Bestemmingsplan Voormalig MOB-complex Wanroij Gemeente Sint Anthonis Ontwerp
NL.IMRO.1702.8.BPboompjesweg2-ON1
Bestemmingsplan Voormalig MOB-complex Wanroij Gemeente Sint Anthonis Ontwerp
Rapportnummer:
211x05254
Datum:
23 april 2012
Contactpersoon opdrachtgever: Provincie Noord-Brabant, Directie ROH Projectteam BRO:
De heer Niels Paree, de heer Peter van de Ligt en de heer Pieter Maessen
Trefwoorden:
Mobilisatiecomplex, voormalig, Wanroij, Boompjesweg 2, cultuurhistorisch waardevol
Bron foto kaft:
Provincie Noord-Brabant
Beknopte inhoud:
Ter behoud van de cultuurhistorische waarden van het voormalig mobilisatiecomplex Wanroij aan de Boompjesweg 2 te Landhorst wordt dit complex gerenoveerd, waarbij een extensief toeristischrecreatieve functie wordt toegevoegd. Ook wordt het bestaand gebruik geaccommodeerd en krijgt het gehele complex een natuurbestemming.
BRO Vestiging Tegelen Industriestraat 94 5931 PK Tegelen T +31 (0)77 373 06 01 F +31 (0)77 373 76 94 E
[email protected]
INHOUD
1. INLEIDING
3
2. GEBIEDSPROFIEL EN PLANPROFIEL 2.1 Gebiedsprofiel 2.2 Planprofiel
5 5 6
3. BELEID 3.1 Rijksbeleid 3.2 Provinciaal beleid
9 9 10
3.2.1 Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 3.2.2 Verordening Ruimte 3.3 Regionaal beleid 3.4 Gemeentelijk beleid
11 14 15 15
4. ONDERZOEK 4.1 Economische uitvoerbaarheid 4.2 Milieuaspecten
4.3 4.4 4.5 4.6 4.7 4.8
19 19 20
4.2.1 Bodem 4.2.2 Wegverkeerslawaai 4.2.3 Luchtkwaliteit 4.2.4 Externe veiligheid 4.2.5 Geur 4.2.6 Milieuzonering Archeologie Cultuurhistorie Natuur Kabels en leidingen Verkeer Water
20 20 22 23 26 27 28 29 31 32 32 33
5. JURIDISCHE OPZET BESTEMMINGSPLAN 5.1 Planstukken 5.2 Planvorm en systematiek
Inhoudsopgave
37 37 37
1
5.3 Toelichting op de regels 5.3.1 Inleidende regels 5.3.2 Bestemmingsregels 3.3.3 Algemene regels 3.3.4 Overgangs- en slotregels
37 38 38 40 40
6. INSPRAAK EN OVERLEG
41
7. PROCEDURE
43
Bijlagen Bijlage 1: Toets verordening ruimte Bijlage 2: Vooroverlegreactie Waterschap Aa en Maas Separate bijlagen: • Aeres Milieu bv, Vooronderzoek conform NEN5725 Boompjesweg 2 Landhorst, 4 augustus 2011, projectnummer: AM11198 • K+, Akoestisch onderzoek Boompjesweg 2 Landhorst gemeente Sint Anthonis, 29 juli 2011, projectnummer: M11 236.401 • Agel adviseurs, Onderzoek geur veehouderijen Boompjesweg 2 te Landhorst, 20110369, 3 april 2012 • Provincie Noord-Brabant, MOB complex Wanroy cultuurhistorische en archeologische waarden en uitgangspunten, september 2008 • Natuurverkenningen, Natuuronderzoek MOB-complex Wanroij, 14 juli 2011 • Zoogdiervereniging, Vleermuizen op het voormalig MOB-complex Wanroij, juli 2010
2
Inhoudsopgave
1.
INLEIDING
De provincie Noord Brabant heeft een overeenkomst gesloten met het Rijk over het teruggeven van dertien voormalige militaire terreinen aan de natuur. De provincie financiert de kosten voor sloop van de gebouwen en sanering van deze zogenaamde MOB-complexen, die zijn opgericht tijdens de Koude Oorlog, en investeert daamee miljoenen in EHS (ecologische hoofdstructuur). In overleg met de Afdeling Cultuurhistorie en de Rijksdienst voor Architectuur is voorgesteld om op één terrein alle gebouwen te laten staan en te renoveren als cultuurhistorisch object ter herinnering aan de periode van de Koude Oorlog. Er is gekozen om het voormalige MOBcomplex Wanroy in de gemeente St. Anthonis te renoveren en het een beperkte publieksfunctie te geven.
Afbeelding 1: topografische kaart plangebied en omgeving
Op de mobilisatiecomplexen (MOB-complexen) waren ten tijde van de Koude Oorlog goederen zoals voertuigen, geschut, persoonlijke bewapening en handmunitie opgeslagen voor te mobiliseren eenheden. De huidige gebruiker MTM/DAWN (Munition Technical Museum/De-Mining Academy Wanroy Netherlands) heeft de gebouwen en het complex grotendeels in oorspronkelijke staat gelaten. De hoofd activiteit van MTM/DWAN is het leveren van advies en ondersteuning-, het organiseren van seminars en opleidingen-, gericht op de wereldwijde ondersteuning bij het zoeken, rui-
Hoofdstuk 1
3
men en het op een veilige en verantwoorde wijze vernietigen van landmijnen en andere achtergebleven munitierestanten. De provincie heeft onderzocht wat de renovatiekosten op het terrein zijn om de gebouwen weer in de oorspronkelijke staat te brengen en heeft daarnaast door middel van een ontwerpatelier een visie (“Looking East”) ontwikkeld op de inrichting van het complex als herinnering aan de periode van de Koude Oorlog. De visie gaat uit van een route op het terrein langs een tijdslijn van de Koude Oorlog, waarbij over belangrijke gebeurtenissen uit deze periode (van conferentie Jalta tot uiteenvallen Sovjet-Unie) informatie wordt verstrekt. Het ontwikkelde plan gaat, conform de aard van de Koude Oorlog, uit van een sobere inrichting van een aantal hallen, het aanreiken van de belangrijkste gebeurtenissen via een tijdslijn en een beperkte recreatieve inrichting. Ook de huidige gebruiker, MTM/DAWN, wordt geaccommodeerd. Het skelet van de voormalige BOSmagazijn (Brandstof, Olie en Smeermiddelen) zal herplaatst worden op de oude funderingen en als informatie punt gebruikt worden. De aanwezige woonfunctie in het voormalige wachtgebouw wordt gelegaliseerd. Het geldende bestemmingsplan ter plaatse is het bestemmingsplan ‘Buitengebied 2000’ van de gemeente Sint Anthonis. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 5 maart 2001 en is goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van de provincie NoordBrabant op 23 oktober 2001. Het plangebied heeft in dit bestemmingsplan de bestemming ‘Militaire Doeleinden – K.’ Het toevoegen van extensieve toeristisch/recreatieve en educatieve activiteiten past niet in de doeleindenomschrijving, die uit gaat van militair gebruik. In het voorliggend bestemmingsplan worden de nieuwe gebruiksmogelijkheden voor de gronden juridisch-planologisch geregeld. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding voor de locatie en bijbehorende regels. Deze toelichting, waarin onder andere een verantwoording van de inpasbaarheid van de nieuwe functie op het betreffende terrein wordt gegeven, vergezelt het plan. Opbouw rapport In het volgende hoofdstuk wordt de omgeving van het plangebied en de ontwikkeling zelf beschreven. In hoofdstuk 3 volgen de uitgangspunten uit het rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid, die betrekking hebben op de locatie. Hoofdstuk 4 beschrijft vervolgens de toetsing van de milieu- en overige onderzoeksaspecten op de locatie. In hoofdstuk 5 is een beschrijving van de planstukken opgenomen. In hoofdstuk 6 is de inspraak en het overleg en in hoofdstuk 7 is tot slot een beschrijving van de verdere procedure opgenomen.
4
Hoofdstuk 1
2.
GEBIEDSPROFIEL EN PLANPROFIEL
2.1 Gebiedsprofiel Het plangebied is gelegen aan de Boompjesweg 2 te Landhorst, in het buitengebied van de gemeente Sint Anthonis. Het grondgebruik in de omgeving is dan ook hoofdzakelijk agrarisch van aard, in de vorm van akkerbouw en veeteelt. Nabij de planlocatie is een intensieve veehouderij gesitueerd. Ook op enkele locaties wat verder weg van het plangebied zijn intensieve veehouderijen aanwezig. Op een afstand van circa 900 meter ten oosten van het plangebied is het recreatiepark De Bergen Wanroy gelegen. De Bergen worden omgeven door bos dat zich uitstrekt richting het MOB-complex en naar het zuidelijk gelegen Sint Anthonisbos. Het Sint Anthonisbos ligt op circa 200 meter ten zuidoosten van de planlocatie. Op circa 6000 meter ten noordwesten ligt het vliegveld Volkel. Ten westen van het plangebied, op circa 1600 meter afstand, ligt de Middenpeelweg, een belangrijke ontsluitingsstructuur voor de omgeving. Er zijn geen grote verkeersaders in de directe nabijheid van het plangebied gelegen.
Afbeelding 2: luchtfoto plangebied en omgeving
Hoofdstuk 2
5
2.2 Planprofiel Huidig gebruik Het MOB-complex, dat dateert uit 1956, is aangelegd op een smalle, langwerpige zandopduiking met als gevolg dat de wegen een soort lange vlecht vormen. Behalve voor het BOS-gebouw is nagenoeg alle oorspronkelijke bebouwing uit de jaren vijftig nog aanwezig en is er niet of nauwelijks nieuwbouw gepleegd. De twee voormalige dienstwoningen zijn een aantal jaar geleden privaatrechtelijk verkocht. Het voormalige wachtgebouw en kantoorgebouw bij de ingang van het complex is nu in gebruik als beheerderswoning. De technische staat van de bebouwing is zorgelijk. Vooral de daken zijn dringend toe aan een grondige renovatie. De opslagloodsen zijn opgetrokken van bimsbetonblokken met vulmuren van bakstenen. De loodsen zijn nog voorzien van de originele metalen schuifdeuren. De loodsen worden door MTM/DAWN gebruikt als leslokaal en voor opslag van onklaargemaakte mijnen en munitie. Toekomstig gebruik Onder de titel ‘Looking East’ wordt op het terrein van het voormalige mobilisatiecomplex Wanroy (MOB Wanroy) een tijdbeeld gecreëerd van het verloop van de koude oorlog. Het terrein wordt in het weekeind opengesteld voor het publiek, dat door over het terrein te wandelen of te fietsen, het gevoel van de Koude Oorlog kan (her)beleven. Een deel van het terrein op het voormalige MOB-complex op het terrein is momenteel in gebruik bij de De-Mining Acadamy Wanroij Netherlands (DAWN) en het Munitions Technical Museum (MTM). Dit gebruik wordt gecontinueerd en gelegaliseerd. Het hoofdgebruik van het terrein, gezien de ligging in de EHS zal echter natuur worden. Ook de cultuurhistorische en archeologische waarde van het voormalige MOB-complex worden vastgelegd. Om het tijdbeeld gestalte te geven, wordt langs de gebouwen en weg die door het plangebied loopt een tijdlijn uitgezet aan de hand van belangrijke gebeurtenissen uit de periode van de Koude Oorlog. De informatie wordt verstrekt via informatiezuilen die bij de gebouwen worden geplaatst en via filmische beelden die van internet kunnen worden opgehaald (bijv. met gebruik van een smartphone.) De bestaande gebouwen op het terrein zullen worden gerenoveerd, waardoor de cultuurhistorische waarden worden zeker gesteld. Twee van deze gebouwen worden opengesteld voor het publiek. In één van de gebouwen zal de spanning tussen oost en west worden verbeeld. In een andere hal wordt via oude foto’s en verhalen gerefereerd aan de geschiedenis van het MOB-complex.
