‘Beweging
en
management
bij
kinderen
met
diabetes
type
1’
Adviesrapport
Timo
Beentjes
en
Madelon
Bredie
Beroepsopdracht
Hogeschool
van
Amsterdam
ASHP,
opleiding
Fysiotherapie
Amsterdam,
juni
2009
Voorwoord
Na
een
periode
van
studeren,
stage
lopen
en
de
bijkomende
sociale
aspecten,
was
het
dan
zover,
de
beroepsopdracht.
Deze
periode
zijn
we
bijgestaan
door
Ella
Kruger,
welke
ons
elke
weer
moti‐ veerde
en
ons
in
de
goede
richting
wist
te
sturen.
Ondanks
het
weinige
contact
met
Ella,
waren
de
adviezen
zoals
door
haar
gegeven,
duidelijk
en
richtingaange‐ vend.
De
mensen
welke
respons
hebben
gegeven
aan
onze
vraag
om
hun
erva‐ ringen
met
ons
te
delen
dienen
ook
bedankt
te
worden
voor
hun
tijd
en
inzet.
Daarnaast
dienen
wij
ook
Claar
Hinlopen
te
bedanken
voor
de
organisatie
achter
de
schermen.
We
wensen
u
veel
wijsheid
en
plezier
tijdens
het
lezen
van;
‘Beweging
en
management
bij
kinderen
met
diabetes
type
1’
Beroepsopdracht:
Een
beroepsopdracht
is
een
relevant
beroepsvraagstuk
uit
de
fysiotherapie
en
wordt
aangedragen
door
externe
of
interne
opdrachtgevers.
Door
dit
beroepsvraagstuk
methodisch
en
systematisch
te
analyseren
en
door
de
uitkomsten
te
presenteren
en
te
verantwoorden,
bewijst
de
student
dat
hij/zij
een
aantal
competenties
van
het
beroepsprofiel
voldoende
ontwikkeld
heeft.
Beroepsopdrachten
worden
uitgevoerd
gedurende
het
3e
of
4e
studiejaar,
af‐ hankelijk
van
de
gekozen
afstudeervariant.
In
de
opbouw
van
het
curriculum
bevin‐ den
beroepsopdrachten
zich
op
een
niveau’,
dat
gericht
is
op
complexere
situaties.
Doelstelling
van
dit
niveau
is
dat
je,
als
je
geconfronteerd
wordt
met
situaties
waar‐ voor
gestandaardiseerde
werkwijzen
niet
bestaan
of
ontoereikend
zijn,
je
zelfstandig
keuzes
kunt
maken
en
werkzaamheden
kunt
plannen
en
uitvoeren.
Dat
zal
ook
bij
het
uitvoeren
van
je
beroepsopdracht
het
geval
zijn.
Beroepsopdrachten
zijn
ook
één
van
de
mogelijkheden
om
je
als
beginnende
fy‐ siotherapeut
te
‘profileren’.
Via
het
kiezen
van
een
minor,
het
lopen
van
bepaalde,
gerichte
stages
en
de
beroepsopdracht
kan
je
je
bijzondere
interesse
in
onderwer‐ pen
of
meer
dan
gemiddelde
kennis
van
bepaalde
delen
van
de
fysiotherapie
aan‐ tonen.
Denk
aan
accenten
als
wetenschappelijk
onderzoek,
toegepast
onderzoek,
sport,
revalidatie,
kinderen,
ouderen,
alternatieve
geneeswijzen,
patiëntenvoorlich‐ ting
enzovoort.
2
Inhoudsopgave
Voorwoord ............................................................................................................ 2
1.
Inleiding............................................................................................................. 4
2.
Diabetes
Mellitus ............................................................................................... 5
2.1
Algemeen ....................................................................................................................................................... 5
2.2
Vormen
van
diabetes:............................................................................................................................... 5
2.2.1
Diabetes
mellitus
type
1 .......................................................................................................................5
2.2.2
Diabetes
mellitus
type
2 .......................................................................................................................5
2.3
Diabetes
en
bewegen ................................................................................................................................ 6
2.4
Diabetes
en
management........................................................................................................................ 7
3.
Toelichting
onderzoek ................................................................................... 9
3.1
Doelstelling ................................................................................................................................................... 9
3.2
Vraagstelling................................................................................................................................................. 9
3.3
Methode.......................................................................................................................................................... 9
4.
Advies .............................................................................................................11
4.1
Resultaten....................................................................................................................................................11
4.1
Doelstellingen ............................................................................................................................................11
4.2
Advies ............................................................................................................................................................12
4.3
Overig
advies..............................................................................................................................................13
4.3.1
Praktische
adviezen
omtrent
beweging..................................................................................... 13
4.3.1
Voeding ..................................................................................................................................................... 14
5.
Implementatie ..................................................................................................15
5.1
Voorwaarden
en
middelen...................................................................................................................15
5.1.1
Voorwaarden ......................................................................................................................................... 15
5.1.2.
Middelen.................................................................................................................................................. 15
5.2
Uitvoering ....................................................................................................................................................15
5.3
Evaluatie.......................................................................................................................................................16
5.3.1
Kwaliteit
van
leven .............................................................................................................................. 16
5.3.2
Fysieke
activiteit................................................................................................................................... 16
5.3.3
Metabolische
controle ........................................................................................................................ 16
5.3.4
Mate
van
zelfmanagement............................................................................................................... 16
6.
Conclusie ..........................................................................................................18
7.
Discussie ...........................................................................................................19
Referenties ...........................................................................................................20
8.
Bijlagen.............................................................................................................21
8.1
Enquêtes.......................................................................................................................................................21
8.2
DMSES ...........................................................................................................................................................35
8.2.1
Referentie................................................................................................................................................. 35
8.3
Diabetes
dagboekje..................................................................................................................................36
8.4
MOHO
dagschema ....................................................................................................................................41
8.5
Cat‐analyses................................................................................................................................................46
3
1.
Inleiding
Je
bent
nog
maar
net
geboren,
of
je
hebt
nog
niet
eens
de
pubertijd
bereikt
wanneer
je
vertelt
wordt
dat
je
gediagnosticeerd
bent
met
diabetes
mellitus
type
1.
Door
deze
uitspraak
gaat
je
leven
veranderen.
Je
moet
nu
nadenken
over
voedsel,
bewegen,
insuline
spuiten
en
het
management
rondom
diabetes.
Wanneer
een
kind
met
diabetes
de
diagnose
heeft
gekregen,
staat
er
veel
hulp
voor
hen
klaar.
Een
heel
team
van
specialisten
neemt
zorg
voor
de
diabeet.
Aan
het
begin
van
de
periode
is
de
zorg
gericht
op
het
integreren
van
de
problemen
en
mogelijkheden
die
zich
voordoen
bij
diabetes.
Het
gebruik
van
insuline,
voeding
en
beweging
vormt
al
meer
dan
80
jaar
de
behandeling
van
diabetes
type
1.
Kinderen
met
diabetes
type
1
hebben
vaak
moeite
met
bewegen
in
combinatie
met
de
controle
van
HbA1c
waarde.
Er
doen
zich
vaak
problemen
voor
die
het
uitvoeren
van
een
fysieke
beweging
bemoeilij‐ ken.
Zo
kan
zich
er
een
hypo‐
of
hyperglycemische
periode
voordoen,
of
een
an‐ dere
microvasculaire
complicatie
optreden.
Om
deze
problemen
onder
controle
te
krijgen
dient
het
duidelijk
te
zijn
voor
de
kinderen
en
de
begeleiders,
wat
voor
een
invloed
bewegen
heeft.
Vragen
welke
beantwoord
worden
in
onderstaand
adviesrapport
zijn;
Wat
kinderen
met
diabetes
type
1
voor
sport
kunnen
uitoefenen,
hoe
ze
dit
dienen
uit
te
voeren,
waar
ze
rekening
mee
dienen
te
houden
en
hoe
het
kind
met
diabetes
de
problemen
die
zich
gaan
voordoen
van
te
voren
opvangen?
4
2.
Diabetes
Mellitus
2.1
Algemeen
Diabetes,
in
de
volksmond
suikerziekte
genoemd,
is
een
van
de
meest
voor‐ komende
chronische
ziektes
in
Nederland.
Het
is
een
stofwisselingsziekte
waar‐ bij
de
glucoseregulatie
is
verstoord.
Tijdens
het
eten
komt
er
glucose
in
het
bloed.
Glucose
is
de
belangrijkste
vorm
van
energie
voor
het
lichaam.
Als
er
glucose
in
het
bloed
komt,
zorgt
het
bloed
ervoor
dat
de
glucose
naar
alle
cellen
in
het
lichaam
wordt
vervoerd.
Insuline
is
een
hormoon
wat
wordt
aangemaakt
door
de
alvleesklier.
Insuline
zorgt
ervoor
dat
de
lichaamscellen
zich
openen,
waardoor
de
glucose
de
cel
in
kan,
als
het
wa‐ re
is
insuline
de
sleutel
naar
de
cellen
toe.
Bij
mensen
met
diabetes
maakt
het
lichaam
niet
op
de
juiste
manier
gebruik
van
de
insuline
(insulineresistentie)
of
maakt
het
lichaam
zelf
te
weinig
of
geen
insuline
(falende
insulinesecretie).
De
cellen
worden
niet
geopend
en
de
glucose
kan
niet
(voldoende)
worden
opgenomen
in
de
cellen.
De
glucosespiegel
in
het
bloed
kan
daarom
hoger
worden
dan
de
bedoeling
is.
2.2
Vormen
van
diabetes:
Er
bestaan
twee
hoofdvarianten
van
de
aandoening:
diabetes
type
1
en
type
2.
2.2.1
Diabetes
mellitus
type
1
Diabetes
mellitus
type
1
is
een
auto‐immuun
ziekte,
waarbij
de
insuline
pro‐ ducerende
cellen
(ß‐
cellen
van
de
Eilandjes
van
Langerhans
in
de
alvleesklier)
door
het
eigen
lichaam
worden
vernietigd.
Er
is
sprake
van
een
volledig
ontbre‐ ken
van
het
hormoon
insuline.
Hierdoor
maakt
het
lichaam
helemaal
geen
insu‐ line
meer
aan,
waardoor
de
glucose
niet
opgenomen
kan
worden
in
de
lichaams‐ cellen.
