1
BETREKKEN VAN BEWONERS MET DIVERSE CULTURELE ACHTERGRONDEN BIJ BURGERPARTICIPATIE-INITIATIEVEN ROND ZWERFAFVAL Adviesrapport September 2014
©
Copyright september 2014 UBACHS full contact communications BV
2
KORTE INHOUD
Situatieschets en doel
Aanpak
Resultaten
Aanbevelingen
3
SITUATIESCHETS EN DOEL Binnen de gemeente Leidschendam-Voorburg zijn de Prinsenhof en de Heuvel/Amstelwijk aangemerkt als ‘aandachtswijken’. De bewoners van deze twee wijken ervaren veel vervuiling in hun buurt; het is zelfs een van de meest genoemde problemen. In de figuren 1 en 2 is te zien hoeveel procent van de bewoners van deze wijken vervuiling ervaart (Wijkatlas Leidschendam-Voorburg, 2012). Figuur 1 Gerapporteerde overlast in de Prinsenhof
hondenpoep rommel op straat 2012 2010
vernieling bekladding 0%
20%
40%
60%
80%
Figuur 2 Gerapporteerde overlast in de Heuvel/Amstelwijk
hondenpoep rommel op straat 2012 2010
vernieling bekladding 0%
10%
20%
30%
40%
Niet-westerse inwoners Binnen de Prinsenhof en de Heuvel/Amstelwijk is de bevolkingssamenstelling erg divers. In de Prinsenhof heeft 42% van de inwoners een niet-westerse etniciteit en in de Heuvel/Amstelwijk is dit 37%. De wijk de Prinsenhof bestaat in feite uit twee duidelijk verschillende buurten (de Prinsenhof hoogbouw en de Prinsenhof laagbouw). 50% van de inwoners van de Prinsenhof hoogbouw is niet-westers terwijl dit bij de Prinsenhof laagbouw slechts 10% is. Het grootste deel van de niet-westerse inwoners van de wijken de Prinsenhof en de Heuvel/Amstelwijk is van Marokkaanse, Turkse of Iraanse afkomst (Wijkatlas Leidschendam-Voorburg, 2012). In groepen die etnisch heterogeen zijn is doorgaans een gebrek aan sociale cohesie (Berkman & Glass, 2000). Dit is de mate waarin mensen zich met elkaar verbonden voelen in een bepaalde buurt of land. Sociale cohesie zorgt voor meer sociale controle en dit op zijn beurt weer voor een vermindering van sociaal ongeaccepteerd gedrag (Gifford 2007; 4
Lincoln, 1989). Sociale cohesie zorgt er daarnaast ook voor dat mensen meer naar hun wijk gaan kijken als iets dat van hen is en mensen zijn geneigd dit beter te behandelen dan iets van een ander (Lincoln, 1989). Daarom is het wenselijk om de sociale cohesie in de Prinsenhof en de Heuvel/Amstelwijk te vergroten.
Burgerparticipatie Om de afvalproblemen binnen de wijken Prinsenhof en de Heuvel/Amstelwijk terug te dringen loopt er op dit moment meerdere dagen in de week iemand in deze wijken om zwerfafval op te ruimen. Hierdoor wordt het wel wat schoner in de wijk, maar het biedt geen structurele oplossing voor het zwerfafvalprobleem in deze wijken. Een structurele oplossing vraagt een om een gedragsverandering bij inwoners van deze wijken. Daarom is de gemeente een (bewustwordings)project gestart en zijn er inmiddels verschillende burgerparticipatie-initiatieven in deze wijken. Bij deze initiatieven is naar mening van de gemeente (te) weinig participatie van inwoners met een niet-westerse etniciteit. Wetenschappelijke literatuur bevestigt dat het activeren van niet-westerse mensen bij burgerparticipatie-initiatieven moeilijk is. Uit onderzoek van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (2011) blijkt dat niet-westerse mensen naar verhouding minder participeren in de maatschappij. In figuur 3 is te zien hoeveel procent van de westerse en niet-westerse mensen in Nederland vrijwilligerswerk doet. Figuur 3 Percentage westerse mensen en niet-westerse mensen dat vrijwilligerswerk doet
Westerse mensen
41,5% 58,5%
Niet-westerse mensen
Vrijwilliger Geen vrijwilliger
25,2%
Vrijwilliger Geen vrijwilliger
74,8%
