Bevolkingsmonitor milieu Milieubeleving en -gedrag van Nijmeegse burgers in 1994 en 2000
Gemeente Nijmegen Directie Strategie & Projecten Afdeling Onderzoek en Statistiek
Inhoudsopgave Samenvatting
I-XI
1
Inleiding
3
1.1 1.2 1.3 1.4
Achtergrond en doel onderzoek Thema’s en vraagstellingen Opzet onderzoek Opzet rapportage
3 4 4 5
2
Nijmege naren en het huishoudelijk afval
7
2.1 2.2 2.3 2.4
De afvalinzameling Het klein gevaarlijk afval (kga) Het groente- , fruit- en tuinafval (gft) Hergebruik, grofvuil en reclamedrukwerk
3
Nijmegenaren en het huishoudelijk energieverbruik
25
3.1 Het huishoudelijk energieverbruik en de rol van de gemeente 3.2 Doet men in Nijmegen aan energiebesparing en zo ja wat? 3.3 Duurzaam bouwen
25 25 38
4
Nijmegenaren en water(verbruik)
4.1 4.2 4.3 4.4 4.5
Afkoppelen en infiltratie: heeft men hiervan gehoord? Nijmegenaren over het opvangen van regenwater Nijmegenaren en wateroverlast Nijmegenaren en het drinkwater Waar wassen Nijmegenaren hun auto?
5
Nijmegenaren over het groen(beheer)
5.1 Anders omgaan met groen en natuur in de stad: is hier iets van gemerkt? 5.2 Wat vindt men van het groen in de stad en in de buurt?
7 12 14 16
43 43 44 49 52 59
61 61 65
Inhoudsopgave (vervolg)
6
Nijmegenaren over hun woon- en leefomgeving
6.1 6.2 6.3 6.4 6.5
Rapportcijfer buurt Weten Nijmegenaren waar ze moeten zijn met klachten over de omgeving? Nijmegenaren over enkele zaken in hun buurt Nijmegenaren over onkruid/wilde planten in hun straat Nijmegenaren over hondenuitlaatplaatsen
7
Gezondheid en milieu
7.1 7.2 7.3 7.4
Nijmegenaren over de geluidssituatie in hun buurt Nijmegenaren over de luchtkwaliteit in de stad en de buurt Het binnenmilieu Milieukwaliteit bodem
8
Milieuprioriteiten en betrokkenheid
103
8.1 8.2 8.3 8.4
Milieuprioriteiten Belangrijkste milieuproblemen in de buurt Belangrijkste milieuproblemen in de stad Milieubetrokkenheid
103 103 104 105
Bijlagen 1 Nijmegen: stadsdelen en wijken 2 Leden van de begeleidingscommissie 3 Milieubetrokkenheid per groep in 1994 en 2000
Appendix Trends en aandachtspunten
2
67 67 68 70 74 77
81 81 86 91 97
115 116 117 118
121 121
Bevolkingsmonitor milieu Inleiding
1
Inleiding
1.1
Achtergrond en doel onderzoek De belangstelling van de Nederlandse bevolking voor het milieu is de laatste jaren op haar retour. Volgens landelijke opinie-onderzoeken staat de zorg voor het milieu niet meer op de eerste plaats zoals tien jaar geleden (Bureau Lagendijk, 1999; Duurzaam milieu, vergankelijke aandacht, SCP, februari 2000). Toch blijven allerlei zaken die te maken hebben met het milieu in de eigen woonomgeving de bevolking bezig houden (bijvoorbeeld zwerfvuil op straat, de geluidssituatie, het wegverkeer, hondenpoep, de luchtkwaliteit en het groenonderhoud in de buurt). Milieu is een verzamelterm voor diverse onderwerpen die te maken hebben met de kwaliteit van de fysieke woonomgeving. De belangstelling per onderwerp kan verschillen van persoon tot persoon, van plaats tot plaats en van tijd tot tijd. Belangstelling voor het milieu wordt bovendien sterk beïnvloed door de media. Minder aandacht voor milieuproblemen in de media zal bijvoorbeeld al gauw de belangstelling voor het milieu doen afnemen. De zorg voor het milieu mag weliswaar niet meer als het grootste maatschappelijke probleem worden gezien, de laatste jaren is er daarentegen aan het milieubeleid in gemeenten steeds meer gestalte gegeven. De relatie en communicatie met de burger spelen bij de ontwikkeling en uitvoering van dit beleid een belangrijke rol en zullen die waarschijnlijk ook blijven spelen. Het succes van milieumaatregelen is immers voor een groot deel afhankelijk van de medewerking en het draagvlak van de bevolking voor bepaalde maatregelen. Voor de ontwikkeling en uitvoering van het milieubeleid is informatie over milieubeleving en milieugedrag van burgers nodig. Om deze informatie te verzamelen heeft de afdeling Milieu van de gemeente Nijmegen aan de afdeling Onderzoek en Statistiek opdracht gegeven een onderzoek uit te voeren onder de Nijmeegse bevolking. Hiervoor is eind 1999/begin 2000 voor de derde keer een milieu-enquête gehouden onder Nijmegenaren. Eerdere metingen zijn gedaan in 19901 en 19942. Het doel van het onderzoek is informatie te verzamelen over de milieubeleving en het milieugedrag van Nijmegenaren voor de ontwikkeling van het Nijmeegse gemeentelijke milieubeleid. De enquête-gegevens worden tevens gebruikt voor het Milieujaarverslag.
1
Nijmeegse burgers en hun milieu. Een onderzoek naar het milieubesef en milieugedrag van Nijmeegse burgers. Gemeente Nijmegen, september 1991.
2
Resultaten milieumonitor. De kwaliteit van het milieu in Nijmegen en de beleving hiervan bij de bevolking. Gemeente Nijmegen, oktober 1995.
3
Bevolkingsmonitor milieu Milieubeleving en -gedrag van Nijmeegse burgers in 1994 en 2000
1.2
Thema’s en vraagstellingen Belangrijke thema’s waarop het onderzoek zich richt, zijn: -
huishoudelijk afval; energie; (drink)water; milieukwaliteit van de leefomgeving; gezondheid en milieu (geluid, lucht, bodem. binnenmilieu); groen(beheer); milieuprioriteiten en milieubetrokkenheid.
Gegevens over het thema mobiliteit, waaronder het mobiliteitsgedrag van Nijmegenaren, zijn niet verzameld via de milieugedragsenquête. Deze gegevens zijn verzameld via het Woningmarktonderzoek (WMO)1999, zoals dat al eerder is gedaan via het WMO 19913 en het WMO1995 4. Centrale vraagstellingen in de milieugedragsenquête zijn: -
1.3
Hoe ziet het milieugedrag van Nijmegenaren er uit? In hoeverre zijn ze op de hoogte van maatregelen voor een schoner milieu? Hoe worden deze maatregelen gewaardeerd? Hoe staat men tegenover (nieuwe) systemen voor een schoner milieu? Is men bereid mee te werken aan (nieuwe) systemen voor een schoner milieu? Hoe wordt de milieukwaliteit in de eigen leefomgeving gewaardeerd? Wat zijn volgens Nijmegenaren de belangrijkste milieuproblemen in de stad/buurt? In hoeverre is de Nijmeegse bevolking betrokken bij het milieu?
Opzet onderzoek De gegevens over het milieugedrag en de milieubeleving van Nijmeegse burgers zijn verzameld via mondelinge enquêtes. Hiervoor is per stadsdeel een adressensteekproef getrokken uit het bevolkingsregister. Het steekproefbestand is naderhand via weging per stadsdeel opgehoogd naar het totaal aantal adressen in Nijmegen (ca. 65.000 adressen). Op de adressen zijn eind 1999 en begin 2000 vraaggesprekken gevoerd met personen van minimaal 18 jaar met kennis van de manier waarop op het adres wordt omgegaan met zaken als afval, energie, water.
3
Het openbaar vervoer en de fiets als alternatief. Een onderzoek naar het mobiliteitsgedrag van Nijmegenaren en regiobewoners. Gemeente Nijmegen, december 1992.
4
Mobiliteit in Nijmegen. Een onderzoek naar het verplaatsingsgedrag van Nijmegenaren binnen de stad, 1995 in vergelijking met 1991. Gemeente Nijmegen, november 1996.
4
Bevolkingsmonitor milieu Inleiding
In opdracht van de afdeling Stadsdeelmanagement van de Directie Wijkaanpak & Leefbaarheid zijn extra enquêtes gehouden in de wijken Willemskwartier, Wolfskuil en Hatert. Informatie over de milieubeleving in deze wijken wordt gebruikt voor de wijkperspectiefplannen. Over de resultaten van deze wijken wordt een apart verslag uitgebracht. In opdracht van bureau Industrie van de afdeling Milieu zijn daarnaast extra enquêtes gehouden in de wijk Biezen, omdat informatie over de beleving van de leefomgeving van de bewoners uit deze wijk nodig wordt geacht voor de visieontwikkeling van Nijmegen-West. Ook over de resultaten van Biezen verschijnt een apart verslag. Om redelijk betrouwbare uitspraken te doen (90% betrouwbaarheid) zijn er in totaal bijna 3.200 enquêtes afgenomen. Hiervoor zijn bijna 5000 adressen benaderd (respons 64%). Dit is gebeurd in de periode november/december 1999 en januari/februari 2000.
1.4
Opzet rapportage Het rapport bevat 8 hoofdstukken. In hoofdstuk 2, 3 en 4 komen resp. het huishoudelijk afval, het huishoudelijk energieverbruik en het waterverbruik aan de orde. Hoofdstuk 5 gaat over het groen(beheer) in de stad en de buurt, terwijl in hoofdstuk 6 enkele zaken over de woon-en leefomgeving van Nijmegenaren aan bod komen. Hoofdstuk 7 behandelt enkele onderdelen die te maken hebben met de beleving van de gezondheid in relatie tot het milieu (geluidssituatie, luchtkwaliteit, binnenmilieu, milieukwaliteit bodem). Hoofdstuk 8 gaat over de zaken die Nijmegenaren belangrijk vinden op het gebied van milieu in de stad en de buurt en hun betrokkenheid bij het milieu. Voorin staat een samenvatting opgenomen met belangrijke bevindingen uit het onderzoek. Over een aantal onderwerpen zijn dezelfde vragen gesteld als in 1994. Voor zover mogelijk zijn vergelijkingen met de resultaten uit dat jaar in het rapport verwerkt. Omdat het grootste deel van de enquêtes in 2000 is afgenomen, wordt in de rapportage gesproken over vergelijking van de situatie in 1994 en 2000. In de milieugedragsonderzoeken van 1990 en 1994 werden 11 woongebieden onderscheiden. Dit onderscheid was toentertijd o.a. gebaseerd op de veronderstelde gemeenschappelijke oriëntatie van burgers op milieuvoorzieningen in een bepaald gebied en de mate waarin wijken in sociaal-economisch opzicht overeenkomst vertonen. In 2000 is uit gegaan van negen stadsdelen. Dit is gedaan om aan te sluiten bij de stadsdeel-indeling, die de afdeling Onderzoek en Statistiek voor de statistische informatievoorziening in Nijmegen gebruikt. De negen stadsdelen, incl. de wijken, zijn in bijlage 1 te zien. Bij onderdelen waar het zinvol is geacht, zijn verschillen tussen bepaalde groepen (bijvoorbeeld verschillen tussen stadsdelen, inkomensgroepen, opleidingsniveau, koop/huurwoning, bouwperiode woning) nagegaan. Alleen opmerkelijke verschillen zijn in het rapport vermeld.
5
Bevolkingsmonitor milieu Nijmegenaren en het huishoudelijk afval
2
Nijmegenaren en het huishoudelijk afval
2.1
De afvalinzameling Het huishoudelijk afval kan men in Nijmegen laten ophalen of zelf wegbrengen. Huisvuil wordt in Nijmegen bijvoorbeeld opgehaald via de groene zak of via de gft-container. Voor grofvuil kan de grofvuilservice gebeld worden, die vervolgens een afspraak maakt voor het ophalen van het grofvuil. Oud papier wordt opgehaald door de papierwagen en het klein gevaarlijk afval (kga) kan men zelf wegbrengen naar de chemocar die wekelijks in elke wijk staat. Sinds januari1998 wordt het afvalstoffendepot in Nijmegen officieel aangeduid als de Milieustraat. De Milieustraat is ingericht als stort- of brengplaats voor verschillende soorten afval. Aanvankelijk moest voor een groot aantal afvalstoffen betaald worden volgens het principe “wie meer huisvuil inlevert, moet er ook meer voor betalen”. Op diverse plaatsen in de stad werd evenwel zwerfvuil geconstateerd, waarschijnlijk als gevolg van de invoering van de tarieven in de Milieustraat. Najaar 1998 is toen besloten de afvalstoffenheffing te verhogen en het storten van afval weer grotendeels gratis te maken (voor huisvuil dat in de groene zak moet en voor bouw- en sloopafval moet o.a. nog betaald worden). De groene huisvuilzak Sinds januari 1995 wordt het restafval in Nijmegen via de groene zak ingezameld. Voor de groene zak betalen Nijmeegse huishoudens op dit moment f1,25 per stuk (in 1995 was dat nog f 1,- per stuk). De bedoeling van de groene zak is om huishoudens die meer afval aanbieden ook meer te laten bijdragen aan de verwerking van het afval. M.a.w.: wie meer restafval aanbiedt, moet er ook meer voor betalen. In fig. 2.1 is te zien dat Nijmegenaren anno 2000 positiever denken over dit principe dan in 1994 (toen vooruitlopend op de introductie van de groene zak in 1995 ook naar dit principe was geïnformeerd). fig. 2.1 Oordeel van Nijmegenaren over het principe “wie meer restafval aanbiedt, moet er ook meer voor betalen” in 1994 en 2000 2000
1994
geen mening 2%
geen mening 1% slecht 40%
slecht 20% goed 50%
noch goed/slecht 6%
goed 72%
noch goed/slecht 9%
7
Bevolkingsmonitor milieu Milieubeleving en -gedrag van Nijmeegse burgers in 1994 en 2000
De groep met een negatief oordeel over het principe is in 2000 ten opzichte van 1994 gehalveerd (van 40% naar 20%). De meest genoemde redenen waarom het principe slecht wordt gevonden zijn: zak is te duur (60% van de groep die het slecht vindt, noemt deze reden); illegale stort wordt bevorderd (13%); groene zak helpt restafval niet verminderen (12%); grote gezinnen zijn de dupe (5%).
-
Evenals in 1994 laten geënquêteerden met een hoge opleiding (HBO/Universiteit) of een hoog huishoudensinkomen (f 4500,- of meer per maand) zich positiever uit over het principe dan geënquêteerden met een lage opleiding (LO/LBO/MAVO) of een laag huishoudensinkomen (minder dan f 2.500,- per maand). Onder de ondervraagden met een hoge opleiding staat bijvoorbeeld 86% positief tegenover het principe. Onder de laagopgeleiden is dat lager, namelijk 55%. In Oud-Oost en Midden-Zuid staat men in vergelijking met andere stadsdelen het meest positief tegenover dit principe. Het minst positief hierover is men in Oud-West. Waarschijnlijk hangt dit samen met het opleidingsniveau. In Oud-Oost en Midden-Zuid heeft men op 58%, resp. 56% van de adressen een hoge opleiding. In Oud-West is dat op 28% van de adressen het geval. In fig. 2.2 tot en met fig. 2.4 is te zien hoe wordt geoordeeld over het principe door enkele groepen, onderscheiden naar woongebied of stadsdeel, opleidings- en inkomensniveau. De groep die geen mening heeft gegeven over het principe of het principe noch goed/noch slecht vindt is in de figuren weggelaten. fig. 2.2
Oordeel over het principe van de groene huisvuilzak per stadsdeel (in % adressen per stadsdeel) Oud-Oost
Midden-Zuid Dukenburg Waalsprong (zeer) goed
Stadscentrum
(zeer) slecht
Lindenholt Zuidrand Nieuw-West Oud-West 0
8
20
40
60
80
100
Bevolkingsmonitor milieu Nijmegenaren en het huishoudelijk afval
fig. 2.3
Oordeel over het principe van de groene huisvuilzak naar opleidingsniveau (in % per opleidingsniveau)
HBO/UNIV.
(zeer) goed
MBO/HAVO/VWO
(zeer) slecht
LO/LBO/MAVO
0
fig. 2.4
20
40
60
80
100
Oordeel over het principe van de groene huisvuilzak naar inkomensgroep (in % per inkomensgroep)
f 4500 +
(zeer) goed
f 2500 - f 4500
(zeer) slecht
< f 2500,-
0
20
40
60
80
100
Bezoek en waardering Milieustraat Op bijna zes van de tien (58%) adressen in Nijmegen is iemand van het huis wel eens naar de Milieustraat geweest om afval af te geven. Op 42% van de adressen is dat niet het geval geweest. In Lindenholt is men in vergelijking met andere stadsdelen het meest naar de Milieustraat geweest om afval weg te brengen (zie fig. 2.5). Wellicht heeft dit te maken met het type woning. Adressen met een laagbouwwoning geven vaker te kennen dat iemand thuis wel eens naar de Milieustraat is geweest dan adressen met een etagewoning. Op 66% van de adressen met een laagbouwwoning is iemand thuis wel eens naar de Milieustraat geweest, op adressen met een etagewoning is dat minder, namelijk 41%. Het relatief jonge stadsdeel Lindenholt heeft in vergelijking met andere stadsdelen nogal veel laagbouwwoningen (84% van de woningen in Lindenholt is een laagbouwwoning, tegenover 59% gemiddeld in de stad) 5 .
5
Bron: Statistisch Jaarbeeld 1999
9
Bevolkingsmonitor milieu Milieubeleving en -gedrag van Nijmeegse burgers in 1994 en 2000
Het stadsdeel waar men het minst naar de Milieustraat is geweest om afval weg te brengen is de Waalsprong. Dit stadsdeel behoort sinds enkele jaren tot de gemeente Nijmegen. Dat men vanuit dit stadsdeel naar verhouding niet zo vaak naar de Milieustraat is geweest, heeft niet zo zeer te maken met het type woning (in de Waalsprong bestaat immers 92% van de woningen uit een laagbouwwoning), maar waarschijnlijk meer met de gewijzigde situatie voor het wegbrengen van afval in de Waalsprong (voorheen gemeente Elst, nu gemeente Nijmegen). fig. 2.5
% adressen per stadsdeel waar iemand thuis wel of niet naar de Milieustraat is geweest om afval weg te brengen
Lindenholt Midden-Zuid Nieuw-West Dukenburg geweest
Oud-Oost
niet geweest
Oud-West Zuidrand Stadscentrum Waalsprong 0
20
40
60
80
100
Aan de groep bij wie iemand in huis wel eens naar de Milieustraat is geweest, is gevraagd hoe over een aantal zaken in de Milieustraat wordt geoordeeld. In fig. 2.6 is te zien dat men over de netheid, de inrichting, de bewegwijzering en de service in de Milieustraat een redelijk gunstig oordeel heeft. Over de tarieven is men zoals te verwachten was het minst tevreden. Maar toch is de groep die de tarieven goed of normaal vindt (samen 38%) iets groter dan de groep die deze slecht vindt (34%). fig. 2.6
Oordeel over enkele zaken in de Milieustraat (in % van adressen waar men de Milieustraat heeft bezocht)
netheid complex inrichting complex goed
bewegwijzering
slecht normaal
service bij ingang
geen mening openingstijden tarieven 0 10
20
40
60
80
100
Bevolkingsmonitor milieu Nijmegenaren en het huishoudelijk afval
Kennis regels Milieustraat Op 70% van de adressen in Nijmegen wordt gevonden dat men voldoende op de hoogte is van de regels die gelden voor het storten van afval in de Milieustraat. Op 30% van de adressen vindt men dat men hiervan onvoldoende op de hoogte is. Grote verschillen naar stadsdeel, inkomen of opleiding zijn wat betreft kennis over deze regels niet gevonden. Slechts adressen in het stadscentrum geven te kennen wat minder op de hoogte te zijn van de regels dan gemiddeld in de stad (in het stadscentrum wordt op 40% van de adressen kenbaar gemaakt dat men onvoldoende op de hoogte is van de regels). In fig. 2.7 is te zien waarom men vindt dat men onvoldoende op de hoogte is van de regels in de Milieustraat (omdat men twee redenen mocht noemen, is het totale percentage dat een reden noemt groter dan 100%). Redenen die naar verhouding veel genoemd worden, zijn dat men nog niet naar de Milieustraat is geweest en zelf de regels niet goed bijhoudt. Op bijna een van de vijf adressen (18%) van de groep die vindt dat zij onvoldoende op de hoogte is, wordt als reden genoemd dat men geen of te weinig informatie over de regels heeft of krijgt. fig. 2.7
Redenen voor onvoldoende kennis van de regels in de Milieustraat (in % van adressen waar men vindt dat men onvoldoende op de hoogte is van de regels in de Milieustraat) er nog niet geweest
33
hou het zelf niet goed bij
33
geen/te weinig info
18 11
regels veranderen steeds regels ingewikkeld
7 3
anders 0
10
20
30
40
50
60
In de Milieustraat dient nu voor het storten van huisvuil dat eigenlijk in de groene zak moet, betaald te worden. Hoewel men op een meerderheid (60%) van de adressen in Nijmegen hiervan op de hoogte is, weet men op 40% van de adressen hier niet van af. In Lindenholt is men hiervan het best op de hoogte. In Dukenburg en de Waalsprong het minst (fig. 2.8). Voor een deel hangt dit verschil waarschijnlijk samen met het bezoek aan de Milieustraat. Vanuit Lindenholt wordt de Milieustraat naar verhouding meer bezocht dan vanuit andere stadsdelen.
11
Bevolkingsmonitor milieu Milieubeleving en -gedrag van Nijmeegse burgers in 1994 en 2000
fig. 2.8
Bekendheid met betalen in Milieustraat voor huisvuil dat eigenlijk in groene zak moet (in % adressen per stadsdeel) Lindenholt
Nieuw-West Midden-Zuid Oud-West bekend
Oud-Oost
niet bekend
Zuidrand Stadscentrum Waalsprong Dukenburg 0
2.2
20
40
60
80
100
Het klein gevaarlijk afval (kga) Onder klein gevaarlijk afval vallen producten of stoffen die milieuschadelijke effecten kunnen veroorzaken. In Nijmegen mag het kga niet in de huisvuilzak, maar moet het apart worden ingeleverd. Het kga kan worden afgegeven bij de Milieustraat, bepaalde winkeliers of de chemocar die wekelijks in iedere wijk staat. Oude batterijen, die gerekend worden tot het kga, kan men ook stoppen in de batterijbox, die sinds 1992 geplaatst is bij iedere halteplaats van de chemocar. In Nijmegen weet men op bijna een van de vijf adressen niet voldoende welk afval tot het kga gerekend wordt (fig. 2.9). fig. 2.9
Weet men voldoende welk afval als kga beschouwd wordt? (in % adressen)
nee 19%
12
ja 81%
Bevolkingsmonitor milieu Nijmegenaren en het huishoudelijk afval
De meest genoemde reden dat men onvoldoende weet welk afval tot het kga gerekend wordt, is dat men zelf niet goed de informatie hierover bijhoudt. Op 45% van de adressen die niet voldoende weten welk afval als kga beschouwd wordt, wordt deze reden genoemd. In tabel 2.1 is te zien hoe met enkele kga-produkten sinds 1994 wordt omgegaan. tabel 2.1
milieustraat/ afvaldepot
Verwijderingsgedrag van enkele kga-producten in 1994 en 2000 (in % adressen) oude batterijen
oude medicijnen
’94 ‘00
’94 ‘00
oude verf
kapotte tl-buis
cosmetica restanten
oude lijm ’94
’00
’94
‘00
’94
‘00
’94
‘00
3
3
1
1
24
27
13
14
2
2
8
10
chemocar
20
17
3
4
28
32
10
11
7
6
12
14
batterijbox bij halteplaats
19
28
--
--
--
1
--
--
--
--
--
--
winkelier/ apotheek
29
33
57
61
2
1
3
4
1
1
--
--
school
2
1
--
--
--
--
--
--
--
--
--
--
werk
5
5
1
1
1
1
1
1
--
--
1
1
vuilniszak
5
5
4
7
5
5
4
5
34
39
23
24
riool/wc/ gootsteen
--
--
1
1
--
--
--
--
--
--
--
--
heb ik nog thuis
4
3
3
1
10
8
3
2
2
1
2
2
geef ik aan anderen
1
1
--
--
2
1
1
1
--
--
--
--
heb ik niet
10
4
29
23
25
22
57
54
50
47
51
47
weet niet
2
--
1
1
3
2
8
3
4
3
3
2
--
5
100
100
glasbak
Totaal in %
100 100
100
100
100
100
100 100
13
Bevolkingsmonitor milieu Milieubeleving en -gedrag van Nijmeegse burgers in 1994 en 2000
Uit het inlevergedrag van kga in 1994 en 2000 vallen de volgende zaken op: Over het algemeen is er een lichte afname van adressen die zeggen geen kga te hebben. Nog steeds gaat er kga in de vuilniszak, terwijl dat eigenlijk niet mag. Voor oude lijm is dat op bijna een kwart van de adressen en voor cosmeticarestanten op bijna 40% van de adressen. 6 In vergelijking met 1994 wordt de batterijbox nu meer gebruikt om oude batterijen in te leveren. Ook de afgifte van oude batterijen bij winkeliers is sinds 1994 iets toegenomen. Bij de chemocar worden weliswaar oude batterijen minder afgegeven, maar is er sprake van een toename van de afgifte van oude verf en in iets mindere mate ook van oude lijm. Oude medicijnen zijn weliswaar iets meer naar de winkelier/apotheek gebracht, maar gaan daarentegen nog steeds (en zelfs in iets sterkere mate) in de vuilniszak. Op 5% van de adressen (ca. 3400 adressen) wordt een kapotte tl-buis in de glasbak gedaan terwijl dat eigenlijk niet mag (in 1994 werd dit nog niet expliciet aangegeven).
-
-
-
-
-
2.3
Het groente-, fruit- en tuinafval (gft) In 1992 is in Nijmegen gefaseerd begonnen met de aparte inzameling van het groente-, fruit- en tuinafval. Sinds 1995 wordt het gft in heel Nijmegen apart ingezameld. Bewoners van een laagbouwwoning kunnen hun gft-afval aanbieden in een gftcontainer van 140 liter, die om de twee weken wordt opgehaald. Etagebouwbewoners en bewoners van een bovenwoning hebben de beschikking over een gft-emmer van 10 liter waarvan de inhoud geleegd kan worden in een cocon (verzamelcontainer) die in de buurt van de woning staat. Tot voor kort konden burgers in enkele wijken ook een bepaalde fractie van het gft-afval (fruit- en groenteresten) aan de schillenboer geven. In 1999 is de schillenboer opgehouden te bestaan. De resultaten van de ingezamelde hoeveelheden gft-afval in gemeenten zijn sterk afhankelijk van de bereidheid van burgers om het gft-afval apart aan te bieden. De opgehaalde hoeveelheid gft-afval in Nijmegen is de laatste jaren ongeveer gelijk gebleven. Zowel in 1994 als in 2000 is bij Nijmeegse burgers geïnformeerd wat zij voornamelijk doen met het gft-afval (d.w.z. groente-, fruit- en etensresten, maar geen tuinafval). In fig. 2.10 is het resultaat hiervan te zien. In de figuur komt het totale percentage per meetjaar uit op meer dan 100%, omdat men op de vraag wat men met het gft-afval doet zowel in 1994 als in 2000 drie antwoorden mocht geven.