De
glucose
blijft
werkloos
in
het
bloed
rondzweven.
De
bloedglucose‐ waarde
wordt
hierdoor
veel
te
hoog.
De
suikers
worden
via
de
nier
uitgescheiden.
Dit
is
alleen
mogelijk
door
vocht
van
het
lichaam
te
onttrekken.
De
lichaamscellen
krijgen
onvoldoende
brandstof
(glucose)
om
goed
te
kunnen
functioneren.
Hierdoor
ontstaan
klachten
zoals
vaak
moeten
plassen,
dorst,
vermoeidheid
en
gewichtverlies.
Diabetes
mellitus
type
1
wordt
vaak
op
jonge
leeftijd
vastgesteld
en
het
ont‐ wikkelt
zich
meestal
in
korte
tijd.
Mensen
met
diabetes
type
1
zijn
insulineaf‐ hankelijk.
Circa
10%
van
het
totale
aantal
mensen
met
diabetes
heeft
diabetes
mellitus
type
1.
Bovenstaande
vorm
van
diabetes
is
de
diabetes
waar
we
ons
op
richten
bin‐ nen
het
adviesplan,
desalniettemin
wordt
er
toch
hieronder
kort
aandacht
be‐ steedt
aan
de
andere
variant
van
diabetes,
diabetes
mellitus
type
2.
2.2.2
Diabetes
mellitus
type
2
Bij
diabetes
mellitus
type
2
zijn
de
lichaamscellen
minder
gevoelig
voor
insu‐ line
of
wordt
er
te
weinig
insuline
aangemaakt.
Hierdoor
blijft
er
net
als
bij
type
1
te
veel
glucose
in
het
bloed
rondzweven
en
ontvangen
de
lichaamscellen
te
weinig
brandstof.
De
klachten
zijn
hetzelfde
als
bij
diabetes
mellitus
type
1.
Het
metabool
syndroom
(insulineresistentiesyndroom
of
syndroom
x)
speelt
waarschijnlijk
een
belangrijke
rol
bij
de
ontwikkeling
van
diabetes
mellitus
type
5
2
en
vasculaire
aandoeningen.
Er
is
sprake
van
het
metabool
syndroom
wanneer
tenminste
2
of
meer
van
de
volgende
risicofactoren
aanwezig
zijn:
• obesitas
van
de
buikholte
(middelomtrek
>94
cm
bij
mannen
of
>82
cm
bij
vrouwen
• hypertensie
(≥130/85)
• verhoogde
nuchtere
bloedglucoseconcentratie
(≥6,1)
• hypertriglyceridemie
(verhoogd
gehalte
van
vetten
in
het
bloed)
(>1,7)
• laag
HDL‐cholesterol
(het
‘goede
cholesterol’)
(<1
bij
mannen,
<1,3
bij
vrou‐ wen)
• Erfelijke
belasting,
wanneer
één
van
de
ouders
type
heeft,
dan
is
er
een
kans
van
1
op
ongeveer
3
dat
het
kind
diabetes
ontwikkelt.
• Onvoldoende
lichaamsbeweging,
<3
keer
per
week,
20
minuten
intensieve
lichaamsbeweging.
Diabetes
mellitus
type
2
komt
voor
op
alle
leeftijden,
maar
het
meest
bij
oude‐ ren.
Het
kan
soms
7‐10
jaren
duren
voordat
de
diagnose
wordt
gesteld.
Dit
wordt
ook
wel
de
pré‐diabetische
fase
genoemd.
Van
alle
volwassenen
met
diabetes
in
Europa
heeft
90%
type
2
en
de
meesten
daarvan
worden
behandeld
met
tabletten.
2.3
Diabetes
en
bewegen
Regelmatige
fysieke
activiteit
speelt
een
belangrijke
rol
in
het
management
van
kinderen
met
diabetes
type
1
toch
wordt
het
veelal
niet
beschouwd
als
een
behandeling
voor
diabetes
type
1.
Training
bij
deze
doelgroep
verbeterd
de
insu‐ line
gevoeligheid,
verhoogt
het
glucose
gebruik,
reduceert
de
cardiovasculaire
risico
factoren
en
werkt
preventief
tegen
obesitas
(Bernardini
A.
L.
et
al.:
2004)(Giannini.
C.
et
al.;
2006).
Alhoewel
kinderen
met
diabetes
kunnen
participeren
in
elke
soort
van
spor‐ ten
zijn
er
bepaalde
risico’s
zoals
het
optreden
van
een
hyperglycemische
episo‐ de
of
een
hypoglycemische
episode.
Hierdoor
is
het
voor
professionals
in
de
zorg
nodig
om
tot
in
detail
te
weten
wat
de
fysiologische
effecten
zijn
bij
bewegen
om
zo
te
zorgen
dat
sporten
gezond
en
leuk
blijft
voor
alle
kinderen.
Tijdens
beweging
wordt
gebruik
gemaakt
van
drie
soorten
brandstoffen:
lipi‐ den,
koolhydraten
en
proteïnen.
De
brandstoffen
worden
opgeslagen
in
het
li‐ chaam
en
gemobiliseerd
als
de
vraag
hiernaar
verhoogd
wordt.
Tevens
heeft
men
beschikking
over
brandstoffen
die
in
het
lichaam
circuleren.
Al
deze
brand‐ stoffen
geven
verschillende
soorten
energie.
Tijdens
beweging
is
er
een
ver‐ hoogde
circulatie
in
de
desbetreffende
spieren
ter
bevordering
van
het
gebruikt
van
zuurstof,
afvoer
van
CO2
en
energie
substraat.
Door
de
verhoogde
behoefte
aan
energie
daalt
de
glucose
waarde
in
het
bloed.
Wat
leidt
tot
onderdrukking
van
de
afgifte
van
insuline
en
een
activiteit
van
de
tegengestelde
responsen,
de
verhoging
van
de
afgifte
van
hormonen
zoals
epiphrine,
norephrine,
glucagon
en
het
groeihormoon.
(G.
Cosimo,
et
al.;
2006).
De
regulatie
van
de
concentratie
van
glucose
in
het
bloed
is
anders
bij
kinde‐ ren
met
diabetes
type
1,
dan
bij
kinderen
zonder
diabetes.
(Giannini
C.
et
al;2006).
Omdat
insuline
niet
gereguleerd
kan
worden
in
het
lichaam,
is
er
een
inadequate
opname
van
glucose
in
de
spieren,
een
inadequate
productie
van
glu‐ cose
in
de
lever
en
een
inadequate
productie
van
vet.
Door
de
verminderde
stof‐
6
wisseling
in
patiënten
met
diabetes
type
1
kan
dit
leiden
tot
een
hypoglycemi‐ sche
of
hyperglycemische
activiteit,
welke
kan
ontstaan
zowel
tijdens
als
in
de
uren
na
de
beweging.
Risicofactoren
hypoglycemie
• Glycemische
trend
• Tijdstip
van
het
bewegen
in
relatie
tot
de
laatste
insuline
injectie
• Duur
en
type
van
sport
• Insuline
gevoeligheid
na
beweging
• Absorptie
van
de
geïnjecteerde
insuline
• Tijdstip
en
inhoud
van
het
voedsel
i.
c.
m
het
trainen
• Antecedent
beweging
• Autonomische
defecten
Tabel
1:
(Corigliano
G.
et
al.;2006).
Risicofactoren
hyperglycemie
• Glycemische
trend.
• Tijdstip
van
het
bewegen
in
relatie
tot
de
laatste
insuline
injectie.
• Duratie
en
type
sport.
• Status
van
hydratatie.
Tijdens
beweging
is
er
een
toename
in
de
bloeddruk
om
zo
de
werkende
spie‐ ren
te
voorzien
van
zuurstof,
dioxide
afvoer
en
energie
substraat.
Door
de
ver‐ hoogde
behoefte
van
de
spieren
daalt
de
glucose
concentratie
wat
leidt
tot
een
onderdrukking
van
de
insuline
secretie.
Voor
elke
fase
van
training
is
er
een
bepaalde
soort
brandstof.
In
rust
wordt
er
door
de
skeletspieren
vooral
gebruik
gemaakt
van
vetten
en
van
een
hormonale
controle
die
ontstaat
door
het
vinden
van
de
balans
tussen
insuline
en
glucagon
secretie.
Bij
beweging
wordt
het
lichaam
eerst
van
energie
voorzien
door
Adeno‐ sinetrifosfaat
(ATP)
en
de
minuten
die
daarop
volgen
haalt
het
lichaam
energie
uit
glycogeen
van
de
spieren
en
bloedglucose.
Deze
fases
in
het
bewegen
worden
gekarakteriseerd
door
een
afname
in
insuline
waardes
en
een
toename
in
epiphrine
en
lokale
insuline
waardes
die
gerelateerd
zijn
aan
de
verhoging
van
de
bloedsomloop.
(Giannini
C.
et
al;2006)
(Fox
E.
L.
et
al;
2001).
Het
meest
recente
nieuws
over
het
managen
van
diabetes
mellitus
type
1
fo‐ cust
zich
op
de
glycemische
respons
op
beweging
dit
hangt
af
van
diverse
facto‐ ren;
plasma
glucose
en
insuline
waardes
voor
de
start
van
het
bewegen,
intensi‐ teit
en
duur
van
de
beweging,
en
inname
van
voedsel
voor
het
bewegen
(Vanelli
M.
et
al;
2006).
Deze
parameters
moeten
gemeten
worden
voor,
na
en
tijdens
het
bewegen.
Het
is
gebleken
dat
regelmatige
beweging
bij
deze
doelgroep
effect
heeft
op
het
cardiovasculaire
risicoprofiel
en
betere
glycemische
controle.
(A.
Herbst
et
al.;
2007).
Hierdoor
is
het
van
belang
dat
beweging
een
belangrijk
deel
inneemt
bij
de
educatie
van
kinderen
met
diabetes
mellitus
type
1
en
regelmatig
beoefend
wordt.
Het
percentage
kinderen
dat
niet
aan
beweging
doet
moet
worden
gere‐ duceerd.
2.4
Diabetes
en
management
Het
is
belangrijk
dat
kinderen
met
diabetes
leren
om
te
gaan
met
de
indivi‐ duele
reacties
op
bewegen
en
sport,
en
hoe
zij
op
de
reacties
probleemgericht
kunnen
reageren.
