Bestemmingsplan Stammerdijk 25 Vastgesteld Afdeling Ruimtelijke Ontwikkeling
27 oktober 2011
Planstatus:
vastgesteld
Plan identificatie:
NL.IMRO.0384.BP25Stammerdijk-VG01
Datum:
2011-10-27
Contactpersoon Buro SRO:
Buro SRO
Kenmerk Buro SRO:
SR090079
Opdrachtgever:
De Key Principaal
Buro SRO 't Goylaan 11 3525 AA Utrecht 030-2679198 www.buro-sro.nl
BTW nummer: KvK nummer: Rabobank rekeningnummer:
NL8187.16.071.B01 30232281 1421.54.024 t.n.v. Buro SRO B.V. te Utrecht
2
Inhoudsopgave 1 Inleiding ................................................................................................................................................... 4 1.1 Aanleiding ........................................................................................................................................................... 4 1.2 Procedure ............................................................................................................................................................ 4 1.3 Opbouw van het bestemmingsplan .................................................................................................................... 4 1.4 Leeswijzer ............................................................................................................................................................ 5
2 Het initiatief ............................................................................................................................................. 6 2.1 Huidige situatie ................................................................................................................................................... 6 2.2 Toekomstige situatie ........................................................................................................................................... 8
3 Beleidskader .......................................................................................................................................... 11 3.1 Rijksbeleid ......................................................................................................................................................... 11 3.2 Provinciaal beleid .............................................................................................................................................. 15 3.3 Regionaal beleid ................................................................................................................................................ 18 3.4 Gemeentelijk beleid .......................................................................................................................................... 19
4 Haalbaarheid van het bestemmingsplan ............................................................................................. 21 4.1 Inleiding ............................................................................................................................................................. 21 4.2 Bedrijven en milieuzonering.............................................................................................................................. 21 4.3 Externe veiligheid .............................................................................................................................................. 23 4.4 Geluid ................................................................................................................................................................ 26 4.5 Luchtkwaliteit .................................................................................................................................................... 28 4.6 Bodem ............................................................................................................................................................... 30 4.7 Ecologie ............................................................................................................................................................. 31 4.8 Water ................................................................................................................................................................ 36 4.9 Verkeer en parkeren ......................................................................................................................................... 40 4.10 Archeologie en cultuurhistorie ........................................................................................................................ 42
5 Economische uitvoerbaarheid .............................................................................................................. 44 6 Juridische planbeschrijving ................................................................................................................... 45 6.1 Inleiding ............................................................................................................................................................. 45 6.2 Bestemmingsregels ........................................................................................................................................... 45 6.3 Bestemmingen .................................................................................................................................................. 46
7 Maatschappelijk uitvoerbaarheid ......................................................................................................... 47 7.1 Verslag 3.1.1 Bro overleg .................................................................................................................................. 47 7.2 Zienswijzen ........................................................................................................................................................ 47
3
1 Inleiding 1.1 Aanleiding Woonstichting De Key/Principaal is samen met zorgverlener Cordaan voornemens de boerderij Landlust te hergebruiken voor een grote verscheidenheid aan functies. Het gaat bijvoorbeeld om de huisvesting van een kwekerij, de verzamelplaats voor de afdeling groenvoorzieningen, 24 plaatsen begeleid wonen, dagbesteding en diverse recreatieve activiteiten. Cordaan is een zorginstelling met vestigingen in Amsterdam, Diemen, Huizen, Maartensdijk en Nieuw Vennep. Woonstichting de Key/Principaal heeft boerderij Landlust aan de Stammerdijk 25 aangekocht en heeft voor de exploitatie van de boerderij Cordaan benaderd. Cordaan wil op de locatie een breed scala aan zorggerelateerde en omgevingsgerichte diensten en activiteiten onder brengen. Om dit te kunnen realiseren is vanuit planologisch oogpunt een bestemmingsplan herziening noodzakelijk. De beoogde bestemming past namelijk niet in het vigerende bestemmingsplan. De Key/Principaal en Cordaan hebben Buro SRO benaderd voor het opstellen van een bestemmingsplan die de beoogde functies toelaat op de locatie Landlust aan de Stammerdijk 25 te Diemen.
1.2 Procedure Vanaf 1 juli 2008 is de nieuwe Wro (Wet ruimtelijke ordening) van kracht. Dit impliceert dat alleen medewerking verleend kan worden door middel van een bestemmingsplanprocedure of een projectbesluit. Het college van Burgemeester en Wethouders van gemeente Diemen, heeft besloten in principe medewerking te verlenen aan voorliggend project onder toepassing van een (postzegel)bestemmingsplan op aanvraag, betreffende de realisatie en renovatie van bebouwing op locatie Landlust te Stammerdijk 25 in Diemen.
1.3 Opbouw van het bestemmingsplan Het bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, planregels en een verbeelding: Toelichting In de toelichting wordt ingegaan op de ruimtelijk relevante aspecten van het plan. Hiervoor wordt uitgegaan van het vigerende relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In de toelichting wordt verslag gedaan van relevante haalbaarheidsonderzoeken die aan de ontwikkeling ten grondslag liggen. Volstaan wordt met het verwoorden van de eindconclusies van de verschillende onderzoeken. Planregels In het vormgeven van de planregels wordt aangesloten bij de SVBP 2008. Verbeelding De verbeelding is opgesteld overeenkomstig de laatste afspraken omtrent IMRO en SVBP 2008
4
1.4 Leeswijzer In hoofdstuk 2 wordt nader ingegaan op de beoogde herontwikkeling van boerderij Landlust. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid respectievelijk wetgeving opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en milieuwetgeving. In hoofdstuk 5 wordt de economische en maatschappelijke haalbaarheid van het plan beschreven, inclusief de uitkomsten van het overleg ex artikel 3.11 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) alsook de inspraakresultaten en ingekomen zienswijzen.
5
2 Het initiatief 2.1 Huidige situatie Voorheen was op het perceel van Stammerdijk 25 een agrarisch bedrijf gevestigd. De huidige locatie bestaat uit een bouwvlak met een hoofdgebouw en daaromheen een bebouwd en onbebouwd erf. De boerderij en opstal is gelegen aan de Stammerdijk en is gesitueerd ten zuid-oosten van de bebouwde kom van Diemen. In het westen grenst de locatie aan het natuurlijke veenriviertje De Gaasp (onderdeel van de Weespertrekvaart) die tussen Driemond en Diemen loopt. Aan de andere kant, in het noord-westen ligt het Diemerbos. Het plangebied is te verdelen in twee kavels. De eerste kavel is direct gelegen aan de Stammerdijk, hierop is de woonboerderij en opstal gesitueerd. Volgens de deelplankaart van het vigerende bestemmingplan is er op deze kavel 585 m² bebouwd oppervlak van het erf toegestaan. De tweede kavel ligt achter (ten oosten) van de andere kavel en grenst direct aan het Diemerbos. Deze kavel is momenteel in gebruik als grasland en hier is geen bebouwing aanwezig. De locatie van boerderij Landlust, gelegen aan de Stammerdijk 25 te Diemen is in onderstaande luchtfoto's aangegeven.
Globale ligging plangebied
6
Ligging en begrenzing plangebied
7
2.2 Toekomstige situatie Het voorliggende bestemmingsplan beoogt de realisering van een nieuw woongebouw, een tussenbouw en een opslag voor machines. Daarnaast zal de bestaande woonboerderij en de daaraan grenzende schuur worden gerenoveerd. Een groot deel van de bestaande opstallen zullen worden gesloopt om plaats te maken voor het nieuwe woongebouw en de opslagruimte. De totale bebouwde oppervlakte van het bouwplan bedraagt 1526 m². De totale kavelgrote bedraagt 10.125 m². Onderstaande afbeelding toont de te slopen bebouwing. De gearceerde bebouwing zal in het kader van onderhavig plan worden gesloopt.
Te slopen bebouwing De nieuw op te richten bebouwing is gelegen aan de Stammerdijk. Het perceel wordt ontsloten via de bestaande op- en afrit in het plangebied op de Stammerdijk. De woonboerderij bestaat uit anderhalve bouwlaag met kap, bestaande uit een souterrain en een woonlaag. De huidige bebouwing is met betrekking tot de maatvoering afgestemd op de omliggende bebouwing. Het hoofdgebouw zal in de toekomstige situatie behouden blijven. Hierdoor zal er geen afbreuk van de stedenbouwkundige structuur plaats vinden. In totaal zal er ca 500 m² worden gesloopt aan bestaande opstallen. Het slopen van 500 m² oude opstallen is, afgezien van de vervallen staat, noodzakelijk om oppervlakte vrij te maken voor het realiseren van een nieuw hoofdgebouw. Volgens het vigerende bestemmingsplan (paragraaf 3.3.2 voorliggende toelichting) is er maximaal 585 m² toegestaan binnen de nadere 'Erf'. Samen met het bestaande hoofdgebouw is er in totaal 1526 m² toegestaan op de locatie. Dit is inclusief de 10% aan extra bebouwingsoppervlakte waar burgemeester en wethouders vrijstelling voor kunnen verlenen in het kader van het nieuwe plan. De oude bijgebouwen maken plaats voor een nieuw hoofdgebouw en daarbij zullen er twee nieuwe bijgebouwen worden gerealiseerd op het erf achter de woonboerderij. In het nieuwe hoofdgebouw wordt het begeleid wonen ondergebracht en de bijgebouwen gaan dienst doen als opslag ruimte voor machines, de medicijnkamer/uitgiftepunt en een kantoor. Het nieuwe hoofdgebouw heeft een oppervlakte van ca 500 m² en zal ten noorden van het huidige hoofdgebouw worden gerealiseerd. In dit nieuwe hoofdgebouw is hoofdzakelijk ruimte voor de functie wonen. Bij het ontwerp van deze bebouwing wordt aan gesloten bij de stedenbouwkundige structuur van de directe omgeving. Die hoofdzakelijk bestaat uit een hoofdgebouw van een bouwlaag met kap. Op het gebied van maatvoering is rekening gehouden met de bestaande bebouwing. De bouwhoogte van het nieuwe hoofdgebouw is gelijk gehouden aan het aan het hoofdgebouw grenzende 'zomerhuis' (zie onderstaande tekening). Hierdoor ontstaat er voor het zicht geen extra hoofdgebouw, maar zal het lijken
8
op een bijgebouw. De voorgevel van het nieuwe hoofdgebouw komt achter of wordt gelijk aan de voorgevel van het zomerhuis gehouden. Door de aansluiting in gelijkende bouwvorm en de bestaande voorgevel lijn, wordt er geen afbreuk gedaan aan de structuur en het beeld vanaf de weg op de bebouwing. Achter het bestaande hoofdgebouw zullen de nieuwe bijgebouwen worden gerealiseerd. De nieuwe bebouwing, bestaande uit een apart gebouw en een tussenbouw, heeft een oppervlakte van circa 345 m² en doet dienst als kantoor, medicijnkamer/uitgiftepunt en schuur/opslag machines. Bij het ontwerp van deze opstallen is rekening gehouden met de maatvoering van het bestaande hoofdgebouwen. De nieuwe gebouwen zijn lager dan de bestaande bebouwing waardoor de gebouwen vanaf de Stammerdijk nauwelijks zichtbaar zijn (zie onderstaande tekening). Het beeld vanaf de Stammerdijk wordt niet aangetast. Op het achterliggende perceel zullen tunnelkassen worden geplaatst. Om te voorkomen dat het zicht vanaf de Stammerdijk wordt verstoord door de tunnelkassen is er in de verbeelding een aanduiding opgenomen waarbinnen de tunnelkassen moeten worden gerealiseerd. Op deze wijze wordt gewaarborgd dat de tunnelkassen zo veel als mogelijk achter de bebouwing wordt gerealiseerd. In de planregels is vastgelegd dat de tunnelkassen een maximale omvang van 300 m² mogen hebben. Deze oppervlakte is bepaald aan de hand van de omvang van de tunnelkassen op het terrein van Kriekenoord. Dit is een soortgelijk project in de omgeving van boerderij Landlust. Het is de bedoeling dat dagelijks ongeveer 60 mensen gebruik maken van het complex op locatie Landlust. Er zullen 24 wooneenheden worden gerealiseerd in het nieuwe hoofdgebouw, waar permanent cliënten wonen. Voor deze cliënten zal er 24 uur begeleiding (gemiddeld 2 personen) aanwezig zijn. In totaal zijn er dagelijks circa 86 mensen aanwezig op de locatie.
Situatietekening locatie Landlust (nieuw, d.d. 4 april 2011, K2 architecten)
9
Noord- en zuidgevel bouwplan
Oost- en westgevel bouwplan
10
3 Beleidskader 3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Nota Ruimte, Ruimte voor ontwikkeling (2006) De Nota Ruimte geeft de hoofdlijnen aan van het nationaal ruimtelijke beleid tot 2020. Bovendien bevat het een doorkijk op de langere termijn, namelijk de periode 2020-2030. Uitgegaan wordt van een dynamisch, op ontwikkeling gericht ruimtelijk beleid en een heldere verdeling van verantwoordelijkheden tussen het Rijk en de decentrale overheden. Hiermee keert het beleid terug naar de eigenlijke uitgangspunten van het ruimtelijk rijksbeleid en verschuift het accent van ‘ordening’ naar ‘ontwikkeling’. De Nota Ruimte is een integrale nota en brengt zo veel mogelijk rijksbeleid voor ruimtelijke onderwerpen in één nota en vervangt hiermee diverse Planologische Kernbeslissingen (PKB) en ruimtelijk relevante rijksnota’s. De hierin vervatte ruimtelijke strategie wordt wat betreft verkeer en vervoer uitgewerkt in de separate PKB Nota Mobiliteit. De economische, ecologische en sociaal-culturele aspecten worden nader uitgewerkt in respectievelijk de Gebiedsgerichte Economische Perspectieven en het Actieplan Bedrijventerreinen, het actieprogramma voor ruimte en cultuur en de Agenda Vitaal Platteland en het daarbij behorende Meerjaren-programma Groene Ruimte. In het nationaal ruimtelijk beleid richt het kabinet zich op:
Versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland; Bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland; Borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden; Borging van de veiligheid.
In de Nota Ruimte wordt meer verantwoordelijkheid gegeven aan de decentrale overheden. Voor geheel Nederland is een basiskwaliteit geformuleerd waaraan voldaan moet worden. Een verdere verfijning wordt overgelaten aan de decentrale bestuurslagen. De gebieden en netwerken die het kabinet van nationaal belang acht zijn bestemd als Ruimtelijke Hoofdstructuur. In deze gebieden wil het Rijk een nadrukkelijke rol vervullen. Het plangebied valt volgens de nota binnen de Ruimtelijk Hoofdstructuur. Conclusie Met het herbestemmen van de boerderij voor een maatschappelijke functie ontstaat er een nieuwe 'drager' in het buitengebied van Diemen. Deze nieuwe drager zorgt mede voor het in stand houden van het buitengebied waar de agrarische sector dit in het verleden deed. Met deze nieuwe drager blijft ook naar de toekomst toe het platteland vitaal. Hiermee is het voornemen in overeenstemming met de Nota ruimte.