6
Najaar 2000 zullen oude lijm en cosmeticarestanten op grond van de welles-nietes lijst niet langer tot het kga gerekend worden (de wellesnietes lijst is een lijst waarop staat wat wel en niet tot het kga gerekend wordt).
14
Bevolkingsmonitor milieu Nijmegenaren en het huishoudelijk afval
fig. 2.10
Wat doet men met groente-, fruit- en etensresten? (situatie 1994 en 2000 in % adressen) 58 60
gft-container 23 21
gft-emmer 15 17
vuilniszak
1994
5
compostvat
3
2000 5
schillenboer 3 3
dieren voeren
2 2
composthoop 0
10
20
30
40
50
60
70
In 1994 werden groente- en fruitresten in Nijmegen nog op 5% van de adressen afgegeven aan de schillenboer. Omdat deze mogelijkheid in 1999/2000 niet meer aanwezig was, staat hierover in 2000 in fig. 2.10 geen percentage opgenomen. In grote lijnen is er sinds 1994 niet zoveel veranderd. Op het overgrote deel van de adressen worden groente-, fruit- en etensresten ingeleverd via gemeentelijke voorzieningen. Nog steeds is er een groep bij wie dit afval voornamelijk in de vuilniszak gaat. In 2000 is deze groep zelfs licht gestegen met 2%. In absolute zin gaat het in 2000 om ruim 11.000 adressen die groente-, fruit en etensresten voornamelijk nog in de huisvuilzak doen. Tot deze laatste groep behoren naar verhouding nogal veel adressen in het stadscentrum. Op 45% van de adressen in het stadscentrum gaat dit afval voornamelijk nog in de huisvuilzak, terwijl dat in de stad gemiddeld 17% is. Waarschijnlijk hangt dit samen met het woningtype. Op adressen met een etagewoning gaan groente-, fruit- en etensresten meer in de vuilniszak (32%) dan op adressen met een laagbouwwoning (11%). In het stadscentrum zijn er relatief veel etagewoningen (84% versus 41% gemiddeld in de stad. Bron: Statistisch Jaarbeeld 1999). Evenals in 1994 bestaan er ook in 2000 op nogal wat adressen in Nijmegen klachten over de gft-container/gft-emmer of de gft-inzameling (fig. 2.11). fig. 2.11
Heeft men klachten over de gft-container/emmer of de gft-inzameling? Situatie 1994 en 2000 (in % adressen) 2000
1994 gn antw. 1%
nee 52%
ja 47%
nee 54%
ja 46%
15
Bevolkingsmonitor milieu Milieubeleving en -gedrag van Nijmeegse burgers in 1994 en 2000
Aan degenen die klachten hebben over de gft-container/emmer of gft-inzameling is evenals in 1994 gevraagd om welke klachten het gaat. Men mocht drie klachten noemen. In fig. 2.12 komt naar voren dat de klachten net als in 1994 veel betrekking hebben op de hygiëne (stank, maden/wormen, gft-container moeilijk schoon te maken), maar nog sterker dan in 1994 wordt in 2000 de ophaalfrequentie van het gft-afval genoemd. Op bijna eenderde van de adressen die klachten hebben, wordt deze klacht nu genoemd. Daarnaast zijn er in 2000 meer adressen die vinden dat de gftcontainer/emmer te klein is. Ook wordt anno 2000 geklaagd over het verkeerde afval in containers op straat (cocons), terwijl dat in 1994 nog niet het geval was (in 1994 was de gft-inzameling nog niet zo lang en ook niet overal ingevoerd). In fig. 2.12 (alleen de meest genoemde klachten zijn opgenomen) komt het totale percentage per meetjaar uit op meer dan 100%, omdat men meer dan één klacht mocht noemen. fig. 2.12
Klachten over gft-container/emmer/gft-inzameling in 1994 en 2000 (in % van adressen die klachten hebben)
61
stank/vies
53 11
maden/wormen
20 29
schoonmaken moeilijk
20 9
ophalen om 2 weken te lang
31 2
container/emmer te klein
14 7 5
wegbrengen te ver vaak verkeerd afval in cont.
5
0
10
20
30 1994
2.4
40
50
60
70
2000
Hergebruik, grofvuil en reclamedrukwerk Een deel van het huishoudelijk afval kan, als het apart wordt ingezameld en bewerkt, opnieuw worden gebruikt. De voordelen van hergebruik zijn o.a. de vermindering van de hoeveelheid te storten of te verbranden afval, besparing van (natuurlijke) grondstoffen en het scheppen van werkgelegenheid. Het aantal bedrijven dat zich heeft gestort op de hergebruiksmogelijkheden van afvalstoffen (kringloopbedrijvigheid) is de laatste jaren gestegen. Aan de afzetmogelijkheden van kringloopbedrijven wordt niet meer getwijfeld en de verwachting is dat de bedrijvigheid op het gebied van hergebruik zal toenemen. Kringloopbedrijven zijn niet alleen afhankelijk van de bereidheid van burgers om dergelijke goederen aan te schaffen, maar ook van hun bereidheid om afval dat geschikt is voor hergebruik apart te houden en apart in te leveren.
16
Bevolkingsmonitor milieu Nijmegenaren en het huishoudelijk afval
In Nijmegen bestaan diverse mogelijkheden om het huishoudelijk afval in te leveren voor hergebruik. Oude kleren kan men aanbieden aan de voddenman of stichting Stern of wegbrengen naar het Leger des Heils. Oud huisraad kan men laten ophalen door de grofvuilwagen, aanbieden aan particuliere organisaties of kringloopwinkels of wegbrengen naar het afvaldepot/de Milieustraat. Sinds kort kan men oude kleren of oud schoeisel ook stoppen in diverse inzamelboxen die geplaatst zijn in de buurt van winkelcentra. Het hergebruikspercentage van het huishoudelijk afval is in Nijmegen de afgelopen jaren gestegen van 40% in 1994 en 49% in 1997 naar 52% in 1998 (Bron: Statistisch Jaarbeeld 1999). Van oud papier en oud glas was al bekend dat deze in Nijmegen evenals elders in Nederland op grote schaal goed worden ingeleverd (uit de milieu-enquête in 1994 bleek dat deze afvalproducten op ongeveer 95% van de adressen goed worden ingeleverd). Van enkele andere afvalproducten die door bewerking geschikt gemaakt kunnen worden voor hergebruik is nagegaan op welke wijze hiermee wordt omgegaan. Het gaat hier om oude kleren, oude meubelen, een oude ijskast en een oude tv/radio (tabel 2.2). Van de eerste drie producten is in 1994 ook gevraagd wat ermee gedaan werd. tabel 2.2
Verwijderingsgedrag van oude kleren, oude meubelen, oude ijskast en oude tv/radio in 1994 en 2000 (in % adressen) oude kleren
vuilniszak
oude meubelen
oude ijskast
oude tv/radio
‘94 4
‘00 3
’94
‘00
’94 --
‘00
’94 --
‘00 --
2
2
14
17
14
19
--
21
21
19
26
16
--
11
11
4
5
1
--
1
afvaldepot/milieustraat grofvuilwagen
--
voddenman/stichting/ particuliere inzamelaar
81
2 e handswinkel/ kringloopwinkel
--
6
--
14
--
1
--
2
7,5
9
16
14
6
5
--
9
1
1
2
1
8
20
--
18
inzamelbox bij winkel(centrum)
--
14
--
--
--
--
--
verkocht/rommelmarkt
--
--
--
1
--
1
3,5
2
34
27
37
37
--
36
2
3
4
--
--
1
100
100
100
--
geef ik aan familie/ bekenden winkelier
heb ik niet anders/geen antw. totaal in %
63
-100
100
--
1
100
100
17
Bevolkingsmonitor milieu Milieubeleving en -gedrag van Nijmeegse burgers in 1994 en 2000
In tabel 2.2 is te zien dat oude kleren anno 2000 niet alleen aan de voddenman of stichtingen worden aangeboden, maar ook worden afgegeven aan kringloopwinkels of gestopt worden in de inzamelboxen bij winkelcentra. Oud meubilair wordt weliswaar nog steeds naar de Milieustraat gebracht of opgehaald door de grofvuilwagen, maar ook afgegeven aan kringloopwinkels. Dit duidt er op dat kringloopwinkels de afgelopen jaren een bepaalde betekenis hebben gehad in het verwijderingsgedrag van afvalproducten bestemd voor hergebruik. De oude ijskast laat men in vergelijking met 1994 minder door de grofvuilwagen ophalen. Omdat winkeliers bij aanschaf van nieuwe goederen een inzamelplicht hebben voor wit- en bruingoed, laat men waarschijnlijk bij de aanschaf van een nieuwe ijskast de oude door de winkelier meenemen. Hetzelde geldt voor de oude tv/radio die men bij de winkelier kan achterlaten bij aanschaf van een nieuwe tv/radio. Op ongeveer tweederde van de Nijmeegse adressen (67%) zegt men overigens op de hoogte te zijn van deze inzamelplicht van winkeliers (op 33% van de adressen zegt men hiervan niet op de hoogte te zijn). Kringloopwinkels zijn niet alleen van belang voor de verwijdering/afgifte van bepaalde afvalproducten, maar vervullen ook een functie voor bepaalde burgers bij het kopen van tweede handsgoederen. Op 30% van de adressen wordt in 2000 kenbaar gemaakt dat men de afgelopen twee jaar iets gekocht heeft in een tweede handszaak in Nijmegen (op 70% van de adressen is dat niet het geval geweest). In 1994 was gevraagd of men wel eens naar een tweede handszaak was geweest en daar iets gekocht had. Toen had men op 33% van de adressen wel eens iets daar gekocht. Kringloopwinkels (in Nijmegen bijvoorbeeld Stichting Overal en sinds begin 2000 Het Goed) die oude huisraad inzamelen, sorteren, repareren en weer verkopen zijn afhankelijk van de bereidheid van burgers om oude huisraad af te staan (bijvoorbeeld oude meubelen, een oude ijskast, etc.). In de enquête is geïnformeerd of deze bereidheid aanwezig is. Uit fig. 2.13 komt naar voren dat de bereidheid om oude huisraad af te staan in Nijmegen vrij hoog is. fig. 2.13
Is men bereid om oude huisraad aan kringloopwinkels af te staan? (in % adressen)
nee 4% ja 91%
18
hangt er van af 5%
Bevolkingsmonitor milieu Nijmegenaren en het huishoudelijk afval
Op 5% van de adressen in Nijmegen is men bereid onder bepaalde voorwaarden oude huisraad af te staan. Deze groep is daartoe vooral bereid wanneer de oude huisraad wordt opgehaald of als niemand anders het nodig heeft. Sinds 1994 is er weinig veranderd in de houding van Nijmeegse burgers ten opzichte van tweede handszaken. Nog steeds staat men op een overgrote meerderheid van de adressen behoorlijk positief tegenover dergelijke winkels in Nijmegen. Evenals in 1994 vindt in 2000 ongeveer 94% het goed dat er zulke winkels in Nijmegen zijn. In 1994 stond nog 3% negatief tegenover dergelijke winkels in Nijmegen, in 2000 is dat slechts 1%, de rest had in beide meetjaren geen mening of stond er onverschillig tegenover. Wordt grofvuil weggebracht of opgehaald? In Nijmegen kan de grofvuilservice gebeld worden om het grofvuil op te laten halen door de grofvuilwagen (per adres kan twee keer per jaar gebeld worden om het grofvuil gratis op te laten halen, daarna dient men f 35,- per keer te betalen). Het grofvuil moet dan wel gebundeld in de voortuin of op de stoep worden klaar gezet. Maar het grofvuil kan ook worden zelf worden weggebracht naar de Milieustraat. In fig. 2.14 is te zien dat het grofvuil sinds 1994 iets meer zelf wordt weggebracht dan dat men het laat ophalen. Waarschijnlijk heeft dit te maken met de kleinere hoeveelheden grofvuil van huishoudens. Om het snel kwijt te raken brengt men het liever zelf weg dan het door de grofvuilwagen op te laten halen. fig. 2.14
Wat doet men meestal met grof vuil? (situatie in 1994 en 2000 in % adressen) 2000
1994
anders 3% heb geen grofvuil 7%
heb geen grofvuil 12% breng zelf weg 36%
beide 18%
laat ophalen 36%
anders 1% breng zelf weg 38%
beide 18%
laat ophalen 31%
Ondergrondse milieu Ondergrondse milieuparkjes In Nijmegen zijn er op bepaalde plaatsen (vooral bij winkelcentra) ondergrondse milieuparkjes waar bepaalde soorten afval gescheiden kunnen worden ingeleverd. Het gaat hier om afvalcontainers met bijvoorbeeld aparte vakken voor papier, drankkartons, blik, textiel en glas, die ondergronds worden opgevangen. In de enquête is gevraagd of men zelf of iemand anders in huis wel eens gebruik heeft gemaakt van dergelijke ondergrondse milieuparkjes om afval apart in te leveren. Op 20% van de adressen
19
Bevolkingsmonitor milieu Milieubeleving en -gedrag van Nijmeegse burgers in 1994 en 2000
wordt kenbaar gemaakt dat dit wel eens is gebeurd. Op ruim driekwart van de adressen (78%) wordt gezegd dat dit niet is gebeurd (2% weet het niet). Aan de groep die zegt wel eens gebruik gemaakt te hebben van ondergrondse milieuparkjes is gevraagd wat men hiervan vindt. Een groot deel van deze groep staat hier positief tegenover (fig. 2.15). fig. 2.15
Wat vindt men van ondergrondse milieuparkjes? (in % van adressen waar wel eens gebruik is gemaakt van dergelijke milieuparkjes) slecht 5% geen mening 2%
goed 86%
noch goed/slecht 7%
Reclamedrukwerk In de stad kan door middel van stickers op de brievenbus of de deur kenbaar gemaakt worden dat men geen prijs stelt op ongeadresseerd (reclame) drukwerk. Op die manier kan verspilling worden tegengegaan van drukwerk dat niet gelezen wordt. De nee-ja sticker betekent dat men geen reclameblaadjes wenst, maar wel de huis aan huisbladen zoals de Brug en Zondagkrant. Met de nee-nee sticker wordt kenbaar gemaakt dat men nóch reclameblaadjes nóch de huis aan huisbladen in de brievenbus wil. De stickers worden in Nijmegen niet huis aan huis bezorgd, maar kan men zelf ophalen bij de balie van een aantal gemeentelijke loketten of openbare instellingen (bijvoorbeeld gemeentelijk informatiecentrum, gebouw Metterswane, openbare bibliotheek). In totaal hebben er in 2000 ruim17.800 adressen in Nijmegen een sticker. Op bijna eenderde (32%) van deze adressen vindt men overigens dat de bezorgers zich niet of niet altijd houden aan de wens op de sticker (op 68% van deze adressen vindt men dat wel). In vergelijking met 1994 is het aantal adressen met een nee-ja sticker licht gestegen (fig. 2.16). fig. 2.16
Welke sticker heeft men in Nijmegen? (in % adressen) 1994
2000 nee-ja 22%
nee-ja 18% nee-nee 5%
geen sticker 77% 20
nee-nee 5%
geen sticker 73%
Bevolkingsmonitor milieu Nijmegenaren en het huishoudelijk afval
Evenals in 1994 is het stickerbezit onder adressen met bewoners met een hoge opleiding hoger dan onder adressen met bewoners met een lage opleiding. De nee-ja sticker wordt vooral gebruikt op adressen met een hoge opleiding (fig. 2.17). Op 37% van de adressen met een HBO of universitaire opleiding heeft men een nee-ja sticker, terwijl dit onder adressen met een LO/LBO of MAVO opleiding slechts 9% is (in 1994 waren deze percentages resp. 34% en 8%). fig. 2.17
Stickerbezit naar opleiding (in % per opleidingsniveau)
lo/lbo/mavo
mbo/havo/vwo
hbo/univ.
0%
20%
40%
nee-ja
60%
nee-nee
80%
100%
geen sticker
Adressen met een nee-ja sticker zijn naar verhouding vooral te vinden in Oud-Oost (fig.218). In dit stadsdeel wonen ook relatief veel personen met een hoge opleiding. fig. 2.18
Het stickerbezit in % adressen per stadsdeel Oud-Oost
Stadscentrum Midden-Zuid Dukenburg Oud-West Zuidrand Nieuw-West Lindenholt Waalsprong 0
20
40 nee-ja
nee-nee
60
80
100
geen sticker
21
Bevolkingsmonitor milieu Milieubeleving en -gedrag van Nijmeegse burgers in 1994 en 2000
De Dienst Afvalstoffen en Reiniging (DAR) De Dienst Afvalstoffen en Reiniging wil meer samenwerken met burgers in de wijk om hun wijk schoon te houden. In enkele wijken zijn al bladafval- en onkruidacties gehouden. Deze acties houden in dat burgers bladafval of onkruid zelf langs het trottoir bij elkaar vegen. Het bladafval of onkruid wordt dan later door de DAR opgehaald. In de milieu-enquête is gevraagd in hoeverre de bereidheid aanwezig is aan dergelijke acties mee te doen. Uit fig. 2.19 komt naar voren dat men op bijna de helft van de Nijmeegse adressen hiertoe bereid is. Op 10% van de adressen wordt de vraag naar deze bereidheid op de woonsituatie niet van toepassing geacht (het gaat hier o.a. om flats, bejaardenwoningen, etc.). fig. 2.19
In hoeverre is men bereid mee te doen aan acties van de DAR om de wijk schoon te houden? (in % adressen)
ja 48%
hangt er van af 6% n.v.t. 10%
nee 32%
weet niet 4%
De groep die een voorwaarde stelt om mee te doen (hangt er van af), noemt voor deelname vooral als voorwaarde: indien meer tijd of als anderen ook meedoen. De bereidheid om mee te doen aan acties van de DAR om de wijk schoon te houden, is naar verhouding het laagst op adressen in het stadscentrum. In dit stadsdeel is men op 32% van de adressen bereid om mee te doen, tegenover 48% gemiddeld in de stad. Wellicht heeft dit te maken met het type woning in het stadscentrum. Op adressen met een laagbouwwoning is de bereidheid om mee te doen aan de acties (57%) bijna twee keer zo groot dan op adressen met een etagewoning (29%). In het stadscentrum zijn er relatief veel etagewoningen (84% versus 41% gemiddeld in de stad). In fig. 2.20 is de bereidheid om aan de acties van de DAR mee te doen per stadsdeel te zien. In de figuur zijn alleen de percentages opgenomen van adressen die hiertoe bereid dan wel niet bereid zijn.
22
Bevolkingsmonitor milieu Nijmegenaren en het huishoudelijk afval
fig. 2.20
Bereidheid om mee te doen aan acties van de DAR om de wijk schoon te houden naar stadsdeel (in % adressen per stadsdeel) Zuidrand Waalsprong Lindenholt Midden-Zuid Oud-Oost Dukenburg Oud-West Nieuw-West Stadscentrum 0
20
40
60
bereid
niet bereid
80
100
Waardering DAR De Dienst Afvalstoffen en Reiniging houdt zich behalve met de afvalinzameling en de straatreiniging (Veegdienst) ook nog bezig met enkele andere zaken (bijvoorbeeld ongediertebestrijding, gladheidbestrijding, hondenuitlaatplaatsen, kolkenreiniging, zwerfvuil). De afvalinzameling en de straatreiniging zijn voor burgers echter de meest herkenbare activiteiten van de DAR. Om te achterhalen hoe Nijmegenaren denken over de dienstverlening van de DAR ten aanzien van deze twee activiteiten, is in de enquête gevraagd een rapportcijfer te geven over zowel de afvalinzameling als de straatreiniging (Veegdienst). Over de afvalinzameling wordt in Nijmegen over het algemeen redelijk positief gedacht. Gemiddeld geeft men een 7,2 voor deze activiteit. Beseft moet worden dat het hier niet alleen gaat om een oordeel over het ophalen van de huisvuilzak. In het cijfer zit ook het oordeel over andere vormen van afvalinzameling (bijvoorbeeld het legen van de gftcontainer, afvalbakken, verzamelcontainers, glasbakken, etc.). In figuur 2.21 is de verdeling van de rapportcijfers te zien die men geeft voor de afvalinzameling in Nijmegen.
23
Bevolkingsmonitor milieu Milieubeleving en -gedrag van Nijmeegse burgers in 1994 en 2000
fig. 2.21
Oordeel over de afvalinzameling in Nijmegen in rapportcijfers (in % adressen)
minder dan 5
4
5-6
5
11
6-7
7-8
36
8-9
36
9-10
8
0
5
10
15
20
25
30
35
40
Over de Veegdienst, die belast is met het reinigen van de straten in Nijmegen, is men over het algemeen iets minder tevreden dan over de afvalinzameling. De Veegdienst van de DAR krijgt namelijk een gemiddeld rapportcijfer van 6,3 van de Nijmegenaren. De verdeling van de rapportcijfers die men geeft voor de straatreiniging/de Veegdienst staat in fig. 2.22 opgenomen. fig. 2.22
Oordeel over de straatreiniging/Veegdienst in rapportcijfers (in % adressen)
minder dan 5
14
5-6
15
18
6-7
27
7-8
21
8-9
9-10
4
0
24
5
10
15
20
25
30
Bevolkingsmonitor milieu Nijmegenaren en het huishoudelijk energieverbruik
3
Nijmegenaren en het huishoudelijk energieverbruik
3.1
Het huishoudelijk energieverbruik en de rol van de gemeente Door verhoging van de reguliere energiebelasting van het rijk (energieheffing) zijn de energielasten per huishouden de laatste jaren gestegen. In het Energiebeleidsplan Gemeente Nijmegen, incl. Uitvoeringsprogramma (vastgesteld in mei 1997) is voor bestaande en nieuwbouwwoningen als doelstelling opgenomen om het energieverbruik in 2010 t.o.v. 1987 te halveren (CO2-reductie van 50%). De verwachting is dat de doelstelling niet gehaald wordt tot 2010, omdat de CO2-emissie vrijwel overal in het land is toegenomen (Energierapport 1999, Ministerie van Economische Zaken). De tendens voor bestaande woningen is dat het gasverbruik iets afneemt tengevolge van meer isolatie. Het elektriciteitsverbruik neemt echter toe. Hoewel elektrische apparaten steeds zuiniger worden, hebben mensen steeds meer van dergelijke apparaten in huis. Voor het nieuwe stadsdeel de Waalsprong zijn onlangs afspraken gemaakt met projectontwikkelaars en NUON. In dit stadsdeel is de energieprestatie hoog (d.w.z. CO2-reductie van 75% wordt gehaald), omdat hier met name veel duurzame energie opgewekt zal worden met windturbines en zonnepanelen.
3.2
Doet men in Nijmegen aan energiebesparing en zo ja wat? Evenals in 1994 is ook in 2000 geïnformeerd of er thuis in het algemeen iets gedaan wordt om op gas of electriciteit te besparen. Sinds 1994 is wat dit betreft niets veranderd (het resultaat van fig. 3.1 is vrijwel hetzelfde als in 1994). fig. 3.1
Doet men in het algemeen aan energiebesparing? (in % adressen)
enigszins 54%
nee, niets 14%
behoorlijk 32%
Besparing op gas en electriciteit komt overal in Nijmegen voor. Grote verschillen naar stadsdelen, inkomen, opleiding en huishoudenstype zijn er niet gevonden.
25
Bevolkingsmonitor milieu Milieubeleving en -gedrag van Nijmeegse burgers in 1994 en 2000
De manier waarop men op gas of electriciteit bespaart, is sinds 1994 weinig veranderd. Nog steeds wordt vooral op gas bespaard door de thermostaat zo laag mogelijk te houden/zo zuinig mogelijk te stoken. Maar in vergelijking met 1994 wordt in 2000 in sterkere mate gezegd dat men vooral bespaart door alleen ruimten te verwarmen waar iemand vertoeft. Daarnaast wordt in 2000 op een aantal adressen gezegd dat men het meest bespaart door de houtkachel of open haard te gebruiken, terwijl deze mogelijkheid in 1994 niet of nauwelijks werd genoemd. Ook de manier waarop op electriciteit wordt bespaard, wijkt niet veel af ten opzichte van 1994. Nog steeds wordt vooral bespaard door lampen niet onnodig aan te doen, spaarlampen te gebruiken of minder lampen aan te doen. Maar in vergelijking met 1994 wordt nu in veel sterkere mate het gebruik van nachtstroom7 genoemd. In 1994 werd deze wijze van besparing heel weinig genoemd (1400 adressen), terwijl deze in 2000 veel vaker wordt genoemd (5900 adressen). In fig. 3.2 en 3.3 is in absolute aantal adressen te zien hoe op gas, resp. electriciteit wordt bespaard (men mocht twee antwoorden geven hoe men op gas, resp. electriciteit bespaart). fig. 3.2
Hoe bespaart men het meest op gas? (in absolute aantal adressen) 20400
therm.laag bij afwezigheid 17800
therm. zo laag mogelijk 10300
ruim voor slapen therm.laag 7300
isolatiemaatregelen
6400
alleen ruimte verw.waar iemand is energiezuinige ketel
5200 4000
klokthermostaat
3600
ramen/deuren dicht
2900
gordijnen vroeg dicht
2300
warm kleden weet niet precies
2000 1100
houtkachel/openhaard 0
7
5000
10000
15000
20000
Nachtstroom levert in principe geen energiebesparing op, maar is goedkoper.