Doel Om met een structurele oplossing voor het zwerfafvalprobleem te komen is de gemeente op zoek naar een manier waarop ze bewoners van deze wijken enerzijds meer kan betrekken bij het schoon krijgen en houden van de buurt, maar anderzijds ook naar een manier waarop de sociale cohesie binnen deze wijken groeit. De hulpvraag die de gemeente hierbij heeft is: ‘Hoe krijgen we bewoners met diverse culturele achtergronden zover dat ze meedoen aan de (zwerf)afvalprojecten? Wat moeten we doen, zeggen en misschien zelf laten om gedragsverandering te bewerkstelligen?’ In de verslaglegging is er gekozen om een tweedeling te maken in de rapportage: 1. Adviesrapport – dit rapport geeft antwoord op deze hulpvraag 2. Aanpak – in dit rapport is de weg naar het antwoord op de hulpvraag beschreven
5
AANPAK Om het antwoord op de hulpvraag te vinden is onderzocht welke factoren een rol spelen in de totstandkoming van participatiebereidheid en wat de invloeden van cultuur daarop zijn. Hierbij is de BeestenBende – één van de burgerparticipatie-initiatieven die op dit moment loopt in deze wijken – gebruikt als dankbaar referentiepunt. De BeestenBende is een initiatief waarin bassischoolkinderen (7 t/m 11 jaar) spelenderwijs meehelpen aan het schoonhouden van hun buurt. De kinderen die lid worden van de BeestenBende krijgen ook een outfit en ze ruimen minimaal één keer per maand (hoe vaker hoe beter natuurlijk) in teams zwerfafval op in hun eigen buurt. De BeestenBende is als referentiepunt gebruikt, omdat het concept van de BeestenBende juist is bedacht om burgers in beweging te krijgen om (zwerf)afvalproblematiek aan te pakken en om de sociale cohesie in buurten te vergroten. Daarnaast was het door de BeestenBende te gebruiken mogelijk om de vragen uit het onderzoek praktischer en dus minder hypothetisch/abstract te formuleren. Tijdens de inventarisatie van factoren is een brede probleemanalyse gedaan aan de hand van een literatuurstudie en een vooronderzoek. Dit vooronderzoek bestond uit drie delen: een vragenlijstonderzoek, interviews met leerkrachten van de groepen 4, 6, en 7 van een basisschool in Leidschendam-Voorburg en telefonische interviews met niet-westerse ouders van leden van de BeestenBende. Uit de literatuurstudie en het vooronderzoek is een overzicht naar voren gekomen van factoren die een rol spelen bij de totstandkoming van het gewenste gedrag en de invloeden van cultuur daarop. Naar aanleiding van de resultaten van het literatuur- en vooronderzoek is een interventie (bestaande uit een folder en een brief) ontworpen om het aantal niet-westerse kinderen (en ouders) dat deelneemt aan de BeestenBende te laten toenemen. De folder en de brief die in het kader van de interventie gemaakt, zijn gebaseerd op reeds bestaande BeestenBende documenten. Met een veldexperiment is het effect van deze interventie in de praktijk getoetst. Op basis van dit onderzoekstraject zijn vervolgens aanbevelingen gedaan over hoe gemeente haar toekomstige initiatieven en communicatie zo kan inrichten dat bewoners van de Prinsenhof en de Heuvel/Amstelwijk – met diverse culturele achtergronden – meer gaan participeren in initiatieven met betrekking tot de (zwerf)afvalproblematiek. In het rapport met de titel ‘Aanpak’ is uitgebreider beschreven hoe tot het antwoord op de hulpvraag van de gemeente is gekomen. In vervolg van het adviesrapport – dat u nu leest – is het antwoord op deze hulpvraag gegeven door opeenvolgend de resultaten en aanbevelingen van dit onderzoekstraject te bespreken.
6
RESULTATEN Factoren die een rol spelen In de literatuur komen een aantal factoren naar voren die mogelijk een rol spelen bij het besluit wel of niet deel te nemen aan een burgerparticipatie-initiatief. In figuur 4 staat een overzicht van deze factoren. Figuur 4 Procesmodel: Welke factoren beïnvloeden een persoon die voor het besluit staat zichzelf aan te melden voor een burgerparticipatie-initiatief?