11
3.1.2 AMvB Ruimte Het ministerie van VROM is momenteel bezig met het opstellen van het besluit algemene regels ruimtelijke ordening, ook wel de AMvB Ruimte genoemd. Het AMvB Ruimte omvat alle ruimtelijke rijksbelangen uit eerder uitgebrachte planologische kernbeslissingen (PKB's) die juridisch moeten doorwerken tot in bestemmingsplannen. De status van de PKB's is met de invoering van de Wro omgezet tot een structuurvisie. Het gevolg is dat ze niet bindend zijn voor andere partijen. Het AMvB bevat een vertaling van de bestaande PKB's Nota Ruimte, Derde Nota Waddenzee, Structuurschema Militaire Terreinen en Project Mainportontwikkeling Rotterdam. Middels het besluit wil het Rijk kenbaar maken aan welke regels provinciale verordeningen en gemeentelijk bestemmingsplannen moeten voldoen en wat de ruimte is waarbinnen provincies en gemeente hun eigen ruimtelijke belangen vorm kunnen geven. Het besluit zal naar verwachting medio 2010 in werking treden. Conclusie Onderhavig project omvat de herontwikkeling van een bestaande boerderij waarbij het karakter van de bebouwing en de omgeving behouden blijft. Het plan is derhalve in overeenstemming met de AMvB Ruimte. 3.1.3 Nota Mobiliteit In de Nota Mobiliteit wordt het ruimtelijk beleid, zoals vastgelegd in de Nota Ruimte, verder uitgewerkt en wordt het overige verkeers- en vervoersbeleid beschreven. Op 14 februari 2006 is de planologische kernbeslissing (PKB) deel IV van de Nota Mobiliteit vastgesteld. De Nota Mobiliteit is het nationale verkeers- en vervoersplan op grond van de Planwet Verkeer en Vervoer (1998) en is de opvolger van het Structuurschema Verkeer en Vervoer 2 (SVV-2). De hoofdlijnen van het verkeers- en vervoersbeleid voor de komende vijftien jaar zijn in de Nota Mobiliteit vastgelegd. Het streven is de economie te laten groeien en verkeer en vervoer de ruimte geven. Tegelijkertijd wil de overheid een gezond leefklimaat creëren voor alle Nederlanders. Op knelpunten waar luchtverontreiniging een hardnekkig probleem is, wordt snelheidsbeperking overwogen. Belangrijke doelen uit de Nota Mobiliteit zijn onder meer:
versterking van de economie door verbetering van de bereikbaarheid;
een integrale netwerkbenadering om de betrouwbaarheid van zowel particulier als openbaar vervoer te verbeteren;
meer decentrale aanpak met een belangrijke rol voor provincies;
het mogelijk maken van groei van verkeer en vervoer binnen wettelijke en beleidsmatige kaders voor milieu, veiligheid en leefomgeving;
het versneld inhalen van onderhoudsachterstanden; invoering van een systeem van betalen voor het gebruik van de weg; structureel onderhoud aan hoofdverbindingsassen voor openbaar vervoer; het terugdringen van emissies van vooral CO2.
In de omgeving van de locatie Landlust en binnen het plangebied van bestemmingsplan Buitengebied Diemen wordt het boogviaduct dat de Diemerpolderweg (over de A1) verbindt met de A9 richting Amster Zuidoost gerealiseerd. In juridische zin vormt de Vijfde partiële Herziening van het bestemmingsplan Buitengebied Diemen hiervoor de basis. Deze ontwikkelingen kunnen als uitvloeisel worden gezien van dit beleid.
12
Conclusie Het project draagt bij aan een verdere versterking van de economie en voorziet in een maatschappelijke en een sociale behoefte. De projectlocatie is gelegen aan de Stammerdijk, welke is verbonden met de Weteringweg (met op korte afstand een op- en afrit van de A1). Daarnaast is de Stammerdijk op korte afstand van de locatie Landlust via een fietsbrug over de rivier de Gaasp verbonden met de provincialeweg, waardoor ook de locatie vanaf de andere kant van de rivier goed ter voet en per fiets bereikbaar is. Hiermee is het terrein goed te ontsluiten en is autoverkeer snel op het rijkswegennet zonder dat het autoverkeer door woongebieden moet. Geconcludeerd kan worden dat het initiatief in overeenstemming is met de Nota Mobiliteit. 3.1.4 Natuurbeschermingswet (1998) Nederland kreeg in 1967 voor het eerst een Natuurbeschermingswet. Deze wet maakte het mogelijk om natuurgebieden en soorten te beschermen. Op den duur voldeed de wet niet meer aan de eisen die internationale verdragen en Europese verordeningen stellen aan natuurbescherming. Daarom is in 1998 een nieuwe Natuurbeschermingswet gemaakt die alleen gericht is op gebiedsbescherming. De bescherming van soorten is geregeld in de Flora- en faunawet. De Natuurbeschermingswet 1998 is op 1 oktober 2005 gewijzigd. Sindsdien zijn de bepalingen vanuit de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn in de Natuurbeschermingswet verwerkt. De volgende gebieden worden aangewezen en beschermd op grond van de Natuurbeschermingswet:
Natura 2000-gebieden (Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden); beschermde Natuurmonumenten; wetlands.
Voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor de beschermde natuur geldt een vergunningplicht. Hierdoor is in Nederland een zorgvuldige afweging gegarandeerd bij projecten die gevolgen kunnen hebben voor natuurgebieden. Meestal verlenen de provincies de vergunningen. Maar soms doet het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) dit. Op 1 februari 2009 is de wet opnieuw gewijzigd. De wijziging heeft betrekking op het zogenoemde 'bestaand gebruik'. Hieronder vallen activiteiten in en om beschermde Natura 2000-gebieden die al plaatshadden voordat een gebied als beschermd gebied is aangewezen. De wijziging is met name van belang voor provincies (als bevoegd gezag) en voor burgers en bedrijven met bestaand gebruik. De wijzigingen zijn gericht op:
verbetering van de werking van de wet in de praktijk; verbetering van de aansluiting van de wet bij de Habitatrichtlijn.
Als gevolg van de wetswijziging is er, zolang er nog geen beheerplan is vastgesteld, voor bestaand gebruik met mogelijke verslechterende gevolgen toch geen vergunning vereist. De betreffende activiteit kan dus worden voortgezet. Wel heeft de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) de bevoegdheid voor een aanschrijving in deze periode als kan worden aangetoond dat het betreffende bestaand gebruik negatieve effecten heeft. Conclusie Het voorliggende plangebied valt niet onder de Habitat- en Vogelrichtlijn gebieden, of de vroegere Beschermde- en Staatsnatuurmonumenten. De Natuurbeschermingswet vormt derhalve geen belemmering voor het onderhavige project.
13
3.1.5 Vierde Nota Waterhuishouding (1998) De Vierde Nota Waterhuishouding zet de strategie door, van integraal waterbeheer, die is ingezet in de Derde Nota Waterhuishouding. De wateroverlast die in de negentiger jaren is ontstaan heeft echter tot het inzicht geleid dat maatregelen, die herhaling moeten voorkomen, meer inhouden dan het verhogen van dijken. De Vierde Nota Waterhuishouding pleit daarom voor meer samenhang tussen het beleid voor water, ruimtelijke ordening en milieu. Het beleid dient daarbij gericht te zijn op de verschillende belangen zoals veiligheid, landbouw, natuur, drinkwatervoorziening, transport, recreatie en visserij en daarbij ruimte scheppend voor gebiedsgericht maatwerk. Conclusie Bij de realisatie van het project wordt voldoende rekening gehouden met de waterhuishouding in het huidige en in het toekomstige gebied, hiervoor wordt doorverwezen naar de 'waterparagraaf'. Onderhavig project is niet in strijd met de Vierde Nota Waterhuishouding. 3.1.6 Nationaal Milieubeleidsplan 3 (PKB NMP3; 1998) en 4 (NMP4; 2001) Het NMP 3 bevat het milieubeleid voor de korte termijn, met een doorkijk tot 2010. Voor het milieubeheer wordt gestreefd naar een duurzame ontwikkeling. Brongerichte maatregelen (onderscheiden in emissiegerichte, volumegerichte en structuurgerichte maatregelen) hebben de voorkeur boven effectgerichte maatregelen. In het NMP 3 wordt aangegeven wat van de doelgroepen landbouw, verkeer en vervoer, industrie, milieubedrijven en maatschappelijke en milieuorganisaties wordt verwacht om aan het milieubeheer bij te dragen. Op 13 juni 2001 is het NMP 4 'Eén wereld en één wil: werken aan duurzaamheid’ verschenen. Het NMP 4 vervangt het NMP 3 niet, maar kijkt verder vooruit naar het jaar 2030. Er worden zeven grote milieuproblemen benoemd: verlies aan biodiversiteit, klimaatverandering, overexploitatie van natuurlijke hulpbronnen, bedreigingen van de gezondheid, externe veiligheid, aantasting van de leefomgeving en mogelijke onbeheersbare risico’s. Over het algemeen bevat het NMP 4 geen concrete maatregelen en doelen voor de korte termijn. Conclusie Het nationaal milieubeleidsplan vormt een basis voor uitwerking van duurzaamheiddoelstellingen in de lagere overheidsniveaus. Vanwege het lokale karakter van onderhavig project kan op deze plek daarom het beste verwezen worden naar de milieuparagraaf waar meer in detail ingegaan wordt op de milieukundige situatie.
14
3.2 Provinciaal beleid
3.2.1 Structuurvisie Noord-Holland 2040 Op 21 juni 2010 hebben Provinciale Staten de Structuurvisie Noord-Holland 2040 en de Provinciale ruimtelijke verordening structuurvisie (Prvs) vastgesteld. In de structuurvisie is het plangebied mede aangeduid als gecombineerde landbouw. In de zone voor gecombineerde landbouw zijn landschappelijk kwetsbare gebieden zoals veenweidegebieden of cultuurhistorisch waardevolle gebieden karakteristiek. Het landschap bepaalt waar en welke ruimte wordt geboden aan de bedrijfsontwikkeling. In deze gebieden wordt meer ruimte geboden voor nieuwe economische activiteiten. Vormen van nieuwe economische activiteiten zijn agrarisch natuurbeheer, landschapsbehoud, recreatie, verkoop aan huis, verwerking van producten, zorg, educatie, en energie. In de omgeving van het stedelijk gebied - in de metropolitane landschappen – stimuleert de Provincie Noord-Holland de ontwikkeling van deze op de stedelijke recreatiebehoefte gerichte functies. Daarnaast is het plangebied gelegen binnen het Groene Hart. In dat verband stelt de structuurvisie dat landbouw de belangrijkste drager is van het open veenweidelandschap, een blijvend economisch perspectief voor de landbouw is noodzakelijk. Dit betekent ruimte bieden voor schaalvergroting, lokaal extensivering, innovatie en verbreding. Dit moet plaatsvinden binnen de randvoorwaarden van behoud van kernkwaliteiten en afremmen van de bodemdaling. Conclusie Onderhavig project zal echter voorzien in de herontwikkeling van bestaande agrarische bebouwing voor een maatschappelijke functie welke gezien kan worden als een vorm van verbrede landbouw (zorgboerderij) en daarmee passend is binnen het provinciale ruimtelijke beleid. Omdat de agrarische bedrijfsvoering ondergeschikt is aan de maatschappelijke functie wordt de ontwikkeling formeel beschouwd als een verstedelijking, ontheffing van de Provinciale ruimtelijke verordening structuurvisie is daarom vereist. De beoogde nieuwbouw sluit in karakter aan bij het gebied en zal geen afbreuk doen aan de omgeving. De hoeveelheid bebouwing zal niet leiden tot een verdere verstedelijking van het landelijk gebied. De nieuwe functie en het gebruik is aan te merken als een nieuwe drager van het landelijke gebied ter ondersteuning van de bestaande dragers. 3.2.2 Provinciaal Milieubeleidsplan 2009-2013 Momenteel is de provincie Noord-Holland bezig met het opstellen van een nieuw Milieubeleidsplan voor de periode 2009-2013. Het ontwerp is op 31 maart 2009 vastgesteld door de Gedeputeerde Staten en vrijgegeven voor inspraak. Het plan heeft van 14 april tot 26 mei 2009 ter inzage gelegen bij alle NoordHollandse gemeentehuizen, Amsterdamse stadsdeelhuizen, openbare bibliotheken en het Provinciekantoor in Haarlem. Na beoordeling van de reacties en het zo nodig aanpassen van het plan wordt een definitief plan eind 2009 aan de Provinciale Staten voorgelegd ter goedkeuring. Op 31 maart 2009 is het ontwerp Provinciaal Milieubeleidsplan voor de periode 2009-2013 vastgesteld door Gedeputeerde Staten en vrijgegeven voor inspraak. Het doel van het nieuwe Milieubeleidsplan is het bereiken van de Europese en nationale milieunormen eind 2013. Daarbij wordt vooral ingezet op het voorkomen van schade aan de menselijke gezondheid en het stimuleren van duurzame ontwikkeling, zonder afwenteling van milieubelasting. De provincie stelt tweejarige uitvoeringsprogramma’s op (2010-2011 en 2012-2013) waarin de uitvoering van dit het nieuwe Milieubeleidsplan meer in detail wordt vastgelegd.
15
Conclusie Gelet op de geringe omvang van het project en de geringe wijzigingen in activiteiten kan geconcludeerd worden dat het project in overeenstemming is met de doelstellingen uit het toekomstige Milieubeleidsplan. 3.2.3 Ecologische Hoofdstructuur De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is een netwerk van aaneengesloten natuurgebieden in Nederland. De EHS bestaat uit bestaande natuurgebieden, een aantal bestaande wateren en nieuwe natuur op landbouwgrond. Om de EHS te realiseren worden natuurgebieden ‘aan elkaar geknoopt’ door ertussen ecologische verbindingen te creëren. Zo worden levensgemeenschappen groter en robuuster. Een groot deel van de EHS is bestaande natuur. Een beperkt deel moet nog worden gerealiseerd. De EHS moet in 2018 zijn voltooid. De EHS omvat onder meer twee nationale parken en een groot aantal Europees beschermde Natura 2000 gebieden. Deze worden niet anders behandeld dan de rest van de EHS. Natura 2000 gebieden worden ook via de Natuurbeschermingswet beschermd. De Provincie Noord-Holland zorgt dat in deze gebieden geen ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk zijn die strijdig zijn met de bijzondere kenmerken en waarden van het natuurgebied In onderstaand kaartfragment is de EHS ter hoogte van de gemeente Diemen weergegeven. De projectlocatie valt buiten de ecologische hoofdstructuur. De locatie is als 'hapje' uit de EHS gelaten .
Uitsnede Provinciale Ecologische HoofdStructuur (PEHS) Conclusie De locatie Landlust is gelegen buiten de EHS maar wel direct naast de EHS. In artikel 19 van de Provinciale ruimtelijke verordening is bepaald dat in een bestemmingsplan geen nieuwe bestemmingen en regels opgenomen mogen worden die omzetting naar de natuurfunctie onomkeerbaar belemmeren en de wezenlijke kenmerken en waarden van de ecologische hoofdstructuur significant aantasten. Hiervan is in dit bestemmingsplan geen sprake. De nieuwe functie sluit aan bij het gebied en de toename van bebouwing is zeer beperkt. Daarmee wordt er geen significante afbreuk gedaan aan het EHS gebied.
16
3.2.4 Provinciale ruimtelijke verordening structuurvisie De Provinciale ruimtelijke verordening structuurvisie (Prvs) schrijft voor waaraan bestemmingsplannen, projectbesluiten en beheersverordeningen moeten voldoen. Provinciale Staten hebben de Pvrs van NoordHolland op 21 juni 2010 vastgesteld. Op 1 november 2010 is de verordening in werking getreden. De regels van de Prvs vloeien voort uit de Structuurvisie Noord-Holland 2040. In de verordening wordt gebruikt gemaakt van het instrument ontheffing. Indien kleinschalige ontwikkelingen niet passen binnen de regels van de verordening is het mogelijk om ontheffing van de regels aan te vragen. Gemeenteraden en burgemeester zijn bevoegd een ontheffing bij GS aan te vragen. De verordening richt zich op de inhoud van bestemmingsplannen en daarmee op gemeenteraden die het bestemmingsplan vaststellen. De regels van de verordening richten zich niet alleen op de inhoud van de bestemmingsplannen in strikt juridische zin, maar gaat tevens om het stellen van eisen aan de toelichting van het bestemmingsplan. Indien een bestemmingsplan niet past binnen de regels van de verordening is een termijn van een jaar gesteld om het bestemmingsplan aan te passen aan de verordening. Onderhavig plan voorziet in de herontwikkeling van een voormalig agrarisch perceel in het buitengebied van de gemeente Diemen. In het kader van de herontwikkeling zal de huidige bebouwing worden aangepast en beperkt worden uitgebreid om dienst te gaan doen als een zorgboerderij. Voorgaande wordt aangemerkt als een overige vorm van verstedelijking. Een bestemmingsplan mag dit uitsluitend toestaan indien Gedeputeerde Staten ontheffing verleend hebben van het bepaalde in artikel 14 lid 1 Prvs. Conclusie Het initiatief voorziet in de herontwikkeling van een voormalig agrarisch perceel, welke nu de bestemming Wonen heeft, naar een zorgboerderij. Hoewel het planologisch een transformatie is van Wonen naar Maatschappelijk kan de eindfunctie gezien worden als een vorm van verbrede landbouw, hierbij moet opgemerkt worden dat de agrarische functie ondergeschikt is aan de zorg. Artikel 14 lid 1 schrijft dat verstedelijking of uitbreiding van bestaande verstedelijking in het landelijk gebied niet wordt toegestaan. Gedeputeerde Staten kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 14 lid 1. Deze ontheffing is door de gemeente Diemen aangevraagd. Op 28 juni 2011 is de gevraagde ontheffing verleend.
