwd); tegenbewijs van het gebrek aan inkomstenverlies belastingplichtige of een derde geleverd.
wordt
door
de
een
rust-
of
Gedeeltelijke vrijstelling: -
-
Belastingplichtige of overlevingspensioen
rechthebbende
geniet
niet
van
EN diens invaliditeitsgraad is hoger dan 20%,
In dit geval dient een deel van de vergoeding te worden belast naar rata van: Vergoeding x
(Totaal Invaliditeitspercentage - 20%) Totaal Invaliditeitspercentage
Ook hier is het tegenbewijs mogelijk. 5. Renten of pensioenen voortkomende van levensverzekeringscontracten : Zijn eveneens belastbaar, ongeacht de genieter, de renten en pensioenen gevestigd: -
-
door inhouding op de bezoldigingen van de genieter door bemiddeling van de werkgever, aan voorzorgsinstellingen of aan pensioen- of verzekeringskassen (stelsel zuivere levensverzekering) vb. groepsverzekering. door stortingen in het raam van een individuele levensverzekering of pensioensparen en die ooit aanleiding hebben gegeven tot een belastingvermindering: VOOR ZOVER : de inkomsten niet het voorwerp hebben uitgemaakt van de taks op het langetermijnsparen.
M.VAN WETTERE
47
6. Kapitalen, afkoopwaarden en andere eenmalige toelagen: Dergelijke kapitalen worden in de regel : -
afzonderlijk belast tegen tarieven gaande van 10 tot 33%, behoudens voordeliger globalisatie, op voorwaarde dat ze op “fiscaal gunstige” momenten worden uitgekeerd; Voor uitkeringen vanaf 1.7.2013 werd het tarief en het tijdstip van de “fiscaal gunstige” momenten aangepast voor pensioenkapitalen gevormd door werkgeversbijdragen: Uitkering:
Tarief:
Op 60 jaar (of op fictieve pensioenleeftijd sporters) 20%
Op 61 jaar
18%
Vanaf 62 jaar of n.a.v. effectieve wettelijke pensionering 16,5%
Op 65 jaar, mits actief gebleven tot de wettelijke pensioenleeftijd of bij overlijden 10%
-
gezamenlijk belast (met belastingvermindering voor pensioenen), wanneer ze niet op “fiscaal gunstige” momenten worden uitgekeerd;
-
in een rente omgezet (bijv. gekapitaliseerde uitkeringen bestendige derving gemeen recht, uitkeringen van schuldsaldoverzekeringen, vrij aanvullend pensioen zelfstandigen..). Omzettingsrente: Rente bekomen door op het kapitaal of de afkoopwaarde een coëfficiënt, toe te passen. Deze varieert van 1 tot 5 en is afhankelijk van de leeftijd van de genieter bij het verkrijgen van het kapitaal of de afkoopwaarde. De rente dient tot en met het jaar van overlijden te worden aangegeven, evenwel gedurende maximaal: - 10 jaar indien de genieter tenminste 65 jaar is bij de betaling - 13 jaar in de andere gevallen.
M.VAN WETTERE
48
ROERENDE INKOMSTEN. Roerende inkomsten worden afzonderlijk belast tegen een tarief van 10, 15 of 25%, behoudens voordeliger globalisatie. Op interesten en dividenden is geen PB/Gem of PB/Aggl verschuldigd. De aangifte ervan is facultatief, op voorwaarde dat de roerende voorheffing bij de bron werd ingehouden. Door de aangifte in de PB kan deze (gedeeltelijk) gerecupereerd worden, wanneer het totale inkomen onder de belastingvrije sommen blijft. De inkomsten uit de cessie of de concessie van auteursrechten of naburige rechten, alsmede van wettelijke en verplichte licenties moeten evenwel steeds worden aangegeven, zelfs wanneer de roerende voorheffing aan de bron werd ingehouden. A. STEEDS VERPLICHT AAN TE GEVEN. Het betreft de inkomsten die de RV niet hebben ondergaan, te weten: -
inkomsten uit verhuring, verpachting, gebruik of concessie van roerende goederen; inkomsten begrepen in lijfrenten of tijdelijke renten; inkomsten uit de cessie of concessie van auteursrechten,… inkomsten uit hypothecaire schuldvorderingen en uit onroerende leasing; interesten boven de 1.880,00 EUR (Aj. 2015: 1.900,00) uit gewone spaardeposito’s en die de RV niet hebben ondergaan; interesten en dividenden boven de 190,00 EUR (Aj. 2015: idem) van “erkende” vennootschappen met een sociaal oogmerk; rechtstreeks in het buitenland geïnde interesten en dividenden;
B. NOOIT VERPLICHTE AANGIFTE; Geldt voor: -
-
-
Interesten van gewone spaardeposito’s uit de EER, die per genieter en per jaar niet hoger zijn dan 1.880,00 EUR (Aj. 2015: 1.900,00) en waarop geen RV werd ingehouden (zijn vrijgesteld); Inkomsten uit “erkende” coöperatieve vennootschappen of vennootschappen met een sociaal oogmerk, die per genieter en per jaar niet hoger zijn dan 190,00 EUR (Aj. 2015: 190,00) en waarop geen RV werd ingehouden (zijn vrijgesteld). de inkomsten uit de Staatsbons “Leterme” (belast aan 15%) de liquidatieboni (belast aan 10%, toekenningen vanaf 1.1.2014: 25%) de interesten en dividenden die de roerende voorheffing hebben ondergaan,
C. BESPREKING SOMMIGE ROERENDE INKOMSTEN: Categorie. Een inkomen dat beantwoordt aan de definitie van roerend inkomen kan niet als een divers inkomen (occasionele winst of baat) worden belast. (Cass. 22 januari 2010)
M.VAN WETTERE
49
1. Rentegevende voorschotten. Als dividenden worden niet alleen beschouwd de inkomsten verbonden aan deelbewijzen, maar ook de interest van voorschotten (al dan niet door effecten vertegenwoordigde geldlening) die aan een vennootschap worden gedaan door: -
haar aandeelhouders natuurlijke personen; haar bedrijfsleiders van de eerste categorie; hun echtgenoot of kinderen van wiens inkomsten ze het wettelijk genot hebben
in de mate dat: -
de interesten van de voorschotten hoger zijn dan de marktrente; de rentegevende voorschotten hoger zijn dan het totaal van: o de belaste reserves bij het begin van het boekjaar en o het gestort kapitaal bij het einde van het boekjaar.
2. Rekening-courant. De inschrijving van een vordering op de lopende rekening van de bedrijfsleider of aandeelhouder kan een geldlening uitmaken, maar impliceert niet noodzakelijk het bestaan ervan. 3. Verhuring, verpachting, concessie roerende goederen: Deze inkomsten, die van RV zijn vrijgesteld moeten voor hun nettobedrag worden aangegeven, zijnde: bruto-inkomen, te verminderen met: -
bewezen kosten (afschrijving, verzekering, onderhoud, taksen,…), of kostenforfait van 15% (voor meubilair e.d. bestaat een forfait van 50%).
Opmerkingen: -
Wanneer het gaat om een geregelde verhuur, moet het inkomen niet als een roerend, maar als een beroepsinkomen worden gekwalificeerd. Verhuur handelsfonds: De ontvangen huur kan in beginsel als een roerend inkomen worden aangemerkt. Bij de verhuur aan een vennootschap waarin de belastingplichtige doorgaans bedrijfsleider is, roept de Administratie wel vaker simulatie in, en beschouwt ze de huurprijs als een bezoldiging.
4. Inkomsten van erkende coöperatieve vennootschappen (met uitzondering van de coöperatieve participatievennootschappen): Verplicht aan te geven : de dividenden boven de 190,00 EUR (Aj. 2015: idem) (verdubbeld bij gemeenschappelijke aanslag) waarop geen RV werd ingehouden. Opgelet: De vrijstelling geldt op het vlak van de RV per uitkerende vennootschap. Een gelijkaardig stelsel geldt voor de erkende vennootschappen met een sociaal oogmerk. M.VAN WETTERE
50
5. Inkomsten begrepen in lijfrenten of tijdelijke renten: Deze zijn belastbaar mits ze na 1.1.1962: -
zijn aangelegd onder bezwarende titel ten laste van een rechtspersoon of onderneming niet als pensioen belastbaar zijn.
Het aan te geven bedrag verschilt naargelang de renten zijn aangelegd met of zonder prijsgave van kapitaal: - met prijsgave van kapitaal: de aan te geven rente bedraagt 3% van de waarde van het afgestane kapitaal; - zonder prijsgave van kapitaal: inkomen volledig belastbaar. Aanvullende pensioenen: Lijfrenten: -
aangelegd met prijsgave van kapitaal gevormd door stortingen vanaf 1.1.2004 in het kader van een groepsverzekering, de individuele voortzetting van een pensioentoezegging, het vrij aanvullend pensioen van zelfstandigen, de sociale voordelen RIZIV en de individuele pensioentoezegging
worden belast als roerend inkomen a rato van 3% van de waarde van het afgestane kapitaal. 6. Auteurs- en naburige rechten Inkomsten uit de cessie (definitieve afstand) of concessie (licentie) van auteursrechten of naburige rechten (rechten voor gebruik van prestaties van uitvoerende kunstenaars) worden niet langer als beroepsinkomsten of diverse inkomsten aangemerkt, doch als een roerend inkomen belast. Het gaat terzake onder meer om rechten op werken van letterkunde, van beeldende kunst, audiovisuele werken en databanken. De eruit voortvloeiende roerende inkomsten worden belast in de roerende voorheffing aan een tarief van 15%, in te houden door de schuldenaar van de inkomsten). Desondanks zijn deze roerende inkomsten verplicht aan te geven en ondergaan ze de PB/Gem. M.b.t. voorheen als beroepsinkomsten beschouwde auteursrechten of naburige rechten geldt deze omzetting tot roerend inkomen slechts ten belope van 56.450,00 EUR (Aj. 2015: 57.080,00). De rest wordt als beroepsinkomen aan vol tarief belast.
M.VAN WETTERE
51
Terzake van deze roerende inkomsten geldt, bij afwezigheid van werkelijke kosten een kostenforfait van: -
50% voor de 1ste inkomstenschijf van 15.050,00 EUR (Aj. 2015: 15.220,00) 25% voor de resterende inkomsten tot maximum 30.110,00 EUR (Aj. 2015: 30.440,00)
Voorbeeld: SABAM kent in 2013 een bedrag van 2.000,00 EUR aan auteursrechten toe. Ze is verplicht een inhouding van 15% te doen op: 2.000 – (2.000 x 50%) = 1.000 EUR, of 150 EUR. Ze betaalt derhalve aan de gerechtigde een bedrag van 1.850 EUR dat door de genieter bovendien moet worden aangegeven. Vanaf 1.1.2013 betaalde auteursrechten zullen echter een tarief van 25% RV ondergaan voor zover ze hoger zijn dan het grensbedrag van 56.450,00 EUR (57.080,00 EUR voor Aj. 2015). 7. Aandelen van KMO Dividenden van nieuwe aandelen gecreëerd sinds 1.7.2013 ingevolge: - kapitaalverhoging in geld, of - oprichting KMO-vennootschappen ondergaan, mits het vervullen van een aantal randvoorwaarden, een tarief van: - 15% vanaf het 3de boekjaar volgend op dat van de inbreng - 20% vanaf het 2de boekjaar volgend op dat van de inbreng - 25% vanaf de inbreng en het 1ste boekjaar volgend op dat van de inbreng F. WOONSTAATHEFFING (Vak 12) Ingevolge de Europese Spaarrichtlijn die sinds 1 juli 2005 in voege is, is de genieter van rente-inkomsten uit Luxemburg en Oostenrijk op deze inkomsten een bronheffing (woonstaatheffing) verschuldigd. Deze landen hebben immers niet gekozen voor een informatie-uitwisseling met betrekking tot dergelijke inkomsten. Een vergelijkbare regeling bestaat met Zwitserland. Sinds 1 juli 2011 bedraagt de heffing 35%. De betaling van de woonstaatheffing ontslaat de belastingplichtige evenwel niet van de aangifteplicht, vermits op de bedoelde inkomsten de (Belgische) RV niet werd ingehouden. De woonstaatheffing wordt uiteraard wel met de PB verrekend. Sinds 1 januari 2010 schakelde ook België over op het systeem van informatieuitwisseling, en zijn de banken verplicht aan de belastingadministratie de identiteit van de genieters, de rekeningnummers en het bedrag van de uitbetaalde intresten door te geven. M.VAN WETTERE
52
DIVERSE INKOMSTEN A. TOEVALLIGE WINSTEN EN BATEN 1. Normaal beheer van een privaat vermogen. Inkomsten die buiten een beroepswerkzaamheid zijn verkregen kunnen als divers inkomen worden aangemerkt, tenzij ze kaderen in een normaal beheer van een privaat vermogen, bestaande uit onroerende goederen, portefeuillewaarden en roerende voorwerpen. Speculatie. Een speculatieve handeling onderscheidt zich van een normaal beheer. Bij speculatie is er sprake van “aankopen met het risico er verlies op te lijden, maar met de verwachting, door ze opnieuw te verkopen, er winst op te maken dankzij een stijging van de marktwaarde”. (Cassatie, 15 mei 1987) Hierbij is het niet noodzakelijk dat de verkoop zich kort na de aankoop voordoet. (cassatie, 6 mei 1988)
Het bewijs van speculatie moet door de Administratie worden geleverd. Beleggingswinsten. In het algemeen mag worden aangenomen dat de meerwaarden, die een natuurlijk persoon buiten zijn beroepsuitoefening verwezenlijkt bij de verkoop van portefeuillewaarden, voortvloeien uit het normaal beheer van een privé-vermogen, wanneer die verrichtingen niet met speculatieve bedoeling geschieden en niet door herhaling de aard van een winstgevende bezigheid verkrijgen. Hierbij is niet vereist dat de wederverkoop korte tijd na de aankoop plaatsvindt, hoewel dit uiteraard wel een beoordelingselement kan vormen. Andere elementen die op een speculatief inzicht wijzen zijn o.m.: -
de wanverhouding tussen verkoop- en aankoopprijs; de financiering met ontleende kapitalen, in plaats van met eigen middelen; de omvang van de hiervoor aangewende middelen in verhouding tot de omvang van het privé-vermogen.
Een en ander kan slechts worden beoordeeld aan de hand van het geheel van de feitelijke en juridische omstandigheden waarin de verrichting heeft plaatsgevonden. Volgens de Minister volstaat de activiteit van een aandeelhouder in de vennootschap waarvan hij aandelen verkoopt niet om eventuele meerwaarden op aandelen als diverse inkomsten te belasten.(P.V. BROTCORNE, Kamer, 4.8.2009, V & A. 2008-2009, nr. 52)
M.VAN WETTERE
53
Abnormaal gedeelte. Bij een verkoop is enkel het gedeelte van de winst dat het gevolg is van het abnormaal beheer belastbaar als divers inkomen. (Cass. 30 november 2006 en 30 april 2009, Bergen 19 september 2008)
Zelfs een abnormale overdracht geeft geen aanleiding tot belastingheffing, als de aandelen worden verkocht tegen een door een deskundige geschatte waarde, die door de fiscus niet wordt weerlegd. (Bergen 10 september 2008) Om dit te counteren werden meerwaarden op aandelen ondergebracht in het herschreven art. 90,9° WIB 92. Hierbij wordt de integrale meerwaarde belastbaar (aan 33% zoals voorheen), zonder de mogelijkheid tot het inbrengen van kosten. Onroerende verrichtingen. Met het oog op de beoordeling van het al dan niet aanwezig zijn van een normaal beheer van een privaat vermogen wordt de taxatieagent een aantal criteria voorgehouden waarop hij zich kan steunen. Wanneer bij een verrichting het normaal beheer wordt overstegen is meestal meer dan een van de volgende criteria vervuld: - de abnormale wijze van verkrijging, d.w.z. anders dan door erfenis, schenking, persoonlijk sparen, of wegens herbelegging van vervreemd onroerend goed; - het aangaan van (een) lening(en) voor een groot gedeelte; - het feit dat verbeteringswerken zijn gedaan; - het aantal verrichtingen; - het beroep op professionelen uit de immobilliënsector; - het gebruik van persoonlijke kennis in de vastgoedsector; - het feit dat aankopen in onverdeeldheid zijn geschied. Het belangrijkste beoordelingscriterium is echter de wijze van verkrijging van het onroerend goed. (Comm.I.B.90/8.4) Belasten als winst. Op de vraag of onroerende verrichtingen al dan niet een winstgevende bezigheid uitmaken, stelde de Minister, verwijzend naar de rechtspraak, dat als feitelijke gegevens die op het uitoefenen van een dergelijke bezigheid wijzen o.m.: gelden: -
het aantal; de onderlinge verbondenheid; de aard en de snelle opeenvolging van de gedane verrichtingen; de belangrijkheid ervan; de organisatie die ze impliceren; de omstandigheid dat ertoe is overgegaan met geleende gelden en in samenwerking met meerdere personen; - het feit dat de nevenactiviteit nauw verband houdt met de hoofdactiviteit of in het verlengde ervan ligt.
M.VAN WETTERE
54
2. Inkomsten uit nevenactiviteiten. Inkomsten uit nevenactiviteiten vormen inkomsten uit winstgevende bezigheden, die overeenkomstig art. 27 WIB92 als beroepsinkomsten belastbaar zijn, mits volgende voorwaarden tegelijkertijd zijn vervuld: de inkomsten vloeien niet uit een arbeidsovereenkomst voort; de nevenactiviteit vormt een geheel van verrichtingen die voldoende talrijk en onderling verbonden zijn om een gewone voortgezette bezigheid uit te maken. Hierbij dient gesteund op feitelijke gegevens zoals opgesomd in punt 1 hiervoor en Comm.IB 23/37. Belastingregime: -
Toevallige winsten en baten worden voor hun nettobedrag afzonderlijk belast aan 33%, behoudens voordeliger globalisatie.
-
Het nettobedrag wordt bekomen door de aftrek van bewezen kosten (geen forfaitaire kosten).
-
Verliezen zijn overdraagbaar naar de eerstvolgende 5 belastbare tijdperken, met dien verstande dat ze enkel kunnen worden aangezuiverd op de toevallige winsten en baten.
M.VAN WETTERE
55
B. MEERWAARDEN OP GEBOUWEN, BEHOREND TOT PRIVE-VERMOGEN. Toepassingsgebied : Belastbaar aan 16,5%, behoudens voordeliger globalisatie zijn de meerwaarden, verwezenlijkt: -
buiten de uitoefening van een beroepswerkzaamheid ingevolge het normaal beheer van een, gebouwd onroerend goed (afzonderlijke waarde gebouw > 30% van de gezamenlijke waarde van grond en gebouw), binnen de 5 jaar na: * voor bestaande gebouwen: verkrijging onder bezwarende titel door de belastingplichtige of verkrijging onder bezwarende titel door de schenker, EN binnen de 3 jaar na de schenkingsakte. * voor zelf opgetrokken goederen: de eerste ingebruikname of verhuring en waarbij de bouwwerken werden aangevat binnen de 5 jaar na verkrijging onder bezwarende titel van de grond door de belastingplichtige of door de schenker ervan.
Vrijgestelde verrichtingen : - de woning waarvan het KI vrijgesteld is (of dat voor de woningaftrek in aanmerking kan komen) gedurende een ononderbroken periode van minstens 12 maanden die de maand van de vervreemding voorafgaat. Evenwel mag tussen de periode van ten minste 12 maanden en de maand van vervreemding nog een periode van maximaal 6 maanden liggen, gedurende dewelke de woning niet in gebruik mag zijn genomen - overdrachten van woningen toebehorend aan minderjarige kinderen, onbekwaamverklaarden of bepaalde geesteszieken; en dit mits machtigingvan de familieraad of voorlopig bewindvoerder - kosteloos geregistreerde onteigeningen of overdrachten in der minne.
M.VAN WETTERE
56
Berekening meerwaarde : Eerste Term: Prijs van overdracht of hogere heffingsbasis registratierecht of B.T.W. - Bewezen kosten van verkoop Tweede Term: Bestaand gebouw
Zelf opgetrokken gebouw
Hoofdsom: Prijs van verkrijging door Belastingplichtige of schenker
Hoofdsom: Prijs van verkrijging grond door belastingplichtige of schenker, of hogere heffingsbasis Reg. Recht + Prijs van het opgetrokken gebouw dat tot maatstaf van heffing B.T.W. heeft gediend.
hogere heffingsbasis Reg. Recht of B.T.W.
Kosten verkrijging: 25% van de hoofdsom of hogere, bewezen kosten gebouw = Totale aanschaffingswaarde
Kosten verkrijging: 25% van de hoofdsom of hogere bewezen kosten m.b.t. grond en gebouw = Totale investeringswaarde
+ 5% x totale aanschaffingswaarde x aantal volle jaren tussen verkrijging en overdracht onder bezwarende titel
+ 5% x 1,25 x hoofdsom grond x aantal volle jaren tussen verkrijging grond en overdracht onder bezwarende titel van het gebouw. + 5% x 1,25 x hoofdsom gebouw x aantal volle jaren tussen de eerste ingebruikname of verhuring en de verkoop ervan Indien de bewezen kosten werden weerhouden, dienen voor de verhoging met x maal 5%, de hoofdsommen van grond enerzijds, en van gebouw anderzijds te worden verhoogd met de erop betrekking hebbende bewezen kosten
+ kosten van werken gefactureerd door geregistreerde. aannemers in de periode tussen verkrijging en overdracht onder bezwarende titel
+ kosten van dezelfde werken tussen: eerste ingebruikneming of verhuringen overdracht onder bezwarende titel
- vergoedingen verkregen ingevolge schade aan het vervreemde gebouw. = Tweede term
- dezelfde vergoedingen
= Tweede term
Belastbare Meerwaarde = Eerste term - Tweede term. M.VAN WETTERE
57
Verliesrecuperatie : Verliezen geleden ingevolge in beginsel belastbare verrichtingen kunnen enkel worden in mindering gebracht van gelijkaardige verrichtingen die tijdens hetzelfde belastbaar tijdperk een meerwaarde hebben opgeleverd. Bij ontstentenis hiervan kan het verlies naar de volgende 5 belastbare tijdperken worden overgedragen. Voorbeeld : Dhr. NYS koopt op 1.4.2006 een bouwgrond voor € 40.000 excl. € 8.000 kosten. In maart 2007 vangen de bouwwerken van zijn tweede woning aan, waarvoor hij in totaal € 70.000 facturen (excl. € 14.700 BTW) betaalt. De woning wordt op 3.9.2010 door een huurder in gebruik genomen. Dhr. NYS verkoopt deze gebouwde woning voor € 170.000 op 11.3.2013. Hiervoor schakelde hij een immobiliënkantoor in, dat hem € 4.000 (BTW incl.) factureerde. Oplossing: De eventule meerwaarde zal belastbaar zijn, aangezien de woning : -
-
-
geen ononderbroken recht verleende op de vrijstelling/woningaftrek in de periode van 1.3.2012 tot 28.2.2013 EN de bouwwerken zijn aangevangen (maart 2007) binnen de 5 jaar na de verkrijgingsakte van de grond (1.4.2006) EN de verkoop van de woning (11.3.2013) plaatsvond binnen de 5 jaar na de verhuring of ingebruikname (3.9.2010).