6
Hoofdstuk 2
Afbeelding 3: Visie Looking East
Afbeelding 4: sfeerimpressie informatiezuiltjes
Op het terrein was in vroeger tijden ook een BOS (benzine-olie-smeermiddelen) gebouw aanwezig. Hiervan is alleen nog de fundering aanwezig. Van een andere locatie zal het geraamte van een BOS magazijn worden overgebracht. Met het gebruik
Hoofdstuk 2
7
van onderdelen van andere complexen zal een geraamte van het BOS gebouw op de bestaande fundering worden teruggebouwd. Het BOS gebouw zal gebruikt worden als informatiepunt.
Afbeelding 5: fundering BOS gebouw (links) Afbeelding 6: oorspronkelijk staat (rechts)
Ten behoeve van de bezoeker zullen enkele bankjes en prullenbakken op het terrein worden geplaatst. Voor het toezicht en beheer van het complex zal het voormalige wachtgebouw als beheerderswoning worden ingericht. De huidige bewoning wordt dan ook gelegaliseerd middels dit bestemmingsplan.
8
Hoofdstuk 2
3.
BELEID
3.1 Rijksbeleid Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. In deze structuurvisie worden ambities voor Nederland gesteld voor de periode tot in 2040, die inspelen op de (inter)nationale ontwikkelingen die de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven bepalen richting 2040. Het Rijk zet het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Deze structuurvisie vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. De Structuurvisie gaat in grote mate uit van decentralisatie van verantwoordelijkheden. In vergelijking tot de 33 nationale belangen uit de bij de Nota Ruimte behorende Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk Beleid is het aantal Rijksbelangen sterk in omvang teruggebracht. Het Rijk legt hiermee op het vlak van de ruimtelijke ordening meer verantwoordelijkheid bij de provincies en gemeenten. Het Rijk formuleert drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028). Deze doelen betreffen nadere uitwerkingen van een aantal Rijksbelangen uit de Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk beleid. • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland. Hier onder vallen onderwerpen als het bereiken van een excellent vestigingsklimaat in de stedelijke regio’s, ruimte maken voor duurzame energievoorziening en ruimte maken voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen. • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat. Hier onder vallen onderwerken als verbeteren van het hoofdnetwerk van weg, spoor en vaarwegen en een betere benutting van de capaciteit daarvan. • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn. Hiertoe dient onder andere de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) te worden verbeterd, dienen mensen tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico’s te worden beschermd. Ook is ruimte nodig voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her) ontwikkeling.
Hoofdstuk 3
9
In dit bestemmingsplan werken geen Rijksbelangen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte direct door. Het planvoornemen is dan ook niet bezwaarlijk in het kader van het Rijksbeleid. Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Voor de nationale belangen die kaderstellend zijn voor besluiten van gemeenten zijn in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) regels opgenomen die direct het bestemmingsplan en daarmee gelijk te stellen besluiten betreffen. Zij strekken ertoe dat de nationale ruimtelijke afweging, die door het kabinet in samenspraak met de Tweede en Eerste Kamer der Staten-Generaal is gemaakt, bij besluitvorming over bestemmingsplannen wordt gerespecteerd. Onderwerpen waarvoor het rijk ruimte vraagt zijn de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam en de uitoefening van defensietaken. In de loop van 2012 zal het besluit worden aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen veiligheid op rijksvaarwegen, toekomstige uitbreiding van infrastructuur, de elektriciteitsvoorziening, de ecologische hoofdstructuur (EHS), de veiligheid van primaire waterkeringen, reserveringsgebieden voor hoogwater langs de Maas en maximering van de verstedelijkingsruimte in het IJsselmeer. Ook zal het onderwerp duurzame verstedelijking in regelgeving worden opgenomen. Op dit bestemmingsplan zijn geen van de belangen uit de eerste tranche van toepassing. Vanwege de ligging in de EHS zal de tweede tranche wel van toepassing zijn op het bestemmingsplan. De gronden in het plangebied zijn reeds voldoende beschermd middels de aanduiding voor de Ecologische hoofdstructuur en middels de natuurbestemming.
3.2 Provinciaal beleid Agenda van Brabant In het kader van de Agenda van Brabant heeft de provincie miljoenen euro’s beschikbaar gesteld voor grote cultuurhistorische complexen. Landgoederen, kastelen, fabrieken, monumentale huizen, kloosters, industrieel erfgoed en militaire complexen welke dragers zijn van de cultuurhistorische identiteit van Brabant. Ze verliezen steeds vaker hun gebruikers en bestemming en dreigen te verdwijnen. Voor
10
Hoofdstuk 3
Brabant dreigt verlies voor het eigen gezicht. De inzet van de provincie is er op gericht om zoveel mogelijk cultuurhistorisch waardevolle complexen opnieuw te ontwikkelen, door zo bijvoorbeeld “pleisterplaatsen” voor de kenniseconomie te maken. Het is de bedoeling om , op het snijvlak van ruimte, economie en cultuur, doormiddel van een nieuwe manier van werken zoveel mogelijk complexen een nieuw leven te bieden en de Brabantse identiteit te bewaren. De provincie wil door gerichte investeringen bijdragen aan een zorgvuldige herbestemming van, voor Brabant, kenmerkend erfgoed. 3.2.1 Structuurvisie Ruimtelijke Ordening De Structuurvisie Ruimtelijke Ordening van de provincie Noord-Brabant is in werking getreden op 1 januari 2011. Op deze datum zijn deel A en B van de Interimstructuurvisie ingetrokken. Deel C van de Interimstructuurvisie 'Ontwikkelingsprojecten West-Brabant' is in stand gebleven. De uitwerkingsplannen van het Streekplan 2002 zijn eveneens per 1 januari 2011 ingetrokken. De structuurvisie is één van de vier provinciale strategische plannen voor de fysieke leefomgeving van de provincie Noord-Brabant. De structuurvisie geeft de samenhang weer tussen het beleid op het gebied van milieu, verkeer en vervoer en water. Het gedachtegoed uit het ontwerp Provinciaal Milieubeleidsplan (juni 2010), het Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan (2006) en het Provinciaal Waterplan (2009) zijn in de Structuurvisie ruimtelijke ordening opgenomen en verwerkt. In de Structuurvisie zijn alleen de ruimtelijk relevante hoofdlijnen uit deze andere strategische plannen opgenomen. Een verdere detaillering van het beleid staat in de plannen zelf. Provinciale belangen De ruimtelijke visie van de provincie bestaat op hoofdlijnen uit een robuust en veerkrachtig natuur- en watersysteem. Er is aandacht voor hoogwaterbescherming, droogte, biodiversiteit. De wens is te komen tot een multifunctioneel landelijk gebied, waar de functies landbouw, recreatie en natuur in relatie tot elkaar ruimte krijgen, met aandacht voor cultuurhistorische waarden en de leefbaarheid van kleine kernen. Daarnaast is een gevarieerd en aantrekkelijk stedelijk gebied van belang, met sterke steden, groene geledingszones en uitloopgebieden (intensieve recreatie, stadslandbouw). Hierbij heeft men aandacht voor sterke regionale economische clusters, (inter) nationale bereikbaarheid, knooppuntontwikkeling (zowel in de centra als aan de randen van de steden). Dit is vertaald in de volgende 13 provinciale ruimtelijke belangen: 1. Regionale contrasten 2. Een multifunctioneel landelijk gebied 3. Een robuust en veerkrachtig water- en natuursysteem 4. Een betere waterveiligheid door preventie 5. Koppeling van waterberging en droogtebestrijding
Hoofdstuk 3
11
6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13.
Ruimte voor duurzame energie Concentratie van verstedelijking Sterk stedelijk netwerk: BrabantStad Groene geledingszones tussen steden Goed bereikbare recreatieve voorzieningen Economische kennisclusters (inter)nationale bereikbaarheid Beleefbaarheid stad en land vanaf de hoofdinfrastructuur
Voor dit bestemmingsplan zijn de belangen 3, 7 en 10 van toepassing. De uitwerking van de provinciale belangen vindt plaats middels het structurenbeleid. Zie hiervoor de volgende paragraaf. Structurenkaart Op de structurenkaart bij de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening is het plangebied gelegen in het kerngebied groenblauw. De groenblauwe structuur omvat de samenhangende gebieden in Noord-Brabant, waaronder de ecologische hoofdstructuur, waar natuur- en waterfuncties behouden en ontwikkeld worden. De structuur bestaat voornamelijk uit beken en andere waterlopen en uit bos- en natuurgebieden. Daarnaast liggen ook gebieden met een andere functie (zoals agrarisch of recreatie) binnen de groenblauwe structuur, als die gebieden van belang zijn voor de natuur- en waterfuncties. Behoud en ontwikkeling van natuurwaarden in én buiten natuurgebieden is hier belangrijk. Daarnaast biedt de groenblauwe structuur ruimte aan een natuurlijk en robuust watersysteem; niet alleen voor een goed waterbeheer (waaronder hoogwaterbescherming en waterberging) maar ook voor de ontwikkeling van de natuur. De hoofdfunctie is hier behoud en ontwikkeling van het natuur- en watersysteem. Afweging structurenbeleid Gezien de ligging in de EHS is aan het terrein de bestemming ‘Natuur’ toegekend, met de aanduiding ‘EHS’. Door middel van de bijbehorende regels worden de natuurwaarden beschermd, zoals is voorgeschreven in de Verordening Ruimte. De toe te voegen extensieve toeristisch/recreatieve en educatieve doeleinden, alsmede de beheerderswoning doen aan deze waarden geen afbreuk. Zie ook de paragraaf ‘natuur’ in het onderzoekshoofdstuk.
12
Hoofdstuk 3
Afbeelding 7: uitsnede structurenkaart Structuurvisie Ruimtelijke Ordening
De uitwerking van de visie ‘Looking East’ vindt plaats op het voormalig mobilisatiecomplex Wanroij. Hier is reeds bebouwing en terreinverharding aanwezig. De inrichting van het complex als herinnering aan de periode van de Koude Oorlog gaat uit van het gebruik van de bestaande gebouwen. Het geraamte van het BOS gebouw, zal worden opgericht op de bestaande fundering en kon reeds worden opgericht op basis van geldende bouwrechten toen het terrein nog militair werd gebruikt. De toe te voegen toeristisch/recreatieve en educatieve activiteiten zijn kleinschalig en extensief van aard, waardoor deze geen negatieve invloed hebben op de natuurwaarden op het terrein. Deze beperkte ontwikkeling in het kerngebied groenblauw is dan ook niet bezwaarlijk, zeker gezien de nieuwe bestemming ‘Natuur’ die is opgelegd. Gebiedspaspoort Peelkern Het plangebied is gelegen in de Peelkern. De Peelkern is het centrale gedeelte van het dekzandplateau van de Peelhorst. De Peelhorst tekent zich af als een verhoging van enkele meters in het landschap. De slenken aan weerszijden van de horst liggen lager. De Peelkern is een grootschalig en primair landbouwgebied. Er is een afwisseling van uitgestrekte akkers met bebouwing (ontginningsdorpen) en grootschalige bebossingen die belangrijk zijn voor natuur en recreatie. De intensieve veehouderij en glastuinbouw hebben zich in dit gebied krachtig ontwikkeld. Door ruilverkaveling heeft schaalvergroting plaatsgevonden en zijn ontsluiting en ontwateringspatronen aangepast.