17
3.3 Regionaal beleid 3.3.1 Groengebied Amstelland Groengebied Amstelland is het landelijk gebied, ten zuiden van Amsterdam, tussen Amstelveen en het Amsterdam Rijnkanaal van circa 4000 ha. Het recreatiegebied is goed voor 3 miljoen bezoeken per jaar. Het gebied wordt gebruikt voor verschillende vormen van recreatie, zoals fietsen en wandelen maar ook barbecueën, zwemmen en spelen. Het plangebied is in de Visie Groengebied Amstelland, vastgesteld op 10 december 2009, aangemerkt als onderdeel van de Diemerscheg. In hoofdzaak gaat de visie uit van ' behoud door ontwikkeling' . Meer specifiek wordt in de visie voor de Diemerscheg gezocht naar het extra benutten van de positieve kanten van de ruimtelijke versnippering. Het is de ambitie om aan elke ‘kamer’ in het gebied een karakteristiek te geven, liefst met een gebruiker die iets toevoegt aan de het openbare karakter. Gestreeft wordt naar een meer regionaal gebruik van de Diemerscheg. Dit kan gerealiseerd worden door het creëren van aantrekkelijke routes die ook de vestingstadjes aan de Vecht aandoen. Maar ook voorzieningen (wellness, zorgboerderijen, overnachtingsmogelijkheid) kunnen bijdragen aan regionaal gebruik. Conclusie De planontwikkeling voorziet deels in het hergebruik van de bestaande agrarische bebouwing voor zorg in de vorm van een zorgboerderij. De ontwikkeling sluit daarbij aan bij de visie Groengebied Amstelland
18
3.4 Gemeentelijk beleid 3.4.1 Structuurvisie De structuurvisie Diemen is op 27 januari 2011 door de gemeenteraad van Diemen gewijzigd vastgesteld. De nieuwe datum van het aangepaste stuk is 2 februari 2011. In de structuurvisie wordt een visie gegeven op hoe de gemeente zich de komende tien tot dertig jaar wil ontwikkelen. Hierbij gaat het om lokale thema ’s als wonen, werken, voorzieningen, recreatie, groen, maar ook over de regionale positie. De structuurvisie kan gezien worden als een strategisch beleidsdocument. In een structuurvisie worden afwegingen gemaakt voor het toekomstig ruimtelijk beleid op lokaal niveau. Er worden keuzes gemaakt over de hoofdlijnen van de gewenste ruimtelijke ontwikkeling op de lange termijn, en de daarvoor noodzakelijke maatregelen op korte termijn. Het is het richtinggevende document waarin voor overheden, maatschappelijke organisaties, private partijen en burgers duidelijk wordt welk ruimtelijk beleid een gemeente nastreeft. In de structuurvisie zijn verschillende ruimtelijke opgaven benoemt. Een van deze opgave is het gebruik van groen te intensiveren. De Weespertrekvaart, inclusief de Stammerdijk en de Provincialeweg, vormt, net als het Amsterdam-Rijnkanaal, een regionale recreatieve verbinding tussen Amsterdam en Diemen, richting Driemond. Deze as dient als zodanig behouden te blijven en verder versterkt te worden. Een voorziening als de zorgboerderij, die gerealiseerd gaat worden op de Stammerdijk, sluit hier prima op aan. 3.4.2 Vigerend bestemmingsplan 'Buitengebied Diemen' De locatie Landlust valt binnen het planologische regime van het vigerende bestemmingsplan Buitengebied Diemen. Het bestemmingsplan is op 27 augustus 1998 vastgesteld en goedgekeurd op 13 april 1999. Uit de plankaart van het bestemmingsplan is op te maken welke bestemmingen er vigeren op de huidige locatie, te weten 'woondoeleinden' en 'bos'. De kavel direct gelegen aan de Stammerdijk waarop de woonboerderij en de beoogde nieuwbouw is gesitueerd heeft momenteel de bestemming 'woondoeleinden'. De achterliggende kavels hebben volgens de plankaart de bestemming 'Bos'.
Uitsnede plankaart bestemmingsplan Buitengebied Diemen
19
Onderhavig project zal voorzien in de herontwikkeling van bestaande agrarische bebouwing, bestemd als Wonen, voor een maatschappelijke functie. Het totale plan heeft een bebouwingsoppervlakte van 1526 m². Deze oppervlakte is gelijk aan de huidige bebouwing inclusief 10%. Volgens de vigerende bestemmingsplanvoorschriften is het toegestaan het maximale bebouwingsoppervlak te vergroten met 5%. In het kader van voorliggend plan zal de verhouding tussen hoofd- en bijgebouwen weliswaar veranderen, echter het aantal vierkante meters zal niet op een ongeoorloofde wijze toenemen. Gelet op de beoogde plannen en de voorgenomen functiewijziging is het noodzakelijk om af te wijken van de vigerende bestemmingsplanvoorschriften. De beoogde nieuwbouw sluit in karakter aan bij het gebied en zal ten goede komen van het landschap. De hoeveelheid bebouwing zal niet leiden tot een verdere verstedelijking van het landelijk gebied. De nieuwe functie en het gebruik zijn aan te merken als een nieuwe drager van het landelijke gebied ter ondersteuning van de bestaande dragers. De wijziging zal derhalve bijdragen aan een bestendige verbetering van het landschap. Conclusie Op de voorliggende kavel zal bebouwing worden gerealiseerd waar een breed scala aan activiteiten plaats gaat vinden. Het gaat bijvoorbeeld om de huisvesting van een afdeling groenvoorzieningen, 24 plaatsen begeleid wonen, en diverse recreatieve activiteiten. Gelet op de aard van de instelling Cordaan zal er in de nieuwe situatie de bestemming maatschappelijk worden opgenomen. Deze bestemming is in strijd met de huidige bestemming en past niet binnen het huidige vigerende bestemmingsplan. Daarom wordt er middels een planologische procedure een bestemmingsplan opgesteld. 3.4.3 Natuurbeleidsplan Diemen In opdracht van de gemeente Diemen heeft de Dienst Ruimtelijke Ordening van Amsterdam een Natuurbeleidsplan opgesteld. De gemeente is een relatief 'groene' gemeente binnen de regio. In het verleden heeft de gemeente al een groenbeleidsplan (1995) en groenstructuurplan(1997) laten opstellen. Het natuurbeleidsplan is in november 2009 opgesteld en dient als aanvulling op de eerder opgestelde plannen. In het aanvullende Natuurbeleidsplan staan de ecologische waarden centraal. Het plan dient als één van de afwegingskaders bij besluitvorming. Het doel van het natuurbeleidsplan is: 'Het in stand houden en verbeteren van de ecologische verbindingen en van de leefomstandigheden van plant- en diersoorten in Diemen en het afstemmen hierop van de recreatieve mogelijkheden voor fietsers en wandelaars'. Om structuur te geven aan het natuurbeleidsplan zijn in de ecologische structuur van Diemen knelpunten vastgesteld die moeten worden aangepakt om de ecologische verbindingen te verbeteren. Het plangebied is gelegen tegen het Diemerbos. Het Diemerbos wordt genoemd als een geïsoleerd groengebied waarbij behoefte is om de verbinding met omliggende gebieden te verbeteren. Conclusie Onderhavig plan omvat de herontwikkeling van een agrarisch perceel. De huidige (verouderde) opstallen worden gesloopt en een nieuw hoofdgebouw en twee bijgebouwen worden gerealiseerd. Om de invloed van de voorgenomen werkzaamheden inzichtelijk te maken wordt verwezen naar de ecologie paragraaf (4.7). Aan de hand van een ecologisch onderzoek wordt vastgesteld welke beschermde soorten aanwezig zijn op de locatie en welke gevolgen de werkzaamheden hebben voor de aanwezige natuurwaarden. 3.4.4 Herontwikkeling Diemerbos De gemeente Diemen, de gemeente Amsterdam en Staatbosbeheer werken samen om van het Diemerbos een recreatief aantrekkelijk en gevarieerd stadsbos te maken. Het zal hiervoor grondig worden aangepakt. De werkzaamheden worden gefaseerd uitgevoerd tot medio 2011. Dienst Landelijk Gebied en Staatsbosbeheer dragen zorg voor de uitvoering van de werkzaamheden. Conclusie Onderhavig plangebied voorziet de herontwikkeling van een agrarisch perceel tot een zorgboerderij. Het plangebied is gelegen aan de Stammerdijk aan de rand van het Diemerbos. Het plan omvat tevens een aantal recreatieve functies en draagt bij aan de recreatieve waarde van het Diemerbos.
20
4 Haalbaarheid van het bestemmingsplan 4.1 Inleiding In het kader van een ‘goede’ ruimtelijke ordening moet het aantoonbaar zijn dat een nieuwe ontwikkeling, die afwijkt van het vigerend bestemmingsplan, uitvoerbaar is. Hiervoor moeten de milieutechnische gevolgen in beeld gebracht worden. In dit hoofdstuk worden per milieuaspect de gevolgen beschreven en de eventueel noodzakelijke onderliggende haalbaarheidsonderzoeken toegelicht.
4.2 Bedrijven en milieuzonering Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op ruimtelijke ontwikkelingen. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Een milieugevoelige bestemming zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan, bijvoorbeeld woningen. Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven een juist plek in de nabijheid van woningen krijgen en dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. In beide gevallen zorgt het aspect milieuzonering ervoor dat bedrijven op een juiste afstand van een gevoelige bestemming komt te staan, met als doel het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven. Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'Scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het waar nodig ruimtelijk scheiden van milieubelastende activiteiten en milieugevoelige gebieden en functies bij nieuwe ontwikkelingen dient twee doelen: 1. 2.
Het reeds in het ruimtelijk spoor voorkómen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies; Het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
Milieuzonering is niet bedoeld voor het beoordelen van bestaande situaties waarbij gevestigde milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies op minder dan de richtafstand van elkaar staan, maar wordt alleen toegepast bij nieuwe ruimtelijk ontwikkelingen. Al eerder werd gesproken over de noodzakelijke afstand tussen bedrijven en milieugevoelige bestemmingen. Milieuzonering beperkt zich hierbij tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie, te weten: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' [1] uit. De publicatie wordt gebruikt bij de locatiekeuze van bedrijven, bedrijventerreinen en woningen nabij bedrijven en ook voor de ruimtelijke inpassing van woningen nabij bedrijven en bedrijventerreinen. Daarbij biedt het tevens een toetsingskader van concrete bedrijfsactiviteiten in het kader van vrijstelling van een bestemmingsplan. De belangrijkste toepassing van de publicatie is het gebruik bij het opstellen van een bestemmingsplan met bedrijfsbestemmingen. Niet alle bedrijven zijn geschikt voor alle bedrijventerreinen. De publicatie van de VNG onderscheid 6 milieucategorieën van licht tot zwaar. In de brochure is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstand tussen een gevoelige bestemming en bedrijven, in totaal zijn er 600 verschillende type bedrijvigheid opgenomen elke met een eigen milieucategorie.
21
Afwijken van de richtlijnafstanden is mogelijk. De VNG biedt die initiatiefnemers de mogelijkheid om, ondanks de vastgestelde richtlijnen, een gevoelige bestemming binnen de contour van een bedrijf te plaatsen. Hiervoor moet dan wel middels onderzoeken worden aangetoond dat er voor het betreffende plangebied of bedrijf geen sprake is van een overschrijding van de grenswaarden. In onderhavig plan zal een voormalige woonboerderij worden herontwikkeld tot een zorgboerderij. Voorheen moest er in het kader van milieuzonering rekening te worden gehouden met de richtlijnafstanden voor de omliggende gevoelige bestemmingen en vice versa. In de toekomstige situatie zal er een wijziging in de activiteiten plaats vinden op het perceel Stammerdijk 25, te weten een vorm van verbrede landbouw. Het voornemen is de bestemming te wijzigen van 'wonen' en 'bos', naar de bestemming 'GemengdStadslandgoed'. Volgens het VNG geldt er voor activiteiten in het kader van de beoogde ontwikkeling een maximale contour van 50 meter. In de directe omgeving van het perceel Stammerdijk 25 zijn geen gevoelige bestemmingen binnen deze contour gelegen. De zorgboerderij zal derhalve geen hinder ondervinden in het uitvoeren van zijn activiteiten. Gelet op de activiteiten die in de toekomstige situatie plaats zullen vinden, waaronder het begeleid wonen, is het tevens van belang om te bepalen in hoeverre de ontwikkeling past in de huidige omgeving. Met andere woorden zijn er in de omgeving van het plangebied bedrijven aanwezig die milieubelastende activiteiten uitvoeren en waarvan het plangebied een onderdeel uitmaakt van de milieucontour? In het geval van onderhavig plan is hiervan geen sprake. In de omgeving van het plangebied zijn geen bedrijven aanwezig die hinder in hun bedrijfsactiviteiten ondervinden door de nieuwe ontwikkeling op de locatie Landlust. Conclusie In kader van de herontwikkeling van de oude woonboerderij tot een zorgboerderij zal rekeningen moeten worden gehouden met een wijziging in de contour ten opzichte van gevoelige bestemmingen. In de omgeving van het plangebied zijn binnen de contour echter geen gevoelige bestemmingen aanwezig. Daarnaast laat de omgeving de nieuwe ontwikkeling toe, gelet op het feit dat omliggende bedrijven geen hinder ondervinden van de beoogde realisatie van de zorgboerderij. Milieuzonering vormt geen grond voor belemmering voor voorliggend plan.
VNG (16 april 2007) Bedrijven en Milieuzonering; handreiking voor maatwerk in de gemeentelijke ruimtelijke ordeningspratijk. [1]
22
4.3 Externe veiligheid De mogelijke risico’s van het optreden van een milieucalamiteit moeten bij het vaststellen van ruimtelijke plannen (Wro-procedures) inzichtelijk gemaakt worden. In het kader van dit plan wordt het aspect externe veiligheid nader onderzocht door de situatie externe veiligheid van de locatie Landlust te beoordelen aan de hand van het Besluit externe veiligheid inrichtingen, buisleidingen en transportroutes. 4.3.1 Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI) Door de provincie Noord-Holland wordt in het kader van externe veiligheid aangesloten op het landelijke beleid. De regelgeving omtrent Externe Veiligheid is geregeld in het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI). Op 24 oktober 2004 is het BEVI inwerking getreden. Het BEVI legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het BEVI is opgesteld om de risico’s waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. In augustus 2004 is voor het vervoer van gevaarlijke stoffen de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen gepubliceerd. In de circulaire RNVGS is het rijksbeleid over de afweging van veiligheidsbelangen die een rol spelen bij het vervoer van gevaarlijke stoffen in relatie tot de omgeving, verduidelijkt en geoperationaliseerd. In de circulaire is zoveel mogelijk aangesloten bij het BEVI. Bepaalde maatschappelijke activiteiten brengen risico’s op zware ongevallen, met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving, met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico’s. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten leggen beperkingen op aan de omgeving. Door voldoende afstand te bewaren tussen risicovolle activiteiten en bijvoorbeeld woningen, kan worden voldaan aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten (artikel 1 van het besluit). Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen en kinderopvang- en dagverblijven. Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. Naast het onderscheid in kwetsbaar en beperkt kwetsbaar wordt er ook onderscheid gemaakt tussen plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Voor groepsrisico is er geen grenswaarde, maar een richtwaarde. In het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI) is deze verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen wettelijk geregeld. De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico’s acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico’s te verkleinen. Er zal zoveel mogelijk rekening moeten worden gehouden met deze richtwaarde. Afwijken van de richtwaarde zal grondig moeten worden gemotiveerd.