(Riddel
MC
et
al.;
2006).
De
kinderen
bij
wie
diabetes
is
gedia‐ gnosticeerd,
worden
vanuit
de
gezondheidzorg
begeleid
om
de
problemen
gedu‐ rende
het
dagelijks
leven
op
te
vangen,
echter
er
is
weinig
begeleiding
met
be‐
7
trekking
tot
fysieke
activiteit.
Kinderen
krijgen
frequent
problemen
met
de
con‐ trole
van
de
bloedglucose.
Kinderen
hebben
veel
te
maken
met
een
wisselende
hormoon
huishouding
en
lichamelijke
verandering.
Dit
maakt
management
bij
kinderen
met
diabetes
een
moeilijk
uit
te
voeren
taak,
waarbij
het
probleemop‐ lossend
vermogen
van
de
kinderen
op
de
proef
wordt
gesteld.
(Nansel
T.R.
et
al.;
2007).
8
3.
Toelichting
onderzoek
3.1
Doelstelling
‘’Het
onderzoeken
van
de
effecten
van
bewegen
en
management
bij
kinderen
met
type
1
diabetes
op
de
HbA1c
waarde
en
de
kwaliteit
van
leven.”
Diabetes
type
1
Management
Kinderen
Bewegen
Figuur
1
3.2
Vraagstelling
‘’
Wat
is
het
effect
van
bewegen
en
management
bij
kinderen
met
diabetes
type
1
op
de
HbA1c
waarde
en
de
kwaliteit
van
leven?’’
Kwaliteit
van
leven
is
het
functioneren
van
personen
op
fysiek,
psychisch
en
sociaal
gebied
en
de
subjectie‐ ve
evaluatie
daarvan.
Kwaliteit
van
leven
bestaat
zowel
uit
relatief
objectieve
als
uit
subjectieve
aspec‐ ten.
Objectieve
aspecten
gaan
over
het
feit
of
iemand
als
gevolg
van
zijn
gezondheid
bepaalde
beperkingen
heeft.
Subjectieve
aspecten
zeggen
iets
over
het
oor‐ deel
van
de
persoon
over
zijn
gezondheid.
De
HbA1c
waarde
is
een
percentage
dat
een
in‐ druk
geeft
van
de
gemid‐ delde
bloedglucose
spie‐ gel
over
een
bepaalde
periode.
Het
is
een
afkor‐ ting
van
het
hemoglobine
in
het
bloed.
3.3
Methode
Om
antwoord
te
geven
op
de
vraagstelling,
is
gekozen
voor
een
systematic
re‐ view.
In
de
periode
van
februari
2009
tot
maart
2009
hebben
wij
op
PubMed,
Co‐ chrane
Library
en
Web
Science
gezocht
naar
artikelen
met
de
volgende
zoekter‐ men:
Exercise,
Diabetes
Mellitus
Type
1,
Adolescents,
T1DM,
Sport,
Physical
the‐ rapy.
Na
het
zoeken
van
artikelen
worden
bruikbaarheid
en
waarde
van
ieder
onderzoek
beoordeeld
aan
de
hand
van
een
CAT‐analyse
of
een
samenvatting.
Hierbij
wordt
gekeken
naar
de
relevante
uitkomstmaten.
De
artikelen
zijn
onaf‐ hankelijk
door
beide
onderzoekers
bestudeerd,
waarna
door
een
consensusron‐ de
een
overeenstemming
is
bereikt
over
de
keuze
van
de
artikelen.
Om
een
goed
en
duidelijk
beeld
te
kunnen
krijgen
van
de
doelstellingen
welke
we
uiteindelijk
dienen
te
bereiken,
het
inzicht
krijgen
in
de
effecten
van
bewegen
en
management
op
de
HbA1c
waarde
en
kwaliteit
van
leven,
zijn
we
te
raden
gegaan
bij
de
doelgroep.
Naar
aanleiding
van
een
enquête
hebben
we
via
het
me‐
9
dium;
Hyves,
contact
gezocht
met
ouders
en
kinderen
met
diabetes
type
1.
De
enquête
is
als
bijlage
toegevoegd.
Vanuit
het
medium
zijn
er
helaas
door
een
zeer
lage
respons
3
enquêtes
inge‐ vuld
door
zowel
de
ouders
als
de
kinderen.
Deze
vragenlijsten
zijn
naast
elkaar
neergelegd
en
er
zijn
enkele
kernpunten
uit
opgemaakt.
10
4.
Advies
Uit
de
resultaten
en
conclusie
van
de
systematic
review,
welke
als
basis
dient
voor
het
advies,
tezamen
met
doelstellingen
uit
de
enquêtes
komt
een
advies
met
betrekking
tot
de
doelgroep.
De
doelstellingen
welke
met
het
advies
bereikt
wil‐ len
worden,
staan
onderstaand
beschreven.
4.1
Resultaten
Regelmatige
fysieke
beweging
heeft
invloed
op
de
HbA1c
waarde
en
de
kwali‐ teit
van
leven.
De
gemiddelde
HbA1c
waarde
ligt
lager
bij
kinderen
die
meer
dan
3
keer
per
week
(meer
dan
180
minuten
per
week)
sport
beoefenen.
Ook
levert
sporten
een
betere
glycemische
controle
op
en
een
verlaagd
cardiovasculair
risi‐ coprofiel.
Tevens
blijkt
het
managen
door
middel
van
een
educatieprogramma
effectief
als
dit
vanuit
de
gezondheidszorg
wordt
ondersteund
door
een
onafhankelijk
persoon.
Dit
heeft
ook
een
positief
effect
op
de
HbA1c
waarde.
Wat
betreft
fysieke
activiteit
blijkt
uit
de
verschillende
onderzoeken
dat
er
een
training
gevolgd
dient
te
worden
van
lange
duur
met
een
gemiddelde
inten‐ siteit,
anaerobe
training,
dit
omdat
hierbij
het
gebruik
van
glucose
het
meest
evenredig
wordt
verdeeld
en
zo
het
risico
op
een
hypoglycemie
verkleint
wordt.
Hieronder
vallen
duursporten
zoals
voetbal,
basketbal,
volleybal
en
hardlopen.
Duursport
wordt
geadviseerd,
maar
alle
andere
sporten
kunnen
beoefend
wor‐ den
mits
met
de
nodige
aanpassingen.
De
doelgroep
laat
weten
aan
de
hand
van
enquêtes,
welke
kernpunten
voor
hen
belangrijk
zijn
met
betrekking
tot
het
leven
met
diabetes
type
1.
Vanuit
de
ouders
• Elke
dag
is
wel
sprake
van
een
hyperglycemische
episode
of
een
hypoglycemische
episode.
• De
kinderen
doen
aan
sport,
hieronder
vallen
teamsporten
maar
ook
gym
op
school
• Ouders
geven
aan
dat
het
hebben
van
kind
met
diabetes
zwaar
en
belastend
is.
• Wat
betreft
advies
omtrent
bewegen
is
niet
direct
aanwezig,
zij
kunnen
echter
wel
tips
krijgen
van
de
diabetes
verpleegkundige.
Kernpunten
aangegeven
door
de
kinderen:
• Het
hebben
van
diabetes
wordt
als
erg
onprettig
ervaren
• De
kinderen
ondervinden
niet
veel
hinderen
van
hun
diabetes
tijdens
sportactiviteiten
zij
moeten
echter
wel
rekening
houden
met
het
optreden
van
hyperglycemische
en
hy‐ poglycemische
activiteiten.
4.1
Doelstellingen
Vanuit
de
gevonden
resultaten
kunnen
we
twee
soorten
doelstelling
onder‐ scheiden,
de
korte
termijn
doelstellingen
en
de
lange
termijn
doelstellingen.
Doelstellingen
op
de
korte
termijn
zijn
doelstellingen
welke
binnen
een
perio‐ de
van
12
weken
behaald
dienen
te
worden.
De
periode
na
de
12
weken
is
de
periode
waar
het
kind
de
lange
termijn
doelstellingen
dient
te
behalen.
Korte
termijndoelstellingen:
• Het
kind
heeft
kennis
met
betrekking
tot
het
functioneren
van
het
eigen
li‐ chaam,
weet
om
te
gaan
met
problemen
en
kan
deze
op
eigen
initiatief
oplos‐ sen.
11
•
Kind
en
de
verzorgers
zijn
op
de
hoogte
van
diabetes
type
1
en
de
verschil‐ lende
aspecten
en
mogelijkheden.
Zij
weten
ook
om
te
gaan
met
situaties
welke
problemen
kunnen
voorbrengen.
Het
kind
zijn
of
haar
kwaliteit
van
leven
is
verbetert
ten
aanzien
van
de
start.
•
Lange
termijndoelstellingen:
• Kind
beheerst
genoeg
kennis
om
zelfstandig
te
functioneren,
kan
probleem‐ oplossend
handelen
en
weet
waar
de
persoonlijke
drempels
liggen
met
be‐ trekking
tot
diabetes
en
kan
deze
drempels
zelfstandig
zonder
problemen
nemen.
• De
mate
van
metabolische
controle
gedurende
de
ADL
is
verbeterd.
4.2
Advies
Het
advies
gaat
en
staat
met
een
goede
educatieve
basis.
Kinderen,
de
verzor‐ gers
rondom
de
kinderen
en
de
begeleiders
vanuit
de
sport
dienen
voldoende
basiskennis
te
hebben
naar
aanleiding
van
een
aangeboden
educatie
programma.
In
dit
programma
worden
de
verschillende
aspecten
van
diabetes
toegelicht
en
aangestipt
hoe
je
om
kan
gaan
in
de
verschillende
voortkomende
situaties.
Dit
programma
dient
in
de
eerste
maand
afgerond
te
worden
door
de
kinderen
en
de
begeleiders
samen.
Daarna
zullen
de
kinderen
doorgaan
met
een
periode
van
3
maanden,
waarin
persoonlijke
ontwikkeling,
het
probleemoplossend
vermogen,
omgang
met
diabetes
en
persoonlijke
ervaringen
centraal
staan.
Tevens
wordt
er
ruim
aandacht
besteed
aan
het
trial‐and‐error
principe.
Het
vervolg
van
3
maan‐ den
zal
plaatsvinden
met
een
groepje
van
3
a
4
kinderen
met
diabetes,
begeleidt
door
een
onafhankelijk
begeleider.
