GEMEENTE TILBURG AFDELING RUIMTE
BESTEMMINGSPLAN Enschot 2008, 5e herz. (Bosscheweg 57) Toelichting
Ontwerp: 25-11-2014 Vaststelling: Onherroepelijk: Code: NL.IMRO.0855.BSP2014001
Inhoudsopgave
Toelichting
5
Hoofdstuk 1 Inleiding
7
1.1 Aanleiding tot planontwikkeling 1.2 Juridisch-planologische situatie
7 7
Hoofdstuk 2 Beschrijving plangebied
9
2.1 Stedenbouwkundige beschrijving 2.2 Technische infrastructuur
9 11
Hoofdstuk 3 Ruimtelijk beleidskader
15
3.1 3.2 3.3 3.4
15 15 17 18
Inleiding Rijk Provincie Gemeente
Hoofdstuk 4 Thematische beleidskaders
21
4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 4.6
21 21 21 24 26 27
Inleiding Stedenbouwkundige aspecten en welstand Archeologie, cultuurhistorie en monumentenzorg Volkshuisvesting Groen en speelruimte Verkeer en parkeren
Hoofdstuk 5 Milieuaspecten
29
5.1 5.2 5.3 5.4 5.5 5.6 5.7 5.8 5.9
Inleiding Milieuhinder bedrijven Externe veiligheid Vuurwerk Geluid Lucht Geur Bodem Natuur en Ecologie
29 29 29 32 32 33 34 35 36
Hoofdstuk 6 Wateraspecten
41
6.1 Bestaand watersysteem 6.2 Duurzaam waterbeheer 6.3 Watertoets
41 41 43
Hoofdstuk 7 Opzet planregels
45
7.1 7.2 7.3 7.4 7.5
45 45 45 46 47
Inleiding Hoofdstuk Hoofdstuk Hoofdstuk Hoofdstuk
1 van de regels: 2 van de regels: 3 van de regels: 4 van de regels:
Inleidende regels Bestemmingsregels Algemene regels Overgangs- en slotregels
Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid
Enschot 2008, 5e herziening (Bosschew eg 57)
49
2
8.1 Uitvoerbaarheid
49
Hoofdstuk 9 Burgerparticipatie en overleg
51
9.1 Kennisgeving ex artikel 1.3.1 Bro 9.2 Burgerparticipatie 9.3 Zienswijzen
51 51 51
Enschot 2008, 5e herziening (Bosschew eg 57)
3
Enschot 2008, 5e herziening (Bosschew eg 57)
4
Toelichting
Enschot 2008, 5e herziening (Bosschew eg 57)
5
Enschot 2008, 5e herziening (Bosschew eg 57)
6
Hoofdstuk 1 Inleiding 1.1 Aanleiding tot planontwikkeling Er is een verzoek om herziening van het bestemmingsplan Enschot 2008 ingediend voor de realisatie van 57 appartementen aan de Bosscheweg 57 te Berkel-Enschot. Het betreft de percelen sectie D, nrs. 02583 en 02551. Op het perceel bevindt zich de in 1921 gebouwde villa 'De Lange Akker'. Deze villa is geïnspireerd op de bouwwijze van de Amerikaanse architect F.L. Wright en aangewezen als rijksmonument. Door de jaren heen is het rijksmonument meerdere malen van functie gewijzigd, waardoor er vele uitbreidingen en aanpassingen zijn gedaan aan de Villa. Vanaf 1988 is het gehele perceel in gebruik door verschillende bedrijven die er gevestigd zijn. Met name in de twee later aangebouwde vleugels bevinden zich kantoorruimten. Het rijksmonument is de verbindende schakel in dit geheel. Aan de achterzijde van het perceel bevindt zich een bijgebouw, welke ook in gebruik is als kantoor. Het bestaande vastgoed op het perceel is sterk verouderd en de vraag naar kantoorruimten is de laatste jaren afgenomen. Daarom heeft initiatiefnemer een plan ontwikkeld waarin beide vleugels worden afgebroken en vervangen worden door twee nieuwe woonvleugels welke het karakter en identiteit van het rijksmonument ondersteunen. Als uitgangspunt voor de appartementen geldt levensloopbestendigeheid, waarmee het intiatief inspeeld op de wens om ouderen zo lang mogelijk zelfstandig te laten wonen. Voor het rijksmonument is gezocht naar passende functies, waarbij enerzijds meer dan alleen kantoorruimte mogelijk is en anderzijds rekening wordt gehouden met de bewoners van de aangrenzende appartementen. Het kantoor, aan de achterzijde van het perceel, blijft als zodanig behouden. Met deze toelichting wordt een basis gegeven voor de bestemmingsplanherziening waarmee medewerking kan worden verleend aan het initiatief. De toelichting geeft aan waarom de beoogde ontwikkeling past binnen de visie op het gebied. Er wordt nader ingegaan op de wijze waarop het initiatief aansluit op de plaatselijke situatie en het beleid dat de gemeente voorstaat. Tevens worden de (stedenbouwkundige) richtlijnen en randvoorwaarden welke aan de basis van de planontwikkeling hebben gestaan in de toelichting verwoord. De toelichting geeft ook de resultaten van de uitgevoerde onderzoeken weer.