Verbondenheid De wil om te participeren in een samenleving is afhankelijk van de verbondenheid die een persoon met deze samenleving voelt. Groepen waar mensen zich mee verbonden voelen zijn een belangrijke bron van trots, sociale identiteit (het gevoel ergens bij te horen) en zelfvertrouwen (Tajfel, 1979). Wanneer iemand zich verbonden voelt met een land of een wijk, is hij/zij eerder bereid om te participeren hierin (Ministerie van Onderwijs, 2008). Niet iedereen voelt zich in dezelfde mate verbonden met het land of de buurt waarin hij/zij woont. Wanneer autochtone Nederlanders vergeleken worden met allochtone Nederlanders blijkt dat deze laatste groep zich minder verbonden voelt met de eigen buurt en Nederland (Gemeente Den Haag, 2010). Het is mogelijk dat de niet-westerse bewoners van de Prinsenhof en de Heuvel/Amstelwijk zich in vergelijking met de andere bewoners minder verbonden voelen met hun wijk. Als dit het geval is dan hechten zij hierdoor minder waarde aan hun wijk en of deze opgeruimd is of niet. Daardoor zullen ze minder snel geneigd zijn om deel te nemen aan een burgerparticipatie-initiatief. 7
Verantwoordelijkheid In Nederland is de civil society, de participatiesamenleving sterk ontwikkeld. In vergelijking met andere landen verwacht in Nederland de overheid meer van burgers. Mensen moeten verantwoordelijkheid nemen voor hun eigen leven en omgeving, waarbij de overheid geen of slechts een faciliterende rol speelt (Rijksoverheid, 2013). Ook het schoonhouden van de eigen buurt is iets wat steeds meer vanuit de samenleving moet komen. In veel niet-westerse culturen is de participatiesamenleving in veel mindere mate ontwikkeld. Hierdoor zijn mensen afkomstig uit niet-westerse culturen vaak niet gewend dat er door de overheid een beroep op hen gedaan wordt, waardoor zij zich niet verantwoordelijk of geroepen voelen om in actie te komen voor burgerparticipatie-initiatieven. Participeren op deze manier is voor hen daardoor vaak onwennig. Iets dat bijdraagt aan deze onwennigheid is het belang van status in de niet-westerse gemeenschap. Het doen van onbetaald werk staat bij veel niet-westerse mensen laag in aanzien; zij vinden dat werken iets is waarvoor je betaald krijgt (Klaver, Tromp, & Oude Ophuis, z.d.). Het belang van status in de niet-westerse cultuur en het feit dat niet-westerse mensen niet gewend zijn te participeren in het publieke domein kunnen verklaren waarom niet-westerse bewoners van de wijken de Prinsenhof en de Heuvel/Amstelwijk minder participeren aan initiatieven om de buurt schoon te houden. Verantwoordelijkheid en verbondenheid Onderzoek van Lincoln (1989) heeft uitgewezen dat verbondenheid ervoor zorgt dat mensen meer naar hun wijk gaan kijken als iets dat van hen is. Aangezien mensen geneigd zijn eigendommen van zichzelf beter te behandelen dan eigendommen van een ander, zullen mensen die hun wijk zien als iets dat van hen is meer verantwoordelijkheid voelen voor het opruimen van de buurt dan mensen die hun wijk niet op deze manier zien. Om deze reden heeft de mate waarin (niet-westerse) bewoners zich verbonden voelen met hun wijk invloed op de mate waarin zij zichzelf verantwoordelijk voelen voor het schoonmaken van de buurt (zie figuur 4).
Attitude met betrekking tot burgerparticipatie-initiatieven in het algemeen De manier waarop een persoon in het algemeen aankijkt tegen burgerparticipatieinitiatieven heeft invloed op de beslissing die deze persoon maakt om zichzelf wel of niet in te schrijven bij een specifiek burgerparticipatie-initiatief (zoals de BeestenBende). Naast hoe een persoon aankijkt tegen burgerparticipatie-initiatieven heeft ook de manier waarop hij/zij zichzelf definieert (zijn/haar zelfbeeld) invloed op de intentie om mee te doen met dit soort initiatieven. Wanneer een persoon zichzelf niet ziet als iemand die zich inzet voor dit soort initiatieven zal hij/zij ook niet de intentie hebben om hier aan deel te nemen. Attitude ten opzichte van burgerparticipatie-initiatieven en verantwoordelijkheid Wanneer een persoon zich verantwoordelijk voelt voor het opruimen van de buurt zal hij of zij positiever staan tegenover burgerparticipatie-initiatieven die gericht zijn op het schoonmaken van de wijk en zichzelf eerder zien als iemand die zich inzet voor dit soort initiatieven. Het doel van deze initiatieven komt namelijk overeen met het doel dat hij of zij nastreeft, namelijk het hebben van een schone buurt en met de manier waarop deze persoon zichzelf ziet.
8
Subjectieve afvalbeleving De mate van vervuiling die plaatsvindt in Nederland en andere landen verschilt nogal. Bewijs hiervoor komt van de Environmental Performance Index (EPI), een index die aangeeft van de kwaliteit is van de leefomgeving van een land in vergelijking tot andere landen (Yale Centre for Environmental Law and Policy, 2008). Zo staat in de EPI Nederland op de 11e plaats en bijvoorbeeld Turkije, Marokko en Iran respectievelijk op de 66e, 81e plaats en 83e plaats. Het is mogelijk dat niet-westerse bewoners van de Prinsenhof en de Heuvel/Amstelwijk een andere perceptie hebben van wat schoon is, omdat zij uit landen komen waar meer afval op straat ligt. Wanneer zij hun buurt niet waarnemen als vervuild, zien zij ook de noodzaak niet om mee te doen aan een initiatief dat erop gericht is de buurt schoon te krijgen.