Bepaling meerwaarde : Verkoopprijs : - Kosten van vervreemding
170.000,00 - 4.000,00 166.000,00 Aankoopprijs grond (excl. kosten): 40.000,00 facturen aannemers m.b.t. bouwwerken (excl.BTW): 70.000,00 110.000,00 Kosten van verkrijging : - bewezen : 8.000,00 (m.b.t. grond) 14.700,00 (BTW op bouwwerken) 22.700,00 - forfait : 27.500,00 (25% van 110.000,00) + 27.500,00 137.500,00 + forfait van 5 % per vol jaar, verlopen tussen : aankoop grond (1.4.2006) en verkoop woning (11.3.2013) of 6 j. x 5 % : 30 % op 40.000,00 x 1,25 = 50.000,00 of + 15.000,00 verhuring of ingebruikname (3.9.2010) en verkoop woning (11.3.2013), of 2 j. x 5 % = 10 % op 70.000,00 x 1,25 = 87.500,00 of + 8.750,00 -161.250,00 Aan 16,5% belastbare meerwaarde : 4.750,00 M.VAN WETTERE
58
C. MEERWAARDEN OP GRONDEN, BEHOREND TOT PRIVE-VERMOGEN. Toepassingsgebied : Meerwaarden verwezenlijkt: -
buiten de uitoefening van een beroepswerkzaamheid, ingevolge het normaal beheer van een privaat vermogen;
-
bij overdracht onder bezwarende titel van
-
in België gelegen ongebouwde onroerende goederen (inclusief gronden waarop gebouwen zijn opgetrokken waarvan de verkoopwaarde lager is dan 30% pct. van de totale verkoopprijs), ingeval die goederen: -
onder bezwarende titel zijn verkregen en zijn vervreemd binnen acht jaar na de verkrijging;
-
bij schenking onder levenden zijn verkregen en zijn vervreemd binnen drie jaar na de schenking en binnen acht jaar na de verkrijging onder bezwarende titel door de schenker;
Vrijgestelde verrichtingen: Meerwaarden vastgesteld ter gelegenheid van : -
overdrachten van goederen toebehorend aan al dan niet ontvoogde minderjarige kinderen, onbekwaamverklaarden of bepaalde geesteszieken; en dit mits machtiging van de familieraad of voorlopig bewindvoerder.
-
kosteloos geregistreerde onteigeningen of overdrachten in der minne.
Berekening meerwaarde: Gebeurt op dezelfde wijze als voor meerwaarden op gebouwde onroerende goederen. De meerwaarde wordt behoudens voordeliger globalisatie belast aan: -
16,5% bij overdracht buiten de 5 jaar en binnen de 8 jaar, 33% bij overdracht binnen de 5 jaar,
Verliesrecuperatie. Zie mutatis mutandis meerwaarden op gebouwde onroerende goederen.
ONTVANGEN ONDERHOUDSUITKERINGEN. (Vak 6) Volgende onderhoudsuitkeringen (of de rentevervangende kapitalen) zijn gezamenlijk belastbaar ten belope van 80% van het (eventueel in natura) ontvangen bedrag: M.VAN WETTERE
59
-
uitkeringen regelmatig toegekend door personen die geen deel van hetzelfde gezin uitmaken, in uitvoering van een verplichting op grond van het BW en GW of nog op grond van een gelijkaardige wettelijke verplichting in een buitenlandse wetgeving.
-
gelijkaardige uitkeringen ontvangen ingevolge gerechtelijke beslissing waarbij het bedrag ervan met terugwerkende kracht wordt vastgesteld of verhoogd, en dit na het belastbare tijdperk waarop ze betrekking hebben. (achterstallige) Deze zijn evenwel belastbaar aan de gemiddelde aanslagvoet van het jaar zelf, behoudens voordeliger globalisatie.
Regelmatig: -
impliceert een zekere periodiciteit en bedrag (zie evenwel supra). Gekapitaliseerde uitkering: om de progressiviteit van de PB te omzeilen, wordt het kapitaal bij de genieter omgezet in een fictieve jaarrente, variërend tussen 1 en 5%, in functie van de leeftijd van de genieter.
Verplichting BW/GW.: Voor wie? -
-
niet ten aanzien van zijverwanten; niet tussen wettelijk samenwonenden (tenzij notarieel vastgelegde overeenkomst waarbij onderhoudsverplichting ingesteld wordt na eventuele beëindiging van de wettelijke samenwoning); de genieter moet in staat van behoefte zijn;
Uitkeringen aan kinderen: De kosten waarvoor de onderhoudsplicht bestaat werden wettelijk vastgelegd. Het betreft: -
gewone kosten, zijnde de gebruikelijke kosten met betrekking tot het dagelijks onderhoud van het kind; buitengewone kosten, zijnde de uitzonderlijke, noodzakelijke of onvoorzienbare uitgaven die voortvloeien uit toevallige of ongewone gebeurtenissen en die het gebruikelijke budget voor het dagelijks onderhoud overschrijden.
Inmiddels heeft de Administratie laten weten dat deze burgerrechtelijke wijzigingen ook op fiscaal vlak hun uitwerking hebben. Dit betekent dat zowel de gewone als de buitengewone kosten fiscaal in mindering mogen worden gebracht. Het gebruik van een kindrekening doet hieraan geen afbreuk. De onderhoudsplicht is beperkt tot ieders individueel aandeel. (bij 3 vermogende kinderen zijn deze elk voor 1/3 onderhoudsplichtig aan ouders). Onderhoudsgeld bestemd voor kinderen Dit is enkel in hoofde van de kinderen aan te geven. De ouder die het voor hun rekening ontvangt, moet het derhalve niet in zijn/haar persoonlijke aangifte opnemen. M.VAN WETTERE
60
Achterstallige uitkeringen: Enkel de hierboven (2de gedachtestreep) bedoelde achterstallige onderhoudsuitkeringen genieten een uitzonderingsregime. De andere achterstallen: -
betaald in hetzelfde tijdperk dan dat waarop ze betrekking hebben, zijn enkel belastbaar, mits ze slechts kort na de rechterlijke beslissing zijn betaald;
-
die om andere redenen laattijdig zijn betaald, zijn slechts belastbaar mits de betalingsachterstand niet groter is dan 3 maanden te rekenen vanaf de maand waarop ze betrekking hebben.
Jaar van feitelijke scheiding: Onderhoudsgeld tussen echtgenoten: Voorheen waren de onderhoudsuitkeringen die werden uitbetaald in het jaar van feitelijke scheiding, noch aftrekbaar, noch belastbaar. Voor dat jaar moest immers nog een gemeenschappelijke aanslag worden gevestigd en compenseerde de aftrek door de schuldenaar de belastbaarheid bij de genieter. Sinds de invoering van de volledige decumul van de inkomsten en aftrekken van beide echtgenoten is dit standpunt echter niet langer houdbaar. Mede onder invloed van de rechtspraak laat de Administratie dus ook de aftrek toe van onderhoudsgelden die in het jaar van de feitelijke scheiding aan de andere partner worden betaald. (Circ. CiRH.26/592.612 – AOIF 46/2010 dd. 29 juni 2010) Onderhoudsgeld voor de kinderen: De onderhoudsuitkeringen die door één van de echtgenoten betaald zijn aan de kinderen met wie hij/zij tijdens het belastbare tijdperk niet werkelijk samenwoont, zijn van zijn totale netto inkomen aftrekbaar, ondanks de gezamenlijke aanslag van de inkomsten van de echtgenoten. Kosten: Kosten gemaakt voor het verkrijgen of behouden van de uitkeringen zijn niet aftrekbaar.
VORIGE BEROEPSVERLIEZEN Beroepsverliezen: -
kunnen niet ontstaan ingevolge de toepassing van forfaitaire grondslagen van aanslag, zijn onbeperkt overdraagbaar, telkens naar het eerstvolgende belastbaar tijdperk, kunnen aangerekend worden op de beroepsinkomsten van de andere echtgenoot,
M.VAN WETTERE
61
Verliezen feitelijke verenigingen: Dergelijke verliezen kunnen in hoofde van de vennoten of leden, en naar rata van hun aandeel in die verliezen, worden afgetrokken van de winsten of baten die deze vennoten of leden hebben verkregen: -
in een beroepswerkzaamheid die van dezelfde aard is als deze waaruit de aan te rekenen verliezen voortkomen, en in de mate van dit inkomen; of wanneer ze kunnen bewijzen dat de beroepsverliezen voortvloeien uit verrichtingen die beantwoorden aan rechtmatige financiële of economische behoeften.
AFTREKBARE BESTEDINGEN (Vak 8) De meeste aftrekbare bestedingen werden met ingang van het aanslagjaar 2013 omgezet in belastingverminderingen. Enkel de onderhoudsuitkeringen, de aftrek voor enige, eigen woning en de bijkomende interestaftrek bleven behouden als aftrekbare besteding. (W. houdende fiscale en financiële bepalingen van 13 december 2012). De twee laatst vermelde inkomstenaftrekken worden met ingang van het aanslagjaar 2015 evenwel omgezet in een belastingvermindering (Bijz. Financieringswet, 6 januari 2014). A. GEVOLGEN VOLLEDIGE DECUMUL: De voorwaarden en grenzen met betrekking tot de aftrekbare bestedingen worden voor elke echtgenoot afzonderlijk bekeken. Aanrekening in geval van gemeenschappelijke aanslag: Vooreerst wordt bij elke partner de aftrek enige, eigen woning waarop hij recht heeft, aangerekend op zijn/haar netto inkomen, eventueel volgens de door de partners gekozen verdeling. Vervolgens worden de andere uitgaven van het totaal netto inkomen van elk van beide echtgenoten afgetrokken, in verhouding tot ieders netto inkomen (na toepassing van het huwelijksquotiënt en/of meewerkinkomen. Het saldo van de niet bij de ene partner aftrekbare uitgave: -
mag bij de andere partner worden aangerekend, is niet overdraagbaar naar een volgend belastbaar tijdperk.
Wat onderhoudsuitkeringen betreft, gebeurt de aanrekening echter als volgt: -
vooreerst worden de onderhoudsuitkeringen, gezamenlijk verschuldigd door beide echtgenoten, omgedeeld over het totale netto inkomen van beiden; vervolgens worden de persoonlijk verschuldigde onderhoudsuitkeringen aangerekend op het totale netto inkomen van diegene die ze verschuldigd is. het saldo wordt op het inkomen van de andere echtgenoot aangerekend.
M.VAN WETTERE
62
B. BESPREKING DIVERSE BESTEDINGEN 1. Bijkomende interestaftrek. (PM) 2. Betaalde Onderhoudsuitkeringen. Zie Diverse inkomsten
BELASTINGVOORDELEN M.B.T. LEVENSVERZEKERINGEN (Vak 9) A.
LENINGEN
EN
INDIVIDUELE
Leningen vanaf 01.01.2005 (Geen herfinancieringen van voordien gesloten leningen)
De zogenaamde woonbonus werd ingevoerd als vervanging van het voordien bestaande en thans uitdovende stelsel van het bouwsparen. Ingevolge de 6 de staatshervorming worden de Gewesten bevoegd en zal de belastingvermindering voor leningen voor de eigen woning vanaf 2015 grondig worden ingeperkt. De aftrek ziet er uit als volgt. 1. Voorwaarden: -
het moet gaan om een hypothecaire lening (daadwerkelijke inschrijving);
-
bij een instelling gevestigd in de E.E.R.;
-
met een looptijd van minstens 10 jaar;
-
specifiek voor het verwerven of behouden van een in de E.E.R. (vanaf Aj. 2008) gelegen woning die op 31 december van het jaar waarin het leningscontract werd afgesloten: -
de enige woning in volle eigendom is, TENZIJ andere woningen: -
-
werden geërfd in mede-eigendom, naakte eigendom of in vruchtgebruik of op voormelde datum te koop werden aangeboden en op 31.12 van het daarop volgende jaar ook effectief zijn verkocht;
de eigen woning is die de belastingplichtige zelf betrekt, TENZIJ de nietbewoning te wijten is aan beroeps- of sociale redenen, of aan: -
wettelijke of contractuele belemmeringen de stand van de bouwwerkzaamheden,
in welke gevallen de toestand opnieuw zal worden beoordeeld op 31.12 van het tweede jaar dat volgt op dat waarin het leningscontract werd gesloten. Indien blijkt dat op die datum de belastingplichtige deze woning nog steeds niet betrekt, wordt de aftrek enige, eigen woning vanaf dat jaar niet langer toegestaan. De aftrek enige, eigen woning kan echter wel opnieuw worden genoten wanneer op 31 december van een later jaar de belastingplichtige wel zijn intrek heeft genomen in voormelde woning. M.VAN WETTERE
63
Hieraan wordt wel de voorwaarde gekoppeld dat de belastingplichtige de woning betrekt van zodra de belemmeringen zijn weggenomen of de stand van de bouwwerkzaamheden het nu wel toelaten de woning te betrekken. 2. Aftrekbare bedragen: -
Kapitaalaflossingen en privé-interesten
-
Premies van de ermee verband houdende levensverzekering(en) die, naast het vervullen van de gewone aftrekvoorwaarden (zie A.1.): - UITSLUITEND dient voor het waarborgen of wedersamenstellen van de hypothecaire lening, en -
waarvan de voordelen bij overlijden bedongen zijn in het voordeel van de personen die ingevolge het overlijden van de verzekerde de volle eigendom of het vruchtgebruik van de woning verwerven ;
met een max./jaar en per belastingplichtige van 2.260,00 EUR (Aj. 2015: 2.280,00) Dit bedrag wordt nog verhoogd met : - 750,00 EUR (Aj. 2015: 760,00) gedurende de eerste 10 leningsjaren; - 80,00 EUR (Aj. 2015: idem), indien minstens 3 kinderen ten laste zijn op 1.1. van het jaar na het leningscontract. (gehandicapte kinderen tellen dubbel) Deze verhogingen gaan definitief verloren vanaf het belastbaar tijdperk waarin op 31.12 van enig later jaar de woning in kwestie niet langer de enige woning van de belastingplichtige is. De naakte eigendom van een tweede woning wordt evenwel niet in aanmerking genomen. 3. Opmerkingen. -
Wanneer de schuld door meerdere belastingplichtigen werd aangegaan, kunnen de ermee verband houdende bestedingen slechts afgetrokken worden bij elke kredietnemer, in verhouding tot diens eigendomsaandeel. De administratie zal geen verder bewijs vragen naar de effectieve betaling door elke belastngplichtige afzonderlijk.
-
Partners ten aanzien van wie een gemeenschappelijke aanslag wordt gevestigd, mogen de gedane bestedingen vrij onder elkaar verdelen. In dit geval zal de eigendom niet als criterium gelden, doch wel het verkrijgen van een onroerend inkomen uit de desbetreffende woning. Dit impliceert dat de echtgenoot die geen eigenaar is van de woning, maar op grond van het huwelijksvermogensrecht (bijv. wettelijk stelsel) in beginsel de helft van het onroerend inkomen aangeeft, toch de aftrek enige, eigen woning kan genieten.
-
De belastingplichtige moet deze optimalisatie zelf doen in zijn persoonlijke aangifte.
M.VAN WETTERE
64
-
Voor de interesten, kapitaalaflossingen en verzekeringspremies die niet aan de voorwaarden voor de aftrek enige, eigen woning voldoen, rest enkel de gewone interestaftrek, resp. het stelsel van het langetermijnsparen.
4. Keuze aftrek enige, eigen woning en oude regeling. Indien een lening die in aanmerking komt voor het bouwsparen en voor de interestaftrek nog loopt op het ogenblik dat hij vanaf 1.1.2005 voor dezelfde woning een nieuwe lening afsluit, moet de belastingplichtige een keuze maken. Hij kan: -
de bestedingen met betrekking tot beide leningen de oude regeling laten ondergaan. Hij verzaakt op dat ogenblik aan de aftrek, enige, eigen woning ; de bestedingen met betrekking tot de vanaf 1.1.2005 gesloten lening aanwenden in de aftrek enige, eigen woning. Hij verzaakt in dat geval aan elk belastingvoordeel met betrekking tot de oude lening.
Deze keuze moet worden gedaan ter gelegenheid van de eerste aangifte m.b.t. het belastbaar tijdperk waarin de nieuwe lening werd gesloten, en is definitief, onherroepelijk en bindend. (P;V. C. FONCK, Kamer 17.02.2011, V & A 53/023) Beide echtgenoten moeten overigens dezelfde keuze maken. 5. Vervroegde terugbetaling. De initiële looptijd van de lening moet minstens 10 jaar bedragen, gerekend vanaf het afsluiten ervan (niet noodzakelijk de inwerkingtreding). Wanneer het afsluiten van de lening en de eraan voorafgaande inwerkingtreding evenwel in dezelfde maand vallen, mag gerekend worden vanaf de contractueel bepaalde aanvangsdatum. (Circ. Ci.RH.331/605.721 dd. 30 september 2010)
Wanneer de belastingplichtige vóór het verstrijken van het 10 de jaar de lening integraal vervroegd afkoopt, zal hij niet kunnen genieten van de aftrek enige woning m.b.t.: -
het eenmalig afgeloste saldo van de lening de levensverzekeringspremies die niet langer uitsluitend dienen tot waarborg of wedersamenstelling van een lening.
Blijven echter wel aftrekbaar: -
de periodieke aflossingen voorafgaand aan de integrale aflossing van de lening; de levensverzekeringspremies in het langetermijnsparen, voor zover tegen 31.12 van datzelfde jaar de begunstigingsclausule is aangepast voor wat betreft de voordelen bij overlijden (verplichtend de echtgenoot of een bloedverwant tot de tweede graad).
Uittreden uit onverdeeldheid. De belastingplichtige die een lening aangaat voor de uitkoop uit een onverdeeldheid van de mede-eigenaars in onverdeeldheid, komt eveneens in aanmerking voor de aftrek enige, eigen woning, tenminste wanneer aan alle terzake gestelde voorwaarden is voldaan. (P.V. DE CLERCQ, Kamer13 mei 2008) M.VAN WETTERE
65
B.
Leningen vóór 01.01.2005
1. Bouwsparen De verhoogde vermindering wegens bouwsparen wordt berekend aan het hoogste belastingtarief dat op de belastingplichtige van toepassing is. KAPITAALAFLOSSINGEN. Komen in aanmerking voor de verhoogde vermindering in het bouwsparen, de kapitaalaflossingen van hypothecaire leningen aangegaan: -
-
bij een instelling die haar zetel heeft in de E.E.R ; met een looptijd van minstens 10 jaar; met het oog op het verwerven, het bouwen of het verbouwen van een in de E.E.R. gelegen woning; die bij het sluiten van het leningscontract de enige woning is van de belastingplichtige; (voor contracten vanaf 1993; voordien gold de notie “eigen” woning als criterium)
Enige woning in eigendom. Ingevolge de volledige inkomstendecumul, moet de notie enige woning per echtgenoot worden beoordeeld. Begrenzing van de voor de verhoogde vermindering in het bouwsparen in aanmerking komende kapitaalaflossingen. Bedoelde kapitaalaflossingen komen slechts in aanmerking voor het bouwsparen in de mate dat zij betrekking hebben op de in de hiernavolgende tabel vermelde eerste schijf van het leningsbedrag: Jaar van afsluiting van de lening 1989 1990 1991 1992 à 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004
In aanmerking te nemen aanvangsbedrag (in EUR) van het bedrag van de lening naargelang het aantal kinderen ten laste op 1 januari van het jaar na het jaar van de afsluiting van de lening 0 1 2 3 Meer dan 3 49.578,70 52.057,64 54.536,58 59.494,45 64.452,32 51.115,64 53.668,95 56.222,25 61.353,65 66.460,25 52.875,69 55.258,15 58.180,61 63.460,74 68.740,87 54.536,58 57.263,40 59.990,23 65.443,89 70.872,76 55.057,15 57.808,77 60.560,39 66.063,62 71.566,86 55.652,10 58.453,29 61.229,70 66.782,52 72.360,12 57.570,00 60.440,00 63.320,00 69.080,00 74.830,00 58.990,00 61.930,00 64.880,00 70.780,00 76.680,00 59.960,00 62.950,00 65.950,00 71.950,00 77.940,00 60.910,00 63.960,00 67.000,00 73.090,00 79.180,00
Aantal kinderen ten laste op 1 januari van het jaar dat volgt op datgene waarin het leningscontract werd gesloten. Enkel de kinderen die op 1 januari van het jaar dat volgt op datgene waarin het leningscontract werd gesloten ten laste van de belastingplichtige waren, mogen in aanmerking worden genomen. (“gehandicapte” kinderen dubbel geteld)
M.VAN WETTERE
66
Grensbedrag per woning beoordeeld. De beperking dient per woning te worden toegepast, wat betekent dat indien twee feitelijk samenwonende partners die elk voor de helft een onroerend goed aankopen, deze slechts op de helft van het grensbedrag recht hebben. Beroepsgebruik. Het feit dat de woning deels voor beroepsdoeleinden wordt gebruikt doet geen afbreuk aan het doel van de lening (het bouwen of verwerven van een woning). De kapitaalaflossingen komen dan ook voor de totaliteit in aanmerking voor de belastingvermindering. Hoofdelijke en onverdeelde lening. De regel volgens dewelke echtgenoten die beide eigenaar moeten zijn, de kapitaalaflossingen van een hoofdelijke en onverdeelde lening mogen omdelen, mag slechts worden toegepast in de gevallen waarin de echtgenoten ofwel allebei recht hebben op de vermindering voor het bouwsparen ofwel allebei recht hebben op de vermindering in het langetermijnsparen. De vrije omdeling van het kapitaal in uitvoering van het arrest ORBAN geldt niet voor ongehuwden. Ongehuwde partners kunnen de gedane kapitaalaflossing slechts in mindering brengen voor zover ze door hem/haar persoonlijk zijn verricht, dat (bovendien zijn/haar deel van de lening gewaarborgd is door een schuldsaldoverzekering), en voor zover het niet meer bedraagt dan zijn/haar aandeel in de eigendom. Indien de partners achteraf huwen geldt het arrest ORBAN voor de sinds het huwelijk verrichte kapitaalaflossingen. De vrije omdeling geldt voor echtgenoten, zelfs al moeten ze als "alleenstaanden" worden beschouwd, bv. omdat een van beiden internationaal ambtenaar is. De echtgenoot van een belastingplichtige die vóór het huwelijk persoonlijk een hypotheeklening aanging kan geen aanspraak maken op belastingvermindering, zelfs niet wanneer zowel de lening als de woning in de huwelijksgemeenschap zijn ingebracht. De echtgenoot zal de lening slechts kunnen vrijstellen indien en van zodra de lening wordt omgezet in een lening waarvoor beide echtgenoten hoofdelijk en onverdeeld aansprakelijk zijn. Lening grond én gebouw. In beginsel is enkel de lening voor het bouwen van de woning aftrekbaar, niet die voor de aankoop van de grond. De administratie laat evenwel toe dat het geheel van de aflossing in aanmerking wordt genomen, mits eenzelfde lening zowel de aankoop van de grond als het bouwen van de woning beoogt.
