van wa arde
binding
Bewaar de openbare bibliotheek De bibliotheek was ooit een verbindende schakel van de lokale gemeenschap. Hoe lang nog? Zware bezuinigingen en internet zetten de openbare bibliotheken onder grote druk. Maar democratie kan niet zonder forum van publieke gedachtewisseling. ‘De bibliotheek is vaak de enige echt publieke ruimte die er nog is.’ bert ummelen
142
Sociaal-democraten hebben zich altijd nauw betrokken gevoeld bij de openbare bibliotheek. Vanzelfsprekend. Emancipatie, cultuurspreiding en maatschappelijke participatie en cohesie ¬ klassieke doelstellingen van het bibliotheekwerk ¬ staan voor kernwaarden van onze beweging. Openbare leeszaal en bibliotheek zijn als ‘venster op de wereld’ voor de arbeidersklasse van eind negentiende en begin twintigste eeuw ook niet weg te denken uit de geschiedenis van de sociaal-democratie. Bibliotheken zijn zo oud als de beschaving. Maar de openbare bibliotheek zoals die nu onderdeel is van onze culturele infrastructuur, is van Angelsaksische origine. Midden negentiende eeuw ontstonden in Engeland, even later ook in de Verenigde Staten, de eerste free libraries of public libraries. Het was het robuuste vooruitgangsgeloof van de Belle Epoque ¬ of in dit geval beter: de edwardiaanse tijd ¬ dat juist in Over de auteur Bert Ummelen is PvdA-afdelingsvoorzitter en heeft een communicatiebureau dat onder andere actief is voor het Gelderse bibliotheeknetwerk Noten zie pagina 148 s & d 11/ 12 | 20 11
de Britse standenmaatschappij met haar schrille tegenstellingen het bibliotheekwerk vleugels gaf. Vooral ook in de Scandinavische landen heeft het bibliotheekwezen zich sterk ontwikkeld. Wetgeving die de overheid verplichtte tot het oprichten en onderhouden van bibliotheken, vormde steeds een krachtige stimulans. Bij ons begon het allemaal chaotisch. Zo tegen de vorige eeuwwisseling konden honderden bibliotheekjes worden geteld; een lappendeken van leeskabinetten, leesgezelschappen, commerciële uitleenbibliotheken, volksbibliotheken, fabrieksbibliotheken en collecties van kerken en verenigingen. Wel met een strak patroon van sociale en religieuze scheidslijnen. Grote voortrekker van de ‘leeszaalbeweging’ is Henri Ekhard Greve (1878-1957) geweest. Als zoon van een knil-officier was hij gaan studeren aan de Universiteit van Amsterdam. Hij haakte aan bij een kring studenten met een levendige belangstelling voor maatschappelijke ontwikkelingen, waaronder met name het opkomende socialisme. Het studentenblad Propria Cures fungeerde als magneet. Greve was er nog een tijdje redacteur van. Zijn proefschrift
Bert Ummelen Bewaar de openbare bibliotheek Openbare leesmusea en volksbibliotheken (1906) geldt als het ideologische fundament van het openbaar bibliotheekwerk in ons land. Greve had niet veel op met de volksbibliotheken, in feite liefdadigheidsinstellingen die vooral verstrooiingslectuur boden. De wetenschappelijke bibliotheken met hun selecte publiek waren evenmin geschikt om de nieuwe instelling te worden waar in zijn ogen ‘de nieuwe tijd’ om vroeg. Hij was zeer onder de indruk van de public library. Zo’n vehikel van volksontwikkeling moesten wij ook hebben, een aanvulling op het onderwijs, niet zozeer gericht op vergroting van vakkennis voor de beroepsuitoefening als wel op algemene ontwikkeling. Op nog een andere manier heeft Greve bibliotheekgeschiedenis geschreven. Namelijk met zijn salomonsoordeel in een kwestie die zo brisant was dat ze in de jaren na de Tweede Wereldoorlog nog opdook: welke stad had de eerste moderne openbare bibliotheek, Dordrecht of Utrecht? De twist is interessant omdat het draait om de tweeslachtigheid van het Nederlandse bibliotheekwerk in zijn beginjaren. De leeszaal in Utrecht, begonnen in 1892, was weliswaar opgezet