26
25000
Bevolkingsmonitor milieu Nijmegenaren en het huishoudelijk energieverbruik
fig. 3.3
Hoe bespaart men het meest op electriciteit? (in absolute aantal adressen) 28700
lampen niet onnodig aan 21800
gebruik spaarlampen 5900
nachtstroomtarief
5400
minder lampen aan zuinig met electriciteit
4400
energiezuinige apparaten gekocht
4000 3000
gebruik electrische apparaten minder
2400
weet niet precies
1600
heb minder electrische apparaten
800
apparaten niet op stand-by 0
5000 10000 15000 20000 25000 30000 35000
Het gebruik van spaarlampen blijft net als in 1994 nog een van de vaakst genoemde manieren om op electriciteit te besparen. Het aantal adressen waar spaarlampen worden gebruikt, is overigens naar verhouding sinds 1994 weinig veranderd. In 1994 was dat op 65% van de adressen het geval, in 2000 op 67% van de adressen. Het gebruik van het aantal spaarlampen per adres is echter toegenomen. Het aantal adressen waar maar één spaarlamp wordt gebruikt, is in 2000 veel minder, terwijl het aantal adressen met vijf of meer spaarlampen is gestegen (fig. 3.4). fig. 3.4
Aantal spaarlampen in 1994 en 2000 (in % van adressen waar spaarlampen worden gebruikt) 30
1 spaarlamp
18 20
2 spaarlampen
19
19
3 spaarlampen
18 12
4 spaarlampem
13 19
5 of meer spaarlampen
32 0
5
10
15
20
1994
2000
25
30
35
27
Bevolkingsmonitor milieu Milieubeleving en -gedrag van Nijmeegse burgers in 1994 en 2000
Zuinig stoken, zuinig aan Elk jaar bestaat de mogelijkheid deel te nemen aan de actie “Zuinig stoken, zuinig aan”. Men kan deelnemen door op een meterkaart (die huis aan huis verspreid wordt) het gas- en electriciteitsverbruik wekelijks bij te houden en dit te vergelijken met het streefverbruik voor gas en electriciteit dat wekelijks wordt gepubliceerd. Door deel te nemen kunnen huishoudens nagaan of meer of minder dan normaal wordt verbruikt. In fig. 3.5a is te zien dat de bekendheid van de actie in Nijmegen in 2000 ten opzichte van 1994 licht is toegenomen. Aan de deelname is naar verhouding niets veranderd (fig. 3.5b). fig. 3.5a
Bekendheid van actie “Zuinig stoken, zuinig aan” in 1994 en 2000 (in % adressen)
71 75
bekend met actie
niet bekend met actie
29 25
0
10
20
30
40 1994
fig. 3.5b
50
60
70
80
2000
Deelname aan actie “Zuinig stoken, zuinig aan” in 1994 en 2000 (in % adressen waar actie bekend is)
29
deelgenomen aan actie
29
niet deelgenomen aan actie
71 71
0
10
20
30
40 1994
50
60
70
80
2000
De deelname is naar verhouding het laagst in het stadscentrum (fig. 3.6). Deze relatief geringe deelname heeft te maken met het type huishouden. De deelname aan de actie “Zuinig stoken, zuinig aan“ onder alleenstaanden (23%) is lager dan onder tweeoudergezinnen (34%). In het stadscentrum zijn er volgens het Statistisch Jaarbeeld 1999 naar verhouding veel meer adressen met alleenstaanden (46%) dan met tweeoudergezinnen (9%).
28
Bevolkingsmonitor milieu Nijmegenaren en het huishoudelijk energieverbruik
fig. 3.6
Deelname aan de actie “Zuinig stoken, zuinig aan” per stadsdeel (in % van adressen waar men bekend is met de actie) Nieuw-West Lindenholt Waalsprong Dukenburg Zuidrand Midden-Zuid Oud-Oost Oud-West Stadscentrum 0
20
40
60
meegedaan
80
100
niet meegedaan
Isolatiemaatregelen in Nijmegen In fig. 3.7 is het % adressen te zien met een bepaalde isolatie in 2000 en in 1994. Van iedere isolatievorm die in fig. 3.7 is opgenomen, is gevraagd of deze in de woning aanwezig is. fig. 3.7
Aanwezigheid van isolatievormen in 1994 en 2000 (in % adressen)
70
dubbelglas
78 63 64
tochtstrippen 41 44
dakisolatie 38
leidingisolatie
43
32 34
spouwmuurisolatie 20
vloerisolatie
27 17 16
radiatorfolie 9
andere muurisolatie
12
6 6
voorzetglas 0
20
40 1994
60
80
100
2000
29
Bevolkingsmonitor milieu Milieubeleving en -gedrag van Nijmeegse burgers in 1994 en 2000
Uit fig. 3.7 komt naar voren dat er in 2000 over het algemeen wat meer isolatie aanwezig is dan in1994. Vooral dubbelglas en vloerisolatie komen naar verhouding meer voor in 2000. Hoewel er wat meer isolatie aanwezig is dan in 1994, is het aantal adressen waar de isolatie door de bewoners zelf is aangebracht of in opdracht van de bewoners is aangebracht, in 2000 minder dan in 1994 (fig. 3.8). Waarschijnlijk zijn er in 2000 meer woningen waar isolatie al aanwezig is voordat ze betrokken worden. fig. 3.8
% adressen dat isolatie zelf heeft aangebracht of laten aanbrengen in 1994 en 2000 (in % van de adressen waar de betreffende isolatie aanwezig is)
77
radiatorfolie
74
andere muurisolatie
67
53
62
voorzetglas
53
tochtstrippen
53
leidingisolatie
53 53 52
vloerisolatie
61 58
36 36
dakisolatie 25 26
dubbelglas 17 16
spouwmuurisolatie 0
20
40 1994
60
80
100
2000
Van de meest voorkomende vormen van isolatie (tochtstrippen en dubbelglas) is evenals in 1994 nagegaan in welke woongebieden van de stad deze met name voorkomen. In 1994 bleek o.a. dat tochtwering verhoudingsgewijs veel voorkwam in Lindenholt en weinig in het stadscentrum. Relatief veel adressen met dubbelglas waren er toen ook in Dukenburg en Lindenholt en weinig in het stadscentrum en Oud-Oost. In 2000 is hierin niet zo veel veranderd (fig. 3.9 en 3.10).
30
Bevolkingsmonitor milieu Nijmegenaren en het huishoudelijk energieverbruik
fig. 3.9
% adressen met tochtstrippen naar stadsdeel in 2000
Lindenholt
72
Midden-Zuid
69
Dukenburg
68 66
Oud-Oost Zuidrand
65 63
Waalsprong Nieuw-West
59 54
Oud-West
47
Stadscentrum 0
fig. 3.10
20
40
60
80
100
% adressen met dubbelglas naar stadsdeel in 2000
Lindenholt
95
Dukenburg
90 86
Waalsprong Zuidrand
81
Midden-Zuid
80
Nieuw-West
80
Oud-West
69
Stadscentrum
66 63
Oud-Oost 0
20
40
60
80
100
Sinds 1994 is er ook weinig veranderd in de isolatie van huur- en koopwoningen. In koopwoningen heeft men over het algemeen wat meer energiebesparende maatregelen genomen dan in huurwoningen. Evenals in 1994 heeft men dat vooral gedaan door het dak, de leiding van de centrale verwarming en de vloer te isoleren (fig. 3.11).
31
Bevolkingsmonitor milieu Milieubeleving en -gedrag van Nijmeegse burgers in 1994 en 2000
fig. 3.11
% adressen met isolatie naar eigendomsverhouding woning
dubbelglas tochtstrippen spouwmuurisolatie dakisolatie leidingisolatie (cv) vloerisolatie radiatorfolie andere muurisolatie voorzetglas 0
20
40
60
huur
80
100
koop
Op adressen met een huurwoning wordt meer dan op adressen met een koopwoning kenbaar gemaakt dat men niet weet of er bijvoorbeeld leidingisolatie van de centrale verwarming, vloerisolatie, dakisolatie of spouwmuurisolatie aanwezig is. Op adressen met een huurwoning weet bijvoorbeeld 28% niet of er dakisolatie aanwezig is, op adressen met een koopwoning is dat 8%. De isolatie van de woningen is ook naar bouwperiode van de woningen nagegaan (fig. 3.12). Sommige energiebesparende maatregelen (bijvoorbeeld leidingisolatie en voorzetglas) komen meer voor in oudere dan in nieuwere woningen. Maar zoals ook in 1994 het geval was, zijn dubbelglas en spouwmuurisolatie naar verhouding meer aanwezig bij woningen die na 1975 gebouwd zijn (vanaf 1975 zijn er veel woningen in Nederland gebouwd met spouwmuurisolatie). fig. 3.12
% adressen met isolatie naar bouwperiode woningen
dubbelglas tochtstrippen spouwmuurisolatie dakisolatie leidingisolatie (cv) vloerisolatie radiatorfolie andere muurisolatie voorzetglas 0
32
20
40
voor 1945
60
80
1945-1975
na 1975
100
Bevolkingsmonitor milieu Nijmegenaren en het huishoudelijk energieverbruik
Aan degenen die zelf energiebesparende maatregelen hebben aangebracht of deze hebben laten aanbrengen, is evenals in 1994 gevraagd waarom dat is gedaan. Men mocht drie antwoorden hierop geven. De resultaten staan hieronder vermeld. Het totale percentage per meetjaar komt uit op meer dan 100% omdat men meer dan één antwoord mocht geven. fig. 3.13
Waarom heeft men isolatie zelf aangebracht of laten aanbrengen? (in % van adressen die isolatie zelf hebben aangebracht of hebben laten aanbrengen) 69 71
fin. besp./besp. energie 59 60
wooncomfort 6 7
geluidscomfort 3
goed voor milieu
7 3 3
verplicht/onderhoud
0
10
20
30
40 1994
50
60
70
80
2000
De belangrijkste redenen om energiebesparende maatregelen te nemen, blijven financiële besparing/besparing op energie en verbetering van het wooncomfort. Milieumotieven spelen nog steeds niet zo’n grote rol, maar in vergelijking met 1994 is de groep die de maatregelen neemt vanwege het milieu naar verhouding ruim twee keer zo groot geworden. Wat vinden Nijmegenaren van duurzame energie? De laatste jaren worden steeds meer vormen van energie toegepast die schoon en milieuvriendelijk zijn. Voorbeelden hiervan zijn wind- en zonne-energie. Deze vormen van energieopwekking worden ook wel duurzame energie genoemd. In fig. 3.14 is te zien dat op bijna alle adressen in Nijmegen de toepassing van duurzame energie (zeer) belangrijk wordt gevonden.
33
Bevolkingsmonitor milieu Milieubeleving en -gedrag van Nijmeegse burgers in 1994 en 2000
fig. 3.14
Hoe belangrijk wordt toepassing van duurzame energie gevonden? (in % adressen)
belangrijk 51%
noch belangr/onbelangr 3% onbelangrijk 2%
geen mening 5%
zeer belangrijk 39%
Er bestaan verschillende manieren om duurzame energie toe te passen. Bijvoorbeeld via zonnecellen (electriciteit), zonneboilers (warm water), wind (electriciteit) en warmtepompen (ruimteverwarming). Van deze vier vormen van duurzame energie is in de enquête gevraagd of men deze zinvol vindt of niet. Uit fig. 3.15 blijkt dat hierover in Nijmegen over het algemeen gunstig wordt geoordeeld, vooral over wind- en zonneenergie. Met warmtepompen is men op de Nijmeegse adressen naar verhouding minder bekend dan met de andere drie vormen van duurzame energie. fig. 3.15
Mening over enkele vormen van duurzame energie (in % adressen)
zonnecellen
zonneboilers
wind
warmtepompen
0%
20% zinvol
34
40% niet zinvol
60% weet niet
80% ken ik niet
100%
Bevolkingsmonitor milieu Nijmegenaren en het huishoudelijk energieverbruik
Op 7% van de Nijmeegse adressen (bijna 4.400 adressen) worden warmtepompen niet zinvol gevonden. In absolute zin bevinden zich in deze groep nogal veel adressen (ruim 900) uit Zuidrand, het stadsdeel waar o.a. de wijk Grootstal toe behoort. Waarschijnlijk hangt deze nogal sterke vertegenwoordiging uit Zuidrand samen met de ervaringen die met individuele warmtepompen in Sportpark Grootstal zijn opgedaan. In 1997 zijn hier in enkele nieuwbouwwoningen warmtepompen geplaatst. De ervaringen van de bewoners met deze pompen waren niet zo gunstig. Het systeem maakte veel lawaai en gaf niet veel warmte. In maart 1999 is toen besloten de warmtepompen (electrische aansluiting) te vervangen door een gasaansluiting. Van twee vormen van duurzame energie (zonnecellen en windenergie) is nagegaan of de mening hierover tussen bepaalde groepen (inkomen, opleiding, stadsdeel) verschilt. Over het algemeen worden zonnecellen en windenergie in vrijwel alle lagen van de Nijmeegse bevolking behoorlijk zinvol gevonden. Maar in fig. 3.16 is te zien dat adressen waar personen wonen met een hoge opleiding (hbo/univ.) deze vormen van duurzame energie iets zinvoller vinden dan adressen waar personen wonen met een lage opleiding (lo/lbo/mavo). fig. 3.16
Mening over zonnecellen en windenergie naar opleidingsniveau (in % per opleidingsniveau)
75 lo/lbo/mavo
79
86 mbo/havo/vwo
91
91 hbo/univ.
92
0
20
40 zonnecellen zinvol
60
80
100
windenergie zinvol
Stadsverwarming Stadsverwarming is een systeem waarbij direct warmte aan de woning wordt geleverd voor verwarming en tapwater. Woningen in een gebied met een dergelijk systeem hebben geen ketel en bewoners kunnen niet meer op gas, maar alleen electrisch koken. In de enquête is het systeem stadsverwarming uitgelegd en gevraagd of men er bezwaar tegen zou hebben wanneer men niet meer op gas, maar alleen electrisch kan
35
Bevolkingsmonitor milieu Milieubeleving en -gedrag van Nijmeegse burgers in 1994 en 2000
koken. In fig. 3.17 komt naar voren dat er op bijna de helft van de Nijmeegse adressen hier bezwaar tegen bestaat. fig. 3.17
Heeft men bezwaar om alleen electrisch te koken en niet meer op gas? (in % adressen)
ja 49%
geen mening 4%
hangt er van af 3% nee 44%
Een kleine groep (3%) zou eventueel geen bezwaar hebben, maar laat het oordeel vooral afhangen van de kosten die een dergelijk systeem met zich meebrengt (geen extra kosten) en van de vraag of het systeem wel energiezuiniger of beter is voor het milieu. Het minste bezwaar tegen alleen electrisch koken is er op adressen in de Waalsprong (fig. 3.18). fig. 3.18
% adressen per stadsdeel waar geen bezwaar bestaat tegen alleen electrisch koken Oud-Oost
35
Oud-West
40 42
Midden-Zuid Zuidrand
44
Nieuw-West
47
Stadscentrum
47
Lindenholt
48 51
Dukenburg
55
Waalsprong 0
36
20
40
60
80
100
Bevolkingsmonitor milieu Nijmegenaren en het huishoudelijk energieverbruik
Windmolens Het opwekken van electriciteit via wind is een vorm van schone of duurzame energie die de laatste jaren steeds meer wordt toegepast. De opwekking vindt plaats via windmolens, die op bepaalde plekken geplaatst moeten worden. Nijmegenaren staan over het algemeen vrij positief tegenover het idee om windmolens in Nijmegen te plaatsen. Op driekwart van de adressen wordt dit namelijk een goed idee gevonden (fig. 3.19). fig. 3.19
Oordeel over plaatsing windmolens in Nijmegen (in % adressen)
goed idee 75%
geen mening 5% noch goed/slecht 9% slecht idee 11%
Aan de groep die de plaatsing van windmolens in Nijmegen geen slecht idee vindt (89% van de adressen) is gevraagd of er bezwaar bestaat tegen plaatsing van windmolens in de eigen buurt. Een meerderheid hiervan maakt kenbaar hiertegen geen bezwaar te hebben (fig. 3.20). fig. 3.20
Heeft men bezwaar tegen plaatsing van windmolens in de eigen buurt? (in % van adressen die het geen slecht idee vinden)
nee 61%
hangt er van af 16% ja 19%
geen mening 4%
37
Bevolkingsmonitor milieu Milieubeleving en -gedrag van Nijmeegse burgers in 1994 en 2000
De groep die een voorwaardelijk oordeel uitspreekt over plaatsing van windmolens in de eigen buurt (16%), geeft aan dat een eventueel bezwaar vooral afhangt van de plek waar de windmolens geplaatst zullen worden (niet te dichtbij) en de eventuele (geluids)overlast die windmolens veroorzaken.
3.3
Duurzaam bouwen De gemeente Nijmegen zet zich al jaren in voor duurzaam bouwen en wil dat in de toekomst ook blijven doen, vooral bij de ontwikkeling van nieuwbouw- en renovatieprojecten. Bij duurzaam bouwen wordt gestreefd naar het milieuvriendelijk inrichten van woningen én de woonomgeving (bijvoorbeeld energiezuinig, waterbesparing, duurzame bouwmaterialen, milieuvriendelijke woonomgeving, etc.). Op regionaal niveau (KAN) is afstemming gezocht met een aantal partners voor de ondertekening van een nieuw convenant waarin een aantal afspraken over duurzaam bouwen staan opgenomen. Naast de KAN-gemeenten en enkele overkoepelende organisaties als NVOB (Nederlandse Vereniging voor Ondernemers in het Bouwbedrijf), BNA (Bond van Nederlandse Architecten), NVM (makelaardij), de Waterschappen in het KAN-gebied en VAC (Vrouwen Adviescommissie) is ook de overkoepelende organisatie van woningcorporaties in het KAN-gebied ROCK (Regionaal Overleg Corporaties KAN) als partner bij het convenant betrokken. Mede op basis van het convenant wil de gemeente Nijmegen gesprekken voeren met de woningcorporaties voor uitwerking van plannen op het gebied van duurzaam bouwen. Om een beleid van duurzaam bouwen te voeren, is het van belang te weten wat burgers vinden van de huidige milieuvoorzieningen in hun woning, of zij aanvullende voorzieningen nodig achten en zo ja, welke. In de enquête is alleen bij huurwoningen van woningcorporaties (dus niet bij huurwoningen van particulieren) gevraagd of men in het algemeen tevreden of ontevreden is over de milieuvoorzieningen die door de woningbouwvereniging of woningcorporatie in de woning zijn aangebracht. Het gaat hierbij om ca. 29.300 adressen. In de vraag is bij milieuvoorzieningen gezegd dat gedacht moet worden aan o.a. voorzieningen voor energie- en waterbesparing en de milieuvriendelijkheid van bouwmaterialen. Hoewel men op een kleine meerderheid van deze adressen tevreden is over dergelijke voorzieningen, zijn toch drie van de tien hierover ontevreden (fig. 3.21). Het gaat hierbij om bijna 9.000 adressen.
38
Bevolkingsmonitor milieu Nijmegenaren en het huishoudelijk energieverbruik
fig. 3.21
Oordeel over milieuvoorzieningen in huurwoningen (in % van adressen met een huurwoning van een woningbouwvereniging of woningcorporatie)
noch tevreden of ontevreden 8%
kan niet beoordelen 8%
ontevreden 30%
geen mening 2%
tevreden 52%
Op adressen in het stadscentrum is de ontevredenheid over de milieuvoorzieningen in de woning iets groter dan elders in de stad (fig. 3.22). En zoals te verwachten was, is de ontevredenheid onder oudere woningen duidelijk groter dan onder nieuwere woningen (fig. 3.23). fig. 3.22
% adressen met een huurwoning van een woningcorporatie per stadsdeel dat ontevreden is over milieuvoorzieningen in de woning
Stadscentrum
39
Dukenburg
33
Lindenholt
33
Oud-Oost
32
Oud-West
32
Zuidrand
28
Nieuw-West
25
Midden-Zuid
24 18
Waalsprong 0
10
20
30
40
50
39
Bevolkingsmonitor milieu Milieubeleving en -gedrag van Nijmeegse burgers in 1994 en 2000
fig. 3.23
% adressen met een huurwoning van een woningcorporatie dat ontevreden is over milieuvoorzieningen van de woning naar bouwperiode van de woning
43
voor 1945
1945-1975
31
na 1975
24
0
10
20
30
40
50
Bij de groep met een huurwoning van een woningcorporatie is tevens nagegaan of zij aanvullende milieuvoorzieningen in de woning wenst. Bijna de helft (49%) van deze groep maakt kenbaar dat men deze zou willen. Ongeveer vier van de tien (41%) wenst geen aanvullende voorzieningen en de rest kan er moeilijk over oordelen of heeft geen mening. De groep die aanvullende voorzieningen wenst (bijna 14.500 adressen) bestaat naar verhouding vooral uit adressen in een vooroorlogse woning. Op adressen met een woning die voor 1945 is gebouwd, geeft 69% aan aanvullende milieuvoorzieningen te wensen. Op adressen met een woning gebouwd tussen 1945-1975 is dat 48% en op adressen met een woning die na 1975 is gebouwd is dat 44%. In relatieve zin zijn er wat de wenselijkheid van aanvullende milieuvoorzieningen in de woning betreft niet zulke grote verschillen, maar in absoluut opzicht zijn het vooral adressen in Zuidrand, Dukenburg en Oud-West die dergelijke voorzieningen nodig achten (fig. 3.24). fig. 3.24
Aantal adressen met een huurwoning van woningcorporaties per stadsdeel dat aanvullende milieuvoorzieningen wenst (absoluut) Zuidrand
2900
Dukenburg
2840
Oud-West
2690
Oud-Oost
1820
Nieuw-West
1410
Lindenholt
1300
Stadscentrum
970 360
Midden-Zuid
160
Waalsprong 0
40
500
1000
1500
2000
2500
3000
3500
Bevolkingsmonitor milieu Nijmegenaren en het huishoudelijk energieverbruik
In fig.3.25 is te zien dat voorzieningen die gewenst worden, vooral te maken hebben met een betere isolatie van de woning en energie- en waterbesparing. Op de vraag welke aanvullende voorzieningen men wenst, mocht men twee antwoorden geven. In fig. 3.25 zijn alleen de meest genoemde voorzieningen opgenomen. fig. 3.25
Gewenste milieuvoorzieningen (in absolute aantal adressen in huurwoningen van woningcorporatie die aanvullende milieuvoorzieningen wensen)
betere isolatie
5370
waterbesparende voorzieningen
4330
dubbel glas
4190
woning tochtvrij maken
930
zonnecellen/duurzame energie
790
HR-ketel
520
regenopvang
510
energiebesparende materialen
490
aparte water-/gasmeter
430
zuinige verwarming/thermostaat
350
ventilatie
270
grijswatersysteem
240
vochtbestrijding
200
milieuparkje in buurt
160
zonneboiler
140
betere oplossing gft
130 0
1000
2000
3000
4000
5000
6000
Van de groep die aanvullende milieuvoorzieningen wenst, is ongeveer de helft (51%) bereid hiervoor een extra bedrag in de huur per maand te betalen (43% is hiertoe niet bereid en 6% geeft geen antwoord). Het grootste gedeelte (58%) van de groep die bereid is een extra bedrag in de huur te betalen, wil f 50,- of minder hiervoor extra per maand betalen (10% is bereid meer, maar maximaal f 250 te betalen en 32% zegt het nog niet te weten of kan er nog geen antwoord opgeven).
41
Bevolkingsmonitor milieu Nijmegenaren en water(verbruik)
4
Nijmegenaren en water(verbruik)
4.1
Afkoppelen en infiltratie: heeft men hiervan gehoord? In Nederland bestaat nog steeds het grootste deel van het drinkwater van oorsprong uit grondwater en een kleiner deel uit oppervlaktewater. Oppervlaktewater is er voldoende, maar is vaak verontreinigd. De laatste jaren bestaat er een lichte tendens om meer oppervlaktewater (na reiniging) voor drinkwater te gebruiken omdat de grondwatervoorraad in verschillende delen van het land kleiner wordt. De gemeente Nijmegen wil op een goede en zuinige manier omgaan met water (duurzaam stedelijk waterbeheer). In Dukenburg en Lindenholt gaat bijvoorbeeld het regenwater niet naar het riool, maar wordt het via aparte buizen afgevoerd naar de vijvers in de wijken van deze stadsdelen. Regenwaterinfiltratie is een ander voorbeeld waarbij de gemeente Nijmegen werkt aan duurzaam stedelijk waterbeheer. Het hemelwater dat op de straat en het trottoir valt, wordt op veel plaatsen in de stad direct afgevoerd via de riolering. Het hemelwater dat op het dak van de woning valt, kan echter eenvoudig via de regenpijp worden afgekoppeld. Door de afkoppeling wordt minder water via het riool afgevoerd en krijgt het de kans op een natuurlijke wijze in de bodem terecht te komen als aanvulling op de grondwatervoorraad (infiltratie). Riool en waterzuivering worden hierdoor niet onnodig belast met regenwater. Bij Nijmegenaren is geïnformeerd in hoeverre men gehoord heeft van de plannen van de gemeente Nijmegen om op een goede en zuinige manier met water om te gaan. Op een meerderheid (57%) van de adressen heeft men niet gehoord van deze plannen. Op 43% van de adressen zegt men wel gehoord te hebben van de waterplannen van de gemeente Nijmegen. Het grootste deel van deze groep (53%) is dat te weten gekomen via het dagblad De Gelderlander. Een kleiner deel (16%) weet dat via de huis aan huisbladen De Brug en Zondagkrant. Oudere personen zijn duidelijk meer op de hoogte van deze plannen dan jongere personen. Van de personen die 60 jaar of ouder zijn, heeft 58% van deze plannen gehoord. Onder de groep tot 40 jaar is dat veel minder, namelijk 28% (fig. 4.1). fig. 4.1
In hoeverre heeft men gehoord van de waterplannen van de gemeente Nijmegen? (in % per leeftijdsgroep)
60 jaar of ouder
40-60 jaar
to 40 jaar 0
20
40 gehoord
60
80
100
niet gehoord
43
Bevolkingsmonitor milieu Milieubeleving en -gedrag van Nijmeegse burgers in 1994 en 2000
Ook hogere inkomensgroepen zijn iets meer op de hoogte van de waterplannen van de gemeente Nijmegen dan lagere inkomensgroepen. Van de adressen met een huishoudensinkomen van f4.500 of meer is 52% op de hoogte van de plannen. Onder adressen met een huishoudensinkomen tot f2.500 is dat 35%. Grote verschillen naar opleidingsniveau zijn er niet gevonden. In de Waalsprong is men het best op de hoogte van de waterplannen van de gemeente Nijmegen en in Lindenholt het minst (fig. 4.2). In de Waalsprong is publiciteit gegeven aan de duurzame watersystemen die bij de inrichting van deze nieuwbouwlocatie worden toegepast. fig. 4.2
In hoeverre heeft men gehoord van de waterplannen van de gemeente Nijmegen? (in % adressen per stadsdeel)
Waalsprong Midden-Zuid Zuidrand Dukenburg Oud-Oost Nieuw-West Stadscentrum Oud-West Lindenholt 0
20
40 gehoord
4.2
60
80
100
niet gehoord
Nijmegenaren over het opvangen van regenwater Het opvangen van regenwater kan op verschillende manieren een nuttige of leuke toepassing krijgen. Deze toepassingen kunnen burgers laten zien dat water niet alleen als drink- en sproeiwater gebruikt hoeft te worden. Aan de geënquêteerden zijn vier mogelijkheden met plaatjes/foto’s voorgelegd en gevraagd wat zij hiervan vinden. Deze vier mogelijkheden hebben betrekking op: -
waterkunstwerken, zoals waterfonteintjes en watervalletjes; een dorpspomp in de buurt; waterspeelplaatsen voor kinderen in de buurt; het zichtbaar via gootjes afvoeren van water naar openbaar groen.