M.VAN WETTERE
67
PREMIES INDIVIDUELE LEVENSVERZEKERING Opdat de premies van een levensverzekering tot belastingvoordelen aanleiding zouden geven, dienen een reeks algemene voorwaarden te worden vervuld: Opdat de premies van een levensverzekering tot belastingvoordelen aanleiding zouden geven, dienen een reeks algemene voorwaarden te worden vervuld: -
-
-
het contract moet in de E.E.R. door de belastingplichtige zelf zijn aangegaan, door de belastingplichtige die daarbij alleen zichzelf heeft verzekerd; het contract moet vóór de leeftijd van 65 jaar worden gesloten; het contract moet een minimumlooptijd van 10 jaar hebben; de voordelen van het contract moeten bedongen zijn: bij leven: ten gunste van de belastingplichtige zelf bij overlijden: wanneer het contract een lening waarborgt of wedersamenstelt: ten gunste van de persoon die ingevolge het overlijden de volle eigendom of het vruchtgebruik van de woning verwerft; in de andere gevallen: de echtgenoot of de bloedverwanten tot de tweede graad. het contract moet gestaafd worden door een eenmalig basisattest en jaarlijks door de betalingsbewijzen van de premies.
De premies geven recht op de verhoogde belastingvermindering in het bouwsparen, mits bovendien: -
-
de levensverzekering uitsluitend dient tot het wedersamenstellen of het waarborgen van een hypothecaire lening; de lening werd aangegaan voor het verwerven, bouwen of verbouwen van een in een de E.E.R gelegen woning; deze woning was de enige woning in eigendom van de belastingplichtige op het ogenblik van afsluiting van de lening (geldt voor contracten vanaf 1993. Voordien gold de notie “eigen” woning als criterium).
Begrenzing van de voor de verhoogde vermindering in het bouwsparen in aanmerking komende premies. De betaalde premies komen slechts in aanmerking voor de vermindering in het bouwsparen in de mate dat zij betrekking hebben op een overeenkomstig het jaar van lening bepaald aanvangsbedrag van de lening. Deze beperking dient eveneens per woning te worden toegepast. Indien het verzekerd bedrag van de lening het in de tabel opgenomen overeenstemmend bedrag overtreft, komt enkel het gedeelte van de premies dat overeenstemt met het resultaat bekomen door de in 2013 betaalde premies te vermenigvuldigen met de verhouding tussen het in de tabel overeenstemmend bedrag en het verzekerde leningsbedrag, in aanmerking voor de verhoogde vermindering in het bouwsparen. Het eventuele saldo, na toepassing van de bovenvermelde formule, komt in aanmerking voor de vermindering van het lange termijnsparen.
M.VAN WETTERE
68
2. Langetermijnsparen. Kapitaalaflossingen van hypothecaire leningen en levensverzekeringspremies tot waarborg of wedersamenstelling ervan, die aan alle voorwaarden voldoen, behoudens die met betrekking tot de enige (“eigen” vóór 1993) woning komen in aanmerking voor de belastingvermindering in het langetermijnsparen. Het in aanmerking komend aanvangsbedrag (in functie van het jaar van de lening) wordt in casu evenwel vastgesteld zonder enige verhoging wegens kinderen ten laste. De belastingvermindering in het langetermijnsparen wordt sedert het aanslagjaar 2013 berekend tegen de uniforme aanslagvoet van 30%.
3. Maximale vrijstelling levensverzekeringspremies en kapitaalaflossingen. Het totaal van de maximaal vrijstelbare premies en aflossingen SAMEN bedraagt (per echtgenoot): 15% van de eerste 1.880 EUR (Aj. 2015: 1.900) van het beroepsinkomen; 6 % van het saldo; met een absoluut maximum van 2.260 EUR (Aj. 2015: 2.280) Hiervan moet in voorkomend geval nog het basisbedrag (niet de verhogingen) van de genoten aftrek enige, eigen woning worden afgetrokken. Voorbeeld: Een alleenstaande belastingplichtige die in 2013 een netto beroepsinkomen van 50.000 EUR behaalde deed in datzelfde jaar de volgende bestedingen: 2.150,00 EUR m.b.t. de enige, eigen woning 1.500,00 EUR premies van een levensverzekering die niet tot waarborg van een hypotheeklening dient. Op basis van dit beroepsinkomen heeft hij recht op: 1.880,00 x 15% = 282,00 + (50.000,00 – 1.880,00)x 6% = 3.169,20, dit alles beperkt tot het maximum van 2.260,00. Aftrekbaar: -
Woonbonus: 2.150,00 Vermindering lange termijnsparen: 2.260,00 – (2.150,00 – 750,00) = 860,00
4. Interesten van leningen. GEWONE INTERESTAFTREK Zie Hoofdstuk onroerende inkomsten
M.VAN WETTERE
69
BIJKOMENDE INTERESTAFTREK: (wordt vanaf het Aanslagjaar 2015 omgezet in een federale of gewestelijke belastingvermindering) a. Nieuwbouw Voorwaarden voorwaarden i.v.m. de lening - hypothecaire lening. Enkel voor leningen waarvoor een werkelijke hypothecaire inschrijving werd genomen als waarborg voor de lening. Een lening gewaarborgd door een hypotheekbelofte of een hypothecair mandaat voldoet niet. - afgesloten vanaf 01/05/1986. met een minimumlooptijd van 10 jaar. De lening moet vanaf 1 mei 1986 zijn afgesloten met een looptijd van MINSTENS 10 jaar. De datum van de authentieke akte is bepalend. voorwaarden i.v.m. het doel van de lening - verwerven van een nieuwe woning. De lening moet dienen om een in de E.E.R. gelegen nieuwe woning te verwerven. Om als nieuw te worden beschouwd, moet een woning: - ofwel nieuw zijn gebouwd; - ofwel in nieuwe staat zijn aangekocht (met toepassing van BTW). - enige woning in eigendom. Om recht te hebben op de bijkomende intrestaftrek moet de belastingplichtige eigenaar zijn van de woning. De echtgenoot die gehuwd is onder het wettelijk stelsel en onroerende inkomsten van een woning moet aangeven waarvan hij geen eigenaar is, komt dus niet in aanmerking voor bijkomende intrestaftrek. De woning waarvoor de lening werd aangegaan moet bovendien de enige woning van de belastingplichtige zijn, d.w.z. dat hij geen eigenaar is van andere woningen, in België of in het buitenland. De bijkomende intrestaftrek wordt wel toegestaan als de belastingplichtige door erfenis of schenking in onverdeeldheid eigenaar of vruchtgebruiker is van één of meer woningen (ComIB 104/224). De toestand moet beoordeeld worden op 31 december van elk inkomstenjaar en bij elke echtgenoot afzonderlijk.
M.VAN WETTERE
70
b. Vernieuwbouw. Bijkomende voorwaarde: De lening moet dienen om een in de E.E.R. gelegen woning te vernieuwen. Het moet gaan om vernieuwingswerken door een (geregistreerde) aannemer aan een woning die bij het sluiten van het leningscontract sedert minstens 15 jaar in gebruik is genomen. Met vernieuwingswerken worden bedoeld de omvorming, de renovatie, de rehabilitatie, de verbetering, de herstelling of het onderhoud van een woning. De werken moeten worden uitgevoerd door een aannemer, die op het ogenblik van het afsluiten van het aannemingscontract geregistreerd is. De registratieverplichting werd inmiddels geschrapt, zodat deze voorwaarde zonder voorwerp geworden is. De kostprijs van de werken (incl. BTW) moet tenminste 29.810,00 EUR (jaar 2014: 30.140,00) bedragen. De beoordeling van het minimumbedrag van de facturen van (geregistreerde) aannemers gebeurt per woning (en niet per belastingplichtige). Het in aanmerking komend grensbedrag varieert eveneens in functie van het jaar waarin de lening werd gesloten en van het aantal kinderen ten laste op 1 januari van het daarop volgende jaar.
De bijkomende interestaftrek wordt verleend voor 12 opeenvolgende belastbare tijdperken, vanaf datgene waarin het nieuwe/vernieuwde KI voor het eerst in de belastbare basis is begrepen. De eerste 5 jaar bedraagt de aftrek 80% van de in aanmerking komende interest. De volgende 7 jaar wordt de aftrek telkens met 10% verlaagd.
C.
Aanslagjaar 2015 en volgende.
Leningen gesloten vóór 1.1.2015 De fiscale voordelen verbonden aan het verwerven of behouden van de “eigen woning” worden gewestelijk. Dit betekent dat een gewestelijke belastingvermindering wordt verleend door het gewest waar op 1.1.2015 de belastingwoonplaats gevestigd is. In afwachting van eigen regels zullen de Gewesten voorlopig nog de verminderingen verlenen zoals deze voorheen federaal waren vastgelegd (grensbedragen en vermindering aan marginaal tarief). Leningen gesloten vanaf 1.1.2015. De hypothecaire leningen aangegaan vanaf 1.1.2015 voor het verwerven of het behouden van de “eigen woning” zullen blijkens het Vlaams regeerakkoord volgende regeling ondergaan: M.VAN WETTERE
71
-
-
het voor gewestelijke belastingvermindering in aanmerking komend bedrag wordt gedurende de eerste 10 jaar beperkt tot 2.280,00 EUR (m.a.w. de verhoging van 760,00 EUR valt weg); na 10 jaar wordt voormeld bedrag verminderd met 760,00 EUR; de belastingvermindering zal uniform 40% bedragen. voor eenzelfde onroerend goed wordt de woonbonus hoogstens 2 keer toegestaan.
Definitie eigen woning Onder “eigen woning” dient te worden verstaan de woning die: - de belastingplichtige zelf betrekt; - de belastingplichtige niet zelf betrekt omwille van - beroeps- of sociale redenen; - wettelijke of contractuele belemmeringen; - de stand van de bouwwerkzaamheden. Indien de belastingplichtige eigenaar is van meerdere woningen en hij: -
een ervan betrekt: de betrokken woning wordt steeds als eigen woning aangemerkt; geen ervan betrekt om wettelijke redenen: belastingplichtige mag één van deze woningen aanduiden als eigen woning - keuze is onherroepelijk - tot zolang deze in bezit is of een andere woning wordt betrokken.
Uitgesloten gedeelten: -
gedeelte dat de belastingplichtige of een van zijn gezinsleden beroepsmatig aanwendt; gedeelten die worden betrokken door personen die geen deel uitmaken van het gezin van de belastingplichtige.
OVERIGE BELASTINGVERMINDERINGEN. A. GIFTEN. Voorwaarden voor aftrek: -
-
gedaan aan erkende socio-culturele instellingen die ofwel in België zijn gevestigd en waarvan het invloedsgebied één van de gemeenschappen of het gehele land bestrijkt, ofwel in een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte gevestigd zijn en waarvan het invloedsgebied een deelstaat of een gewest van de betrokken Staat of het gehele land bestrijkt de giften moeten ten minste 40 EUR (Aj. 2014/15) bedragen. Voor het bepalen van deze minimumgrens wordt per instelling rekening gehouden met het totale bedrag van de door de echtgenoten (persoonlijk of gezamenlijk) gestorte giften;
M.VAN WETTERE
72
-
-
de storting moet blijken uit een kwijtschrift van de begiftigde. Het is ter zake van geen belang op naam van welke echtgenoot de uitgereikte attesten zijn opgemaakt. Zowel attesten op naam van één van beide echtgenoten als op naam van beiden samen komen dus in aanmerking; het totaal aftrekbaar bedrag mag niet hoger zijn dan 10 % van het totale netto inkomen (van elke belastingplichtige), noch 376.350 EUR (Aj.2015: 380.550) overtreffen;
De giften, die meestal in geld worden gedaan, kunnen ook in de vorm van kunstwerken worden gedaan aan de binnenlandse musea, voor zover deze kunstwerken behoren tot het cultureel erfgoed of internationale faam genieten. Belastingvermindering. Deze gebeurt vanaf het aanslagjaar 2013 tegen het uniform tarief van 45%. De belastingvermindering wordt omgedeeld in evenredigheid tot het belastbaar inkomen van elk van beide echtgenoten. B. KINDEROPVANG Voorwaarden voor aftrek. -
de uitgaven zijn gedaan voor kinderen onder de 12 jaar. Deze leeftijdsgrens werd sedert het Aj. 2011 opgetrokken naar 18 jaar, voor zover het kinderen betreft met een “zware handicap”. Hiertoe is vereist dat het kind recht heeft op verhoogde kinderbijslag;
-
met het oog op kinderoppas buiten de normale lesuren van de kinderen;
-
de kinderen moeten ten laste zijn. De ouder die het kind niet ten laste heeft, maar aan wie het belastingvoordeel in het kader van een coouderschapsregeling voor de helft wordt toegekend, komt echter ook in aanmerking;
-
de belastingplichtige en/of zijn samen belaste echtgenoot verkrijgen beroepsinkomsten (bezoldigingen, winsten, werkloosheidsuitkeringen,…);
-
de uitgaven zijn betaald aan instellingen erkend, gesubsidieerd of gecontroleerd door Kind en Gezin of zijn equivalent voor de andere regio’s, door lokale openbare besturen, door openbare, in een andere lidstaat van de E.E.R. gevestigde instellingen, of nog aan in de E.E.R. gevestigde scholen of eraan verbonden opvangvoorzieningen;
-
de echtheid en het bedrag van de uitgaven worden verantwoord door bewijsstukken die ter beschikking van de administratie worden gehouden.
De aftrek voor kinderoppas is evenwel onverenigbaar met de toeslag op de belastingvrije som (550,00 EUR) voor kinderen jonger dan 3 jaar. Het maximumbedrag van de uitgaven bedraagt per oppasdag en per kind: 11,20 EUR. (ongeacht de duur ervan) M.VAN WETTERE
73
Belastingvermindering. Deze gebeurt vanaf het aanslagjaar 2013 tegen het uniform tarief van 45%. Wanneer een gemeenschappelijke aanslag wordt gevestigd, is het van geen belang op naam van welke echtgenoot het attest is opgemaakt. De belastingvermindering wordt omgedeeld in evenredigheid tot het belastbaar inkomen van elk van beide echtgenoten.
C. PENSIOENSPAREN. 1. Toepassingsgebied. -
alle personen gevestigd in de E.E.R. die minstens 18 jaar zijn en max. 64 jaar. Het jaar waarin men 65 jaar wordt kan men niet meer storten. De storting kan op 3 verschillende manieren: via een collectieve spaarrekening (beleggingsfondsen) via een individuele spaarrekening bij een bank, financiële instelling, beursvennootschap,… via een spaarverzekering aangegaan bij een verzekeringsonderneming.
2. Voorwaarden: -
-
de spaarrekening of -verzekering moet voor minstens 10 jaar worden aangegaan; er moeten minstens gedurende 5 verschillende jaren stortingen worden gedaan of premies worden betaald (niet in geval van uitkering bij overlijden); elke storting moet minstens 5 jaar belegd zijn gebleven (niet in geval van uitkering bij overlijden of bij heffing taks lange termijnsparen op 60 jaar). Wanneer zulks niet het geval is, worden de uitgekeerde kapitalen of gedeelten ervan die proportioneel overeenstemmen met die stortingen, belast tegen het progressief tarief; de uit de spaarrekening of -verzekering voortvloeiende voordelen moeten, in geval van leven, bedongen zijn ten bate van de spaarder zelf of in geval van overlijden ten bate van zijn echtgenoot/wettelijk samenwonende partner of zijn bloedverwanten tot en met de 2de graad. Wanneer een spaarverzekering als waarborg of tot wedersamenstelling van een hypotheeklening dient moeten de voordelen bij overlijden van de verzekerde bedongen zijn ten gunste van de persoon die ingevolge dat overlijden de volle eigendom of het vruchtgebruik verwerft van de woning waaraan de lening is verbonden.
3. In aanmerking komend bedrag: Maximaal 940,00 EUR (Aj. 2014) en 950,00 EUR (Aj. 2015) per echtgenoot.
M.VAN WETTERE
74
4. Beperkingen: -
Tijdens een zelfde belastbaar tijdperk mogen de aftrekbare stortingen slechts worden verricht voor één enkele spaarrekening, één enkele individuele spaarrekening of één enkele spaarverzekering.
-
De vermindering kan niet worden samengevoegd met de vermindering voor de sommen besteed aan de aankoop van aandelen van de vennootschap waarin de belastingplichtige werknemer is (te beoordelen per echtgenoot).
-
De overdracht van het bijeengespaard kapitaal mag enkel van belasting worden vrijgesteld, mits: overdracht van de totaliteit van het bijeen gespaarde kapitaal, EN binnen dezelfde sector (spaarrekening naar spaarrekening, spaarverzekering naar spaarverzekering).
5. Belastingvermindering: Deze gebeurt vanaf het aanslagjaar 2013 tegen het uniform tarief van 30%.
D. BETALINGEN MET DIENSTENCHEQUES. 1. Activiteiten: De dienstencheque dient als vergoeding voor de uitvoering van zogenaamde buurtwerken of buurtdiensten. Deze diensten zijn beperkt tot thuishulp van huishoudelijke aard: in of aan het huis van een particulier. (opruiming, ruiten wassen, schoonmaken, strijken, boodschappen, bereiden van maaltijden,…) 2. Belastingstelsel. -
De cheques zijn aftrekbaar in het belastbaar tijdperk van aankoop, in de mate dat ze in dat tijdperk niet zijn terugbetaald door de uitgever.
-
De belastingvermindering is eenvormig vastgesteld op 30% ;
-
Het maximaal aftrekbare bedrag is, per echtgenoot, samen met de aangekochte PWA-cheques beperkt tot 2.720,00 EUR (Aj. 2015: 1.400,00). Vanaf 1 juli 2013 is het maximale bedrag dat fiscaal aftrekbaar is voor dienstencheques beperkt tot 1.380 EUR per persoon en per jaar. Voor uitgaven gedaan vóór 1 juli 2013 geldt evenwel nog het oude grensbedrag van 2.720,00 EUR.
-
In het geval dat een gemeenschappelijke aanslag wordt gevestigd, worden de aldus begrensde bedragen evenredig omgedeeld tussen de echtgenoten in functie van het gezamenlijk belastbaar inkomen van elk van hen. Wie van hen de betaling heeft gedaan, is van geen belang.
M.VAN WETTERE
75
3. Belastingkrediet. De niet-verleende belastingvermindering belastingkrediet omgezet mits -
-
wordt
in
een
terugbetaalbaar
het belastbaar inkomen (incl. buitenlandse met progressievoorbehoud) niet hoger is dan 25.990,00 EUR (Aj. 2015: 26.280,00); de betrokken belastingplichtige geen vrijgestelde buitenlandse inkomsten (zonder progressievoorbehoud) heeft genoten (bijv. EU-ambtenaren).
E. PWA-cheques. (PM) F. ENERGIEBESPARENDE UITGAVEN IN WONINGEN 1. Inleiding Met ingang van het aanslagjaar 2013 worden alle voorheen voor belastingvermindering in aanmerking komende uitgaven geschrapt, doch met uitzondering van deze voor dakisolatie. Bovendien komen deze laatste uitgaven slechts voor belastingvermindering in aanmerking op voorwaarde dat de uitgaven betrekking hebben op een woning die bij het begin van de werken ten minste 5 jaar eerder in gebruik is genomen als woning. Vanaf het aanslagjaar 2013 bedraagt de belastingvermindering nog slechts 30% van de werkelijk gedane uitgaven met een maximum van 3.010,00 EUR (Aj. 2015: 3.040,00) per woning. Voor groene leningen bedraagt het percentage van de belastingvermindering voor de interesten (code 1143-21) die vanaf het jaar 2012 betaald worden eveneens nog slechts 30%. Ook de overdracht van de belastingvermindering wordt geschrapt voor alle uitgaven, behoudens voor deze die voorheen voor een overdracht in aanmerking kwamen én voor zover ze voortvloeien uit overeenkomsten gesloten vóór 28 november 2011. 2. Bespreking. Een belastingvermindering voor energiebesparende uitgaven wordt verleend aan de belastingplichtige die: -
in de loop van het belastbaar tijdperk welbepaalde uitgaven werkelijk heeft betaald, uitgevoerd door een (buitenlandse) aannemer; met het oog op een rationeler energieverbruik, in een woning waarvan hij eigenaar, bezitter, erfpachter, opstalhouder of vruchtgebruiker is, Ook huurders kunnen van de maatregel genieten. en die niet als werkelijke beroepskost zijn afgetrokken of aanleiding geven tot de investeringsaftrek.
M.VAN WETTERE
76
Woning. Het moet gaan om een "woning", waaronder moet verstaan worden “ gebouw (of deel van een gebouw), dat wegens zijn aard normaliter voor bewoning bestemd is of wordt gebruikt door een of meerdere personen”. Het deel van de woning dat door de eigenaar wordt gebruikt voor zijn beroepsactiviteit komt echter niet in aanmerking, tenzij de ermee verband houdende uitgaven niet als beroepskost zijn afgetrokken noch recht geven op de investeringsaftrek. Het is van geen belang of de woning: -
het tweede verblijf van de belastingplichtige is, door de belastingplichtige zelf betrokken wordt. De woning mag worden verhuurd, zelfs indien de huurder ze beroepsmatig aanwendt, voor zover het onroerend goed (of een deel ervan) de aard van woning blijft behouden (b.v. woning ter beschikking gesteld van bedrijfsleider; of woning die, zonder omvorming, door de huurder wordt gebruikt voor beroepsdoeleinden, enz.).
Uitgaven. De belastingvermindering wordt verleend voor de uitgaven (BTW incl.): -
die effectief door de belastingplichtige zijn betaald tijdens het belastbaar tijdperk, ongeacht het tijdstip van uitvoering van werken of de facturatie ervan. Ook betaalde voorschotten komen in aanmerking, voor zover ze: door de aannemer definitief zijn verworven en; de werken uitgevoerd zijn op het ogenblik van het indienen van de aangifte in de PB.
-
zonder rekening te houden met financiële tussenkomsten van de overheid (premies, subsidies...),
-
m.b.t. een appartementsgebouw, en waarbij de beheerder of syndicus van het gebouw de betaling deed, voor rekening van de eigenaars.
Aard van de werken. De volgende werken komen voor de belastingvermindering in aanmerking : dakisolatie, mits de woning op 31 december van het jaar van de aanvang van de werken reeds minstens 5 jaar eerder in gebruik werd genomen, dakisolatie: Alle kosten die hiervoor noodzakelijk zijn, met uitzondering van de materialen die wezenlijk deel uitmaken van het dak zelf. Ook bijkomende isolatiewerken aan een reeds geïsoleerd dak komen in aanmerking.
M.VAN WETTERE
77
5 jaar eerder in gebruik genomen woning. Het tijdstip van ingebruikname betreft een feitenkwestie en kan met alle bewijsmiddelen, uitgezonderd de eed, worden aangetoond. Aannemer. De werken mogen door om het even welke “aannemer” worden uitgevoerd, vermits de registratieverplichting geschrapt werd voor werken die vanaf 1.1.2011 worden uitgevoerd. De administratie gaat ervan uit dat én levering én plaatsing door een aannemer moeten gebeuren om al de uitgaven van de belastingvermindering te laten genieten. De belastingplichtige die zelf zijn materialen koopt, kan dan enkel van de vermindering genieten voor wat betreft de plaatsingswerken: werkuren en BTW). De rechtbanken zijn evenwel van oordeel dat hiermee een voorwaarde aan de wet wordt toegevoegd. (Rb. Leuven, 7 februari 2014, Rb. Hasselt, 26 september 2012, Bergen, 20 april 2009)
Blote eigenaar. Onder “eigenaar” wordt ook verstaan de blote eigenaar. In het geval waarin verschillende belastingplichtigen volle eigenaar, blote eigenaar of vruchtgebruiker zijn van dezelfde woning zal het grensbedrag proportioneel moeten worden verminderd naar het aandeel gehouden in, naargelang het geval, de volle eigendom, de blote eigendom of het vruchtgebruik van de woning. M.a.w. bij elke belastingplichtige wordt de belastingvermindering beperkt tot: het grensbedrag x (aandeel in: volle eigendom + blote eigendom + vruchtgebruik) Interesten van “groene” leningen. De met ingang van 1.1.2009 betaalde interesten van leningen die zijn aangegaan tussen 2009 en 2011, met het oog op de financiering van uitgaven die voor de belastingvermindering in aanmerking komen, kunnen binnen bepaalde grenzen genieten van een interestbonificatie van 1,5%. Het overblijvende interestbedrag komt eveneens in aanmerking voor de belastingvermindering die vanaf het Aj. 2013 eenvormig 30% bedraagt. (Vak IX – Code 1143-21), tenzij deze als beroepskosten of in het kader van de gewone interestaftrek of de aftrek enige, eigen woning in aanmerking werden genomen. Bij belastingplichtigen die gezamenlijk worden belast, wordt de vermindering evenredig omgedeeld, in verhouding tot het belastbaar inkomen van elk van beiden. Formaliteiten. Ter beschikking van de administratie te houden: -
origineel of voor eensluidend verklaarde fotokopie van de desbetreffende facturen betalingsbewijzen van bedragen op facturen of ereloonnota's.