Gedragsintentie Bij het besluit van een bewoner om wel of niet deel te nemen aan een initiatief worden beide opties afgewogen en kritisch geanalyseerd. Volgens Strack en Deutsch (2004) valt het maken van een dergelijke beslissing onder reflectief gedrag. Reflectief gedrag is analytisch doordacht en afhankelijk van de intenties en de doelen die een persoon heeft. Van intenties wordt aangenomen dat ze betrekking hebben op de motivationele factoren die gedrag beïnvloeden; het zijn doelen die gedrag sturen (Ajzen, 1991). Hoewel er geen een-op-een relatie bestaat tussen intentie en gedrag is de kans groter dat het gedrag ook wordt uitgevoerd wanneer iemand de intentie heeft om dat te doen.
Sociale normen Mensen hebben de neiging zich te conformeren aan het gedrag van anderen, dit fenomeen heet sociale bewijskracht (Cialdini & Goldstein, 2004). Mensen zijn geneigd om het gedrag te kopiëren van mensen die het meest op hen lijken. Dit betekent dat wanneer bewoners beslissen of ze wel of niet meedoen aan een initiatief om de buurt schoon te maken, ze kijken naar het gedrag van anderen die veel op hen lijken. Onderzoek heeft uitgewezen dat mensen uit bepaalde culturen gevoeliger zijn voor de invloed van sociale normen dan anderen. Cialdini, Wosinska, Barrett, Butner en Gornik-Durose (1999) hebben bijvoorbeeld aangetoond dat leden van collectivistische culturen gevoeliger zijn voor de invloed van sociale bewijskracht dan leden van individualistische culturen. Dit is te verklaren omdat in collectivistische culturen het belang van het individu ondergeschikt is aan dat van de groep en het voldoen aan groepswaarden zoals coöperatie en harmonie in de groep centraal staat. In individualistische culturen daarentegen staat zelfontplooiing centraal en wordt uitgegaan van het individu: het is van belang om voor jezelf op te komen (Hofstede, 1980; Rhee, Uleman, Lee & Roman, 1995) Naast dat mensen uit collectivistische culturen gevoeliger zijn voor de invloed van sociale bewijskracht blijkt ook dat zij in grotere mate een in-group-out-group bias vertonen (Saad Said, Al-Zahrani & Kaplowitz, 1993). Mensen met een sterke in-group-out-group bias zijn positiever over leden van hun eigen groep (de in-group) in vergelijking met leden van andere groepen (de out-group). Ook hebben deze mensen de neiging om te leden van de eigen groep te beschouwen als unieke individuen en leden van andere groepen als homogeen. De meeste niet-westerse bewoners van de Prinsenhof en de Heuvel/Amstelwijk zijn niet geboren in Nederland, maar zijn afkomstig uit collectivistische culturen. Doordat de bewoners veel met elkaar gemeen hebben, ontstaan er groepen waar sociale bewijskracht een grote rol speelt (Bartkus, 2007). Als gevolg hiervan zullen niet-westerse bewoners, wanneer ze voor het besluit staan om mee te doen aan een burgerparticipatie-initiatief, sterker beïnvloed worden door het gedrag van hun groepsleden dan westerse bewoners.
9
Attitude met betrekking tot het burgerparticipatie-initiatief Een attitude is een positieve, negatieve of gemengde evaluatie van een object, die met een bepaalde intensiteit uitgedrukt wordt (Bohner & Wänke, 2002). Onderzoek toont aan dat mensen de neiging hebben om in overeenstemming te handelen met hun attitudes. Wanneer mensen negatief tegenover een specifiek burgerparticipatie-initiatief staan is de kans klein dat zij hier ook aan zullen deelnemen. Hoewel er geen één op één relatie bestaat tussen attitude en gedrag, kan het beïnvloeden van een attitude wel bijdragen aan een verandering van het gedrag (Ajzen, 1991; Albarracin, Johnson & Zanna, 2005).
Perceptie van het burgerparticipatie-initiatief Er zijn twee vormen van participatie te onderscheiden, informele en formele participatie. Onder informele participatie valt alle participatie die op kleine schaal en uit eigen initiatief plaatsvindt, zoals het helpen van een buur of het schoonvegen van de stoep. Formele participatie wordt daarentegen georganiseerd door een bepaalde instantie en gebeurt vaak in groten getale (Klaver, Tromp, & Oude Ophuis, z.d.). In dit licht kan ook een initiatief als de BeestenBende gezien worden als een vorm van formele participatie. Achter de BeestenBende staat namelijk een organisatie die mensen oproept om te participeren. Uit onderzoek van Popovic en Eekhof (2002) blijkt dat het begrip participatie zoals dat in Nederland wordt gedefinieerd (vooral op een formele manier) niet in alle landen als zodanig bestaat. Met name in niet-westerse culturen heeft het begrip participatie een andere betekenis. Mensen in deze culturen zetten zich wel in voor anderen, maar deze vorm van vrijwillige inzet is minder geïnstitutionaliseerd en geformaliseerd dan participatie in Nederland; het is vaak iets dat je doet vanuit religieuze overtuiging of morele verplichting (Amsterdam Centrum Buitenlanders, 2002). Ook uit onderzoek van Penninx en Slijper (1999) blijkt dat er bij niet-westerse mensen binnen de eigen groepen vaak op grote schaal sprake is van vrijwillige werkzaamheden (informele participatie). Dit maakt het aannemelijk dat niet-westerse bewoners minder deelnemen aan burgerparticipatie-initiatieven, omdat het deelnemen aan dit soort initiatieven onder formele participatie valt.