1.2 Juridisch-planologische situatie Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan Enschot 2008, vastgesteld door de gemeenteraad op 27 oktober 2008 en onherroepelijk geworden op 17 juli 2009. Het perceel heeft hierin de bestemming 'kantoor'. Hierin zijn kantoren en daarbij behorende ondergeschikte functies toegestaan. De realisatie van woningen is dan ook niet mogelijk op grond van het geldende bestemmingsplan.
Enschot 2008, 5e herziening (Bosschew eg 57)
7
Enschot 2008, 5e herziening (Bosschew eg 57)
8
Hoofdstuk 2 Beschrijving plangebied 2.1 Stedenbouwkundige beschrijving Huidige situatie De Bosscheweg, waaraan de locatie is gelegen, is een oude verbindingsweg tussen Tilburg en Den Bosch. De bebouwing is typisch voor dit type wegen en bestaat uit een afwisseling van vrijstaande villa's in het groen en meer geconcentreerde aaneengesloten bebouwing. Het deel tussen Tilburg en Berkel- Enschot wordt gekenmerkt door: een hoge dichtheid aan bebouwing in een stedelijke setting aan de rand van Tilburg; een verdunning en een meer groen karakter in het midden; een verdichting bij de kern van Berkel-Enschot. Het is een afwisselend patroon van grote gebouwen, op wisselende kavels (qua breedte en diepte) met een afwisselend groene uitstraling, soms een open en soms een zeer gesloten karakter. De onderhavige locatie is gelegen in de nabijheid van de kern van Berkel-Enschot op een plaats waar de dichtheid weer toeneemt richting de kern. De bebouwing ligt op ruime afstand van de weg. Het perceel is breed en diep met veel bomen, twee bomenlanen (1 noord-zuid en 1 oost-west) en een cluster van bomen in het tuingedeelte achter het monument. De overgang naar de Bosscheweg wordt gevormd door een grote open ruimte voor het gebouw met enkele solitaire bomen. De huidige bebouwing bestaat uit het monument, met daaraan twee kantoorvleugels en een los kantoor wat verder op het perceel. De kantoorvleugels worden gesloopt.
luchtfoto plangebied
Enschot 2008, 5e herziening (Bosschew eg 57)
9
Het plan De Lange Akker is een wooninitiatief waarmee wordt ingespeeld op de toenemende vraag van ouderen naar diverse woonvormen met de mogelijkheid tot inkoop van externe zorg. Het betreft een locatie voor huur in het hogere segment in een parkachtige en groene omgeving in de directe nabijheid van de kern van Berkel- Enschot. Levensloopbestendigheid is hierbij een belangrijk uitgangspunt, bewoners moeten er zo lang mogelijk kunnen blijven wonen. Het bestaande Rijksmonument blijft uiteraard behouden en wordt daar waar mogelijk hersteld. Het krijgt een gemengd karakter, dit kunnen maatschappelijke voorzieningen zijn behorend bij het woonprogramma, maar ook kleinschalige functies van "buiten". Behoud van het interieur en exterieur van het monument is steeds maatgevend voor de mogelijkheden. De appartementen komen in de nieuw te bouwen vleugels bij het monument. De beide woonvleugels staan haaks op het monument waardoor een centrale binnentuin ontstaat met een open relatie naar het landschap. Herontwikkeling op deze plek biedt kansen voor behoud van het monument en het groene karakter van de tuin. De nieuwe volumes vormen geen gesloten bouwvlak, waardoor het monument en haar relatie met het achterliggende landschap beter tot zijn recht komen. Ambitie Van belang is dat door het initiatief het monument en de locatie weer een nieuw leven kan krijgen. Een nieuw leven zowel passend bij het monument als bij de omgeving (Bosscheweg wonen op vrijstaande kavels in een groene omgeving), met meer accent op wonen dan op kantoren (huidige gebruik) of andere commerciële functies. Hierdoor ontstaat een gebruik met meer beleving, sociale controle en 24uurs gebruik in het gebied. Het totale complex is op deze wijze in verhouding tot de schaal van het perceel, de tuin en bomen. Als alternatief is verspreide bebouwing over het perceel onderzocht, maar dit is niet gewenst. Verspreide bebouwing tast de kwaliteiten en de beleefbaarheid van die kwaliteiten van het gebied te veel aan. De percelen aan de Bosscheweg bestaan tenslotte uit grote groene tuinen met geconcentreerde woonbebouwing. Er moet voldoende programma zijn op het terrein om het monument te kunnen opknappen en hergebruiken. De maatschappelijke voorzieningen en eventueel andere meer voor publiek toegankelijke functies maken dat het terrein en monument ook toegankelijk wordt voor niet-bewoners. Er is gekozen voor gestapelde woningbouw omdat een lager gebouw veel meer ruimte in beslag neemt en dat gaat ten koste van de tuin, de aansluiting van het gebouw op het monument, de directe omgeving (tuin en bomenrijen/lanen) en het achterliggende landschap. In het plan is gezocht (en gevonden) naar de juiste balans tussen een aansluiting op en voldoende contrast met het monument. Deze balans komt tot stand niet alleen door materiaalkeuze maar ook door de hoogte (duidelijk hoger dan het monument ook in perspectief) en door de positie (in tegenstelling tot het monument haaks op de Bosscheweg). Dit alles rekening houdende met de groene omgeving en doorzichten naar het achterliggende landschap. Effecten op de omgeving Ten opzichte van de positionering van de meeste bebouwing aan de Bosscheweg ligt het monument erg ver van de weg (bijna 50m) en wordt afgeschermd door de "voor"tuin , welke beschermd is in het bestemmingsplan met de functieaanduiding tuin. De nieuwe appartementen liggen ver van de weg, achter het bestaande monument. Voor de percelen aan de overkant van de Bosscheweg is de afstand nog groter door de maat van Bosscheweg zelf en haar ventwegen. Het zicht op het gebouw wordt onttrokken door de zware laanbeplanting. De hoogste delen van de nieuwbouw liggen nog verder van de weg, minimaal 30m achter het monument. Daarnaast staat de nieuwbouw haaks op de Bosscheweg waardoor doorzichten op het landschap niet geblokkeerd worden door lange gevels maar door kopgevels van 12,6 m breed.