Hoofdstuk 3
13
De ambitie voor de Peelkern is een modern ingericht gebied, waar landbouw, landschap, natuur en milieu een nieuw evenwicht hebben gevonden. Hiertoe moet de ontwikkeling van De Peelkern benaderd worden als een samenhangende gebiedsopgave, waarin de mogelijkheden voor intensieve vormen van landbouw, natuur, landschap, leefbaarheid en water worden verbeterd en waarbij de milieudruk afneemt. Afweging gebiedspaspoort Peelkern De ontwikkeling van de visie ‘Looking East’ vindt plaats op een bestaand bebost terrein met daartussen (voormalige) militaire bebouwing. Er vindt, op de herbouw van het geraamte van een afgebroken BOS gebouw op de bestaande fundering na, geen uitbreiding van bebouwing plaats. Er is dan ook geen sprake van een aantasting van de karakteristieke kenmerken van het gebied de Peelkern. 3.2.2 Verordening Ruimte De Verordening Ruimte van de provincie Noord-Brabant is op 1 maart 2011 in werking getreden. Het plangebied is met een waarde weergegeven op de volgende kaartlagen: - Natuur en landschap: het plangebied is aangegeven als ecologische hoofdstructuur; - Ontwikkeling intensieve veehouderij: het plangebied is aangegeven als extensiveringsgebied. Artikel 9.2 stelt geen regels ten aanzien van de ontwikkeling van niet-agrarische functies. Op dit artikel zal dan ook niet verder worden in gegaan. Op deze ontwikkeling in de EHS is het bepaalde in de artikelen 2.1, 2.2, 4.2, 7.8 en 11.1 van de Verordening Ruimte van toepassing. In bijlage 1 wordt de toets aan de relevante artikelen van de Verordening Ruimte weergegeven. Het initiatief kan worden gezien als een kwaliteitsverbetering voor de omgeving. Door middel van renovatie en herstel van het cultuurhistorisch waardevol complex wordt bijgedragen aan het vereiste van kwaliteitsverbetering zoals opgenomen in artikel 2.2. van de Verordening Ruimte, meer in het bijzonder om lid 3.c – activiteiten gericht op behoud of herstel van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing of terreinen. De vestiging van een beheerderswoonfunctie in het voormalige wachtgebouw komt voort uit de ambitie het complex te herstellen en te behouden als cultuurhistorisch waardevol complex. In de regels is ook een koppeling gelegd in het gebruik van het wachtgebouw voor wonen aan het functioneren van het terrein als ‘herinneringsmonument van de koude oorlog. Geconcludeerd kan worden dat wordt voldaan aan de Verordening Ruimte
14
Hoofdstuk 3
3.3 Regionaal beleid Regionale Ruimtelijke Visie Land van Cuijk De Regionale Ruimtelijke Visie Land van Cuijk is de opvolger van de StructuurvisiePlus Land van Cuijk. De visie is vastgesteld door de gemeenteraden van Mill en Sint Hubert, Cuijk, Boxmeer, Sint Anthonis en Grave. De kernopgave van de regionale ruimtelijke visie voor het Land van Cuijk is ‘het creeren van een aantrekkelijk en duurzaam woonlandschap aan Maas, Raam en Peel, waar mensen samen bouwen aan een economische en ecologisch gezonde leefgemeenschap’. De regionale ruimtelijke visie wordt verbeeld en verwoord in de ruimtelijke cascokaart en de bijhorende strategie per deelgebied. In de ruimtelijke cascokaart zijn zones, lijnen en clusters onderscheiden, die de regionale hoofdstructuur vormen. Per zone is een strategie geformuleerd, die een ontwikkelingsrichting aanduidt. Het invulling geven aan de zone wordt niet in deze visie gedaan, maar in een door de verschillende gemeentes zelf op te stellen Structuurvisie. Op dit moment is de gemeente Sint Anthonis de structuurvisie voor het Buitengebied aan het voorbereiden. In deze structuurvisie zal het beleid uit de Regiovisie nader vorm worden gegeven. Op de ruimtelijke cascokaart valt het plangebied binnen het productielandschap (Peelhorst). In het agrarisch productielandschap staat het duurzaam versterken van de agrarische sector en het leefbaar houden van de dorpen centraal. In deze zone is veel ruimte voor landbouwontwikkelingsgebieden, andere ontwikkelingen dienen zoveel als mogelijk in de andere zones ingezet worden. De onderhavige ontwikkeling, waarbij een bestaand (voormalig) militair complex zal worden hergebruikt ten behoeve van de beleving van de Koude Oorlog, zorgt niet voor belemmeringen voor de verdere ontwikkeling van de agrarische sector. Zie hiervoor ook paragraaf 4.2.5 en 4.2.6. Deze ontwikkeling op een bestaand militair terrein wordt dan ook als passend beschouwd.
3.4 Gemeentelijk beleid Visie Buitengebied in Ontwikkeling In maart 2008 heeft de gemeenteraad van Sint Anthonis de visie ‘Buitengebied in Ontwikkeling (BIO)’ vastgesteld. In de gebiedsvisie is voor bebouwingsconcentraties in het buitengebied verantwoord welke nieuwe economische initiatieven waar en in welke omvang kunnen worden toegestaan, om de leefbaarheid van het platteland te versterken. Het onderhavig plangebied is niet gelegen in een bebouwingsconcentratie. De BIO notitie bevat dan ook geen nadere eisen voor deze ontwikkeling op een het voormalig MOB complex.
Hoofdstuk 3
15
Geldend bestemmingsplan ‘Buitengebied 2000’ Het geldende bestemmingsplan ter plaatse is het bestemmingsplan ‘Buitengebied 2000 van de gemeente Sint Anthonis’. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 5 maart 2001 en is goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van de provincie NoordBrabant op 23 oktober 2001. Het plangebied heeft in dit bestemmingsplan de bestemming ‘Militaire Doeleinden – K.’ Deze gronden zijn bestemd voor militaire doeleinden in de vorm van militaire/mobilisatiecomplexen. Binnen de bestemming zijn gebouwen toegestaan, maximaal 2 bedrijfswoningen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, verhardingen, groen en parkeervoorzieningen. Het maximum bebouwingspercentage bedraagt 15%. Het toevoegen van de beoogde vorm van recreatie aan het plangebied past niet in de doeleindenomschrijving, die uit gaat van militair gebruik.
Afbeelding 8: uitsnede plankaart geldend bestemmingsplan
Het gebruik van het terrein door de stichting MTM vindt momenteel gedoogd plaats. Door de militaire verwantschap wordt dit gebruik passend geacht op het terrein. Middels dit bestemmingsplan zal het bestaande gebruik worden gelegaliseerd.
16
Hoofdstuk 3
De herbouw van het geraamte van het BOS gebouw vindt plaats op de bestaande fundering van het gebouw. De herbouw van het gebouw is (mits sprake is van militair gebruik) dan ook mogelijk binnen het maximum bebouwingspercentage van 15%. Ook wordt voldaan aan de maximale bouwhoogte van 10 meter. De op te richten bouwwerken, geen gebouwen zijnde (bankjes, informatiezuilen, prullenbakken), passen binnen de maximumhoogte van 15 meter.
Hoofdstuk 3
17
18
Hoofdstuk 3
4.
ONDERZOEK
Bij de toekenning van de nieuwe bestemming(en) dient rekening gehouden te worden met (milieu-)aspecten vanuit de omgeving en op de omgeving. Het onderzoek naar de milieuaspecten bodem, geluid, lucht, externe veiligheid en milieuzonering voor het plangebied wordt in de navolgende paragrafen beschreven. Eveneens is gekeken naar de gevolgen van de gewenste ingrepen voor de aspecten archeologie, leidingen en infrastructuur, natuur en landschap, flora en fauna, waterhuishouding, verkeer en economische uitvoerbaarheid. De hieruit voortkomende bevindingen worden in onderstaande paragrafen toegelicht.
4.1 Economische uitvoerbaarheid Op 1 juli 2008 zijn samen met de Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepalingen omtrent de grondexploitatie (Afdeling 6.4 Wro) in werking getreden. In afdeling 6.4 Wro is bepaald dat de gemeente verplicht is bij het vaststellen van een planologische maatregel die mogelijkheden schept voor een bouwplan zoals bepaald in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), maatregelen te nemen die verzekeren dat de kosten die gepaard gaan met de ontwikkeling van de locatie worden verhaald op de initiatiefnemer van het plan. Dit betekent dat er voor de gemeente een verplichting bestaat om de kosten, die gepaard gaan met een bouwplan, te verhalen op de initiatiefnemer. Het onderhavige plan creëert de mogelijkheid om een gebouw op te richten, dat aangemerkt kan worden als een hoofdgebouw. Er is hiermee sprake van een bouwplan in de zin van artikelen 6.2.1. Bro en 6.12 lid 2 Wro. Op grond van de Wet ruimtelijke ordening rust op de gemeente daarmee de verplichting tot het verhaal van kosten die tot de grondexploitatie behoren op basis van een exploitatieplan. De gemeente kan hiervan afzien in bij algemene maatregel van bestuur aangegeven gevallen, of indien: • het kostenverhaal anderszins is verzekerd; • het bepalen van een tijdvak of fasering niet noodzakelijk is; • het stellen van eisen, regels of een uitwerking van regels aan werken en werkzaamheden met betrekking tot bouwrijp maken, aanleg van nutsvoorzieningen, inrichten van de openbare ruimte en uitvoerbaarheid niet noodzakelijk is. Er is een overeenkomst inzake renovatie en inrichting van het MOB – complex afgesloten tussen de partijen (d.d. 17 november 2009). De provincie Noord-Brabant draagt alle kosten die samenhangen met renovatie en inrichting. Er zijn geen overi-
Hoofdstuk 7
19
ge kosten te verhalen. Wel is een planschadeverhaalsovereenkomst afgesloten tussen de gemeente Sint Anthonis en de provincie Noord-Brabant.
4.2 Milieuaspecten 4.2.1
Bodem
Achtergrond In het kader van de Wet ruimtelijke ordening dient, in geval van een nieuw bestemmingsplan, aangegeven te worden of de bodemkwaliteit geschikt is voor in dit geval nieuwe bestemming. Onderzoek 1 In augustus 2011 is ter plaatse een vooronderzoek uitgevoerd (zie hiervoor de separate bijlagen). Het onderzoek is uitgevoerd conform NEN 5725. Gebaseerd op de verzamelde gegevens uit het vooronderzoek kan de onderzoekslocatie als “onverdacht” worden beschouwd. Wel dient de ondergrondse HBO-tank ten noordoosten van de beheerderswoning aangemerkt te worden verdachte deellocatie. Uit de gegevens van dit vooronderzoek blijkt dat ter plaatse van deze locatie in 2006 voor het laatst een grondwatermonitoring heeft plaatsgevonden. Geadviseerd wordt om dit jaarlijks uit te voeren. Aeres milieu heeft aangegeven dat de resultaten geen aanleiding geven voor het uitvoeren van een verkennend bodemonderzoek. Wel wordt geadviseerd om jaarlijks het grondwater middels de bestaande peilbuis te monitoren. Tevens kan de locatie (loods L2) waar, bij een inventarisatie in 2006, een dubbelwandige olietank (1.000 liter) en drie kannen met vloeibaar oliehoudend afval werden aangetroffen, als verdacht worden beschouwd. In deze loods worden echter geen nieuwe activiteiten ontplooid, waardoor geen noodzaak bestaat deze verdachte locatie te onderzoeken.