naar het voorbeeld van de public library, maar diende de eerste jaren vooral als schaftlokaal voor werklui. Er werd koffie en chocolademelk geschonken, je kon een krant lezen maar ook een potje dammen. Pas rond 1908 werd de Utrechtse leeszaal een echte openbare bibliotheek die ook boeken uitleende. De Dordtse leeszaal, zeven jaar later gestart, was dat van meet af aan. ‘Utrecht was de eerste qua woord en gedachte’, aldus Greve, ‘Dordrecht qua kracht en daad.’1 de opmars van de bibliotheek De Dordtse ‘moederleeszaal’ maakte school. Maar van een leien dakje is het niet gegaan, schrijft Paul Schneiders, die je de geschiedschrijver van de openbare bibliotheek in Nederland kunt noemen: ‘(..) hoe bescheiden is de start geweest, hoe bescheiden en primitief moest er gewerkt worden. Menigmaal de eerste tijd zonder uitleenmogelijkheid, dikwijls zonder s & d 1 1 / 12 | 20 11
betaald personeel. De leeszaalbeweging was het resultaat van het enthousiasme en de energie van vrijwilligers-bestuursleden die als bibliothecaris of zaalwachter optraden. Welke tegenstand moesten de eerste leeszalen overwinnen om erkenning en subsidie te krijgen.’2 Volgens Schneiders vormden vijf elkaar snel opvolgende gebeurtenissen de grondslag voor organisatie, aard en ontwikkeling van het Nederlandse openbare bibliotheekwezen: de dissertatie van Greve natuurlijk, de eerste (eenmalige) rijkssubsidie in 1907, een jaar later de oprichting van een branchevereniging (de latere Centrale Vereeniging voor Openbare Leeszalen en Bibliotheken, de cv), de tweede subsidieverlening van 1910, waarmee de openbare bibliotheek definitief voorwerp van overheidszorg werd, en de eerste subsidie voor een confessionele bibliotheek (r.-k., in Amersfoort) in 1912.
Openbare bibliotheken waren lange tijd een typisch stedelijke aangelegenheid Het bibliotheekwerk droeg hier, hoe kan het ook anders, lang het stempel van de verzuiling. De rooms-katholieke kerk evenals groepen protestanten verzetten zich tegen het idee van een instelling ‘voor iedereen’ en gingen zelf aan de slag. Pas in 1972 verenigden zich de openbare, katholieke en protestantse ‘koepels’ in het Nederlands Bibliotheek- en Lectuurcentrum, opvolger van de cv en weer voorganger van de huidige Vereniging van Openbare Bibliotheken (vob). Een tweede kenmerk van de openbare bibliotheek in die eerste jaren heeft minder aandacht getrokken: het was een typisch stedelijke aangelegenheid. Het platteland heeft lang op zijn voorziening moeten wachten. In 1921 werd ten slotte een rijkssubsidieregeling van kracht. Afhankelijk van het inwonertal in het werkgebied kregen bibliotheken geld van het Rijk, mits ook de gemeentelijke of provincia-
143
van wa arde
binding
Bert Ummelen Bewaar de openbare bibliotheek
144
le overheid bijdroeg en er contributie werd geheven. Echt free is de vaderlandse versie van de free library dus nooit geweest. Drie jaar later stelde de Wet op het openbare bibliotheekwerk een deugdelijke bibliotheekbegroting als voorwaarde voor subsidie. Een en ander heeft goed uitgepakt. Het aantal vestigingen groeide en dat deden ook collecties, ledental en aantal uitleningen. Met de Welzijnswet van 1987 is na jaren van toenemende ‘Haagse’ bemoeienis een tegengestelde koers ingezet. De bibliotheekbranche werd gedecentraliseerd: gemeenten zijn voortaan de belangrijkste opdracht- en subsidiegever. Uit het gemeentefonds ontvangen ze een bedrag voor sociaal-cultureel werk, waartoe het bibliotheekwerk wordt gerekend. Bibliotheken moesten dus gaan concurreren met andere sociaal-culturele instellingen. Het verklaart meer dan wat ook de diversificatie van het openbaar bibliotheekwerk in Nederland. Het zogeheten Koepelconvenant uit 2001, gericht op schaalvergroting, is in feite het laatste voorbeeld