Het
kind
is
fysiek
actief
in
een
voor
het
kind
aantrekkelijke
tak
van
sport.
Dit
kan
zowel
in
teamverband
als
op
individueel
vlak.
Het
kind
dient
parallel
aan
het
educatieprogramma
in
de
eerste
4
maanden
te
sporten,
waardoor
problemen
snel
opgespoord
kunnen
worden
en
problemen
effectief
opgelost
kunnen
wor‐ den.
Na
de
periode
van
educatie
en
evaluatie
blijft
het
kind
de
mogelijkheid
hou‐ den
om
2
maanden
na
de
interventie
contract
op
te
nemen
met
de
desbetreffen‐ de
begeleider.
Het
kind
kan
dat
telefonisch
doen,
dit
kan
ten
alle
tijden,
wat
de
vraag
of
opmerking
ook
is.
Interventie
Onderwerpen
Educatieprogramma
• • • • • • • • •
Follow‐up
educatiepro‐ gramma
Fysieke
beweging
Algemene
informatie
over
T1DM
Problemen
bij
T1DM
Oplossingen
bij
T1DM
Fysieke
activiteit
i.c.m.
T1DM
Persoonlijke
ontwikkeling
Probleemoplossend
vermogen
Omgang
met
diabetes
Persoonlijke
ervaringen
Trial‐and‐error
principe
Wie?
KD/BKD
KD
Gedurende
het
educatieprogramma
die‐ KD
nen
de
participanten
deel
te
nemen
aan
een
georganiseerde
fysieke
activiteit
naar
keuze.
Tijdsduur
+
Frequentie
1
maand
1x
per
week
3
maanden
1x
per
week
waarvan
3
sessies
m.n.
gericht
op
persoonlijke
ontwikkeling
minimaal
4
maanden
3x
per
week
12
Persoonlijke
begeleider
De
KD
en
BKD
kunnen
ten
alle
tijden
met
KD/BKD
(telefonisch)
alle
vragen
en
problemen
terecht
bij
de
persoonlijke
begeleider
6
maanden
onbeperkt
Tabel
2:
Advies
Kinderen
met
type
1
diabetes
(KD),
begeleiders
van
de
kinderen
met
type
1
diabetes
(BKD),
type
1
diabetes
mellitus
(T1DM)
4.3
Overig
advies
4.3.1
Praktische
adviezen
omtrent
beweging
Er
zijn
een
aantal
factoren
die
metabolische
waarden
en
hormonale
respons
beïnvloeden.
Duur
intensiteit
van
de
beweging
Aerobe
activiteit:
30
tot
60
minuten
durende
activiteit,
belangrijkste
brand‐ stoffen:
glucose,vetten
en
glycogeen.
Deze
soort
van
bewegen
verlaagd
het
glu‐ cosegehalte
zorgt
ook
voor
efficiënter
gebruik
van
insuline,
afname
in
gewicht,
trainingseffect
en
voor
psychosociale
ontwikkelingen
Anaerobe
activiteit:
1
tot
5
minuten
durende
activiteit,
belangrijkste
brand‐ stoffen
glucose
en
glycogeen.
Bij
deze
soort
van
training
ontstaat
er
een
ver‐ hoogd
risico
op
een
hypo
en
eventueel
ook
een
hyper.
Andere
consequenties
zijn
een
gemiddelde
cardiovasculaire
stress
en
een
low
energy
performance.
Maak
een
schatting
van
de
intensiteit
en
de
duur
van
inspanning
en
het
ener‐ gieverbruik.
De
HbA1c
waarde
en
de
glucose
waarde
in
het
bloed
Meet
de
glucosewaarde,
voor
(1
uur),
tijdens
(elke
30
minuten)
en
na
het
sporten
(na
90
minuten):
a. <6.0
mmol/l
en
dit
level
daalt,
neem
extra
koolhydraten
b. 5‐15
mmol/l,
extra
koolhydraten
kunnen
nodig
zijn,
afhankelijk
van
de
duur
en
persoonlijke
reactie
op
de
fysieke
activiteit
c. >15
mmol/l,
ketonen
in
bloed
en/of
urine
zijn
aanwezig,
stel
de
even‐ tuele
activiteit
uit
en
wacht
tot
de
waarden
zijn
genormaliseerd
met
behulp
van
insuline.
Type
en
dosis
van
insuline
voor
het
bewegen
Het
is
onmogelijk
om
een
standaard
richtlijn
te
vormen
geschikt
voor
alle
kin‐ deren
met
diabetes.
Het
beste
dat
de
kinderen
door
middel
van
documentatie
zelf
kunnen
uitvinden,
wat
wel
en
wat
niet
werkt.
Er
zijn
echter
wel
enkele
richt‐ lijnen:
• Indien
vroeg
in
de
ochtend
gesport
wordt
dient
de
avonddosering
lang
wer‐ kende
insuline
aangepast
te
worden.
• Bij
sportbeoefening
later
op
de
dag
dienen
zij
de
hoeveelheid
kortwerkende
insuline
ook
te
verlagen
(bijvoorbeeld
25
tot
50%)
Hierbij
kan
men
het
best
gebruik
maken
van
een
Trail
and
Trial
and
Error
=
Error
benadering,
dit
een
belangrijk
gegeven
voor
het
Leren
met
vallen
implementeren
en
evalueren
om
zo
de
metabolische
en
opstaan
controle
te
verbeteren.
Plek
van
de
injectie
13
Plaatsen
op
het
lichaam
waar
de
huid
dunner
is
kan
men
beter
niet
injecteren
want
hier
bestaat
het
risico
tot
een
intramusculaire
injectie.
Injecteer
niet
op
een
plaats
in
het
lichaam
die
betrokken
is
bij
het
bewegen.
Een
injectie
in
de
arm
of
in
de
buik
wordt
geadviseerd
dit
verkleint
het
risico
op
een
hypo
met
57%
tot
89%.
Er
is
geen
verschil
gevonden
tussen
het
wel
of
niet
aanhouden
van
de
pomp
tijdens
het
bewegen.
Echter
bewegen
met
de
pomp
aan
wordt
wel
geassocieerd
met
verhoogd
risico
op
het
krijgen
van
een
hypo
na
het
bewegen.
Wij
raden
dus
aan
de
pomp
te
verwijderen
of
uit
te
zetten
tijdens
het
bewegen
Timing
van
de
vorige
injectie
Dit
is
van
belang
in
verband
met
het
voorkomen
van
een
hypo
tijdens
het
sporten.
Dit
komt
door
de
verhoogde
absorptie
van
perifere
insuline,
het
risico
op
het
krijgen
van
een
hypo
is
groter
naarmate
de
tijd
tussen
het
toedienen
van
de
insuline
en
het
sporten
kleiner
wordt.
Dit
risico
wordt
vergroot
als
de
insuline
wordt
toegediend
in
de
spieren
die
zijn
betrokken
bij
het
sporten.
Dien
de
insuli‐ ne
tenminste
een
uur
voor
het
sporten
toe.
Voeding
genuttigd
voor
het
bewegen
Eet
een
maaltijd
met
koolhydraten,
1
tot
3
uur
voor
de
activiteit.
Algemene
adviezen
• Omgeving
kent
de
situatie
omtrent
diabetes
• weet
wat
de
symptomen
van
hypoglycemie
zijn
en
weet
hoe
daarop
gerea‐ geerd
kan
worden
• snelle
suikers
zijn
beschikbaar
• zorg
voor
een
glucagonpen
De
American
Diabetes
Associaton
benadrukt
het
belang
van
individuele
erva‐ ringen
en
ondersteuning
vanuit
een
multidisciplinair
team.
4.3.1
Voeding
Vanuit
de
literatuur
blijkt
dat
het
eetpatroon
zeer
belangrijk
is
voor
de
contro‐ le
van
de
metabolische
waarden.
Eveneens
dient
er
gedurende
sport
een
duide‐ lijke
en
betrouwbare
voedselinname
aanwezig
zijn.
Het
advies
luidt
om
gedu‐ rende
de
fysiotherapeutische
interventie
eveneens
een
diëtist,
welke
bekwaam
is
met
voeding
en
diabetes,
in
te
schakelen
om
advies
te
geven
rondom
het
eetpa‐ troon.
14
5.
Implementatie
Hoe
kan
bovenstaand
advies
nu
als
een
interventie
aangeboden
worden
in
de
praktijk?
Kan
dit
vanuit
de
fysiotherapie
uitgevoerd
worden?
Onderstaand
is
weergegeven
hoe
bovenstaand
advies
in
een
eerstelijns
fysiotherapiepraktijk
geïmplementeerd
kan
worden.
5.1
Voorwaarden
en
middelen
Om
de
voorlichting
te
geven
zoals
deze
geadviseerd
wordt,
dient
de
eerstelijns
praktijk
en
de
fysiotherapeut
aan
een
aantal
eisen
te
voldoen
wil
het
advies
ge‐ implementeerd
kunnen
worden
in
de
dagelijkse
praktijk.
5.1.1
Voorwaarden
Wanneer
een
fysiotherapeut
de
adviezen
zoals
gegeven
in
het
adviesrapport
wilt
opvolgen
dan
dient
de
fysiotherapeut
aan
een
aantal
voorwaarden
te
vol‐ doen.
• De
desbetreffende
fysiotherapeut
dient
bekwaam
te
zijn
in
het
voorlichten
van
de
voor
te
lichte
stof,
met
betrekking
tot
diabetes
mellitus
type
1.
• De
fysiotherapeut
dient
affiniteit
te
hebben
met
kinderen.
• De
fysiotherapeut
dient
7
dagen
in
de
week
telefonisch
beschikbaar
te
zijn.
• De
fysiotherapeut
dient
voor
een
periode
van
4
maanden
aaneengesloten
de
voorlichting
te
kunnen
geven
en
de
kinderen
te
begeleiden
in
het
ontwikke‐ lingsproces.
5.1.2.
Middelen
Binnen
de
praktijk
waar
de
voorlichting
plaatsvindt
dienen
een
aantal
midde‐ len
ter
beschikking
te
zijn.
• Een
voorlichtingsruimte,
voor
12
personen.
• Educatiemateriaal
• Een
draagbare
telefoon,
7
dagen
in
de
week
beschikbaar
voor
de
desbetref‐ fende
therapeut
5.2
Uitvoering
De
desbetreffende
therapeut
heeft
3
tot
4
kinderen
onder
zijn/haar
hoede
welke
het
programma
doorlopen.