M.VAN WETTERE
78
Bedrag en aanrekening belastingvermindering. De belastingvermindering bedraagt 30% van de gedane uitgaven, met een maximum van 3.010,00 EUR (Aj. 2015: 3.040,00) per woning. De belastingplichtige kan dus even zoveel aftrekken doen als hij woningen bezit waarvoor dergelijke uitgaven zijn betaald. Er mag evenwel geen compensatie worden gedaan bij overschrijding van het plafond bij één of meer woningen. Bij gehuwden (gezamenlijk belast) wordt de belastingvermindering evenredig omgedeeld in functie van ieders belastbaar inkomen, zelfs wanneer slechts één van de echtgenoten eigenaar is van de woning. Bij fiscaal alleenstaanden: -
voor eigenaars: evenredig omgedeeld in functie van ieders aandeel in het KI van de woning waarin de werken zijn uitgevoerd.
-
voor huurders: 1 huurder Enkel de persoon op wiens naam het huurcontract werd opgemaakt kan van de vermindering genieten, voor zover deze de uitgaven werkelijk heeft betaald. Meerdere huurders Indien het huurcontract daarentegen op naam van alle of sommige huurders is opgemaakt, heeft elke medehuurder recht op een vermindering. Deze vermindering, berekend op basis van zijn eigen uitgaven, moet door de medehuurder worden beperkt door het grensbedrag van 3.010 EUR (Aj. 2015: 3.040,00) te delen door het aantal medehuurders van de woning.
De belastingvermindering dient door de belastingplichtige zelf te worden berekend, en desgevallend te worden verdeeld tussen hem en zijn partner. Voorbeeld. De heer en mevrouw SMET betaalden in de loop van 2013 in de gezinswoning, waarvan ze elk voor de helft eigenaar zijn, volgende facturen betreffende dakisolatie: -
factuur 1: 4.000,00 EUR (BTW incl.) factuur 2: 6.000,00 EUR (BTW incl.)
Factuur 1 wordt via de persoonlijke rekening van mevrouw betaald, terwijl factuur 2 via de bankrekening op naam van mijnheer SMET wordt vereffend. Hypothese 1: Beiden zijn sinds 2004 gehuwd. In dat geval zal het gezin recht hebben op een belastingvermindering van: 10.000,00 EUR x 40% = 4.000,00 EUR, beperkt tot 3.010,00. Deze belastingvermindering zal aan elk van beiden worden toegekend, in verhouding tot ieders belastbaar inkomen.
M.VAN WETTERE
79
Hypothese 2: Beiden wonen sinds 2013 wettelijk samen of vormen een feitelijk gezin. In dat geval moet gekeken worden naar wie de uitgaven werkelijk heeft betaald, en wordt het grensbedrag vastgesteld in verhouding tot diens aandeel in de eigendom van de woning. Man: 6.000,00 x 40% = 2.400,00 EUR. Maximumaftrek: 3.010,00 EUR x 50% (eigendom) = 1.505,00 EUR Vrouw: 4.000,00 x 40% = 1.600,00 EUR. Maximumaftrek: 3.010,00 EUR x 50% (eigendom) = 1.505,00 EUR Hypothese 3: Beiden vormen een feitelijk gezin, en de woning werd door de vrouw gehuurd. Aangezien de man niet de huurder is, kunnen de door hem betaalde sommen geen aanleiding geven tot enige belastingvermindering. De vrouw daarentegen kan de door haar betaalde uitgaven wel in rekening brengen, ongeacht op naam van wie van beiden de facturen zijn opgemaakt: 4.000,00 x 40% = 1.600,00 (lager dan maximum: 3.010,00 / 1 = er zijn geen medehuurders) Overdracht belastingvermindering. Volgende uitgaven die in 2010 of 2011 werden gedaan, of deze die in 2012 werden betaald in uitvoering van overeenkomsten die vóór 28 november 2011 werden afgesloten, konden in het verleden genieten van de belastingvermindering wegens energiebesparende maatregelen: -
-
-
-
-
vervanging oude en onderhoud stookketels installatie systeem van waterverwarming d.m.v. zonne-energie (zonneboiler) plaatsing zonnecelpanelen voor het omzetten van zonne- in elektrische energie plaatsing van alle andere uitrustingen voor geothermische energieopwekking plaatsing van dubbele beglazing plaatsing warmteregeling van CV-installatie via thermostatische kranen of door kamerthermostaat met tijdsinschakeling energie-audit woning dakisolatie.
Deze genoten van een belastingvermindering van 40%, waarvan het bedrag weliswaar een bepaalde grens (in bepaalde gevallen zoals bij zonnepanelen nog verhoogd) niet mocht overtreffen. Het saldo van de uitgaven die wegens overschrijding van deze grensbedragen tijdens een vorig belastbaar tijdperk niet konden worden in rekening gebracht, mogen worden overgedragen: M.VAN WETTERE
80
-
naar de eerstvolgende 3 belastbare tijdperken, op voorwaarde dat de woning, - op 31 december van het jaar van het starten van de werken - reeds minstens 5 jaar als woning werd gebruikt (cf. notie “5 jaar eerder in gebruik”) - ongeacht of de woning nog in bezit van de belastingplichtige is gebleven, - én dat de betaling voortvloeit uit een vóór 28.11.2011 gesloten overeenkomst.
Belastingkrediet. Wanneer geen of onvoldoende belasting verschuldigd is, werd de niet-verleende belastingvermindering omgezet in een belastingkrediet. Dit belastingkrediet werd enkel verleend voor: -
-
de volgende uitgaven: de vervanging van een oude stookketel het onderhoud van een bestaande stookketel dakisolatie hoogrendementsbeglazing thermostatische kranen en kamerthermostaat met tijdsinschakeling een energie-audit. mits de belastingplichtige geen buitenlandse beroepsinkomsten heeft genoten, die zonder progressievoorbehoud zijn vrijgesteld (bijv. EU-ambtenaren).
Het belastingkrediet wordt met ingang van het aanslagjaar 2014 volledig afgeschaft, behoudens voor: de uitgaven die werden overgedragen uit: de jaren 2010 of 2011; het jaar 2012 op voorwaarde dat ze voortvloeien uit een met de aannemer vóór 28 november 2011 gesloten overeenkomst. F.
UITGAVEN VOOR INBRAAK- EN BRANDPREVENTIE.
Een gelijkaardige regeling werd ingevoerd ten aanzien van de uitgaven die een belastingplichtige, (volle of blote) eigenaar of huurder werkelijk heeft betaald voor het beveiligen van zijn woning tegen inbraak of brand. De hiervoor bedoelde uitgaven, uit te voeren door een (geregistreerd) aannemer, hebben inzonderheid betrekking op: -
specifiek inbraakwerend glas, gepantserde deuren en poorten, beveiligingssystemen en camerabewaking, levering en plaatsing van bepaalde waterblussers en deuren met een hoge brandweerstand.
De belastingvermindering is vanaf het Aj. 2013 beperkt tot 30% (voorheen 50%) van de gedane betalingen, met een maximum van 750 EUR (Aj. 2015: 760,00) per woning. Ze wordt vanaf het Aj. 2015 een gewestelijke belastingvermindering.
M.VAN WETTERE
81
BEZOLDIGINGEN VAN BEDRIJFSLEIDERS. (Vak 16) Notie "bedrijfsleiders". Bezoldigingen van bedrijfsleiders zijn: alle beloningen verleend of toegekend aan een natuurlijk persoon die: 1°
een opdracht als bestuurder, zaakvoerder, vereffenaar of gelijksoortige functies uitoefent;
2°
in de vennootschap een leidende functie of een leidende werkzaamheid van dagelijks bestuur, van commerciële, financiële of technische aard uitoefent, buiten een arbeidsovereenkomst.
Deze bepaling is echter niet van toepassing op de natuurlijke personen, die: -
onbezoldigd een opdracht als bestuurder, zaakvoerder, vereffenaar of gelijksoortige functies uitoefenen in verenigingen zonder winstoogmerk of andere soortgelijke rechtspersonen;
-
die bezoldigde functies uitoefenen in een vennootschap, waarin zij ook onbezoldigd een opdracht als bestuurder, zaakvoerder, vereffenaar of gelijksoortige functies uitoefenen,
op voorwaarde dat de inkomsten van onroerende goederen die zij uit dezelfde vereniging of rechtspersoon verkrijgen, niet voor de huurherkwalificatie als bezoldiging in aanmerking komen. Bezoldigingen. Ze omvatten zoals bij werknemers: -
-
de eigenlijke bezoldigingen (vaste of veranderlijke, vakantiegeld); de tantièmes; de voordelen van alle aard: de geherkwalificeerde huur vergoedingen wegens tijdelijke derving inschakelingsvergoedingen opzeggingsvergoedingen anciënniteitspremies (niet te beschouwen als sociaal voordeel voor zelfstandige bedrijfsleiders
en zijn belastbaar voor het jaar waarin ze zijn betaald of toegekend, d.w.z. wanneer de bedrijfsleider er kan over beschikken, ongeacht het jaar waarin ze door de uitkerende vennootschap als beroepskosten zijn afgetrokken. (P.V. VAN DE CASTEELE, Kamer 17 december 1999, V & A. nr.34, p. 3.940) De woon-werkvrijstelling zoals deze van toepassing is ten aanzien van gewone werknemers geldt niet voor bedrijfsleiders.
M.VAN WETTERE
82
Attractiebeginsel. Alle beroepsinkomsten die aan een bestuurder, zaakvoerder,... worden toegekend, worden als bezoldigingen van bedrijfsleider beschouwd. Fictieve debetinteresten. De bestuurder betwist het toevoegen van debetinteresten aan zijn bezoldigingen, omwille van het feit dat ze jarenlang in de verworpen uitgaven van de vennootschap, als liberaliteit werden belast. Aangezien de belasting voortvloeit uit de wet, en deze de door een bestuurder verkregen voordelen enkel in hoofde van deze laatste belastbaar stelt, moet de aanslag worden behouden. Uit de omstandigheid dat een verkeerde wijze van taxatie in het verleden werd toegepast kan de belastingplichtige voor de volgende jaren geen rechten putten. Van onbehoorlijk bestuur in hoofde van de Administratie kan dan ook geen sprake zijn. (Gent, 16 april 2002)
Tenlasteneming vennootschapsverliezen. Bedrijfsleiders kunnen vennootschapsverliezen ten laste nemen mits het cumulatief vervullen van volgende voorwaarden: De tenlasteneming gebeurt door onherroepelijke en onvoorwaardelijke betaling van een geldsom: Dit geldt niet voor: -
eenvoudige boeking op debet R/C (P.V. WINTGENS 21.3.1990,Bull. 698, p.2.848, zie ook Gent, 27.9. 2000). kapitaalvermindering tot aanzuivering verlies (Comm.IB. 53/226, en Bergen, 10.10.2000); afstand van een eigen vordering op de vennootschap.
met het oog op het behoud van bestaande beroepsinkomsten: Beroepsinkomsten kunnen eveneens bestaan - zelfs uitsluitend - uit voordelen van alle aard. (Antwerpen, 19 februari 2002, Bergen, 19.9.1997 en Brussel, 31.1.1997) De inkomsten dienen periodiek verkregen te zijn: Hiertoe volstaat een herhaald en min of meer regelmatig karakter. Het betekent echter niet dat er maandelijkse bezoldigingen moeten worden toegekend. De aldus gestorte geldsom moet daadwerkelijk gebruikt worden voor de aanzuivering van het verlies: Er moet derhalve een positieve invloed zijn op het vennootschapsresultaat (via uitzonderlijke opbrengsten of resultaatverwerking). De verliezen mogen niet langer op de balans voorkomen. De aftrek wordt slechts aanvaard voor het jaar waarin én storting én aanzuivering een feit zijn. (Comm.IB.53/238)
M.VAN WETTERE
83
Voordelen en Rekening-courant. Voordelen van alle aard die niet werden verantwoord aan de hand van de in art. 57 WIB 92 bedoelde fiches en opgaven, zullen in de VenB aanleiding geven tot een toepassing van de aanslag geheime commissielonen, tenzij de voordelen binnen de driejarige aanslagtermijn alsnog in hoofde van de genieter worden belast. De praktijk waarbij de vennootschap de niet aangegeven voordelen nà afsluiting van het boekjaar alsnog op het credit van haar resultatenrekening en op het debet van de rekening-courant van de verkrijger boekt wordt niet langer toegestaan.
Huurherkwalificatie. Het gedeelte van de huur, met inbegrip van de voordelen, dat meer bedraagt dan 5/3 van het gerevaloriseerde (met 4,19 voor Aj. 2014 of, 4,23 voor Aj. 2015) K.I. wordt als bezoldiging van bedrijfsleider gekwalificeerd. Deze herkwalificatie geldt uitsluitend voor de bedrijfsleiders van art. 32, eerste lid, 1 WIB 92., te weten de bestuurders, zaakvoerders, vereffenaars of personen met soortgelijke functies. Vooruitbetaalde huur. De huur die ineens wordt betaald en betrekking heeft op meerdere jaren is in beginsel belastbaar voor het jaar waarin hij wordt verkregen. Mits schriftelijk en onherroepelijk akkoord van de verhuurder-bedrijfsleider mag de vooruitbetaalde huur echter over de volledige duur van de huurovereenkomst worden verdeeld. Wanneer de huurovereenkomst van onbepaalde duur of niet geschreven is, mag de huur over 3 jaar worden verdeeld. Voor het bepalen van het herkwalificeerbaar inkomen dient rekening te worden gehouden met de revalorisatiecoëfficiënt van het in aanmerking genomen jaar en met de hoedanigheid van de verhuurder.
Beroepskosten. Interesten. Zijn aftrekbaar, de door bedrijfsleiders werkelijk betaalde interest van schulden: -
-
-
aangegaan bij derden (niet bij de vennootschap zelf of bij verwante ondernemingen); voor het verkrijgen van bestaande aandelen die een fractie van het maatschappelijk kapitaal van een binnenlandse vennootschap vertegenwoordigen; waarvan zij in het belastbare tijdperk periodiek bezoldigingen ontvangen.
Interesten van schulden aangegaan om in te tekenen op nieuwe aandelen, uitgegeven n.a.v. een kapitaalverhoging, komen dus niet in aanmerking. Forfaitaire beroepskosten Voor bezoldigingen van bedrijfsleiders bedraagt het kostenforfait steeds 3% van de belastbare bezoldigingen, en geldt een maximum van 2.340,00 EUR (Aj. 2015: 2.370,00). M.VAN WETTERE
84
HANDELS- EN NIJVERHEIDSWINSTEN A. TOEPASSINGSGEBIED Natuurlijke personen wiens beroepswerkzaamheid bestaat uit de exploitatie van een handels-, nijverheids- of landbouwonderneming. Beroepswerkzaamheid = het geheel van verrichtingen die voldoende talrijk en onderling verbonden zijn om een gewone en voortgezette bezigheid uit te maken (Comm.I.B.23/35). De beroepswerkzaamheid moet bestaan uit de exploitatie van een handels-, nijverheids- of landbouwonderneming. Van zulke onderneming kan er slechts sprake zijn wanneer de natuurlijke persoon gewoonlijk en herhaaldelijk daden van koophandel stelt. Om fiscaal iemand als handelaar te beschouwen is het voldoende dat deze persoon gewoonlijk en herhaaldelijk daden van koophandel stelt (in hoofdof in bijberoep). B. BELASTBAAR TIJDSTIP 1. Algemene regel Winst is belastbaar voor het belastbaar tijdperk waarin de ‘schuldvordering’ een zeker en vaststaand karakter heeft verkregen, ongeacht de datum van inning ervan. De winst wordt geacht te zijn verkregen op de laatste dag van het boekjaar waarop de vorderingen betrekking hebben (art.205,1° KB/WIB 92). 2. Uitzondering: onderwaardering van activa en overwaardering van passiva Onderwaarderingen van activa en overwaarderingen van passiva zijn belastbaar voor het belastbaar tijdperk waarin ze aan het licht komen, ongeacht het belastbaar tijdperk waarin de onder- of overwaardering is ontstaan, tenzij de belastingplichtige bewijst dat de fiscus er expliciet of impliciet rekening mee heeft gehouden bij het bepalen van het resultaat van deze laatste tijdperken (art.361 WIB 92).
C. DE EIGENLIJKE EXPLOITATIEWINST (Code *600) Onder de ‘eigenlijke exploitatiewinst’ worden alle inkomsten verstaan die een onderneming in het kader van haar beroepsactiviteit verkrijgt. Deze kan worden onderverdeeld in: 1. De bedrijfseconomische brutowinst Onder ‘bedrijfseconomische brutowinst’ wordt de winst verstaan die rechtstreeks voortkomt uit de eigenlijke beroepsactiviteit van de onderneming. De bedrijfseconomische brutowinst wordt als volgt berekend:
M.VAN WETTERE
85
Verkopen of omzet - kostprijs verkochte goederen (= beginvoorraad + aankopen handelsgoederen – eindvoorraad) 2. De andere winstbestanddelen Dit is de winst die onrechtstreeks voortkomt uit de uitgeoefende beroepsactiviteit. Loon van de handelaar (art. 25,1° WIB 92) Het loon dat de ondernemer aan zichzelf heeft toegekend moet terug bij de belastbare winst worden gevoegd in de mate dat dit loon als beroepskost is afgetrokken en dus het winstsaldo heeft verminderd. Evenwel kan in bepaalde gevallen een bezoldiging aan de meewerkende echtgenoot worden in rekening gebracht. Voordelen van alle aard (art. 25,2° WIB 92) De belastbare winst moet eveneens worden verhoogd met de voordelen van alle aard die de ondernemer heeft behaald uit hoofde of ter gelegenheid van het uitoefenen van zijn beroepswerkzaamheid. Deze voordelen zijn slechts belastbaar als winst op voorwaarde dat er een oorzakelijk verband bestaat tussen de uitgeoefende beroepswerkzaamheid en het verkrijgen van het voordeel. Dit oorzakelijk verband moet door de Administratie worden aangetoond. De waarde van het voordeel moet in hoofde van een zelfstandige ondernemer steeds worden gewaardeerd tegen de werkelijke waarde inclusief BTW. In tegenstelling tot werknemers dient voor de zelfstandige ondernemer een onderscheid te worden gemaakt naargelang hij het voordeel heeft verkregen van de onderneming zelf of van derden. 1. Voordelen ten laste van de onderneming Voordelen die onder de beroepskosten zijn opgenomen Het betreft hier kosten die geheel of gedeeltelijk niet aftrekbaar zijn omdat zij een privé-karakter hebben. Uiteraard dient fiscaal slechts een correctie te gebeuren indien de belastingplichtige nagelaten heeft deze correctie door te voeren in zijn boekhouding. Opname van handelsgoederen voor privé-gebruik Wanneer de belastingplichtige handelsgoederen voor privé-gebruik heeft opgenomen, moet de brutowinst (code *600) verhoogd worden met de kostprijs ervan. Indien de handelaar de BTW op deze goederen ten onrechte heeft afgetrokken, moet deze (ten onrechte) afgetrokken BTW eveneens worden toegevoegd. Bij de latere terugbetaling van deze BTW mag deze afgetrokken worden als beroepskost. M.VAN WETTERE
86
Deze fiscale correctie dient echter niet te gebeuren wanneer de belastingplichtige overeenkomstig de BTW-wetgeving een intern stuk aan zichzelf heeft opgemaakt en dit geboekt heeft als een gewone verkoop. Op dit intern stuk vermeldt hij de datum, de aard van de handeling, de maatstaf van heffing, het toepasselijk BTW-tarief en het bedrag ervan. 2. Voordelen genoten van derden Hier worden alle voordelen, zowel in geld als in natura bedoeld die de handelaar verkregen heeft van derden. Deze voordelen dienen steeds voor hun werkelijke waarde (inclusief BTW) bij de brutowinst te worden gevoegd (code *600). Volgende voordelen zijn echter niet belastbaar (Comm.I.B.25/9):
de kleine voordelen verkregen n.a.v. een receptie die door leveranciers met reclamedoeleinden aan hun klanten wordt aangeboden; de occasionele deelname aan een zakendiner; de geschenken van geringe waarde die aan klanten of hun familieleden worden gegeven n.a.v. bijzondere familiale gebeurtenissen, zoals een huwelijk, een geboorte, een overlijden, enz.; de toebehoren die in het raam van een normale verkooppolitiek bij de verkoop van investeringsgoederen aan klanten worden weggeschonken (wordt aanzien als een commerciële korting en vermindert eveneens de afschrijfbare basis).