4.2.2
Wegverkeerslawaai
Achtergrond Een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, waarbij sprake is van de realisatie van een geluidsgevoelig object dient te worden getoetst aan de Wet geluidhinder. Per 1 januari 2007 is de Wijzigingswet Wet geluidhinder (modernisering instrumentarium geluidbeleid, eerste fase) in werking getreden. In deze wet wordt aangegeven hoe 1
Aeres Milieu bv, Vooronderzoek conform NEN5725 Boompjesweg 2 Landhorst, 4 augustus 2011, projectnummer: AM11198
20
Hoofdstuk 7
voor een gebied waar een ruimtelijke ontwikkeling plaatsvindt, dient te worden omgegaan met geluidhinder als gevolg van wegverkeer en spoorwegen. In de Wet geluidhinder (Wgh) is bepaald dat elke weg een geluidszone heeft (zie onderstaande tabel), met uitzondering van woonerven en wegen waar een maximumsnelheid van 30 km/u voor geldt. Bij een ruimtelijke ontwikkeling waarbij sprake is van de ontwikkeling van geluidsgevoelige objecten binnen een geluidszone, dient een onderzoek te worden uitgevoerd naar de geluidsbelasting op deze gebouwen of terreinen. Aantal rijstroken 5 of meer 3 of 4 1 of 2
Breedte van de geluidszone (in meters) Buitenstedelijk Stedelijk 600 350 400 350 250 200
Woningen, scholen en o.a. ziekenhuizen betreffen geluidsgevoelige objecten. Dit houdt in dat er moet worden aangetoond dat (weg)verkeerslawaai ter plaatse geen negatieve effecten teweegbrengt voor de toekomstige bewoners of gebruikers van een geluidsgevoelig object. In feite mogen nieuwe geluidsgevoelige objecten niet worden gerealiseerd, wanneer er een geluidsbelasting van wegverkeer optreedt van 48 dB of hoger, tenzij ontheffing is verleend door het College van burgemeester en wethouders (tot maximaal 63 dB). Hiervoor dient tegelijkertijd met de ruimtelijke procedure een hogere waarden procedure op grond van de Wgh te worden gevoerd. Toetsing De natuurbestemming is in de zin van de Wet geluidhinder geen geluidsgevoelige bestemming en de (nieuwe) toeristisch/recreatieve activiteiten ter plaatse betreffen geen geluidsgevoelige objecten. Een deel van de educatieve activiteiten van MTM zijn aan te merken als onderwijs, maar de acitivteiten ten behoeve van de onderwijsfunctie vinden niet permanent plaats. Het gebruik is dan ook niet te vergelijken met bijvoorbeeld een basisschool of middelbare school, en is daarom ook niet aan te merken als geluidgevoelig. De beheerderswoning betreft wel een geluidgevoelig object. Om de effecten van het wegverkeerslawaai van de Boompjesweg op de beheerderswoning aan te tonen 2 is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat vanwege wegverkeerslawaai van de Boompjesweg de voorkeursgrenswaarde van 48 dB zal worden overschreden. De maximale ontheffingswaarde wordt overschreden.
2
K+, Akoestisch onderzoek Boompjesweg 2 Landhorst gemeente Sint Anthonis, 29 juli 2011, projectnummer: M11 236.401
Hoofdstuk 7
21
Om de woning toe te staan dient ter plaatse een ‘dove gevel’ te worden gerealiseerd. De maximale grenswaarde van 53 dB niet overschreden. Bij de gemeente dient een verzoek tot vaststelling van een hogere toelaatbare waarde te worden ingediend. Aan dit verzoek kunnen aanvullende voorwaarden worden gesteld. Indien dit verzoek wordt ingewilligd, worden eisen gesteld aan de geluidbelasting binnen de woning. In een aanvullend onderzoek dienen de te treffen geluidwerende gevelmaatregelen te worden bepaald. 4.2.3
Luchtkwaliteit
Achtergrond Sinds 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden en staan de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Hiermee is het Besluit luchtkwaliteit 2005 vervallen. Artikel 5.16 Wm (lid 1) geeft weer, onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (uit lid 2) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid: a. er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde; b. een plan leidt – al dan niet per saldo – niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit; c. een plan draagt ‘niet in betekenende mate’ (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging; d. een plan past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit), of binnen een regionaal programma van maatregelen. Het Besluit NIBM Deze AMvB legt vast, wanneer een plan niet in betekenende mate (NIBM) bijdraagt aan de concentratie van een bepaalde stof. De achtergrond van het beginsel ‘Niet in betekende mate’ is dat de gevolgen van een ontwikkeling voor de luchtkwaliteit in een aantal gevallen (beschreven in de ministeriële Regeling NIBM) worden tenietgedaan door de ontwikkeling van bijvoorbeeld schonere motoren in het gehele land. Op 1 augustus 2009 is het nationaal samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL) in werking getreden. Hierdoor dient bij plannen die de luchtkwaliteit beïnvloeden niet langer te worden uit gegaan van de normen uit de interimperiode. Nu het NSL in werking is getreden is een project NIBM, als aannemelijk is dat het project een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van 3 fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m voor
22
Hoofdstuk 7
zowel fijn stof en NO2. Als de 3% grens voor PM10 of NO2 niet wordt overschreden, dan hoeft geen verdere toetsing aan grenswaarden plaats te vinden. Voor woningen en kantoren gelden de volgende getalsmatige grenzen: minimaal 1 ontsluitingsweg
minimaal 2 ontsluitingswegen
3%-norm
3%-norm
Woningen (maximaal)
1.500
Kantoren (maximaal)
100.000 m bvo
3.000 2
2
200.000 m bvo
Achtergrondwaarden In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient te worden bezien of de luchtkwaliteit ter plaatse goed genoeg is om een goed woon- en leefmilieu te kunnen waarborgen. Toetsing De NIBM-grens voor kantoor- en woningbouwlocaties houdt in dat met de bouw tot maximaal 1.500 woningen of 100.000 m² aan kantoren, beneden het criterium van 3 % gebleven wordt. Een plan met 1.500 woningen heeft minimaal 1.500 * 5 = 7.500 extra motorvoertuigbewegingen tot gevolg, een aantal dat bij lange na niet wordt gehaald met deze beperkte ontwikkeling, die met name is gericht op de wandelaar en de fietser. Ook met de activiteiten van MTM zal dit aantal verkeersbewegingen niet worden gehaald. Het plan draagt dan ook ‘niet in betekenende mate’ (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging, zodat de luchtkwaliteit geen negatieve effecten ondervindt van het plan. Volgens de kaarten van het RIVM is de concentratie PM10 ter plaatse 25,3 µg/m³, en is de concentratie NO2 ter plaatse 18,0 µg/m³. In de Wet milieubeheer is de jaargemiddelde grenswaarde voor PM10 40 µg/m³. Voor NO2 bedraagt de jaargemiddelde grenswaarde eveneens 40 µg/m³. Volgens de kaarten van het RIVM is de luchtkwaliteit ter plaatse voldoende. Er zijn dan ook geen belemmeringen in het kader van de luchtkwaliteit.
4.2.4
Externe veiligheid
Achtergrond Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico’s voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtin-
Hoofdstuk 7
23
3
4
gen (Bevi) en de richtlijnen voor vervoer gevaarlijke stoffen vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de risico’s in het projectgebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. De risico’s dienen te worden beoordeeld op twee maatstaven, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron (bedrijf, weg, -6 spoorlijn etc.), waarbij de 10 contour (kans van 1 op 1 miljoen op overlijden) de maatgevende grenswaarde is. Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin de kans op overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen) wordt afgezet tegen de kans op overleven. Voor het groepsrisico geldt de oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (géén norm). Voor elke verandering van het groepsrisico (af- of toename) in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd, over de wijze waarop de toelaatbaarheid van deze verandering in de besluitvorming is betrokken. Samen met de hoogte van het groepsrisico moeten andere kwalitatieve aspecten worden meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Onder deze aspecten vallen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Toetsing Risicokaart Door de provincie Noord-Brabant is een risicokaart samengesteld waarop de meest belangrijke risicoveroorzakende bedrijven en objecten zijn aangegeven. Het gaat hierbij onder meer om risico’s van opslag van patronen, stofexplosies, opslag van gasflessen, ammoniakinstallaties, LPG-tankstations enz. In de wijdere omgeving rondom het plangebied blijken op agrarische bedrijven propaantanks aanwezig te zijn: • Noordstraat 31: propaantank van 8.000 liter • Gasselse Hof 1: propaantank van 3.000 liter • Boompjesweg 1: propaantank van 8.000 liter 3 4
Het besluit is - op enkele onderdelen na - op 27 oktober 2004 in werking getreden Circulaire Risico Normering Vervoer Gevaarlijke Stoffen, Staatscourant d.d. 4 augustus 2004. Deze Circulaire is gebaseerd op de Risico Normering Vervoer gevaarlijke stoffen en het Bevi en sluit zoveel als mogelijk aan op het Bevi.
24
Hoofdstuk 7
• •
Boekelsebaan 1: propaantank van 3.000 liter Boekelsebaan 2: propaantank van 8.000 liter
Doordat de capaciteit kleiner is dan 13.000 liter vallen deze propaantanks niet onder het Bevi, waardoor deze geen invloed hebben op het plangebied. Op camping De Bergen bevindt zich echter een propaantank van 18.000 liter. De afstand tot camping De Bergen bedraagt circa 600 meter. Door deze grote afstand is het plaatsgebonden en groepsrisico geen punt van aandacht. In de nabije omgeving van het plangebied bevinden zich geen andere objecten met een verhoogd risico ten aanzien van de externe veiligheid. Buisleidingen Het externe veiligheidsbeleid voor transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb), welke op 1 januari 2011 in werking zijn getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. De normstelling is in lijn met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Circa 1.100 meter ten westen van het plangebied ligt ongeveer evenwijdig aan de N277 de ondergrondse gasleiding A-578-KR-029. Circa 1.450 ten zuiden van het plangebied ligt de ondergrondse gasleiding Z-518-01-KR-003. -6
De 10 -contouren in het kader van het plaatsgebonden risico bevinden zich op de leidingen (0 meter), het plangebied valt daar ruim buiten. Door de grote onderlinge afstand tussen het plangebied en beide leidingen hoeft in het kader van het groepsrisico hier niet verder naar gekeken te worden. Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg In de ‘Circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen’ wordt aangegeven dat binnen 200 meter van een weg het groepsrisico betrokken moet worden. In de omgeving van de betreffende locatie is de N277 gelegen. Deze weg ligt op een afstand van circa 1.650 meter van het plangebied, waardoor het groepsrisico niet betrokken hoeft te worden. Over de Boompjesweg zal gezien de aard van deze weg, geen risicovol transport plaatsvinden. De aandachtspunten voor het plaatsgebonden risico inzake wegverkeer betreffen de -6 wegvakken waar het plaatsgebonden risico groter is dan 10 per jaar. Volgens bijlage 5 van het Besluit tot wijziging van de Risicoatlas wegtransport gevaarlijke stoffen 2003, vormt het plaatsgebonden risico van de omliggende wegen geen punt van
Hoofdstuk 7
25
aandacht. Vanwege de grote afstand tot grote(re) verkeersaders (circa 1650 meter) vormt ook het groepsrisico geen punt van aandacht. Vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor In de wijdere omgeving rondom het plangebied bevindt zich geen spoorlijn. Conclusie Het plangebied ligt niet binnen een plaatsgebonden risicocontour of een invloedsgebied van een bedrijf of een transportroute van gevaarlijke stoffen (via de weg of buisleiding) vanwege groepsrisico. Externe veiligheid vormt derhalve geen belemmering voor de realisatie van de toeristisch/recreatieve en educatieve functies in het plangebied. 4.2.5
Geur
Vanwege de ligging in de nabijheid van (intensieve) veehouderijen is door adviesbu5 reau Agel een geuronderzoek uitgevoerd voor de planlocatie . Uit het geuronderzoek blijkt dat, uitgaande van de vergunde geuremissie van de onderzochte veehouderijen (Allemansweg 1A, Allemansweg 3BIJ, Allemansweg 3TO, Boompjesweg 1B, Boompjesweg 1A, Boompjesweg 8), ter plaatse van de dienstwoning en de werkplaats aan de geldende geurnorm van 14 OUE/m3 kan worden voldaan. De omliggende veehouderijen worden verder niet beperkt in hun ontwikkelingsmogelijkheden door het plan. Ter plaatse van de planlocatie kan het woon- en leefklimaat op basis van de geurbelastingskaarten worden gekwalificeerd als matig. Binnen de planlocatie is de mogelijke kans op geurgehinderden 15-20%. De dienstwoning en de werkplaats zijn echter gelegen in het buitengebied en hierdoor kan gemotiveerd worden dat het woon- en leefklimaat acceptabel is. De gebouwen L6 en L10 worden ingericht voor bezoekers. Deze gebouwen zullen naar alle waarschijnlijkheid ieder weekeind voor bezoekers worden opengesteld. Om een gebouw als geurgevoelig te beoordelen geldt de eis dat een gebouw permanent of op een daarmee vergelijkbare wijze voor wonen of verblijf dient te worden gebruikt. Vanwege de beperkte duur dat mensen in de 2 gebouwen verblijven, kan dit niet worden aangemerkt als permanent of daarmee vergelijkbare wijze voor verblijf. Om deze reden worden de gebouwen L6 en L10 als niet geurgevoelige objecten beoordeeld. Hierbij wordt opgemerkt dat ,voor de situatie dat de gebouwen L6 en L10 wel als geurgevoelige objecten worden beschouwd, ter plaatse van deze gebouwen wordt voldaan aan de geurnorm van 14 OUE/m3 voor geurgevoelige ob-
5
Agel adviseurs, Onderzoek geur veehouderijen Boompjesweg 2 te Landhorst, 20110369, 3 april 2012
26
Hoofdstuk 7
jecten, de omliggende veehouderijen niet beperkt worden in hun ontwikkelingsmogelijkheden door het plan en ook het woon- en leefklimaat ter plaatse als acceptabel worden beschouwd. Op basis van het uitgevoerde geuronderzoek is de realisatie van het plan ter plaatse van de Boompjesweg 2 te Landhorst mogelijk.