In
de
eerste
maand
zullen
er
2
begeleiders
aanwezig
zijn
in
het
educatie
programma
waarin
het
algemene
deel
over
diabe‐ tes
mellitus
wordt
voorgelicht
(4x
gedurende
een
periode
van
4
weken.
Hierin
worden
de
ouders
op
de
hoogte
gesteld
van
de
verschillende
aspecten
rondom
diabetes.
Na
3
voorlichtingssessies,
wordt
de
educatie
voortgezet
voor
een
peri‐ ode
van
3
maanden
voor
alleen
de
kinderen,
waarin
de
persoonlijke
ervaringen
de
belangrijkste
te
bespreken
onderwerpen
zijn.
De
persoonlijke
ervaringen
zoals
de
kinderen
zullen
aangeven
zullen
voor‐ namelijk
gericht
zijn
op
de
problemen
waar
ze
tegenaan
lopen
gedurende
het
uitvoeren
van
de
door
hen
gekozen
fysieke
activiteit
en
hoe
zij
deze
kunnen
op‐ lossen
in
de
ontstane
situatie.
15
5.3
Evaluatie
Om
de
gegeven
interventie
te
evalueren
dienen
er
verschillende
meetinstru‐ menten
gebruikt
te
worden.
Er
zijn
een
aantal
uitkomstmaten
welke
gemeten
dienen
te
worden;
• Kwaliteit
van
leven
• Fysieke
activiteit
• Metabolische
controle
• Mate
van
zelfmanagement
5.3.1
Kwaliteit
van
leven
Vanuit
de
literatuur
zijn
er
verschillende
meetinstrumenten
beschikbaar
waarbij
de
kwaliteit
van
leven
is
te
meten.
Echter
ze
zijn
niet
allemaal
specifiek
voor
de
doelgroep.
De
vragenlijst
moet
aansluiten
bij
de
doelgroep
wil
je
daaruit
valide
en
betrouwbare
resultaten
uitkrijgen.
Er
zijn
verschillende
onderzoeken
welke
allemaal
andere
vragenlijsten
gebruiken
voor
de
kwaliteit
van
leven
bij
kinderen.
Vanuit
die
literatuur
blijkt
de
gemodificeerde
DQOL
Questionnaire
het
meest
valide
en
betrouwbaar
voor
onze
doelgroep.
(Ingersoll
G.M.
et
al.;
1991)
(Watkins
K.;
2004).
De
vragenlijst
wordt
op
twee
momenten
afgenomen,
bij
de
nulmeting
aan
het
begin
van
de
interventie
en
bij
de
afronding
van
de
interven‐ tie,
na
6
maanden.
5.3.2
Fysieke
activiteit
Om
een
beeld
te
krijgen
van
de
veranderde
mate
van
fysieke
activiteit,
dient
de
patiënt
een
dagschema
bij
te
houden
waarin
deze
de
activiteiten
gedurende
de
dag
vastlegt,
voor
een
periode
van
2
dagen.
De
meting
zal
als
nulmeting
plaatsvinden
aan
het
begin
van
de
interventie,
tussendoor
na
het
educatiegedeel‐ te,
waarna
er
aan
het
einde
van
de
interventie,
na
6
maanden,
weer
een
meet‐ moment
plaatsvindt.
Aan
de
hand
van
het
‘Model
of
Human
Occupation’
(MOHO)
wordt
er
een
in‐ ventarisatie
gemaakt
van
het
aantal
fysieke
activiteiten
gedurende
de
dagen.
Het
kind,
onder
begeleiding
van
de
verzorgers,
zorgen
er
tezamen
voor
dat
het
meet‐ instrument
naar
behoren
wordt
ingevuld,
waardoor
het
verschil
in
fysieke
activi‐ teit
bij
aanvang,
bij
beëindiging
van
het
educatieprogramma
en
6
maanden
na
aanvang
kan
worden
vergeleken
met
elkaar.
5.3.3
Metabolische
controle
Binnen
de
metabolische
controle
is
geen
rol
weggelegd
voor
de
fysiothera‐ peut.
De
fysiotherapeut
heeft
een
functie
als
zijnde
voorlichter
en
begeleider,
waar
de
huisarts
de
controlerende
rol
heeft
met
betrekking
tot
de
metabolische
controle.
De
metabolische
controle
dient
bijgehouden
te
worden
aan
de
hand
van
een
diabetesdagboekje
(zie
bijlage
6.2).
Hierin
worden
de
waarden
van
de
Hba1c
metingen
bijgehouden
en
kan
er
een
betere
of
juist
minder
goede
metabolische
controle
gevonden
worden.
5.3.4
Mate
van
zelfmanagement
Zelfmanagement
is
een
moeilijk
te
meten
uitkomstmaat.
Er
zijn
een
groot
va‐ riabelen
welke
door
verschillende
meetinstrumenten
worden
gemeten.
De
vra‐ genlijst
welke
gebruikt
wordt
is
een
vragenlijst
welke
binnen
een
aantal
RCT’s
wordt
toegepast
in
het
literatuur
onderzoek
en
waarvoor
genoeg
evidentie
be‐
16
schikbaar
is,
waardoor
er
vanuit
gegaan
kan
worden
dat
deze
valide
en
be‐ trouwbaar
is
voor
de
doelgroep.
The
Self‐efficacy
for
diabetes
self‐management
scale
(DMSES),
is
een
vragen‐ lijst
welke
in
twee
varianten
wordt
aangeboden,
de
een
is
in
de
vorm
van
een
vragenlijst
voor
volwassenen
en
de
ander
is
in
de
vorm
voor
kinderen.
(Iannotti
R.J.
et
al.;
2006)
(McDowell
et
al.;
2005).
Deze
laatste
zal
toegepast
worden
bij
de
interventie.
De
vragenlijst
wordt
2
keer
afgenomen,
1
keer
bij
de
nulmeting
aan
het
begin
van
de
interventie,
en
de
laatste
keer
wordt
uitgevoerd
bij
afronding
van
de
cursus.
DQOL*
Questionnaire
Dagschema**
Diabetes
boekje***
Nulmeting
(dag
0)
Tijd
van
meting
Na
de
educatie
Afronding
(4
maanden)
(6
maanden)
DMSES****
Meetinstrument
Kwaliteit
van
leven
Fysieke
activiteit
Metabolische
con‐ trole
Mate
van
zelfmana‐ gement
Continue
Tabel
3:
Meetinstrumenten
*,
Diabetes
Quality
Of
Life.
**,
voor
een
periode
van
een
week.
***,
via
de
apotheek
te
verkrijgen.
****,
Diabe‐ tes
Management
Self‐Efficacy
Scale
17
6.
Conclusie
Beweging
wordt
gezien
als
een
behandeling
voor
diabetes,
echter
nog
niet
als
hoeksteen.
Vanuit
de
enquête
kunnen
wij
concluderen
dat
adviezen
rondom
het
bewegen
alleen
zijn
raad
te
plegen
bij
een
diabetesverpleegkundige.
Welke
ad‐ vies
geeft
maar
geen
continue
controle
heeft
over
de
sportactiviteiten
en
de
daarbij
komende
problemen.
Er
ligt
een
groot
gat
waar
een
educatieprogramma
in
combinatie
met
een
be‐ wegingsprogramma,
een
duidelijke
meerwaarde
kan
hebben
voor
het
kind
met
diabetes.
De
aandacht
dient
te
liggen
op
de
controle
rondom
de
HbA1c,
welke
lager
uitvalt
door
het
participeren
in
een
fysieke
activiteit.
Geadviseerd
wordt
sporten
met
een
gemiddelde
intensiteit
en
van
lange
duur
hierdoor
wordt
de
glucose
het
meest
gelijkmatig
opgenomen.
Indien
de
frequentie
van
het
sporten
omhoog
gaat,
daalt
de
HbA1c
waarde.
Door
de
drempels
en
hordes
welke
genomen
dienen
te
worden
voordat
een
kind
zelfstandig
en
verstandig
kan
gaan
sporten,
dient
er
het
bovengenoemde
gat
opgevuld
te
worden
door
een
specialist
in
bewegen,
de
fysiotherapeut.
Door
middel
van
kennis
te
hebben
van
lichaamsbewegingen,
bij
zowel
ouders,
verzor‐ gers
als
de
kinderen
zelf,
kunnen
de
risico’s
welke
kunnen
optreden
tijdens
het
bewegen,
verkleint
en
gecontroleerd
worden.
Er
dient
naar
aanleiding
van
de
gegeven
informatie,
nieuwe
onderzoek
gedaan
te
worden
naar
een
gestandaardiseerd
educatieprogramma
waarbij
bewegen,
educatie
en
zelfmanagement
samen
komen.
18
7.
Discussie
Bovenstaande
conclusie
is
voortgekomen
uit
het
literatuuronderzoek
en
de
afronding
van
verschillende
enquêtes.
In
de
periode
van
het
verkrijgen
van
die
informatie
zijn
er
een
aantal
problemen
en
kanttekeningen
bij
de
resultaten
te
ontdekken.
Het
literatuuronderzoek
heeft
een
aantal
problemen
gekend.
Verschillende
geselecteerde
onderzoeken
werden
naar
aanleiding
van
de
CAT‐analyse
alsnog
geëxcludeerd
uit
het
onderzoek,
dit
omdat
uitkomstmaten
of
de
klinische
rele‐ vantie
van
het
artikel
geen
raakvlak
had
met
de
te
maken
systematic
review.
Wanneer
er
naar
de
hoeveelheid
artikelen
gekeken
wordt,
dan
kan
er
gecon‐ cludeerd
worden
dat
het
aantal
artikelen
voor
het
onderwerp
‘frequentie
van
sporten’,
namelijk
3,
een
laag
aantal
is.
Hierdoor
bestaat
de
kans
dat
de
conclusie
zoals
getrokken
niet
evident
is
voor
het
onderwerp.
Over
hetzelfde
onderwerp,
‘frequentie
van
sporten’,
is
een
artikel
opgenomen
met
een
onderzoekspopulatie
van
ongeveer
24.000
participanten,
hierdoor
kun‐ nen
er
kanttekeningen
geplaatst
worden
bij
de
resultaten
van
het
onderzoek,
dit
omdat
het
grootte
deelnemers
aantal
de
de
mate
van
significantie
beïnvloedt.