van effectieve centrale sturing. Er ontstaan ‘basisbibliotheken’ met een uitgebreid verzorgingsgebied. De Wet op het specifiek cultuurbeleid die sinds 1993 het bibliotheekwerk regelt, heeft ¬ zoals het heet ¬ een ‘bevorderingskarakter’. Het onder Plasterk tot stand gekomen Bibliotheekcharter 2011-2012 ¬ een reeks afspraken tussen de drie bestuurslagen over innovatie ¬ heeft de status van een inspanningsverplichting. Met die vrijblijvendheid viel voor de bibliotheken tot dusver overigens goed te leven. De som van gemeentelijke subsidies is tot vorig jaar gegroeid. Incidenteel botsen vrome letter en praktijk, bijvoorbeeld als het gaat om de overeengekomen ‘contributievrijdom’ van jongeren. Gemeenten die jongeren toch willen laten betalen voor hun bibliotheeklidmaatschap doen dat gewoon. Tenslotte: wie betaalt bepaalt. Ook sturing binnen de sector zelf is geen kwestie van een straffe hand. Zo is het na vele jaren nog altijd niet gelukt over de hele linie een gemeenschappelijk logo in te voeren. Cruciaal voor de toekomst van de openbare bibliotheek s & d 11/ 12 | 20 11
is volgens zo’n beetje iedereen het opzetten van een goede en aantrekkelijke digitale voorziening. Het Rijk neemt de lasten goeddeels voor zijn rekening. Op zijn best kun je zeggen dat het werk (om te beginnen zou dat het snoeien van de wildgroei op ict-gebied moeten zijn) vordert ¬ en dat in een veld met oppermachtige spelers als Google en Amazon.com. Positief is zonder meer de in 2006 ingevoerde certificering. De vob stelt kwaliteitsnormen op waaraan bibliotheken, willen ze deel van het netwerk zijn, moeten voldoen. Via periodieke ‘audits’ wordt nagegaan of dat het geval is. Draaide het aanvankelijk vooral om de kwaliteit van de bedrijfsvoering, de laatste tijd ligt het accent op dienstverlening en innovatie. Al met al is de bibliotheekorganisatie bij uitstek ‘plat’. De instellingen hechten aan hun betrekkelijke autonomie ten opzichte van elkaar
Cruciaal voor de toekomst van de openbare bibliotheek is een goede digitale voorziening en koesteren daarbij een democratische reincultuur met langdurige processen van overleg en consensusvorming. Het schept ruimte voor onderscheidingsdrang, voor het inspelen op lokale omstandigheden en experimenten, maar een keerzijde is er ook. Het praktisch ontbreken van sturing in combinatie met de grote interdependentie binnen het stelsel (wat een lokale bibliotheek raakt, raakt meteen het hele netwerk) maakt de openbare bibliotheek weinig slagvaardig en kwetsbaar nu er een antwoord moet komen op ingrijpende technologische en sociaal-culturele veranderingen. ontlezing en digitalisering Met 4 miljoen leden en zo’n 74 miljoen bezoeken per jaar is de openbare bibliotheek nog altijd een van onze drukst beklante culturele instel-
Bert Ummelen Bewaar de openbare bibliotheek lingen. 3 Bij het kap- en snoeiwerk in de culturele sector zou ze dan ook worden ‘ontzien’, beloofde het kabinet-Rutte. Een gratuite verklaring, want niet ‘Den Haag’ bepaalt het lot van bibliotheken. Dat doen sinds 1987 dus de gemeenten. En die tonen zich in hun armoede niet erg onder de indruk van het bibliotheekwerk, laat staan van het nut ervan in de ‘digitale’ toekomst. Vorige maand verloor de vob een proefproces tegen de Gelderse gemeente Buren, die haar subsidie aan de regionale bibliotheek wil afbouwen tot nul. De Arnhemse rechter oordeelde dat Buren daar het recht toe heeft. Het Bibliotheekcharter, waar de vob zich op beriep, is ‘geen bindende overeenkomst’. Geld dat het Rijk in het gemeentefonds stopt is niet ‘geoormerkt’ voor bibliotheekwerk; de keuze om bibliotheken al dan niet te subsidiëren is er bij gevolg een van lokaal politiek bestuur. Gemiddeld wordt de komende jaren 19% op de openbare bibliotheek bezuinigd. 