4.2.6
Milieuzonering
Achtergrond Er dient bekeken te worden of in de omgeving van het plangebied functies voorkomen die gehinderd kunnen worden door onderhavig plan (in al haar activiteiten) of waarvan het plan juist hinder ondervindt. De (indicatieve) lijst “Bedrijven en Milieuzonering 2009”, uitgegeven door de Vereniging van Nederlandse gemeenten, geeft weer wat de richtafstanden zijn voor milieubelastende activiteiten. In deze publicatie worden de indicatieve richtafstanden gegeven voor de vier ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. Bij het bepalen van de richtafstanden wordt uitgegaan van de volgende uitgangspunten: • het betreft gemiddeld moderne bedrijfsactiviteiten met gebruikelijke productieprocessen en voorzieningen; • de richtafstanden hebben betrekking op de omgevingstypen ‘rustige woonwijk’ en ‘rustig buitengebied’ ; • de richtafstanden bieden in beginsel ruimte voor normale groei van de bedrijfsactiviteiten; • bij activiteiten met ruimtelijk duidelijk te onderscheiden deelactiviteiten kunnen deze activiteiten desgewenst als afzonderlijk te zoneren activiteiten worden beschouwd, bijvoorbeeld bij de ligging van de activiteit binnen zones met een verschillende milieucategorie. Toetsing Het plangebied bevindt zich in het landelijk gebied. In de directe nabijheid van het plangebied bevinden zich diverse agrarische bedrijven. Aan de Boompjesweg, tegen het plangebied aan, liggen twee woningen. Dit betreffen de voormalige dienstwoningen van het MOB-complex. Effecten op omgeving De ‘educatie / cultuur en ontspanningfunctie’ van het MTM kan qua hinder voor de omgeving gelijk gesteld worden aan de categorie “Bibliotheken, musea, ateliers, e.d.”. Voor deze functie, met categorie 1, gelden de volgende richtafstanden: • Geur: 0 m
Hoofdstuk 7
27
• • •
Geluid: 10 m Stof: 0 m Gevaar: 0 m
De kortste afstand van de loodsen die gebruikt worden als verblijfsruimte tot de dichtst bij gelegen woning bedraagt 45 meter. De dichtst bij gelegen woning valt daarom niet in de milieuzone van de gebouwen die in gebruik zijn door MTM. Het woon- en leefklimaat van deze woning verslechtert daarom niet door het plan. Effecten vanuit omgeving Educatie / cultuur en ontspanningfuncties zijn geen milieugevoelige functies. Deze kunnen daarom geen milieuhinder ondervinden van omliggende functies.
4.3 Archeologie Achtergrond De Wet op de Archeologische Monumentenzorg is de Nederlandse uitwerking van het Verdrag van Malta (1992). De wet is een raamwet die regelt hoe rijk, provincie en gemeente bij hun ruimtelijke plannen rekening moeten houden met het erfgoed in de bodem. De wet is op 1 september 2007 in werking getreden. De wet beoogt het culturele erfgoed (en vooral het archeologische erfgoed) te beschermen. Onder archeologisch erfgoed wordt verstaan: alle fysieke overblijfselen, zowel in als boven de grond, die bijdragen aan het verkrijgen van inzicht in menselijke samenlevingen uit het verleden. Toetsing De gemeente Sint Anthonis heeft een eigen archeologische beleidskaart laten opstellen door archeologisch adviesbureau Archaeo. Dit rapport is afgerond medio 2011. Dit rapport met nummer 11003 is genaamd “Archeologisch erfgoed van Peelhorst en Maasdal: een archeologische waarden- en verwachtingskaart en beleidskaart voor de gemeenten Sint Anthonis, Mill en St. Hubert, Grave en Landerd”. Het plangebied is aangeduid als een gebied van archeologische waarde (WR-AW), waaronder AMK-terreinen van (hoge) archeologische waarde en de historische kernen van dorpen en gehuchten. Binnen deze waarde geldt geen onderzoeksplicht. Zodra echter de bodem dieper dan 40 cm wordt verstoord of het te verstoren gebied groter is dan 250 m² dient wel onderzoek plaats te vinden. Daarvan is in dit plan geen sprake.
28
Hoofdstuk 7
Het plangebied is voorzien van de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 3’, waarin de archeologische waarde planologisch-juridisch is gezekerd.
Afbeelding 9: uitsnede archeologische beleidskaart
4.4 Cultuurhistorie Achtergrond De MOB-complexen zijn cultuurhistorisch waardevol, zij vertegenwoordigen een fase in de Nederlandse defensiegeschiedenis, waarin Nederland in de jaren ’60 voor het eerst vanuit geopolitieke overwegingen militaire objecten en complexen oprichtte op haar grondgebied ter verdediging van Noord- en West-Europa. De gebouwen hebben cultuurhistorische waarden als vertegenwoordigers van de utilitaire geniearchitectuur van de jaren ’60. Om het militair-historische verhaal van de MOB-complexen in Nederland goed te kunnen blijven vertellen, moet onderzocht worden of het mogelijk is één (of meerdere) complex(en) in z’n totaliteit te behouden en terug te brengen in de oorspron6 kelijke staat, zodat het verhaal afleesbaar blijft . Toetsing Het MOB-complex in Wanroij staat bekend als het Magazijnencomplex Wanroy (objectnummer 46-c-05). Het complex had als doel de opslag van wielvoertuigen, motoren, uitrusting, munitie en benzine, olie en smeermiddelen (BOS) voor de Nederland6
Provincie Noord-Brabant, MOB complex Wanroy cultuurhistorische en archeologische waarden en uitgangspunten, september 2008
Hoofdstuk 7
29
se Landmacht. Op het terrein bevinden zich dertien loodsen, twee munitieopslagloodsen, een toiletgebouw, een wachtgebouw en een wasplaats. Alle gebouwen zijn één bouwlaag hoog en voorzien van een zadeldak. De ruimtelijke indeling van het complex is niet standaard. Het merendeel van de MOBcomplexen in Noord-Brabant kent een rationele blokvormige structuur. Het complex in Wanroij is langgerekt en kent door het slingerende wegenpatroon een verspringende structuur. De vormgeving van de gebouwen kan niet als standaard voor alle MOB-complexen in Noord-Brabant worden gezien. Deze vormgeving was onder andere afhankelijk van het gebruik. Ook andere dakvormen (bijv. bogen) zijn bekend. De huidige gebruiker heeft de gebouwen en het complex grotendeels in oorspronkelijke staat gelaten. Op een aantal aanpassingen voor klein onderhoud en dagelijks gebruik na is het terrein niet aangepast. De gebouwen en gronden zijn bijna allemaal in gebruik voor de opslag of expositie van materiaal, de trainings- en opleidingsactiviteiten en het beheer van het terrein. De onderhoudsstaat van de gebouwen is zorgelijk. Met name de daken zien er slecht uit, ook veel loodsdeuren vertonen doorgeroeste plekken. De belevingswaarde is belangrijk, het terrein zal hiervoor (in ieder geval gedeeltelijk) toegankelijk voor publiek moeten zijn. De randvoorwaarden die vanuit cultuurhistorische aan de locatie gesteld worden zijn: a. behoud van de aanwezige bebouwing, infrastructuur en afrastering; b. (gedeeltelijk) openbaar toegankelijk; c. herbouwen geraamte BOS gebouw. Aan deze voorwaarden wordt met het plan voldaan. Alle gebouwen blijven behouden. Twee van de loodsen worden van binnen ingericht ten behoeve van de tijdlijn van de periode van de Koude Oorlog. Het geraamte van het BOS gebouw wordt opnieuw geplaatst. Aan het karakter verandert echter niets, dit sluit ook aan bij de doelstellingen van de visie ‘Looking East’, om het sobere karakter van het MOB complex op de bezoeker over te brengen. Door het MOB-complex toegankelijk te maken voor het publiek wordt bijgedragen aan het behoud en instandhouding van het complex. Vanuit cultuurhistorisch oogpunt betekent het plan dan ook behoud en versterking van de waarden van het MOB-complex.
30
Hoofdstuk 7
4.5 Natuur Achtergrond De bescherming van de natuur is in Nederland vastgelegd in respectievelijk de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Deze wetten vormen een uitwerking van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Daarnaast vindt beleidsmatige gebiedsbescherming plaats door middel van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), die is geïntroduceerd in het ‘Natuurbeleidsplan’ (1990) van het Rijk en op provinciaal niveau in de Verordening Ruimte is vastgelegd. Onderzoek Om tijdens en na de restauratie aandacht aan de natuurwaarden te kunnen geven is 7 een quickscan uitgevoerd. 8
Het terrein is in 2010 door de zoogdiervereniging op vleermuizen onderzocht . De broedvogels zijn in 2007 door provinciale medewerkers gekarteerd. Het veldbezoek in 2011 heeft zich dan ook geconcentreerd op flora, amfibieën en reptielen, rode bosmieren en het vaststellen van de locatie van een dassenburcht. Vleermuizen De loodsen in het plangebied worden gebruikt als kraam, verblijfs- en overwinte9 ringsplaatsen voor Gewone dwergvleermuizen en Gewone grootoorvleermuis. Flora Het terrein bestaat voornamelijk uit jong droog loof- en naaldbos, met name eiken en grove den. In de struiklaag staat vooral lijsterbes en amerikaanse vogelkers. Tevens komt drents krentenboompje en sporkehout voor, alsmede koebraam en brede stekelvaren. Plaatselijk komt pijpestrootje, rankende helmbloem en zandzegge voor. Aan de zuidkant van het terrein komt langs het hek en op de brandgang struikhei voor. Amfibieën en reptielen Tijdens het bezoek is een gewone pad gezien. Een hemelwaterafvoerputje van een van de gebouwen doet dienst als schuilplek. Hier zijn alpenwatersalamanders aangetroffen. Deze planten naar verwachting voort in een sloot ten zuiden van het terrein. Dassenburcht De dassenburcht was op het moment van bezoek niet in gebruik.
7 8 9
Natuurverkenningen, Natuuronderzoek MOB-complex Wanroij, 14 juli 2011 Zoogdiervereniging, Vleermuizen op het voormalig MOB-complex Wanroij, juli 2010 Zoogdiervereniging, Vleermuizen op het voormalig MOB-complex Wanroij, juli 2010
Hoofdstuk 7
31
Mieren Verspreid over het terrein zijn diverse mierenhopen van de rode bosmier aangetroffen. Conclusie en aanbevelingen Een aantal handelingen van de geplande werkzaamheden kunnen een negatieve impact hebben op de vleermuizen (restauratie). In het vleermuisonderzoek worden voorstellen gegeven om de restauratie zodanig uit te voeren dat vleermuizen er geen hinder van ondervinden of op een correcte wijze kunnen worden verplaatst. Deze voorstellen zullen worden overgenomen. De overige aangetroffen beschermde soorten zullen weinig last ondervinden van restauratie werkzaamheden. Voor de amfibieën en reptielen wordt geadviseerd vervangende schuilmogelijkheden aan te leggen. Dit kan o.a. door takkenrillen aan te leggen. Wanneer tijdens werkzaamheden de wegbermen verstoord worden, wordt geadviseerd de mierennesten te markeren zodat ze zo min mogelijk verstoord worden. Ook de omgeving van de dassenburcht moet zoveel mogelijk met rust gelaten worden.