Management
bij
kinderen
met
diabetes
type
1,
heeft
een
relevant
aantal
on‐ derzoeken
opgenomen,
echter
zijn
de
onderzoeken
onderling
moeilijk
vergelijk‐ baar.
De
interventies
uit
de
verschillende
artikelen
zijn
qua
interventies
niet
met
elkaar
te
vergelijken.
Hierdoor
zijn
de
resultaten
op
verschillende
onderdelen
van
de
interventies
afgestemd.
Dit
kan
een
vertekening
geven
van
het
uiteinde‐ lijk
resultaat.
19
Referenties
•
•
•
•
•
• •
•
• •
•
A.L.
Bernardinii,
M.
Vanelli,
G.
Chiari,
B.
Iovane.
C.
Gelmetti,
R.Vitale,
M.K.
Errico,
Ad herence
to
physical
activity
in
young
people
with
diabetes,
Acta
Bio
Medica,
Ateneo
Parmense,
2004;
75;
153
‐157
G.
Corigliano,
N.
Iazzetta,
M.
Corigliano,
F.
Strollo,:
Blood
glucose
changes
in
diabetic
children
and
adolescents
engaged
in
most
common
sports
activities,
Acta
Biomed,
2006:
77;
Suppl.
1:
26‐33.
E.L.
Fox,
R.W.
B.
Foss,
M.L.
Foss,
Fysiologie
voor
lichamelijke
opvoeding,
sport
en
reva lidatie,
vijfde
druk,
Elsevier
gezondheidszorg,
Maarssen,
2001C.
Giannini,
A.
Mohn,
Francesco
Chiarelli:
Physical
exercise
and
diabetes
during
childhood,
Acta
Biomed,
2006;
77;
Suppl.
1:
18
–
25
A.
Herbst,
O.
Kordonouri,
K.O.
Schwab,
F.
Schmidt,
R.W.
Holl.:
Impact
of
physical
acti vity
on
cardiovascular
risk
factors
in
children
with
type
1
diabetes.
Diabetes
Care,
Vol.
30,
nr.
8,
2007.
Iannotti
RJ,
Schneider
S,
Nansel
TR,
Haynie
DL,
Plotnick
LP,
Clark
LM,
Sobel
DO,
Si‐ mons‐Morton
B:
Selfefficacy,
outcome
expectations,
and
diabetes
selfmanagement
in
adolescents
with
type
1
diabetes.
J
Dev
Behav
Pediatr
27:98
–105,
2006
Ingersoll
GM,
Marrero
DG:
A
modified
qualityoflife
measure
for
youths:
psychometric
properties.
Diabetes
Educator
17:114
–118,
1991
McDowell
J,
Courtney
M,
Edwards
H,
Shortridge‐Baggett
L.
Validation
of
the
Australi an/English
version
of
the
Diabetes
Management
SelfEfficacy
Scale.
International
Journal
of
Nursing
Practice.
2005;
11(4):177‐84.
Tonja
R.
Nansel,
Ronald
J.
Iannotti,
Bruce
G.
Simons‐Morton,
Christopher
Cox,
Leslie
P.
Plotnick,
Loretta
M.
Clark,
Linda
Zeitzoff:
Diabetes
Personal
Trainer
OutcomesS hortterm
and
1year
outcomes
of
a
diabetes
personal
trainer
intervention
among
youth
with
type
1
diabetes.
Diabetes
Care
30:2471–2477,
2007
MC
Riddell
and
KE
Iscoe:
Physical
activity,
sport,
and
pediatric
diabetes.
Pediatric
Diabetes
2006:
7:
60–70
M.
Vanelli,
M.
Corchia,
B.
Iovane,
A.
Bernardini,
A.
Mele,
G.
Chiari,:
Selfmonitoring
adherence
to
physical
activity
in
children
and
adolescents
with
type
1
diabetes,
ACta
Biomed,
2006;
77;
Suppl.
1:
47‐50
Watkins
K,
Connell
CM.
Measurement
of
healthrelated
QOL
in
diabetes
mellitus.
Pharmacoeconomics.
2004;22(17):1109‐26.
20
8.
Bijlagen
8.1
Enquêtes
Enquêtes
Beweging
en
Management
bij
kinderen
met
Diabetes
Mellitus
type
1
Timo
Beentjes
en
Madelon
Bredie
Onderdeel
van
scriptie:
Beweging
en
Management
bij
kinderen
met
Diabetes
Mellitus
type
1
Juni
2009
Hogeschool
van
Amsterdam
Begeleider:
Ella
Kruger
21
Inhoudsopgave
1.
Inleiding
2.
Methode
2.1
Doelgroep
2.2
Medium
3.
De
enquete
4.
Resultaten
5.
Bijlage
22
1.
Inleiding
In
dit
werk
geven
wij
de
uitslagen
van
de
enquête
die
werd
gedaan
naar
aanleiding
van
onze
scriptie
in
juni
2009
als
onderdeel
van
de
studie
Fysiotherapie
aan
de
Hoge‐ school
van
Amsterdam.
De
titel
van
onze
scriptie
is:
‘’beweging
en
management
bij
kin‐ deren
met
Diabetes
Mellitus
type
1’’.
Bij
het
maken
van
deze
scriptie
kwamen
er
veel
vragen
bij
ons
naar
boven.
Hoe
is
het
sporten
bijvoorbeeld
geïntrigeerd
in
het
dagelijks
leven
van
de
diabeet
en
worden
zij
beperkt
in
het
bewegen
door
hun
ziekte.
Op
deze
vragen
en
andere
trachten
wij
antwoord
te
vinden
door
middel
van
een
vra‐ genlijst
ingevuld
door
de
ouders
van
kinderen
met
diabetes
en
de
kinderen
zelf.
23
2.
Methode
2.1
Doelgroep
Wij
hebben
de
doelgroep
breed
gelaten
net
als
onze
scriptie.
Hierbij
hoopten
wij
op
zoveel
mogelijk
reacties.
Doelgroep
bestaat
uit
ouders
van
kinderen
met
diabetes
en
de
kinderen
zelf.
Door
middel
van
de
ouders
te
betrekken
bij
het
invullen
van
de
vragenlijs‐ ten
krijgen
wij
ook
een
beeld
hoe
de
ouders
met
hun
kind
omgaan
en
of
er
eventueel
beperkende
factoren
hierin
een
rol
spelen.
Een
deel
van
de
vragenlijst
dient
daardoor
ingevuld
te
worden
door
de
ouders
van
het
kind
en
een
deel
door
het
kind
zelf.
Kinderen
van
alle
leeftijden
mogen
hieraan
deelnemen
wij
kijken
echter
wel
naar
de
leeftijd
van
de
kinderen
bij
het
implementeren
van
de
resultaten.
Wij
hebben
de
leeftijdsgrens
voor
kinderen
gesteld
van
vijf
jaar
en
ouder.
2.2
Medium
Wij
hebben
gekozen
Hyves
al
medium
te
nemen,
en
dan
wel
de
Hyves
van
ouders
van
kinderen
met
diabetes:
http://mijnkindheeftdiabetes.hyves.nl/.
Deze
site
heeft
een
le‐ denaantal
van
521.
Hier
hebben
wij
op
29
april
onze
enquête
geplaatst.
De
diagnose
‘Uw
kind
heeft
diabetes’
roept
bij
ouders
enorm
veel
vragen
en
emoties
op.
Want
wat
betekent
dat,
diabetes?
Welke
invloed
gaat
deze
ziekte
hebben
op
het
kind,
het
gezin,
de
ouders
zelf?
Diabetes
is
een
ongeneeslijke
en
bovendien
zeer
complexe
ziekte.
Immers,
kinderen
met
diabetes
‐
en
bij
zeer
jonge
kinderen
de
ouders
‐
spelen
zelf
de
centrale
rol
in
de
behandeling:
zij
moeten
zelf
glucose
meten,
de
benodigde
dosis
insuline
bepalen
en
deze
toedienen.
Diabetes
vergt
daardoor
een
heel
andere
manier
van
leven,
vol
inspanning
en
aanpassing,
en
heeft
een
grote
weerslag
op
alle
leden
van
het
gezin.
Op
dit
moment
telt
Nederland
ongeveer
6.000
kinderen
tot
19
jaar
met
diabe‐ tes
type
1.
Door
middel
van
deze
Hyves
hopen
de
leden
ouders
bij
elkaar
te
kunnen
brengen
door
ervaringen,
tips
en
andere
dingen
met
elkaar
te
kunnen
delen.
24
3.
de
enquête
Algemene
vragen
Hoe
oud
is
uw
kind?
Hoe
lang
is
diabetes
geconstateerd?
Wat
is
de
manier
van
insuline
toediening?
(kleuren
wat
van
toepassing
is)
‐
Insulinepomp
‐
Spuiten
‐
Pillen
‐
Anders
namelijk,
Hoe
vaak
dient
u
insuline
toe?
En
wie
voert
dit
uit?
Bent
u
regelmatig
bekend
met
hypo’s
of
hyper’s?
Zo
ja,
hoe
vaak
is
dat?
Sport
uw
kind?
Zo
ja,
wat
voor
sport?
Ouders
Hoe
ervaart
u
het
om
een
kind
te
hebben
met
diabetes?
Wat
voor
een
gezondheidzorg
ontvangt
uw
kind
op
dit
moment?
Hoe
ervaart
u
de
begeleiding
vanuit
de
gezondheidszorg
voor
uw
kind
met
betrekking
tot
beweging
en
sporten?
Mist
u
iets
aan
de
begeleiding
vanuit
de
gezondheidszorg,
zo
ja
wat
mist
u
dan?
Stuurt
u
uw
kind
met
een
gerust
hart
naar
de
sport?
Heeft
u
het
idee
dat
uw
kind
wordt
belemmert
in
het
dagelijks
leven?
Heeft
u
het
idee
dat
uw
kind
wordt
belemmert
in
het
uitvoeren
van
sportactiviteiten?
Is
er
vanuit
de
sport
genoeg
deskundige
begeleiding?
Kinderen
Hoe
ervaar
je
het
om
diabetes
te
hebben?
Kun
je
alles
doen
wat
je
wilt?