Meeromzet Wanneer naar aanleiding van een controle wordt vastgesteld dat de belastingplichtige een gedeelte van de omzet niet heeft aangegeven, dient deze bij de brutowinst (code *600) te worden gevoegd voor het belastbare tijdperk waarop deze omzet betrekking heeft. Indien de omzet onderworpen is aan de BTW, mag de Administratie de niet doorgestorte BTW bij de brutowinst voegen. Bij de latere betaling van de BTW op de meeromzet is deze aftrekbaar als beroepskost . De BTW moet daarentegen niet bij de brutowinst worden gevoegd wanneer de belastingplichtige kan aantonen dat hij ofwel: - de BTW niet aan zijn klanten heeft aangerekend, - de ontvangen BTW reeds heeft doorgestort aan de BTW-Administratie. E. VOORHEEN VRIJGESTELDE WINST DIE BELASTBAAR WORDT (CODE *601) (PM) F. FINANCIELE OPBRENGSTEN (CODE *602) 1. Principe Inkomsten van roerende goederen en kapitalen moeten worden belast als beroepsinkomsten, wanneer de belastingplichtige deze roerende goederen en kapitalen heeft aangewend voor de uitoefening van zijn beroepswerkzaamheid. M.VAN WETTERE
87
Deze inkomsten moeten verplicht worden aangegeven in het vak van de winsten. Het stelsel van de bevrijdende roerende voorheffing is hierop dus niet van toepassing. Deze inkomsten blijven niettemin onderworpen aan de RV. 2. Belastbaar roerend inkomen Het belastbaar roerend inkomen wordt als volgt berekend (art.37, 2° lid WIB/92): werkelijk geïnde bedrag + innings- en bewaringskosten + werkelijke of fictieve ingehouden R.V. + forfaitair gedeelte van de buitenlandse belasting (F.B.B.) + de eventuele woonstaatheffing 3. Tijdstip van belastbaarheid Het roerend inkomen dat als winst belastbaar is, is belastbaar voor het jaar van toekenning of betaalbaarstelling. Evenwel moet een onderneming de intresten van kapitalen, die gebruikt worden voor de uitoefening van de beroepswerkzaamheid, opnemen in het resultaat van het belastbaar tijdperk waarop ze werkelijk betrekking hebben, ook al worden ze pas in een later tijdperk geïnd of verkregen. (art. 362bis WIB 92) Bijgevolg zal de onderneming de intresten die zij slechts op de vervaldag of n.a.v. de vervreemding in een later belastbaar tijdperk zal innen of verkrijgen, maar die betrekking hebben op het lopend belastbaar tijdperk moeten opnemen in de belastbare winst van dat tijdperk. Dit principe is echter niet van toepassing op aandelen. G. MEERWAARDEN (Code *603, *604 en *615) 1. Activa die voor de uitoefening van de beroepswerkzaamheid worden gebruikt Enkel de meerwaarden op activa die voor de beroepswerkzaamheid worden gebruikt zijn belastbaar. Artikel 41 WIB 92 somt limitatief de activa op die voor de toepassing van de meerwaardenregeling steeds geacht worden beroepsmatig te zijn: -
de vaste activa, aangeschaft of vervaardigd in het beroepswerkzaamheid en als actiefbestanddeel geboekt;
kader
van
de
-
de vaste activa of gedeelten daarvan, waarvoor fiscaal afschrijvingen of waardeverminderingen zijn aangenomen;
-
de immateriële activa die tijdens de beroepswerkzaamheid zijn tot stand gebracht, en dit ongeacht of : ze al dan niet geboekt zijn als actiefbestanddeel; al dan niet afschrijvingen of waardeverminderingen op deze activa fiscaal werden aangenomen. M.VAN WETTERE
88
2. De niet-uitgedrukte en niet-verwezenlijkte meerwaarden Principe Niet-uitgedrukte (latente) en niet-verwezenlijkte meerwaarden zijn onvoorwaardelijk en onbeperkt vrijgesteld. Uitzondering Niet-uitgedrukte en niet-verwezenlijkte meerwaarden op financiële vaste activa en andere portefeuillewaarden zijn toch belastbaar in de mate dat de toegenomen waarde een voorheen fiscaal aangenomen waardevermindering geheel of gedeeltelijk compenseert (art. 24, 1°lid ,3° WIB 92). 3. Uitgedrukte, niet verwezenlijkte meerwaarden Principe Op grond van artikel 44,§.1,1° WIB 92 worden uitgedrukte, niet-verwezenlijkte meerwaarden vrijgesteld. De vrijstelling is, behoudens drie uitzonderingen, algemeen. Ze is onbeperkt, onvoorwaardelijk, maar wel voorlopig tot bij de realisatie. Uitzonderingen Volgende uitgedrukte meerwaarden zijn steeds belastbaar aan progressief tarief:
de meerwaarde, vastgesteld ter gelegenheid van de omzetting, voor dezelfde belastingplichtige, van deelnemingsrechten in een afdeling van een beleggingsvennootschap in deelnemingsrechten in een andere afdeling van dezelfde beleggingsvennootschap; een uitgedrukte meerwaarde op voorraden en bestellingen in uitvoering ; een uitgedrukte meerwaarde op financiële vaste activa en andere portefeuillewaarden, in de mate dat ze een vroeger fiscaal aangenomen waardevermindering geheel of gedeeltelijk compenseert.
Verwezenlijkte meerwaarden Principe Verwezenlijkte meerwaarden zijn in beginsel steeds als gewone winst belastbaar. Sommige meerwaarden kunnen echter worden vrijgesteld. Daarnaast kunnen verwezenlijkte meerwaarden op materiële en immateriële vaste activa, mits voldaan wordt aan een herbeleggingsvoorwaarde, onderworpen worden aan het stelsel van de gespreide belasting. Begrip “verwezenlijkte meerwaarde” Een meerwaarde is verwezenlijkt wanneer het actiefbestanddeel waarop de meerwaarde betrekking heeft uit het vermogen van de onderneming verdwijnt en vervangen wordt door een tegenwaarde.
M.VAN WETTERE
89
Binnen de groep van de verwezenlijkte meerwaarden onderscheiden we:
vrijwillig verwezenlijkte meerwaarden: ingevolge vrijwillige verkoop, ruil of inbreng in een vennootschap; belastbaar op de datum dat de schuldvordering een zeker en vaststaand karakter heeft verkregen
gedwongen meerwaarden: n.a.v. een schadegeval, onteigening, opeising in eigendom of gelijkaardige gebeurtenis: belastbaar op de datum van de inning van de schadevergoeding, onteigeningsvergoeding,….
Bedrag van de verwezenlijkte meerwaarde (art.43 WIB 92) De verwezenlijkte meerwaarde is gelijk aan: de verkoopwaarde (vrijwillig verwezenlijkt) of de ontvangen vergoeding (gedwongen) verminderd met de kosten van vervreemding, MIN de fiscale residuwaarde van het vervreemde actiefbestanddeel: d.w.z. . de aanschaffingswaarde of beleggingswaarde, verminderd met de voorheen fiscaal aangenomen afschrijvingen en waardeverminderingen. Vrijgestelde meerwaarden 1. Monetair gedeelte van de verwezenlijkte meerwaarde Enkel van toepassing op activa die vóór 1950 zijn aangeschaft of tot stand zijn gebracht. In dit kader wordt hierop niet verder ingegaan. 2. Meerwaarden op gronden van land- of tuinbouwonbouwondernemingen Meerwaarden die land- en tuinbouwondernemingen verwezenlijken op hun ongebouwde onroerende goederen zijn volledig en onvoorwaardelijk vrijgesteld als beroepsinkomen (art. 44, §2 WIB 92). Niettegenstaande deze vrijstelling kan de meerwaarde eventueel wel belast worden als een divers inkomen op grond van artikel 90,8° WIB 92 (zie diverse inkomsten). 3. Meerwaarden op aandelen ingevolge een belastingvrije verrichting De meerwaarde die een onderneming realiseert op aandelen wordt tijdelijk van belasting vrijgesteld wanneer volgende voorwaarden zijn vervuld : -
het moet gaan om aandelen van een in de E.U. gevestigde vennootschap; de meerwaarde moet verwezenlijkt zijn n.a.v. een omruiling van aandelen ingevolge een belastingvrije fusie, splitsing of omzetting van vennootschappen; de verrichting moet worden vergoed met nieuwe aandelen.
Deze vrijstelling is echter slechts tijdelijk. De meerwaarde zal uiteindelijk worden belast wanneer de in ruil ontvangen aandelen worden vervreemd. De meerwaarde dient op dat ogenblik te worden berekend uitgaande van de veronderstelling dat de ruil niet heeft plaatsgehad. M.VAN WETTERE
90
4. Meerwaarden op personenwagens De meeste kosten, evenals de minderwaarden betreffende personenwagens, wagens voor dubbel gebruik en minibussen zijn slechts voor 75% aftrekbaar. Daar tegenover staat dat de meerwaarden op bovenvermelde voertuigen slechts voor 75% belastbaar zijn. Bij de berekening van de meerwaarde wordt geen rekening gehouden met de 75%beperking van het beroepsgedeelte. Voorbeeld In de loop van 2010 koopt een handelaar een personenwagen aan voor een bedrag van 25.000,00 EUR (exclusief 21% BTW). De wagen wordt voor 90 % beroepsmatig gebruikt. De levensduur wordt op 5 jaar geraamd. Op 6 oktober 2013 verkoopt hij de wagen voor 18.000,00 EUR. De fiscale verkoopprijs bedraagt: 18.000,00 x 90%= 16.200,00 -
De afschrijfbasis bedraagt: Aankoopprijs: + niet-aftrekbare BTW: Aanschaffingswaarde:
-
25.000,00 x 90% = 22.500,00 5.250,00 x 40% = +2.100,00 24.600,00
De meerwaarde bedraagt: Verkoopprijs: Aanschaffingswaarde: - Afschrijvingen: Residuwaarde: Meerwaarde:
16.200,00 24.600,00 - 14.760,00 -9.840,00 6.360,00
Van het bedrag van de meerwaarde (6.360,00 EUR) wordt: vrijgesteld: 6.360,00 x 25%= 1.590,00 EUR; belastbaar: 6.360,00 x 75%= 4.770,00 EUR. 5 Gespreid te belasten meerwaarden Principe Verwezenlijkte meerwaarden op materiële en immateriële vaste activa kunnen in plaats van onmiddellijk voor het jaar van verwezenlijking, gespreid in de tijd worden belast. Om van dit “uitstel” van taxatie te kunnen genieten, moet aan de herbeleggingsvoorwaarde worden voldaan. Bedoelde meerwaarden Het stelsel van de gespreide belasting is zowel van toepassing op de ‘vrijwillig’ verwezenlijkte meerwaarden als op de ‘gedwongen’ meerwaarden. De meerwaarden moeten worden verwezenlijkt op goederen die de aard hebben van ‘materiële’ of ‘immateriële’ vaste activa, zoals omschreven in de boekhoudwet. (niet voor financiële of vlottende activa). M.VAN WETTERE
91
Vrijwillig verwezenlijkte meerwaarden komen bovendien slechts in aanmerking voor de gespreide taxatie wanneer de belastingplichtige deze activa meer dan vijf jaar voor het uitoefenen van zijn beroepswerkzaamheid heeft gebruikt. Deze vijfjarige termijn wordt van dag tot dag berekend. Daarnaast worden vrijwillig verwezenlijkte meerwaarden op immateriële vaste activa waarop fiscaal geen afschrijvingen zijn aangenomen, uitdrukkelijk uitgesloten van het stelsel van de gespreide taxatie. Voor gedwongen meerwaarden is de bezitsduur van vijf jaar niet vereist. Herbeleggingsvoorwaarde De belastingplichtige kan slechts genieten van het stelsel van de gespreide belasting op voorwaarde dat hij voldoet aan de zogenaamde “herbeleggingsvoorwaarde”. Deze voorwaarde houdt in dat de belastingplichtige moet herbeleggen: -
-
minstens de verkoopwaarde (voor de vrijwillige verwezenlijkte meerwaarden) of de ontvangen vergoeding (voor de gedwongen meerwaarden), beperkt tot 75% voor personenwagens, in afschrijfbare materiële of immateriële vaste activa (nieuw of tweedehands), die in een lidstaat van de EER worden gebruikt voor de uitoefening van de beroepswerkzaamheid.
Indien de belastingplichtige een personenwagen (wagen dubbel gebruik of minibus) aanduidt als herbeleggingsactief komt slechts 75% van de aanschaffingswaarde in aanmerking als herbelegging (Gent, 13 mei 2014). Termijn: Vrijwillig verwezenlijkte meerwaarden: binnen een termijn van 3 jaar, te rekenen vanaf de eerste dag van het belastbaar tijdperk waarin de meerwaarde is verwezenlijkt. Deze termijn wordt op 5 jaar gebracht wanneer de herbelegging gebeurt in een gebouwd onroerend goed, een vaartuig of een vliegtuig. In dat geval mag de belastingplichtige rekening houden met investeringen (gebouwen, vaartuigen of vliegtuigen) die gedaan zijn in de twee jaar die aan het jaar van verwezenlijking voorafgaan. Dit betekent dat de belastingplichtige de keuze heeft om de vijfjarige termijn te laten aanvangen, ofwel: vanaf de eerste dag van het belastbare tijdperk waarin de meerwaarde is verwezenlijkt; vanaf de eerste dag van het voorlaatste belastbare tijdperk dat aan het jaar van verwezenlijking voorafgaat. Gedwongen meerwaarden: Termijn vangt aan vanaf de datum van het schadegeval, en in geval van onteigening de datum van het onteigeningsvoornemen (=datum akte aankoopcomité en niet de datum van het vonnis), en verstrijkt 3 jaar na het einde van het belastbaar tijdperk waarin de schadevergoeding werd ontvangen. M.VAN WETTERE
92
De herbeleggingstermijn verstrijkt evenwel in alle gevallen op het ogenblik van een definitieve stopzetting. Gespreide belasting Wanneer alle bovenvermelde voorwaarden zijn vervuld, zal de (voorlopig vrijgestelde) meerwaarde gespreid worden belast in functie van de fiscaal aangenomen afschrijvingen op de als wederbelegging aangeduide activa. Het voor elk belastbaar tijdperk te belasten gedeelte wordt als volgt bepaald: bedrag meerwaarde x
fiscaal aangenomen afschrijvingen op de herbeleggingsactiva (1) te herbeleggen verkoopprijs of ontvangen vergoeding
(1) eventueel te beperken tot het nodige bedrag van de herbelegging
Sanctie bij onvoldoende wederbelegging Indien de belastingplichtige onvoldoende of niet tijdig heeft herbelegd, wordt het saldo van de nog niet belaste meerwaarde onmiddellijk belastbaar voor het belastbaar tijdperk waarin de herbeleggingstermijn is verstreken. Bovendien zijn nalatigheidintresten verschuldigd vanaf 1 januari van het aanslagjaar waarvoor de vrijstelling van de meerwaarde voorlopig werd verleend. Opgave 276.K Het stelsel van de gespreide belasting is een keuzestelsel. Deze keuze moet aan de Administratie kenbaar worden gemaakt via een bij de aangifte te voegen opgave 276.K. Hierin duidt de belastingplichtige eveneens aan welke activa als herbelegging in aanmerking worden genomen. De opgave moet voor het eerst worden ingediend voor het jaar waarin de meerwaarde wordt verwezenlijkt en voor elk volgend jaar tot de meerwaarde volledig is belast. Indien de belastingplichtige nalaat zulk formulier in te dienen is de Administratie gemachtigd de meerwaarde onmiddellijk te belasten. Voorbeeld Een handelaar verkoopt op 1 maart 2013 een machine voor 55.000 EUR. Deze machine heeft hij op 12 november 2007 aangekocht voor 100.000 EUR. Tot en met 2012 werden voor 60.000 EUR afschrijvingen fiscaal aangenomen. De boekhoudkundige, en tevens fiscale meerwaarde bedraagt derhalve 15.000 EUR. Vermits de machine meer dan vijf jaar voor de uitoefening van de beroepswerkzaamheid is gebruikt, opteert de handelaar voor een gespreide belasting. Dit betekent dat hij uiterlijk tot 31 december 2015 de tijd heeft om de verkoopprijs van 55.000 EUR te herbeleggen in afschrijfbare materiële of immateriële vaste activa. Op 11 mei 2014 koopt de handelaar een vrachtwagen aan voor 70.000 EUR, welke hij lineair afschrijft tegen 20%. In de opgave 276.K wordt deze vrachtwagen als herbeleggingsactivum aangeduid.
M.VAN WETTERE
93
De meerwaarde van 15.000,00 EUR zal gespreid worden belast voor volgende jaren: 2013:
15.000,00 x 0,00 = 55.000,00
2014:
15.000,00 x 55.000,00 x 20%= 3.000,00 55.000,00
2015 tot 2018: Idem, telkens
0,00
3.000,00
6. Vrijstelling meerwaarden op bedrijfsvoertuigen. (art. 44bis WIB 92) De meerwaarde verwezenlijkt op bedrijfsvoertuigen wordt vrijgesteld, mits het vervullen van volgende voorwaarden: -
het moet gaan om voertuigen voor: bezoldigd personenvervoer (autobussen, auto’s uitsluitend aangewend tot taxi of tot verhuring met bestuurder); goederenvervoer (trekkers, vrachtwagens, aanhangwagens en opleggers met maximum toegelaten massa van minstens 4 ton);
-
-
de meerwaarden mogen zowel vrijwillig als gedwongen zijn verwezenlijkt, met dien verstande dat in geval van vrijwillige verwezenlijking de voertuigen meer dan 3 jaar tot de vaste activa behoorden;
-
de herbelegging van de verkregen verkoopwaarde moet gebeuren: -
schadevergoeding
of
van
de
in zoals hierboven bedoelde bedrijfsvoertuigen die in beginsel in nieuwe staat moeten zijn verkregen (zie echter supra), die, voor sommige voertuigen bovendien moeten beantwoorden aan welbepaalde ecologische normen: -
aanhangwagens en opleggers (max. toegelaten massa van minstens 4 ton): uitgerust met luchtvering of gelijkwaardige vering; trekkers en vrachtauto’s (goederenvervoer) en autocars en autobussen (personenvervoer) mogen hoogstens 3 jaar eerder in het verkeer zijn gebracht, en moeten aan minstens 1 der bij K.B. vastgelegde alternatieve criteria voldoen, Zodra een der criteria evenwel een wettelijk verplichte norm wordt (zoals dodehoekspiegel sinds 2003), moet aan een ander criterium worden voldaan.
-
in België voor de beroepsuitoefening worden gebruikt;
-
binnen een termijn van: M.VAN WETTERE
voor gedwongen meerwaarden: 1 jaar na het belastbaar tijdperk van ontvangst schadevergoeding, voor vrijwillig verwezenlijkte meerwaarden: 2 jaar vanaf 1 januari van het kalenderjaar van verwezenlijking; én uiterlijk bij stopzetting. 94
-
en mits een opgave, waarvan het model door de Minister van Financiën is vastgesteld, bij elk van de aangiften m.b.t. het belastbaar tijdperk van verwezenlijking tot en met datgene waarin de herbeleggingstermijn verstrijkt.
In het geval de belastingplichtige geen geldige herbelegging doet, wordt de meerwaarde belast: -
voor het belastbaar tijdperk waarin de herbeleggingstermijn verstrijkt, met nalatigheidsinteresten vanaf 1.1. van het aanslagjaar van verwezenlijking.
H. COMPENSATIEVERGOEDINGEN (C. 607, 605, 618 en 610) (Vrijwillige handeling) 1. Bedoelde vergoedingen Vergoedingen die tijdens de exploitatie of de beroepsuitoefening zijn ontvangen als compensatie of naar aanleiding van een handeling die een vermindering van de beroepswerkzaamheid of van de winsten tot gevolg kan hebben (art.25, 6°a WIB 92). Volgende vergoedingen worden hier inzonderheid bedoeld: vergoedingen die de handelaar tijdens de exploitatie heeft verkregen ten gevolge van een overeenkomst waarin hij zich verbond zijn beroepswerkzaamheid te verminderen of te beperken; vergoedingen die de handelaar tijdens de uitoefening van de beroepswerkzaamheid ontvangt wegens de afstand van immateriële vaste activa (cliënteel, handelsfonds, recht op huurceel, zoogkoeien, melk- en bietenquota,...): dergelijke vergoedingen vallen dus niet onder het stelsel van de meerwaarden; 2. Voorbeelden: -
-
een handelaar heeft van de concurrentie een vergoeding ontvangen voor de verbintenis die hij heeft aangegaan om gedurende een bepaalde periode een bepaald product niet te verkopen of te produceren; een landbouwer krijgt van overheidswege een premie toegekend wanneer hij vrijwillig de productie van meststoffen beperkt;
3. Belastingstelsel: Regel: 33% Compensatievergoedingen zijn afzonderlijk belastbaar aan 33% voor zover zij niet meer bedragen dan de belastbare netto winst van de vier jaar die het jaar van de vermindering van de beroepswerkzaamheid voorafgaan. Het saldo is belastbaar tegen het progressief tarief. Referteperiode: De referteperiode valt steeds samen met de vier jaar die aan het jaar van de vermindering voorafgaan; het jaar zelf niet, ook niet wanneer de vermindering op 31 december zou hebben plaatsgevonden.
M.VAN WETTERE
95
Referte-inkomen: Om uit te maken welk gedeelte van de compensatievergoeding afzonderlijk belastbaar is, moet de ontvangen vergoeding vergeleken worden met het totaal van de netto winsten die de belastingplichtige tijdens de referteperiode uit de verminderde werkzaamheid heeft verkregen. De nettowinst is hier gelijk aan het verschil tussen de brutowinst die belastbaar is tegen het progressief tarief en de aftrekbare beroepskosten, waarbij geen rekening zal worden gehouden met de afzonderlijk belaste beroepsinkomsten. Er wordt daarentegen wel rekening gehouden met eventuele verliezen die de belastingplichtige tijdens de referteperiode heeft geleden. Het referte-inkomen is bijgevolg gelijk aan de algebraïsche som van de positieve en negatieve resultaten van de referteperiode. Voorbeeld nettowinst van het jaar N-4= 25.000,00 3.500,00 nettowinst van het jaar N-3= nettoverlies van het jaar N-2= (600,00) 1.200,00 nettowinst van het jaar N-1= Referte-inkomen= 29.100,00 4. Uitzondering: 16,5% Het tarief van 33% wordt teruggebracht tot 16,5% op voorwaarde dat de handeling die een vermindering van de beroepswerkzaamheid tot gevolg had, zich situeert: ofwel vanaf de leeftijd van 60 jaar van de handelaar; ofwel naar aanleiding van het overlijden van de meewerkende echtgenoot of een kind van de handelaar. De belastingplichtige zal moeten aantonen dat zijn echtgenoot of kind hem regelmatig en tot kort voor het overlijden daadwerkelijk bijstonden in de uitoefening van de werkzaamheid, en dat hun overlijden tot de vermindering van de werkzaamheid heeft geleid; ofwel n.a.v. een gedwongen handeling (schadegeval, onteigening,…). De Administratie beschouwt de zware handicap van de handelaar zelf, van zijn meewerkende echtgenoot of van zijn meehelpend kind ook als een gedwongen handeling. Ook nu zal de belastingplichtige moeten aantonen dat zijn echtgenoot of kind hem regelmatig en tot kort voor hun handicap bijstonden in de uitoefening van de werkzaamheid, die hij moet verminderen wegens hun handicap. I. VERGOEDINGEN VERKREGEN TOT HERSTEL VAN EEN TIJDELIJKE WINSTDERVING 1. Bedoelde vergoedingen Hier worden de vergoedingen bedoeld die de handelaar tijdens de exploitatie of de uitoefening van de beroepswerkzaamheid heeft verkregen tot volledig of gedeeltelijk herstel van een tijdelijke winstderving. Deze vergoedingen hebben fiscaal de aard van vervangingsinkomsten. Deze tijdelijke winstderving kan het gevolg zijn van:
M.VAN WETTERE
96
ofwel een ongeval, een ziekte,... waaruit een tijdelijke, volledige of gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van de ondernemer voortvloeit;
ofwel een schadegeval of enige andere gebeurtenis (brand, hagel, staking, ...) welke een tijdelijke vermindering of tijdelijke stopzetting van de beroepsactiviteit heeft veroorzaakt.
2. Voorbeelden:
in een ongeval wordt de vrachtwagen van een marktkramer beschadigd. De dagvergoeding die de marktkramer van de verzekeringsmaatschappij van die tegenpartij ontvangt voor de buitengebruikstelling van de vrachtwagen (en de eruit volgende winstderving) is belastbaar als vervangingsinkomen; een industrieel heeft een machine aangekocht. In het aankoopcontract is bedongen dat elke herstelling gratis wordt uitgevoerd gedurende de eerste twaalf maanden van gebruik en dat bovendien een vergoeding zal worden betaald per verlopen dag van buitengebruikstelling van de machine. Deze vergoeding is fiscaal eveneens een vervangingsinkomen;
3. Belastingstelsel: Vervangingsinkomsten zijn belastbaar tegen het progressief tarief en kunnen genieten van een belastingvermindering voor vervangingsinkomsten. Ze zijn aan te geven in deel 1 van de aangifte. 4. Vrijstelling Volgende vergoedingen zijn evenwel niet belastbaar, omdat zij geen tijdelijke winstderving compenseren:
vergoedingen voor herstel van morele schade; de terugbetaling van medische kosten (dokter, apotheker, hospitalisatie,...); vergoedingen ter uitvoering van een individuele ongevallenverzekering; het herstel van stoffelijke schade aan privé goederen.