23
Uitsnede risicokaart Conclusie Uit raadpleging van de provinciale risicokaart van de provincie Noord–Holland volgt dat binnen de directe nabijheid van de locatie Landlust geen risicovolle bedrijven zijn aangegeven. Het dichtstbijzijnde bedrijf dat op de risicokaart is aangegeven (Stammerdijk 32, terrein Braaksma, Loc. Nr. 344) ligt op een afstand van 350 meter. De planlocatie ligt buiten de risicocontour behorende bij dit bedrijf. 4.3.2 Buisleidingen Het huidige ruimtelijke beleid is beschreven in het Structuurschema buisleidingen (1985) en in twee circulaires (voor hoge druk aardgasleidingen in 1984 en voor brandbare vloeistoffen in 1991). Er is een nota Buisleidingen ontwikkeld ter vervanging van het Structuurschema buisleidingen en een AMvB ter vervanging van de circulaires. De wet- en regelgeving omtrent buisleidingen schoot volgens het rijk op veel gebieden tekort. Op 9 februari 2007 heeft het kabinet ingestemd met een nieuwe aanpak voor buisleidingen in Nederland. De nieuwe aanpak moet zich met name richten op de veiligheidsafstand rond buisleidingen, het beheer en toezicht en de registratie van de ligging van buisleidingen. In de nieuwe AMvB wordt de regelgeving verder uitgewerkt en worden regels gesteld ten aanzien van risico's en zonering langs buisleidingen, het opnemen van regels in bestemmingsplannen, technische eisen, het aanwijzen van een toezichthouder, melding van incidenten en beschikbaarheid van noodplannen. Met ingang van 1 januari 2011 dient bij het vaststellen van een bestemmingsplanherziening het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in acht te worden genomen. In het kader van het Bevb moet het groepsrisico inzichtelijk worden gemaakt. De noodzaak van een onderzoek hangt af van de ligging binnen de 1% letaliteitcontour. Bij ontwikkelingen binnen de contour geldt een verantwoordingsplicht en is nader onderzoek noodzakelijk. Voor buisleidingen in en nabij Diemen ligt de 1% letaliteitcontour op een afstand van 170 meter uit het hart van de buisleiding. Uit raadpleging van de risicokaart blijkt dat in de nabijheid van het plangebied een buisleiding met transport van aardgas en een druk hoger dan 16 bar is gelegen (aan de overzijde van het water). De nabij gelegen buisleiding is gelegen op een afstand van circa 230 meter. Conclusie De afstand tot de aanwezige buisleiding is op basis van Bevb groot genoeg. Er geldt derhalve gaan verdere verantwoordingsplicht ten aanzien dient van het plaatsgebonden- en groepsrisico.
24
4.3.3 Transport Voor de routering van gevaarlijke stoffen is de Wet vervoer gevaarlijke stoffen van belang. Gemeenten mogen voor de zogenaamde routeplichtige stoffen gemeentelijke wegen binnen hun grenzen aanwijzen waarover deze gevaarlijke stoffen mogen worden vervoerd (en daarbuiten dus niet). Redenen voor routering zijn bijvoorbeeld kwetsbare situaties zoals dichte bebouwing, de aanwezigheid van een ziekenhuis of de ligging van een waterwingebied. Voorwaarde is wel dat een door een gemeente aangewezen weg aansluit op het provinciale of rijkswegennet waarover het vervoer van gevaarlijke stoffen is toegestaan. Voor het transport van gevaarlijke stoffen via weg, water en spoor heeft het Rijk normen vastgesteld in de nota Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Deze normen hebben nog geen wettelijke status. In een gezamenlijke circulaire met dezelfde titel van de ministeries VROM, V&W en BZK wordt de nota verder uitgewerkt. Conclusie Uit de risicokaart van de provincie Noord-Holland is niet gebleken dat er in de directe nabijheid van de locatie Landlust transport van gevaarlijke stoffen plaats vindt. Aan de overzijde van het water ten zuiden van de planlocatie ligt de provinciale weg de (verlengde) N236. Deze weg is door de gemeente aangewezen als een route voor gevaarlijke stoffen. Voor de transportroute geldt een risicocontour voor het plaatsgebonden risico van 10-6. De planlocatie en de beoogde woningen zijn buiten de risicocontour gesitueerd. 4.3.4 Eindconclusie Op het gebied van externe veiligheid zijn voor wat betreft het realiseren voor de huisvesting van de beoogde functie op Locatie Landlust geen belemmeringen te verwachten.
25
4.4 Geluid De mate waarin het geluid, veroorzaakt door het wegverkeer, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder. De wet stelt dat in principe de geluidsbelasting op woningen de voorkeursgrenswaarde niet mag overschrijden. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wet geluidhinder de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van alle wegen, met uitzondering van 30 km wegen, op een bepaalde afstand van de geluidsgevoelige functie(s). Deze afstand wordt bepaald aan de hand van het type weg, afhankelijk van de intensiteit. Zo geldt voor een Rijksweg een ander contour dan voor een 30 km/uur weg. In onderhavig bouwplan wordt voorzien in verschillende geluidsgevoelige functies. Dit als gevolg van de specifieke vorm van begeleid wonen. Dit kan net als wonen gezien worden als een geluidsgevoelige functie. Wegverkeer Het bij onderhavig project betrokken perceel is gelegen binnen de onderzoekszone van een aantal wegen, te weten:
De Stammerdijk; De Provincialeweg.
Rijkswegen Ten zuidoosten op circa 1000 meter van de locatie ligt de Rijksweg A9. De locatie ligt daarmee buiten de wettelijke aandachtszone van de A9. Hetzelfde geldt voor de Rijksweg A1. Stammerdijk en de Provincialeweg De Stammerdijk kent een snelheidsregime van 30 km/uur. Gelet op dit feit geldt er voor deze weg geen onderzoeksverplichting, echter de verkeersintensiteit van de Stammerdijk is zodanig dat akoestisch onderzoek wel wenselijk is. Aan de overzijde van het water (de Weespertrekvaart) ligt de Provincialeweg, ook wel de verlengde N236 genoemd, die langs Amsterdam Zuidoost loopt en Driemond-Weesp verbind met onder ander Duivendracht. De weg loopt onder de A9 door richting het oosten. Het gedeelte ten oosten van de weg is de N236 en heeft vanaf daar de status van een provinciale weg. Op de Provinciale weg geldt een maximum snelheid van 80 km/u. Voor wegen met twee rijstroken die buitenstedelijk zijn gelegen geldt een geluidszone van 250 meter aan weerzijden van de weg. Een akoestisch onderzoek moet inzicht bieden of er sprake is van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarden. Wanneer uit onderzoek blijkt dat de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden dient er te worden gekeken of een hogere grenswaarde kan worden vastgesteld. Dit is mogelijk middels een ontheffing hogere grenswaarden tot een gevelbelasting van 63 dB (A). Spoorwegverkeer De dichtstbijzijnde spoorlijn is de spoorlijn Amsterdam-Almere/Hilversum. Voor dit tracé is een ontwerptrace besluit van kracht. Hierin wordt een aanzienlijke hoeveelheid extra spoorverkeer voorzien. In het ergste geval meet de spoorlijn een geluidszone van 800 meter. Boerderij Landlust is gelegen op 750 meter en dus binnen de wettelijke aandachtszone van de spoorlijn Amsterdam-Almere/Hilversum. Ten aanzien van railverkeer is akoestisch onderzoek noodzakelijk. Luchtvaartverkeer Gelet op ligging ten opzichte van de luchthaven Schiphol is er vanuit het adviesbureau wat het akoestisch onderzoek uitvoert, overleg geweest met de gemeente Diemen. Op advies van de gemeente Diemen is het aspect luchtvaartverkeerslawaai niet meegenomen in het akoestisch onderzoek. De gemeente gaf aan dat vanwege de ligging er geen overschrijding van de voorkeursgrenswaarde te verwachten is.
26
Resultaten Akoestisch onderzoek In het kader van een goede ruimtelijke onderbouwing heeft adviesbureau Weel [1] een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidsbelasting op de gevels van zorgboerderij Landlust te Diemen. De berekende geluidsbelasting is getoetst aan de grenswaarden uit de Wet geluidhinder. Daarnaast is de gecumuleerde geluidsbelasting berekend, en is ingegaan op mogelijke maatregelen om de geluidbelasting te verlagen. De geluidsbelastingen vanwege de Provinciale weg en de spoorweg (uitgaande van het Tracé besluit OV SAAL) overschrijden de betreffende grenswaarden, zodat gevolg is geven aan artikel 77, tweede lid van de Wet geluidhinder (wegverkeerslawaai) en artikel 4.3 van het Besluit geluidhinder (railverkeerslawaai). De doeltreffendheid van de maatregelen waarmee aan de grenswaarden kan worden voldaan is onderzocht. Verkeersmaatregelen en andere bronmaatregelen aan de Provinciale weg en de spoorweg zijn niet goed mogelijk. Een mogelijke bronmaatregel om het geluidsniveau te verlagen is het verlagen van de maximumsnelheid op de Provincialeweg. Gelet op ligging in de gemeente Amsterdam is de realisatie ervan lastig. Maatregelen in de overdrachtsweg (plaatsen van een scherm) zijn stedenbouwkundig onwenselijk. Uitgaande van het feit dat verlaging van de maximumsnelheid niet mogelijk is, is het noodzakelijk dat het college van B&W van de gemeente Diemen een ontheffing van de voorkeursgrenswaarden moet verlenen voor wegverkeerslawaai en voor railverkeerslawaai . Conclusie Onderhavig plan omvat de realisatie van een gevoelige bestemming. Het nieuwe woongebouw is gelegen binnen de onderzoeksplichtige zone van een tweetal wegen en de spoorlijn AmsterdamAlmere/Hilversum. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Uit de resultaten van het onderzoek volgt dat de gevelbelasting de voorkeursgrenswaarde overschrijd. Het nemen van bronmaatregelen is in onderhavig geval niet mogelijk. In het kader deze procedure is een ontheffing hogere grenswaarden aangevraagd bij de gemeente Diemen. Het ontwerp besluit is gelijktijdig met het ontwerp bestemmingsplan ter inzage gelegd. Voor de verschillende functies welke het plan omvat is een ontheffing hogere grenswaarde vastgesteld. Omdat de exacte situering van de verschillende functies binnen het plangebied nog niet volledig duidelijk zijn, zijn twee algemene aanduidingsregels opgenomen voor de geluidszones voor weg en spoor. Middels deze aanvullende regeling is geborgd dat voldaan wordt aan de maximale ontheffingswaarde dan wel dat aanvullende maatregelen getroffen worden, bijvoorbeeld het opnemen van een dovegevel.
Adviesbureau Weel, d.d. 10 mei 2010, Rapportnummer SRO.09.08, Akoestisch onderzoek Wet geluidhinder 'Landlust' te Diemen [1]
27
4.5 Luchtkwaliteit De Eerste Kamer heeft op 9 oktober 2007 het wetsvoorstel voor de wijziging van de Wet milieubeheer goedgekeurd (Stb. 2007, 414) en vervolgens is de wijziging op 15 november 2007 in werking getreden. De wet vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005. De wet is enerzijds bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te passen, als gevolg van hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijk ontwikkeling, ondanks overschrijdingen van de Europese grenswaarden luchtkwaliteit. Met name paragraaf 5.2 uit genoemde wet is veranderd. Omdat 5.2 handelt over luchtkwaliteit staat de nieuwe 5.2 bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekende mate' (NIBM) bij aan de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen). Wat het begrip 'in betekende mate' precies inhoudt, staat in een Algemene Maatregel van Besluit (AMvB). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 huizen hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling niet in betekenende mate bijdragen. Een belangrijk onderdeel van het instrumentarium is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL), die sinds 1 augustus 2009 in werking is. Binnen het NSL werken het rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren. Het NSL kan pas in werking treden als de EU derogatie (verlenging van de termijn om luchtkwaliteitseisen te realiseren) heeft verleend. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de Wet milieubeheer geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:
er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde; een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
een project "niet in betekende mate" bijdraagt aan de luchtverontreiniging.
een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL);
In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er derhalve doorgaans twee aspecten in beeld worden gebracht. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. En ten tweede moet blijken of het project is aan te merken als een NIBM-project. Besluit gevoelige bestemmingen Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Met deze amvb wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening. Het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer, dat via een amendement van de Tweede Kamer in de Wm is opgenomen.
28
Het besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), met name kinderen, ouderen en zieken. Indien een project betrekking heeft op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand van: 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen, gemeten vanaf de rand van de weg en waar overschrijding van de grenswaarden voor PM10 of NO2 (dreigen te) plaatsvindt, mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen. Bij uitbreidingen van bestaande gevoelige bestemmingen is een eenmalige toename van maximaal 10% van het totale aantal blootgestelde toegestaan. Er is steeds een koppeling met de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Overigens gaat het besluit uit van de huidige normen voor PM10 en NO2, en dus niet van tijdelijk verhoogde grenswaarden ten gevolge van mogelijke derogatie (toestemming van de EU om van een algemeen vastgestelde norm te mogen afwijken). De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming: scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten. In het geval van onderhavig project is er sprake van een zorgboerderij. Op de boerderij zal de zorginstelling Cordaan verschillende zorggerelateerde activiteiten uit gaan voeren. Door de aard van de activiteiten kan er gesproken worden van een gevoelige bestemming. Er zal bepaald moeten worden of de luchtkwaliteit de ontwikkeling toelaat. De locatie is niet gelegen binnen de contour van 300 meter van de rijksweg en binnen de 50 meter contour van een provinciale weg. In het kader van het Besluit gevoelige bestemming is het uitvoeren van een luchtkwaliteitsonderzoek derhalve niet noodzakelijk. Aan de andere kant moet in het kader van de luchtkwaliteit tevens bepaald worden in hoeverre de nieuwe ontwikkeling leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. Dit kan worden gedaan aan de hand van het beleid ten aanzien van de AMvB maatregel 'Niet in betekende mate (NIBM)'. Gelet op de geringe omvang van het project kan het worden gezien als een NIBM-project en kan worden gesteld dat het project in niet betekende mate zal bijdrage een verslechtering van de luchtkwaliteit. Conclusie In onderhavig project is er sprake van een gevoelige bestemmingen. Het plangebied is niet gelegen binnen de contour van een rijksweg of een provinciale weg. Het uitvoeren van nader onderzoek naar de luchtkwaliteit ter plaatse is niet noodzakelijk. Daarbij kan gelet op de geringe omvang het project, de ontwikkeling gezien worden als een NIBM-project. De nieuwe ontwikkeling zal niet leiden tot een verslechterde luchtkwaliteit. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de realisatie van onderhavig plan.