Wordt
je
genoeg
begeleid
vanuit
de
gezondheidzorg?
Is
het
sporten
zwaar
voor
je?
Heb
je
tijdens
of
na
het
sporten
vaak
langs
van
een
hyper
of
een
hypo?
Moet
je
vaak
extra
suiker
innemen
met
sporten?
Of
moet
je
juist
meer
insuline
toedie‐ nen?
Gebruik
je
aanpassingen
gedurende
het
sporten
(minder
speelminuten,
pauzes
e.d.)?
25
Hoe
voelt
het
om
diabetes
te
hebben
in
een
team?
Word
je
gepest
vanwege
diabetes
binnen
het
sporten?
Wil
je
graag
meer
sporten?
Wat
vind
je
het
vervelendst
van
het
hebben
van
diabetes?
26
4.
Resultaten
De
enquête
levert
weinig
resultaat
op,
er
zijn
maar
drie
enquêtes
ingevuld
in
deze
peri‐ ode.
Hieruit
kan
je
niet
duidelijk
een
conclusie
trekken.
Toch
kunnen
er
enkele
kernpunten
uit
de
enquêtes
worden
gehaald.
Kernpunten
aangegeven
door
de
ouders:
‐ Elke
dag
is
wel
sprake
van
een
hyperglycemische
episode
of
een
hypoglycemi‐ sche
episode.
‐
De
kinderen
doen
aan
sport,
hieronder
vallen
teamsporten
maar
ook
gym
op
school
‐
Ouders
geven
aan
dat
het
hebben
van
kind
met
diabetes
zwaar
en
belastend
is.
‐
Wat
betreft
advies
omtrent
bewegen
is
niet
direct
aanwezig,
zij
kunnen
echter
wel
tips
krijgen
van
de
diabetes
verpleegkundige.
Kernpunten
aangegeven
door
de
kinderen:
‐ Het
hebben
van
diabetes
wordt
als
erg
onprettig
ervaren
‐
De
kinderen
ondervinden
niet
veel
hinderen
van
hun
diabetes
tijdens
sportacti‐ viteiten
zij
moeten
echter
wel
rekening
houden
met
het
optreden
van
hypergly‐ cemische
en
hypoglycemische
activiteiten.
Er
kunnen
uit
deze
enquêtes
echter
geen
sluitende
conclusies
worden
getrokken.
Er
zijn
te
weinig
deelnemers
aan
deze
enquête
om
de
behoefte
van
deskundige
begeleiding
bij
het
sporten
aan
te
tonen.
27
5.
Bijlage:
Enquête
1
Algemene
vragen:
Hoe
oud
is
uw
kind?
Bijna
10
Hoe
lang
is
diabetes
geconstateerd?
2
jaar
Wat
is
de
manier
van
insuline
toediening?
(kleuren
wat
van
toepassing
is)
‐
Insulinepomp,
sinds
16
maart
2009,
daarvoor
spuiten.
‐
Spuiten
‐
Pillen
‐
Anders
namelijk,
Hoe
vaak
dient
u
insuline
toe?
En
wie
voert
dit
uit?
met
spuiten
was
dat
minimaal
4x
per
dag,
met
de
pomp
is
het
elke
keer
als
mijn
dochter
iets
eet
waar
koolhydraten
in
zitten.
Bent
u
regelmatig
bekend
met
hypo’s
of
hyper’s?
Zo
ja,
hoe
vaak
is
dat?
ja
dat
gebeurt
regelmatig,
elke
dag
wel
één
van
de
twee,
of
zelfs
allebei
op
1
dag,
als
het
extreem
is.
Sport
uw
kind?
Zo
ja,
wat
voor
sport?
paardrijden,
en
gym
op
school.
Ouders:
Hoe
ervaart
u
het
om
een
kind
te
hebben
met
diabetes?
het
is
erg
intensief,
je
bent
echt
de
hele
dag
bezig
met
denken,
tellen,
opletten,
af wachten,
en
weer
nadenken.....
je
moet
je
kind
aldoor
in
de
gaten
houden.
Wat
voor
een
gezondheidzorg
ontvangt
uw
kind
op
dit
moment?
Regelmatig
contact
en
bezoek
met
de
diabetesverpleegkundige,
3
maandelijks
be zoek
bij
kinderarts,
de
laboranten
die
elke
3mnd
het
HBA1C
bepalen,
en
1x
per
jaar
een
groot
bloedon derzoek.
Contact
met
de
diëtiste
als
ik
dat
nodig
vind,
bezoeken
aan
de
psycholoog.
De
huisarts
die
altijd
klaar
staat.
en
natuurlijk
de
apotheek
die
alle
spullen
levert.
en
dan
ben
ik
vast
nog
iets
vergeten........
Hoe
ervaart
u
de
begeleiding
vanuit
de
gezondheidszorg
voor
uw
kind
met
betrekking
tot
beweging
en
sporten?
dit
is
er
niet
voor
mijn
kind,
ik
zou
het
wel
willen,
het
geeft
mij
een
gerust
gevoel,
ik
durf
mijn
kind
nu
niet
alleen
te
laten
tijdens
het
sporten.
Mist
u
iets
aan
de
begeleiding
vanuit
de
gezondheidszorg,
zo
ja
wat
mist
u
dan?
Nee
ik
mis
niks,
maar
ik
had
er
niet
bij
nagedacht
dat
fysiotherapeuten
ook
een
sport
moment
kunnen
creëren
voor
kinderen
met
diabetes.
Als
dit
in
de
buurt
zou
zijn
zou
ik
mijn
kind
voorstellen
het
eens
een
kijkje
te
gaan
nemen,
mits
het
betaalbaar
is
natuurlijk,
joh
je
weet
niet
hoe
28
duur
alles
is
met
een
chronisch
ziek
kind.
Stuurt
u
uw
kind
met
een
gerust
hart
naar
de
sport?
Nee
natuurlijk
niet,
ik
blijf
erbij,
en
zelfs
bij
de
gym
van
school
kom
ik
regelmatig
om
controle
te
doen
om
te
kijken
of
het
verstandig
is
om
te
gymmen,
vaak
haal
ik
haar
na
de
gym
op
om
samen
naar
huis
te
fietsen.
Heeft
u
het
idee
dat
uw
kind
wordt
belemmert
in
het
dagelijks
leven?
Ik
probeer
en
zo
gewoon
mogelijk
leven
te
creëren
voor
mijn
kind,
en
de
diabetes
niet
te
beladen
te
maken,
maar
het
blijft
opletten!!!
en
niet
alles
kan
meer,
waarbij
je
voorheen
geen
probleem
van
zou
maken,
dus
ja
het
belemmert
haar
wel
in
bepaalde
dingen.
Heeft
u
het
idee
dat
uw
kind
wordt
belemmert
in
het
uitvoeren
van
sportactiviteiten?
Ja
zeker
weten,
mijn
kind
is
heel
sportief,
en
enthousiast
over
vanalles,
ze
wil
graag
op
meer
sporten,
maar
ik
vertrouw
dat
niet,
durf
haar
niet
allen
te
laten,
en
ik
kan
het
niet
opbrengen
om
vaker
dan
1
x
per
week
2
uur
uit
mijn
bezigheden
vertrekken,
ik
werk
elke
ochtend,
er
zijn
meer
kinderen
dan
alleen
mijn
dochter
met
diabetes,
en
er
moet
naast
mijn
werk
buitenhuis
ook
nog
heel
veel
andere
dingen
gebeuren.
Is
er
vanuit
de
sport
genoeg
deskundige
begeleiding?
vanuit
de
sport
die
ze
nu
doet
totaal
niet,
ik
heb
de
rij
instructrice
dingen
verteld,
en
haar
een
boekje
gegeven
over
sporten
en
diabetes.
Kinderen:
Hoe
ervaar
je
het
om
diabetes
te
hebben?
niet
leuk
Kun
je
alles
doen
wat
u
wilt?
mmmm
ja
het
meeste
wel
Word
je
genoeg
begeleid
vanuit
de
gezondheidzorg?
jawel
Is
het
sporten
zwaar
voor
je?
nee
Heb
je
tijdens
of
na
het
sporten
vaak
langs
van
een
hyper
of
een
hypo?
soms
wel
soms
niet
Moet
je
vaak
extra
suiker
innemen
met
sporten?
Of
moet
je
juist
meer
insuline
toedie‐ nen?
nee
soms
druivensuiker
Gebruik
je
aanpassingen
gedurende
het
sporten
(minder
speelminuten,
pauzes
e.d.)?
nee
Hoe
voelt
het
om
diabetes
te
hebben
in
een
team?
gewoon
ik
doe
gewoon
mee
met
de
anderen
Word
je
gepest
vanwege
diabetes
binnen
het
sporten?
29
nee
Wil
je
graag
meer
sporten?
ja
Wat
vind
je
het
vervelendst
aan
het
hebben
van
diabetes?
je
mag
niet
eten
wat
de
anderen
ook
eten,
bloedsuikerprikken
tijdens
het
sporten.
30
Enquête
2
Algemene
vragen:
Hoe
oud
is
uw
kind?
7
jaar
Hoe
lang
is
diabetes
geconstateerd?
1,5
jaar
geleden
(december
2007)
Wat
is
de
manier
van
insuline
toediening?
(kleuren
wat
van
toepassing
is)
x
Insulinepomp
‐
Spuiten
‐
Pillen
‐
Anders
namelijk,
Hoe
vaak
dient
u
insuline
toe?
En
wie
voert
dit
uit?
Jelle
geeft
zelf
z’n
bolussen.
Wij
plaatsen
de
setjes.
Bent
u
regelmatig
bekend
met
hypo’s
of
hyper’s?
Zo
ja,
hoe
vaak
is
dat?
We
zijn
zeker
bekend
met
hypo’s
en
hypers,
is
dagelijkse
praktijk.
Er
zijn
weinig
dagen
dat
we
er
geen
tegenkomen.
Sport
uw
kind?
Zo
ja,
wat
voor
sport?
Jelle
speelt
2x
in
de
week
waterpolo
en
zwemt
1x
gewoon
voor
C.
Ouders:
Hoe
ervaart
u
het
om
een
kind
te
hebben
met
diabetes?
Zwaar,
belastend.
Wat
voor
een
gezondheidzorg
ontvangt
uw
kind
op
dit
moment?