4.6 Kabels en leidingen Blijkens leidinggegevens van de Gasunie, Brabant Water en anderen liggen in het buitengebied van de gemeente Sint Anthonis enkele leidingen en kabels (zowel ondergronds als bovengronds). Deze leidingen en kabels zijn voorzien van een planologische beschermingszone, waarbinnen nieuwe ontwikkelingen niet mogelijk zijn c.q. getoetst moeten worden op uitvoerbaarheid door de leidingbeheerder. Circa 1.100 meter ten westen van het plangebied ligt ongeveer evenwijdig aan de N277 de ondergrondse gasleiding A-578-KR-029. Circa 1.450 ten zuiden van het plangebied ligt de ondergrondse gasleiding Z-518-01-KR-003. De Gasunie heeft aangegeven dat de belemmeringszone van deze leidingen op 5 meter ligt. Het plangebied ligt hier ruim buiten. Het plan heeft derhalve geen effect op de aanwezige gasleidingen.
4.7 Verkeer Verkeersaspecten De activiteiten van het MTM, die reeds plaatsvinden maar zullen worden gelegaliseerd, betekenen formeel een toename van het aantal verkeersbewegingen over de Boompjesweg. Gezien het profiel van deze weg kan deze geringe toename gemak-
32
Hoofdstuk 7
kelijk door de Boompjesweg worden verwerkt. Voor het toeristisch/recreatieve aspect van het plan, wordt met name gemikt op wandelaars en fietsers. Vanuit deze hoek worden dan ook geen extra autoverkeersbewegingen verwacht. Het MOBcomplex wordt ontsloten via één overzichtelijke in- en uitrit. Er worden dan ook geen negatieve effecten verwacht. Parkeren Parkeren wordt gerealiseerd binnen de grenzen van het plangebied. Bij de entree van het plangebied worden 30 parkeerplaatsen en 2 parkeerplaatsen voor touringcars aangelegd. Ook buiten de aangeduide parkeerplaatsen is voldoende asfalt beschikbaar om te parkeren. Volgens het CROW (versie september 2008) is het volgende aantal parkeerplaatsen benodigd: • Museum: 1,0 tot 1,2 parkeerplaatsen per 100 m² bvo • Cursusruimte (vergelijkbaar met beroepsonderwijs): 5,0 tot 7,0 parkeerplaatsen per leslokaal Het gebruik ten behoeve van MTM, dat is ondergebracht in meerdere gebouwen, heeft een brutovloeroppervlak van circa 1.375 m². In totaal zijn daarom 13,8 tot 16,5 parkeerplaatsen benodigd voor deze voorziening. Er is maar een solitaire cursusruimte, waardoor het aantal parkeerplaatsen hiervoor 5,0 tot 7,0 bedraagt. Het aan te leggen aantal parkeerplaatsen voldoet daarom ruim voldoende aan het aantal benodigde parkeerplaatsen. Bij de bedrijfswoning wordt de ruimte gecreëerd om twee voertuigen te parkeren op eigen terrein.
4.8 Water In deze paragraaf wordt beschreven op welke wijze in het plan rekening is gehouden met de (ruimtelijk) relevante aspecten van (duurzaam) waterbeheer. Een beknopte beschrijving van de kenmerken van het watersysteem kan het benodigde inzicht geven in het functioneren van dit systeem. Beleidskader Relevante beleidsstukken op het gebied van water zijn het Provinciaal Waterplan van Noord-Brabant, de provinciale milieuverordening 2010, het Waterbeheersplan 2010-2015 van Waterschap Aa & Maas, het Nationaal Waterplan, WB21, Nationaal Bestuursakkoord Water en de Europese kaderrichtlijn Water. Belangrijkste gezamenlijke punt uit deze beleidsstukken is dat water een belangrijk sturend element is
Hoofdstuk 7
33
in de ruimtelijke ordening. Water legt een ruimteclaim op het (stads)landschap waaraan voldaan moet worden. De bekende driestapsstrategieën zijn leidend: • vasthouden-bergen-afvoeren (waterkwantiteit) • voorkomen-scheiden-zuiveren (waterkwaliteit) Daarnaast is de Beleidsbrief regenwater en riolering nog relevant. Hierin staat hoe het best omgegaan kan worden met hemelwater. Ook hier gelden de driestapsstrategieën. Het meest relevante beleidsstuk is hieronder verder toegelicht. Waterschap Aa en Maas Eind 2007 heeft het waterschap Aa en Maas de nota 'Uitwerking uitgangspunten watertoets Aa en Maas; toetsingscriteria voor het duurzaam omgaan met water' vastgesteld. De in dit document vastgelegde uitgangspunten voor de watertoets zijn: • Wateroverlast-vrij bestemmen; • Hydrologisch neutraal ontwikkelen; • Voorkomen van vervuiling; • Gescheiden houden van schoon en vuil water; • Doorlopen van de afwegingsstappen: “hergebruik – infiltratie – buffering – afvoer” • Meervoudig ruimtegebruik; • Water als kans. Nieuwe ontwikkelingen dienen waterneutraal te worden opgelost. Dit betekent dat een toename van het oppervlak aan verharding moet worden gecompenseerd. Hierbij wordt gestreefd naar het afkoppelen van het verhard oppervlak en ter plekke infiltreren. Indien infiltratie niet mogelijk is, dan wordt -indien mogelijk- afgekoppeld op het oppervlaktewater. Pas in laatste instantie zal het water worden afgevoerd via de riolering. Met het oog op de waterkwaliteit dient ook rekening te worden gehouden met de te gebruiken materialen in verband met eventuele uitloging van milieubelastende stoffen. Vooral bij de afkoppeling van hemelwater is dit een aandachtspunt. Kenmerken van het watersysteem De kenmerken van de watersystemen, zoals die voorkomen in het plangebied (en omgeving), kunnen het beste beschreven worden door een onderverdeling te maken in de soorten van water die in het gebied aanwezig zijn. Deze zijn onder meer: oppervlaktewater, ecosysteem, regen- en afvalwater. Bodem en grondwater Het plangebied behoort volgens de bodemkaart van Nederland tot de veldpodzolgronden, welke ter plaatse bestaan uit leemarm en zwak lemig fijn zand (Hn21).
34
Hoofdstuk 7
De grondwatertrap bedraagt ter plaatse V / VI. Dit betekent dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand in het plangebied minder dan 40 cm of tussen de 40 en 80 cm beneden maaiveld gelegen is en de gemiddeld laagste grondwaterstand zich dieper dan 120 cm beneden maaiveld bevindt. Oppervlaktewater In het plangebied komt geen oppervlaktewater voor. Het plangebied is niet gelegen in het invloedsgebied van de beleidslijn ‘Grote Rivieren’. Afvalwater Het MOB-complex wordt aangesloten op het gemeentelijk rioleringsstelsel. Het vuilwater wordt hierdoor afgevoerd. Hemelwater Het hemelwater wordt in de huidige situatie afgevoerd op het grondoppervlak. Dit heeft nooit tot problemen geleid. Gezien de aard van dit project, waarbij nauwelijks bouwkundige aanpassingen plaatsvinden aan de buitenzijde of de verharding toeneemt (het her op te richten geraamte van het BOS gebouw wordt op de vroegere fundering gerealiseerd en de beheerderswoning is opgericht in een bestaande loods, waardoor het verhard oppervlak niet toeneemt), wordt na de wijziging van het gebruik, gebruik gemaakt van de bestaande hemelwaterafvoer. Verdere voorzieningen worden niet getroffen. Het project is daardoor niet waterhuishoudkundig relevant. Overleg waterbeheerder Bij brief van 12 december 2011 heeft het Waterschap Aa en Maas een positief wateradvies afgegeven. Zie ook bijlage 2 bij deze toelichting. Conclusie Een negatieve beïnvloeding van het grondwaterpeil of de waterhuishouding is, gezien het bovenstaande, niet te verwachten. Concluderend kan daarom gesteld worden dat bij het plan geen knelpunten ontstaan tussen grondgebruik, bestemmingen of waterhuishoudkundige functies in relatie tot waterbeheer.
Hoofdstuk 7
35
36
Hoofdstuk 7
5.
JURIDISCHE OPZET BESTEMMINGSPLAN
5.1 Planstukken Het bestemmingsplan Voormalig MOB Complex Wanroij is vervat in de planstukken bestaande uit: • • •
de digitale en de analoge verbeelding, schaal 1 : 1000; de regels; de toelichting.
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast, aangezien de regels zijn gerelateerd aan de verbeelding. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn regels met betrekking tot onder andere bouwen en gebruik gekoppeld. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
5.2 Planvorm en systematiek Het onderhavig bestemmingsplan betreft een gedetailleerd bestemmingsplan voor het terrein van het voormalige mobilisatiecomplex Wanroij (MOB Wanroij). De hoofdbestemming is Natuur. Er zijn dubbelbestemmingen opgenomen ten behoeve van de cultuurhistorische waarden op het terrein en ten behoeve van de archeologische waarden.
5.3 Toelichting op de regels Bij het opstellen van de planregels werd uitgegaan van het rapport Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2008 (SVBP 2008). De planregels zijn verdeeld in 4 hoofdstukken, te weten: •
Hoofdstuk 1: Inleidende regels met daarin de begrippen en de wijze van meten;
Hoofdstuk 7
37
• • •
Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels. Hiermee worden de op de verbeelding opgenomen bestemmingen geregeld; Hoofdstuk 3: Algemene regels, waaronder zijn opgenomen de anti-dubbeltelbepaling, algemene bouwregels en algemene ontheffingsregels; Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels, waarin het overgangsrecht en de slotregel zijn opgenomen.