29
4.6 Bodem In het kader van de bestemmingsplanprocedure dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater van het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Om te kunnen beoordelen of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen moet eerst naar de huidige functie van het plangebied worden gekeken. In het kader van voorliggend plan zal de bestemming op locatie Landlust wijzigen van wonen naar de bestemming gemengd-Stadslandgoed. Gelet op de bestemmingswijziging zal op de locatie een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd. In het onderzoek zal de mogelijke bodemverontreiniging worden vastgesteld. In opdracht van De Key-Principaal is door AA & C Nederland een verkennend bodemonderzoek [1] uitgevoerd ter plaatse van Stammerdijk 25 te Diemen. Uit de analyse resultaten blijkt:
In de bovengrond zijn licht tot matig verhoogde concentraties aan zware metalen en PAK aangetoond welke mogelijk verband houden met ophogingen op de locatie in het verleden;
In de ondergrond (0,6 - 2,0 m-mv) is ter plaatse van boorpunt 01 een spotverontreiniging met PAK van circa 2 m³ aangetroffen;
In het grondwater zijn maximaal licht verhoogde concentratie chroom en nikkel en PAK aangetoond. De herkomst hiervan is onbekend.
Op basis van bovenstaande onderzoeksresultaten wordt de locatie in milieuhygiënisch opzicht geschikt geacht voor de huidige en toekomstige bestemming. Vervolgonderzoek wordt derhalve niet noodzakelijk geacht. De aangetoonde verhoogde gehalten van PAK en zware metalen brengen geen risico's met zich mee omdat er geen sprake is van direct contact. Conclusie Op basis van de onderzoeksresultaten kan worden gesteld dat er vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen zijn voor het voorgenomen gebruik van de locatie Landlust. Nader onderzoek op de locatie is niet noodzakelijk. Echter indien in de toekomst ter plaatse van de aangetroffen PAKverontreiniging graafwerkzaamheden plaatsvinden, wordt door AA & C Nederland geadviseerd de zintuiglijk verontreinigde grond af te graven en af te voeren geldende wettelijke bepaling.
AA & C Nederland B.V., d.d. 06-03-2007, dossier: 07-1490.D, Rapportage bodemonderzoek Stammerdijk 25 te Diemen [1]
30
4.7 Ecologie 4.7.1 Ligging ten opzichte van habitat- of vogelrichtlijngebieden Onderstaande kaart toont aan dat de projectlocatie niet in of nabij een natuurbeschermingsgebied, vogelof habitatrichtlijn gebied gelegen is. Gebiedsbescherming in het kader van de Natuurbeschermingswet is daarom niet aan de orde.
Uitsnede kaart natuurloket De groene en natte gebieden vormen een raamwerk voor de natuur in de stad. Naast de eigen ecologische waarde dragen de natuurlijk ingerichte en beheerde gebieden sterk bij aan een gevarieerde natuurbeleving; de natuur dichtbij. De ecologische hoofdstructuur (EHS) in om en nabij de locatie Landlust wordt gevormd door recreatiegronden en krijgt concreet gestalte door het Diemerbos. In paragraaf 3.2.3 wordt nader ingegaan op de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS).
31
4.7.2 Soortenbescherming Sinds 1 april 2002 regelt de Flora- en faunawet de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. Sinds de inwerkingtreding van de AMvB (2005) worden er drie categorieën beschermingsniveaus onderscheiden waarop het ontheffingsregime is gebaseerd. Wanneer plannen worden ontwikkeld voor ruimtelijke ingrepen of voornemens ontstaan om werkzaamheden uit te voeren, dient vooraf te worden beoordeeld of er mogelijke nadelige consequenties voor beschermde inheemse soorten zijn. Er zijn een tweetal algemene voorwaarden vanuit de Flora- en faunawet van toepassing: 1.
2.
in het broedseizoen van vogels (half maart tot half juli) mogen de vegetatie, bosjes en opstallen in het projectgebied niet worden verwijderd. De start van werkzaamheden tijdens deze periode zouden leiden tot directe verstoring van broedvogels en het broedsucces. Alle vogels zijn beschermd. Er is geen vrijstelling te verkrijgen in het kader van de Flora- en faunawet voor activiteiten die vogels in hun broedseizoen zouden kunnen verstoren; op basis van de zorgplicht volgens artikel 2 van de Flora- en faunawet dient bij de uitvoering van de werkzaamheden voldoende zorg in acht te worden genomen voor de in het wild levende dieren en hun leefomgeving. Dit houdt in dat bij het uitvoeren van werkzaamheden altijd rekening moet worden gehouden met aanwezige planten en dieren.
Zo dienen maatregelen te worden getroffen om bijvoorbeeld verstoring tot een minimum te beperken. Dieren moeten de gelegenheid hebben om uit te wijken en mogen niet opzettelijk worden gedood. Dit kan door:
het beperken van verlichting tijdens de avonduren in zomer, voorjaar en herfst ten behoeve van vleermuizen en andere nachtdieren;
het slopen en rooien starten buiten het voortplantingsseizoen en het winter(slaap)seizoen. Zodat het projectgebied ongeschikt is voor dieren.
Een mogelijk voorkomende soortgroep zijn beschermde vleermuizensoorten. Voor deze soorten geldt bij aantasting van vaste rust- en verblijfsplaatsen een ontheffingplicht in het kader van de Flora- en faunawet. Aangezien ten behoeve van de bouw van het nieuwe werkgebouw en de kantoorruimte gebouwen worden gesloopt, kan er sprake zijn van verstoring van de vaste rust- en verblijfsplaatsen van vleermuissoorten. De noodzaak voor naderonderzoek naar vleermuizen zal moeten blijken uit de resultaten van een quickscan flora en fauna. Een verdere aanbeveling geldt de rugstreeppad. Rugstreeppadden overwinteren in braakliggende en opgespoten, vergraafbare (zandige) terreinen. Bij grondwerkzaamheden en als zand wordt opgespoten, wordt het terrein wel geschikt voor deze strikt beschermde soort. In het kader van de zorgplicht wordt daarom aanbevolen het terrein niet langer dan strikt noodzakelijk braak te laten liggen. Speciale aandacht gaat hierbij uit naar de periode augustus-april. Maatregelen om kolonisatie door de rugstreeppad te voorkomen zijn:
paddenschermen plaatsen, als de bouw langere tijd wordt stil gelegd in braakliggende toestand; afdekken of dempen van natte plekken.
Naast de twee standaard aanbevelingen dient op grond van de flora en fauna wetgeving onderzocht te worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten, de zogenaamde rode lijst, en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. Hier betreft het de herontwikkeling van een woonboerderij en de nieuwbouw van een werkruimte en een kantoorruimte in het landelijk gebied van de gemeente Diemen. Ten behoeve van de nieuwbouw zullen er verschillende schuren worden gesloopt.
32
Rapportage Kilometerhok Uit de rapportage van het Natuurloket blijkt dat het betreffende kilometerhok slecht is onderzocht op de aanwezigheid van beschermde diersoorten. Voor de goed onderzochten soortgroepen blijkt dat er een aantal zijn opgenomen in de Rode lijst. De Rode Lijst heeft wettelijk gezien geen status. Echter dient men bij de uitvoering van het project rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid. De gepresenteerde gegevens in de rapportage geven aan dat een quickscan flora en fauna wenselijk is voor de locatie Landlust. Dit is tevens wenselijk in het kader van de ligging van het plangebied en de voorgenomen werkzaamheden. In het kader van de beoogde realisatie van de nieuwe bebouwing op het perceel van Stammerdijk 25 is er door Laneco een quickscan Flora en Fauna [1] uitgevoerd. De resultaten tonen dat het plangebied niet of nabij een Natura2000 gebied of een beschermd Natuurmonument ligt. Gezien de aard, de ligging en het beoogde gebruik van het plangebied, worden er geen effecten verwacht op de natuurwaarden van het gebied. Het plangebied ligt tegen de EHS van Noord-Holland, er is echter geen verstoring of negatief effect op de EHS te verwachten. De beoogde ontwikkeling behelst geen drastische wijzigingen. De kwaliteit van de bebouwing zal worden verbeterd en de beoogde werkzaamheden zijn passend binnen de visie van het gebied zoals geschetst in het Natuurbeleidsplan en de herontwikkeling van het Diemerbos. De meeste mogelijk voorkomende soorten zijn beschermd en vallen onder het lichte beschermingsregime van de Flora- en faunawet. Voor deze groep geldt dat aantasting van de vaste rust- en verblijfplaatsen op basis van vrijstelling mogelijk is, zonder dat er sprake is van procedurele consequenties. Van de groep meer strikt beschermde soorten kunnen in het plangebied de rietorchis, waterspitsmuis, ringslag, gebouwbewonende vleermuizen, kerkuil, en overige vogels in het plangebied voorkomen. In de rapportage van de quickscan wordt omschreven welke werkzaamheden van invloed kunnen zijn op de vaste rust of verblijfplaats van een mogelijk voorkomende beschermde soort. Uitgaande van de bouwplannen zoals is opgenomen in voorliggende toelichting (paragraaf 2.2) zullen de beoogde werkzaamheden in het kader van voorliggend bestemmingsplan, invloed hebben op de vaste rust en verblijfplaats van de beschermde soorten, te weten de sloop van de oude opstallen en de bouw van het nieuwe woonverblijf en de twee bijgebouwen.
33
Om de gevolgen van de beoogde ontwikkelingen vast te kunnen stellen, is het uitvoeren van nader onderzoek wenselijk. Het is echter niet noodzakelijk om dit ten behoeve van de planologische procedure van voorliggend bestemmingsplan uit te laten voeren. Het is echter wel wenselijk om vooruitlopend op de bouwwerkzaamheden inzichtelijk te maken welke beschermde soorten er in het gebied daadwerkelijk aanwezig zijn. Het uitvoeren van het nader onderzoek is seizoensgebonden. Gedurende het jaar zullen er verschillende onderzoeken worden uitgevoerd ten behoeve van de resultaten van de quickscan flora en fauna. Voor elke soort geldt een bepaalde onderzoeksperiode:
Voor de vleermuizen zal nader onderzoek plaatsvinden in avond en ochtend rondes in de perioden juni/juli en augustus/september;
Onderzoek naar de huismus en kerkuil dient plaats te vinden in het broedseizoen; Onderzoek naar de waterspitsmuis omvat twee dagen in het najaar; De overige onderzoeken zijn minder seizoensgebonden en kunnen gecombineerd plaatsvinden met de overige onderzoeken en veldbezoeken.
Het omliggende gebied is veelvuldig onderzocht op het gebied van flora en fauna door de Dienst Ruimtelijke Ordening (DRO). Het naastgelegen Diemerbos is onderdeel van de EHS. Vanwege de ligging wordt het gebied regelmatig onderzocht en gemonitoort door DRO doormiddel van inventarisatieronden. Indien wenselijk kan vooruitlopend op de werkzaamheden, aan de hand van de resultaten afkomstig van de inventarisatieronden van het DRO, worden vastgesteld of er in het plangebied beschermde soorten voorkomen. Wanneer uit deze inventarisatie blijkt dat er daadwerkelijk beschermde soorten aanwezig zijn, moet er aan de hand van de beoogde werkzaamheden worden bepaald of er hierdoor negatieve effecten optreden. Op deze wijze wordt tevens inzichtelijk gemaakt of het aanvragen van een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet noodzakelijk is. Vooruitlopend op de werkzaamheden dient ongeacht het uitvoeren van nader onderzoek rekening te worden gehouden met een aantal aanbevelingen vanuit ecologisch oogpunt. Hiermee kunnen mogelijke negatieve effecten worden voorkomen:
te (ver)bouwen gebouw zou geschikt gemaakt kunnen worden voor vleermuizen door op een hoogte van 2,5 meter en hoger, open stootvoegen aan te brengen. Eventueel kan de spouw enkele centimeters breder worden gemaakt.
in de nieuwe situatie een nestkast voor kerkuilen op hangen in een open schuur, of aan de binnenzijde van een gevel een uilenbord te realiseren. vogelvriendelijk vogelschroot (vogelvide) gebruiken bij gebouwen.
schuren toegankelijk maken voor de boerenzwaluw. slootkanten natuurvriendelijk beheren, maaisel af voeren voor orchideeën en de waterspitsmuis. een mest/broeihoop aan leggen voor de ringslang.
34
Conclusie Uit de gepresenteerde gegevens afkomstig van het Natuurloket en de resultaten van de quickscan flora en fauna blijkt dat er in het plangebied mogelijk licht en strikt beschermde dier- en plantsoorten voor komen. Laneco adviseert nader onderzoek uit te voeren voor verschillende soorten, te weten: planten, vleermuizen, waterspitsmuis, ringslang, kerkuil en huismus. Nader onderzoek moet uitwijzen of het aanvragen van een ontheffing noodzakelijk is. Het nader onderzoek is echter seizoensgebonden en zal dus vooruitlopend op de realisatie van het bouwplan moeten worden uitgevoerd op de eerst volgende mogelijkheden. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de inventarisatieronden die door DRO in het gebied worden uitgevoerd. Het uitvoeren van nader onderzoek vooruitlopend op voorliggende bestemmingsplanprocedure is echter niet noodzakelijk. Wel zijn in voorliggende toelichting een aantal aanbevelingen opgenomen welke bij de uitvoering van de werkzaamheden dienen te worden gehanteerd.
Laneco, d.d. 30 oktober 2009, projectnr.: 04.09.12, Quickscan flora en fauna Stammerdijk 25 te Diemen [1]
35
4.8 Water 4.8.1 Algemeen Het doel van de watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle relevante ruimtelijke plannen en besluiten die een effect kunnen hebben op het watersysteem. De meerwaarde van de watertoets is dat zij zorgt voor vroegtijdige systematische aandacht voor het meewegen van wateraspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het gaat daarbij om alle waterhuishoudkundige aspecten, waaronder het systeem van oppervlaktewater, grondwater, hemelwater, de waterkeringen en de waterkwaliteit. De waterparagraaf is het resultaat van het overlegproces met de waterbeheerder (de watertoets) en geeft inzicht in de wijze waarop het geldende waterbeleid is vertaald naar de plankaart en de voorschriften van het uitwerkingsplan. Daarbij wordt een beschrijving gegeven van de wijze waarop bij het plan rekening is gehouden met de gevolgen van toekomstige ontwikkelingen voor de waterhuishouding. De watertoets is bedoeld om de gevolgen van ruimtelijke plannen voor het functioneren van het watersysteem in beeld te brengen. Als negatieve effecten optreden, worden alternatieven voor het voorgestelde plan beschreven en wordt een overzicht gegeven van compenserende en mitigerende maatregelen. In het plangebied van locatie Landlust is Waterschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV) de waterbeheerder. Op 1 januari 2006 is Waternet, de uitvoerende organisatie van AGV, officieel gestart. Het is een nieuw bedrijf voortkomend uit Waterschap AGV, het Waterleidingbedrijf Amsterdam, Dienst Waterbeheer en Riolering van Amsterdam. Waternet wordt bestuurd door de gemeente Amsterdam en het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV). De gezamenlijke visie op het waterbeheer van gemeente Diemen en AGV is neergelegd in het gemeentelijk waterplan 2010-2028 "Diemen zet water op de kaart". Het watersysteem is door AGV beschreven in het watergebiedsplan Bijlmerring. De inventarisatie van de gebieden binnen Diemen zijn in het gemeentelijk waterplan opgenomen (terug brengen aantal onderbemalingen). De Provincie Noord-Holland heeft haar visie en beleid vastgelegd in haar waterplan 2010-2015 "Beschermen, Benutten, Beleven en Beheren" d.d. 16 november 2009. In het waterplan beschrijft het waterschap de kaders voor het waterbeheer in Noord-Holland. Binnen de kaders nemen hoogheemraadschappen, waterleidingbedrijven en gemeenten maatregelen om inwoners te beschermen tegen wateroverlast, de kwaliteit van het water te verbeteren en te zorgen voor voldoende wateraan- en afvoer. Met het Waterplan investeert de provincie in klimaatbestendig waterbeheer en speelt derhalve een centrale rol in het Waterplan. (zie http://www.noord-holland.nl/web/Themas/Water/Wetgeving-en-beleid/Waterplan-20102015.htm) 4.8.2 Regelgeving Toepasselijk recht Kaderrichtlijn water De Kaderrichtlijn water (KRW) is een Europese richtlijn gericht op de verbetering van de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater. De KRW maakt het mogelijk om verontreiniging van oppervlaktewater en grondwater internationaal aan te pakken. De Kaderrichtlijn water moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in 2015 op orde is. In dat jaar moet het oppervlaktewater voldoen aan de gestelde waterkwaliteitseisen die afhankelijk zijn van onder meer het type water. De KRW wordt op dit moment ingepast in de Nederlandse regelgeving. Milieudoelstellingen en maatregelen zullen waarschijnlijk eind 2009 vastliggen. Deze doelstellingen en maatregelen zullen moeten worden meegenomen in de watertoets en werken zodoende door in de waterparagraaf. Tot die tijd moet voorkomen worden dat overheden besluiten nemen die een achteruitgang van de waterkwaliteit tot gevolg hebben.