Belangrijkste uitkomsten veldexperiment Tijdens het veldexperiment is aan een groep niet-westerse ouders de originele folder en brief getoond (de bestaande BeestenBende documenten) en aan een andere groep de aangepaste folder en brief (die in het kader van de interventie zijn ontworpen). Bij dit veldexperiment is naar voren gekomen dat de interventie ervoor lijkt te zorgen dat nietwesterse ouders hun kind vaker willen inschrijven bij de BeestenBende. In de conditie waar niet-westerse ouders de originele folder en brief te zien kregen wilde 57,9% hun kind inschrijven en in de conditie waar ouders de aangepaste folder en brief te zien kregen, wilde 77,8% hun kind lid laten worden. Wanneer het aantal niet-westerse ouders dat hun kind wil inschrijven bij de BeestenBende vergeleken wordt met het percentage niet-westerse mensen dat vrijwilligerswerk doet in Nederland (het landelijk gemiddelde) blijkt dat de BeestenBende sowieso al een effectieve manier is om mensen zover te krijgen dat zij zich willen aanmelden voor een burgerparticipatie-initiatief (zie figuur 5).
10
Figuur 5 Het percentage niet-westerse mensen dat vrijwilliger is in Nederland ten opzichte van de percentages ouders die zich aan willen melden voor de BeestenBende 90,0% 80,0% 70,0% 60,0% 50,0% 40,0% 30,0% 20,0% 10,0% 0,0% Landelijk gemiddelde
Originele folder en brief
Aangepaste folder en brief
11
AANBEVELINGEN 1. Maak gebruik van sociale normen De heersende sociale normen wegen zwaar(der) voor mensen afkomstig uit collectivistische culturen. Dit betekent dat wanneer bewoners met deze culturele achtergrond gevraagd worden deel te nemen aan een initiatief ze kijken naar het gedrag van anderen die veel op hen lijken (in-group leden). Uit het vragenlijstonderzoek kwam naar voren dat niet-westerse bewoners het belangrijker vinden dan westerse om contact te hebben en een groep te vormen met mensen van dezelfde religie. Ook vinden zij het belangrijker dat westerse bewoners om contact te hebben en een groep te vormen met mensen die tot dezelfde etnische groep behoren. Daarom is van belang om zichtbaar te maken dat er al andere niet-westerse bewoners betrokken zijn bij het burgerparticipatie-initiatief, of de suggestie te wekken dat dit het geval is. Door het aanvoeren van sociale bewijzen – waaruit blijkt wat de heersende norm binnen de eigen in-group is – zullen niet-westerse, maar ook westerse bewoners sneller in beweging komen. Wat de heersende sociale norm is, kan op verschillende manieren worden duidelijk gemaakt:
Testimonials o Gebruik in een wervende brief, flyer of bijvoorbeeld op een website testimonials waarin (in-group leden) vertellen waarom zij meedoen aan het initiatief en waarom iedereen mee moet doen. o Gebruik testimonials uit verschillende (culturele) groepen naast elkaar. Op deze manier kunnen meerdere groepen tegelijk worden bereikt met één activator. Cijfers o Vertel hoeveel mensen (bijvoorbeeld in de buurt) al deelnemen aan het burgerparticipatie-initiatief. Wanneer mensen zien dat een aantal in-group leden participeert, zullen zij een bepaalde sociale druk voelen en de neiging hebben om ook mee te doen. Foto’s o Beeld in-group leden af (bijvoorbeeld op een foto in een folder of op een website) en geef op deze manier een indruk van het soort mensen dat meedoet aan het initiatief. Zichtbaarheid o Zorg ervoor dat de deelname (van in-group leden) aan het initiatief zichtbaar is in de buurt.
2. Benader bewoners op een informele manier Om er voor te zorgen dat niet-westerse bewoners zich meer aangesproken voelen, is het belangrijk burgerparticipatie-initiatieven een informeel en laagdrempelig karakter te geven. Dit kan op een aantal manieren:
Initiatief ‘uit de buurt’ o Benadruk niet dat er een formele instantie achter het burgerparticipatieinitiatief schuil gaat. Wanneer de suggestie wordt gewekt dat het initiatief is ontstaan vanuit de buurt, zal het meedoen voor niet-westerse mensen minder aanvoelen als een vorm van formele participatie en meer als het helpen van een buur.