Enschot 2008, 5e herziening (Bosschew eg 57)
10
In het plan wordt ruim voldoende afstand gehouden tot de zijdelingse perceelsgrenzen aan de oostzijde waarbij de bomenrijen in het bestemmingsplan worden beschermd door een functieaanduiding en aan de westzijde waarbij al een bestaand gebouw staat. Hierdoor is de privacy ten opzichte van de naastgelegen tuinen gewaarborgd. Het perceel heeft een grotere maat dan andere percelen langs de Bosscheweg en heeft een aantal structurerende lanen van bomen die maken dat het plan qua maat en schaal goed past bij het perceel zonder onaanvaardbare effecten op het omliggende gebied. Door de positie van de nieuwbouw, het behoud van de bomen en de openheid naar het zuiden wordt de kwaliteit van de tuin, die onlosmakelijk is verbonden met het monument, gerespecteerd.
Het plan is in verschillende fasen besproken met de omgevingscommissie, die nadrukkelijk aandacht heeft besteed aan de tuin, het monument en de positionering en hoogte van de gebouwen. Door de positionering van de gebouwen en het compacter bouwen ontstaat er een betere overgang naar het landschap zonder doorzichten te blokkeren en ontstaat het juiste contrast tussen het monument en de nieuwbouw.
2.2 Technische infrastructuur Bestaande ondergrondse infrastructuur In het plangebied bevind zich wel ondergrondse infrastructuur. Op 12 maart 2014 is een KLIC uitgevoerd. De ondergrondse infrastructuur rondom het plangebied bestaat uit kabels en leidingen van de volgende beheerders:
Enschot 2008, 5e herziening (Bosschew eg 57)
11
Overzicht k&l-tekening
Beleidskader Telecommunicatiewet : juridisch beleid inzake telecommunicatie- netwerken. Het verleggen van glasvezel- en/of koperkabels voor telefoon, internet en televisie is in de Telecommunicatiewet en de Telecomverordening Tilburg geregeld. De grondeigenaar is verplicht telecommunicatiekabels te gedogen (toe te staan) in zijn grond. De telecom beheerder regelt de verlegging; de kosten zijn in principe voor haar rekening (artikel 5.7. lid 1). Eventuele geschillen worden door de Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit (OPTA) of de rechter beslecht. Privaatrechtelijke overeenkomsten met nutsbedrijven waaronder Enexis (voormalige PNEM) en
Enschot 2008, 5e herziening (Bosschew eg 57)
12
Brabant Water (voormalige TWM). In verband met het ontbreken van uniforme regelgeving zijn er in het verleden door gemeente Tilburg, Berkel-Enschot en Udenhout met bovengenoemde bedrijven afzonderlijke regelingen afgesproken. Bij verleggingen moeten wij de kosten betalen, de offerte wordt door het cluster Leidingcoordinatie getoetst. Besluit externe veiligheid Buisleidingen (BevB): Op 1 januari 2011 is het BevB in werking getreden. Dit is van toepassing voor leidingen met gevaarlijke stoffen waaronder aardgas. Vergunningen, toestemming (nuts) of instemmingsbesluit (telecom), ondergrondse infrastructuur. Verantwoordelijk hiervoor is cluster Leidingcoördinatie. Wet Informatie-uitwisseling Ondergrondse Netten (WION) heeft tot doel om graafincidenten te voorkomen en de informatie uitwisseling over de ligging van kabels en leidingen te reguleren. Het Kadaster is het informatieloket en zorgt ervoor dat de informatie uitgewisseld kan worden (KLIC). Nieuwe ontwikkeling Afwegingen Binnen het plangebied liggen diverse kabels en leidingen, waaronder de huisaansluitingen. Deze kunnen door de eigenaar van het pand opgezegd worden via de website www.huisaansluitingen.nl. Binnen het monumentale pand staat echter een electrastation van Enexis en een wijkcentrale van de KPN ingetekend. Dit aan de zijde waar er bouwplannen zijn (Afval en Bergingen). Op basis van de KLIC is niet in te schatten of dit ten behoeve van het eigen perceel is of dat deze electrostations zijn die door de jaren heen op particulier terrein zijn komen te staan, maar wel een openbare functie hebben. Dit zal onderzocht moeten worden bij de betreffende leidingbeheerders. Deze objecten dienen wel verplaatst of bereikbaar gehouden te worden, er mag geen bebouwing tegen aan komen. De ontwikkelaar legt via het cluster Leidingcoordinatie contact met de leidingeigenaren om de consequenties met een kostenonderbouwing in beeld te brengen. Bij eventuele ondergrondse ontwikkelingen in het plangebied dienen de financiële gevolgen te worden onderzocht en te worden getoetst op regelingen uit de privaatrechtelijke overeenkomsten en criteria uit de telecommunicatiewet door het cluster Leidingcoordinatie.