36
Keur De meest de recente versie van de Integrale Keur van het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV) is op 26 november 2009 vastgesteld. De Keur van het AGV is gericht op het beschermen van de wateraan- en afvoer, de bescherming tegen wateroverlast en overstroming en op het beschermen van de ecologische toestand van het watersysteem. In de Keur zijn verschillende geboden en verboden opgenomen, waarop echter door het waterschap ontheffing kan worden verleend. Een aantal artikelen van de Keur zijn bij dit bestemmingsplan bijzonder van belang, te weten:
Artikel 2.1.1: 1.Het bestuur kan gerechtigden van percelen op of nabij waterstaatswerken, die worden gebruikt voor het houden van dieren, verplichten afrasteringen aan te brengen; 2.Het bestuur kan gerechtigden van (percelen op) waterkeringen die worden gebruikt voor het houden van dieren beperkingen opleggen ten aanzien van type en aantallen dieren en de wijze van beweiding; 3.Het bestuur kan nadere regels stellen omtrent afrasteringconstructies en wijze van plaatsing. Voordat afrasteringen worden aangebracht dient het hoogheemraadschap schriftelijk te hebben ingestemd met de wijze van samenstelling en aanbrenging van de afrastering; 4.Door het hoogheemraadschap geplaatste afrasteringen mogen alleen met schriftelijke toestemming van het bestuur worden verwijderd;
Artikel 3.1.1, eerste lid onder a,b: het is verboden zonder vergunning van het bestuur om binnen de kernzone en beschermingszones van waterkeringen en de kernzone van beschermende gronden: a. te graven of grond te verwijderen; b. werken aan te brengen, te hebben, of te verwijderen, die op een diepte van meer dan 0,5 meter in de ondergrond verankerd of gelegen zijn;
Artikel 3.2.1, eerste lid onder b,c en d: het is verboden zonder vergunning van bestuur primaire, secundaire en tertiaire wateren: b. geheel of gedeeltelijk te dempen; c. van richting, vorm, afmeting of constructie te veranderen; d. In afwijking van het gestelde in Lid c het wateroppervlak te vergroten zonder dit vooraf te melden aan het hoogheemraadschap.
Artikel 3.7.1: Het is zonder vergunning van het bestuur verboden: In stedelijk en glastuinbouwgebied meer dan 1000 vierkante meter verhard oppervlak aan te brengen. In overig gebied meer dan 5000 vierkante meter verhard oppervlak aan te brengen.
Toepasselijk beleid Anders omgaan met water: Waterbeleid in de 21ste eeuw Dit kabinetsstandpunt uit december 2000 geeft de overkoepelende visie van het Rijk weer op de aanpak van veiligheid en wateroverlast. De kern van het Waterbeleid 21ste eeuw is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. Het water de ruimte geven betekent dat in het landschap en in de stad, ruimte gemaakt wordt om water op te slaan. Het Nationaal Bestuursakkoord Water Het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) heeft tot doel om in de periode tot 2015 het watersysteem in Nederland op orde te krijgen en daarna op orde te houden. Het gaat daarbij om het aanpakken van de gevolgen van de zeespiegelstijging, bodemdaling en een veranderend klimaat. Nederland krijgt hierdoor steeds meer te maken met extreem natte en extreem droge periodes. Om deze problemen te bestrijden zijn maatregelen nodig met als uitgangspunt het eerst vasthouden, dan bergen en vervolgens afvoeren van water. Het NBW is ondertekend door het Rijk, IPO en de VNG. Het Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen gaan dit samen aanpakken.
37
Waterbeheerplan AGV 2010-2015 Op 26 november 2009 is het Waterbeheerplan AGV 2010-2015 vastgesteld. Het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht omschrijft hierin hun hoofdtaken, te weten: 1. 2. 3.
zorg voor veilige dijken; zorg voor voldoende water; de zorg voor schoonwater.
Naast de drie hoofdtaken draagt het waterschap ook zorg voor vaarweg- en nautisch beheer, faciliteren van het recreatief medegebruik van wateren en dijken, zorg voor natuurwaarden en bevordering van cultuurhistorische en landschappelijke waarden. Het waterbeheerplan beschrijft het beleid voor de periode van 6 jaar. Hierin zijn bovenstaande taken uiteraard opgenomen. Het beleid vormt het uitgangspunt voor de watergebiedplannen en voor de stedelijke waterplannen die gemeenten in afstemming met het waterschap maken.
4.8.3 Water in relatie tot de beoogde ontwikkelingen op de locatie Landlust Huidige situatie Het projectgebied is gelegen in het buitengebied van de gemeente Diemen en heeft een oppervlakte van 10.125 m². Op het perceel bevindt zich momenteel de opstal van een voormalig agrarisch bedrijf. De huidige bebouwing heeft een oppervlakte van circa 1150 m². De nieuw op te richten bebouwing zal op de plek komen waar de huidige opstal is gevestigd. Deze zal derhalve ten behoeve van voorliggend project worden gesloopt. Het overige deel van het perceel is grotendeels verhard als oprit. Het totale verharde oppervlak komt in de huidige situatie neer op circa 1500 m². Het achterliggende grasland is tevens onderdeel van het bouwplan. Op het grasland is verder geen bebouwing aanwezig. Tussen het grasland en de voorliggende kavel ligt een watergang, tevens zijn er rondom beide kavels watergangen aanwezig. De watergangen zullen ten behoeve van het plan niet worden aangetast of verlegd. Om toch de toegang tot het achterland te vergroten zal gebruik worden gemaakt van duikers, zodat ondanks de verharding de waterhuishouding niet wordt aangetast. Uit navraag bij de gemeente Diemen volgt dat op de locatie een recht van opstal actief is. Op de locatie zijn een rioleringspomp en persleidingen gesitueerd. Boven op de locatie van de pomp en leidingen mag geen bebouwing worden gerealiseerd. Toekomstige situatie De verharding in de toekomstige situatie zal bestaan uit de reeds bestaande woonboerderij en geschakelde stallen, een nieuw woongebouw, een schuur voor opslag en overige verharding voor onder andere de oprit, parkeergelegenheid en de tuininrichting. Het deel dat niet verhard is, zal in de toekomstige situatie tuin en grasland zijn. De totale oppervlakte van de bebouwing in het bouwplan bedraagt ca. 1530 m². Om de bebouwing zal nog erfverharding worden gerealiseerd. Daarbij zal er buiten de erfaanduiding verharding worden gerealiseerd ten behoeve van de noodzakelijke parkeervoorzieningen. In totaal zal er 200 m² aan verharding worden gerealiseerd. De 200 m² is conform het bestemmingsplan mogelijk. Om toch te kunnen voorzien in het gewenste aantal van 20 pp is er gekozen voor 300 m² aan halfverharding op te nemen. De halfverharding beschermt de natuurwaarden en geldt derhalve niet als verharding, zoals bepaald in het voorheen vigerende bestemmingsplan. Door het waterschap wordt het wel als verharding beschouwd. Het totale verharde oppervlak in de toekomstige situatie komt neer op circa 2000 m². In verhouding met de huidige situatie is er sprake van een toename van circa 500 m² aan verharding.
38
Kenmerken watersysteem Waterafvoer In het waterbeheerplan stelt de AGV dat men het afvalwater uit het gemeentelijke rioolstelsel gegarandeerd wil afnemen om het te zuiveren. Het AGV wil zo min als mogelijk regenwater afnemen. Regenwater zorgt namelijk voor een minder efficiënte zuivering. Daar waar het doelmatig is wordt het afkoppelen van regenwater ook gestimuleerd. Op het erf is een pompput aanwezig. De pompput is aangesloten op de riolering. Voor de pompput geldt dat de huidige capaciteit afdoende is voor het huidige en het beoogde gebruik. Het huidige rioolstelsel voldoet aan de toekomstige eisen. Hemelwater wordt opgevangen om vervolgens af te laten stromen naar het oppervlakte water. Compensatie Het AGV schrijft in de nota 'inrichting, gebruik en onderhoud' wanneer, waar en welke compensatiemaatregelen noodzakelijk zijn voor ontwikkelingen waarbij het verhardingsoppervlak toeneemt in zowel het stedelijk als het landelijk gebied. In onderhavig plan betreft het een ontwikkeling in landelijk gebied. In de nota wordt gesteld dat voor een ruimtelijke ontwikkeling waarbij sprake is van een verhardingstoename van minder dan 5000 m², compensatie niet vereist is. In onderhavig plan zal er in het kader van de ruimtelijke ontwikkeling opstal worden gesloopt en plaats maken voor nieuwe verblijf- en werkruimtes. De toename in verhardingsoppervlak zal derhalve niet meer dan 5000 m² zijn, compensatie is niet vereist. Voor de ontsluiting wordt een extra duiker aangelegd. Ter compensatie voor het aanleggen van de duiker wordt de bestaande watergang verbreed waardoor de hoeveelheid open water zal toenemen. Conclusie De ontwikkeling omvat de herontwikkeling van de bebouwing op agrarisch perceel aan de Stammerdijk te Diemen. In het kader van de ontwikkeling worden opstallen gesloopt en zal daarvoor in de plaats een nieuw hoofdgebouw en een tweetal bijgebouwen worden gerealiseerd. De aanwezige watergang zal niet worden verstoord en de nieuwe bebouwing zal conform het beleid worden aangesloten op de bestaande riolering. Gelet op de aard en omvang van de beoogde werkzaamheden, zal het bouwplan geen negatieve effecten hebben op de waterhuishouding in het plangebied. De toename in verharding is beperkt, hierdoor is compensatie volgens het beleid niet noodzakelijk. 4.8.4 Watertoets In het kader van artikel 3.1.1 Bro is vooroverleg geweest met Waternet. Waternet heeft in haar reactie aangegeven dat het aanleggen van een dam met een duiker een watervergunningplichtige activiteit is. Deze vergunning zal voor de start van de daadwerkelijke werkzaamheden aangevraagd worden door de initiatiefnemer. Duiker Het aanleggen van de duiker wordt aangemerkt als demping van oppervlakte water, dit moet één op één gecompenseerd worden. In het kader van de watervergunning is met Waternet overleg gevoerd worden over de compensatie. De bestaande watergangen zullen worden verbreed. Daarmee neemt de hoeveelheid open water toe. Afkoppeling Waternet adviseert om duurzaam te bouwen om verontreinig van afstromend hemelwater, oppervlaktewater, waterbodem en grondwater te voorkomen. In de verdere planuitwerking zal hiermee rekening gehouden worden door de initiatiefnemer. Het regenwater zal worden opgevangen en vervolgens afgevoerd worden naar het oppervlakte water.
39
Beschermingszone Een deel van de sloop en nieuwbouwactiviteiten bevinden zich net buiten de beschermingszone van de direct secundaire waterkering. Om de stabiliteit van de kering te waarborgen is het niet toegestaan om zonder watervergunning werken aan te brengen of te slopen binnen de beschermingszone van de waterkering, deze beschermingszone is opgenomen op de verbeelding conform de bijlage van de reactie van Waternet. Belangrijk is dat de nieuwe bebouwing en de fundering, welke net buiten het keurprofiel en profiel van vrije ruimte blijft, bestand zijn tegen negatieve kleef en zijwaartse gronddruk. Bestaande fundering De bestaande fundering wordt, voorzover dat nu bekend is, niet verwijderd. Wanneer er onder de bestaande bebouwing funderingspalen in de grond zitten, is het trekken van palen niet toegestaan.Dit kan leiden tot het ontstaan van wellen waardoor de stabiliteit van de waterkering in gevaar wordt gebracht. Hiermee is rekening gehouden met de verdere planuitwerking. Overeenkomstig het advies van Waternet zullen oude funderingspalen, voorzover aanwezig, worden afgeknepen of afgezaagd.
4.9 Verkeer en parkeren Verkeer In de toekomstige situatie zal gebruik worden gemaakt van de bestaande in- en uitrit op het plangebied. Deze oprit is gelegen in het zuidoosten van het plangebied en is direct aangesloten op de Stammerdijk. De beoogde functie is van invloed op het aantal verkeersbewegingen van en naar het stadslandgoed Landlust. Ter indicatie is er aan de hand van het toekomstige programma een inschatting gemaakt van de te verwachten verkeersbewegingen. In de prognose is de situatie in juni 2010 vergeleken met de te verwachten situatie in 2012. Hieruit volgt dat er in juni 2010 in totaal 36 ritten per dag van en naar de locatie plaatsvinden. In 2012 is het totaal aantal ritten per dag toegenomen tot 74 per dag. De cliënten voor de 24 appartementen zullen voornamelijk lopend, fietsend zijn en voor wat betreft de zorg zal dit aan verkeer ook minimaal zijn. De verkeersbewegingen ten gevolgen van de 24 appartementen zijn derhalve niet opgenomen in prognose. Onderstaande tabel toont de beoogde verkeersbewegingen per onderdeel aan de hand van het programma.
40
Prognose verkeersbewegingen Stammerdijk 25 De Stammerdijk is een rustige weg waar maximaal 30 km/uur mag worden gereden. Voor onderhavig plan is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (zie paragraaf 4.4). Ten behoeve van de verkregen resultaten is gebruik gemaakt van verkeersgegevens afkomstig van de gemeente Diemen. Hieruit volgt dat er over de gehele dag gezien per uur circa 73 lichte motorvoertuigen langskomen (peiljaar 2020). Ondanks een ruime verdubbeling van het aantal verkeersbewegingen is er in onderhavig geval, gelet op de huidige en toekomstige intensiteit geen sprake van een noemenswaardige toename aan verkeersintensiteit op de Stammerdijk. Parkeren Het parkeren zal worden opgelost op eigen terrein. In de bouwplannen is ruimte gereserveerd voor het realiseren van een parkeerterrein. In totaal zijn er 20 parkeerplaatsen opgenomen in het bouwplan. Welke grotendeels ten dienste zijn van het personeel van Cordaan en de afdeling agrarische sector. De parkeerplaatsen worden buiten de aanduiding erf gerealiseerd. Conform de regels is het mogelijk buiten de aanduiding 200 m² aan parkeerverharding te realiseren. Per parkeerplaats is 25 m² noodzakelijk. Dit houdt in dat er circa 500 m² aan verharding buiten de aanduiding erf noodzakelijk is om te voorzien in de parkeerbehoefte van 20 pp. en dat er dus 300 m² extra aan verharding moet worden gerealiseerd. In onderhavig plan zal dit worden opgelost middels het toepassen van halfverharding. Door de 300 m² in halfverharding uit te voeren kan er worden voldaan aan de gestelde voorwaarden conform de regels. Halfverharding beschermt de natuurwaarden en zorgt voor een betere waterdoorlating. Conclusie Uit de prognose voor de locatie aan de Stammerdijk volgt dat er een verdubbeling van het aantal verkeersbeweging optreedt ten gevolge van het stadslandgoed. Echter gelet op de huidige en de te verwachte intensiteit op de Stammerdijk is er geen sprake van een noemenswaardige toename. Het parkeren wordt op eigen terrein opgelost. Op de locatie worden 20 parkeerplaatsen gerealiseerd voor de medewerkers en bezoekers van de locatie Landlust. De parkeerplaatsen worden grotendeels gerealiseerd in halfverharding. Op het gebied van verkeer en parkeren zijn er geen belemmeringen.