12
Kennismaking o Leg op een simpele manier uit wat het burgerparticipatie-initiatief inhoudt. Vermijd het praten in abstracte termen over een initiatief, bijvoorbeeld het vergroten van bewustwording over de leefbaarheid. Wanneer dit wel wordt gedaan, ontstaat er een bepaalde afstand tussen bewoners en het initiatief. Hierdoor is het moeilijk voor mensen om zich in te leven in hetgeen waar het initiatief voor staat en zal de drempel te hoog zijn voor hen om mee te doen. Vrijblijvende deelname o Benadruk dat deelname aan het burgerparticipatie-initiatief vrijblijvend is. Het moet voor bewoners gemakkelijk zijn om mee te doen aan een initiatief en zich hier weer voor af te melden. Geef de indruk dat meedoen aan het initiatief geen formele aangelegenheid is, maar een activiteit waar ze aan mee kunnen doen wanneer ze daar tijd voor hebben. Het is van belang dat vanuit het initiatief niet allerlei voorwaarden aan de deelnemers worden gesteld.
3. Zorg ervoor dat bewoners zich verbonden voelen met hun buurt en daardoor verantwoordelijk In het kader van de civil society worden mensen in Nederland steeds meer gevraagd om verantwoordelijkheid te nemen voor hun eigen leven en omgeving. Om ervoor te zorgen dat mensen deze verantwoordelijkheid nemen is het van belang dat ze zich eerst verbonden voelen met de buurt waarin ze wonen. Mensen moeten zich betrokken en verbonden gaan voelen bij de buurt en als gevolg hiervan zullen mensen zich meer verbonden gaan voelen met de wijk en daardoor ook verantwoordelijk. Dit kan gedaan worden door bijvoorbeeld informele activiteiten te organiseren voor bewoners van deze wijken, waarbij ze op een gezellige manier contact hebben en krijgen met medebuurtbewoners.
4. Maak het relevant Het is van belang dat de burgerparticipatie-initiatieven relevant zijn voor de bewoners. Afval is voor weinig mensen relevant, zeker niet voor mensen die hun buurt niet als vervuild ervaren. Om er toch voor te zorgen dat ze deelnemen aan initiatieven om de buurt op te ruimen is het van belang dat er ook een benefit is voor de deelnemers en te benadrukken op welke manier geprofiteerd kan worden van participatie. Let op: hierbij is het belangrijke dat deze extrinsieke motivator klein blijft en niet geldelijk is. Dit betekent dat er een beloning voor deelnemer moet zijn om mee te doen met een initiatief, maar dat deze beloning niet te groot mag zijn. Hierdoor geeft deze motivator cognitief gezien onvoldoende rechtvaardiging voor het vertoonde gedrag, waardoor de deelnemer om cognitieve spanning (dissonantie) te vermijden gebruik gaat maken van intrinsieke motivatie (Aronson, 1968; Aronson, Chase, Helmreich, Ruhnke, 1974). Als gevolg hiervan zal de deelnemer zichzelf meer gaan zien als iemand die in actie komt voor dit soort initiatieven, waardoor hij/zij in de toekomst sneller meedoet aan burgerparticipatieinitiatieven. Dit proces noemt men ‘insufficient effort justification’ (Aronson & Mills, 1959). Een manier waarop initiatieven bijvoorbeeld relevant gemaakt kunnen worden voor ouders is door aan te geven dat deelname aan een initiatief ervoor zorgt dat hun kinderen een fijne omgeving hebben om in te spelen. De beloning voor ouders wanneer ze deelnemen aan het initiatief is dan het geluk van hun kinderen. Daarnaast kun je hier bijvoorbeeld ook denken aan bijvoorbeeld spaaracties voor leuke uitjes, of de kans om een prijs te winnen als je deelneemt.
13
5. Geef mensen het gevoel dat ze een verschil kunnen maken Grootschalige milieuproblemen zijn vaak te abstract voor mensen als deze geen duidelijke gedefinieerde grenzen hebben (zoals luchtvervuiling en watervervuiling). Volgens Van Vugt (2009) zijn projecten die aanzetten tot milieuvriendelijk gedrag / natuurbehoud in de lokale levenssfeer vaak veel succesvoller, omdat hierbij de samenhang tussen acties en resultaten makkelijker te begrijpen is (Slob, z.d.). Mensen krijgen het gevoel dat ze een verschil kunnen maken. Daarom is het van belang dat mensen het gevoel hebben dat ze een verschil kunnen maken door aan een burgerparticipatie-initiatief mee te doen. Een burgerparticipatie-initiatief moet dus met andere woorden zichtbaar resultaat hebben. Hier kan bijvoorbeeld voor worden gezorgd door het doel van het initiatief klein te houden. Initiatieven moeten mensen niet oproepen om de stad op te ruimen, maar om hun buurt schoon te houden.