Het gebruik van regenwater voor een dorpspomp in de buurt valt in vergelijking met de andere mogelijkheden het minst in de smaak bij Nijmegenaren. De andere toepassingsmogelijkheden worden beter gevonden.
44
Bevolkingsmonitor milieu Nijmegenaren en water(verbruik)
Op bijna driekwart van de adressen (73%) vindt men bijvoorbeeld het zichtbaar afvoeren van regenwater via gootjes naar het openbaar groen een goede toepassing (fig. 4.3). fig. 4.3
Oordeel over enkele toepassingsmogelijkheden van regenwater (in % adressen)
zichtbaar via gootjes afvoeren waterspeelplaats
waterkunstwerken
dorpspomp 0%
20% goed
40%
om het even
60% slecht
80%
100%
geen mening
In Nijmegen staat men zeer positief tegenover de plannen van de gemeente om in een aantal wijken projecten op te zetten om het regenwater apart op te vangen en via gootjes af te voeren naar de bodem, zodat het niet in het riool terecht komt, maar kan bezinken in de bodem. Op negen van de tien adressen vindt men dit een (zeer) goed idee (fig. 4.4). fig. 4.4
Mening van Nijmegenaren over het bezinken van regenwater in de bodem (in % adressen)
goed 69%
slecht 3% geen mening 4% noch goed/slecht 3%
zeer goed 21%
45
Bevolkingsmonitor milieu Milieubeleving en -gedrag van Nijmeegse burgers in 1994 en 2000
Er zijn drie manieren (een bovengrondse en twee ondergrondse) om het regenwater op te vangen en af te voeren naar de bodem, namelijk: 1.
regenwater opvangen in een regenton en van hieruit afvoeren naar een plek in de tuin waar het kan bezinken;
2.
het water door middel van een gootje afvoeren naar een verlaagde plek in de tuin waaronder een hoeveelheid grind is ingegraven (een zgn. grindkoffer). Deze grindkoffer dient als berging en geeft het water af aan de bodem;
3.
het regenwater afvoeren naar de bodem door middel van een voorziening die volledig onder de grond is aangebracht en bestaat uit kunststofkratten die het water opvangen en afgeven aan de bodem.
Deze drie infiltratiemogelijkheden zijn inclusief bijbehorende plaatjes voorgelegd aan de ondervraagden in het onderzoek, met de vraag naar welke mogelijkheid hun voorkeur uitgaat of uit zou gaan. Het afvoeren van het regenwater via de regenton geniet iets meer voorkeur dan de andere mogelijkheden (fig. 4.5). fig. 4.5
Voorkeur voor infiltratiemogelijkheden van regenwater (in % adressen)
kunststofkrat ondergronds 25% grindkoffer 20%
geen voorkeur 12%
geen mening 5% afvoeren via regenton 38%
Grote verschillen in voorkeur voor de regenton naar type woning (laagbouw/etagebouw) en eigendomsverhouding van de woning (koop/huur) zijn er niet gevonden. De voorkeur voor de regenton is het laagst op adressen in het stadscentrum en het hoogst op adressen in Midden-Zuid (30% van de adressen in het stadscentrum heeft een voorkeur voor de regenton, in Midden-Zuid is dat 44%). Wellicht speelt de aanwezigheid van een (achter)tuin hierbij een rol. Midden-Zuid is een stadsdeel waar over het algemeen meer (achter)tuinen aanwezig zijn dan in het stadscentrum.
46
Bevolkingsmonitor milieu Nijmegenaren en water(verbruik)
Wordt het regenwater in Nijmegen al opgevangen en zo ja, hoe? Op 14% van de adressen in Nijmegen (ongeveer 8.800 adressen) wordt gezegd dat het regenwater dat op het dak valt al op een of andere manier wordt opgevangen. Op 86% van de adressen is dat niet het geval. Op het grootste deel van de adressen dat het regenwater al opvangt, gebeurt dat via een regenton met overloop of afvoer naar de tuin (fig. 4.6). fig. 4.6
Hoe wordt regenwater opgevangen in Nijmegen? (in % van adressen waar regenwater al wordt opgevangen)
55
regenton afvoer tuin 11
regenton afvoer riool 9
grindkoffer opvang voor planten
5
emmer/gieter
5 4
afvoer vijver/sloot rechtstreeks tuin in
2
ondergrondse voorziening
2 0
10
20
30
40
50
60
Op het overgrote deel van de adressen waar het regenwater reeds wordt opgevangen, is men tevreden (82%) over de manier waarop men dat nu al doet, op 11% van die adressen (bijna 1000 adressen) is men ontevreden. De rest is noch tevreden noch ontevreden. De ontevredenheid heeft vooral te maken met de te kleine voorziening die men heeft.
Bereidheid deelname acties regenwateropvang De gemeente Nijmegen probeert bewoners via acties (bijvoorbeeld regentonactie) te stimuleren om het regenwater dat op het huis valt op te vangen, zodat dit water gebruikt kan worden voor de tuin of kan bezinken in de tuin. Op een meerderheid van de adressen wordt gezegd dat men bereid is mee te doen aan dergelijke acties (fig. 4.7). Het gaat hierbij om ongeveer 38.800 adressen.
47
Bevolkingsmonitor milieu Milieubeleving en -gedrag van Nijmeegse burgers in 1994 en 2000
fig. 4.7
Is men bereid mee te doen aan acties om regenwater op te vangen? (in % adressen)
nee 9%
hangt van kosten af 5%
nvt (geen tuin) 24% ja 60%
weet nog niet 2%
De bereidheid om deel te nemen aan acties voor het opvangen van regenwater is groter onder adressen met een hoog huishoudensinkomen dan onder adressen met een lager huishoudensinkomen (fig. 4.8). De bereidheid is bovendien het grootst in Lindenholt, de Waalsprong en Midden-Zuid en het laagst in het stadscentrum (fig. 4.9). Grote verschillen naar opleidingsniveau zijn er niet gevonden. fig. 4.8
% per inkomensgroep dat bereid is mee te doen aan acties voor regenwateropvang
71
f4500 of meer
f2500-f4500
61
tot f2500
51
0
48
20
40
60
80
Bevolkingsmonitor milieu Nijmegenaren en water(verbruik)
fig. 4.9
% adressen per stadsdeel dat bereid is mee te doen aan acties voor regenwateropvang Lindenholt
71 68
Waalsprong
67
Midden-Zuid Oud-Oost
62
Zuidrand
61
Oud-West
61
Dukenburg
59
Nieuw-West
56 33
Stadscentrum 0
20
40
60
80
100
Aan de groep die niet bereid is mee te doen aan dergelijke acties omdat zij vindt dat dit te duur is of nog twijfelt aan deelname of vindt dat zo’n actie niet direct op haar situatie van toepassing is, is gevraagd of men bereid is een infiltratievoorziening aan te laten leggen bij de woning wanneer de materiaalkosten door de gemeente zou worden betaald. Van het totaal aantal adressen van deze groep (ongeveer 20.500 adressen) is ruim eenvijfde (22%) bereid onder deze voorwaarde een infiltratievoorziening bij de woning aan te laten leggen. Aan de rest van de groep (d.w.z. bijna 16.000 adressen die niet bereid zijn of nog twijfelen) is nog doorgevraagd of die bereidheid er eventueel wel zou zijn indien zowel de materiaalkosten als ook de kosten voor aanleg door de gemeente betaald zou worden. Van deze laatste groep is nog bijna 16% (ruim 2.500 adressen) bereid onder die voorwaarden een infiltratievoorzieningen bij de woning aan te laten leggen.
4.3
Nijmegenaren en wateroverlast In Nijmegen heeft men op bijna een kwart van de adressen wel eens last gehad van wateroverlast. Op ongeveer driekwart (76%) van de adressen is dit niet het geval geweest. Op adressen met een vooroorlogse woning heeft men wat meer last gehad van wateroverlast dan op adressen met woningen die later zijn gebouwd (fig. 4.10). fig. 4.10
% adressen dat wel eens wateroverlast heeft gehad naar bouwperiode van de woning
32
voor 1945
1945-1975
24
19
na 1975
0
5
10
15
20
25
30
35
49
Bevolkingsmonitor milieu Milieubeleving en -gedrag van Nijmeegse burgers in 1994 en 2000
Zoals te verwachten was, heeft men in de stadsdelen Dukenburg en Lindenholt, waarin vooral na 1970 is gebouwd, nog het minste last gehad van wateroverlast. De meeste last van wateroverlast heeft men op adressen in de Waalsprong gehad (fig. 4.11). fig. 4.11
% adressen dat wel eens wateroverlast heeft gehad naar stadsdeel
Waalsprong
34
Oud-Oost
30
Midden-Zuid
29
Stadscentrum
27
Nieuw-West
26
Zuidrand
23 22
Oud-West
19
Lindenholt 17
Dukenburg 0
10
20
30
40
50
Aan de adressen die wel eens last hebben gehad van wateroverlast is gevraagd waar of in welke ruimte deze overlast is geweest. In fig. 4.12 is te zien dat deze overlast het meest heeft plaats gevonden in de kelders en tuinen (in de figuur zijn alleen de meest genoemde ruimten opgenomen). fig. 4.12
Ruimte waar wateroverlast is geweest (in % van het aantal adressen dat wel eens wateroverlast heeft gehad) kelder
29
tuin
13
woon-/slaapkamer
12
zolder/dak/plafond
7
schuur/garage
7
op straat
6
muren woning
6
hal/overloop
5
keuken
5 3
toilet kruipruimte
2
balkon
2 0
50
5
10
15
20
25
30
35
Bevolkingsmonitor milieu Nijmegenaren en water(verbruik)
Bij de groep die wel eens te maken heeft gehad met wateroverlast, is geïnformeerd naar de oorzaken van deze overlast. In bijna zeven van de tien gevallen (69%) gaat het om een lekkage, bouwkundige oorzaak in de woning of om een overstroomde riolering als gevolg van zware regenval. fig. 4.13
Oorzaken van wateroverlast (in % van het aantal adressen dat wel eens wateroverlast heeft gehad)
grondwater 5%
lekkage 31%
bouwkundige oorzaak 15%
hoog water 4%
verstopte regenpijp 7%
anders 5%
stortbui/regenbui 10%
overstroming riolering 23%
In Nijmegen is men over het algemeen niet zo bang voor wateroverlast in de woning of de tuin wanneer het regenwater, dat op het dak valt, wordt afgevoerd naar de tuin. Op een van de tien adressen is men daar echter wel erg of een beetje bang voor (fig. 4.14). fig. 4.14
Is men bang voor wateroverlast in de woning of tuin wanneer regenwater van het dak wordt afgevoerd naar de tuin? (in % adressen)
geen mening 2%
absoluut niet 51%
niet van toepassing 21%
niet zo 16%
ja, 'n beetje 6% ja, erg 4%
51
Bevolkingsmonitor milieu Milieubeleving en -gedrag van Nijmeegse burgers in 1994 en 2000
Van de adressen die zeggen erg of een beetje bang te zijn voor wateroverlast wanneer het regenwater wordt afgevoerd naar de tuin (ongeveer 6.900 adressen), is nagegaan in welke delen van de stad deze gevestigd zijn. Omdat het hier naar verhouding gaat om relatief kleine aantallen, zijn in fig. 4.15 alleen de absolute aantallen opgenomen. fig. 4.15
Aantal adressen per stadsdeel dat erg of een beetje bang is voor wateroverlast wanneer het regenwater wordt afgevoerd naar de tuin (afgerond in absolute aantal adressen)
Dukenburg
1600
Zuidrand
900
Oud-West
900
Oud-Oost
700
Nieuw-West
700
Midden-Zuid
600
Waalsprong
200
Stadscentrum
200 100
Lindenholt 0
4.4
500
1000
1500
2000
Nijmegenaren en het drinkwater De eigen watermeter Op bijna acht van de tien adressen (ruim 78%) wordt kenbaar gemaakt dat men een eigen watermeter in de woning heeft. Op bijna twee van de tien adressen (ruim 18%) zegt men geen eigen watermeter te hebben en op ruim 3% van de adressen wordt gezegd dat men dit niet weet. Op adressen met een koopwoning zegt 90% een eigen watermeter te hebben en geeft 8% aan deze niet te hebben. Op adressen met een huurwoning is dat resp. 71% en 25%. Aan de groep die geen watermeter heeft of het niet weet (ongeveer 14.000 adressen) is gevraagd of men liever een eigen watermeter zou willen hebben. De resultaten hiervan zijn in fig. 4.16 te zien. fig. 4.16
Zou men een eigen watermeter willen hebben? (in % van adressen die geen watermeter hebben of het niet weten) ja 29%
geen mening 8% maakt niet uit 17%
52
nee 46%
Bevolkingsmonitor milieu Nijmegenaren en water(verbruik)
Bij de groep die een eigen watermeter zou willen of zegt dat het haar niet uitmaakt (bijna 6.500 adressen) is nagegaan of men bereid is zelf financieel bij te dragen aan het plaatsen van een eigen watermeter in de woning en zo ja, tot welk bedrag men daar toe bereid is. In fig. 4.17 is te zien dat een grote groep (bijna 3.000 adressen) hiertoe niet bereid is. fig. 4.17
Is men bereid zelf financieel bij te dragen aan een eigen watermeter en zo ja, hoeveel? (in % van adressen die een eigen watermeter willen of zeggen dat het niet uitmaakt)
moet verhuurder betalen 13%
nee 46%
ja, tot f100,22% ja, tot f250,7% geen mening 12%
Drinkwaterbesparing Hoewel nog steeds op een meerderheid van de adressen wordt gezegd dat er thuis in meer of mindere mate iets wordt gedaan om op water te besparen, is dit percentage in 2000 minder dan in 1994 (fig. 4.18). fig. 4.18
In hoeverre zegt men aan waterbesparing te doen? (situatie 1994 en 2000 in % adressen) 2000
1994
nee 25%
nee 30% ja 44%
ja 52% enigszins 23%
enigszins 26%
53
Bevolkingsmonitor milieu Milieubeleving en -gedrag van Nijmeegse burgers in 1994 en 2000
Evenals in 1994 komt ook in 2000 naar voren dat het zuinig omgaan met water in huis vrijwel niets te maken heeft met inkomen, opleiding, een huur- of koopwoning of het aantal personen dat op het adres woont. Van het aantal adressen met een huishoudensinkomen tot f2.500,- doet bijvoorbeeld 45% aan waterbesparing en 24% enigszins hieraan. Onder adressen met een huishoudensinkomen van f4.500,- of meer is dit nauwelijks anders, namelijk 43% en 26%. Alleen kamerbewoners blijken, zoals dat ook in 1994 het geval was, minder aan waterbesparing te doen dan bewoners in koop- of huurwoningen (fig. 4.19). fig. 4.19
Waterbesparing naar eigendomssituatie van de woning (in % adressen per groep)
koopwoning
huurwoning
kamerbewoners
0%
20%
bespaart
40%
60%
bespaart enigszins
80%
100%
bespaart niet
Minder (lang) douchen is nog steeds een veel genoemde manier waarop thuis op water wordt bespaard. Besparen op water door zuinig om te gaan met afwaswater of de kranen in huis, gebeurt in 2000 in vergelijking met 1994 minder. Daarentegen wordt nu ten opzichte van enkele jaren geleden veel meer geprobeerd om op water te besparen door zuinig om te gaan met de wasmachine. Het aandeel dat op water probeert te besparen door zuinig om te gaan met de wasmachine is gestegen van 13% in 1994 naar 22% in 2000. Ook het gebruik van een waterbesparende douchekop en spoelbak is toegenomen om het waterverbruik te beperken. In fig. 4.20 is te zien dat in de overige manieren waarop getracht wordt te besparen op water sinds 1994 niet zulke grote veranderingen zijn opgetreden. In de figuur komt het totale percentage per meetjaar uit op meer dan 100%, omdat men op de vraag hoe men thuis op water bespaart drie antwoorden mocht geven.
54
Bevolkingsmonitor milieu Nijmegenaren en water(verbruik)
fig. 4.20
Hoe bespaart men op water? (situatie 1994 en 2000 in % van de adressen die iets doen of enigszins iets doen aan waterbesparing 29
minder (lang) douchen
28 28
zuinig met afwaswater/kraan
20 26
bij tanden poetsen kraan uit
24
zuinig met wasmachine
13
zuinig tuin sproeien
13 12 13
waterbesparende douchekop
22
19 9
waterbesparende spoelbak douchen i.p.v. badkuip
6
wc-knop korter indrukken
6
14
1994
7
2000
5
spoel toilet minder vaak
6
2 4
was auto zuiniger 3
kraanwater hergebruiken 2
zuinig met vaatwasmachine
6 6
4 7
zuinig in het algemeen 0
5
10 10
15
20
25
30
35
Uit fig. 4.20 blijkt dat het gebruik van een waterbesparende douchekop en dat van een waterbesparende spoelbak voor het toilet sinds 1994 zijn toegenomen. Dit hangt samen met de grotere aanwezigheid van deze waterbesparende apparaten in de Nijmeegse woningen sinds 1994. In 2000 komen namelijk zowel een waterbesparende douchekop als een waterbesparende spoelbak voor het toilet veel meer voor in Nijmegen dan in 1994 (fig. 4.21 en fig. 4.22). fig. 4.21
Heeft men een waterbesparende douchekop? (situatie 1994 en 2000 in % adressen)
2000
1994
weet niet 4%
weet niet 4%
ja 36% nee 60%
nee 44%
ja 52%
55
Bevolkingsmonitor milieu Milieubeleving en -gedrag van Nijmeegse burgers in 1994 en 2000
fig. 4.22
Heeft men een waterbesparende spoelbak? (situatie 1994 en 2000 in % adressen) 2000
1994
weet niet 1%
weet niet 4% ja 28%
ja 46% nee 53%
nee 68%
Evenals in 1994 blijkt dat zowel een waterbesparende douchekop als een waterbesparende spoelbak meer voorkomt op adressen met een hoog huishoudensinkomen dan op adressen met een laag huishoudensinkomen. Onder de adressen met een inkomen tot f2.500,- is er op 42% een waterbesparende douchekop, terwijl dat onder de adressen met een inkomen van f4.500,- of meer 64% is. Voor een waterbesparende spoelbak liggen deze percentages op resp. 36% en 54%. Grote verschillen in de aanwezigheid van een waterbesparende douchekop en de ouderdom van de woning zijn er niet gevonden. Iets anders ligt dit met een waterbesparende spoelbak. Deze komt iets meer voor in woningen die na 1975 zijn gebouwd (53%) dan in vooroorlogse woningen (44%). In fig. 4.23 en fig. 4.24 is te zien dat een waterbesparende spoelbak en een waterbesparende douchekop naar verhouding meer voorkomen in Dukenburg en Lindenholt dan in oudere stadsdelen als Oud-Oost en Oud-West. fig. 4.23
% adressen met een waterbesparende spoelbak per stadsdeel Dukenburg
56
Lindenholt
51
Waalsprong
50
Nieuw-West
46
Midden-Zuid
46
Oud-Oost
45
Zuidrand
44 40
Oud-West Stadscentrum
31 0
56
10
20
30
40
50
60
Bevolkingsmonitor milieu Nijmegenaren en water(verbruik)
fig. 4.24
% adressen met een waterbesparende douchekop per stadsdeel Lindenholt
62
Midden-Zuid
61
Dukenburg
59 57
Waalsprong Nieuw-West
52
Zuidrand
51
Oud-Oost
43
Stadscentrum
43 41
Oud-West 0
10
20
30
40
50
60
70
Zuiveringslasten en drinkwaterverbruik Op dit moment worden de lasten voor waterzuivering door het Zuiveringsschap apart bij huishoudens in rekening gebracht. De lasten zijn niet gekoppeld aan het drinkwaterverbruik. In een aantal gemeenten, waaronder Nijmegen, bestaan plannen om de zuiveringslasten te koppelen aan het drinkwaterverbruik. Met andere woorden: wanneer minder dan gemiddeld water wordt verbruikt, betaalt men minder zuiveringslasten. Wanneer men meer dan gemiddeld water verbruikt, betaalt men ook meer. In de enquête is nagegaan hoe hierover in Nijmegen wordt gedacht. In fig. 4.25 is het resultaat hiervan te zien. In 1994 is niet dezelfde, maar een soortgelijke vraag gesteld. Toen is namelijk geïnformeerd of men voor- of tegenstander is om huishoudens die meer water verbruiken, behalve meer watergeld, ook een hoger vastrechttarief via de waterrekening te laten betalen. Ook in 1994 was dus min of meer nagegaan in hoeverre het principe “wie meer verbruikt, moet ook meer betalen” ondersteund werd. Toen was een meerderheid (55%) hier nog tegenstander van en op bijna vier van de tien adressen (39%) vond het idee ondersteuning. Inmiddels is het draagvlak voor het principe groter geworden, want in fig. 4.25 is te zien, dat het idee om de zuiveringslasten te koppelen aan het drinkwaterverbruik, op ongeveer driekwart van de adressen wordt ondersteund. fig. 4.25
Oordeel over de koppeling van zuiveringslasten aan het drinkwaterverbruik (in % adressen) noch goed/slecht 5% slecht 12% goed 62%
slecht 2% geen mening 5% zeer goed 14%
57
Bevolkingsmonitor milieu Milieubeleving en -gedrag van Nijmeegse burgers in 1994 en 2000
Nagegaan is of er bepaalde groepen zijn die verschillen in de mening over het koppelen van de zuiveringslasten aan het drinkwaterverbruik. Zowel naar inkomen, opleiding en stadsdeel, als naar het aantal personen dat op het adres woont, zijn wat dit betreft geen grote verschillen geconstateerd. Het idee om de zuiveringslasten te koppelen aan het drinkwaterverbruik wordt in brede lagen van de Nijmeegse bevolking ondersteund. Heel anders denken Nijmegenaren over het effect van een dergelijke koppeling op het eigen drinkwatergedrag. Want wanneer geïnformeerd wordt of men minder water zou verbruiken wanneer de zuiveringslasten gekoppeld worden aan het waterverbruik, wordt op tweederde van de adressen kenbaar gemaakt dat dit waarschijnlijk of zeker niet het geval zal zijn (fig. 4.26). fig. 4.26
Zou men minder water verbruiken wanneer de zuiveringslasten worden gekoppeld aan het waterverbruik? (in % adressen)
zeker niet 27%
waarsch. niet 39%
geen mening 3% weet nog niet 5%
zeker wel 5% waarsch. wel 21%
Grotere huishoudens (4 of 5 personen woonachtig op een adres) geven in iets sterkere mate dan kleinere huishoudens te kennen dat men waarschijnlijk of zeker minder water zou verbruiken wanneer de zuiveringlasten gekoppeld worden aan het waterverbruik (fig. 4.27). Grote verschillen over dit ingeschatte gedragseffect bij andere groepen (inkomen, opleiding, stadsdeel) zijn er niet gevonden. fig. 4.27
% adressen naar aantal personen op een adres waar men zeker of waarschijnlijk minder water zou verbruiken bij koppeling van de zuiveringslasten aan het waterverbruik 5 of meer personen
34
4 personen
37
3 personen
30
2 personen
24
1 persoon
20 0
58
10
20
30
40
Bevolkingsmonitor milieu Nijmegenaren en water(verbruik)
4.5
Waar wassen Nijmegenaren hun auto? In Nijmegen heeft men op zeven van de tien adressen één of meer auto’s (fig. 4.28). fig. 4.28
Autobezit naar het aantal auto’s in Nijmegen (in % adressen)
geen auto 30% meer dan 2 1% 2 auto's 11%
1 auto 58%
Van de adressen met één of meer auto’s (ca. 45.300 adressen) gaat 60% meestal naar een autowasstraat of een doe het zelf box om de auto te wassen. Ongeveer eenderde wast daarentegen de auto nog meestal thuis voor de deur (fig. 4.29). fig. 4.29
Waar wordt de auto meestal gewassen? (in % van de adressen met een of meer auto’s)
was auto niet 5% autowasstraat 49%
anders/elders 1%
thuis voor deur 34% doe het zelf box 11%
Als er een eventueel verbod zou komen om de auto thuis voor de deur te wassen, zou een ruime meerderheid van de adressen met één of meer auto’s kiezen voor een autowasstraat (68%) of een doe het zelf box (24%). Ongeveer 4% zal de auto (toch) niet wassen en de rest zou het op een andere manier doen (buiten Nijmegen, bij bedrijf/werk, garage, etc.).
59
Bevolkingsmonitor milieu Milieubeleving en -gedrag van Nijmeegse burgers in 1994 en 2000
Op alle adressen (inclusief de adressen die geen auto hebben) is tenslotte gevraagd wat men vindt van een eventueel verbod om de auto thuis voor de deur te wassen. De mening hierover is in fig. 4.30 te zien. fig. 4.30
Oordeel over een eventueel verbod om de auto thuis voor de deur te wassen (in % adressen)
zeer slecht 11%
slecht 35%
geen mening 7% zeer goed 7%
goed 28%
noch goed/slecht 12%
Adressen met één of meer auto’s en adressen zonder een auto verschillen in hun oordeel over een eventueel verbod om de auto thuis voor de deur te wassen niet echt veel van elkaar. Van de adressen met één of meer auto’s, vindt 36% het verbod een (zeer) goed idee en vindt 48% het een (zeer) slecht idee. Voor adressen zonder een auto liggen deze percentages resp. op 35% en 40%. Ook verschilt het oordeel in de stadsdelen niet veel van elkaar.
60
Bevolkingsmonitor milieu Nijmegenaren over het groen(beheer)
5
Nijmegenaren over het groen(beheer)
5.1
Anders omgaan met groen en natuur in de stad: is hier iets van gemerkt? Op plaatsen waar dat mogelijk is, wordt in Nijmegen minder vaak gemaaid en wordt niet overal het onkruid (ook wel wilde planten genoemd) weggehaald. Wilde planten en kruiden, die hier van nature voorkomen, krijgen op die manier de kans om spontaan te groeien. Bovendien worden ook geen chemische bestrijdingsmiddelen meer gebruikt. Deze andere manier van omgaan met het groen en de natuur, wordt ook wel aangeduid als natuurlijk groenbeheer. Zowel in 1994 als in 2000 is gevraagd of men hiervan iets gemerkt heeft. In fig. 5.1 is te zien, dat er wat dit betreft in Nijmegen niet erg veel veranderd is ten opzichte van 1994: op iets meer dan de helft van de adressen (53%) heeft men in 1994 hier (enigszins) iets van gemerkt, in 2000 is dat op 51% van de adressen het geval. fig. 5.1
Heeft men iets gemerkt van een andere manier van omgaan met het groen en de natuur in de stad? (situatie 1994 en 2000 in % adressen) 2000
1994
moeilijk te zeggen 4%
moeilijk te zeggen 3%
ja 48%
nee 44%
ja 45%
enigszins 8%
nee 45%
enigszins 3%
Evenals in 1994 heeft men in Dukenburg, in vergelijking met andere stadsdelen, nog het meest iets gemerkt van de andere manier waarop met het groen en de natuur in de stad wordt omgegaan (fig. 5.2). Dit is op zich niet zo verwonderlijk, omdat met name in Dukenburg de variëteit in wilde planten is gestimuleerd.