De vergoeding die de handelaar daarentegen heeft verkregen voor het herstel van beschadigde beroepsactiva is belastbaar als gewone winst (code *600). De herstellingskosten zijn aftrekbaar als beroepskosten. J. VRIJGESTELDE WAARDEVERMINDERINGEN EN VOORZIENINGEN VOOR RISICO’S EN KOSTEN (Code *609) 1. Algemeen Mits het naleven van een aantal voorwaarden kunnen waardeverminderingen voor waarschijnlijke verliezen en voorzieningen voor risico’s en kosten uit de belastbare winst van een onderneming worden gesloten (art.48 WIB 92). 2. Waardeverminderingen op handelsvorderingen Wanneer een schuldenaar niet meer wil of kan betalen, stelt zich de vraag of de onderneming haar vordering geheel of gedeeltelijk mag afboeken via kosten. Om deze vraag te beantwoorden maken we een onderscheid tussen enerzijds de M.VAN WETTERE
97
definitief verloren vorderingen en anderzijds de vorderingen waar nog een mogelijkheid bestaat dat de schuldenaar zal betalen. Indien de handelaar gegarandeerd niets meer zal ontvangen, mag hij deze definitief verloren vordering fiscaal, zonder enige beperking afboeken. Deze afboeking vindt zijn grondslag in het algemeen kostenartikel 49 WIB 92. De bewijslast rust terzake op de belastingplichtige. Hij dient zowel de echtheid als het bedrag van de verloren vordering aan te tonen. Indien de vordering daarentegen nog niet definitief verloren is mag de handelaar op deze vordering een vrijstelbare waardevermindering boeken, op voorwaarde dat ze: -
-
-
-
alleen betrekking heeft op handelsvorderingen; scherp omschreven is, d.w.z. dat ze betrekking moet hebben op een welbepaalde vordering (een globale waardevermindering berekend op een vast percentage van de uitstaande vorderingen is uitgesloten); het gevolg is van feiten die zich tijdens het belastbaar tijdperk hebben voorgedaan en op het einde van dat tijdperk nog steeds bestaan: het is in deze van groot belang dat de waardevermindering wordt geboekt in het jaar waarin de feiten zich hebben voorgedaan; geboekt wordt uiterlijk bij het afsluiten van het boekjaar waarin de feiten zich hebben voorgedaan en het bedrag van de geboekte waardevermindering voorkomt in één of meer afzonderlijke rekeningen; verantwoord is door een bij de aangifte te voegen opgave 204.3.
Wanneer het verlies van de vordering later definitief wordt, moet dit verlies bij voorrang op de voorheen geboekte waardevermindering worden aangerekend. Deze afboeking moet plaatsvinden tijdens het belastbaar tijdperk waarin het verlies een zeker en vaststaand karakter heeft verkregen. Indien het verlies groter is dan de voorheen geboekte waardevermindering, is het saldo aftrekbaar als beroepskost. In het tegenovergestelde geval dient het saldo als winst van het boekjaar te worden belast. De vroeger geboekte en vrijgestelde waardevermindering op handelsvorderingen moet eveneens worden teruggenomen wanneer de vrijstellingsvoorwaarden op het einde van het belastbaar tijdperk niet meer vervuld zijn. 3. Voorzieningen voor risico’s en kosten Indien de belastingplichtige niet absoluut zeker is omtrent het bedrag en het voorwerp van de kost, is deze niet aftrekbaar. De belastingplichtige kan er echter zeker van zijn dat een kost zich waarschijnlijk zal voordoen in de nabije toekomst. Niettegenstaande deze kost (nog) niet kan worden afgetrokken, mag de belastingplichtige er een belastingvrije voorziening voor aanleggen. De kosten waarvoor een voorziening wordt aangelegd hoeven geen vaststaand karakter te hebben. Het feit dat de kosten zich waarschijnlijk zullen voordoen volstaat.
M.VAN WETTERE
98
Voorbeeld Het komt vaak voor dat ondernemingen waarborgen aan hun klanten verlenen waardoor zij gedurende een zekere tijd constructiefouten, defecten, enz op eigen kosten moeten herstellen. Om zich in te dekken tegen deze toekomstige kosten mogen zij hiervoor een belastingvrije voorziening aanleggen. Het bedrag ervan dient berekend aan de hand van coëfficiënten, vastgesteld op basis van cijfers uit het verleden en toegepast op het omzetcijfer van het boekjaar waaraan de waarborgen verbonden zijn. Opdat een onderneming een belastingvrije voorziening voor risico's en kosten zou mogen aanleggen, moet aan volgende voorwaarden worden voldaan: - de voorziening moet uiterlijk geboekt zijn bij de afsluiting van de boekhouding en het bedrag moet voorkomen in één of meer afzonderlijke rekeningen; - de kost, waarvoor een voorziening wordt aangelegd, moet als beroepskost aftrekbaar zijn; - de kost moet geacht worden normaal op de uitslagen van het belastbaar tijdperk te drukken, wat het geval is wanneer de kost: haar oorsprong vindt in de tijdens het belastbaar tijdperk uitgeoefende beroepsactiviteit (bijv. een garantievoorziening die voortvloeit uit de door de onderneming gerealiseerde omzet); haar oorsprong vindt in gebeurtenissen die zich tijdens het belastbaar tijdperk hebben voorgedaan (bijv. het voorzien van een ontslagpremie omdat men tijdens het jaar een werknemer heeft ontslagen); bij voorbaat gedekt is door vergoedingen die de onderneming tijdens het belastbaar tijdperk verkregen heeft voor schadegevallen, onteigeningen, opeisingen, of gelijkaardige gebeurtenissen (bijv. een voorziening voor kosten voor de heropbouw van het bedrijf die reeds gedekt zijn door een uitkering vanwege de verzekeringsmaatschappij); betrekking heeft op grote herstellingswerken aan gebouwen, materieel en uitrusting op voorwaarde dat deze werken zich periodiek herhalen over een periode van niet meer dan tien jaar, en waarbij vernieuwingswerken uitgesloten zijn. Deze categorie van voorzieningen moeten wel proportioneel worden aangelegd (bijvoorbeeld voor een vijfjaarlijkse herstelling van een machine met een kostprijs van 15.000,00 EUR, kan slechts een jaarlijkse voorziening worden aangelegd van 3.000,00 EUR, en dit gedurende vijf jaar); de voorziening moet verantwoord worden door een bij de aangifte te voegen opgave 204.3. Indien de kost waarvoor een vrijgestelde voorziening werd aangelegd, zich achteraf werkelijk voordoet, moet deze kost bij voorrang worden aangerekend op die voorziening. Indien het bedrag van de kost groter is dan de voorheen aangelegde voorziening, is het saldo aftrekbaar als beroepskost. Is het bedrag van de kost kleiner, moet het saldo belast worden als winst van het boekjaar waarin de kost zich effectief heeft voorgedaan. De vrijgestelde voorziening moet eveneens worden teruggenomen wanneer de belastingplichtige niet meer kan aantonen dat de kost, waarvoor de voorziening is aangelegd, nog waarschijnlijk is op de laatste dag van het belastbaar tijdperk
M.VAN WETTERE
99
BEROEPSKOSTEN (CODE *606, *611 en *620) In tegenstelling tot de meeste andere categorieën van beroepsinkomsten, kunnen van winsten enkel werkelijke beroepskosten worden afgetrokken. Er bestaat immers geen kostenforfait, zoals dit wel het geval is voor baten van vrije beroepen. A. ALGEMEEN PRINCIPE: (artikel 49 WIB 92) Aftrekbare beroepskosten zijn deze die de belastingplichtige: -
tijdens het belastbare tijdperk heeft gedaan of gedragen, om belastbare inkomsten te verkrijgen of te behouden en, waarvan de echtheid en het bedrag verantwoord worden d.m.v. bewijsstukken, of indien dit niet mogelijk is door alle bewijsmiddelen van het gemeen recht, met uitzondering van de eed.
Tijdens het belastbaar tijdperk gedaan of gedragen Kosten die tijdens het jaar werkelijk werden gedaan of gedragen, ofwel het karakter van een zekere en vaststaande schuldvordering hebben verkregen en als zodanig werden geboekt. Een kost is ‘gedragen’ wanneer ze toegewezen wordt aan het boekjaar waarop ze werkelijk betrekking heeft. Kosten die tijdens een bepaald boekjaar betaald worden, maar betrekking hebben op volgende jaren kunnen naar de desbetreffende jaren worden overgedragen. Met de term ‘gedaan’ wordt de werkelijke betaling bedoeld. Een kost is m.a.w. voor een bepaald boekjaar fiscaal aftrekbaar wanneer ze tijdens dat boekjaar wordt betaald, ook al heeft deze kost betrekking op latere boekjaren. Een kost is ‘zeker en vaststaand’ wanneer op het einde van het boekjaar zekerheid bestaat omtrent het voorwerp en het bedrag van de kost. Kosten waarvan het voorwerp en/of het bedrag afhangen van nog niet vervulde voorwaarden of van een expertise, een vonnis,... zijn niet aftrekbaar als beroepskost. Voor dergelijke kosten kan eventueel wel een vrijgestelde voorziening worden aangelegd. Rond de vraag of de belastingplichtige de keuze heeft om de uitgave als beroepskost af te trekken voor het jaar van de betaling ervan, dan wel voor het jaar waarin de uitgave een zeker en vaststaand karakter heeft, hebben de Hoven uitsluitsel gegeven. De regels van de boekhoudwet werken door in de fiscale winstberekening, tenzij fiscale wet uitdrukkelijk in afwijkende bepalingen voorziet. Voor wat betreft beroepskosten is dit niet het geval, hetgeen impliceert dat overeenkomstig boekhoudwet de uitgaven moeten worden geboekt in het jaar waarin ze zeker vaststaand zijn, zonder keuzemogelijkheid voor de belastingplichtige.
de de de en
Om belastbare inkomsten te verkrijgen Om aftrekbaar te zijn moeten de kosten rechtstreeks en noodzakelijk in verband staan met het verkrijgen of het behouden van de beroepsinkomsten.
M.VAN WETTERE
100
Gemengde kosten moeten worden gesplitst; enkel deze met betrekking tot het beroepsgedeelte zijn fiscaal aftrekbaar. We merken nog op dat de Administratie niet het recht heeft de gepastheid of het nut van de uitgaven te beoordelen. De belastingadministratie mag enkel het bedrag, de echtheid en het beroepskarakter nagaan. Evenmin is vereist dat tegenover elke kost een aanwijsbaar inkomen staat. Het volstaat daarentegen dat de kost bijdraagt tot het verkrijgen van beroepsinkomsten, tijdens of na het belastbaar tijdperk. Verantwoord zijn wat het bedrag en de echtheid betreft De belastingplichtige dient niet enkel het beroepskarakter maar ook het bedrag en de echtheid van zijn kosten te bewijzen. Naast het schriftelijk bewijs (facturen, ontvangstbewijzen, onkostennota’s,…), kan de belastingplichtige gebruik maken van alle andere bewijsmiddelen van het gemeen recht, met uitzondering van de eed. Dat geen BTW-ontvangstbewijs kon worden voorgelegd, is op zich geen reden om te concluderen dat de kosten niet beroepsmatig gemaakt werden. De Administratie heeft de restaurantkosten bijgevolg ten onrechte verworpen (Rb. Leuven 10 mei 2013), Kosten waarvan de echtheid kan worden bewezen, maar die doorgaans niet met bewijsstukken kunnen worden gestaafd en waarvoor geen enkel ander bewijsmiddel kan worden aangevoerd, kunnen in overleg met de belastingadministratie op een vast bedrag of een vast kostenpercentage worden vastgesteld of geraamd. Zulk individueel akkoord kan betrekking hebben op: -
een vast kostenbedrag: bijv. 100,00 EUR per maand voor het thuis ontvangen van klanten; een vast kostenpercentage: bijv.20% van de woning wordt beroepsmatig gebruikt.
Een individueel akkoord kan zowel schriftelijk als stilzwijgend tot stand komen, namelijk door de stilzwijgende aanvaarding van bepaalde kosten vanwege de Administratie, bij nazicht van de aangifte. Zulk akkoord kan door de Administratie slechts voor de toekomst worden opgezegd, behalve wanneer het akkoord op basis van valse of onjuiste gegevens tot stand is gekomen. Bovendien dient de opzegging of herziening schriftelijk en gemotiveerd te gebeuren. Dergelijke schriftelijke opzegging of herziening heeft slechts uitwerking vanaf 1 januari van het belastbaar tijdperk dat volgt op het jaar waarin het akkoord wordt opgezegd. Komt men niet tot een akkoord dan mag de Administratie deze kosten niet zomaar verwerpen, maar dient zij deze te ramen op een redelijk bedrag.
M.VAN WETTERE
101
B. KOSTEN ONROEREND GOED Als algemene regel geldt dat de belastingplichtige alle kosten van het onroerend goed als beroepskost mag aftrekken, in verhouding tot het beroepsgedeelte. Volgende kosten zijn inzonderheid aftrekbaar: de huur en huurkosten van onroerende goederen die de belastingplichtige gebruikt voor zijn beroepsuitoefening; de afschrijving, de onroerende voorheffing, de interesten van leningen m.b.t. dergelijke onroerende goederen waarvan de belastingplichtige eigenaar is; de andere algemene kosten met betrekking tot onroerende goederen die beroepsmatig gebruikt worden, zoals onderhoudskosten, kosten van verwarming, elektriciteit, water, verzekering, enz. Wat betreft de huur die tussen echtgenoten is betaald: zie onroerende inkomsten. Kosten van beveiliging Volgende, met ingang van 1.1.2009 gedane of gedragen uitgaven, zijn voor 120% als beroepskost aftrekbaar: -
de abonnementskosten voor de aansluiting op een vergunde alarmcentrale; Interventie na alarm- abonnementen en interventiefacturen zijn hierbij evenwel niet bedoeld. Wanneer een gecombineerde factuur geen opsplitsing maakt tussen de abonnementskosten voor de aansluiting op een alarmcentrale enerzijds en de abonnementskosten en voor de interventies anderzijds, moet de volledige factuur uitgesloten worden van de verhoogde aftrek.
-
de kosten met betrekking tot het beroep op een vergunde bewakingsonderneming voor het verrichten van beveiligd vervoer ;
-
de kosten met betrekking tot het gezamenlijk beroep, door een groep van ondernemingen, op een vergunde bewakingsonderneming.
C. INTEREST VAN LENINGEN. 1. Algemene regel Intresten van leningen die de onderneming bij derden is aangegaan, zijn in beginsel aftrekbaar: - intresten van leningen om beroepsmatige activa te financieren; - intresten van een lening om de personenbelasting en de voorafbetalingen te betalen, op voorwaarde en in de mate dat de personenbelasting slaat op de beroepsinkomsten; - intresten van leningen om de sociale bijdragen te betalen; - intresten van leningen om een handelszaak over te nemen. 2. Beperking van de intresten in functie van de marktrente Om belastingontwijking tegen te gaan heeft de wetgever het bedrag van de aftrekbare intresten beperkt tot het gedeelte ervan waarvoor de bedongen rentevoet niet hoger is dan de marktrente. Deze begrenzing geldt echter niet wanneer de intresten worden betaald aan Belgische banken. M.VAN WETTERE
102
3. Voorrang. Wanneer een belastingplichtige een gemengde investering doet staat het hem vrij zijn persoonlijke geldmiddelen bij voorrang aan te wenden tot financiering van het privé gedeelte van de investering en de geleende gelden te gebruiken voor de beroepsmatige investeringen. Hij moet hiervan evenwel het bewijs leveren. Een en ander werd bevestigd in een arrest van het Hof te Gent, dat besluit dat in het voorgelegde geval de geleende kapitalen integraal mogen worden toegewezen aan het beroepsgedeelte van het onroerend goed. (Gent, 20 mei 2008) D. BEZOLDIGINGEN VAN PERSONEELSLEDEN. 1. Algemeen Bezoldigingen van personeelsleden zijn integraal aftrekbaar als beroepskosten. Deze personeelskosten bestaan uit: lonen van de personeelsleden (de eigenlijke bezoldiging, voordelen alle aard,..); sociale lasten die verband houden met de lonen van het personeel; werkgeversbijdragen voor aanvullende verzekering van de werknemers tegen ouderdom en vroegtijdig overlijden. Deze bezoldigingen zijn in hoofde van de onderneming slechts een aftrekbare beroepskost op voorwaarde dat ze verantwoord worden door individuele loonfiches en een samenvattende opgave (art.57 WIB 92). 2. Sociale lasten Volgende uitgaven zijn eveneens aftrekbaar als beroepskosten: -
de werknemers- en werkgeversbijdragen, door de werkgever verschuldigd op de uitbetaalde bezoldigingen; de premies betaald voor de verzekering van het personeel tegen arbeidsongevallen.
3. Werkgeversbijdragen voor aanvullende verzekering tegen ouderdom en overlijden Hier worden de werkgeversbijdragen bedoeld die de onderneming aan een verzekeringsmaatschappij of aan een pensioenkas stort in het kader van een groepsverzekeringscontract, pensioenfonds, collectieve of individuele pensioentoezegging. Een verdere behandeling valt buiten het bestek van deze opleiding. 4. Inwonende gezinsleden. De aan inwonende gezinsleden toegekende, werkelijke of fictieve bezoldigingen zijn eveneens aftrekbaar als beroepskost, op voorwaarde dat : -
de medewerking verleend wordt vanuit een band van ondergeschiktheid t.o.v. de exploitant; de bezoldiging een normaal loon niet overtreft; de bezoldigingen worden verantwoord door fiches en opgaven (cf. 5.)
M.VAN WETTERE
103
T.a.v. van de meewerkende echtgenoot bestaat een bijzondere regeling.(cf. supra) 5. Opmaken van loonfiches 281.10 en een samenvattende opgave Bezoldigingen van personeelsleden zijn slechts aftrekbaar als beroepskost op voorwaarde dat ze verantwoord zijn door individuele fiches 281.10 en samenvattende opgaven 325.10. Deze moeten verplicht elektronisch worden ingediend vóór 1 maart 2014. (Bericht aan de werkgevers, B.S. dd. 05.02.2014) 6. Commissies en erelonen betaald aan derden Algemeen De door de onderneming aan derden betaalde commissielonen, erelonen, vergoedingen, enz. zijn in beginsel aftrekbare beroepskosten, mits de identiteit van de genieter wordt bekendgemaakt via het opmaken van een fiche 281.50 en een samenvattende opgave 325.50. Wanneer moet een fiche 281.50 worden opgemaakt? In volgende gevallen moet een onderneming steeds een fiche 281.50 opmaken: -
-
bij de betaling van een ereloon aan een beoefenaar van een vrij beroep, ongeacht of deze beoefenaar aan de BTW-wetgeving is onderworpen; bij de betaling van een ereloon waarvoor geen factuur is uitgereikt; bij de toekenning van voordelen van alle aard aan klanten, opdrachtgevers,… (reizen, duurzame verbruiksgoederen, enz.). Het bedrag dat op de fiche moet worden vermeld is de waarde inclusief BTW, verminderd met de eventuele geldelijke tussenkomst van de verkrijger van het voordeel; bij de terugbetaling van kosten gedaan voor rekening van de verkrijger.
In bepaalde gevallen moet evenwel geen fiche 281.50 worden opgemaakt, bijvoorbeeld wanneer de betaalde bedragen of verleende voordelen minder bedragen dan 125,00 EUR per genieter en per jaar. E. AFSCHRIJVINGEN. 1. Algemeen Fiscaal worden afschrijvingen slechts als beroepskost aanvaard wanneer ze noodzakelijk zijn en samengaan met een waardevermindering die zich gedurende het belastbaar tijdperk werkelijk heeft voorgedaan. Enkel afschrijvingen op oprichtingskosten, materiële- en immateriële vaste activa waarvan de gebruiksduur beperkt is, worden fiscaal aangenomen. Bijgevolg kunnen gronden, terreinen, antiek en kunstvoorwerpen fiscaal niet worden afgeschreven. Wanneer een actiefbestanddeel tot de huwelijksgemeenschap behoort en slechts door één der echtgenoten beroepsmatig gebruikt wordt, moet de afschrijfbasis enkel worden beperkt tot het beroepsmatig gebruik. Indien het activum daarentegen in onverdeeldheid toebehoort aan twee feitelijk samenwonenden en slechts door één van hen beroepsmatig wordt gebruikt, moet de afschrijfbare basis beperkt worden tot het aandeel in de onverdeeldheid én tot het beroepsmatig gebruik. M.VAN WETTERE
104
2. Afschrijfbare basis De afschrijvingen worden berekend op de aanschaffingswaarde van de activa. Deze aanschaffingswaarde stemt overeen met: ofwel de ‘aanschaffingsprijs’= + de aankoopprijs + bijkomende kosten: invoerrechten, kosten van expertise, opmeting, studies, honoraria van notarissen, architecten, registratierechten, kosten om een actief bedrijfsklaar te maken (zoals vervoerkosten, installatiekosten, nietterugbetaalbare belastingen,...), ofwel de ‘vervaardigingsprijs’= + de aanschaffingsprijs van grondstoffen, verbruiksgoederen en hulpstoffen + de direct toe te wijzen productiekosten (zoals lonen, sociale lasten,...) + het evenredig deel van de indirecte productiekosten. De belastingplichtige is vrij deze onrechtstreekse productiekosten geheel, dan wel gedeeltelijk in de vervaardigingsprijs op te nemen. 3. Aanvang van de afschrijvingsperiode Een onderneming mag afschrijven vanaf het jaar waarin het actiefbestanddeel is verkregen of tot stand gebracht, ongeacht het tijdstip waarop dit gebeurde. (zonder pro-ratering) Enkel wanneer het boekjaar korter of langer is dan een kalenderjaar moeten de afschrijvingen aangepast worden in verhouding tot de duur van het boekjaar. Een actief is ‘verkregen’ of ‘tot stand gebracht’ wanneer het: -
ofwel tijdens dat belastbaar tijdperk werkelijk in bezit is gekomen van de onderneming; ofwel wanneer de onderneming er tijdens dat belastbaar tijdperk juridisch eigenaar van geworden is, ook al heeft nog geen levering of betaling plaatsgevonden.
Wanneer het actief nog in aanmaak is, mag het bedrag van de vooruitbetalingen worden beschouwd als tijdens het belastbaar tijdperk verkregen of tot stand gebracht. Voorwaarde is wel dat de vooruitbetalingen werkelijk zijn betaald en geactiveerd. 4. Einde van de afschrijvingsperiode Volgens de belastingadministratie mag niet meer worden afgeschreven voor het jaar van buitengebruikstelling (verkoop, inbreng, vernieling), ook al vindt de vervreemding plaats op de laatste dag van dat boekjaar. (Com.IB 61/100) De rechtspraak is het daarmee evenwel niet altijd eens. 5. Afschrijvingsstelsels Fiscaal kan men opteren voor het lineaire of het degressieve afschrijvingstelsel.