6. Spreek bewoners direct aan Met name tijdens het vooronderzoek is gebleken dat het moeilijk is om niet-westerse mensen te bereiken. Wanneer niet-westerse bewoners telefonisch of per brief benaderd worden blijkt dat ze, in vergelijking met andere bewoners, minder vaak instemmen met deelname aan een onderzoek. Het persoonlijk aanspreken van deze mensen kan dit probleem verminderen. In het kader van een initiatief als de BeestenBende kan dit op verschillende manieren:
Ambassadeurs o Gebruik in-group leden als een ambassadeur voor het burgerparticipatieinitiatief. Laat hen vertellen over het initiatief en uitleggen waarom mensen zouden moeten meedoen. Op deze manier verlaag je de drempel voor hen om deel te nemen. Gebleken is dat het inzetten van in-group leden bij het afnemen van enquêtes een verhoogde respons tot gevolg heeft (Feskens, 2009). Het is daarom erg waarschijnlijk dat dit ook het geval zal zijn bij het werven van mensen voor burgerparticipatie-initiatieven . Autoriteit o Laat een persoon die veel autoriteit heeft ouders vertellen over het initiatief. Deze persoon kan een in-group lid zijn, maar dit hoeft niet. Voor mensen uit collectivistische culturen is de leerkracht een bron van autoriteit (SEO, z.d.). Wanneer een leerkracht deze mensen vertelt over de BeestenBende en hen een folder geeft om zich in te schrijven is daarom de kans groter dat ze dit ook zullen doen.
7. Betrek de kinderen Betrek – wanneer dat mogelijk is – kinderen bij een burgerparticipatie-initiatief. Hiervoor zijn meerdere redenen:
Taalbarrière omzeilen o Het niet of slecht beheersen van de Nederlandse taal kan een oorzaak zijn voor mensen om niet deel te nemen aan een burgerparticipatie-initiatief. Wanneer mensen niet begrijpen waar een initiatief over gaat is het logisch dat ze zichzelf niet inschrijven hiervoor. Kinderen van ouders die de Nederlandse taal niet of slecht beheersen zitten al van jongs af aan op school waar ze geleerd wordt Nederlands te spreken. Als kinderen betrokken worden bij burgerparticipatie-initiatieven en zij enthousiast zijn over deelname kunnen zij, in de taal die hun ouders het beste spreken, uitleggen wat het initiatief inhoudt. Informeel o Op het moment dat burgerparticipatie-initiatieven kinderen betrekken, moeten deze laagdrempeliger zijn, waardoor het initiatief een meer informeel 14
karakter krijgt. In plaats van dat dat een formele instantie, zoals de gemeente een initiatief introduceert, maakt de ouder kennis met het initiatief via het kind. Rol van ‘beschermer’ o Uit onderzoek van Pratkanis en Gliner (2004) is gebleken dat een verzoek over een ‘’beschermend’’ thema, zoals goed willen zijn voor het milieu, veel effectiever is wanneer dit gedaan wordt door een kind. De reden hiervoor is dat wanneer mensen benaderd worden door een kind ze automatisch in de rol van ‘beschermer’ worden geplaatst. Van ‘beschermers’ wordt verwacht dat ze de problemen van degene die beschermd moet worden (in dit geval het kind) als prioriteit zien en er alles aan zullen doen om ongemak voor het kind te voorkomen. Bereikbaarheid en relevantie o Kinderen zijn beter te bereiken dan volwassenen. Het is gemakkelijker om burgerparticipatie-initiatieven – die als doel het opruimen van de buurt hebben – leuk te maken voor kinderen dan voor volwassenen. o Als kinderen enthousiast zijn over een initiatief en hier onderdeel van uit willen maken zal het initiatief voor hun ouders ook relevant worden en zullen deze eerder mee willen doen.