41
4.10 Archeologie en cultuurhistorie Door de ondertekening van het Verdrag van Malta (Valletta, 1992), dat vertaald is in de wet op de archeologische Monumentenzorg, heeft Nederland zich verplicht tot het beschermen van het archeologisch erfgoed. Uitgangspunt van het verdrag is het archeologische erfgoed waar mogelijk te behouden. Bij nieuwe ontwikkelingen moet derhalve onderzocht worden of sprake is van archeologische waarden. Als archeologische waarden aanwezig zijn, zal moeten worden bepaald hoe hier mee om te gaan. De rijksnota Belvédère was voor de Provincie Noord-Holland de aanleiding om een cultuurhistorische waardenkaart (CHW-kaart) op te stellen en komt voort uit de wens om verantwoord om te gaan met cultuurhistorische waarden bij alle nieuwe plannen op het gebied van infrastructuur, woningbouw, groengebieden en bedrijventerreinen. Archeologische, historische- bouwkundige of historisch-geografische elementen en structuren die op de CHW-kaart voorkomen zijn door de provincie ingedeeld in 3 waarderingsniveaus:
van waarde; van hoge waarde; van zeer hoge waarde.
Als een element of structuur op de kaart is opgenomen is daar altijd een grondig onderzoek aan vooraf gegaan, waarbij getoetst wordt aan specifiek voor dit doel vastgestelde criteria. Het gaat hierbij om kenmerkendheid, gaafheid, zeldzaamheid en samenhang. Het is de bedoeling dat de CHW-kaart een bron van inspiratie gaat vormen voor ruimtelijke ontwikkelingen. Ontwerpers en vormgevers, (landschaps)architecten en stedenbouwkundigen kunnen uitgedaagd worden het verleden in eigentijdse vorm te laten herleven, of historische processen door te trekken naar de toekomst. Uit de CHW-kaart blijkt voor wat betreft de locatie Landlust dat de volgende aspecten van belang zijn: Van waarde: Op grond van vondstmateriaal en opgravingen in de directe omgeving wordt verwacht dat zich langs de Stammerdijk sporen van bewoning bevinden. Er heeft geen kwaliteitsbepalend onderzoek plaatsgevonden. Zeer kenmerkend voor de bewoningsgeschiedenis van de Meerlanden-Amsterdam is de lineaire bewoning langs de oorspronkelijke ontginningsas. De verspreide bewoning langs de Stammerdijk is goed herkenbaar. De ruimtelijke en genetische samenhang met de ontginningen van de Gemeenschapspolder is nog enigszins aanwezig. Kenmerkend voor de agrarische functie van de Meerlanden-Amsterdam zijn de ontginningen van het veengebied vanuit de vele riviertjes. De aanzet van de ontginningen, de regelmatige strookvormige smalle kavels, zijn zichtbaar. De verkaveling is nu sterk versnipperd door het AmsterdamRijnkanaal, spoorlijnen, snelwegen en het recreatiegebied het Diemerbos. De samenhang de ontginningsassen de Gaasp en de Diemen en de verkaveling is daardoor op veel plaatsen verdwenen. Dergelijke kavels zijn niet zeldzaam. Van hoge waarde: Van hoge waarde zijn de polderkaden aan de Gaasp. Kenmerkend voor de ontwikkelingen in de waterstaat zijn de aanleg van kaden langs de veenstroompjes. Dit werd noodzakelijk door de als maar voortschrijdende bodemdalingen van de aanliggende (veen)landbouwgronden. Het verschil tussen de hoogteligging van het maaiveld en het peil van de veenstroompjes werd steeds groter. De hoogte van de kaden is voortdurend vergroot. De herkenbaarheid is door de hogere ligging ten opzichte van het omliggende land groot. De kaden hebben een ruimtelijke samenhang met de verkeerswegen. Deze volgden de hogere en dus drogere delen van het landschap. De polderkaden volgen de ontginningsassen van waaruit het gebied ontgonnen is. Polderkaden zijn niet zeldzaam.
42
Van zeer hoge waarde: De aanleg van een goed georganiseerd netwerk van trekvaarten is zeer kenmerkend voor de ontwikkelingen in de verkeerfunctie in de 17 eeuw. Het eerste deel van het traject van de trekvaart van Amsterdam naar Weesp valt samen met de ringvaart van de Watergraafsmeer. Tot de"Korte Diem" is de vaart gegraven, daarna valt de trekvaartverbinding samen met de voormalige "Bijlmerringvaart". Met name het gegraven deel is duidelijk herkenbaar. De Weespertrekvaart heeft een ruimtelijke en genetische samenhang met de wegen langs de vaart, de vroegere jaagpaden. Een ruimtelijke samenhang bestaat met een deel van de ringvaart van de Watergraafsmeer. Ook is een genetische samenhang aanwezig met de nederzetting Diemerburg die is ontstaan bij de samenkomst van de Weespertrekvaart en de omstreeks 1930 gedempte Muidertrekvaart. Trekvaarten zijn in laag Nederland niet erg zeldzaam.
De cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Noord-Holland (Fragment) Conclusie Volgens de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Noord-Holland en de gemeentelijke archeologie kaart, is er in het plangebied geen sprake van archeologische sporen in de bodem. Direct naast de locatie is een gebied waar zich sporen van bewoning kunnen bevinden. Het plangebied valt hier net buiten. Op basis van de gegevens van de CHW kaart kan geconcludeerd worden dat archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is en dat het aspect archeologie geen belemmering vormt voor de uitvoering van het project.
43
5 Economische uitvoerbaarheid Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro onderzoek plaats te vinden naar de uitvoerbaarheid van het plan. Het project wordt op particulier initiatief gerealiseerd. De kosten in verband met de realisatie van de zorgboerderij zijn dan ook voor rekening van de initiatiefnemer. De kosten voor het volgen van de bestemmingsplanprocedure zullen via de gemeentelijke legesverordening aan de initiatiefnemer worden doorberekend. Het project wordt gefinancierd uit eigen middelen van de initiatiefnemer. In overleg met de gemeente Diemen is besloten geen anterieure overeenkomst op te stellen. Conclusie In het kader van voorliggend project zal er geen anterieure overeenkomst noodzakelijk zijn. De initiatiefnemer is verantwoordelijk voor de economische uitvoerbaarheid van voorliggend bestemmingsplan.
44
6 Juridische planbeschrijving 6.1 Inleiding Voor het bestemmingsplan Landlust is gebruik gemaakt van in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2008 (SVBP 2008). De kern van de voorgestelde regeling volgt uit twee uitgangspunten, te weten: zoveel mogelijk informatie op de kaart en zo eenvoudig mogelijke planregels. Zoals algemeen bekend bij werken met een standaard is maatwerk noodzakelijk vandaar dat de standaard op bepaalde punten is aangepast. De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de inleidende bepalingen voor het hele plangebied. Hoofdstuk II regelt de bestemmingen en het daarop toegestane gebruik. Hoofdstuk III regelt de algemene bepalingen waaronder een aantal flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigingsen afwijkingsbevoegdheden. Ten slotte regelt Hoofdstuk IV de overgangs- en slotbepalingen. In de volgende paragraaf worden alle bestemmingen uitgebreid behandeld.
6.2 Bestemmingsregels Met de komst van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening kent een bestemmingsplan planregels. Hieronder worden de planregels toegelicht waarvoor een nadere toelichting noodzakelijk is. 6.2.1 Inleidende regels Dit hoofdstuk bevat alle regels die nodig zijn om de overige planregels goed te kunnen hanteren. Begripsomschrijvingen (artikel 1) In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de planregels worden gehanteerd. Alleen de begrippen die in aanvulling op het dagelijks spraakgebruik nadere toelichting behoeven zijn opgenomen. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Wijze van meten (artikel 2) Dit artikel geeft aan hoe de maten die bij het bouwen in acht moeten worden genomen, bepaald moeten worden. Hieronder valt tevens de wijze van peilbepaling. 6.2.2 Bestemmingsregels In dit hoofdstuk van de planregels komen de verschillende bestemmingen aan de orde. Per bestemming is, met uitzondering van enkele speciale regelingen, het volgende stramien gehanteerd: Bestemmingsomschrijving Een omschrijving van de functies die bij de bestemming mogelijk zijn. Bouwplanregels Planregels die aangeven waar, wat en hoe hoog gebouwd mag worden.
45
6.2.3 Algemene regels Anti-dubbeltelregels Deze regel wordt in elk bestemmingsplan opgenomen om te voorkomen dat in feite meer kan worden gebouwd dan in het bestemmingsplan bedoeld is. Dit kan zich voordoen bij woningbouw wanneer (onderdelen van) bouwpercelen van eigenaar wisselen. In een dergelijk geval worden de nieuw verworven gronden niet meegeteld bij de berekening van de bouwmogelijkheden als dat al voor een in het verleden verleende omgevingsvergunning gebeurd is. Algemene afwijkingsregels In dit bestemmingsplan is een algemene afwijkingsregels opgenomen die ziet in algemeen voorkomende bouwwerken en afwijkingen van het bestemmingsplan. Algemene wijzigingsregels Deze bevoegdheid heeft ten eerste betrekking op het aanbrengen van wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bouwgrenzen. Algemene gebruiksregels Een algemene regel met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken, die alle gebruik van gronden en opstallen verbiedt, dat strijdig is met de aan de gronden gegeven bestemming. Algemene aanduidingsregels Met een algemene aanduidingsregel wordt binnen het aangeduide gebied een specifieke regeling van toepassing verklaard. Voor dit bestemmingsplan zijn twee geluidszones opgenomen, weg en spoor. Deze aanduiding stelt nadere eisen aan het bouwen en situeren van geluidsgevoelige objecten. Op deze wijze kunnen bouwvlakken en bestemmingen ruim opgenomen worden maar toch nadere eisen gesteld worden ten behoeve van de bouw van geluidsgevoelige objecten. 6.2.4 Overgangs- en slotregels Overgangsregels Bepalingen, die betrekking hebben op het overgangsrecht: bouwwerken die op het moment van tervisielegging van het plan bestaan, mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de in het nieuwe plan gegeven bebouwingsregels. Het gebruik van de gronden en opstallen, dat afwijkt van de planregels in het nieuwe plan Slotregel Deze regel geeft de exacte naam van het bestemmingsplan aan: Bestemmingsplan Stammerdijk 25.
6.3 Bestemmingen Artikel 3 - Gemengd Stadslandgoed (GD - SLG) De bestemming Gemengd Stadslandgoed wordt gegeven aan de gronden waarop de bebouwing van de zorgboerderij is gesitueerd en het stuk land achter het perceel waarop de bebouwing van de zorgboerderij is gesitueerd. Artikel 4 - Water (W) Voor de watergang tussen de betrokken kavels geldt de bestemming Water. Artikel 5 - Waterstaat-Waterkering (WS-WK) In het oostelijke deel van het plangebied is ten behoeve van het naastgelegen water (de Weespertrekvaart) een beschermingszone opgenomen. Ontwikkelingen binnen deze zone vereisen goedkeuring van het waterschap. De betrokken gronden hebben de dubbelbestemming WaterstaatWaterkering.
46
7 Maatschappelijk uitvoerbaarheid Bij de voorbereiding van een (voor) ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1. Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met het waterschap en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Tevens dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub e een onderbouwing te worden opgenomen over de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Hiertoe wordt in het navolgende het verslag van het artikel 3.1.1 Bro overleg, het inspraakverslag en zienswijzenverslag opgenomen. Het ontwerpbestemmingsplan zal conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid van zienswijzen voor een ieder, ook voor overlegpartners. Na vaststelling door de gemeenteraad zal het vaststellingsbesluit bekend gemaakt worden. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking dan 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid van beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Gezien bovenstaande bestaan er planologisch geen bezwaren om medewerking aan het bouwplan te verlenen door daarvoor een bestemmingsplanprocedure te doorlopen.
7.1 Verslag 3.1.1 Bro overleg In het kader van het vooroverleg en de inspraak is een inspraaknota opgesteld. Deze nota is als separate bijlage opgenomen bij het bestemmingsplan. Gedurende de periode van inspraak en overleg zijn 4 overlegreacties ontvangen en 14 inspraakreacties.
7.2 Zienswijzen Het ontwerp bestemmingsplan heeft ter inzage gelegen van 24 juni t/m 4 augustus 2011. In de publicatie d.d. 23 juni 2011 in het DiemerNieuws en de Staatscourant is bovenstaande bekendgemaakt. Tevens zijn degenen die een inspraakreactie op het voorontwerp gegeven hebben en overige omwonenden hiervan per brief op de hoogte gesteld. Gedurende deze periode twee zienswijzen ingediende. Door de gemeente Diemen zijn deze zienswijzen samengevat en voorzien van een inhoudelijk antwoord in de Nota zienswijzen. Deze nota is als bijlage aan de toelichting toegevoegd.
47
regels
Stammerdijk 25 Diemen
Planstatus:
vastgesteld
Plan identificatie:
NL.IMRO.0384.BP25Stammerdijk-VG01
Datum:
2011-10-27
Contactpersoon Buro SRO:
Buro SRO
Kenmerk Buro SRO:
SR090079
Opdrachtgever:
De Key Principaal
Buro SRO 't Goylaan 11 3525 AA Utrecht 030-2679198 www.buro-sro.nl
BTW nummer: KvK nummer: Rabobank rekeningnummer:
NL8187.16.071.B01 30232281 1421.54.024 t.n.v. Buro SRO B.V. te Utrecht
2
Inhoudsopgave 1 Inleidende regels ..................................................................................................................................... 4 Artikel 1 Begrippen ................................................................................................................................................... 4 Artikel 2 Wijze van meten ......................................................................................................................................... 7
2 Bestemmingsregels ................................................................................................................................. 8 Artikel 3 Gemengd - stadslandgoed .......................................................................................................................... 8 Artikel 4 Water ........................................................................................................................................................ 10 Artikel 5 Waterstaat - waterkering.......................................................................................................................... 11
3 Algemene regels .................................................................................................................................... 12 Artikel 6 Anti-dubbeltelregel ................................................................................................................................... 12 Artikel 7 Algemene gebruiksregels .......................................................................................................................... 12 Artikel 8 Algemene aanduidingsregels .................................................................................................................... 13 Artikel 9 Algemene afwijkingsregels ....................................................................................................................... 15
4 Overgangs- en slotregels ....................................................................................................................... 16 Artikel 10 Overgangsrecht....................................................................................................................................... 16 Artikel 11 Slotregel .................................................................................................................................................. 16
3
1 Inleidende regels Artikel 1 Begrippen 1.1 Plan het bestemmingsplan Stammerdijk 25 van de gemeente Diemen; 1.2 Bestemmingsplan de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het NL.IMRO.0384.BP25Stammerdijk-VG01 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen); 1.3 Aanbouw een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch (bouwkundig en functioneel) opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; 1.4 Aanduiding een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar, ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden; 1.5 Bebouwing één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde; 1.6 Bestemmingsgrens de grens van een bestemmingsvlak; 1.7 Bestemmingsvlak een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming; 1.8 Bijgebouw een op een bouwperceel gelegen vrijstaand gebouwd, dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; 1.9 Bouwen het plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten zoals bedoeld in artikel 1.1. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht; 1.10 Bouwgrens de grens van een bouwvlak; 1.11 Bouwperceel een aaneengesloten stuk grond, waarop, ingevolge de regels, een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten; 1.12 Bouwperceelgrens de grens van een bouwperceel;
4
1.13 Bouwvlak een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten; 1.14 Bouwwerk elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect, met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond; 1.15 Gebouw elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt; 1.16 Hoofdgebouw een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken; 1.17 Horeca een bedrijf dat gericht is op het verstrekken van dranken en voedsel, overwegende ter plaatse te nuttigen; 1.18 Peil voor een bouwwerk op een perceel:
de bovenkant van de beganegrond vloer van de bestaande boerderij
indien in of op het water wordt gebouwd:
het Normaal Amsterdams Peil ( of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil);
1.19 Prostitutie het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding; 1.20 Omgevingsvergunning voor het werken of werkzaamheden Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 aanhef en onder b van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. 1.21 Seksinrichting de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een escortbedrijf, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar. 1.22 Verblijfseenheden voor cliënten Niet zelfstandige woongelegenheid voor minder validen (beschermd/begeleid wonen) als onderdeel van een zorgboerderij 1.23 Waterhuishoudkundige voorzieningen voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede water aan- en/of afvoer, waterberging en waterkwaliteit;
5
1.24 Zorgboerderij een voormalige boerderij met de bijbehorende gebouwen, waar woongelegenheid wordt geboden aan minder validen en activiteiten plaatsvinden gericht op het bieden van zorg en begeleiding aan personen die begeleid dienen te worden in de leefsituatie en de dagbesteding.