61
Bevolkingsmonitor milieu Milieubeleving en -gedrag van Nijmeegse burgers in 1994 en 2000
fig. 5.2
% adressen per stadsdeel waar men iets gemerkt heeft van de andere manier waarop met groen en natuur wordt omgegaan
Dukenburg
64
Lindenholt
55
Zuidrand
49
Nieuw-West
47
Oud-Oost
44
Waalsprong
42
Midden-Zuid
42 39
Oud-West 34
Stadscentrum 0
10
20
30
40
50
60
70
Nog steeds valt het meest op dat er minder wordt gemaaid of minder onderhoud is (fig. 5.3). Maar meer dan enkele jaren geleden, wordt in 2000 gemerkt dat het groen beter wordt onderhouden, het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen achterwege wordt gelaten en sprake is van natuurlijke groei. De groei van het onkruid op diverse plaatsen en de variatie in het groen, vallen in 2000 minder op dan in 1994. Aanplanting met minder intensief onderhoud en meer onkruid in bermen, worden in 2000 in beperkte mate genoemd als zaken waardoor men iets gemerkt heeft van de andere manier waarop met het groen en de natuur in de stad wordt omgegaan. In 1994 zijn deze zaken niet genoemd.
62
Bevolkingsmonitor milieu Nijmegenaren over het groen(beheer)
fig. 5.3
Wat heeft men gemerkt van de andere manier waarop met groen en natuur in de stad wordt omgegaan? (situatie 1994 en 2000 in % van de adressen waar men iets of enigszins iets gemerkt heeft)
minder gemaaid/onderhoud overal meer onkruid meer variatie groen minder groen/bomen meer onkruid op trottoir beter onderhoud groen 1994
geen/minder chem. bestrijding
2000
meer groen/bomen natuurlijke groei groen minder snel weg aanplanting met minder onderh. meer onkruid bermen anders 0
5
10
15
20
25
30
35
Over het natuurlijk groenbeheer is niet alleen gevraagd of men er iets van gemerkt heeft en zo ja wat. Maar ook is evenals in 1994 gevraagd, wat men hiervan vindt. Het oordeel over deze andere manier waarop met het groen en de natuur in de stad wordt omgegaan, heeft zich ten opzichte van 1994 in gunstige zin ontwikkeld. In 1994 werd dit op 60% van de adressen een (zeer) goed idee gevonden. In 2000 is dat inmiddels op 68% van de adressen het geval (fig. 5.4). fig. 5.4
Oordeel over het natuurlijk groenbeheer in 1994 en 2000 in % adressen 1994
slecht 18%
2000
zeer slecht 2%
geen mening 4%
zeer goed 18%
slecht 14% geen mening 3%
zeer slecht 4% zeer goed 18%
nochwaar personen met een hoge opleiding wonen staan noch Adressen over het algemeen goed/slecht goed/slecht positiever tegenover het natuurlijk groenbeheer dan adressen waar personen wonen 16% met een lagere opleiding. Dit geldt zowel voor 1994 als voor11% 2000. Maar het aantal goed 42%
goed 50%
63
Bevolkingsmonitor milieu Milieubeleving en -gedrag van Nijmeegse burgers in 1994 en 2000
Het percentage adressen waar men positief staat tegenover het natuurlijk groenbeheer, is in 2000 naar verhouding meer gestegen op adressen waar personen wonen met een lage opleiding dan op adressen waar personen wonen met een hogere opleiding (fig. 5.5). fig. 5.5
% per opleidingsniveau dat natuurlijk groenbeheer (zeer) goed vindt (situatie 1994 en 2000 per opleidingsniveau)
lo/lbo/mavo
mbo/havo/vwo
hbo/univ.
0
20
40 1994
60
80
100
2000
Hoewel in alle stadsdelen op een meerderheid van de adressen in positieve zin wordt geoordeeld over het natuurlijk groenbeheer, is men hierover in de Waalsprong en Dukenburg nog het minst positief (fig. 5.6). Ook in 1994 was Dukenburg een van de woongebieden waar men het minst positief hier tegenover stond. fig. 5.6
% adressen per stadsdeel met een gunstig oordeel over het natuurlijk groenbeheer in 2000 Oud-Oost
79
Midden-Zuid
74
Stadscentrum
71
Nieuw-West
68
Zuidrand
65
Lindenholt
64
Oud-West
64 61
Dukenburg Waalsprong
56 0
64
20
40
60
80
100
Bevolkingsmonitor milieu Nijmegenaren over het groen(beheer)
5.2
Wat vindt men van het groen in de stad en in de buurt? Aan de respondenten is een aantal uitspraken over het groen in de stad en het groen in de buurt voorgelegd, en gevraagd of men het hiermee eens of oneens is. In tabel 5.1 zijn de resultaten hiervan opgenomen. In de tabel zijn de groepen, die het noch eens/noch oneens zijn met de uitspraken of geen mening hierover hebben, weggelaten. tabel 5.1
% adressen waar men het eens of oneens is met de uitspraken over het groen in de stad en het groen in de buurt (situatie 1994 en 2000) eens
oneens
1994
2000
1994
2000
groen in stad is aantrekkelijk
71
68
14
17
groen in buurt is aantrekkelijk
72
68
22
25
groen in stad is voldoende
49
49
36
39
groen in buurt is voldoende
69
69
27
27
groen in stad is gevarieerd
58
56
22
26
groen in buurt is gevarieerd
55
50
36
41
groen in stad is de laatste jaren aantrekkelijker geworden
22
22
44
46
groen in buurt is de laatste jaren aantrekkelijker geworden
17
19
54
60
Ben tevreden met onderhoud groen in de stad
54
56
30
25
Ben tevreden met onderhoud groen in de buurt
58
60
32
30
De mening over het groen in de stad en de buurt, is in Nijmegen sinds 1994 niet drastisch veranderd. Nog steeds is er in 2000 een meerderheid op de Nijmeegse adressen, die het groen in de stad en in de buurt aantrekkelijk vindt en tevreden is met het onderhoud hiervan. De voorgelegde uitspraak dat het groen (in de stad en de buurt) de laatste jaren aantrekkelijker is geworden, wordt echter door een grote groep niet onderschreven. In 2000 is er naar verhouding een iets kleinere groep die het groen in de buurt gevarieerd vindt. Van de groep die het in 2000 oneens is met de uitspraak dat het groen in de buurt de laatste jaren aantrekkelijk is geworden, is nagegaan of er ten aanzien hiervan verschillen bestaan naar stadsdeel. Tussen de stadsdelen, uitgezonderd de Waalsprong blijken hierover geen grote verschillen te bestaan. In het noordelijkste stadsdeel van Nijmegen is men het met de uitspraak naar verhouding het meest oneens. Op 71% van de adressen in de Waalsprong vindt men niet dat het groen in de buurt de laatste jaren aantrekkelijk is geworden, tegenover 60% gemiddeld in de stad.
65
Bevolkingsmonitor milieu Nijmegenaren over hun woon- en leefomgeving
6
Nijmegenaren over hun woon- en leefomgeving
6.1
Rapportcijfer buurt Voordat enkele vragen zijn gesteld over klachten of zaken waarvan men last heeft in de buurt, is eerst gevraagd om met een rapportcijfer aan te geven hoe vuil of schoon men de buurt vindt. Men kon een cijfer geven van 0 (heel erg vuil) tot en met 10 (heel erg schoon). Sinds 1994 (ook toen is de vraag gesteld), is er wat dit betreft maar heel weinig veranderd. Het gemiddeld rapportcijfer is namelijk licht gedaald van 6,6 in 1994 naar 6,5 in 2000. In fig. 6.1 is in rapportcijfers te zien hoe vuil/schoon men de buurt vindt in 1994 en 2000. fig. 6.1
Rapportcijfer als oordeel hoe vuil/schoon men de buurt vindt (situatie 1994 en 2000 in % adressen) 12 11
minder dan 5
12 13
5-6
14
6-7
18 31 31
7-8 23 22
8-9 7
9-10
5 0
5
10
15 1994
20
25
30
35
2000
Een rapportcijfer minder dan een vijf werd in 1994 vooral gegeven door adressen in het stadscentrum (toen 23% tegenover 12% gemiddeld in de stad). In 2000 is men ten opzichte van 1994 in het stadscentrum tevredener geworden, want het aantal adressen in het stadscentrum dat nu minder dan een vijf geeft (11%), wijkt niet af van het aantal adressen dat minder dan een vijf geeft in de stad. In Nijmegen is men overigens over het algemeen redelijk tevreden over het onderhoud van de straat, de stoep of het plein waar men woont. Op bijna tweederde (63%) van de adressen wordt gezegd, dat men hierover tevreden is. Op een kwart is men ontevreden, op 11% is men noch tevreden/noch ontevreden en 1% heeft hierover geen mening. Grote verschillen over deze (on)tevredenheid tussen de stadsdelen zijn er niet gevonden.
67
Bevolkingsmonitor milieu Milieubeleving en -gedrag van Nijmeegse burgers in 1994 en 2000
6.2
Weten Nijmegenaren waar ze moeten zijn met klachten over de omgeving? In Nijmegen kunnen klachten over de openbare ruimte gemeld worden bij enkele instanties. Bijvoorbeeld bij de Dienst Afvalstoffen en Reiniging (DAR Milieudiensten), Politie, Milieupolitie en de Bel- en herstellijn. De klachten die bij de diverse instanties binnenkomen, worden doorgegeven aan de Bel- en herstellijn, die als centraal meldpunt fungeert. De Bel- en herstellijn geeft op zijn beurt de klacht door aan de afdeling of instantie die dient te zorgen voor de afhandeling van de klacht en houdt tevens de controle hierop. In de enquête is nagegaan of men weet waar men terecht kan, wanneer er klachten zijn over bijvoorbeeld vuil, losliggende stoeptegels, stank of geluid in de buurt. Op ruim zes van de tien adressen in Nijmegen (62,5%) weet men waar men hiervoor terecht kan. Op 37,5% (ruim 24.000 adressen) weet men dat niet. Over het algemeen zijn de verschillen tussen de stadsdelen wat dit betreft niet zo groot. Lindenholt vormt hierop een kleine uitzondering. Hier wordt namelijk wat méér dan in andere stadsdelen gezegd, dat men weet waar men terecht kan met de klachten (op 72% van de adressen in Lindenholt zegt men te weten waar men moet zijn). In fig. 6.2 is te zien dat de gemeente Nijmegen en de Bel- en herstellijn de meest genoemde instanties zijn waar men klachten zou melden over vuil, losliggende stoeptegels, stank of geluid in de buurt als deze er zijn. De Milieuklachtenlijn van de Provincie wordt heel weinig genoemd. Het totale percentage in de figuur komt uit op meer dan 100%, omdat men op de vraag waar men de klachten zou melden, maximaal drie antwoorden mocht geven. fig. 6.2
instanties waar men klacht zou melden (in % van de adressen waar men weet waar men met klachten terecht kan)
45
gemeente 30
Bel- en herstellijn 14
Milieupolitie 11
DAR Milieudiensten 8
Politie 5
woningver./huiseigenaar zou ik opzoeken
2
huismeester
2
wijkpost/wijkcoordinator
2
Milieuklachtenlijn Prov.
1 0
68
5
10
15
20
25
30
35
40
45
50
Bevolkingsmonitor milieu Nijmegenaren over hun woon- en leefomgeving
Van de belangrijkste klachtenlijnen is gevraagd, of men de afgelopen twee jaar wel eens een klacht daar heeft gemeld. In fig. 6.3 is te zien dat de meeste klachten zijn gemeld bij de Bel-en herstellijn en andere afdelingen van de gemeente Nijmegen, waaronder de afdeling Milieu. fig. 6.3
Aantal klachten gemeld bij instanties in de afgelopen twee jaar (in absolute aantal adressen)
Bel- en herstellijn
8200 6900
Gemeente Nijm. DAR Milieudiensten
6200
Politie
5600
Milieupolitie
5500
Milieuklachtenlijn Prov.
800 0
2000
4000
6000
8000
10000
Aan de groep die de afgelopen twee jaar een klacht heeft gemeld bij een van de instanties die in fig. 6.3 staan opgenomen, is gevraagd of men tevreden of ontevreden is geweest over de afhandeling van de klacht. In fig. 6.4 is het resultaat hiervan te zien (het oordeel over de Milieuklachtenlijn van de Provincie is in de figuur weggelaten omdat het bij deze instantie, in vergelijking met de andere instanties, om een beperkt aantal klachten gaat). Beseft moet worden dat het hier niet gaat om een oordeel over de betreffende instantie, maar om een oordeel over de afhandeling van de klacht. In veel gevallen worden de klachten namelijk niet afgehandeld door de instanties waar de klacht is gemeld. fig. 6.4
Oordeel over afhandeling klacht bij instanties waar klacht gemeld is (in % van adressen waar men een klacht heeft gemeld bij de betreffende instantie)
DAR Milieudiensten Bel- en herstellijn Politie Gemeente Nijm. Milieupolitie 0
20 tevreden
40 ontevreden
60
80
100
noch tevr/ontevr
69
Bevolkingsmonitor milieu Milieubeleving en -gedrag van Nijmeegse burgers in 1994 en 2000
De groep die ontevreden is geweest over de afhandeling van één of meer dan één klacht, geeft aan dat dit vooral komt doordat er niets of onvoldoende aan de klacht is gedaan of niet snel genoeg gereageerd is op de melding.
6.3
Nijmegenaren over enkele zaken in hun buurt Om een indruk te krijgen hoe gedacht wordt over de woonomgeving, is van bepaalde zaken gevraagd in hoeverre men hiervan in de buurt last heeft. Deze zaken staan in fig. 6.5 opgenomen. Uit de figuur is af te leiden, dat naar verhouding nogal wat last wordt ondervonden van hondenpoep en in zekere zin ook van zwerfvuil op straat. Op ongeveer zes van de tien adressen in Nijmegen heeft men veel of een beetje last van hondenpoep. Op iets meer dan de helft (54%) van de adressen geldt dat voor zwerfvuil op straat. Van vuil bij containers en de glasbak en van vandalisme/graffiti wordt ook last ondervonden, maar in mindere mate dan van hondenpoep of zwerfvuil op straat. Van auto’s van niet-bewoners als gevolg van de aanwezigheid van winkels, kantoren en bedrijven, heeft men over het algemeen niet zo veel last, evenmin van sluipverkeer. Veel last van auto’s van niet-bewoners wordt, zoals te verwachten was, vooral ondervonden door bewoners in het stadscentrum en het dicht bij het stadscentrum gelegen stadsdeel Oud-Oost. In het stadscentrum heeft men op 26% van de adressen veel last van auto’s van niet-bewoners. In Oud-Oost is dat op 22% van de adressen, terwijl dit gemiddeld op 13% van de adressen in Nijmegen het geval is. fig. 6.5
In welke mate heeft men last van bepaalde zaken in de buurt? (in % adressen) hondenpoep zwerfvuil op straat
vuil bij container/glasbak vandalisme/graffiti auto's a.g.v. bedrijvigheid sluipverkeer 0
20
40
60
veel last
n beetje last
80
100
geen last
Van de twee zaken, waarvan naar verhouding in Nijmegen veel last wordt ondervonden (hondenpoep en zwerfvuil), is nagegaan of er verschillen bestaan naar woongebied.
70
Bevolkingsmonitor milieu Nijmegenaren over hun woon- en leefomgeving
Relatief veel overlast van hondenpoep wordt ondervonden in Oud-West en Lindenholt. In het stadsdeel boven de Waal heeft men hiervan het minste last (fig. 6.6). Van zwerfvuil heeft men naar verhouding ook veel last in Oud-West en wederom het minst in het Nijmeegse stadsdeel ten noorden van de Waal (fig. 6.7). fig. 6.6
% adressen met veel, een beetje of geen last van hondenpoep per stadsdeel Oud-West Lindenholt Stadscentrum Oud-Oost Nieuw-West Zuidrand Dukenburg Midden-Zuid Waalsprong 0
20
40 veel last
fig. 6.7
60 beetje last
80
100
geen last
% adressen met veel, een beetje of geen last van zwerfvuil per stadsdeel Oud-West Lindenholt Stadscentrum Dukenburg Nieuw-West Zuidrand Oud-Oost Midden-Zuid Waalsprong 0
20
40 veel last
60 beetje last
80
100
geen last
71
Bevolkingsmonitor milieu Milieubeleving en -gedrag van Nijmeegse burgers in 1994 en 2000
Winkels en kleine bedrijven in de wijk In de enquête is gevraagd of men het eens of oneens is met de uitspraak of winkels in de wijk, de wijk aantrekkelijker maken. Hetzelfde is gevraagd voor kleine bedrijven in de wijk. Winkels in de wijk maken volgens een groot deel van de Nijmegenaren de wijk aantrekkelijker. Op ruim driekwart van de adressen is men het hiermee eens. Duidelijk anders wordt geoordeeld over de aanwezigheid van kleine bedrijven in de wijk. Het aantal adressen dat vindt dat de wijk hierdoor aantrekkelijker wordt, is aanmerkelijk minder (fig. 6.8). fig. 6.8
Is men het eens of oneens dat de wijk aantrekkelijker wordt door de aanwezigheid van winkels of kleine bedrijven? (in % adressen) winkels maken wijk aantrekkelijker
kleine bedrijven maken wijk aantrekkelijker
geen mening 8%
geen mening 3% oneens 13% noch eens/oneens 5%
fig. 6.5 De
eens 79%
oneens 39%
eens 42%
noch eens/oneens 11%
In fig. 6.8a en 6.8b is per stadsdeel te zien hoe men oordeelt over de uitspraak dat winkels, resp. kleine bedrijven de wijk aantrekkelijker maken. Alleen het percentage adressen dat het eens of oneens is met de uitspraken, is in de figuren opgenomen (de groep die het noch eens/noch oneens is met de uitspraken of hierover geen mening heeft, is weggelaten). Uit fig. 6.8a komt naar voren, dat men in de Waalsprong nog het minste vindt dat winkels de wijk aantrekkelijker maken, terwijl dit in Zuidrand juist het meest wordt gevonden. Fig. 6.8b laat zien, dat men in Lindenholt en de Waalsprong naar verhouding het minste vindt dat kleine bedrijven de wijk aantrekkelijker maken. In het stadscentrum en Oud-Oost wordt dit juist het meest gevonden.
72
Bevolkingsmonitor milieu Nijmegenaren over hun woon- en leefomgeving
fig. 6.8a
% adressen per stadsdeel dat het eens of oneens is met de uitspraak dat winkels de wijk aantrekkelijker maken
Waalsprong Midden-Zuid
72
16
Lindenholt
74
16
Nieuw-West
13
Dukenburg
14 11
Stadscentrum
11
Oud-Oost
11
Zuidrand
79 79 80
Oud-West
82 83 86
9
0
20
40 eens
fig. 6.8b
52
34
60
80
100
oneens
% adressen per stadsdeel dat het eens of oneens is met de uitspraak dat kleine bedrijven de wijk aantrekkelijker maken 31
Lindenholt
48 36
Waalsprong
47 43 43
Dukenburg 38 40
Midden-Zuid
36
Nieuw-West Zuidrand
39 39
Oud-West
36
Oud-Oost
36
Stadscentrum
42 42 51 51
31
0
10
20
30 eens
40
50
60
oneens
73
Bevolkingsmonitor milieu Milieubeleving en -gedrag van Nijmeegse burgers in 1994 en 2000
6.4
Nijmegenaren over onkruid/wilde planten in hun straat In Nijmegen is het percentage adressen, dat klachten heeft over onkruid of wilde planten in de straat of de stoep, sinds 1994 licht gedaald. In 1994 had men op ongeveer eenderde (34%) van de adressen hierover klachten. In 2000 is dat op 31% van de adressen het geval. Net als in 1994 komen klachten over onkruid in de straat of de stoep relatief veel voor in Dukenburg, het stadsdeel waar de variëteit in wilde planten is/wordt gestimuleerd in verband met het ecologisch groenbeheer. In 1994 had men op 45% van de adressen in Dukenburg klachten over onkruid. In 2000 ligt dat op ongeveer hetzelfde niveau. fig. 6.9.
% adressen per stadsdeel met klachten over onkruid
Dukenburg
44
Waalsprong
36
Zuidrand
35
Lindenholt
35
Nieuw-West
34
Oud-West
29 22
Oud-Oost
20
Midden-Zuid 14
Stadscentrum 0
10
20
30
40
50
Evenals in 1994 is bij de groep, die klachten heeft over onkruid, nagegaan waar deze klachten uit bestaan. Verloedering en wildgroei worden in dit verband nog steeds veel genoemd. In vergelijking met 1994, wordt in 2000 minder geklaagd over verkeersonveilige situaties die onkruid veroorzaakt, maar meer over het omhoog komen van de stoeptegels (fig. 6.10). fig. 6.10
Welke klachten heeft men over het onkruid? (situatie 1994 en 2000 in % adressen dat klachten heeft over onkruid) 79
verloedering/wildgroei
78 20
hinderlijk voor voetgangers
25
onveiligheid verkeer
4
trekt zwerfvuil aan
4
1994 9
2000
2
afvoerputten verstopt
3 8
tegels omhoog anders
1 0
74
15
16
3
10
20
30
40
50
60
70
80
90
Bevolkingsmonitor milieu Nijmegenaren over hun woon- en leefomgeving
Bij het schoonhouden van de straten, wordt getracht meer samen te werken met bewoners in de wijken. In hoeverre willen Nijmeegse burgers actief betrokken worden bij het schoonhouden van hun straat of buurt? Om dit na te gaan is in de enquête geïnformeerd of men bereid is met anderen in de straat/buurt het onkruid weg te halen, wanneer men een krabbertje zou krijgen. Op de helft van de Nijmeegse adressen is men hiertoe niet bereid. Op 44% is de bereidheid wel aanwezig en op 6% van de adressen wordt gezegd, dat men misschien bereid zal zijn. De bereidheid om het onkruid weg te halen in de straat of buurt, wanneer men een krabbertje zou krijgen, heeft niet zo veel te maken met opleiding, inkomen, leeftijd of de eigendomsverhouding van de woning (huur/koop). Op adressen met bijvoorbeeld een laag huishoudensinkomen, zegt 41% hiertoe bereid te zijn. Op adressen met een hoog huishoudensinkomen is dat 47%. De bereidheid van beide inkomensgroepen wijkt m.a.w. niet veel af van de gemiddelde bereidheid in de stad van 44%. Onder personen tot 40 jaar zegt 39% bereid te zijn om het onkruid weg te halen en onder personen van 60 jaar of ouder is dat 42%. Ook hier wijkt de bereidheid van beide leeftijdsgroepen niet veel af van de gemiddelde bereidheid in de stad. Het enige dat opvalt, is dat de bereidheid in het stadscentrum om het onkruid weg te halen, wanneer men een krabbertje zou krijgen, nogal afwijkt van de bereidheid in de overige stadsdelen: in het stadscentrum is men het minste hiertoe bereid (fig. 6.11). fig. 6.11
Bereidheid naar stadsdeel om onkruid weg te halen in straat of buurt, wanneer men een krabbertje zou krijgen (in % adressen)
Waalsprong
50
Dukenburg
49
Zuidrand
47
Lindenholt
47
Oud-West
45
Midden-Zuid
42
Nieuw-West
42 41
Oud-Oost 26
Stadscentrum 0
10
20
30
40
50
60
Aan de groep, die bereid of misschien bereid zou zijn het onkruid in de buurt weg te halen samen met anderen wanneer men een krabbertje zou krijgen (ruim 32.000 adressen), is gevraagd wat de belangrijkste voorwaarde is waaronder men (misschien) mee zou willen doen. Bijna de helft (48%) van deze groep noemt als belangrijkste voorwaarden: als meer mensen in de buurt meedoen en als ieder zijn eigen deel van de stoep schoonmaakt (fig. 6.12).
75
Bevolkingsmonitor milieu Milieubeleving en -gedrag van Nijmeegse burgers in 1994 en 2000
fig. 6.12
Belangrijkste voorwaarde om onkruid weg te halen (in % van de adressen waar men bereid is of bereid zou zijn mee te doen)
heb geen voorwaarden
35 27
als meer mensen meedoen 21
als ieder eigen deel stoep doet als gemeente 't schoonhoudt
3
als ik tijd heb
3
als onkruid groot is
3
als 't opgehaald wordt
2 2
als 't niet te vaak gebeurt als krabbertje gratis is
1
als belasting omlaag gaat
1
als onkruid onveilig is
1
anders
1 0
5
10
15
20
25
30
35
40
Aan de groep die niet bereid is mee te doen om het onkruid in de buurt weg te halen samen met anderen wanneer men een krabbertje zou krijgen (ongeveer 32.300 adressen), is gevraagd wat de belangrijkste reden is dat men niet mee wil doen. In fig. 6.13 is te zien dat een naar verhouding veel genoemde reden in dit verband is, dat men vindt dat de gemeente hiervoor moet zorgen. fig. 6.13
Belangrijkste voorwaarde om niet mee te doen om onkruid weg te halen (in % van de adressen waar men niet bereid is mee te doen)
moet gemeente voor zorgen
29
heb er geen zin in
14
ben er te oud voor
13
geen tijd voor
12
vanwege gezondheid/handicap
8
is niet nodig in deze buurt
8 5
heb geen stoep/woon in flat onkruid stoort mij niet
3
doe alleen eigen stoep
3
ben principieel tegen weghalen onkruid
3 2
anders 0
76
5
10
15
20
25
30
35
Bevolkingsmonitor milieu Nijmegenaren over hun woon- en leefomgeving
6.5
Nijmegenaren over hondenuitlaatplaatsen Het aantal adressen dat zegt een hond te hebben, is sinds 1994 niet veranderd. Op 16% van de adressen in Nijmegen (10.200 adressen), zegt men een hond te hebben. In 1994 zei hetzelfde aantal adressen een hond te hebben. De plaats waar de hond wordt uitgelaten, is sindsdien wel veranderd: nu wordt door hondenbezitters aanmerkelijk meer gebruik gemaakt van de speciaal ingerichte hondenuitlaatplaatsen in de stad om de hond uit te laten dan in 1994, terwijl grasveldjes en struiken hiervoor nu minder worden gebruikt (fig. 6.14). De toename in het gebruik van hondenuitlaatplaatsen om de hond uit te laten, is niet zo verwonderlijk. Ten tijde van het onderzoek in 1994 (oktober/november 1994) waren er ongeveer 30 hondenuitlaatplaatsen in de stad. Nadien is dit aantal uitgebreid naar ruim 80. fig. 6.14
Waar laat men de hond uit? (situatie 1994 en 2000 in % van adressen met een hond) 10
speciale uitlaatplaats
34
grasveldje
29
19 11
eigen tuin/thuis bos
14 13
struiken
12
3
park
10 3
straat/stoep anders
12
5 7
2 0
16
5
10
15
20 1994
25
30
35
40
2000
Aan de groep die een hond heeft, maar die de hond niet uitlaat op een hondenuitlaatplaats (6.700 adressen), is gevraagd of er een hondenuitlaatplaats in de buurt is. Ongeveer de helft (51%) van deze groep zegt dat een dergelijke uitlaatplaats in de buurt is. Op de vraag aan deze laatste groep waarom dan geen gebruik wordt gemaakt van de speciaal voor honden ingerichte uitlaatplaats, worden vooral als redenen aangevoerd dat deze plaats te ver is (31% van deze groep noemt deze reden) en dat men liever elders de hond uitlaat (25%). Een kleiner aantal adressen geeft te kennen, dat de uitlaatplaats niet schoon is (11%) en dat de hond zelf niet uitgelaten wenst te worden op een dergelijke plek (10%).