15
REFERENTIES Ajzen, I. (1991). The theory of planned behavior. Organizational Behavior and Human Decision Processes, 50, 179-211. Albarracín, D., Johnson, B.T. & Zanna, M.P. (2005), The handbook of attitudes. Mahwah, NJ: Erlbaum. Amsterdams Centrum Buitenlanders (2002). Allochtone vrijwilligers in beeld. Een notitie over de bijdragen van migranten aan vrijwilligerswerk in Amsterdam. Amsterdam: NCB. Al-Zahrani, S.S.A. & Kaplowitz, S.A. (1993). Attributional Biases in Individualsitic and Collectivistic Cultures: A Comparison of Americans with Saudis. Social Psychology Quarterly, 56, 223-33. Aronson, E. (1969). Dissonance theory: Progress and problems. In R. Abelson, E. Aronson, W. McGuire, T. Newcomb, M. Rosenberg, & P. Tannenbaum (Eds.), Theories of cognitive consistency: A sourcebook. Skokie, IL: Rand-McNally. Aronson, E., Chase, T., Helmreich, R., & Ruhnke, R. (1974). A two-factor theory of dissonance reduction: The effect of feeling stupid or feeling awful on opinion change. International Journal for Research and Communication, 3, 59-74. Aronson, E., & Mills, J. (1959). The effect of severity of initiation on liking for a group. Journal of Abnormal and Social Psychology, 59, 177−181 Bartkus, K. (2007). Determinants of Immigrant Clustering Evidence from New York City in the late 20th century. Verkregen op 16 mei, 2014, van http://isites.harvard.edu/fs/docs/ icb.qtopic773346.files/Immigrant%20Clustering.pdf Berkman, L.F., & Glass, T. (2000). Social integration, social networks, social support and health. New York: Oxford Press. Cialdini, R.B, & Goldstein, N. (2004). Social influence: Compliance and conformity. Annual Review of Psychology, 55, 591-621. Cialdini, R.B., Wosinska, W., Barrett, D.W., Butner, J., & Gornik-Durose, M. (1999). Compliance With a Request in Two Cultures: The Differential Influence of Social Proof and Commitment/Consistency on Collectivists and Individualists. Personality and Social Psychology Bulletin, 25, 1242-1253. Feskens, R. (2009). Difficult Groups in Survey Research and the Development of Tailor-made Approach Strategies. Verkregen op 11 augustus, 2014, van http://www.cbs.nl/NR/ rdonlyres/8F317AA9 -1074-4BF7-84EB-015D013DBB80/0/2009x11feskenspub.pdf Gemeente Den Haag (2008). Allochtone middenklasse in Den Haag. Verkregen op 12 mei, 2014, van http://www.denhaag.nl/web/file?uuid=b6c119de-de36-43a5-86e92fb481edcf62&owner=2736d29b-aa88-4c47-a3e0-07070349c1be Gifford, R. (2007). Environmental Psychology: Principles and Practice (4th ed.). Colville, WA: Optimal Books. Hofstede, G. (1980). Culture’s consequences: International differences in work-related values (Abridged). Beverly Hills, CA: Sage. Klaver, J., Tromp, E. & Oude Ophuis, R. (z.d.) Allochtonen en vrijwilligerswerk. Verkregen op 17 mei, 2014, van http://www.zorgbetermetvrijwilligers.nl/Site_ZBMV/docs/pdf/ Allochtonen_en_vrijwilligers.pdf Lincoln, A.J. (1989). Community Crime Prevention. Library & Archival Security, 9(1), 49-58. Ministerie van Onderwijs (2008). Belonging and Participating in Society. Wellington: Learning Media Limited. Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Vrijwillige inzet 2.0 (2011). Verkregen op 10 april, 2014, van http://www.movisie.nl/sites/default/files/alfresco_files/Trendrapport%20 Vrijwillige% 20inzet%20[MOV-181131-0.2].pdf Penninx, R. & Slijper, B. (1999). Voor elkaar? Integratie, vrijwilligerswerk en organisaties van migranten. Amsterdam: Instituut voor Migratie- en Etnische Studies. Pratkanis, A.R., & Gliner, M.D. (2004). And when shall a little child learn then? Evidence for an altercasting theory of source credibility. Current Psychology, 23, 279-304. Popovic, M. & Eekhof, I. (2002). Met één vinger kun je je gezicht niet wassen. Utrecht: Stichting 16
Vrijwilligersmanagement. Rijksoverheid (2013). Kabinet: overheidsparticipatie. Verkregen op 23 juni, 2014, van http://www.rijksoverheid.nl/nieuws/2013/07/09/kabinet-overheidsparticipatie-bij-doedemocratie.html SEO (z.d.). Aandachtspunten bij het aanleren van sociale vaardigheden in allochtone groepen. Verkregen op 11 augustus, 2014, van http://sociaalemotioneel.slo.nl/thema /conflicten/aanpak/aandachtspunten/ Slob, G. (z.d.). De psychologie van de BeestenBende: Waarom werkt het project? Strack, F., & Deutsch, R. (2004). Reflective and impulsive determinants of social behavior. Personality and Social Psychology Review, 8, 220-247. Van Booma, B. & Stufkens, S. (2012). Iets onder de leden hebben? Een gedragsinterventie om de ledenwerving van de BeestenBende te optimaliseren. (Ongepubliceerde scriptie). Radboud Universiteit Nijmegen: Nijmegen. Van Vugt, M. & Samuelson, C. D. (1999). The impact of personal metering in the management of a natural resource crisis: A social dilemma analysis. Personality and Social Psychology Bulletin, 25(6), 735-750.
17