4x
per
jaar
controle
door
kinderarts,
Dbvpk,
diëtiste/psycholoog.
Hoe
ervaart
u
de
begeleiding
vanuit
de
gezondheidszorg
voor
uw
kind
met
betrekking
tot
beweging
en
sporten?
Niet
aan
de
orde.
Bij
vragen
kunnen
we
wel
terecht
bij
het
DBteam
maar
verder
moet
je
alles
zelf
uitproberen.
Mist
u
iets
aan
de
begeleiding
vanuit
de
gezondheidszorg,
zo
ja
wat
mist
u
dan?
Moeilijk
te
zeggen,
DB
is
per
kind
anders
en
reactie
op
sport
ook.
Wel
woont
Jelle
binnenkort
een
sportdag
van
Bas
van
de
Goor
bij
en
daar
kunnen
wij
ook
info
vandaan
halen.
Dat
is
wel
een
prettige
aanvulling.
Stuurt
u
uw
kind
met
een
gerust
hart
naar
de
sport?
Wij
zijn
altijd
aanwezig
voor
de
DBbegeleiding.
Jelle
is
nu
nog
te
jong
om
het
allemaal
zelf
te
regelen
en
te
voelen
als
het
niet
goed
gaat.
Op
termijn
zal
moeten
blijken
hoe
dat
gaat
als
hij
het
zelf
gaat
doen.
Heeft
u
het
idee
dat
uw
kind
wordt
belemmert
in
het
dagelijks
leven?
Over
het
alge meen
niet,
hij
gaat
er
heel
makkelijk
mee
om
en
wij
zorgen
er
voor
dat
hij
gewoon
kind
kan
zijn
als
anderen.
Heeft
u
het
idee
dat
uw
kind
wordt
belemmert
in
het
uitvoeren
van
sportactiviteiten?
Op
zich
niet,
al
moet
hij
wel
regelmatig
meten
en
soms
eten/bolussen
als
z’n
waarden
31
niet
goed
zijn.
Dit
vindt
hij
niet
altijd
leuk
omdat
hij
dan
even
moet
stoppen
met
sporten
en
ook
ervaart
dat
hij
anders
is.
Is
er
vanuit
de
sport
genoeg
deskundige
begeleiding?
Nee,
wij
zijn
de
deskundigen.
Interesse
en
betrokkenheid
is
er
wel.
Kinderen:
Hoe
ervaar
je
het
om
diabetes
te
hebben?
Ik
vind
het
stom!
Kunt
u
alles
doen
wat
je
wilt?
Niet
alles,
heel
veel
wel.
Alles
eten
zonder
erover
na
te
denken,
zomaar
spelen
bij
een
vriendje
zonder
overleg
met
mama
eerst.
Word
je
genoeg
begeleid
vanuit
de
gezondheidzorg?
Ja.
Is
het
sporten
zwaar
voor
je?
Nee,
gewoon
net
als
anders.
Heb
je
tijdens
of
na
het
sporten
vaak
langs
van
een
hyper
of
een
hypo?
Soms
wel,
maar
meestal
eet
ik
extra
voor
het
sporten
om
de
hypo
te
voorkomen.
Moet
je
vaak
extra
suiker
innemen
met
sporten?
Of
moet
je
juist
meer
insuline
toedie‐ nen?
Ik
eet
vaak
voor
het
sporten
een
extra
marsje
of
ik
bolus
mijn
eten
minder
(sportbolus).
Gebruik
je
aanpassingen
gedurende
het
sporten
(minder
speelminuten,
pauzes
e.d.)?
Nee.
Hoe
voelt
het
om
diabetes
te
hebben
in
een
team?
Gewoon,
leuk
en
niet
anders.
Word
je
gepest
vanwege
diabetes
binnen
het
sporten?
Nee,
gelukkig
nog
nooit.
Wil
je
graag
meer
sporten?
Nee,
ik
zwem
3x
in
de
week
en
dat
is
wel
genoeg.
Wat
vind
je
het
vervelendst
aan
het
hebben
van
diabetes?
Op
tijd
bolussen.
32
Enquête
3
Algemene
vragen:
Hoe
oud
is
uw
kind?
4
jaar
Hoe
lang
is
diabetes
geconstateerd?
Sinds
haar
2e
jaar
heeft
ze
diabetes
Wat
is
de
manier
van
insuline
toediening?
(kleuren
wat
van
toepassing
is)
x
Insulinepomp
‐
Spuiten
‐
Pillen
‐
Anders
namelijk,
Hoe
vaak
dient
u
insuline
toe?
En
wie
voert
dit
uit?
Wij
dienen
insuline
toe
via
de
insulinepomp.
We
dienen
via
de
pomp
ong
68
keer
per
dag
insuline
toe
Bent
u
regelmatig
bekend
met
hypo?s
of
hyper?s?
Zo
ja,
hoe
vaak
is
dat?
Mijn
dochter
heeft
schommelende
waardes,
elke
dag
is
er
wel
een
hypo
of
hyper
aanwezig.
Sport
uw
kind?
Zo
ja,
wat
voor
sport?
Chiara
gymt
op
school,
en
zit
op
zwemles.
Verder
beoefent
ze
nog
geen
sport.
Daar
is
ze
nog
iets
te
klein
voor.
Ouders:
Hoe
ervaart
u
het
om
een
kind
te
hebben
met
diabetes?
Best
zwaar,
het
is
een
grote
verantwoordelijkheid.
Hoe
ouder
ze
wordt,
hoe
moeilij ker
het
is.
Wat
voor
een
gezondheidzorg
ontvangt
uw
kind
op
dit
moment?
Elke
3
maanden
een
uitgebreide
controle
in
het
ziekenhuis
bij
Kinderarts,
diëtiste
en
diabetesverpleegkundige.
Met
de
diabetes
verpleegkundige
hebben
we
elke
week
wel
even
contact.
Verder
loopt
ze
bij
de
oogarts
en
orthopedist.
Hoe
ervaart
u
de
begeleiding
vanuit
de
gezondheidszorg
voor
uw
kind
met
betrekking
tot
beweging
en
sporten?
Geen
begeleiding,
hooguit
wat
advies
van
de
diabetesverpleegkundige.
Mist
u
iets
aan
de
begeleiding
vanuit
de
gezondheidszorg,
zo
ja
wat
mist
u
dan?
niet
echt
Stuurt
u
uw
kind
met
een
gerust
hart
naar
de
sport?
33
n.v.t.
Heeft
u
het
idee
dat
uw
kind
wordt
belemmert
in
het
dagelijks
leven?
Ja!
Heeft
u
het
idee
dat
uw
kind
wordt
belemmert
in
het
uitvoeren
van
sportactiviteiten?
n.v.t.
omdat
Chiara
nog
niet
aan
een
sport
doet
Is
er
vanuit
de
sport
genoeg
deskundige
begeleiding?
Kinderen:
Hoe
ervaar
je
het
om
diabetes
te
hebben?
Kun
je
alles
doen
wat
je
wilt?
Wordt
je
genoeg
begeleid
vanuit
de
gezondheidzorg?
Is
het
sporten
zwaar
voor
je?
Heb
je
tijdens
of
na
het
sporten
vaak
langs
van
een
hyper
of
een
hypo?
Moet
je
vaak
extra
suiker
innemen
met
sporten?
Of
moet
je
juist
meer
insuline
toedie‐ nen?
Gebruik
je
aanpassingen
gedurende
het
sporten
(minder
speelminuten,
pauzes
e.d.)?
Hoe
voelt
het
om
diabetes
te
hebben
in
een
team?
Word
je
gepest
vanwege
diabetes
binnen
het
sporten?
Wil
je
graag
meer
sporten?
Wat
vind
je
het
vervelendst
aan
het
hebben
van
diabetes?
34
8.2
DMSES
DIABETES MANAGEMENT SELF-EFFICACY SCALE (DMSES) Directions Below is a list of activities you have to perform to manage your diabetes. Please read each one and then put a line [/] through the number which best describes how confident you usually are that you could carry out that activity. For example, if you are completely confident that you are able to check your blood sugar levels when necessary, put a line through 10. If you feel that most of the time you could not do it, put a line through 1 or 2. I am confident that …… Cannot do at all
Maybe yes Maybe no
Certain can do
1
I am able to check my blood sugar if necessary 0 1 2 3 4
2
I am able to correct my blood sugar when my sugar level is too high 0 1 2 3 4 5
3
I am able to correct my blood sugar when the sugar level is too low 3
4
4
I am able to choose the correct foods 0 1 2 3
4
5
I am able to keep my weight under control
0
1
2
5
6
7
8
9
10
6
7
8
9
10
6
7
8
9
10
5
6
7
8
9
10
4
5
6
7
8
9
10
4
5
6
7
8
9
10
5
7
0 1 2 3 I am able to examine my feet for cuts 0 1 2 3 I am able to adjust my eating plan when ill
0 1 2 3 4 I am able to follow a healthy eating pattern most of the time
5
6
7
8
9
10
8
0
5
6
7
8
9
10
9
I am able to take more exercise if the doctor advises me to 5
6
7
8
9
10
10
When taking more exercise I am able to adjust my eating plan 0 1 2 3 4 5
6
7
8
9
10
11
7
8
9
10
12
I am able to follow a healthy eating pattern when I am away from home 0 1 2 3 4 5 6 I am able to follow a healthy eating pattern when I am eating out or at a party 0 1 2 3 4 5 6 I am able to adjust my eating plan when I am feeling stressed or anxious
7
8
9
10
13
0
6
0
14 15
1 1
1
2 2
2
3 3
3
I am able to take my medication as prescribed 0 1 2 3 I am able to adjust my medication when I am ill 0 1 2 3
4 4
4
5
6
7
8
9
10
4
5
6
7
8
9
10
4
5
6
7
8
9
10
8.2.1
Referentie
• McDowell
J,
Courtney
M,
Edwards
H,
Shortridge‐Baggett
L.
Validation
of
the
Australian/English
version
of
the
Diabetes
Management
Self‐Efficacy
Scale.
International
Journal
of
Nursing
Practice.
2005;
11(4):177‐84.
• Prepared
by
CL
Teng,
Verna
Lee,
SF
Tong,
Yong
Sew,
on
behalf
of
MCCS
Group
and
Nurses
Group.
Diabetes
Management
Self‐Efficacy
Scale
(DMSES),
15‐ items.
35