77
Bevolkingsmonitor milieu Milieubeleving en -gedrag van Nijmeegse burgers in 1994 en 2000
Zowel aan de groep die de hond uitlaat op een hondenuitlaatplaats in de buurt (gebruikers) als aan de groep die weet dat er een uitlaatplaats in de buurt is, maar de hond daar niet uitlaat om een bepaalde reden (niet-gebruikers), is gevraagd wat men vindt van het onderhoud van de hondenuitlaatplaats in de buurt. Bij de eerste groep gaat het om ca. 3.500 adressen en bij de tweede groep om ongeveer 3.450 adressen. In tabel 6.1 is te zien hoe over het onderhoud door deze twee groepen wordt gedacht. Tabel 6.1
Mening over onderhoud hondenuitlaatplaats (in % per groep) goed
noch goed/ noch slecht
slecht
weet niet/ geen mening
gebruikers
56%
12%
28%
4%
niet-gebruikers
22%
6%
31%
41%
Hondenbezitters zijn in Nijmegen verplicht om de hond uit te laten op een hondenuitlaatplaats, wanneer deze zich binnen een straal van 300 meter van de woning bevindt. Bij overtreding kan er een boete van f 50,- volgen. Inmiddels is men in Nijmegen in vergelijking met 1994 meer bekend met deze verplichting (fig. 6.15). fig. 6.15
Is men bekend met de verplichting om de hond uit te laten op een hondenuitlaatplaats? (situatie 1994 en 2000 in % adressen)
2000
1994
nee 64%
ja 36%
nee 49%
ja 51%
Op adressen met een hond is men, zoals te verwachten was, meer bekend met de verplichting dan op adressen zonder een hond (fig. 6.16). In 2000 is de kennis hiervan onder adressen met een hond toegenomen ten opzichte van 1994. Ruim eenderde (36%) van de adressen met een hond weet in 2000 nog niet van deze verplichting af, maar dat is minder dan in 1994 (toen wist 44% van de adressen met een hond nog niet van de verplichting af).
78
Bevolkingsmonitor milieu Nijmegenaren over hun woon- en leefomgeving
fig. 6.16
Bekendheid met de verplichting om de hond uit te laten op een uitlaatplaats van adressen met en zonder hond in 1994 en 2000
adressen met hond in 1994 adressen zonder hond in 1994
adressen met hond in 2000 adressen zonder hond in 2000 0
20
40
bekend met verplichting
60
80
100
niet bekend met verplichting
Op alle adressen, zowel adressen met als zonder hond, is verder gevraagd hoe men staat tegenover de verplichting om de hond uit te laten op een speciaal ingerichte hondenuitlaatplaats, wanneer deze zich binnen een straal van 300 meter van de woning bevindt. Evenals in 1994, wordt deze verplichting in 2000 behoorlijk ondersteund. In 1994 vond men op 78% van de adressen deze verplichting een goed tot zeer goed idee. In 2000 is dat zelfs op iets meer dan 80% van de adressen het geval (fig. 6.17). fig. 6.17
Oordeel over de verplichting om de hond uit te laten op een hondenuitlaatplaats (situatie 1994 en 2000 in % adressen) 2000
1994
zeer goed 38%
zeer goed 30% gn mening 1%
gn mening 1%
zeer slecht 3%
zeer slecht 3%
slecht 8%
slecht 8% noch goed/slecht 10%
goed 40%
noch goed/slecht 6%
goed 52%
79
Bevolkingsmonitor milieu Milieubeleving en -gedrag van Nijmeegse burgers in 1994 en 2000
In fig. 6.18 is te zien, dat de verplichting om de hond uit te laten op een speciaal daarvoor ingerichte uitlaatplaats, vooral wordt ondersteund door adressen zonder hond, zoals dat ook in 1994 het geval was. In fig. 6.18 zijn alleen de adressen opgenomen, die de verplichting een (zeer) goed idee of een (zeer) slecht idee vinden. fig. 6.18
Oordeel over de verplichting om de hond uit te laten op een uitlaatplaats van adressen met en zonder hond in 1994 en 2000
adressen met hond in 1994 adressen zonder hond in 1994
adressen met hond in 2000 adressen zonder hond in 2000 0
20
40
(zeer) goed idee
80
60
80
(zeer) slecht idee
100
Bevolkingsmonitor milieu Gezondheid en milieu
7
Gezondheid en milieu
7.1
Nijmegenaren over de geluidssituatie in hun buurt De huidige regelgeving op het gebied van geluid is neergelegd in de Wet Geluidshinder. In bijna alle regelingen vindt de normstelling plaats op rijksniveau. Vanaf 2003 zal de Wet Geluidshinder worden ingetrokken en zullen gemeenten meer vrijheid krijgen om eigen geluidsbeleid te ontwikkelen, omdat het inzicht is gerijpt, dat geluidshinder lokaal van aard is en ook om lokaal beleid vraagt. Voor de ontwikkeling van een brongericht geluidsbeleid op lokaal niveau, is een goede inventarisatie van het akoestische leefklimaat van woongebieden van belang. Hiervoor zijn niet alleen geluidsmetingen nodig, maar speelt ook de geluidsbeleving van bewoners een belangrijke rol. In 1994 had men op 38% van de adressen in Nijmegen thuis hinder van geluid en op 62% van de adressen had men dat niet. In 2000 is het aantal adressen dat thuis geluidsoverlast ervaart, licht gestegen naar 39,5%. Op 60,5% van de adressen heeft men in 2000 thuis geen geluidshinder. Deze lichte stijging komt overeen met de door TNO gesignaleerde ontwikkeling op landelijk niveau, waarbij sprake is van een stijging van de ervaren geluidsoverlast met enkele procenten (TNO-rapport, Leiden, februari 2000). Zoals ook in 1994, wordt de meeste hinder van geluid naar verhouding ondervonden in het stadscentrum (fig. 7.1). fig. 7.1
Ervaren geluidsoverlast naar stadsdeel in % adressen
Stadscentrum
59
Oud-West
43
Lindenholt
42
Dukenburg
40
Oud-Oost
40
Nieuw-West
36
Waalsprong
34
Midden-Zuid
34 33
Zuidrand 0
10
20
30
40
50
60
70
In de enquête is aan de groep die thuis geluidshinder ondervindt, gevraagd wie of wat deze overlast veroorzaakt. Men kon daar evenals in 1994 drie bronnen voor noemen. Maar in tegenstelling tot 1994, is in 2000 bij de lawaaibron wegverkeer doorgevraagd of deze betrekking heeft op de auto, de bus, de motor, de vrachtwagen of de bromfiets/scooter. De belangrijkste bronnen van geluidshinder, zijn evenals in 1994, wederom het wegverkeer en buren. In fig. 7.2 is te zien, dat de hinder van het wegverkeer in 2000 niet veel veranderd is, maar in tegenstelling tot 1994 meer als hinderbron wordt genoemd dan buren.
81
Bevolkingsmonitor milieu Milieubeleving en -gedrag van Nijmeegse burgers in 1994 en 2000
De hinderbeleving, veroorzaakt door het treinverkeer, is gestegen. De ervaren geluidsoverlast door buren is daarentegen afgenomen. In 1994 werden jongeren niet als aparte lawaaibron genoemd. In fig. 7.2 staan alleen de meest genoemde lawaaibronnen vermeld. Om de uitkomsten over het wegverkeer in 2000 te vergelijken met 1994, zijn de adressen waar twee of meer hinderbronnen van het wegverkeer zijn genoemd, slechts één keer meegeteld bij het wegverkeer. fig. 7.2
Ervaren geluidsoverlast naar lawaaibron in 1994 en 2000 (in % van adressen met geluidsoverlast) wegverkeer buren
40
44 45 46
11 11
horeca(bezoekers) 2
treinverkeer
9 5
industrie/bedrijven in buurt 3
evenementen spelende kinderen
7
2000
5 5
jongeren
1994
7
3 3 2
blaffende honden 0
10
20
30
40
50
Omdat het wegverkeer in 2000 het meest genoemd is als bron van de ervaren geluidshinder, is nagegaan of er ten aanzien hiervan verschillen bestaan tussen de stadsdelen. In fig. 7.2a (ook hier zijn de adressen waar twee of meer hinderbronnen van het wegverkeer zijn genoemd maar één keer meegeteld bij het wegverkeer) komt naar voren, dat in Dukenburg en de Waalsprong de ervaren geluidsoverlast door het wegverkeer naar verhouding hoog is. In 1994 was dit voor Dukenburg ook het geval. In het stadscentrum ligt de ervaren geluidsoverlast door het wegverkeer iets hoger dan gemiddeld in de stad. Maar hier wordt de hinder ook voor een groot deel veroorzaakt door de horeca(bezoekers). Ongeveer de helft van de adressen in het stadscentrum met geluidshinder noemt deze laatste hinderbron. fig. 7.2a
Ervaren geluidsoverlast door wegverkeer per stadsdeel (in % van adressen met geluidsoverlast per stadsdeel) Dukenburg
60
Waalsprong
54
Stadscentrum
48
Lindenholt
47
Oud-West
45
Nieuw-West
42 38
Oud-Oost Midden-Zuid
36
Zuidrand
35 0
82
10
20
30
40
50
60
70
Bevolkingsmonitor milieu Gezondheid en milieu
De ervaren overlast door het wegverkeer in 2000, wordt vooral veroorzaakt door auto’s (fig. 7.3). fig. 7.3
Ervaren geluidsoverlast van wegverkeer per lawaaibron (in % van adressen met geluidsoverlast) auto's
30
bromfiets/scooter
10 8
vrachtwagen bus
5
wegverkeer algemeen
4
motor
4 0
5
10
15
20
25
30
35
Op ongeveer 15% van de adressen in Nijmegen (ruim 9.600 adressen), noemt men meer dan één bron waarvan hinder wordt ondervonden. Bij deze groep is doorgevraagd van welke bron de meeste hinder wordt ondervonden. In fig. 7.4 is te zien, dat bij deze adressen wederom auto’s en buren relatief veel worden genoemd (in de figuur staan alleen de meest genoemde bronnen vermeld). fig. 7.4
Lawaaibron die de meeste hinder veroorzaakt (in % van adressen die meer dan één hinderbron noemen) 28
auto's 19
buren bromfiets/scooter
8
vrachtwagen
8 7
horeca(bezoekers) 5
treinverkeer spelende kinderen
3
industrie/bedrijven in buurt
3
bus
3
wegverkeer algemeen
3
evenementen
2
motor
2 0
5
10
15
20
25
30
83
Bevolkingsmonitor milieu Milieubeleving en -gedrag van Nijmeegse burgers in 1994 en 2000
Van de meest genoemde bronnen van geluidsoverlast in Nijmegen (auto’s, buren, horecabezoekers,en bromfiets/scooter), is nagegaan hoe vaak hiervan last wordt gevonden en hoe ernstig men deze vindt. Van de groep die geluidshinder ondervindt van auto’s, heeft ongeveer driekwart (76%) hiervan bijna dagelijks last en vindt ruim de helft (56%) deze overlast ernstig. Van de groep die overlast heeft van buren, heeft 36% hiervan bijna dagelijks last en vindt bijna de helft (47%) deze overlast ernstig (fig. 7.5 en 7.6). fig. 7.5
Hoe vaak heeft men hinder van lawaaibron? (in % van adressen die hinder hebben van betreffende lawaaibron)
auto's
bromfiets/scooter
buren
horecabezoekers
0
20
bijna dagelijks
fig. 7.6
40
60
enkele keren per maand
80
100
een enkele keer per jaar
Hoe ernstig vindt men de hinder van lawaaibron? (in % van adressen die hinder hebben van betreffende lawaaibron)
auto's
bromfiets/scooter
buren
horecabezoekers
0
20
40 ernstig
60
80
100
niet zo ernstig
Omdat de geluidshinder die veroorzaakt wordt door auto’s, relatief veel voorkomt en nogal ernstig wordt beschouwd, is nagegaan of er in deze hinderbeleving verschillen bestaan naar woongebied. Fig. 7.7 laat zien, dat er wat dit betreft niet zulke grote verschillen zijn. Dat wil zeggen, dat er geen grote afwijkingen per stadsdeel zijn ten
84
Bevolkingsmonitor milieu Gezondheid en milieu
opzichte van de overlast die er gemiddeld in de stad bestaat van auto’s (30%). Alleen in Dukenburg en de Waalsprong is de hinderbeleving ietwat groter dan elders . fig. 7.7
Ervaren geluidsoverlast door auto’s per stadsdeel (in % van adressen met geluidsoverlast per stadsdeel) Waalsprong
37
Dukenburg
36
Lindenholt
33
Nieuw-West
31
Oud-West
29
Oud-Oost
29
Stadscentrum
29
Zuidrand
26
Midden-Zuid
26 0
10
20
30
40
Gezondheidsklachten n.a.v. geluidsoverlast Het aantal adressen waar gezegd wordt dat men gezondheidsklachten heeft naar aanleiding van geluidsoverlast is, evenals de mate waarin hinder in de stad wordt ondervonden, licht gestegen. In 1994 zei men op 6,5% van de adressen met geluidsoverlast gezondheidsklachten te hebben. In 2000 is dat op 7,3% van de adressen die geluidshinder hebben het geval. Slapeloosheid is, net als in 1994, de meest voorkomende klacht. Depressiviteit en oorof gehoorproblemen, werden in 1994 niet of nauwelijks genoemd. In 2000 is dat wel het geval, maar in beperkte mate (fig. 7.8). De meeste klachten worden overigens niet aan de huisarts gemeld. fig 7.8
Ervaren gezondheidsklachten door geluidsoverlast (in 1994 en 2000 in % van adressen met gezondheidsklachten n.a.v. geluidsoverlast) 54
slapeloosheid
60 33
nervositeit
22
concentratieproblemen
4 4
depressiviteit
4
oor-/gehoorproblemen
4 7
hoofdpijn
5 2 2
anders 0
10
20
30 1994
40
50
60
70
2000 85
Bevolkingsmonitor milieu Milieubeleving en -gedrag van Nijmeegse burgers in 1994 en 2000
7.2
Nijmegenaren over de luchtkwaliteit in de stad en de buurt De luchtkwaliteit in de stad Hoewel men op een meerderheid van de Nijmeegse adressen een redelijk tot gunstig oordeel heeft over de luchtkwaliteit in de stad, bestaat er op ruim eenvijfde van de adressen een matig tot slecht oordeel hierover (fig. 7.9). fig. 7.9
Oordeel over luchtkwaliteit in stad (in % adressen)
redelijk 21%
normaal 9%
matig 15%
weet niet 13% geen mening 1%
slecht 7% goed 34%
Aan de groep die een matig of slecht oordeel heeft over de luchtkwaliteit in de stad (ruim 14.000 adressen), is gevraagd waarom men de luchtkwaliteit matig of slecht vindt. Men mocht hierop twee antwoorden geven. Uitlaatgassen van auto’s in de stad en stank in het algemeen worden naar verhouding het meest genoemd als redenen voor de matige of slechte luchtkwaliteit in de stad. Ook de vervuiling door industrie en bedrijven wordt enigszins gezien als oorzaak van de matige of slechte luchtkwaliteit in de stad (fig. 7.10). In fig. 7.10 komt het totale percentage uit op meer dan 100%, omdat men twee antwoorden mocht geven. fig. 7.10
Oorzaken matige of slechte luchtkwaliteit stad (in % van adressen die de luchtkwaliteit in de stad matig of slecht vinden)
50
uitlaatgassen 31
stank vervuiling industrie/bedrijven
26
stof
15 2
anders 0
86
10
20
30
40
50
60
Bevolkingsmonitor milieu Gezondheid en milieu
Op 7% van de Nijmeegse adressen (ongeveer 4.500 adressen), zegt men gezondheidsklachten te hebben, waarvan gedacht wordt dat deze veroorzaakt worden door de luchtkwaliteit in de stad. Op het overgrote deel van de adressen (89%) is dat niet het geval, en op 4% van de adressen kan men hier niet over oordelen. Ademhalingsstoornissen worden het meest genoemd als klacht. Van de groep die gezondheidsklachten zegt te hebben door de luchtkwaliteit in de stad, noemt 81% deze klacht. Van de groep die zegt gezondheidsklachten te hebben door de luchtkwaliteit in Nijmegen, geeft ongeveer eenderde (34%) te kennen, dat de huisarts ook of ten dele denkt dat deze hierdoor veroorzaakt worden. De luchtkwaliteit in de buurt In 1994 had men op 30% van de adressen last van stank of vieze lucht in de buurt. Op 70% van de adressen was dat niet het geval. In 2000 is de hinder van stank of vieze lucht in de buurt iets minder, namelijk op 27% van de adressen. Op 73% van de adressen heeft men er geen last van. In fig. 7.11 is te zien, dat relatief veel stankoverlast in de buurt wordt ervaren in Lindenholt en Oud-West. Ook in 1994 was dit het geval. Beide stadsdelen liggen in de buurt van de industriegebieden West- en Oostkanaaldijk. Lindenholt ligt bovendien in vergelijking met andere stadsdelen, dichter bij het afvalverwerkingsbedrijf en de zuiveringsinstallatie. fig. 7.11
Ervaren stankoverlast in buurt naar stadsdeel (in % adressen) Lindenholt
48
Oud-West
39
Nieuw-West
33
Stadscentrum
31
Zuidrand
24
Waalsprong
22 19
Midden-Zuid
18
Oud-Oost
16
Dukenburg 0
10
20
30
40
50
60
Op adressen waar hinder wordt ervaren van stank of vieze lucht in de buurt, is gevraagd wie of wat deze overlast veroorzaakt. Men kon hier, zoals ook in 1994, drie bronnen voor noemen. Maar in tegenstelling tot 1994, is in 2000 bij de stankbron wegverkeer, doorgevraagd of deze betrekking heeft op de auto, de bus, de motor, de vrachtwagen of de bromfiets. Ook bij industrie/bedrijven is doorgevraagd, namelijk of deze in de buurt of op een industrieterrein liggen. In 1994 is dit onderscheid niet gemaakt.
87
Bevolkingsmonitor milieu Milieubeleving en -gedrag van Nijmeegse burgers in 1994 en 2000
Evenals in 1994, worden industrie/bedrijven relatief vaak genoemd als bronnen van stankoverlast in de buurt. In 2000 is dat nog sterker het geval (van 32% naar 45%). In 24% van de gevallen met stankoverlast in de buurt wordt de oorzaak toegeschreven aan industrie/bedrijven in de buurt en in 21% van de gevallen aan industrie/bedrijven op een industrieterrein. In fig. 7.12 is verder te zien, dat ook de gft-container in 2000 in sterkere mate als stankbron wordt genoemd dan in 1994. Zwerfvuil en barbecue/open vuur, werden in 1994 niet of nauwelijks genoemd als veroorzakers van stank of vieze lucht in de buurt. In 2000 is dat wel het geval, maar deze worden veel minder genoemd dan andere stankbronnen. Op bijna eenvijfde (19%) van de adressen die hinder hebben van stank of vieze lucht in de buurt, wordt het wegverkeer als bron genoemd. Ongeveer de helft hiervan (10%) schrijft de overlast in dit verband toe aan auto’s. Voor ieder van de andere vervoermiddelen ligt dit aandeel op nauwelijks 3%. fig. 7.12
Bronnen stankoverlast (situatie 1994 en 2000 in % van adressen die hinder hebben van stank of vieze lucht in buurt) 32
industrie/bedrijven 18
wegverkeer
19
11 10 10
mestlucht open haard buren
45
6 9 8
riolering 7 6 7
hondenpoep/pis horeca
4 5
gft-container barbecue/open vuur
11
3
zwerfvuil
2 0
10
20 1994
30
40
50
2000
Van de meest genoemde bronnen van stankoverlast in de buurt (industrie/bedrijven in de buurt, industrie/bedrijven op industrieterrein, auto’s, mestlucht en gft-container), is nagegaan hoe vaak men hiervan last heeft en hoe ernstig deze hinder wordt gevonden. In fig. 7.13 en fig. 7.14 is te zien, dat bijna tweederde van de groep die stankoverlast ondervindt van de auto, hier bijna dagelijks last van heeft en bijna 60% deze hinder ernstig vindt.
88
Bevolkingsmonitor milieu Gezondheid en milieu
fig. 7.13
Hoe vaak heeft men last van stankbron? (in % van adressen die last hebben van betreffende stankbron)
auto's gft-container industrie/bedrijven in buurt industrie/bedrijven op industrieterrein mestlucht 0
20
bijna dagelijks
fig. 7.14
40
60
enkele keren per maand
80
100
een enkele keer per jaar
Hoe ernstig vindt men de stank waarvan men last heeft? (in % van adressen die last hebben van betreffende stankbron)
auto's gft-container industrie/bedrijven in buurt industrie/bedrijven op industrieterrein mestlucht 0
20
40 ernstig
60
80
100
niet zo ernstig
Omdat de ervaren stankoverlast door industrie/bedrijven in de buurt en op industrieterreinen naar verhouding veel is genoemd, en deze overlast in meerderheid door de groep die er last van heeft als ernstig wordt beschouwd, is nagegaan of er in deze hinderbeleving verschillen bestaan naar stadsdeel. In fig. 7.15 en fig. 7.16 is te zien, dat men vooral in Oud-West, Nieuw-West en Lindenholt hiervan last heeft.
89
Bevolkingsmonitor milieu Milieubeleving en -gedrag van Nijmeegse burgers in 1994 en 2000
Ook in 1994 had men in Lindenholt en Oud-West naar verhouding veel hinder van stank en vieze lucht in de buurt door bedrijven. Zoals bekend, liggen deze stadsdelen in de omgeving van bedrijven. fig. 7.15
last van stank of vieze lucht door industrie/bedrijven in de buurt per stadsdeel (in % van adressen met last van stank of vieze lucht in de buurt per stadsdeel) Oud-West
43
Lindenholt
39
Nieuw-West
28
Midden-Zuid
26
Waalsprong
17
Stadscentrum
14 9
Dukenburg
8
Oud-Oost 7
Zuidrand 0
fig. 7.16
10
20
30
40
last van stank of vieze lucht door industrie/bedrijven op industrieterrein per stadsdeel (in % van adressen met last van stank of vieze lucht in de buurt per stadsdeel)
Lindenholt
51
Nieuw-West
37
Oud-West
25
Waalsprong
18
Stadscentrum
12
Zuidrand
7 6
Oud-Oost 4
Midden-Zuid 2
Dukenburg 0
90
50
10
20
30
40
50
60
Bevolkingsmonitor milieu Gezondheid en milieu
7.3
Het binnenmilieu De doorsnee Nederlander verblijft zo’n 70% van zijn tijd (in een week) in of nabij de eigen woning. Onder het binnenmilieu wordt verstaan, de ruimte binnen de muren van het eigen huis, inclusief garage en schuur, maar exclusief tuin. Vaak wordt niet beseft, dat ook het binnenmilieu, evenals het buitenmilieu, een vervuilingsbron kan zijn. Vervuilende stoffen in huis, rokers in huis, organische oplosmiddelen (o.a. lijm, verf), de open haard, schoonmaakmiddelen en de riolering kunnen een nadelige invloed hebben op de gezondheid. In 1994 had men op bijna 23% van de adressen (bijna 13.800 adressen) last van bepaalde stoffen/bronnen in huis zoals bijvoorbeeld rook, oplosmiddelen en schimmels. Op 77% van de adressen was dat niet het geval. In 2000 is het aantal adressen, dat last heeft van bepaalde stoffen/bronnen in huis minder, namelijk 17%, oftewel bijna 10.900 adressen. Op 83% van de adressen heeft men er geen last van. In fig. 7.17 komt naar voren dat er in 2000 ten opzichte van 1994, veel meer last wordt ondervonden van schimmels en vochtigheid in huis en in mindere mate van het roken in huis. Mogelijk heeft dit laatste te maken met het gegeven, dat er op de Nijmeegse adressen thuis minder wordt gerookt dan in 1994 (zie verder in deze paragraaf). Ook van ongedierte en de riolering, heeft men in 2000 wat meer last dan in 1994 (huisdieren werden in 1994 niet of nauwelijks genoemd). fig. 7.17
Van welke stoffen/bronnen heeft men last in huis? (in % van adressen die aangeven last te hebben van bepaalde stoffen/bronnen in huis) roken in huis
49
33 24 23 23
huisstof schimmels/vochtigheid
37
11 11
schoonmaakmiddelen 6 6
oplosmiddelen ongedierte
2
open haard
2
1 1
riolering
bestrijdingsmiddelen
1 1 1 1
huisdieren
1
haarlak
0
9
4
10
20
30 1994
40
50
60
2000
91
Bevolkingsmonitor milieu Milieubeleving en -gedrag van Nijmeegse burgers in 1994 en 2000
Omdat er van schimmels of vochtigheid relatief veel last wordt ondervonden, en dit ook veel meer dan in 1994 het geval is, is nagegaan in welke woongebieden men hiervan met name last heeft. In fig. 7.18 komt naar voren, dat dit vooral in de oudere stadsdelen (Oud-West en Oud-Oost) en het stadscentrum (deels oud, deels nieuw) het geval is. fig. 7.18
% adressen per stadsdeel dat last heeft van schimmels of vochtigheid in huis (in % van adressen per stadsdeel die aangeven last te hebben van bepaalde stoffen in huis)
Stadscentrum
59
Oud-West
54
Oud-Oost
51
Zuidrand
44
Nieuw-West
41
Midden-Zuid
27
Lindenholt
18
Waalsprong
18 12
Dukenburg 0
10
20
30
40
50
60
70
Gezondheidsklachten binnenmilieu In 1994 zei men op eenderde (33%) van de adressen, waar men last had van bepaalde stoffen in huis, dat er gezondheidsklachten zijn als gevolg hiervan. In 2000 is dat op 34% van de adressen, waar men last heeft van bepaalde stoffen in huis, het geval. Van de groep die in 1994 gezondheidsklachten had, is bijna 81% met deze klachten naar de huisarts geweest. In 2000 is dat bij de vergelijkbare groep 83%.