M.VAN WETTERE
105
a. Lineair afschrijvingsstelsel Bij dergelijke afschrijving wordt een vast percentage van de aanschaffingswaarde afgeschreven, rekening houdend met de normale gebruiksduur van het bestanddeel. Voorbeeld Een onderneming koopt op 5 april 2010 een machine aan van 10.000,00 EUR. De levensduur wordt op 10 jaar geraamd. De machine wordt lineair afgeschreven naar rata van 1.000,00 EUR per jaar. b. Degressief afschrijvingsstelsel Bij een degressieve afschrijving wordt het jaarlijks afschrijvingsbedrag niet berekend als een percentage op de aanschaffingswaarde (zoals bij de lineaire afschrijving), maar als een percentage op de residuwaarde. Aangezien de residuwaarde jaarlijks daalt, zal ook de jaarlijkse afschrijving telkens dalen. Het afschrijvingspercentage van de degressieve afschrijving mag maximaal het dubbele bedragen van het lineaire. Van zodra de degressieve afschrijving lager is dan de lineaire, mag worden overgestapt op het lineaire stelsel. Voorbeeld Hernemen we bovenstaand voorbeeld, met dit verschil dat de onderneming nu opteert voor het degressief afschrijvingsstelsel. afschrijfbare basis
afschrijvings%
afschrijving
Residuwaarde
10.000,00
20%
2.000,00
8.000,00
8.000,00
20%
1.600,00
6.400,00
6.400,00
20%
1.280,00
5.120,00
5.120,00
20%
1.024,00
4.096,00
10.000,00
10%
1.000,00
3.096,00
10.000,00
10%
1.000,00
2.096,00
10.000,00
10%
1.000,00
1.096,00
10.000,00
10%
1.000,00
96,00
10.000,00
10%
96,00
0,00
De degressieve afschrijvingsannuïteit mag bovendien nooit meer bedragen dan 40% van de aanschaffingswaarde. De beperking van de degressieve afschrijvingsannuïteit neemt niet weg dat het degressief afschrijvingspercentage meer dan 40% mag bedragen, zolang de degressieve afschrijvingsannuïteit niet meer bedraagt dan 40% van de oorspronkelijke aanschaffingswaarde. De beperking van de degressieve afschrijvingen treft bijgevolg alle activabestanddelen met een afschrijvingsduur van minder dan vijf jaar. Voorbeeld Een onderneming heeft in 2010 een computer aangekocht voor 2.500,00 EUR waarvan de normale gebruiksduur maximaal drie jaar is. De onderneming opteert voor het degressieve afschrijvingsstelsel. M.VAN WETTERE
106
afschrijfbare basis
afschrijvings%
afschrijving Residuwaarde
2.500,00
40%
1.000,00
1.500,00
1.500,00
66,66%
999,90
500,10
2.500,00
33,33%
500,10
0,00
Het degressieve stelsel is een keuzestelsel. De belastingplichtige dient deze keuze uit te drukken d.m.v. de opgave 328K. Wanneer de belastingplichtige nalaat zulk formulier in te dienen wordt automatisch het lineaire stelsel toegepast. De opgave 328K wordt ingediend per categorie van activa, die volgens hetzelfde procent afschrijfbaar zijn en geldt automatisch voor de latere investeringen binnen dezelfde groep. In de loop van de afschrijvingsperiode kan men niet van stelsel veranderen. Wanneer men het degressieve stelsel wil opzeggen, moet men die keuze betekenen d.m.v. het formulier 328L, opzegging die dan weer enkel geldt voor de aanschaffingen vanaf dat boekjaar. De vroegere activa worden verder degressief afgeschreven. Volgende activa komen niet voor degressieve afschrijving in aanmerking: 1. Personenwagens, wagens voor dubbel gebruik en minibussen, met uitsluiting van wagens die uitsluitend worden gebruikt voor een taxidienst of verhuring met bestuurder en op grond daarvan vrijgesteld zijn van VB; 2. Vaste activa of gedeelten van activa waarvan de onderneming het gebruik afstaat aan derden. Hierbij heeft het geen belang voor hoelang, aan wie of onder welke vorm (verhuring, kosteloze terbeschikkingstelling,...) dit recht is afgestaan. Wanneer het een actief betreft waarvan het gebruiksrecht voor een deel wordt afgestaan aan een derde (vb. een gebouw), mag slechts het deel van het actief waarvan het recht van gebruik niet is afgestaan degressief worden afgeschreven. Activa waarvan het gebruik slechts na een aantal jaren wordt afgestaan aan derden, mogen niet meer degressief worden afgeschreven vanaf het belastbare tijdperk waarin die afstand gebeurde. Merk op dat geleaste activa hier niet bedoeld worden vermits deze afgeschreven worden door de leasingnemer, en dus niet door de eigenaar worden afgeschreven. De leasingnemer mag dus degressief afschrijven, op voorwaarde uiteraard dat hij het geleaste goed op zijn beurt niet aan een derde overdraagt. 3. Immateriële vaste activa. Deze activagroep moet in beginsel steeds lineair worden afgeschreven over tenminste vijf jaar (op audiovisuele werken na). c. Afschrijving naar wens Oprichtingskosten, bijkomende aankoopkosten en onrechtstreekse productiekosten mogen steeds naar wens worden afgeschreven, d.w.z. : -
ofwel volledig (100%) tijdens belastbaar tijdperk waarin de kosten zijn gemaakt; ofwel aan hetzelfde ritme als het bestanddeel waarop ze betrekking hebben; ofwel tegen een sneller of trager ritme dan het bestanddeel waarop ze betrekking hebben. M.VAN WETTERE
107
Deze mogelijkheid bestaat niet voor de bijkomende kosten op personenwagens, wagens voor dubbel gebruik en minibussen, behoudens wanneer die uitsluitend voor een taxidienst of voor verhuring met bestuurder worden gebruikt (het betreft hier in het bijzonder de niet-aftrekbare BTW). Deze bijkomende kosten moeten worden afgeschreven aan hetzelfde ritme of over hetzelfde aantal jaren als de aanschaffingswaarde van het voertuig. Aankoopkosten op gronden. Hoewel de aanschaffingsprijs van de grond ook de bijkomende kosten omvat, mag op deze aanschaffingsprijs een waardevermindering worden aangenomen, zodra blijkt dat bij afsluiting van het boekjaar zich een duurzame ontwaarding heeft voorgedaan. Dit zal meestal het geval zijn aangezien de gemaakte kosten op het einde van het boekjaar geen reële tegenwaarde op het actief meer vertegenwoordigen. 6. Afschrijvingspercentages Een afschrijvingspercentage moet in principe steeds worden bepaald in functie van de werkelijke levensduur van het betreffende actiefbestanddeel. Vermits het vaststellen van een afschrijvingspercentage een feitenkwestie is die reeds herhaaldelijk tot moeilijkheden heeft geleid, heeft de Administratie de voor haar aanvaardbare forfaitaire afschrijvingspercentages per categorie van activa vastgelegd. Deze percentages dienen echter enkel als richtlijn en kunnen bijgevolg steeds worden aangepast aan de feitelijke omstandigheden. actiefbestanddeel cliënteel: fabrieksgebouw: kantoorgebouw meubilair: machines:
afschrijvings% 10% 5% 3% 10% 10%
actiefbestanddeel klein materiaal computers en informaticamaterieel rollend materieel:
afschrijvings% 33% 33%
20%
7. Afschrijvingsexcedent Men spreekt van een ‘afschrijvingsexcedent’ wanneer er boekhoudkundig meer wordt afgeschreven dan fiscaal toegelaten is. Een afschrijvingsexcedent wordt fiscaal niet als beroepskost aangenomen, en zal uit de beroepskosten worden geweerd. Deze afschrijvingsexcedenten zullen in een later boekjaar ingehaald of gerecupereerd worden zodra de fiscaal aangenomen afschrijvingen de geboekte afschrijvingen overtreffen. F. PERSOONLIJKE SOCIALE BIJDRAGEN In de eerste plaats gaat het hier om de verplichte bijdragen die een zelfstandige moet betalen in het kader van het sociaal statuut van de zelfstandigen. (voor het wettelijk pensioen en voor de verplichte verzekering tegen ziekte (grote risico's) en voor kinderbijslagen). Sinds 2008 zijn zelfstandigen ook verplicht verzekerd tegen kleine risico’s (consultaties van artsen, tandverzorging, courante laboratoriumonderzoeken,..). De M.VAN WETTERE
108
verzekering gaat gepaard met een hogere bijdrage in het kader van hun sociaal statuut der zelfstandigen. Deze sociale bijdragen zijn integraal aftrekbaar. Dit geldt ook voor de bijdagen ten behoeve van de medewerkende echtgenoot in het mini-statuut. (oud art. 86 WIB 92) Zelfstandigen hebben daarnaast ook de mogelijkheid om vrijwillig toe te treden tot het wettelijk stelsel van het aanvullend pensioen voor zelfstandigen. De bijdragen die zij betalen voor dit wettelijk aanvullend pensioen zijn eveneens aftrekbaar. De premies voor de Vlaamse zorgverzekering zijn niet aftrekbaar. Bijdragen voor een vergoeding bij arbeidsongeschiktheid Tot de aftrekbare beroepskosten behoren ook de premies of bijdragen die de zelfstandige vrijwillig stort aan een ziekenfonds of een verzekeringsmaatschappij om bij arbeidsongeschiktheid wegens ziekte of invaliditeit een vergoeding te verkrijgen boven op de wettelijke vergoeding. Deze bijdragen worden meestal gestort in het kader van een verzekeringscontract van het type “ziekte of gewaarborgd inkomen”. Premies gestort in het kader van een polis die de belastingplichtige enkel verzekert tegen lichamelijke ongevallen, zijn niet aftrekbaar (ook al dekt de polis ongevallen die zich tijdens de uitoefening van de beroepswerkzaamheid kunnen voordoen). Indien het verzekeringscontract de belastingplichtige zowel tegen lichamelijke ongevallen verzekert als tegen het verlies aan inkomsten, zonder dat de polis een duidelijke splitsing maakt van de premie naargelang het risico waarop deze betrekking heeft, is de bijdrage helemaal niet aftrekbaar zolang het contract niet wordt aangepast en de premie niet wordt gesplitst. G. BELASTINGEN 1. Niet-aftrekbare belastingen en voorheffingen In beginsel is elke belasting die rechtstreeks wordt geheven op de belastbare winst van de onderneming, niet als beroepskost aftrekbaar en dit ongeacht of zij als PB, of onder de vorm van een verrekenbare voorheffing aan de Staat is verschuldigd. Volgende belastingen zijn bijgevolg niet aftrekbaar: -
personenbelasting; met de personenbelasting verrekenbare bestanddelen (de voorheffingen, de voorafbetalingen, enz.); aanvullende gemeentebelasting; belastingverhogingen, vermeerderingen, kosten en nalatigheidsinteresten die betrekking hebben op de niet-aftrekbare belastingen; belastingen die geen betrekking hebben op de beroepsuitoefening.
2. Aftrekbare belastingen Elke belasting die niet het karakter heeft van een inkomstenbelasting, is daarentegen wel aftrekbaar als beroepskost. Volgende belastingen worden bijgevolg als aftrekbaar aangemerkt: M.VAN WETTERE
109
-
de onroerende voorheffing (opcentiemen inbegrepen). Daar tegenover staat dat de onroerende voorheffing niet verrekenbaar is met de verschuldigde PB; de op de bezoldigingen van de personeelsleden in te houden BV; de verkeersbelasting; de belasting op de in verkeerstelling; het eurovignet; de belasting op spelen en weddenschappen en op automatische ontspanningstoestellen; de accijns- en douanerechten; de niet-aftrekbare BTW op aankopen; de in het buitenland betaalde inkomstenbelasting; de belasting op tewerkgesteld personeel; de milieubelasting; de diverse gemeente- en provinciebelastingen; de nalatigheidsintresten inzake BTW; de belastingverhogingen, vermeerderingen, kosten en nalatigheidsintresten die betrekking hebben op aftrekbare belastingen.
H. GELDBOETEN Geldboeten, verbeurdverklaringen en straffen van alle aard zijn in beginsel nooit aftrekbaar als beroepskost (art.53, 6° WIB 92). Niettegenstaande een administratieve geldboete een strafkarakter kan hebben (Art. 6 EVRM), aanvaardt de administratie de aftrek, op voorwaarde dat de administratieve boete betrekking heeft op een belasting die zelf aftrekbaar is. Dit betekent dat belastingverhogingen of evenredige administratieve boeten in verband met aftrekbare belastingen (BTW, registratierechten, eurovignet) aftrekbaar zijn. Ze worden geacht een integrerend deel van deze belastingen uit te maken. Het eventuele strafrechtelijk karakter is in casu van geen belang. Zijn bijgevolg niet aftrekbaar als beroepskost: -
de vaste geldboeten (zowel administratieve als strafrechtelijke); de niet-proportionele of vaste BTW-boeten; de verkeersboeten, maar niet de belastingverhoging wegens de laattijdige betaling van de VB; de gerechtelijke transactionele boeten; de boeten die werknemers oplopen en ten laste van de werkgever vallen; de boeten wegens inbreuk op de reglementering van de prijzen of van de kwaliteit, milieuwetgeving,…
I. KLEDINGKOSTEN Enkel de kosten voor specifieke beroepskleding zijn als beroepskost aftrekbaar. Hierdoor verstaat men: 1. kleding die door de reglementering op de arbeidsbescherming of door een collectieve arbeidsovereenkomst verplicht als werkkledij wordt opgelegd. (helmen, overalls, veiligheidsschoenen, speciale pakken, laarzen en andere werkkledij die de werknemers verplicht moeten dragen ingevolge een C.A.O).
M.VAN WETTERE
110
2. bijzondere kleding die bij het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid wordt gedragen, daaraan is aangepast en wegens de aard van het beroep verplicht, noodzakelijk of gebruikelijk wordt gedragen. (uniformen van onthaalhostessen, portiers, privé-bewakers; werkvest van slagers en bakkers; het katoenen pak van artsen, chirurgen, verpleegsters…) In beide gevallen is wel vereist dat die kleding in het privé-leven doorgaans niet als stads-, avond-, ceremonie-, reis- of vrijetijdskleding wordt aangemerkt of daartoe kan worden gebruikt. Het aftrekverbod van kledingskosten is absoluut. De uitsluiting geldt niet enkel voor kosten van kleding die de belastingplichtige zelf draagt, maar ook voor kleding die hij ter beschikking stelt van derden, en voor alle kosten die gedaan zijn voor de terugbetaling van kledingkosten aan personeelsleden of andere personen. Bovendien slaat het aftrekverbod niet alleen op de aankoopkosten, maar ook op de huurkosten en op de kosten van onderhoud van de niet-specifieke beroepskleding. J. RESTAURANTKOSTEN Restaurantkosten zijn slechts voor 69% aftrekbaar. De aftrekbeperking geldt niet ten aanzien van restaurantkosten gemaakt door vertegenwoordigers van de voedingssector, voor zover zij bewijzen dat deze kosten bij de uitoefening van hun beroep noodzakelijk zijn in het kader van een (toekomstige) relatie van leverancier tot klant. Zijn eveneens aan de aftrekbeperking onderworpen, de restaurantkosten:: -
in verband met zakenreizen in het buitenland; die deel uitmaken van een globale hotelrekening met betrekking tot het onthaal van buitenlandse zakenrelaties in België; die bijkomstig zijn in het kader van seminaries, colloquia,.. gedragen n.a.v. van een voor personeel of klanten georganiseerde studiedag.
Receptiekosten Receptiekosten zijn slechts voor 50% aftrekbaar. De Administratie voorziet wel in een aantal uitzonderingen die 100% aftrekbaar blijven. Receptiekosten zijn alle kosten die de belastingplichtige maakt in het kader van zijn externe relaties, voor de ontvangst van derden. Het gaat hier meer specifiek om kosten die de belastingplichtige maakt om mogelijke klanten of leveranciers, zakenrelaties en andere personen in zijn eigen lokalen of elders te ontvangen. De nadruk ligt hier op de ontvangst, en dit ongeacht: -
de plaats van de ontvangst: in de onderneming zelf, bij de ondernemer thuis, in een gehuurde zaal, in open lucht,...; de reden van de ontvangst: verjaardag, jubileum, congres, opendeurdag, galaavond,...; de aard van de kosten die gemaakt zijn om deze derden te ontvangen: kosten van traiteur, aankoop dranken, voedingswaren, rookwaren, bloemen, afschrijving of huur van lokalen, behang en gordijnen, tapijten en meubelen, salarissen van dienst- en receptiepersoneel,… M.VAN WETTERE
111
Zijn volledig aftrekbaar: -
-
demonstratiekosten met eventuele uitdeling van stalen; kosten voortvloeiend uit de degustatie van door de firma geproduceerde of verkochte goederen; de huurkosten van loges en businessseats in voetbalstadions; de kosten van showrooms binnen de onderneming waar haar goederen worden tentoongesteld; receptiekosten personeelsfeest (1 per jaar) dranken, hapjes of versnaperingen voor zakenrelaties bij culturele of sportieve evenementen; de niet alleen voor het personeel voorbehouden receptiekosten gemaakt ter gelegenheid van het 25-jarig bestaan van de onderneming (huur materiaal en catering).
Kosten van relatiegeschenken Kosten van relatiegeschenken zijn slechts voor 50% aftrekbaar. Reclameartikelen blijven daarentegen voor 100% aftrekbaar. Naast deze wettelijke uitzondering voorziet de Administratie nog in een aantal bijkomende uitzonderingen van relatiegeschenken die eveneens volledig kunnen worden afgetrokken. Het is derhalve van belang een duidelijk onderscheid te maken tussen relatiegeschenken en reclameartikelen. Wat zijn relatiegeschenken? Relatiegeschenken zijn voorwerpen van een zekere waarde die periodiek (bijvoorbeeld bij het jaareinde) of toevallig worden aangeboden aan zakenrelaties. Geschenken die een onderneming aan haar personeelsleden aanbiedt, kunnen bijgevolg nooit het karakter hebben van een relatiegeschenk. Volgende producten kunnen o.a. worden weggeschonken als relatiegeschenk: wijn, champagne of alcohol, reukwaren, huishoudapparaten, video- en TV-toestellen, lederwaren, computers, bloemruikers en bloemstukken, pralines, gebak, suikergoed, geschenkcheques, cultuurcheques,... Niettegenstaande relatiegeschenken slechts voor 50% aftrekbaar zijn, dient de kostprijs van het relatiegeschenk ‘normaal’ te zijn. Zo dient men rekening te houden met de aard van de onderneming, haar omvang en met andere objectieve gegevens. Relatiegeschenken die voor 100% aftrekbaar zijn 1. Reclameartikelen die op een opvallende en blijvende wijze de benaming van de schenkende onderneming dragen, worden aangemerkt als publiciteitskosten en zijn bijgevolg volledig aftrekbaar. Opdat een geschenk als een reclameartikel zou kunnen worden aangemerkt, moet het aan de volgende drie voorwaarden voldoen:
M.VAN WETTERE
112
-
bestemd zijn voor een zeer grote verspreiding (bijv. aan alle klanten, en niet aan een beperkte categorie van klanten of zakenrelaties); ze moeten een geringe waarde hebben; tenslotte moet de naam (logo is voldoende) van de onderneming op een opvallende en blijvende wijze gedrukt zijn op het artikel.