Enschot 2008, 5e herziening (Bosschew eg 57)
13
Enschot 2008, 5e herziening (Bosschew eg 57)
14
Hoofdstuk 3 Ruimtelijk beleidskader 3.1 Inleiding In dit hoofdstuk volgt een korte weergave van het bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde ruimtelijke beleidskader.
3.2 Rijk 3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) Deze structuurvisie bundelt het nationale ruimtelijke en infrastructurele beleid en schetst een beeld van Nederland in 2040. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructurele plannen het de komende jaren wil investeren en op welke wijze bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Provincies en gemeenten krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening.
3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) Het Barro is een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB), die gestoeld is op de SVIR. In de AMvB zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen (denk hierbij aan onderwerpen als Mainportontwik keling Rotterdam, de grote rivieren, het kustfundament en de Waddenzee en het Waddengebied). Het Barro is gericht op doorwerking van deze nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het Barro is in 2012 uitgebreid met de onderwerpen Ecologische hoofdstructuur, elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet, veiligheid rond rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en toekomstige rivierverruiming van de Maastak ken. Daarmee is de juridische verankering van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) nagenoeg compleet. In het Barro staat aan welke regels (rijksbelangen) de gemeenten en provincies zich moeten houden, bijvoorbeeld bij het opstellen van een bestemmingsplan. In het verlengde van het Barro is ook de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) van kracht. Deze regeling bevat o.a. een uitwerking van het al eerder in het Barro gepubliceerde ruimtelijke regime rond radars voor militaire luchtvaart en een aanwijzing van reserveringsstroken ten behoeve van uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet.
3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking Op grond van art. 3.1.6 Bro zijn provincies en gemeenten verplicht om in de toelichting van een ruimtelijke besluit de zogenoemde 'ladder voor duurzame verstedelijking' op te nemen wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt Art. 1.1.1. Bro definieert stedelijke ontwikkeling als een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Overheden dienen op grond van art. 3.1.6 Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen standaard te motiveren met behulp van drie opeenvolgende stappen. Deze stappen borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkelingen wordt gekomen. Deze stappen zijn:
Enschot 2008, 5e herziening (Bosschew eg 57)
15
Met dit bestemmingsplan wordt woningbouw mogelijk gemaakt. Het kantoor op de achterzijde van het perceel is bestaand en dan ook geen nieuwe ontwikkeling. De functies die mogelijk zijn binnen de bestemming 'Gemengd' vallen niet onder de definitie van stedelijke ontwikkling, behalve de functie kantoor maar deze was in het vigerende bestemmingsplan al mogelijk. Hierna worden de bovenstaande stappen doorlopen voor de woningbouw die dit bestemmingplan mogelijk maakt. Trede 1: Is er een regionale behoefte? De ladder voor duurzame verstedelijking beoogt dat in regionaal verband de gezamenlijke ontwikkelingsbehoefte wordt bepaald. Als meerdere locaties aangewezen worden om in die behoefte te voorzien, is het aan de regio om de behoefte te verdelen over die locaties. Als de regionale behoefte voldoende is om een beoogde locatie te ondersteunen en in regionaal verband tevens deze locatie wordt geselecteerd om in de behoefte te voorzien, dan kan dit afdoende motivering vormen in de toelichting bij het bestemmingsplan. Provincie Noord-Brabant en de regiogemeenten Hart-van-Brabant (Midden-Brabant) maken jaarlijks in het 'Regionaal Ruimtelijke Overleg'/ RRO afspraken over het woningbouwprogramma. Afgesproken is dat Tilburg in de planperiode tot en met 2021 ruim 9.800 woningen mag toevoegen aan de woningvoorraad om te voorzien in de gemeentelijke woningbehoefte. Van dit aantal worden 730 woningen gerealiseerd in de drie omliggende (regio)gemeenten teneinde tot 2020 een bijdrage te leveren aan hun programmadoelen. Zeker tot 2025 behelst de gemeentelijke woningbouwopgave gemiddeld 1.000 woningen per jaar, dit gecorrigeerd voor circa 200 woningen die per jaar gesloopt wordt. De effectieve vraaguitgeoefend door de woonconsument- ligt momenteel lager als gevolg van de crisis, daarom wordt een gemeentelijke bouwprogramma van gemiddeld 850 woningen per jaar tot 2020 aangehouden. Bij de (her)ontwikkeling van de locatie Bosscheweg 57 wordt hieraan binnen het bestaande stedelijk gebied mede invulling gegeven. In de paragraaf Volkshuisvesting is weergegeven hoe de regionale woonbehoefte is toebedeeld aan de gemeente Tilburg. Op lokaal niveau is behoefte aan vormen van dorps wonen. Dit past binnen de Woonvisie, waarin wordt aangegeven dat consolidatie van het centrum-dorps woonmilieu op zijn plaats is. Hierbij is met name behoefte aan levensloopbestendige woningen, geschikt (te maken) voor senioren. Het toevoegen van levensloopbestendige appartementen in een parkachtige omgeving aan de rand van het dorp voorziet dan ook in de lokale behoefte. Trede 2: Is (een deel van) de regionale behoefte op te vangen binnen het bestaand stedelijk gebied? Door herontwikkeling van het langoed 'De Lange Akker' wordt ruimte gecreëerd in binnenstedelijk
Enschot 2008, 5e herziening (Bosschew eg 57)
16
gebied. De regionale behoefte wordt daarmee opgevangen binnen bestaand stedelijk gebied en leidt tegelijkertijd tot kwaliteitsverbetering van de omgeving. Trede 3 is daarom niet meer van toepassing. Conclusie Er is sprake van een regionale behoefte, welke wordt opgevangen binnen het bestaand stedelijk gebied. Hiermee is toepassing geven aan art. 3.1.6 Bro.