Het belangrijkste doel van de planregels is om de bouw- en gebruiksregels van de verschillende bestemmingen aan te geven. 5.3.1 Inleidende regels Begrippen (art. 1) In dit artikel zijn bepalingen (begrippen) opgenomen welke in het algemeen spraakgebruik onvoldoende vastliggen en waarbij verschillen in interpretatie bij toepassing van de planregels mogelijk zijn. Voor het gemak zijn enkele begrippen uit de Woningwet/ Bouwverordening / Wabo overgenomen. Verder zijn enkele begrippen afkomstig van de SVBP 2008. Wijze van meten (art. 2) Hierin wordt aangegeven op welke manier hoogte, lengte, breedte, inhoud en oppervlakte van bouwwerken / percelen gemeten moeten worden. Bij de wijze van meten is aangesloten bij de SVBP 2008. 5.3.2 Bestemmingsregels De regels van een bestemming worden als volgt opgebouwd en benoemd: • Bestemmingsomschrijving • Bouwregels • Ontheffing van de bouwregels • Nadere eisen • Specifieke gebruiksregels • Ontheffing van de gebruiksregels • Wijzigingsbevoegdheid Duidelijk zal zijn dat een bestemmingsregel niet alle elementen hoeft te bevatten. Dit kan per bestemming verschillen. In de bestemmingsomschrijving wordt een omschrijving gegeven van de aan de gronden toegekende functies. Als eerste wordt de hoofdfunctie aangegeven. Indien nodig worden vervolgens de andere aan de grond toegekende functies genoemd. In de bouwregels wordt bepaald aan welke voorwaarden de bebouwing moet voldoen. Voorzover nodig wordt een onderscheid gemaakt in woningen, bijgebouwen en aan- en uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waardoor de toet-
38
Hoofdstuk 7
sing van aanvragen voor een omgevingsvergunning voor het bouwen aanmerkelijk vereenvoudigd en inzichtelijker is. In het onderstaande worden de regels van de opgenomen bestemmingen nader toegelicht. Artikel 3: Natuur Binnen deze bestemming is het bouwen en gebruik van de gronden in het gehele plangebied geregeld. De gronden zijn primair bedoeld voor het behoud, herstel en ontwikkeling van de natuurwaarden. Op deze gronden mag niet worden gebouwd. Deze gebiedsaanduiding is opgenomen vanwege de ligging in de Ecologische hoofdstructuur. Artikel 4: Waarde- Archeologie 3 De voor 'Waarde – Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen. Op deze gronden mag in beginsel niet worden gebouwd. Een uitzondering geldt voor bepaalde categorieën gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Overige gebouwen mogen pas worden gebouwd nadat is vastgesteld dat er geen archeologische waarden verloren gaan. Er geldt een omgevingsvergunningvereiste voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde en voor werkzaamheden. Indien is gebleken dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn, kan met een wijzigingsbevoegdheid de archeologische dubbelbestemming worden verwijderd. Artikel 5: Waarde - Cultuurhistorie 1 De voor 'Waarde - Cultuurhistorie-1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de instandhouding en versterking van de cultuurhistorisch waardevolle elementen en patronen in de vorm van terreininrichting, bebouwing en gebruik ten behoeve van het voormalig mobilisatiecomplex 'Magazijnencomplex Wanroij'. Er mag, uitzonderingen daargelaten, geen nieuwe bebouwing worden opgericht en bestaande gebouwen mogen niet worden uitgebreid. Een van de uitzonderingen betreft het weer oprichten van het geraamte van het voormalige BOS gebouw. Binnen het bestemmingsvlak zijn bouwvlakken opgenomen voor de verschillende bestaande gebouwen op het terrein en voor het te herbouwen geraamte van het BOS gebouw (benzine-olie-smeermiddelen). Een aanduiding is opgenomen voor het
Hoofdstuk 7
39
gebouw waarin een beheerderswoning is gerealiseerd. Ook zijn aanduidingen opgenomen ten behoeve van het educatief en recreatief medegebruik en voor de instructie en kennisvergaring ten behoeve van het omgaan met munitie en mijnen. Er geldt een omgevingsvergunningvereiste voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde en voor werkzaamheden. 3.3.3 Algemene regels In de Anti-dubbeltelregel (art 6) wordt bepaald dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, deze bij de beoordeling van latere plannen buiten beschouwing blijft. Het nog overgebleven terrein mag dus niet nog eens meegenomen worden bij het toestaan van een ander bouwwerk. In de algemene regels zijn verder de algemene bouwregels (art 7) opgenomen. Hierin zijn onder andere de ondergeschikte bouwdelen geregeld. In de algemene aanduidingsregels (art 8) zijn regels opgenomen ten aanzien van de over het plangebied gelegen gebiedsaanduidingen. de gebiedsaanduiding ten behoeve van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en de geurzone vanwege omliggende veehouderijen. De Algemene afwijkingsregels (art 9) verschaffen Burgemeester en Wethouders de gewenste beleidsruimte om bij de uitvoering van het plan te kunnen inspelen op gegevens of situaties die vooraf niet bekend kunnen zijn. In artikel 10 zijn de Algemene procedurebepalingen opgenomen en in artikel 11 de Overige regels met daarin een voorrangsregeling ten aanzien van de dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen in het plan. 3.3.4 Overgangs- en slotregels In de bepaling Overgangsrecht (art 12) is geregeld in hoeverre en onder welke voorwaarden bestaande gebouwen en het bestaand gebruik van gronden en bouwwerken mogen afwijken van het plan. In artikel 13 is de Slotregel opgenomen, met daarin de citeertitel van het bestemmingsplan.
40
Hoofdstuk 7
6.
INSPRAAK EN OVERLEG
In het kader van het wettelijke vooroverleg heeft overleg plaatsgevonden met Provincie Noord – Brabant (tevens initiator van dit plan) en Waterschap Aa en Maas. Bij brief van 12 december 2011 heeft het Waterschap Aa en Maas een positief wateradvies afgegeven. De vooroverlegreactie van het Waterschap heeft niet geleid tot aanpassing van het plan. In bijlage 2 is de reactie opgenomen.
Hoofdstuk 7
41
42
Hoofdstuk 7
7.
PROCEDURE
Het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan dient overleg te plegen met het waterschap, met andere gemeenten wier belangen in het geding zijn en met rijks- en provinciale diensten. De gemeente heeft aangegeven dat voor dit plan geen inspraakprocedure zal worden gevoerd. Op de voorbereiding van het bestemmingsplan is de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van toepassing. Dit betekent dat het ontwerp-bestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage ligt en dat daarvan openbare kennisgeving wordt gedaan. Tegelijk met de kennisgeving van de terinzagelegging, wordt het ontwerpbestemmingsplan aan de met ruimtelijke ordening belaste rijks- en provinciale diensten en belanghebbende gemeenten gezonden. De mogelijkheid om zienswijzen naar voren te brengen blijft aan een ieder, maar om beroep te kunnen instellen tegen het vaststellingsbesluit, moet men belanghebbende zijn. Zienswijzen kunnen zowel mondeling als schriftelijk naar voren worden gebracht. In de openbare kennisgeving zal moeten worden vermeld wanneer, waar en ten overstaan van wie mondelinge zienswijzen naar voren kunnen worden gebracht, waarvan verslag wordt uitgebracht. Binnen twaalf weken na de termijn van de terinzagelegging moet de gemeenteraad beslissen omtrent de vaststelling. Overschrijding van de termijn heeft tot gevolg dat een eventuele aanhouding van een omgevingsvergunning voor het bouwen komt te vervallen. Binnen twee weken na de vaststelling wordt het bestemmingsplan afgekondigd door publicatie in de Staatscourant en langs elektronische weg. Tevens wordt het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan toegezonden aan de rijks- en provinciale diensten, waterschap en belanghebbende gemeenten. Met ingang van de dag waarop de beroepstermijn afloopt, treedt het bestemmingsplan in werking. Ten aanzien van onderdelen waarmee Gedeputeerde Staten het bestemmingsplan in strijd achten met het provinciaal belang, waartoe zij een zienswijze naar voren hebben gebracht, kunnen zij een reactieve aanwijzing geven, in welk geval dat onderdeel geen deel meer uitmaakt van het bestemmingsplan. Uitgaande van het bovenstaande, kan een bestemmingsplan na 26 weken vanaf de terinzagelegging in werking treden. Tegen het bestemmingsplan staat rechtstreeks beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Om beroep te kunnen instellen, moet men
Hoofdstuk 7
43
belanghebbende zijn, in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. Een ingesteld beroep heeft geen schorsende werking. Om wel een schorsing te verkrijgen, dient bij de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak een voorlopige voorziening gevraagd te worden.
44
Hoofdstuk 7
Bijlage 1: Toets verordening Ruimte
Hoofdstuk 7
45
Artikel 2.1. Zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit 1. Een bestemmingsplan dat voorziet in een ruimtelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied draagt bij aan de zorg voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het daarbij betrokken gebied en de naaste omgeving, in het bijzonder aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik. De toelichting bij dat plan bevat daaromtrent een verantwoording. 2. Het principe van zorgvuldig ruimtegebruik, bedoeld in het eerste lid, houdt in ieder geval in dat: a. ingeval van vestiging van een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling is verzekerd dat gebruik wordt gemaakt van een bestaand bestemmingsvlak of bouwblok waarbinnen het geldend bestemmingsplan het bouwen van gebouwen en bijbehorende bouwwerken toestaat, behoudens ingeval in deze verordening anders is bepaald; b. uitbreiding van het op grond van het geldende bestemmingsplan toegestane ruimtebeslag slechts is toegestaan mits de financiële, juridische of feitelijke mogelijkheden ontbreken om de beoogde ruimtelijke ontwikkeling binnen dat toegestane ruimtebeslag te doen plaatsvinden. Toets artikel 2.1 lid 1 en 2 Onderhavige ruimtelijke ontwikkeling vindt plaats buiten bestaand stedelijk gebied, maar vindt plaats binnen een bestaand bestemmingsvlak, waarbinnen het oprichten van bebouwing is toegestaan. Er is geen sprake van uitbreiding van het bestemmingsvlak en van de huidige bouwmogelijkheden op het militair terrein. Door het opleggen van strakke bouwvlakken worden de bebouwingsmogelijkheden (die in het geldende plan 15% van het bestemmingsvlak) bedragen, zelfs beperkt ten aanzien van de geldende rechten. In de toelichting op de Verordening Ruimte is opgenomen dat als regel voor de ontwikkeling van niet-agrarische functies de zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit en de kwaliteitsverbetering van het landschap van toepassing is. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zijn in principe alleen toegelaten op locaties waar op grond van de geldende planologische regeling het bouwen van gebouwen is toegestaan (het zogenaamde VAB-beleid). Expliciet wordt aangegeven in welke gevallen het vereiste van kwaliteitsverbetering van het landschap niet van toepassing is. De onderhavige ontwikkeling vindt plaats binnen een bestaand bestemmingsvlak met bouwrechten. De ontwikkeling is dan ook aan te merken als een VAB-vestiging. Voor deze ontwikkeling is niet expliciet aangegeven dat het bepaalde in artikel 2.2 niet van toepassing is. Vanuit dat oogpunt is het principe van zorgvuldig ruimtegebruik zowel als het principe van kwaliteitsverbetering van toepassing op deze ontwikkeling.
46
Hoofdstuk 7
3. Ten behoeve van het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit bevat de toelichting bij een bestemmingsplan, als bedoeld in het eerste lid, een verantwoording waaruit blijkt dat: a. in het bestemmingsplan rekening is gehouden met de gevolgen van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling voor de in het plan begrepen gronden en de naaste omgeving, in het bijzonder wat betreft de bodemkwaliteit, de waterhuishouding, de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten, de cultuurhistorische waarden, de ecologische waarden, de aardkundige waarden en de landschappelijke waarden alsmede de op grond van deze verordening toegelaten ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden; Toets artikel 2.1 lid 3 sub a In het onderzoekshoofdstuk bij deze ruimtelijke onderbouwing wordt in gegaan op de gevolgen van het plan voor de bodemkwaliteit, waterhuishouding, archeologie, cultuurhistorie, ecologische en landschappelijke waarden. Er zijn ter plaatse geen specifieke aardkundige waarden. Voor wat betreft de toegelaten ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden op grond van de Verordening Ruimte, zie de overige artikelen in deze paragraaf b. de omvang van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling, in het bijzonder wat betreft de omvang van de beoogde bebouwing, past in de omgeving; Toets artikel 2.1 lid 3 sub b Het BOS gebouw waarvan het geraamte zal worden heropgericht op de bestaande fundering kan binnen de geldende bouwrechten reeds worden opgericht, indien er sprake is van militair gebruik. Bovendien behoort het BOS-gebouw tot de oorspronkelijke verschijningsvorm van een MOB-complex en draagt derhalve bij aan de cultuurhistorische waarde. De herbouw van dit gebouw wordt dan ook niet bezwaarlijk geacht. c.
een op de beoogde ruimtelijke ontwikkeling afgestemde afwikkeling van het personen- en goederenvervoer, waaronder een goede aansluiting op de aanwezige infrastructuur van weg, water of spoor, waaronder openbaar vervoer, is verzekerd, een en ander onder onverminderd hetgeen in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening, hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en elders in deze verordening is bepaald.
Toets artikel 2.1 lid 3 sub c De locatie is reeds ontsloten op de naastgelegen weg. Gezien de geringe verkeersaantrekkende werking worden hierbij geen problemen voorzien. Ontsluiting via openbaar vervoer ten behoeve van de toeristisch/recreatieve functie wordt niet noodzakelijk geacht.