4 In een brief aan het kabinet van afgelopen voorjaar noemt de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (vng) dat ‘niet onevenredig’. Ze ziet er een blijk van betrokkenheid in. Dwingende wetgeving zou dan ook onnodig zijn. Vergeleken met het lot dat in ’t bijzonder de podiumkunsten treft, komt de openbare bibliotheek er inderdaad genadig van af ¬ ook al gaan er achter zo’n bezuinigingsgemiddelde forse ingrepen schuil. Zo sluiten in een stad als Nijmegen zeven van de twaalf vestigingen. Dubieuzer is het door de vng geconstateerde commitment. De bezuinigingen op het bibliotheekwerk mogen door de bank genomen meevallen, de motiveringen die her en der in gemeentehuizen worden genoteerd doen dat niet. Het draagvlak voor verdere financiering erodeert ¬ aan die conclusie is moeilijk te ontkomen. Vage noties over de ‘digitale revolutie’ geven een schijn van rechtvaardiging aan het tanende enthousiasme voor de openbare bibliotheek. Hoezo informatiefunctie? Alles is tegenwoordig toch op internet te vinden. Boeken uitlenen is met de komst van e-books toch iets van gisteren? Nieuwe doelen en activiteiten (van leesbes & d 1 1 / 12 | 20 11
vorderings- en mediawijsheidprogramma’s tot wmo-loket en ‘bibliotherapie’) kunnen in zo’n klimaat niet meteen op bijval rekenen. Wie aan het eind van zijn Latijn is, probeert het in een moderne taal. Feitelijke ontwikkelingen onderstrepen de zaak van de sceptici. Over de periode 1999-2009 daalde het aantal volwassen bibliotheekleden (als je de bevolkingsgroei in aanmerking neemt) met 18,4%. Ook het aantal uitleningen daalde
Gemiddeld wordt de komende jaren 19% op de openbare bibliotheken bezuinigd fors. Kwam dat in 1997 nog boven de 180 miljoen per jaar uit, nu wordt de 100 miljoen niet meer gehaald.5 Opmerkelijk is dat het aantal uitleningen sneller daalt dan het aantal leden. Mensen besteden minder tijd aan het lezen van boeken. Dus lenen ze minder boeken. ‘Ontlezing’ luidt de gangbare maar alles behalve heldere diagnose. Kranten zien hun oplages dalen, boekhandels hun omzet krimpen. Blijmoedige geesten hebben het over een wisseling van informatiedrager. We verlaten de wereld van de inkt en betreden die van de bytes ¬ so what? Uit Amerika kwam een aantal jaren geleden een veel somberder geluid. Hoogleraar journalistiek David Mindich ‘ontdekte’ een generatie die zich heeft afgewend van journalistieke informatie. 6 Een vergelijkbaar onderzoek onder Nederlandse jongeren onder leiding van Mindichs Amsterdamse collega Irene Costera Meijer levert nauwelijks bemoedigender resultaten op. Costera Meijer viel nog iets anders op. ‘Steeds minder jongeren,’ schrijft ze, ‘voelen zich ongemakkelijk of beschaamd als ze aangeven dat ze liever naar soaps kijken dan naar het nieuws’. 7 In het Gelderse bibliotheekblad ProVisie vertelt de Nijmeegse classicus Anton van Hooff dat hij als docent altijd graag parallellen trok tussen verschijnselen in de oudheid en die in onze tijd,
145
van wa arde
binding
Bert Ummelen Bewaar de openbare bibliotheek maar dat zijn studenten hem op een gegeven moment niet meer konden volgen. Niet omdat ze hun lessen niet leerden, maar omdat ze de actualiteit niet bijhielden. 8 doelstellingen en prestatie- indicatoren
146