3.3 Provincie 3.3.1 Structuurvisie Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die op 1 oktober 2010 werd vastgesteld door Provinciale Staten. In de Structuurvisie geeft de provincie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie, maar bindt gemeenten niet rechtstreeks. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. De visie geeft een ruimtelijke vertaling van de opgaven en doelen uit de Agenda van Brabant. Daarnaast ondersteunt de structuurvisie het beleid op andere provinciale beleidsterreinen, zoals het economisch-, mobiliteits-, sociaal-, cultureel-, milieu- en natuurbeleid. Uitwerking van de Structuurvisie De provincie gaat geen aparte ruimtelijke visie op het landschap ontwikkelen, maar geeft die onder andere vorm in de Uitwerking gebiedspaspoorten. Daarin beschrijft de provincie welke landschapskenmerken zij op regionaal niveau van belang vindt en hoe deze versterkt kunnen worden. In de uitwerking beschrijft de provincie twaalf Brabantse landschapstypen. Voor elk landschapstype geeft zij de kenmerkende landschapskwaliteiten en haar ambitie om deze kwaliteiten te versterken bij nieuwe ontwikkelingen. Hiermee wil de provincie gemeenten en initiatiefnemers stimuleren om de kwaliteit van het Brabantse landschap te versterken. De Uitwerking gebiedspaspoorten is niet verplichtend, maar biedt een handreiking. Tilburg ligt in het gebiedspaspoort van De Meierij. Daarnaast zijn er deelstructuurvisies opgesteld. Deelstructuurvisies bevatten de onderbouwing van een locatiekeuze, visie op een thema of inrichting van een gebied. De huidige deelstructuurvisies zijn niet van toepassing op Tilburgs grondgebied.
3.3.2 Verordening ruimte Noord-Brabant 2014 Provinciale Staten hebben op 7 februari 2014 de Verordening ruimte 2014 vastgesteld. Deze verordening is op 19 maart 2014 in werking getreden. In de Verordening ruimte staan regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van bestemmingsplannen. In tegenstelling tot de provinciale Structuurvisie bindt de Verordening ruimte de gemeenten wèl rechtstreeks. Relatie met de structuurvisie De onderwerpen die in de verordening staan, komen uit de provinciale structuurvisie. Daarin staat wat de provincie van belang vindt en hoe de provincie die belangen wil realiseren. De verordening is daarbij een van de manieren om die provinciale belangen veilig te stellen. Inhoud Belangrijke onderwerpen in de Verordening ruimte zijn: ruimtelijke kwaliteit; stedelijke ontwikkelingen; natuurgebieden en andere gebieden met waarden; agrarische ontwikkelingen, waaronder de zorgvuldige veehouderij;
Enschot 2008, 5e herziening (Bosschew eg 57)
17
overige ontwikkelingen in het buitengebied. Voor een paar onderwerpen zijn in de verordening regels opgenomen die rechtstreeks doorwerken naar de vergunningverlening bij gemeenten. Wijzigingen en ontheffingen In de verordening is voor een aantal onderwerpen de mogelijkheid opgenomen om de grens van een gebied te wijzigen. Daarnaast is er een algemene ontheffingsmogelijkheid opgenomen. Ook kunnen gemeenten om wijziging van de begrenzing van gebieden verzoeken, zonder dat de verordening daarvoor regels stelt: de jaarlijkse actualisering. Plangebied Volgens de Verordening ruimte 2014 ligt het plangebied gedeeltelijk in bestaand stedelijk gebied (voorzijde) en gedeeltelijk in zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling. Het zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling is ter plaatse gelegen over de bestemming 'kantoor' en daarmee ook over het bestaande bouwvlak en de bestaande bebouwing. Dit is een bestemming die in stedelijk gebied wordt gebruikt. Daarnaast ligt een gedeelte van het perceel al in bestaand stedelijk gebied. Dit lijkt een kennelijke fout in de kaart van de Verordening ruimte. Daarom is in overleg met de Provincie Noord-Brabant verzocht om de kaart aan te passen. Op 4 maart 2014 heeft de provincie te kennen gegeven ambtshalve de kaart aan te passen voor het perceel en op 22 september 2014 is deze kaartaanpassing doorgevoerd. Daarmee vindt de ontwikkeling plaats in bestaand stedelijk gebied. Een klein gedeelte aan de achterzijde van het perceel (waar geen bebouwing komt) blijft gelegen in zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling.