6
Artikel 2 Wijze van meten
2.1 Meetvoorschrift Bij toepassing van deze planregels wordt als volgt gemeten: 1. de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens tussen de zijdelingse grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is; 2. de bouwhoogte van een bouwwerk vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen; 3. de goothoogte van een bouwwerk vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel; 4. de horizontale diepte van een gebouw de diepte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd; 5. de inhoud van een bouwwerk tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen; 6. de oppervlakte van een bouwwerk tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk; 7. de oppervlakte van een overkapping tussen de buitenzijde van de afdekking van de overkapping, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van de overkapping. 2.2 Ondergeschikte bouwdelen Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.
7
2 Bestemmingsregels Artikel 3 Gemengd - stadslandgoed 3.1 Bestemmingsomschrijving De voor „Gemengd - stadslandgoed' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a.
b.
c.
maatschappelijke doeleinden, waaronder begrepen: 1. een zorgboerderij inclusief 24 verblijfseenheden voor cliënten; 2. één bedrijfswoning. recreatieve doeleinden ondergeschikt aan het bepaalde in artikel 3 lid 1 sub a , waaronder begrepen: 1. recreatief medegebruik, met daaraan ondergeschikt: 2. ondergeschikte horeca in de vorm van de exploitatie van een theetuin (max. 30 m2); 3. detailhandel (max. 20 m2); 4. het verzorgen van educatie; 5. het aanleggen en instand houden van fiets-, wandel-, en klompenpaden en natuurroutes; agrarische doeleinden ondergeschikt aan het bepaalde in artikel 3 lid 1 sub a , waaronder begrepen: 1. het agrarisch beheer van omliggende gronden; 2. het kweken van gewassen; 3. het in stand houden en versterken van cultuurhistorische waarden.
Met de daarbij behorende d. e. f. g. h. i.
wegen en paden; groenvoorzieningen; water en waterhuishoudkundige voorzieningen; tuinen; erven; parkeervoorzieningen.
3.2 Bouwregels 3.2.1 Hoofdgebouwen Voor hoofdgebouwen gelden de volgende regels: a. b.
hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen de bouwvlakken worden gebouwd; de goot- en bouwhoogte mag maximaal bedragen wat ter plaatse van de aanduiding “maximale gooten bouwhoogte” op de verbeelding is aangegeven;
8
3.2.2 Aan-, uit- en bijgebouwen Voor het bouwen van aan-, uit- en bijgebouwen gelden de volgende regels: a. b. c. d. e.
aan-, uit- en bijgebouwen zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding "erf"; de goothoogte van aan-, uit- en bijgebouwen mag niet meer dan 3,5 meter bedragen; de bouwhoogte van aan-, uit- en bijgebouwen mag niet meer dan 4,5 meter bedragen; het gezamenlijk grondoppervlak van aan-, uit- en bijgebouwen mag niet meer dan 370 m² bedragen; in afwijking van het bepaalde in artikel 3 lid 2.2 sub a zijn buiten de aanduiding "erf" tunnelkassen toegestaan, met dien verstande dat: 1. de bouwhoogte niet meer dan 3,5 meter mag bedragen; 2. het oppervlak niet meer dan 300 m² mag bedragen; 3. de tunnelkassen dienen achter de hoofdgebouwen gesitueerd te worden, ter plaatse van de aanduiding ''specifieke vorm van gemengd - teelt ondersteunende voorzieningen toegestaan".
3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels: a. b. c. d.
de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1 meter; de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen niet meer bedragen dan 3 meter op de gronden aangeduid als erf; de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen niet meer bedragen dan 2 meter op de gronden gelegen buiten het bouwvlak en buiten de gronden aangeduid als erf; de bouwhoogte van een watersilo mag niet meer bedragen dan 4,5 meter, een watersilo is toegestaan ter plaatse van de aanduidingen "erf" of "specifieke vorm van gemengd - teelt ondersteunende voorzieningen toegestaan".
3.3 Specifieke gebruiksregels a.
Voor parkeren geldt dat op eigen terrein voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid, met een minimum van 20 parkeerplaatsen.
3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden a.
b.
c.
Het is verboden op of in de gronden buiten de bouwvlakken en het terrein ter plaatse van de aanduiding 'erf' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren: 1. het aanleggen of aanbrengen van oeverbeschoeiingen, kaden, vlonders of aanlegsteigers; 2. het aanbrengen van verhardingen indien het totaal van de op het bestemmingsvlak aanwezige verhardingen meer bedraagt dan 200 m². Het verbod uit artikel 3 lid 4 sub a geldt niet voor werken of werkzaamheden die het normale onderhoud betreffen of voor werken of werkzaamheden, waarvoor op het tijdstip waarop het plandeel rechtskracht verkrijgt, omgevingsvergunning is verleend; De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend als de natuurlijke natuurwetenschappelijke, ecologische en landschappelijke waarden of de archeologische belangen of de mogelijkheden van archeologisch onderzoek niet onevenredig worden aangetast.
9
Artikel 4 Water 4.1 Bestemmingsomschrijving De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a.
water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
met daarbij behorende: b. c. d. e.
bermen en taluds; groenvoorzieningen; bruggen en duikers; steigers en oevers.
4.2 Bouwregels 4.2.1 Gebouwen Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mogen geen gebouwen gebouwd worden. 4.2.2 Bouwwerken geen gebouwen zijnde Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming, en voorts met inachtneming van de volgende regels: a. b.
uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan; de bouwhoogte mag maximaal 5 m bedragen ten opzichte van het ter plaatse geldende peil.
10
Artikel 5 Waterstaat - waterkering 5.1 Bestemmingsomschrijving De op de plankaart als Waterstaat - Waterkering aangewezen gronden zijn, naast de daarvoor aangewezen andere bestemming(en), primair bestemd voor het keren van water door dijken, kaden, dijksloten en andere voorzieningen ten behoeve van de waterkering. 5.2 Bouwregels Op of in deze gronden met de bestemming Primair Waterkering mogen, in afwijking van het bepaalde bij de andere bestemming, geen bouwwerken en geen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd. 5.3 Afwijken van de bouwregels Burgemeester en wethouder kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5 lid 2 , mits: a. b.
het belang van de waterkering niet onevenredig wordt geschaad (de aanleg, het functioneren, het onderhoud en de instandhouding van de waterkering niet wordt belemmerd) en; vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de beheerder van de waterkering over de vraag of door de voorgenomen activiteit(en) het belang van de waterkering niet onevenredig wordt geschaad en welke voorwaarden aan de vrijstelling moeten worden gesteld.
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden 5.4.1 Algemeen Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren: a. b. c. d.
het ontginnen bodem verlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van gronden; het aanleggen of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen; het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur; het aanleggen of aanbrengen van oeverbeschoeiingen, kaden, vlonders of aanlegsteigers.
5.4.2 Uitzondering Het in artikel 5 lid 4.1 bedoelde verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die: a. b. c.
het normale onderhoud betreffen; reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan; reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning.
5.4.3 Voorwaarden De in artikel 5 lid 4.1 bedoelde omgevingsvergunning wordt slechts en alleen verleend indien: a. b.
de belangen van de waterkering niet onevenredig worden geschaad; voorafgaand overleg heeft plaatsgevonden met de waterbeheerder.
11
3 Algemene regels Artikel 6 Anti-dubbeltelregel Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene gebruiksregels Tot een gebruik, strijdig met in het plan aan de grond gegeven bestemming, wordt in ieder geval gerekend: a.
b. c. d.
als opslag-, stort-, lozings- of bergplaats van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen of producten, behoudens voorzover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond; voor het (doen) uitoefenen van straatprostitutie; voor het (doen) exploiteren van een seksinrichting, een escortbedrijf of (het laten uitoefenen van) raamprostitutie; het wonen in aan-, uit-, en bijgebouwen.
12
Artikel 8 Algemene aanduidingsregels 8.1 Geluidzone - weg a.
b.
c.
d.
Ter plaatse van de aanduiding "geluidzone - weg" mogen op gronden gelegen binnen deze zone, in afwijking van het bepaalde elders in de regels van dit plan, geen woningen of andere geluidgevoelige objecten worden gebouwd. Ter plaatse van de aanduiding "geluidzone - weg" mag op gronden en in bebouwing gelegen binnen deze zone, in afwijking van het bepaalde elders in de regels van dit plan, geen geluidgevoelig gebruik plaatsvinden. Het onder a genoemde bouwverbod geldt niet: 1. voor het vernieuwen, veranderen of vergroten van woningen of andere geluidgevoelige objecten overeenkomstig de regels van dit plan, mits daarbij de afstand tot de weg niet wordt verkleind, de bouwhoogte van het gebouw niet toeneemt, het aantal woningen of andere geluidgevoelige objecten niet toeneemt en wordt voldaan aan de van toepassing zijnde eisen voor de karakteristieke geluidwering uit het Bouwbesluit; 2. indien burgemeester en wethouders ten behoeve van de bouw van de woningen of andere geluidgevoelige objecten een hogere grenswaarde hebben vastgesteld en wordt voldaan aan de van toepassing zijnde eisen voor de karakteristieke geluidwering uit het Bouwbesluit; 3. indien door middel van akoestisch onderzoek wordt aangetoond dat door het treffen van een maatregel, zoals het aanbrengen van geluidreducerend asfalt of de plaatsing van een geluidscherm, een situatie kan worden gecreëerd, waardoor de geluidsbelasting op de gevels van de woning of het andere geluidsgevoelige object ten hoogste 48 dB (voorkeurgrenswaarde) bedraagt; 4. indien de naar de weg gekeerde zijde van de woning of van het andere geluidgevoelige object voldoet aan de voorwaarden, zoals vermeld in artikel 1b, lid 5 van de Wet geluidhinder en door middel van akoestisch onderzoek is aangetoond, dat minimaal sprake is van één geluidluwe gevel. Het onder b genoemde gebruiksverbod geldt niet: 1. indien burgemeester en wethouders ten behoeve van de bouw van de woningen of andere geluidgevoelige objecten een hogere grenswaarde hebben vastgesteld en met de gebruikswijziging wordt voldaan aan de van toepassing zijnde eisen voor de karakteristieke geluidwering uit het Bouwbesluit; 2. indien door middel van akoestisch onderzoek wordt aangetoond dat door het treffen van een maatregel, zoals het aanbrengen van geluidreducerend asfalt of de plaatsing van een geluidscherm, een situatie kan worden gecreëerd, waardoor de geluidsbelasting op de gevels van de woning of het andere geluidsgevoelige object ten hoogste 48 dB (voorkeurgrenswaarde) bedraagt; 3. indien de naar de weg gekeerde zijde van de woning of van het andere geluidgevoelige object na gebruikswijziging voldoet aan de voorwaarden, zoals vermeld in artikel 1b, lid 5 van de Wet geluidhinder en door middel van akoestisch onderzoek is aangetoond, dat minimaal sprake is van één geluidluwe gevel.
13
8.2 Geluidzone - spoor a.
b.
c.
d.
Ter plaatse van de aanduiding "geluidzone - spoor" mogen op gronden gelegen binnen deze zone, in afwijking van het bepaalde elders in de regels van dit plan, geen woningen of andere geluidgevoelige objecten worden gebouwd. Ter plaatse van de aanduiding "geluidzone - spoor" mag op gronden en in bebouwing gelegen binnen deze zone, in afwijking van het bepaalde elders in de regels van dit plan, geen geluidgevoelig gebruik plaatsvinden. Het onder a genoemde bouwverbod geldt niet: 1. voor het vernieuwen, veranderen of vergroten van woningen of andere geluidgevoelige objecten overeenkomstig de regels van dit plan, mits daarbij de afstand tot de weg niet wordt verkleind, de bouwhoogte van het gebouw niet toeneemt, het aantal woningen of andere geluidgevoelige objecten niet toeneemt en wordt voldaan aan de van toepassing zijnde eisen voor de karakteristieke geluidwering uit het Bouwbesluit; 2. indien burgemeester en wethouders ten behoeve van de bouw van de woningen of andere geluidgevoelige objecten een hogere grenswaarde hebben vastgesteld en wordt voldaan aan de van toepassing zijnde eisen voor de karakteristieke geluidwering uit het Bouwbesluit; 3. indien door middel van akoestisch onderzoek wordt aangetoond dat door het treffen van een maatregel, zoals het aanbrengen van geluidreducerend asfalt of de plaatsing van een geluidscherm, een situatie kan worden gecreëerd, waardoor de geluidsbelasting op de gevels van de woning of het andere geluidsgevoelige object ten hoogste 48 dB (voorkeurgrenswaarde) bedraagt; 4. indien de naar de weg gekeerde zijde van de woning of van het andere geluidgevoelige object voldoet aan de voorwaarden, zoals vermeld in artikel 1b, lid 5 van de Wet geluidhinder en door middel van akoestisch onderzoek is aangetoond, dat minimaal sprake is van één geluidluwe gevel. Het onder b genoemde gebruiksverbod geldt niet: 1. indien burgemeester en wethouders ten behoeve van de bouw van de woningen of andere geluidgevoelige objecten een hogere grenswaarde hebben vastgesteld en met de gebruikswijziging wordt voldaan aan de van toepassing zijnde eisen voor de karakteristieke geluidwering uit het Bouwbesluit; 2. indien door middel van akoestisch onderzoek wordt aangetoond dat door het treffen van een maatregel, zoals het aanbrengen van geluidreducerend asfalt of de plaatsing van een geluidscherm, een situatie kan worden gecreëerd, waardoor de geluidsbelasting op de gevels van de woning of het andere geluidsgevoelige object ten hoogste 48 dB (voorkeurgrenswaarde) bedraagt; 3. indien de naar de weg gekeerde zijde van de woning of van het andere geluidgevoelige object na gebruikswijziging voldoet aan de voorwaarden, zoals vermeld in artikel 1b, lid 5 van de Wet geluidhinder en door middel van akoestisch onderzoek is aangetoond, dat minimaal sprake is van één geluidluwe gevel.
14
Artikel 9 Algemene afwijkingsregels Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van: a. b. c. d.
de in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van de hoogte en 5% van het oppervlakte; de regels en toestaan dat het bouwvlak in geringe mate wordt overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft; de regels en toestaan dat een bouwgrens/ -vlak met maximaal 3 meter wordt overschreven voor kelders, balkons, erkers, buitentrappen, luifels, entreepartijen en dergelijke. de regels en toestaan dat een bestemmingsgrens/ -vlak met maximaal 1 meter wordt overschreden voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein.
15
4 Overgangs- en slotregels Artikel 10 Overgangsrecht 10.1 Overgangsrecht voor bouwwerken 1.
2. 3.
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot, a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd; b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
10.2 Overgangsrecht voor gebruik 1. 2.
3.
4.
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 11 Slotregel Deze regels kunnen worden aangehaald onder de titel: Regels van het bestemmingsplan Stammerdijk 25 van de gemeente Diemen
16