2. Stalen die gratis aan klanten worden verstrekt. Een staal is een kleine hoeveelheid van een product om de kwaliteit ervan te laten kennen of te laten beoordelen door de toekomstige gebruiker of verbruiker. 3. Wanneer een onderneming in het kader van een door de wet toegelaten wedstrijd of tombola prijzen weggeeft (in geld of in natura), dan wordt de kostprijs van de toegekende prijzen evenmin onderworpen aan de 50% aftrekbeperking. 4. De geschenken die een Belgische ondernemer in het kader van een buitenlandse zakenreis aan zijn buitenlandse zakenrelaties schenkt. Het heeft hierbij geen belang of de geschenken in België of in het buitenland zijn aangekocht. 5. Toegangskaarten en abonnementen op culturele en sportieve manifestaties (eventueel in loges of business-seats) die de onderneming aan zakenrelaties wegschenken zijn voor 100% aftrekbaar. K. KOSTEN DIE OP ONREDELIJKE WIJZE DE BEROEPSBEHOEFTEN OVERTREFFEN Niettegenstaande de kosten van een onderneming een beroepsmatig karakter hebben kunnen ze toch worden verworpen wanneer ze op een ‘onredelijke wijze’ de beroepsbehoeften overtreffen. Wanneer een kost al dan niet onredelijk is valt niet altijd even makkelijk uit te maken. De Administratie omschrijft onredelijke kosten als ‘kosten met een overdadig karakter die eerder ingegeven zijn door de wens of de zorg een zekere status of levenstrant te voeren, sociale en mondaine relaties van een bepaald niveau te onderhouden’. Volgens de rechtspraak is het de Administratie die moet bewijzen dat de gemaakte kosten op een onredelijke wijze de beroepsbehoeften overtreffen. L. AUTOKOSTEN 1. Woon-werkverkeer Zie bezoldigingen werknemers. Minderwaarden op personenwagens mogen niet bovenop het forfait van 0,15 EUR per kilometer worden afgetrokken. Firmawagen. Wanneer de belastingplichtige gebruik maakt van een door de werkgever ter beschikking gestelde personenwagen, auto dubbel gebruik of minibus en een voordeel van alle aard wordt weerhouden, mogen de kosten voor het woonwerkverkeer (0,15 €/km), niet hoger zijn dan het forfaitair voordeel van alle aard vóór aftrek van de door de werknemer betaalde eigen bijdrage. (nieuw art. 65, §5 WIB 92). M.VAN WETTERE
113
2. Beroepsverplaatsingen Principe Indien een handelaar zijn wagen gebruikt voor zijn beroepsverplaatsingen mag hij deze kosten, ten belope van het beroepsmatig gebruik in mindering brengen. Personenwagens, auto’s voor dubbel gebruik en minibussen Kosten van personenwagens, auto’s voor dubbel gebruik en minibussen zijn slechts voor 75% aftrekbaar. Deze aftrekbeperking slaat op alle autokosten, met uitzondering van de financierings- en mobilofoonkosten die volledig aftrekbaar blijven (art.66,§1 WIB 92). De aftrekbeperking moet evenmin worden toegepast wanneer de personenwagens,…uitsluitend voor volgende doeleinden worden gebruikt : voor een taxidienst of voor verhuring met chauffeur en op grond daarvan van de verkeersbelasting vrijgesteld zijn; voor de praktische lessen in een erkende autorijschool en daartoe speciaal zijn uitgerust; aan derden worden verhuurd (bijvoorbeeld ceremoniewagens). De aftrekbeperking valt hier enkel weg voor het taxibedrijf of de verhuurfirma, maar niet voor de klant of de huurder. Andere voertuigen Wanneer een ander vervoermiddel (bestelwagen, bromfiets, moto, vrachtwagen,...) voor beroepsverplaatsingen wordt gebruikt, zijn deze kosten 100% aftrekbaar. Terugbetaling van autokosten 1. Woon-werkvergoeding Indien de onderneming een woon-werkvergoeding uitbetaalt aan zijn personeelsleden, dan is deze vergoeding bij de onderneming volledig aftrekbaar als beroepskost, op voorwaarde dat de vergoeding op de loonfiches wordt vermeld. 2. Kilometervergoeding De kilometervergoedingen die de onderneming aan haar personeelsleden betaalt om hun beroepsmatig afgelegde kilometers te vergoeden, maken een eigen kost van de werkgever uit. Deze kilometervergoeding is in hoofde van de onderneming in de PB aftrekbaar als beroepskost, maar dient beperkt te worden tot 75% indien de vergoeding betrekking heeft op een personenwagen,…Maar voor zover de terugbetaling betrekking heeft op de brandstofkosten bleef ze voor 100% aftrekbaar. De Administratie heeft in dit verband beslist dat van de forfaitair terugbetaalde autokosten 30% geacht mocht worden te slaan op brandstofkosten. De 30/70 verhouding mocht worden toegepast ongeacht de aard van de gebruikte brandstof. Wel is vereist dat de terugbetaalde kosten ‘normaal’ zijn. Voor de vanaf 1.1.2010 gemaakte kosten heeft deze uitsplitsing geen zin meer, vermits àlle kosten in de PB voortaan onder de 75%-beperking vallen. M.VAN WETTERE
114
Kosten van personenwagens die door personeelsleden privé gebruikt worden De 75%-beperking moet enkel worden toegepast op de beroepsmatige autokosten. Indien de personenwagen door een personeelslid privé gebruikt wordt, moet er ten aanzien van dit privé-gebruik een voordeel van alle aard belast worden in hoofde van dit personeelslid. Dit betekent dan ook dat de autokosten m.b.t. het privé-gebruik 100% aftrekbaar blijven voor de onderneming. Om dubbele belasting te vermijden werd beslist dat de kosten m.b.t. het gebruik door een derde niet als autokosten moeten worden beschouwd ten belope van het bedrag van het voordeel van alle aard dat voor die derde belastbaar is. M.a.w., het belaste voordeel mag worden afgetrokken van de kosten m.b.t. de ter beschikking gestelde auto, alvorens op het saldo de beperking tot 75% toe te passen. Evenwel, indien de werkgever kan aantonen welk gedeelte van de kosten op het privégebruik slaat mag hij, in plaats van bovenvermelde werkwijze toe te passen, bijv. in geval van exclusief privégebruik toch 100% van de gemaakte kosten aftrekken (cf. 66/41ComIB 92). Uitgewerkt voorbeeld Een handelaar (BTW-belastingplichtige) heeft in de loop van 2013 met zijn personenwagen 20.000 km. afgelegd, waarvan: 12.000 km. beroepsmatig 3.000 km. woonwerkverkeer 5.000 km. privé-verplaatsingen. Volgende autokosten worden in aanmerking genomen:
aankoop auto: 15.000,00 EUR (excl.21% BTW), vermoedelijke levensduur 5 jaar; BTW. op de aankoop: 3.150,00 EUR; belasting op inverkeerstelling (B.I.V.): 1.200 EUR; omniumverzekering: 1.500,00 EUR; verkeersbelasting: 3.125,00 EUR; huur garage: 300,00 EUR (excl.21% B.T.W.); BTW op de huur: 63,00 EUR; parkeergelden: 125,00 EUR (100% beroepsmatig); financieringskosten: 500,00 EUR; onderhouds- en herstellingskosten: 200,00 EUR (excl.21% BTW); BTW op onderhoud en herstelling: 42,00 EUR; brandstofkosten: 1.450,00 EUR (excl.21% BTW); BTW op de brandstof: 304,50 EUR. A.woon-werkverkeer 3.000 km. x 0,15 EUR/km.= + intresten: 500,00 x 3.000/20.000= totaal=
M.VAN WETTERE
450,00 + 75,00 525,00
115
B. Beroepsverplaatsingen x 75% x beroeps% + afschrijving: 15.000,00 x 20%= + B.I.V.= + omniumverzekering= + verkeersbelasting= + huur garage= + onderhoud en herstelling= + brandstof=
+ + + + + + +
x beroeps% (12.000/20.000)= + parkeergelden (100% beroeps)=
+
x 75% aftrekbeperking= totaal= x 100% x beroeps% + financieringskosten= x beroeps% (12.000/20.000)= totaal=
+
3.000,00 1.200,00 1.500,00 3.125,00 300,00 200,00 1.450,00 10.775,00 x 12/20 6.465,00 125,00 6.590,00 x 75% 4.942,50 500,00 x 12/20 300,00
Niet-aftrekbare BTW De niet-aftrekbare BTW.is het gedeelte van de BTW dat de onderneming niet kan recupereren. Deze BTW is voor de onderneming een aftrekbare beroepskost. Aangezien de onderneming de wagen voor 75% beroepsmatig gebruikt (woonwerkverkeer inbegrepen), bedraagt de: aftrekbare BTW: 50% de niet aftrekbare. BTW: 25% + N.A. BTW. op de aankoop: 3.150,00 x 25% x 20%= + 157,50 + N.A. BTW. op de huur: 63,00 x 25%= + 15,75 + N.A. BTW. op het onderhoud: 42,00 x 25%= + 10,50 + N.A. B.T.W. op brandstof: 304,50 x 25%= + 76,13 259,88 x 75% aftrekbeperking= x 75% 194,91 - woon-werkverkeer= x 3/15 totaal= 38,98 TOTALE AUTOKOST=
+ +
woon-werkverkeer: beroepsverkeer:
525,00 5.281,48 5.806,48 EUR
Gemiddelde brandstofprijzen. Soort brandstof
Gemiddelde prijs in euro (incl.btw) 2011
2012
2013
Euro 95 10 ppm
1,6051
1,7076
1,6508
Super 98 10 ppm
1,6328
1,7396
1,7054
Diesel
1,4405
1,5318
1,4758
LPG
0,6610
0,7183
0,6719
M.VAN WETTERE
116
M. UITGAVEN VAN PERSOONLIJKE AARD In beginsel zijn uitgaven van persoonlijke aard niet ingegeven door de uitoefening van de beroepswerkzaamheid en zijn deze kosten niet aftrekbaar. De scheidingslijn tussen een privé- en een beroepsuitgave is door de rechtspraak evenwel vervaagd.
Opleidingskosten. Ook opleidingskosten zijn in beginsel persoonlijke uitgaven, zeker wanneer ze gedaan worden om een toekomstig beroep uit te oefenen. Een industrieel ingenieur, tewerkgesteld in een dakpannenfabriek volgt een masteropleiding in robotisering, die hem zou moeten toelaten kwaliteitsvoller werk te leveren door een betere kennis van de nieuwe technologieën. De werkgever stelt voor deze kosten op zich te nemen, maar de werknemer weigert dit. Een attest van de werkgever en het onderwerp van het eindwerk bevestigen volgens het Hof de rechtstreekse band van de studies met de beroepswerkzaamheid en maken de kosten, voornamelijk verplaatsingskosten aftrekbaar. (Gent, 9 oktober 2007) Ter gelegenheid van een rulingaanvraag werd eveneens besloten tot de aftrekbaarheid van de kosten van een MBA-opleiding. De betrokkene zou hiervoor 13 maanden loopbaanonderbreking nemen. Uit het dossier bleek dat het volgen van de MBA rechtstreeks in verband stond met zijn beroepswerkzaamheid en de betrokkene zou toelaten zijn functie met hogere kwaliteit, bekwaamheid en bredere inzichten uit te voeren. (Voorafgaande beslissing nr. 900.140 dd. 2 juni 2009)
BATEN VAN VRIJE BEROEPEN In tegenstelling tot bij handelaars gaat het in feite om alle natuurlijke personen die werkzaamheden van louter of hoofdzakelijk intellectuele aard verrichten. De regels die gelden voor handelaars zijn mutatis mutandis van toepassing voor de beoefenaars van vrije beroepen. Een fundamenteel onderscheid ligt evenwel in het tijdstip van belastbaarheid. Baten zijn immers slechts belastbaar op het ogenblik van de ontvangst van de erelonen en andere inkomsten. Achterstallige erelonen. Inkomsten van vrije beroepen,… kunnen als achterstallige erelonen worden beschouwd indien: -
de erelonen door toedoen van de overheid (tekortkoming) niet werden betaald in het jaar van de prestaties; de latere vereffening gebeurt in éénmaal; de erelonen hebben betrekking op diensten die geleverd worden gedurende een periode van meer dan 12 maanden.
In dat geval wordt het gedeelte van de prestaties dat de 12 maanden overtreft aan de gemiddelde aanslagvoet van het lopende jaar belast. (code *652) M.VAN WETTERE
117
FEITELIJKE VERENIGINGEN. Inkomsten uit feitelijke verenigingen en groeperingen zonder rechtspersoonlijkheid zijn belastbaar ten name van de vennoten of leden ervan. Het gaat om hun: -
persoonlijke opnemingen; aandeel in de verdeelde en onverdeelde winsten van de vereniging.
INVESTERINGSAFTREK 1. Algemeen Ondernemingen hebben de mogelijkheid om een gedeelte van hun winst vrij te stellen ten belope van een percentage op de aanschaffingswaarde van de nieuwe investeringen die zij tijdens het belastbare tijdperk hebben gedaan. De investeringsaftrek wordt in beginsel in eenmaal toegepast. Sommige belastingplichtigen kunnen er echter voor opteren de investeringsaftrek te spreiden over de afschrijvingsperiode van de aangeschafte of tot stand gebrachte activa. Het bij gebrek aan voldoende winst/baten niet afgetrokken saldo van de investeringsaftrek kan overgedragen worden naar het volgende belastbare tijdperk. 2. Activa die in aanmerking komen voor investeringsaftrek Opdat een actiefbestanddeel in aanmerking zou kunnen komen voor de investeringsaftrek, moet zij aan de drie volgende voorwaarden voldoen: -
de investering gebeurt in, al dan niet in leasing genomen materiële of immateriële vaste activa. Financiële vaste activa en portefeuillewaarden (obligaties,...) en andere vlottende activa worden dus uitdrukkelijk uitgesloten.
-
de activa moeten bovendien in nieuwe staat worden verkregen of tot stand gebracht.
-
de activa moeten in België gebruikt worden voor de uitoefening van de beroepswerkzaamheid van de onderneming.
3. Activa die uitgesloten zijn van de investeringsaftrek Volgende activa worden door de wetgever uitdrukkelijk uitgesloten van de investeringsaftrek: 1. Vaste activa die niet uitsluitend voor de uitoefening van de beroepswerkzaamheid worden gebruikt. 2. De vaste activa die zijn verkregen of tot stand gebracht teneinde het recht tot gebruik ervan aan een derde over te dragen krachtens een leasingovereenkomst of een contract van erfpacht, opstal of een gelijkaardig onroerend recht, wanneer deze activa kunnen worden afgeschreven door de onderneming die het recht heeft verkregen. Deze uitsluiting betekent dat de investeringsaftrek niet mag worden toegepast door de juridische eigenaar, maar wel door de economische eigenaar, namelijk de leasingnemer, de erfpachter, opstalhouder. M.VAN WETTERE
118
3. Vaste activa (of gedeelten daarvan) waarvan het recht van gebruik (op een andere wijze dan sub 2) aan een derde is afgestaan. De wijze waarop dit recht is afgestaan speelt geen rol (huur, andere overeenkomst of zelfs ten kosteloze titel). Deze uitsluiting is echter niet van toepassing wanneer het recht van gebruik is afgestaan aan een andere belastingplichtige die het actief in België gebruikt voor het behalen van winsten en baten en die het recht van gebruik op zijn beurt niet geheel of gedeeltelijk aan een derde overdraagt. 4. Vaste activa die niet afschrijfbaar zijn of waarvan de afschrijving over minder dan drie belastbare tijdperken is gespreid (bijvoorbeeld ingevolge de toepassing van het degressief afschrijvingsstelsel). 5. Personenwagens en auto’s voor dubbel gebruik, met uitzondering van voertuigen: - die uitsluitend gebruikt worden voor een taxidienst of voor verhuring met bestuurder en die op grond daarvan vrijgesteld zijn van de verkeersbelasting; - die in erkende autorijscholen uitsluitend worden gebruikt voor het praktisch onderricht, en daarvoor ook speciaal zijn uitgerust. 6. De bij de aankoopprijs komende kosten en onrechtstreekse productiekosten. Deze kosten komen slechts voor de aftrek in aanmerking indien ze op dezelfde wijze worden afgeschreven als de vaste activa waarop ze betrekking hebben en voor zover die activa zelf recht geven op de investeringsaftrek. Ze zijn daarentegen uitgesloten indien ze onmiddellijk als beroepskost worden geboekt of sneller worden afgeschreven dan het actief zelf. 4. Gemengd gebruik onroerend goed. De rechtspraak was meermaals van oordeel dat de administratieve stelling dat het woord “uitsluitend” moest bekeken worden per kadastraal perceel niet strookt met de wet en dat de investeringsaftrek bijgevolg niet moet worden geweigerd voor: -
lokalen of andere ruimten van een gebouwd onroerend goed uitsluitend voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid gebruikt en , duidelijk van het privé-gedeelte van dit onroerend goed afgescheiden.
De Administratie sluit zich bij die rechtspraak aan. De lokalen of ruimten die "gemengd" worden gebruikt, blijven uiteraard uitgesloten.
M.VAN WETTERE
119
5. Tarieven investeringsaftrek Aard activa
Aj. 2014
Aj. 2015
Gewone investeringen Octrooien , milieuvriendelijke investeringen in onderzoek en ontwikkeling en energiebesparende investeringen en rookafzuig- of verluchtingssystemen in horeca-inrichtingen Investeringen in beveiliging Aftrek in functie van de afschrijvingen van milieuvriendelijke investeringen in onderzoek en ontwikkeling Aftrek in functie van de afschrijvingen van de investeringen gedaan door ondernemingen met minder dan 20 werknemers bij het begin van het belastbaar tijdperk van de investering Oplaadstations voor elektrische voertuigen
4,5%
3,5%
14,5% 21,5%
13,5% 20,5%
21,5%
20,5%
11,5%
10,5%
4,5%
3,5%
6. Investeringen in veiligheid. De investeringsaftrek wordt verhoogd tot 21,5% (Aj. 2015: 20,5%) ten aanzien van investeringen in: -
materiële vaste activa,
-
die dienen voor de beveiliging van de beroepslokalen, (gemengde lokalen zullen worden uitgesloten, aangezien ze niet uitsluitend voor beroepsdoeleinden worden gebruikt, zijnde de basisvoorwaarde voor het bekomen van de investeringsaftrek),
Beveiliging bedrijfsvoertuigen. Een verhoogde investeringsaftrek geldt ten aanzien van materiële vaste activa die dienen voor de beveiliging van bedrijfsvoertuigen. Het gaat om investeringen in materieel “dat de toegang tot bedrijfsvoertuigen door misdagers detecteert, verhindert of vertraagt of hun vlucht na het plegen van een strafbaar feit vertraagt”, zoals immobilisatiesystemen, alarm- en nadiefstalsystemen en sloten.
7. Gespreide investeringsaftrek Indien de onderneming op de eerste dag van het belastbare tijdperk waarin zij de activa heeft aangeschaft of tot stand gebracht minder dan twintig werknemers tewerkstelt, kan zij opteren voor de gespreide aftrek. De aftrek bedraagt 10,5% (Aj. 2015) (of 20,5% voor milieuvriendelijke investeringen – cf. tabel hierboven en ongeacht het aantal werknemers). Dit percentage wordt toegepast op de fiscaal aangenomen afschrijvingen van de aangeduide investering. Het toepasselijk percentage is dat van het kalenderjaar waarin de investering is verricht en blijft ongewijzigd gedurende de gehele afschrijvingsperiode (ongeacht het percentage dat voor volgende jaren van toepassing zal zijn).
M.VAN WETTERE
120
8. Overdracht, buitengebruikstelling of wijziging van bestemming van het actief Aangezien het recht op investeringsaftrek enkel moet beoordeeld worden op het ogenblik dat het actiefbestanddeel wordt aangeschaft of tot stand wordt gebracht, is de aftrek reeds het eerste jaar definitief verworven. De eenmalige aftrek moet niet worden herzien bij eventuele buitengebruikstelling van de activa. De gespreide aftrek die wegens buitengebruikstelling niet volledig zou zijn verleend mag ingehaald worden voor het jaar van buitengebruikstelling. 9. Formaliteiten Om van de aftrek te kunnen genieten moet een formulier 276.U bij de aangifte worden gevoegd. (evt. ook de nodige attesten vanwege de bevoegde overheden)
BEZOLDIGINGEN VAN EN TOEKENNING AAN MEEWERKENDE ECHTGENOTEN Toekenning meewerkinkomen Het stelsel van toekenning (zie vak 17 en 18 van de aangifte) zoals dit vóór 2003 bestond, blijft bestaan voor de meewerkende echtgenoot, die ofwel: -
-
reeds zelf uit een eigen beroepsactiviteit een volwaardig sociaal statuut heeft verkregen, doch geen eigen nettoberoepsinkomen van meer dan 13.100,00 EUR (Aj. 2015: 13.240,00); geboren is vóór 1 januari 1956 en zich niet aansluit tot het volledig sociaal statuut (maxi-statuut).
Andere toekenningsmodaliteiten: -
-
de toekenning moet overeenstemmen met de normale bezoldiging voor de geleverde prestaties, maar mag niet hoger zijn dan 30% van de gezamenlijk belaste netto winst of -baat van de partner, tenzij de geleverde prestaties de meewerkende echtgenoot kennelijk recht geven op een groter deel; de toekenning wordt niet toegepast wanneer daardoor de aanslag zou worden verhoogd; er kan geen toekenning plaatsvinden voor het jaar waarin geen gemeenschappelijke aanslag plaatsvindt.
Bezoldiging meewerkende echtgenoot. Het stelsel, is van toepassing op de echtgeno(o)t(e) van een zelfstandige of beoefenaar van een vrij beroep (niet van bedrijfsleiders) die tijdens het belastbaar tijdperk geen eigen beroepsactiviteit heeft uitgeoefend. Het creëert in diens hoofde een eigen inkomen van het type “bezoldiging meewerkende echtgenoot”. Van dit inkomen mogen dan wel worden afgetrokken: -
sociale bijdragen, eigen werkelijke kosten, of forfait van 5%., (bovenop de sociale bijdragen), max. 3.900,00 (Aj. 2015: 3.950,00) M.VAN WETTERE
121
De bezoldiging mag ook worden toegekend voor het/de jaren waarvoor geen gemeenschappelijke aanslag wordt gevestigd. De toekenning zelf: -
moet overeenstemmen met de normale bezoldiging voor de geleverde prestaties, maar mag niet meer bedragen dan 30% van de gezamenlijk belaste netto winst of -baat van de partner, tenzij de geleverde prestaties de meewerkende echtgenoot hem kennelijk recht geven op een groter deel;
-
mag door de geholpen belastingplichtige als beroepskost worden afgetrokken, in tegenstelling tot de kosten die veroorzaakt zijn door de medewerking van zijn partner (art. 53, 19° WIB 92).
-
is een inkomen dat vatbaar is voor vermeerdering, bij gebrek aan voldoende voorafbetalingen.
WINSTEN EN BATEN VORIGE BEROEPSWERKZAAMHEID A. Stopzettingsmeerwaarden. Meerwaarden behaald ter gelegenheid van de volledige en definitieve stopzetting van: de volledige activiteit één of meer bedrijfsafdelingen of takken van werkzaamheid: worden, ongeacht de bezitsduur, belast aan 16,5%, behoudens voordeliger globalisatie. Uitzonderingen: -
Meerwaarden op voorraden: gezamenlijk belastbaar, Meerwaarden op financiële vaste activa die fiscaal aangenomen minderwaarden compenseren: gezamenlijk belastbaar, Meerwaarden op immateriële vaste activa: Het stelsel van de compensatievergoedingen is hier van toepassing (4 x 4-regel); Voortzetting onderneming in rechte lijn: volledige, maar tijdelijke vrijstelling, Uitsluitend in aandelen vergoede inbreng in vennootschap: volledige, maar tijdelijke vrijstelling.
Tijdstip belastbaarheid. Een stopzettingsmeerwaarde is belastbaar van zodra de schuldvordering van de overdrager zeker en vaststaand is. Wanneer de overlatingsovereenkomst opschortende voorwaarden bevat, kan de ingevolge de stopzetting gerealiseerde meerwaarde slechts worden belast, zodra de opschortende voorwaarden zijn vervuld. (Cassatie, 19 juni 2008) Voortzettingsstelsel. Bij voortzetting in rechte lijn van een zelfstandige activiteit, is de toepassing van het voortzettingsstelsel de algemene regel. Hiervoor is de toestemming van de overnemer niet vereist. M.VAN WETTERE
122
De overlater kan, zonder vormvoorschriften evenwel verzaken aan het stelsel. Verkoop activa nà stopzetting. Een kapster die één jaar na de stopzetting van haar kapsalon activa verkoopt aan een kinesist is belastbaar op de eruit voortvloeiende stopzettingsmeerwaarde. De belastbaarheid vereist geen gelijktijdigheid tussen de stopzetting en het behalen van de meerwaarde. Van een overgang naar het privé-vermogen kan één jaar na de stopzetting geen sprake zijn. (Antwerpen, 22 juni 1999) Duurzaam privé-gebruik. De belastingplichtige die zijn zelfstandige activiteit stopzet en bij die gelegenheid meerwaarden realiseert, kan belastingheffing ontlopen door het goed eerst te desaffecteren naar zijn privé-vermogen, en het pas nadien te vervreemden. De rechtspraak dienaangaande is echter verdeeld, vooral met betrekking tot het begrip “duurzaam”. B. Vorige winsten en baten. Kosten gedaan na stopzetting. De interesten, betaald na de stopzetting, met betrekking tot een lening die voor beroepsdoeleinden was aangegaan, zijn geen aftrekbare kosten. Beroepskosten zijn immers slechts aftrekbaar voor zover ze gedaan of gedragen zijn om tijdens het belastbaar tijdperk belastbare inkomsten te verkrijgen of te behouden. Bovendien moeten ze noodzakelijk zijn voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid. Beide voorwaarden zijn nà de stopzetting niet langer vervuld. (Hof van Cassatie, 15 februari 1999)
Het Arbitragehof daarentegen vonniste, naar aanleiding van een prejudiciële vraag gesteld door het Hof van Luik dat de artikels 10 en 11 van de Grondwet worden geschonden in zoverre de lasten en uitgaven, veroorzaakt door een vroegere beroepswerkzaamheid, maar die na de stopzetting worden gedragen, niet aftrekbaar zijn, terwijl het winstartikel de inkomsten die voortvloeien uit een vorige beroepswerkzaamheid, maar na de stopzetting worden verkregen, als belastbare beroepsinkomsten aanmerkt. (Arbitragehof, 21 juni 2000, Arrest nr. 75) De Minister vindt het echter passend elk betwist geval afzonderlijk te onderzoeken. (P.V. VISEUR, Kamer 23 januari 2001, V & A. nr. 102, p. 11.896)
Intussen kwam de problematiek opnieuw meermaals voor de Hoven en Rechtbanken. Deze oordelen dat de intresten wel degelijk aftrekbaar zijn wanneer de lening, ook indien ze na de stopzetting wordt afgesloten, haar oorsprong vindt in de vroegere beroepswerkzaamheid. (Rb. Luik, 5 december 2002; Rb. Gent,19 juni 2003; Bergen, 20 mei 2005 en Gent, 11 oktober 2005).
M.VAN WETTERE
123