3.4 Gemeente 3.4.1 Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020 De Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020 is een integraal ruimtelijk plan voor de gehele gemeente Tilburg. Deze visie is de opvolger van het 'Stadsbeheerplan Tilburg' uit 1990. De structuurvisie is de ruimtelijke vertaling en onderlinge afstemming van de ambities van de gemeente Tilburg op de gebieden wonen, werken, voorzieningen, recreatie, mobiliteit, natuur, water en landbouw tot 2020. 'Tilburg, stad van contrasten' vormt het leidende thema voor de ruimtelijke ontwikkeling en dus het ruimtelijk beeld in de toekomst; contrasten tussen stad en landschap, tussen de stad en de omliggende dorpen, maar ook tussen de stedelijke en de dorpse elementen in de stad. De ruimtelijke contrasten, die Tilburg karakteriseren, maken de kwaliteiten van de stad zichtbaar. Kiezen voor het benutten en versterken van deze kwaliteiten betekent een verbijzondering van Tilburg ten opzichte van de andere grote steden in Noord-Brabant: een prettige stad om in te verblijven met een goed voorzieningenniveau, woningen en arbeidsplaatsen voor alle geledingen van de bevolking en gelegen in een blijvend groene omgeving. De speerpunten van de Ruimtelijke Structuurvisie zijn de volgende: a. Het buitengebied van Tilburg is gevarieerd en wordt behouden en verder versterkt; b. Primair wordt de invulling van de verstedelijkingsopgave gezocht in het bestaand stedelijk gebied (binnen de tangenten). Soms is benutting van het buitengebied echter onvermijdelijk, bijvoorbeeld om de vereiste variatie in woonmilieus aan te bieden. Ruimtelijke ingrepen in het buitengebied zijn altijd kleinschalig en worden alleen gerealiseerd op die plaatsen die op grond van de bestaande kwaliteiten van water, bodem, ecologie en cultuurhistorie zijn geselecteerd; c. De kenmerkende ruimtelijke structuur van oude linten en historische driehoekige pleinen blijft altijd herkenbaar. Op enkele plaatsen in de stad wordt op verantwoorde wijze geïntensiveerd. Op plekken met een hoge dynamiek is hoogbouw toegestaan; d. De noodzakelijke intensivering van het stedelijk gebied mag niet ten koste gaan van het structurele groen in de stad. De Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020 is door de gemeenteraad vastgesteld in januari 2005.
Enschot 2008, 5e herziening (Bosschew eg 57)
18
3.4.2 Overige gemeentelijke structuurvisies De Structuurvisie Noordoost 2020 (door de gemeenteraad vastgesteld op 14 december 2009) beschrijft de ruimtelijke ontwikkeling tot 2020 van het gebied ten noorden van Tilburg Noord, inclusief Rugdijk / Kouwenberg. De visie heeft geen betrekking op ontwikkelingen in de bestaande bebouwde gebieden van Udenhout en Berkel-Enschot, wel op de uitbreidingen aan de randen van deze dorpen. Het plangebied valt volgens de Structuurvisie binnen het gebied Berkel-Enschot en dan in het gebied Overhoeken. Tilburg kent daarnaast één thematische structuurvisie, de Structuurvisie Water en Riolering Tilburg (SWR). Hierin is opgenomen het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP), waarin Tilburg haar beleidsmatige invulling geeft aan de gemeentelijke zorgtaken voor afval-, hemel-, en grondwater. Deze zorgplichten zijn gewijzigd per 1 januari 2008, waardoor gemeentelijke taken zijn uitgebreid. Daarnaast heeft Tilburg er expliciet voor gekozen overige waterdossiers te actualiseren en eveneens op te nemen in de structuurvisie.
Enschot 2008, 5e herziening (Bosschew eg 57)
19
Enschot 2008, 5e herziening (Bosschew eg 57)
20
Hoofdstuk 4 Thematische beleidskaders 4.1 Inleiding In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde beleidskaders ten aanzien van de in relatie tot het plan relevante thema´s. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van deze kaders. Aan de onderwerpen Milieu en Water zijn aparte hoofdstukken gewijd.
4.2 Stedenbouwkundige aspecten en welstand 4.2.1 Welstand Bouwplannen moeten worden getoetst aan ´redelijke eisen van welstand´, zo zegt de Woningwet. Naast het bestemmingsplan is het welstandsbeleid een middel om de ruimtelijke kwaliteit van de publieke omgeving te waarborgen bij de vele bouwplannen die in de stad worden gerealiseerd. Sinds 1 juli 2004 moet iedere gemeente de gehanteerde welstandscriteria vastleggen in een Welstandsnota, die door de raad moet worden vastgesteld. In Tilburg is dat in juni 2004 gebeurd, onder de titel ´Welstandsnota 2004. Meer aandacht waar dat moet, meer vrijheid waar dat kan´. Op 19 december 2011 heeft de gemeenteraad besloten tot actualisering van de Welstandsnota 2004. Voor een gedetailleerde beschrijving van de thans geldende regeling wordt verwezen naar de Welstandsnota 2004 en het raadsbesluit van 19 december 2011. Verder heeft de raad in mei 2011 besloten om een omgevingscommissie in te stellen. Deze commissie is op 1 januari 2012 van start gegaan en vervangt drie voormalige adviescommissies, te weten de Welstandscommissie, de Monumentencommissie en de Adviescommissie Stedelijk Groen.