Het is een ontwikkeling die de openbare bibliotheek hard raakt. Wat zou je ‘venster op de wereld’ zijn als er geen belangstelling is voor het uitzicht? Anticiperend op de afnemende rol van makelaar en distributeur van informatie en cultuur is het werkterrein van bibliotheken aanzienlijk verbreed. ‘In deze publicatie leggen we uit waarom bibliotheken hun geld nog altijd dubbel en dwars waard zijn. Meer dan ooit misschien wel’, zo begint een brochure die de Samenwerkende Gelderse Bibliotheken (sgb) naar de gemeenten in de provincie willen sturen. 9 Volgt een exposé over wat de openbare bibliotheek tegenwoordig allemaal doet: ‘Dat is veel meer dan boeken uitlenen.’ Veel meer is het. Vijf kernfuncties zijn door de vob onderscheiden: kennis & informatie, ontwikkeling & educatie, kunst & cultuur, leesbevordering, ontmoeting & debat. Het is een lijstje dat al bij eerste aanblik een vraag oproept. Waarom zou de openbare bibliotheek aangewezen zijn om op al die gebieden een (hoofd) rol te spelen? Scherper geformuleerd: ‘Als een geloofwaardig en onderbouwd verhaal over de publieke functie en het maatschappelijk rendement van bibliotheekactiviteiten uitblijft, is de professionele openbare bibliotheek in Nederland definitief op zijn retour’, aldus Hans Veen van acta, adviesbureau voor de publieke sector, in Bibliotheekblad van augustus jl. Mooie woorden zijn niet meer genoeg. Als eerste gemeente vroeg onlangs Haarlemmermeer zijn openbare bibliotheek om operationele doelstellingen en prestatie-indicatoren. De verantwoordelijke wethouder roffelde er vervaarlijk bij: ‘De bibliotheek is te lang verwend geweest. De tijd dat de gemeente een bak met geld doorschuift, is voorbij.’ s & d 11/ 12 | 20 11
Het wordt nog een hele dobber, want liefde voor harde cijfers is de ‘zachte sector’ niet aangeboren. Aan statistieken over aanbod en gebruik van de dienstverlening geen gebrek. Het is de gemakkelijk meetbare output van het bibliotheekwerk. Maar hoe zit het met de outcome? Wat betekent het allemaal? In zijn oratie De betere bibliotheek signaleerde Frank Huysmans, bijzonder hoogleraar Bibliotheekwetenschap aan de Universiteit van Amsterdam, een kloof tussen de gepresenteerde cijfers en de normen die de bibliotheken zichzelf stellen. ‘Aan de ene kant zijn er registraties van collecties, uitleningen, bezoeken en dergelijke. Aan de andere kant zijn er standaarden waaraan de bibliotheken moeten of willen voldoen. Het verband tussen die twee is op z’n best niet geëxpliciteerd en in het ongunstigste geval afwezig.’10
Mensen besteden minder tijd aan het lezen van boeken, en lenen dus minder boeken Volgens Huysmans kan de branche die kloof dichten. Hij heeft een model ontwikkeld waarin vanuit basiswaarden en –principes criteria worden gesteld met bijhorende prestatie-indicatoren. Tegelijk waarschuwt hij voor de grenzen van de meetbaarheid van het openbaar bibliotheekwerk: het gaat om ‘per definitie onvolledige indicatoren’, en ‘perverse effecten’ liggen op de loer. Bob Usherwood, emeritus hoogleraar aan de Universiteit van Sheffield, heeft ook zo zijn twijfels: ‘Hoe meet je de glimlach op het gezicht van een kind dat in de bibliotheek wordt voorgelezen en hoe meet je de sociale inclusie waar openbare bibliotheken voor zorgen?’11 ‘De invulling van het begrip waarde is subjectief, constant aan verandering onderhevig en afhankelijk van persoonlijke, economische en sociale factoren’, concludeert de Schotse Christine Rooney-Browne, die onderzoek doet naar
Bert Ummelen Bewaar de openbare bibliotheek methoden om de maatschappelijke waarde van openbare bibliotheken te meten.12 De openbare bibliotheek, daar komt het op neer, is en blijft ‘in the eye of the beholder’. Dankzij onderzoekers als Gerard Marlet weten we dat de maatschappelijke waarde van de culturele sector groter is dan de maatschappelijke kosten.13 Marlet heeft het culturele aanbod hoog op de agenda van city-marketeers gezet, maar de openbare bibliotheek valt als basisvoorziening waarop steden zich nauwelijks (kunnen) onderscheiden buiten zijn vizier. Zijn focus op hoogopgeleiden en de ‘creatieve klasse’ als dragers bij uitstek van stedelijke vitaliteit leidt natuurlijk ook niet tot grote belangstelling voor het doen en laten van bibliotheken. Dat zijn nu eenmaal niet de gemiddelde klanten.