Hoofdstuk 7
47
4. Het eerste tot en met derde lid is niet van toepassing op een uitwerking van een bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder b, van de wet. Toets artikel 2.1 lid 4 Dit lid is niet op deze ontwikkeling van toepassing. Artikel 2.2. Kwaliteitsverbetering van het landschap 1. Een bestemmingsplan dat voorziet in een ruimtelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied bevat een verantwoording van de wijze waarop financieel, juridisch en feitelijk is verzekerd dat de realisering van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling gepaard gaat met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied waarop de ontwikkeling haar werking heeft of van het gebied waarvan de gemeente de voorgenomen ontwikkeling in de hoofdlijnen heeft beschreven. 2. De in het eerste lid bedoelde verbetering past binnen de hoofdlijnen van de door de gemeente voorgenomen ontwikkeling van het gebied waarop de ontwikkeling haar werking heeft en is onderwerp van regionale afstemming in het regionaal ruimtelijk overleg, bedoeld in artikel 12.4, waaronder mede begrepen de planologische voorbereiding van landschapsontwikkeling. 3. De in het eerste lid bedoelde verbetering kan mede betreffen: a. de landschappelijke inpassing van bebouwing ten behoeve van intensieve veehouderij, voor zover vereist op grond van deze verordening; b. het toevoegen, versterken of herstellen van landschapselementen die een bijdrage leveren aan de versterking van de landschapsstructuur of de relatie stad-land; c. activiteiten, gericht op behoud of herstel van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing of terreinen; d. het wegnemen van verharding; e. het slopen van bebouwing; f. een fysieke bijdrage aan de realisering van de ecologische hoofdstructuur en ecologische verbindingszones. 4. Indien een kwaliteitsverbetering, als bedoeld in het eerste lid, niet is verzekerd, wordt het bestemmingsplan slechts vastgesteld indien een passende financiële bijdrage in een landschapsfonds is verzekerd en wordt over de werking van dat fonds regelmatig verslag gedaan in het regionaal ruimtelijk overleg. 5. Het eerste tot en met vierde lid is niet van toepassing op een uitwerking van een bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder b, van de wet.
48
Hoofdstuk 7
Toets artikel 2.2 In de toelichting op de Verordening Ruimte is aangegeven dat bij nieuwe ontwikkelingen de provincie wil ‘dat de initiatiefnemer zorgt voor een kwaliteitsverbetering van het landschap om daarmee het verlies aan omgevingskwaliteit te beperken’. Onderhavige ontwikkeling leidt niet tot een verlies van de omgevingskwaliteit. De ontwikkeling vindt immers plaats op een bestaand bestemmingsvlak voor een (voormalige) militaire functie. Er vindt géén uitbreiding plaats van het bestemmingsvlak of van de toegestane oppervlakte aan gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Deze wordt zelfs ingeperkt vanwege de systematiek van strakke bouwvlakken om de bebouwing. Door het bestemmen van de beheerderswoning wordt een woning toegevoegd aan de woningvoorraad. Aangezien dit een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling betreft dient te worden voldaan aan artikel 2.2 uit de Verordening ruimte. Voorliggend plan voorziet in het vereiste van kwaliteitsverbetering doordat dit plan gepaard gaat met de renovatie van het complex waardoor de cultuurhistorische waarde wordt hersteld en behouden. De herbouw van het geraamte van het BOS gebouw is reeds mogelijk op grond van het geldende bestemmingplan, indien deze dienen voor militair gebruik. Omdat voor het oorspronkelijke gebruik deze bebouwing reeds was toegestaan (en ook reeds was gerealiseerd voordat het gebouw was afgebroken) en aangezien de bebouwingsmogelijkheden op grond van de nieuwe natuurbestemming zelfs aanzienlijk worden verminderd, kan niet worden gesteld dat er sprake is van een verlies aan omgevingskwaliteit. De inrichting van het terrein voor het recreatieve medegebruik is beperkt van omvang en leidt niet tot een aantasting van de omgevingskwaliteit. Ook het voorgenomen verbrede gebruik in (een deel van) de overige bestaande bebouwing leidt niet tot een aantasting van de omgevingskwaliteit. Het initiatief kan worden gezien als een kwaliteitsverbetering voor de omgeving door middel van herstel en versterking van de cultuurhistorische waarde van het terrein. Dit plan geeft inhoud aan artikel. 2.2. (Verordening Ruimte) kwaliteitsverbetering van het landschap en beroept zich met name op lid 3.c – activiteiten gericht op behoud of herstel van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing of terreinen. Artikel 4.2. Bescherming van de ecologische hoofdstructuur 1. Een bestemmingsplan dat is gelegen in de ecologische hoofdstructuur: a) strekt tot het behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de ecologische waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden;
Hoofdstuk 7
49
b) stelt regels ter bescherming van de ecologische waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden en houdt daarbij rekening met de overige aanwezige waarden en kenmerken, waaronder de cultuurhistorische waarden en kenmerken. 2. In afwijking van het eerste lid neemt een bestemmingsplan de geldende niet natuurbestemming en de met het oog daarop gegeven regels omtrent het gebruik van de grond en van de zich daarop bevindende bouwwerken in acht. Toets lid 1 en 2 artikel 4.2 In het geldende bestemmingsplan ‘Buitengebied 2000’ heeft het plangebied de bestemming ‘Militaire Doeleinden – K’. Het plangebied is dan ook niet bestemd als natuur. De geldende bouw- en ontwikkelingsrechten mogen in dit bestemmingsplan dan ook worden over genomen. Op het plangebied wordt, gezien de ligging in de EHS echter een Natuurbestemming opgelegd met de gebiedsaanduiding ‘EHS’, ter bescherming en verdere ontwikkeling van de natuurwaarden ter plaatse. Hier aan gekoppeld is een sterke reductie van het toegestane aantal m² bebouwing. Het gebruik ten behoeve van toerisme/recreatie/educatie past echter niet in de geldende bestemmingsomschrijving. Het gebruik ten behoeve van MTM is gelieerd aan de geldende militaire bestemming en wordt daarom passend geacht op het terrein. Omdat het verbreed gebruik, met name het toeristisch/recreatieve deel, zeer extensief van aard is en er geen negatieve effecten te verwachten zijn voor natuurwaarden ter plaatse, wordt dit verbreed gebruik niet in strijd geacht met de doelstelling voor instandhouding en versterking van de natuurwaarden van de EHS. Voor de goede orde wordt vermeld dat het complex in de nabije toekomst zal worden aangewezen als complex van cultuurhistorisch belang. Hiertoe is reeds een beschermende dubbelbestemming (Waarde – Cultuurhistorische waarden 1) opgenomen. De verbrede functie is in dat kader dan ook wenselijk.
Afbeelding 10: uitsnede kaartbeeld ‘Natuur en Landschap’
50
Hoofdstuk 7
3. In afwijking van het tweede lid stelt de gemeenteraad binnen negen maanden nadat op grond van een verplichting van Gedeputeerde Staten of van een waterschapsbestuur de inrichting en het beheer voor natuurdoeleinden zijn verzekerd, een bestemmingsplan vast waarbij de geldende niet-natuurbestemming is gewijzigd naar een natuurbestemming met overeenkomstige toepassing van de bepalingen van het eerste lid. 4. Een bestemmingsplan dat is gelegen buiten de ecologische hoofdstructuur en dat leidt tot een aantasting van de ecologische waarden en kenmerken van de ecologische hoofdstructuur, strekt ertoe dat de negatieve effecten waar mogelijk worden beperkt en de overblijvende, negatieve effecten worden gecompenseerd waarbij wordt voldaan aan de regels inzake het compenseren van verlies van ecologische waarden en kenmerken, bedoeld in artikel 4.11. Toets lid 3 en 4 artikel 4.2 Deze leden zijn niet op dit bestemmingsplan van toepassing. Toch zal gezien de ligging in de EHS een natuurbestemming worden opgelegd met de gebiedsaanduiding ‘EHS’. Artikel 7.8. Aanwijzing, begrenzing en bescherming van complexen van cultuurhistorisch belang 1. Als complex van cultuurhistorisch belang zijn aangewezen de als zodanig aangeduide gebieden waarvan de geometrische plaatsbepaling met een indicatieve begrenzing is vastgelegd. Toets lid 1 artikel 7.8 Hoewel het voormalige MOB complex Wanroij in de Verordening Ruimte 2011 nog niet is aangewezen als complex van cultuurhistorisch belang, zal het complex in de eerstvolgende herziening van de Verordening Ruimte in 2012 als zodanig worden aangewezen. Deze wijziging treedt naar verwachting op 1 juni 2012 in werking. Vooruitlopend hier op zal daarom reeds worden getoetst aan de regels in artikel 7.8 van de Verordening Ruimte. 2. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een complex van cultuurhistorisch belang zoals aangewezen op grond van het eerste lid, neemt de geldende bestemming en de met het oog daarop gegeven regels omtrent het gebruik van de grond en van de zich daarop bevindende bouwwerken in acht. 3. In afwijking van het tweede lid kan een bestemmingsplan voorzien in andere dan op grond van het geldende bestemmingsplan toegestane bouwactiviteiten en planologische gebruiksactiviteiten, waaronder wonen, mits de toelichting een verantwoording bevat waaruit blijkt dat: a) de beoogde ruimtelijke ontwikkeling een bijdrage levert aan het behoud of het herstel van het cultuurhistorisch karakter van het complex;
Hoofdstuk 7
51
b) de beoogde ruimtelijke ontwikkeling een uitwerking is van de door de gemeente voorgenomen ontwikkeling van het gebied waarop deze ruimtelijke ontwikkeling haar werking heeft alsmede van het te voeren beleid voor dat gebied. Toets lid 2 en 3 artikel 7.8 Dit bestemmingsplan heeft tot doelstelling om het voormalig mobilisatiecomplex Wanroij, dat een specifieke periode in de geschiedenis weergeeft en als zodanig cultuurhistorisch waardevol is, te behouden en voor het publiek open te stellen, zodat deze de tijdgeest van de Koude Oorlog kunnen (her)beleven. Hiertoe worden de bestaande gebouwen hersteld, het geraamte van het BOS gebouw teruggebouwd op de oude fundering en ingericht als informatiepunt en worden zitbankjes en informatiezuilen toegevoegd. Deze ruimtelijke ontwikkelingen dragen bij aan het behoud en herstel van het cultuurhistorisch karakter van het complex. Dit karakter wordt hierdoor zelfs versterkt. De ontwikkeling zal worden meegenomen in de nog op te stellen structuurvisie voor het buitengebied van de gemeente Sint Anthonis. De ontwikkeling wordt dan ook wenselijk geacht, gezien de toekomstige aanwijzing als complex van cultuurhistorisch belang. Voor de goede orde wordt vermeld, dat ter plaatse op grond van het geldende bestemmingsplan aansluitend aan het complex reeds mag worden gewoond in maximaal 2 beheerderswoningen. Deze woningen zijn een aantal jaren geleden privaatrechtelijk afgesplitst van het complex. (Zie voor een nadere toets van dit aspect ook Verordening Ruimte artikel 11.1). Artikel 11.1. Regels voor het wonen buiten bestaand stedelijk gebied 1. Een bestemmingsplan dat is gelegen in de groenblauwe mantel of agrarisch gebied, met inbegrip van een landbouwontwikkelingsgebied of een vestigingsgebied glastuinbouw, stelt regels ter voorkoming van: a) nieuwbouw van één of meer woningen; b) zelfstandige bewoning van bedrijfsgebouwen, recreatiewoningen en andere niet voor bewoning bestemde gebouwen. 3. In afwijking van het eerste lid kan een bestemmingsplan voorzien in: a) de bouw van een woning ter vervanging van een bestaande woning binnen het daartoe aangewezen bestemmingsvlak, mits is verzekerd dat overtollige bebouwing wordt gesloopt; b) het gebruik van een voormalige bedrijfswoning als burgerwoning, mits is verzekerd dat er geen splitsing in meerdere wooneenheden plaatsvindt en dat overtollige bebouwing wordt gesloopt; c) de vestiging van of de splitsing in meerdere wooneenheden in cultuurhistorisch waardevolle bebouwing mits deze vestiging of splitsing mede is gericht op het behoud of herstel van deze bebouwing.
52
Hoofdstuk 7
De vestiging van een beheerderswoonfunctie in het voormalige wachtgebouw komt voort uit de ambitie het complex te herstellen en te behouden als cultuurhistorisch waardevol complex. In de regels is ook een koppeling gelegd in het gebruik van het wachtgebouw voor wonen aan het functioneren van het terrein als ‘herinneringsmonument van de koude oorlog.
Hoofdstuk 7
53
Bijlage 2: Vooroverlegreactie Waterschap Aa en Maas
54
Hoofdstuk 7
Hoofdstuk 7
55
BRO heeft vestigingen in Boxtel | Amsterdam | Tegelen | Hasselt 56 www.BRO.nl
Hoofdstuk 7