4.3 Archeologie, cultuurhistorie en monumentenzorg 4.3.1 Archeologie 4.3.1.1 Nota ´Grond voor het verleden´ Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Hiermee is het Verdrag van Malta uit 1992 in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. Dit betekent onder meer het volgende: 1. De introductie van het veroorzakersprincipe, waardoor de kosten van archeologisch onderzoek verhaald kunnen worden op de verstoorder; 2. De verankering van de archeologische monumentenzorg in de ruimtelijke ordening. Met de komst van de wet wijzigt het archeologiebestel in Nederland met name voor de overheidsorganen sterk. De nota 'Grond voor het verleden' (2007) is het beleidsplan voor het Tilburgse archeologiebeleid. 4.3.1.2 Archeologisch en cultuurhistorisch bureauonderzoek De standaard archeologische en cultuurhistorische inventarisatie ten behoeve van het onderhavige bestemmingsplan is uitgevoerd en is tot stand gekomen op basis van verschillende bronnen. De volgende werkinstrumenten zijn hoofdzakelijk gebruikt bij het archeologische deel van bureauonderzoek: 1. De Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek; 2. De database van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (Archis, Archeologisch informatiesysteem); 3. De Archeologische Monumenten Kaart (AMK). Naast deze bronnen is gebruik gemaakt van de Archeologische Waarschuwingskaart Tilburg (ARWATI) en het databestand van het Regionaal Archief Tilburg (RAT). Op grond van de
Enschot 2008, 5e herziening (Bosschew eg 57)
21
beschikbare gegevens wordt een goed beeld verkregen van de algemene archeologische verwachtingswaarde in het plangebied. Dit beeld wordt verder aangescherpt door een landschapsanalyse en door gebruik van lokale bronnen. De landschapsanalyse is opgesteld aan de hand van onder andere de geomorfologie en de bodem, maar ook door het interpreteren van bijvoorbeeld de (vroegere) infrastructuur en lokale archeologische waarnemingen. Om de historische ontwikkelingen in het plangebied in een breder kader te kunnen plaatsen, werd eerst de ontwikkelingsgeschiedenis van Tilburg in het algemeen onderzocht en vervolgens die van het plangebied in detail. De lokale bronnen omvatten onder andere historische kaarten, architectuurfoto´s en luchtfoto´s en geschreven bronnen waaronder plaatsbeschrijvingen en veldnamen, bebouwingsgegevens en veldverkenningen. Landschappelijke, archeologische en (cultuur)historische gegevens werden in het onderzoek samengevoegd tot een reconstructie van de ontwikkelingsgeschiedenis van het plangebied. De reconstructie werd vervolgens vertaald naar een archeologische verwachtingswaarde voor het plangebied, die nader kon worden gespecificeerd door er bodemverstorende activiteiten zoals wegen- en huizenbouw bij te betrekken. 4.3.1.3 Historische geografie plangebied Het plangebied is gelegen ten zuiden van de kom van Enschot, aan de zuidzijde van de Bosscheweg. Het plangebied bevindt zich op de dekzandrug Tilburg -Oisterwijk. De gronden bestaan uit lemig zand. Tot het begin van de negentiende eeuw maakten het plangebied en de directe omgeving daarvan deel uit van de Enschotse Akkers, zoals uit de kaarten van Zijnen (1760) en Verhees (1794) blijkt. De Bosscheweg werd in de jaren vanaf 1826 aangelegd als onderdeel van de rijksweg tussen Tholen en Grave. In Tilburg maakt daarvan ook de Bredaseweg deel uit. De infrastructuur is typisch voor de nieuwe grote doorgaande wegen die toen in de provincie werden aangelegd, met de rechtlijnige beloop en de beplanting met eiken aan weerszijden. De weg is zeer gaaf bewaard gebleven, mede door de aanleg van ventwegen kort na 1910, toen de eerste villa's langs de Bosscheweg gebouwd werden. In het gebied vestigden zich vooral welgestelde Tilburgers. Er werden kapitale villa's opgetrokken, gesitueerd in parkachtige tuinen. Over het algemeen is de bebouwing, hoofdzakelijk opgetrokken tussen ca. 1920 en 1940, vrijstaand, tweelaags onder een forse kap en gebouwd op een ruim kavel. In de decennia verstedelijkt de ruimte aan weerszijden van de Bosscheweg steeds meer waardoor de indruk van ruim bemeten aaneengesloten lintbebouwing ontstaat. Een belangrijke infrastructurele ontwikkeling in het gebied was de aanleg van de spoorlijn van Tilburg naar Oisterwijk die in 1865 tot stand kwam en zich ten zuiden van het plangebied bevindt. Plaatselijk, zoals bij de kruisingen met de Kerkstraat en de Streepstraat, komen ook kleine clusters van woonhuizen van ouder datum voor. Daarnaast zijn ook in de jaren '50 van de twintigste eeuw nog enkele villa's in de bestaande structuur ingepast. Ten westen van het plangebied werd tussen 1998 en 2004 de Noordoost-Tangent (Burgemeester Bechtweg) aangelegd. 4.3.1.4 Verwachtingswaarde plangebied AMK: ruim ten zuiden van het plangebied zijn in Moerenburg enkele terreinen gelegen die zijn opgenomen in de Archeologische Monumenten Kaart. IKAW: het plangebied heeft een zeer hoge verwachtingswaarde. ArWaTi: het plangebied is is gelegen in een zone met een zeer hoge archeologische verwachting. De locatie ligt op de dekzandrug Tilburg - Oisterwijk. Dit gebied wordt gekenmerkt door haar veelheid aan archeologische vindplaatsen en wordt gezien als een erg waardevolle en kwetsbare archeologische microregio. Aan de noordzijde van de Bosscheweg is in 2009-2010 een grote vroeg- en volmiddeleeuwse nederzetting opgegraven. In de 9e-10e eeuw vormt de bewoning mogelijk een domeincentrum waar mogelijk ook de kern van het latere middeleeuwse Enschot al bij hoorde. De zuidgrens van het domeincentrum lag mogelijk ter hoogte van de Bosscheweg. Ten westen van de planlocatie is langs het tracé van de