kunnen bestaan dat wat gepropageerd wordt als legitimatie van de openbare bibliotheek uitpakt als legitimatie van haar vernieling. De kwestie raakt het project van vernieuwing (en zelfrechtvaardiging) van het openbaar bibliotheekwerk in het hart. ‘Ontmoeting’ en ‘debat’ zijn nu juist functies die misschien wel de historische bestaansgrond van de bibliotheek nieuwe relevantie kunnen geven, namelijk bindmiddel in de samenleving te zijn. In de woorden van de eerder aangehaalde sgbbrochure: ‘De bibliotheek is vaak de enige echt publieke ruimte die er nog is.’ Democratie kan niet zonder forum van publieke gedachtewisseling. Steeds minder lokale/regionale kranten vervullen die rol, of door gebrek aan ambitie of door gebrek aan ‘dekking’ in hun verspreidingsgebied. Daardoor ontbreekt het ook steeds
bindmiddel in de samenleving Per se verkeerd is het niet dat het bibliotheekwerk wordt gedwongen explicieter te zijn over zijn doelstellingen en meer gespitst op de vraag in hoeverre die worden gehaald. Het kan er zijn voordeel mee doen. Het definiëren van je maatschappelijke functie en het onderzoeken van je succes daarin: het zou van de openbare bibliotheek weer de waardegedreven organisatie kunnen maken die ze van oorsprong is. Maar dat kan alleen als ze in betrekkelijke vrijheid haar missie kan bepalen en actualiseren. En daar wringt de schoen. Wat in Haarlemmermeer gebeurt, heeft veel weg van een rolwisseling: van controleur wordt de gemeente tweede stuurman op het schip. Of eerste? Wie maakt uit wat ‘maatschappelijk rendement’ is? De openbare bibliotheek of haar belangrijkste broodheer? De vraag wint alleen maar aan betekenis als je bedenkt hoe weinig grip het gangbare meetwerk biedt als het gaat om kwalitatieve aspecten en normatieve doelen van de openbare bibliotheek. Veelzeggend is de voorspelling van Hans Veen dat kernfuncties als ‘ontmoeting’ en ‘debat’ snel het loodje zullen leggen. Immers: hoe meet je de opbrengst daarvan? Het ‘perverse’ van de meetcultuur zou er zo in s & d 1 1 / 12 | 20 11
Steeds minder lokale kranten vervullen de rol van forum voor publieke gedachtewisseling meer aan een gezamenlijk referentiekader ¬ voorwaarde voor publiek debat. Eens te meer ontmoet zo het bibliotheekwerk de sociaal-democratie. Destijds kwamen uit het Verenigd Koninkrijk de impulsen voor het bibliotheekwerk; nu lijkt het land het epicentrum van een herlevend communitarisme. Blue Labour vertegenwoordigt als reactie op het ‘zakelijke’ New Labour van Tony Blair precies het verzet tegen atomisering en vermarkting van de samenleving dat de openbare bibliotheek tot haar identiteit en opgave heeft gemaakt. Nieuwe verbinding met de lokale gemeenschap en haar instellingen is voor allebei strategie en doel tegelijk. Mensen binden in een idee van verantwoordelijkheid voor elkaar en een gedeelde toekomst: waarom is dat eigenlijk zo’n helse opgave geworden? In de woorden van Tony Judt: ‘Waarom kost het ons zoveel moeite onszelf een
147
van wa arde
binding