Roken in huis Op de Nijmeegse adressen wordt er thuis in 2000 minder gerookt dan in 1994. Werd in 1994 nog op 54% van de adressen thuis gerookt, in 2000 is dat op 44% van de adressen het geval. Op de meeste adressen, waar thuis gerookt wordt, zegt men hier geen last van te hebben (fig. 7.19).
92
Bevolkingsmonitor milieu Gezondheid en milieu
fig. 7.19
In welke mate heeft men last van het roken in huis? (situatie 1994 en 2000 in % van adressen waar thuis gerookt wordt)
2000
1994
een beetje 19% een beetje 25%
onb 1%
ja, veel 7% geen last 66%
ja, veel 9%
geen last 73%
In 1994 werd er naar verhouding in Oud-West thuis meer gerookt dan in andere delen van de stad. In 2000 is dat niet anders (fig. 7.20). fig. 7.20
% adressen per stadsdeel waar thuis gerookt wordt Oud-West
57
Stadscentrum
49
Lindenholt
46
Oud-Oost
44
Dukenburg
43
Waalsprong
41
Zuidrand
40
Nieuw-West
39 36
Midden-Zuid 0
10
20
30
40
50
60
Zoals ook in 1994 is gebleken, hangt het roken in huis enigszins samen met inkomen, leeftijd en opleiding. Op iets meer dan de helft (52%) van de adressen met een laag huishoudensinkomen (tot f 2.500,-), wordt er bijvoorbeeld thuis gerookt, terwijl dat onder adressen met een hoog huishoudensinkomen (f 4.500,- of meer) minder is, namelijk 35%. Ook onder jongere personen wordt er meer gerookt dan onder oudere mensen. Onder personen tot 40 jaar, rookt de helft (50%) in huis. Onder personen van 60 jaar of ouder is dat 31%. En onder degenen met een lage opleiding (lo/lbo/mavo), rookt 51% thuis. Onder personen met een opleiding op hbo- of universitair niveau is dat 34%.
93
Bevolkingsmonitor milieu Milieubeleving en -gedrag van Nijmeegse burgers in 1994 en 2000
Sfeerverwarming in huis Toestellen voor sfeerverwarming, kunnen vanwege de stoffen die vrijkomen, nadelige invloed hebben op de luchtkwaliteit in de stad. In de enquête is derhalve nagegaan, in hoeverre toestellen voor sfeerverwarming in Nijmeegse woningen voorkomen, wat voor soort toestel dat is, welke brandstoffen hiervoor worden gebruikt en hoeveel hierbij wordt gebruikt (in 1994 is hier niet naar geïnformeerd). In Nijmegen wordt op 18% van de adressen (bijna 11.700 adressen) gezegd, dat er een toestel voor sfeerverwarming in de woning is. Op 82% van de adressen heeft men er geen. Op bijna de helft van de adressen met sfeerverwarming, heeft men een open haard (fig. 7.21). fig. 7.21
Welk toestel voor sfeerverwarming heeft men in Nijmegen? (in % van adressen dat zegt een toestel voor sfeerverwarming te hebben)
gas-/oliekachel 29% open haard 47% anders 3% allesbrander 8% houtkachel 13%
Toestellen voor sfeerverwarming, komen zowel in relatieve als in absolute zin veel voor in het stadsdeel Midden-Zuid. In de Waalsprong is dat in relatieve zin weliswaar ook veel het geval, maar in absolute zin is dat over het algemeen niet zo veel. In fig. 7.22 staan de relatieve cijfers opgenomen van de aanwezigheid van toestellen voor sfeerverwarming per stadsdeel. In tabel 7.23 zijn de absolute gegevens te zien. fig. 7.22
Toestellen voor sfeerverwarming in % van adressen per stadsdeel
Waalsprong
38
Midden-Zuid
33
Oud-Oost
20
Nieuw-West
20
Zuidrand
19
Dukenburg
15 13
Oud-West Stadscentrum
8
Lindenholt
8 0
94
10
20
30
40
Bevolkingsmonitor milieu Gezondheid en milieu
fig. 7.23
Toestellen voor sfeerverwarming in absolute aantallen per stadsdeel
Midden-Zuid
2250
Oud-Oost
2230
Zuidrand
1840
Dukenburg
1630
Nieuw-West
1440
Oud-West
1000
Waalsprong
500
Lindenholt
460 340
Stadscentrum 0
500
1000
1500
2000
2500
Het bezit van een toestel voor sfeerverwarming, heeft waarschijnlijk ook te maken met het inkomen. Onder adressen met een hoog huishoudensinkomen (f 4.500,- of meer), is het bezit van dergelijke toestellen groter dan onder adressen met een lager huishoudensinkomen (fig. 7.24). fig. 7.24
Toestel voor sfeerverwarming naar inkomensgroep (in % per inkomensgroep)
f4500 of meer
29
f2500-f4500
15
tot f2500
11
0
5
10
15
20
25
30
35
Aan de groep met een toestel voor sfeerverwarming (exclusief adressen met een gasof oliegestookte kachel en enkele andere toestellen), is gevraagd welke brandstoffen er worden gebruikt, en of er bij benadering gezegd kan worden hoeveel kuub of kilo er op jaarbasis wordt gebruikt. Men mocht maximaal drie brandstoffen noemen, en ook drie keer aangeven hoeveel kuub of kilo men hiervoor gebruikt. Deze vraag heeft betrekking gehad op ruim 7.800 adressen. Figuur 7.25 laat zien, dat brandhout en houtblokken verreweg het meest worden gebruikt als brandstof voor de toestellen voor sfeerverwarming in de Nijmeegse woningen.
95
Bevolkingsmonitor milieu Milieubeleving en -gedrag van Nijmeegse burgers in 1994 en 2000
fig. 7.25
Welke brandstof gebruikt men voor toestellen voor sfeerverwarming? (in % van adressen met een toestel voor sfeerverwarming, exclusief adressen met een gas- of oliegestookte kachel)
brandhout/houtblokken
82
sloophout/afvalhout
8
snoeihout
8
weet niet
6 4
persbriketten andere brandstoffen
1
eierkolen
1 0
10
20
30
40
50
60
70
80
90
Omdat brandhout en houtblokken het meest worden gebruikt als brandstof voor toestellen voor sfeerverwarming, is hiervan nagegaan hoeveel kuub er wordt gebruikt. Door adressen die brandhout en houtblokken gebruiken (ongeveer 6.400 adressen), wordt in totaal ongeveer 9.000 kuub per jaar gebruikt. Gemiddeld is dat per adres ongeveer 1,4 kuub per jaar.
96
Bevolkingsmonitor milieu Gezondheid en milieu
7.4
Milieukwaliteit bodem Vanuit een oogpunt van de volksgezondheid, is er steeds meer aandacht voor de bodemgesteldheid in woongebieden. Verontreiniging van de bodem en grondwater kunnen, afhankelijk van de soort en ernst van de verontreiniging én de bodemgesteldheid, een gevaar vormen voor de volksgezondheid. Het bodemsaneringsbeleid is gericht op het saneren van verontreinigde lokaties, tot een gehalte zoals dat van nature voorkomt. Bij een eventuele koop of verkoop van een woning, dient rekening gehouden te worden met de milieukwaliteit van de bodem onder of bij de woning. In de enquête is geïnformeerd, in hoeverre men in Nijmegen hiervan op de hoogte is. Op ongeveer tweederde (67%) van de adressen zegt men te weten, dat hiermee rekening gehouden moet worden. Op 31% van de adressen wordt kenbaar gemaakt, dat men dat niet weet. De rest geeft geen antwoord. Anders is het met de kennis van Nijmegenaren over de milieukwaliteit van de bodem onder of bij hun woning. Wanneer gevraagd wordt of men hiervan op de hoogte is, wordt op bijna driekwart (74%) van de adressen gezegd, dat men dat niet weet. Op 26% van de adressen is men hiervan wel op de hoogte. Grote verschillen in de kennis hiervan, zijn vooral gevonden tussen de verschillende inkomensgroepen en de eigendomssituatie van de woning. Adressen met een koopwoning, zijn meer op de hoogte van de milieukwaliteit van de bodem onder of bij hun woning, dan adressen met een huurwoning. Van de adressen met een koopwoning, is 43% hiervan op de hoogte. Van de adressen met een huurwoning, is dat aanmerkelijk minder, namelijk 14%. Ook adressen met een hoog huishoudensinkomen, zijn hiervan meer op de hoogte dan adressen met een lager huishoudensinkomen (fig. 7.26). fig. 7.26
Bekendheid met milieukwaliteit bodem onder of bij woning naar inkomensgroep (in % per inkomensgroep)
f4500 of meer
41
f2500-f4500
24
tot f2500
17
0
10
20
30
40
50
Van de groep die niet op de hoogte is van de milieukwaliteit van de bodem onder of bij hun woning (bijna 47.900 adressen), geeft bijna de helft (47%) te kennen, dat zij hierover geïnformeerd wil worden. De informatie wordt in relatieve zin vooral wenselijk geacht in Lindenholt (fig. 7.27), maar in absolute zin veel in Dukenburg (fig. 7.28).
97
Bevolkingsmonitor milieu Milieubeleving en -gedrag van Nijmeegse burgers in 1994 en 2000
fig. 7.27
% adressen per stadsdeel dat meer wil weten over de milieukwaliteit van de bodem onder of bij de woning (in % van adressen per stadsdeel die hiervan niet op de hoogte zijn) Lindenholt
63
Oud-West
49
Dukenburg
48
Oud-Oost
47
Zuidrand
46
Midden-Zuid
43
Stadscentrum
41
Nieuw-West
41 39
Waalsprong 0
fig. 7.28
10
20
30
40
50
60
70
aantal adressen per stadsdeel dat meer wil weten over de milieukwaliteit van de bodem onder of bij de woning
Dukenburg
4160
Oud-Oost
3730
Zuidrand
3240
Oud-West
2990
Lindenholt
2650
Nieuw-West
2310
Midden-Zuid
1790 1390
Stadscentrum 290
Waalsprong 0
1000
2000
3000
4000
5000
Net als in 1994, is in 2000 geïnformeerd of men zich ongerust maakt over de milieukwaliteit van de bodem in de omgeving waar men woont. Ook in 2000, maakt men zich op het overgrote deel van de Nijmeegse adressen hierover niet ongerust (fig. 7.29).
98
Bevolkingsmonitor milieu Gezondheid en milieu
fig. 7.29
Maakt men zich ongerust over de milieukwaliteit van de bodem in de omgeving waar men woont? (situatie 1994 en 2000 in % adressen)
2000
1994
ja 5%
ja 9% geen antw. 2%
geen antw. 1%
nee 93%
nee 90%
In fig. 7.30 is te zien, dat de ongerustheid over de milieukwaliteit van de bodem in de omgeving waar men woont, in Oud-West groter is dan in andere stadsdelen. Maar deze ongerustheid in Oud-West, is minder dan in 1994 (toen was men op 16% van de adressen in Oud-West ongerust). fig. 7.30
% adressen per stadsdeel dat ongerust is over de milieukwaliteit van de bodem in eigen omgeving Oud-West
11
Zuidrand
6
Nieuw-West
6
Lindenholt
5
Dukenburg
4
Stadscentrum
4
Waalsprong
4
Oud-Oost
3
Midden-Zuid
3 0
2
4
6
8
10
12
99
Bevolkingsmonitor milieu Milieubeleving en -gedrag van Nijmeegse burgers in 1994 en 2000
Aan de groep, die zich ongerust maakt over de milieukwaliteit van de bodem in de omgeving waar men woont (ruim 3.400 adressen), is gevraagd waarover men zich ongerust maakt (in 1994 is dat niet gevraagd). Men mocht hierop twee antwoorden geven. Meer dan de helft van deze groep (bijna 1.900 adressen) geeft te kennen, dat men zich ongerust maakt, omdat er een fabriek of bedrijf heeft gestaan op het terrein van de woning. Een kleiner aantal (bijna 500 adressen) zegt dat men zich ongerust maakt vanwege de aanwezigheid van bedrijven in de buurt. De rest (veel kleiner in aantal), noemt allerlei andere redenen, zoals bijvoorbeeld: grond vervuild, veel mensen ziek in omgeving, er is veel publiciteit geweest en illegale vuilstort. In fig. 7.31 is per stadsdeel in absolute aantallen te zien, hoeveel adressen zich ongerust maken over de milieukwaliteit van de bodem, omdat er een fabriek of bedrijf op het terrein van de woning heeft gestaan. In vergelijking met andere stadsdelen, zijn er in Oud-West nogal veel adressen die deze reden noemen. fig. 7.31
Aantal adressen per stadsdeel dat zich ongerust maakt over de milieukwaliteit van de bodem, omdat een bedrijf of fabriek daar heeft gestaan Oud-West
530
Zuidrand
320
Lindenholt
220
Oud-Oost
200
Dukenburg
190
Nieuw-West
190
Midden-Zuid
120 70
Stadscentrum 30
Waalsprong 0
100
200
300
400
500
600
Enkele jaren geleden, is de gemeente Nijmegen nogal negatief in de publiciteit geweest in verband met zaken, die met de bodem van de stad te maken hebben gehad. De manier waarop de gemeente nu omgaat met de bodem in de stad, is veranderd. In de enquête is gevraagd, of men wat dit betreft denkt, dat er inmiddels iets is verbeterd. Op ongeveer een van de tien adressen heeft men het idee, dat er nog steeds niets veranderd is. Maar op bijna eenderde van de adressen wordt aangegeven, dat er zeker iets of enigszins iets veranderd is. Op ruim de helft van de adressen wordt gezegd, dat men dit niet weet of hierover moeilijk kan oordelen (fig. 7.32).
100
Bevolkingsmonitor milieu Gezondheid en milieu
fig. 7.32
Vindt men dat er inmiddels iets veranderd is in het bodembeleid van de gemeente Nijmegen sinds negatieve publiciteit? (in % adressen)
weet niet 54%
nee 11%
enigszins 14%
geen mening 3% ja, zeker 18%
Grote verschillen in de mening hierover naar opleiding, leeftijd en inkomen, zijn er niet gevonden.
101
Bevolkingsmonitor milieu Milieuprioriteiten en betrokkenheid
8
Milieuprioriteiten en betrokkenheid
8.1
Milieuprioriteiten In de milieu-enquête van 1994 is een lijst met tien onderwerpen aan de respondenten voorgelegd, met de vraag wat zij belangrijk of minder belangrijk vinden op het gebied van milieu in de stad. Men kon toen met een cijfer van 1 (hoogste prioriteit) tot en met 10 (laagste prioriteit) aangeven, wat men erg belangrijk en minder belangrijk vond. Belangrijk werden toen gevonden thema’s op het gebied van mobiliteit (bevordering openbaar vervoer, minder auto’s in centrum, meer en veilige fietspaden) en controle op de naleving van milieuwetten door bedrijven. Iets minder belangrijk waren het schoonhouden van de binnenstad en het onderhoud van het groen. Relatief onbelangrijk voor de Nijmegenaar waren variatie in het groen, voorlichting over milieubeleid of binnenmilieu en bevordering van de kringloopbedrijvigheid. In 2000 is in de enquête geen lijst van onderwerpen voorgelegd, maar gevraagd welk milieuprobleem men het belangrijkste vindt in de buurt én in de stad, dat met voorrang moet worden aangepakt. Men kon zowel voor de buurt als voor de stad, drie milieuproblemen noemen in volgorde van belangrijkheid. Omdat men zelf de belangrijkste milieuproblemen van de buurt en de stad mocht noemen, zijn de gegevens, ook met die van de stad, niet helemaal vergelijkbaar met de resultaten uit 1994.
8.2
Belangrijkste milieuproblemen in de buurt Wanneer rekening wordt gehouden met alle milieuproblemen in de buurt die worden genoemd, zijn het vooral zaken die te maken hebben met het schoonhouden en het onderhoud van de openbare ruimte die belangrijk worden gevonden (zwerfvuil, vuil op straat/stoep, hondenpoep, onderhoud stoep/straat). Het drukke verkeer/vervuiling door verkeer, wordt in iets mindere mate genoemd. Op adressen in het stadscentrum (18%), wordt dit laatste probleem iets meer genoemd dan gemiddeld in de stad (11%). Op ongeveer eenderde van de adressen, vindt men dat er geen belangrijke milieuproblemen in de buurt zijn die met voorrang moeten worden aangepakt. In fig. 8.1 staan alleen de meest genoemde milieuproblemen in de buurt opgenomen.
103
Bevolkingsmonitor milieu Milieubeleving en -gedrag van Nijmeegse burgers in 1994 en 2000
fig. 8.1
Milieuproblemen in buurt die met voorrang moeten worden aangepakt (in % adressen) 32
geen milieuproblemen 30
zwerfvuil /vuil straat/stoep hondenpoep
16
druk verkeer/vervuiling verkeer
11
onderhoud stoep/straat (incl. onkruid)
10
slecht onderhoud groen
7
geluidsoverlast
7
vervuiling /stank door industrie/bedrijven
7
te weinig groen
4
huisvuil te weinig opgehaald
2
bodemvervuiling/illegale stort
2
parkeerprobleem
2
vandalisme
2
hardrijden auto's
2 0
5
10
15
20
25
30
35
Van het meest genoemde milieuprobleem in de buurt (zwerfvuil, vuil op straat/stoep), is nagegaan of er verschillen zijn naar woongebied. Zeer grote verschillen zijn er wat dit betreft niet gevonden. Alleen wordt dit probleem ietwat meer genoemd in Oud-West, Dukenburg en Lindenholt (in alle drie stadsdelen op 36% van de adressen) dan dat gemiddeld in de stad het geval is (30%). In Midden-Zuid (42%) en de Waalsprong (46%), wordt er naar verhouding meer aangegeven dat er geen milieuproblemen zijn in de buurt dan dat gemiddeld in de stad wordt gezegd (32%). Hierboven is uitgegaan van alle antwoorden, die op deze vraag gegeven zijn. Men mocht immers drie problemen in volgorde van belangrijkheid noemen. Wanneer gekeken wordt naar alléén het eerste milieuprobleem in buurt dat is genoemd, dan verandert er overigens niets in de volgorde van de problemen.
8.3
Belangrijkste milieuproblemen in de stad Wanneer alle genoemde antwoorden over milieuproblemen in de stad in beschouwing worden genomen, zijn het vooral zwerfvuil in de stad, het schoonhouden van de stad en het drukke verkeer die als belangrijkste milieuproblemen van de stad worden gezien. Het onderhoud van straten en stoepen (inclusief onkruid) wordt veel minder genoemd, en is blijkbaar een buurtgebonden probleem. Het slechte onderhoud van het groen en geluidsoverlast worden eveneens minder als milieuproblemen van de stad gezien, maar meer als milieuproblemen van de buurt. Op ruim eenderde van de adressen is men van mening, dat er geen milieuproblemen zijn in de stad, die met voorrang aangepakt moeten worden.
104
40
Bevolkingsmonitor milieu Milieuprioriteiten en betrokkenheid
fig. 8.2
Milieuproblemen in stad die met voorrang moeten worden aangepakt (in % adressen) 35
geen milieuproblemen 20
zwerfvuil/schoonhouden stad 17
druk verkeer hondenpoep
6
weinig groen/groen behouden
6
luchtvervuiling/stank
5
uitlaatgassen
5
vervuiling industrie
4
bodemvervuiling/illegale stort
3
vandalisme
3
bewuster omgaan met milieu
2
onderhoud stoep/straat
2 0
5
10
15
20
25
30
35
De belangrijkste milieuproblemen in de stad die zijn genoemd (zwerfvuil in stad, schoonhouden stad, druk verkeer), vertonen geen verschillen in de mate waarin deze zijn genoemd naar stadsdeel. Ook bij deze vraag verandert er niets in de volgorde van de belangrijkste milieuproblemen, wanneer alléén rekening gehouden wordt met het eerste milieuprobleem in de stad dat is genoemd.
8.4
Milieubetrokkenheid In 1994 zijn verschillende uitspraken aan de ondervraagden voorgelegd, om te achterhalen in hoeverre men in Nijmegen betrokken is bij het milieu. In 2000 zijn vrijwel dezelfde uitspraken weer voorgelegd. Twee uitspraken uit 1994, zijn in 2000 weggelaten. De een, omdat deze al eerder in de enquête als vraag aan de orde is gekomen (het kopen van tweedehands spullen). De ander, omdat deze niet meer aansluit bij de plannen van de gemeente Nijmegen (kringloopcentra in iedere wijk). In plaats hiervan, is een uitspraak over de bereidheid om nog meer afvalstromen te scheiden in 2000, toegevoegd (zie laatste uitspraak tabel 8.3). Bovendien zijn twee uitspraken ietwat anders geformuleerd dan in 1994 (zie voetnoten). Globaal zijn de uitspraken te onderscheiden in drie groepen: -
algemene uitspraken over het milieu; uitspraken over de rol van de gemeente in het milieubeleid; uitspraken over het eigen gedrag voor een beter milieu.
De vergelijking tussen 1994 en 2000 is te zien in tabel 8.1 tot en met 8.3.
105
40
Bevolkingsmonitor milieu Milieubeleving en -gedrag van Nijmeegse burgers in 1994 en 2000
Tabel 8.1
Algemene uitspraken over het milieu (situatie 1994 en 2000 in % respondenten) eens
oneens
noch eens/ oneens
geen mening
94
00
94
00
94
00
94
00
77
62
13
26
9
10
1
2
20
22
67
63
10
9
2
6
het is zinvol een cursus over de natuur en het milieu in de stad te volgen
44
42
42
44
11
7
3
6
hoe meer huisvuil mensen laten ophalen, des te meer moeten ze hiervoor betalen
62
69
30
25
7
5
1
2
41
41
44
44
10
9
5
6
in het basisonderwijs moet meer aandacht besteed worden aan natuur en milieu
63
64
12
12
6
3
19
22
plastic verpakkingen van levensmiddelen, zouden eigenlijk verboden moeten worden
71
62
16
23
11
12
2
3
voor het aanleggen van parkeerplaatsen mogen nooit bomen gekapt worden 8 de milieuproblematiek wordt sterk overdreven
Nijmegen heeft te veel gebouwen en te weinig groen
8
Deze uitspraak wijkt af van die uit 1994. In 1994 luidde de uitspraak: “het aanleggen van parkeerplaatsen mag nooit ten koste gaan van bomen”
106
Bevolkingsmonitor milieu Milieuprioriteiten en betrokkenheid
Tabel 8.2
Uitspraken over de rol van de gemeente in het milieubeleid (situatie 1994 en 2000 in % respondenten)
eens
de gemeente doet te weinig voor een schoner en beter milieu de gemeente moet meer doen aan voorlichting, om mensen zover te krijgen, dat zij geen schade toebrengen aan het milieu de mensen in Nijmegen worden te weinig betrokken bij de aanpak van milieuproblemen in de stad er moeten op meer plaatsen in de stad afvalstoffendepots komen de gemeente moet het gewenste milieugedrag van burgers en bedrijven, meer met regels afdwingen de gemeente en haar medewerkers, moeten zelf maar eens het goede voorbeeld geven voor een schoner milieu
oneens
noch eens/ oneens
geen mening
94
00
94
00
94
00
94
00
30
28
31
34
15
10
23
29
73
73
17
17
7
4
3
6
39
47
23
22
12
5
26
26
76
70
16
20
4
2
4
8
66
55
23
34
8
6
3
5
70
65
12
16
7
11
14
5
107
Bevolkingsmonitor milieu Milieubeleving en -gedrag van Nijmeegse burgers in 1994 en 2000
Tabel 8.3
Uitspraken over het eigen gedrag voor een beter milieu (situatie 1994 en 2000 in % respondenten) eens
oneens
noch eens/ oneens
geen mening
94
00
94
00
94
00
94
00
ik vind dat ik mezelf inzet voor een beter milieu
75
72
9
13
15
13
1
2
voor een schoner en beter milieu, wil ik best meer betalen 9
43
60
45
31
11
7
1
2
ik ben bereid meer te betalen voor milieuvriendelijke producten
64
68
24
24
10
6
2
2
ik ben op dit moment lid of donateur van een milieu- of natuur 36 (beschermings)organisatie
39
63
60
1
38
33
48
57
14
5
48
46
36
43
4
5
7
9
92
91
1
47
46
33
46
20
7
67
77
21
16
10
4
de laatste jaren weet ik steeds meer, dat ik zelf ook wat kan doen voor het milieu
90
82
7
13
3
3
ik ben bereid nog meer afvalstromen te scheiden dan nu al het geval is
--
65
--
29
--
4
ik ben ongerust over de luchtvervuiling in de stad ik probeer zo veel mogelijk oplaadbare batterijen te kopen in plaats van gewone batterijen ik heb een cursus over natuur en milieu gevolgd of volg er een ik koop zoveel mogelijk spullen in de winkel zonder plastic verpakkingen ik weet gewoon te weinig van de manier waarop de gemeente de milieuproblemen in de stad wil aanpakken
9
1
4
12
1 1
2
3
2
--
In 1994 luidde de uitspraak: “voor een beter en schoner milieu wil ik best meer belasting betalen”
108
6
2
Bevolkingsmonitor milieu Milieuprioriteiten en betrokkenheid
Uit vergelijking van de uitspraken in 1994 en 2000, vallen de volgende zaken op: -
Een meerderheid vindt weliswaar nog steeds, dat er geen bomen opgeofferd mogen worden voor de aanleg van parkeerplaatsen, maar het oordeel hierover lijkt toch enigszins gewijzigd ten gunste van parkeerplaatsen. Er is echter een verschil in vraagstelling in 1994 en 2000 dat hierop invloed kan hebben.
-
Zoals ook uit paragraaf 2.1 bij de groene huisvuilzak is gebleken, vindt het principe “de vervuiler dient te betalen” in 2000 meer ondersteuning dan in 1994. Naar verhouding vinden in 2000 meer respondenten, dat er meer betaald moet worden wanneer men meer huisvuil aanbiedt.
-
De discussie rond plastic verpakkingen van levensmiddelen, lijkt enigszins haar hoogtepunt te hebben gehad. In vergelijking met enkele jaren geleden, vinden naar verhouding minder mensen dat er een verbod hierop moet komen.
-
Ten opzichte van 1994, bestaat er in 2000 een sterker gevoel dat burgers in Nijmegen te weinig worden betrokken bij de aanpak van milieuproblemen in de stad.
-
In 2000 is er naar verhouding een grotere groep, die vindt dat zij te weinig weet van de manier waarop de gemeente de milieuproblemen in de stad wil aanpakken.
-
In 2000 wordt de kracht van regelgeving minder nodig geacht dan in 1994 om gewenst milieugedrag bij burgers en bedrijven te bewerkstelligen.
-
De bereidheid om meer (belasting) te betalen voor een schoner en beter milieu, lijkt in 2000 in vergelijking met 1994 te zijn toegenomen. Er is echter een verschil in vraagstelling in 1994 en 2000, dat hierop invloed kan hebben.