Bert Ummelen Bewaar de openbare bibliotheek ander soort maatschappij zelfs maar in te beelden? Waarom is het voor ons te hoog gegrepen een ander stelsel van afspraken samen te stellen waar iedereen baat bij heeft?’14 De opdracht die Judt impliciet stelt mag er wezen: bevrijding van het publieke discours uit het ‘smalle’ economische denken, weg met de kosten-batenanalyse als maatschappelijk kompas. Zo’n benadering, zegt hij, komt helemaal niet voort uit een menselijk instinct. Die hebben we onszelf de afgelopen dertig jaar aangeleerd. De ‘enige echt publieke ruimte die er nog is’: je kunt het ook hebben over een vrijplaats binnen de eendimensionale orde van produceren en consumeren tegen de klippen op, van efficiency, winst en groei. Het debunken van de cynische mythe van de jacht op materieel eigenbelang als de ware menselijke natuur, het weer tevoorschijn halen van de burger uit de schaduw
Noten
148
1 P. Schneiders, ’k Kan Dordt zomin zonder haar leeszaal denken; 100 jaar Openbare Bibliotheek Dordrecht, Stichting Verenigde Openbare Bibliotheken, Dordrecht 1999. 2 P. Schneiders, Lezen voor iedereen. Geschiedenis van de openbare bibliotheek in Nederland. Nederlands Bibliotheek en Lectuur Centrum, Den Haag 1990. 3 Bron: Vereniging van Openbare Bibliotheken. 4 Bron: ministerie van ocw.
s & d 11/ 12 | 20 11
van de consument, het verlossen van gemeenschapszin van de nare labels van controle en dwang die het neoliberalisme erop heeft geplakt ¬ daar heb je zo’n vrijplaats voor nodig. Ontroerd kun je nog altijd raken als je leest over de ontdekking van de ‘wereld van het woord’ door een eenvoudige jongen als Willem Hubert Vliegen, de latere sdap-leider. In zijn mooie biografie van Vliegen beschrijft Jos Perry hoe het vak van typograaf Vliegen tot lezen bracht, en hoe vervolgens leeshonger hem, opgegroeid in de schaduw van de pastorie van het Limburgse Gulpen, tot een kritisch, zelfbewust man en denker maakte.15 Nu een soort omgekeerde beweging gaande is ¬ en serieuze informatie wordt verdrongen door gein en blaaskakerij ¬ moet de sociaal-democratie zulke herinneringen koesteren. Het lot van de openbare bibliotheek kan ons niet onverschillig zijn.
5 Bron: vob. 6 D. Mindich, Tuned Out: Why Americans Under 40 Don’t Follow the News, Oxford University Press, 2004. 7 I. Costera Meijer, De toekomst van het nieuws, Otto Cramwinckel Uitgever, Amsterdam 2006. 8 ProVisie 8, november 2011. 9 Uw bibliotheek: Goed voor ieder van ons en voor ons allemaal. sgb, Arnhem, 2011. 10 F. Huysmans, De betere bibliotheek. Over de normatieve grondslagen van het openbaar bibliotheekwerk in het internettijdperk,
f o t o r o b h u i be r s | h o l l a n d s e h o o g t e
oratie UvA, juni 2006. 11 Bibliotheekblad 10, 2011. 12 Ibid. 13 G. Marlet, De aantrekkelijke stad, voc Uitgevers, Nijmegen 2009. Ook: G. Marlet en J. Poort, De waarde van cultuur in cijfers, Atlas voor gemeenten, Utrecht 2011. 14 T. Judt, Het land is moe. Verhandeling over onze ontevredenheid. Contact, Amsterdam/Antwerpen 2011. 15 J. Perry, De voorman. Een biografie van Willem Hubert Vliegen, Arbeiderspers, Amsterdam 1994.