Welke groepen zijn meer of minder dan gemiddeld betrokken bij het milieu? Op basis van de scores op de uitspraken in tabel 8.1 tot en met 8.3, is met behulp van factor-analyse en renova-analyse nagegaan, in hoeverre men in Nijmegen betrokken is bij het milieu, resp. welke groepen meer of minder dan gemiddeld betrokken zijn. Om vergelijking tussen 1994 en 2000 mogelijk te maken, is het databestand van 1994 op dezelfde manier geanalyseerd als dat van 2000. 10 Uit de eerste stap van de analyses (factor-analyse) blijkt, dat milieubetrokkenheid uiteen valt in vier aspecten. Deze aspecten zijn: -
10
voorlichting en educatie over het milieu; de bereidheid te betalen voor een beter milieu; het eigen gedrag (wat men zelf zegt te doen voor een beter milieu); de rol van de gemeente in het milieubeleid.
De schaalanalyses zijn uitgevoerd door een stagiair van de KUN, Faculteit Sociale Wetenschappen (de heer G. van Poppel), onder begeleiding van Prof.dr. P. Scheepers en de afdeling O&S.
109
Bevolkingsmonitor milieu Milieubeleving en -gedrag van Nijmeegse burgers in 1994 en 2000
Elk van deze aspecten is vervolgens opgedeeld in drie categorieën: een groep die zwak betrokken is, een groep die sterk betrokken is, en een groep die daar tussenin zit (een middengroep). De betekenis van deze categorieën ziet er per aspect als volgt uit: -
het belang dat mensen hechten aan voorlichting en educatie over het milieu kan weinig, middelmatig of groot zijn; de bereidheid te betalen voor een beter milieu kan gering, middelmatig of sterk zijn; de mate waarin men zegt zelf iets te kunnen doen voor een beter milieu (“de zelfverklaarde inzet”) kan laag, middelmatig of hoog zijn; over de rol van de gemeente in het milieubeleid kunnen mensen tevreden, noch tevreden/noch ontevreden of ontevreden zijn; ontevredenheid wordt hier gezien als een indicatie van sterke betrokkenheid.
Voor ieder aspect, is zowel voor 1994 als voor 2000, een algemeen gemiddeld percentage Nijmegenaren uitgerekend, dat zich in de drie categorieën bevindt. In tabel 8.4 zijn de uitkomsten hiervan te zien. Tabel 8.4
Aspect
Percentage Nijmegenaren in de categorieën zwak, midden of sterk van de vier aspecten van milieubetrokkenheid in 1994 en 2000
Algemeen gemiddelden
Algemeen gemiddelden
1994
2000
Zwak bettrokken
Middengroep
Sterk betrokken
Zwak betrokken
Middengroep
Sterk betrokken
voorlichting en educatie
15,3 % (weinig)
57,5 % (middelmatig)
27,3 % (groot)
18,3 % (weinig)
53,6 % (middelmatig)
28,1 % (groot)
bereidheid te betalen
12,3 % (gering)
53,9 % (middelmatig)
33,9 % (sterk)
22,9 % (gering)
34,1 % (middelmatig)
43,1 % (sterk)
eigen gedrag
16,8 % (laag)
50,1 % (middelmatig)
33,1 % (hoog)
25,1 % (laag)
44,6 % (middelmatig)
30,3 % (hoog)
25,6 % (tevreden)
55,2 % (noch tevr./ noch ontevr.)
19,2 % (ontevreden)
13,7 % (tevreden)
64,5 % (noch tevr./ noch ontevr.)
21,8 % (ontevreden)
rol van de gemeente
110
Bevolkingsmonitor milieu Milieuprioriteiten en betrokkenheid
Wat de onderschrijving van het belang van voorlichting en educatie betreft, blijkt er bij de doorsnee Nijmegenaar niet veel veranderd te zijn. Veranderingen zijn er wél in de bereidheid te betalen voor een beter milieu. Het gemiddelde percentage dat hiertoe in geringe mate bereid is, is met ruim 10% gestegen. Dat is ongeveer evenveel als het gemiddeld percentage dat hiertoe sterk bereid is. De groep die hier tussenin zit, is met 20% gedaald. Uit deze resultaten kan geconcludeerd worden, dat Nijmegenaren wat betreft de bereidheid te betalen voor een beter milieu, duidelijker zijn geworden in hun standpunt. Een subtiel verschil bij een van de vraagstellingen in 1994 en 2000, kan hierop van invloed zijn geweest. In 2000 is namelijk het woord belasting weggelaten in de uitspraak “voor een beter en schoner milieu wil ik best meer betalen”. Bij het aspect van het eigen gedrag, is de groep die denkt zelf weinig te kunnen doen voor een beter milieu, naar verhouding nogal wat veranderd. Deze is gemiddeld gestegen van bijna 17% in 1994 naar ca. 25% in 2000. Ook ten aanzien van het aspect van de rol van de gemeente, is er sinds 1994 wat gewijzigd. Het gemiddeld percentage dat tevreden is over de rol van de gemeente in het milieubeleid (categorie zwak betrokken), is nogal teruggelopen, namelijk van bijna 26% in 1994 naar bijna 14% in 2000, terwijl het gemiddeld percentage ontevredenen (categorie sterk betrokken) maar licht is toegenomen. De groep die hier tussenin zit, d.w.z. noch tevreden/noch ontevreden is, is toegenomen met ca. 9%. In een tweede stap van de analyse (renova-analyse) is nagegaan, in hoeverre bepaalde groepen scoren op de verschillende aspecten van milieubetrokkenheid. De groepen zijn onderscheiden op basis van kenmerken als woongebied/stadsdeel, leeftijd, opleiding, inkomen en type huishouden. In bijlage 3 zijn twee tabellen (tabel 3A voor 1994 en tabel 3B voor 2000) opgenomen, waarin de percentages te zien zijn van bepaalde groepen die sterk betrokken zijn bij het milieu op de vier aspecten. Vergelijking van de tabellen laat zien, welke veranderingen zijn opgetreden bij bepaalde groepen ten aanzien van hun sterke betrokkenheid bij het milieu. De vergelijking tussen de woongebieden/stadsdelen gaat echter niet helemaal op, omdat in 2000 uitgegaan is van een andere gebiedsindeling. Boven in de kolommen staat aangegeven hoe de (sterke) betrokkenheid per aspect opgevat kan worden.
Uit de tabellen in bijlage 3 zijn de volgende conclusies te trekken: In 1994 was het percentage laagopgeleiden (alleen basisonderwijs) dat veel belang hecht aan voorlichting en educatie, relatief hoog. In 2000 wijkt deze groep niet veel af van de groepen met een hogere opleiding. Van alle huishoudenstypen in 2000, is het percentage, dat veel belang hecht aan voorlichting en educatie voor een beter milieu, het hoogst onder éénoudergezinnen. Het percentage Nijmegenaren dat sterk bereid te betalen voor een beter milieu, is in verhouding tot de sterke betrokkenheid op de andere aspecten het meest toegenomen. Het subtiele verschil bij een van de vraagstellingen kan hierop van invloed zijn geweest. Evenals in 1994, komt ook in 2000 het verband naar voren tussen opleidingsniveau en inkomen aan de ene kant, en de sterke bereidheid om te betalen voor een beter milieu aan de andere kant. Hoe hoger het opleidingsniveau en het inkomen, hoe groter het percentage is dat sterk bereid is te betalen voor een beter milieu.
111
Bevolkingsmonitor milieu Milieubeleving en -gedrag van Nijmeegse burgers in 1994 en 2000
Onder huishoudens met kinderen is het percentage met een sterke bereidheid om te betalen voor een beter milieu kleiner dan onder huishoudens zonder kinderen. Dit geldt zowel voor 1994 als voor 2000. Onder gezinshuishoudens bedraagt het percentage met deze bereidheid in 2000 bijna 38%. Onder alleenstaanden is dat bijna 47%. In 2000 is het percentage met deze sterke bereidheid om te betalen voor een beter milieu het hoogst in de Waalsprong (fig. 8.3) fig. 8.3
% per stadsdeel dat sterk bereid is te betalen voor een beter milieu
Waalsprong
56
Zuidrand
45
Midden-Zuid
45
Nieuw-West
45
Dukenburg
44
Oud-Oost
44 43
Stadscentrum Lindenholt
39
Oud-West
39 0
10
20
30
40
50
60
De zelfverklaarde hoge inzet voor een beter milieu, is onder twintigers is veel lager dan onder andere leeftijdsgroepen. Dit geldt zowel voor 1994 als voor 2000. Het percentage personen met een zelfverklaarde hoge inzet voor een beter milieu, neemt toe naarmate men ouder wordt en wel tot de zeventig is bereikt. Het percentage personen dat ontevreden is over de rol van de gemeente in het milieubeleid, is in 2000 het hoogst in Oud-West en onder personen met een lage opleiding of laag inkomen. Ook in 1994 was dat voor lage inkomens en enkele wijken, die behoren tot Oud-West, het geval. In fig. 8.4 is per stadsdeel te zien, in hoeverre men ontevreden is over de rol van de gemeente in het milieubeleid.
112
Bevolkingsmonitor milieu Milieuprioriteiten en betrokkenheid
fig. 8.4
% per stadsdeel dat ontevreden is over rol gemeente in milieubeleid
Oud-West
29
Stadscentrum
25
Zuidrand
24
Lindenholt
21
Oud-Oost
19
Nieuw-West
17
Waalsprong
16
Midden-Zuid
16 13
Dukenburg 0
5
10
15
20
25
30
35
113
Bevolkingsmonitor milieu Bijlagen
Bijlagen 1 Nijmegen: stadsdelen en wijken 2 Leden van de begeleidingscommissie 3 Milieubetrokkenheid per groep in 1994 en 2000
115
Bevolkingsmonitor milieu Milieubeleving en -gedrag van Nijmeegse burgers in 1994 en 2000
Bijlage 1 Nijmegen Stadsdelen en wijken
Ressen-Nijmegen
Waalsprong
Oosterhout-Nijmegen
Lent-Nijmegen
Haven en Industrie Ooyse Schependom Biezen
Benedenstad
Westkanaaldijk
Stadscentrum Centrum Hees
Neerbosch-West
Hunnerberg
Wolfskuil Bottendaal
Nieuw West
't Acker
Oud West
Heseveld
Lindenholt
Nijeveld
Neerbosch-Oost
't Broek
Altrade
Oud Oost
Hazenkamp
Kwakkenberg
De Kamp
Bijsterhuizen
Hengstdal
Galgenveld
Groenewoud
Midden Zuid
't Bos
St. Anna
Zwanenveld
Goffert
Heyendaal
Tolhuis Hatertse Hei Lankforst
Staddijk
Brakkenstein Grootstal
Meijhorst
Zuidrand
Malvert
Dukenburg
Hatert
Aldenhof Weezenhof Vogelzang
Schaal (in meters) 0
116
1000
2000
Bevolkingsmonitor milieu Bijlagen
Bijlage 2
Leden van de begeleidingscommissie
H. de Blaauw (Vereniging Leefmilieu) L. Deurloo (N700 Gezondheid, Opvang & Zorg) M. van Ginkel (G610 Milieucoördinatie) P. Leroy (KUN - Milieu & Beleid) J. Leyser (DAR, Marketing & Communicatie) Mw. G. Nalis (G630 Industrie) J. van de Pas (G610 Milieucoördinatie) Mw. B. Peeters (IVN-Nijmegen) Mw. A. Reitsma (BON Adviseurs voor Wonen) A. Schoots (G130 Communicatieadvies) H. Westenend (G610 Milieucoördinatie)
117
Bevolkingsmonitor milieu Milieubeleving en -gedrag van Nijmeegse burgers in 1994 en 2000
Bijlage 3 Milieubetrokkenheid per groep in 1994 en 2000 tabel 3A
Percentage per groep, dat sterk betrokken is bij de vier aspecten van milieubetrokkenheid in 1994
Aspecten van milieubetrokkenheid
bereidheid te betalen Sterke bereidheid te betalen voor beter milieu
rol gemeente
ontevreden over rol gemeente in milieubeleid
eigen gedrag
grote zelfverklaarde inzet voor het milieu
voorlichting en educatie
Algemeen gemiddelde
33,86
19,15
33,12
Sterke onderschrijving van het belang van voorl.& educ. 27,28
Woongebied Benedenstad/centrum Bott/Will/Landb/Kolp. Galg/Altr/Hun/Hengst Kwak/Groenew/Heyd Haz/Anna/H.Hei/Grootst Hatert Brakkenstein Biez/Wolfsk/Hees Heseveld/Neerbosch-Oost Lindenholt Dukenburg
43,28 37,84 36,74 32,37 27,65 30,93 35,04 39,05 40,56 25,83 22,43
32,73 23,19 19,90 7,27 10,17 21,71 21,12 30,54 20,46 8,66 14,89
37,12 22,54 30,44 31,68 27,86 32,33 38,72 32,99 34,18 47,06 31,64
30,20 28,96 21,69 24,18 26,96 24,96 21,90 33,65 30,25 33,41 24,10
18-29 jaar 30-39 jaar 40-49 jaar 50-59 jaar 60-69 jaar 70 jaar en ouder
35,61 35,45 31,31 38,70 29,14 28,78
16,13 26,32 20,49 18,44 16,25 11,59
19,46 30,24 38,38 43,66 52,53 35,46
28,06 28,59 28,74 28,15 26,11 18,68
Opleiding basisonderwijs lager voortgez. ond. hoger voortgez. ond. hbo/universitair ond.
18,79 21,71 35,90 45,98
19,89 16,94 19,42 20,38
28,33 29,51 32,70 37,95
37,44 28,33 25,99 24,69
Inkomen laag midden hoog
30,82 37,06 39,04
23,06 14,26 14,32
37,76 28,09 25,48
32,03 24,97 12,24
35,82 25,33 35,61 31,44
16,09 24,18 20,92 20,10
29,30 29,65 34,37 36,99
26,28 25,25 29,87 26,29
Leeftijd
Type huishouden alleenstaand alleenstaand met kind. echtgenoot/partner echtgenoot/ partner met kinderen
118
Bevolkingsmonitor milieu Bijlagen
tabel 3B
Percentage per groep, dat sterk betrokken is bij de vier aspecten van milieubetrokkenheid in 2000
Aspecten van milieubetrokkenheid
bereidheid te betalen Sterke bereidheid te betalen voor beter milieu
rol gemeente
ontevreden over rol gemeente in milieubeleid
eigen gedrag
voorlichting en educatie
grote Sterke zelfverklaarde onderschrijving inzet voor het van het belang milieu van voorl. & educ. 30,27 28,09
Algemeen gemiddelde
43,10
21,84
Stadsdeel Stadscentrum Oud-Oost Oud-West Nieuw-West Midden-Zuid Zuidrand Dukenburg Lindenholt Waalsprong
43,24 44,10 39,19 45,24 42,12 44,59 43,62 39,39 56,12
25,44 19,45 28,50 16,99 16,22 23,87 12,61 20,95 15,68
26,50 34,96 32,75 32,95 25,38 28,21 29,69 25,59 33,50
23,35 26,87 29,46 29,42 25,24 33,26 28,93 28,98 20,32
Leeftijd 18-29 jaar 30-39 jaar 40-49 jaar 50-59 jaar 60-69 jaar 70 jaar en ouder
40,44 47,12 46,03 40,51 38,58 41,22
17,68 21,67 25,89 19,79 23,24 20,89
12,00 22,42 30,12 41,75 45,46 36,63
27,82 28,06 29,53 28,14 28,69 25,15
Opleiding basisonderwijs lager voortgez. ond. hoger voortgez. ond. hbo/universitair ond.
32,09 34,03 42,02 52,87
28,08 20,55 23,10 19,97
28,83 30,36 28,66 31,71
26,60 26,90 29,66 28,25
Inkomen laag midden hoog
35,59 46,21 50,52
27,10 19,06 17,57
33,27 29,87 26,02
30,17 27,45 25,69
46,58 40,34 44,48 37,66
20,19 18,16 22,08 24,68
30,36 37,85 28,62 30,09
29,76 34,93 25,67 26,93
Type huishouden alleenstaand alleenstaand met kind. echtgenoot/partner echtgenoot/ partner met kinderen
119
Bevolkingsmonitor milieu Appendix
Appendix Trends en aandachtspunten In deze appendix komen de meest opvallende trends tussen 1994 en 2000, en enkele aandachtspunten aan bod. Deze zijn bedoeld als mogelijke aandachtspunten voor vervolgbeleid.
Acceptatie voor “meer betalen voor meer restafval” toegenomen Er is sinds 1994 een toegenomen acceptatie van het principe ‘meer betalen voor meer aanbieden van restafval’ (groene zak). Deze acceptatie is het hoogst bij mensen met een hoger opleidingsniveau en een hoog inkomen. Gedeeltelijke stagnatie afvalscheiding en hergebruik; ruimte voor verbetering Met betrekking tot het afvalscheidingsgedrag, tekent zich deels een stagnatie af. Met name geldt dit voor de gescheiden afgifte van klein gevaarlijk afval (kga) en het gftafval. De stagnatie met betrekking tot het scheiden van gft-afval, is ook op landelijk niveau te zien. Ten opzichte van 1994, is het aantal Nijmegenaren,dat aangeeft dat het gft-afval vaker dan 1 keer per 2 weken zou moeten worden opgehaald, duidelijk toegenomen. Het scheidingsgedrag van andere afvalstromen bestemd voor hergebruik, is nog steeds onveranderd hoog. Op het gebied van kringloopbedrijvigheid, lijkt verbetering mogelijk bij de volgende zaken: meer mensen stimuleren om eens goederen te kopen in kringloopzaken (gebeurt nu nog op 30% van de adressen) en het vergroten van de bekendheid bij burgers van de terugnameplicht van apparaten door winkeliers (regeling is op eenderde van de adressen nog niet bekend). De aanwezigheid van reclamedrukwerkstickers op de Nijmeegse adressen, is licht gestegen van 23% naar 27%. Het is zinvol na te gaan, in hoeverre hier nog verbetering mogelijk is of dat het plafond is bereikt. In Maastricht, waar ooit deze stickers huis-aanhuis zijn verspreid, lag het percentage destijds op ongeveer 30%. Regelmatige publiciteit over deze stickers kan waarschijnlijk geen kwaad. Draagvlak voor duurzame energie en duurzaam stedelijk waterbeheer Met betrekking tot energie- en waterbesparing, lijkt zich een interessant fenomeen voor te doen. Enerzijds blijkt het percentage adressen, waar men zegt aan besparing te doen, gelijk te blijven (energie) dan wel iets af te nemen (drinkwater) ten opzichte van 1994. Toch blijkt anderzijds, dat in 2000 in het algemeen behalve isolatie, ook meer waterbesparende douchekoppen en spoelbakken aanwezig zijn in Nijmeegse woningen dan in 1994. Mogelijke verklaringen hiervoor zijn dat burgers bepaalde voorzieningen als vanzelfsprekend beschouwen, of dat milieubesparende voorzieningen in woningen door nieuwbouw en renovatie, tegenwoordig vaker standaard worden aangebracht. Onder huurders van woningen van woningcorporaties, is er nog redelijk wat ontevredenheid (30%) over het ontbreken van milieubesparende voorzieningen in de woningen. Dit laatste onderzoeksresultaat kan meegenomen worden in de uitwerking
121
Bevolkingsmonitor milieu Milieubeleving en -gedrag van Nijmeegse burgers in 1994 en 2000
van het KAN-convenant over duurzaam bouwen. Dit in overleg met de woningcorporaties, aangezien deze voor hun woningen verantwoordelijk zijn. De algemene houding van de Nijmeegse burgers ten aanzien van het duurzaam omgaan met energie en water, blijkt positief. De onderzoeksresultaten kunnen opgevat worden als draagvlak voor de Nijmeegse beleidsinitiatieven op het gebied van duurzame energie en duurzaam stedelijk waterbeheer, zoals het plaatsen van windmolens in Nijmegen en het afkoppelen van regenwater. Wel dient rekening gehouden te worden met weerstand tegen een eventueel verbod om de auto thuis voor de deur te wassen. Goede communicatie lijkt hier van belang.
Acceptatie natuurlijk groenbeheer toegenomen De acceptatie van Nijmeegse burgers van het natuurlijk groenbeheer (geen gif; minder vaak maaien), is toegenomen ten opzichte van 1994. Op ruim tweederde van de adressen oordeelt men goed tot zeer goed hierover. De bedoeling is dat de acceptatie in de komende jaren nog verder groeit. Zinvol lijkt het hierbij om in de communicatie de aandacht vooral te richten op bevolkingsgroepen met een laag inkomen of een laag opleidingsniveau, aangezien onder deze groepen de acceptatie het laagst is.
Verbeteringen in woon- en leefomgeving blijven gewenst Waar het gaat om zaken over de woon- en leefomgeving van de Nijmeegse burger, is er nog verbetering mogelijk. De belangrijkste oorzaken van ontevredenheid vormen de hondenpoep en het zwerfvuil. De bekendheid van de klachtenlijnen kan worden verbeterd. Nog steeds weet men op 38% van de adressen niet waar men met klachten over bijvoorbeeld losse stoeptegels, stank of geluid in de buurt, terecht kan. Ook de afhandeling van de klachten kan beter.
Toename gebruik hondenuitlaatplaats Het gebruik van de speciaal ingerichte hondenuitlaatplaatsen voor honden, is ten opzichte van 1994 sterk gestegen. Niettemin wordt nog steeds de hond ook op andere plekken uitgelaten, en wordt hondenpoep door burgers nog steeds het vaakst genoemd als bron van ontevredenheid in de eigen buurt. Op ruim eenderde van de adressen met een hond, is men nog steeds niet op de hoogte van de verplichting om gebruik te maken van de speciaal aangelegde hondenuitlaatplaats. Communicatie en handhaving zijn mogelijkheden om het probleem van de overlast door hondenpoep te verminderen. Ervaren geluidshinder licht toegenomen Ondanks de gemeentelijke inspanningen op het gebied van geluid, is het percentage adressen, dat aangeeft geluidshinder te ervaren, ten opzichte van 1994 licht gestegen. Deze trend sluit aan bij een door TNO gesignaleerde landelijke ontwikkeling, waarbij sprake is van een lichte stijging van de ervaren geluidshinder met enkele procenten. In 1994 werden buren nog het meest genoemd als bron van geluidshinder in de buurt. In 2000 is deze plaats ingenomen door het wegverkeer. Op 45% van de adressen in Nijmegen met geluidshinder, wordt het wegverkeer als hinderbron genoemd. In 1994 was dat op 44% van de adressen het geval. Burenoverlast wordt op 40% van de adressen met geluidsoverlast als hinderbron genoemd. In 1994 was dat 46% van de adressen het geval.
122
Bevolkingsmonitor milieu Appendix
Evenals in 1994, wordt in 2000 in Dukenburg naar verhouding veel geluidshinder ondervonden door het wegverkeer. Maar ook in de Waalsprong (in 1994 niet onderzocht), is dit in 2000 het geval.
Hinder van stank en vieze lucht in de stad en in de buurt Over de luchtkwaliteit in de stad, is men op de meerderheid van de Nijmeegse adressen redelijk tevreden. Toch oordeelt men nog op één op de vijf adressen (22%) matig tot slecht hierover. Het is zinvol na te gaan, of deze groep in de toekomst toeneemt of afneemt. Als belangrijkste bron van stank of vieze lucht in de stad, wordt in 2000 genoemd de uitlaatgassen van auto’s. Met betrekking tot de luchtkwaliteit in de buurt, lijkt de situatie iets minder gunstig: op 27% van de adressen wordt aangegeven, dat men last heeft van stank of vieze lucht. De meest genoemde bron van stank of vieze lucht vormt hier de categorie industrie/bedrijven, die ten opzichte van 1994 meer als hinderbron wordt genoemd. Evenals in 1994, heeft men in Lindenholt en Oud-West naar verhouding veel hinder van stank of vieze lucht in de buurt door industrie/bedrijven. Naast industrie/bedrijven, wordt ook de gft-container in 2000 aanmerkelijk meer genoemd als bron van stank of vieze lucht in de buurt, namelijk op zeker twee keer zoveel adressen als in 1994.
Meer overlast van schimmels/vochtigheid en ongedierte in woningen Met betrekking tot het binnenmilieu, is er een opvallende stijging in het percentage klachten over de aanwezigheid van schimmels of vochtigheid en van ongedierte. Het is aanbevelenswaardig na te gaan, wat de oorzaken hiervan zijn en of de klachten misschien met elkaar samenhangen. Bijvoorbeeld: meer ongedierte ten gevolge van toegenomen vochtigheid.
Minder ongerustheid over milieukwaliteit bodem in eigen omgeving De ongerustheid over de bodemkwaliteit in de eigen woonomgeving, is van 1994 tot 2000 afgenomen van 9 naar 5%. Hoewel de ongerustheid hierover in Oud-West relatief hoog is, is deze afgenomen van 16% in 1994 naar 11% in 2000. Voor wat betreft het imago van de gemeente Nijmegen na de bodemaffaire, meent slechts 18% dat er sindsdien wat is verbeterd, 11% meent van niet en 57% weet het niet of heeft geen mening. Via communicatie, zou dit imago kunnen worden verbeterd, aangezien het Nijmeegse bodembeleid, sinds de affaire, ingrijpend is gewijzigd.
Zwerfvuil en vuil op straat/stoep belangrijkste milieuprobleem in buurt en stad Met betrekking tot de belangrijkste milieuproblemen, die met voorrang aangepakt zouden moeten worden, antwoorden burgers enigszins verschillend wanneer het gaat om milieuproblemen in de stad of in de eigen buurt. In de buurt gaat het met name om zaken betreffende het schoonhouden en onderhoud van de openbare ruimte (zwerfvuil, hondenpoep). Op stedelijk niveau wordt, na het schoonhouden van de stad, met name het drukke verkeer het vaakst genoemd. De aandacht voor de kwaliteit van de omgeving, speelt op buurtniveau sterker dan op stadsniveau. De zorg voor de woonkwaliteit, sluit aan bij de uitkomsten uit het Stadsdebat: een verzorgd uiterlijk van de woonomgeving wordt als erg belangrijk ervaren.
123
Bevolkingsmonitor milieu Milieubeleving en -gedrag van Nijmeegse burgers in 1994 en 2000
Burgers worden duidelijker in hun mening over het milieu Naar aanleiding van een serie vragen over de betrokkenheid van burgers bij het milieu, wijzen de analyses op een toegenomen bereidheid om meer te betalen voor een schoner milieu, en mogelijk op een toegenomen bewustwording. Dit laatste, omdat mensen een duidelijker keuze lijken te kunnen of willen maken met betrekking tot milieu, en omdat een grotere groep burgers vindt, dat de mensen in Nijmegen te weinig betrokken worden bij de aanpak van milieuproblemen in de stad. Daar tegenover staat, dat de groep die denkt zelf weinig te kunnen doen voor een beter milieu, is toegenomen van bijna 17% in 1994 naar ca. 25% in 2000.
124