Enschot 2008, 5e herziening (Bosschew eg 57)
22
Noordoost-Tangent recent een deel van een urnenveld en een vroegmiddeleeuwse nederzetting opgegraven. Langs de Streepstraat is in 2012 bij proefsleuven onderzoek een vroegmiddeleeuwse nederzetting aan getroffen. Verder is er bekend dat er op de dekzandrug Tilburg-Oisterwijk een aantal nederzetting uit de ijzertijd en Romeinse tijd aanwezig zijn. Door BAAC is in 2014 voor een deel van de planlocatie een archeologisch bureauonderzoek in combinatie met een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd: Gemeente Tilburg Plangebied Bosscheweg 57 te Berkel-Enschot, auteur E.A.M de Boer BAAC Rapport V-14.0138 juli 2014. Op basis van het bureauonderzoek is aan het plangebied een hoge verwachting toegekend voor onverstoorde archeologische waarden (nederzettingsresten, begravingen, e.d.) vanaf het neolithicum tot en met de volle middeleeuwen. Proefsleuvenonderzoek wordt de meest geschikte vorm van vervolgonderzoek geacht. Gelet op de vermoedelijk onverstoorde bodem en de geconstateerde zeer hoge archeologische waarden in de directe omgeving, kan gesteld worden dat ook op de planlocatie de archeologische verwachting zeer hoog is. 4.3.1.5 Vertaling naar bestemmingsplan Vanwege de hoge archeologische verwachting van de bodem in en in de directe nabijheid van het plangebied wordt is voor bijna het gehele plangebied de dubbelbestemming Waarde-Archeologie opgenomen. Het terrein van de funderingen van de bestaande bouw kan daarvan uitgezonderd worden. Deze dubbelbestemming brengt een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden met zich. Daarnaast geldt ten aanzien van de onderliggende enkelbestemming een beperking van de bouwmogelijkheden.
4.3.2 Cultuurhistorie en monumentenzorg Het gemeentelijk beleid is erop gericht om bestaande cultuurhistorische en architectonische kwaliteiten te handhaven en nieuwe toe te voegen. Hierbij zijn vooral de Monumentenwet, de gemeentelijke Monumentenverordening en de lijst van gemeentelijke monumenten het kader. 4.3.2.1 Waardevolle structuren Het gebied van de Bosscheweg heeft intrinsieke stedenbouwkundige kwaliteit door de opzet van het ruimtelijke concept; aan het centrale lineaire element werden in 1910 aan weerszijden ventwegen toegevoegd en de aangrenzende akkerbodems werden in ruimte kavels verkocht voor (niet-planmatige) villabouw. 4.3.2.2 Waardevolle objecten In en in de directe nabijheid van het plangebied bevinden zich enkele op grond van de Monumentenwet 1988 of de Monumentenverordening gemeente Tilburg beschermde monumenten. Villa De lange Akker werd van 1919-1921 gebouwd in opdracht van de Tilburgse wolfabrikant L. Swagemakers naar ontwerp van architect F.A. Warners. Tot het rijksmonumentale complex, dat in 2001 beschermd werd onder de monumentnummers: 354391, 354397 en 354402, hoort ook een dienstwoning (Bosscheweg 55). In 1966 werd de villa verkocht aan de Noord-Brabantse Kruisvereniging, die er een opleidingsinstituut voor kraamverpleegsters met internaat in vestigde en de (niet beschermde) zuidoostelijke vleugel aanbouwde. Ten behoeve van de kantoorfunctie werden in 1988 de zuidwestelijke delen aangebouwd. Op de hoek met de Streepstraat (Bosscheweg 39) bevindt zich een voormalige keuterboerderij uit 1885. De boerderij is een gemeentelijk monument. De bebouwing uit de periode 1850 – 1940 is geïnventariseerd in het Monumenten Inventarisatie Project (MIP). Aan weerszijden van de Bosscheweg komen diverse panden voor uit die periode. Voor de architectuur en stedenbouw uit de periode na de Tweede Wereldoorlog dient onderzoek uit 2005 als basis. In of in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen waardevolle panden uit de periode na de Tweede Wereldoorlog aanwezig. Bij zoeken van een passende functie voor het rijksmonumentale deel van het complex wordt
Enschot 2008, 5e herziening (Bosschew eg 57)
23
geadviseerd om een functie te zoeken die rekening houdt met de aanwezige monumentele waardeb van zowel exterieur als interieur. Het rijksmonument 'Villa De lange Akker' is op de verbeelding zichtbaar gemaakt door middel van de specifieke bouwaanduiding ´rijksmonument´. Op panden, en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde en/of gronden met deze specifieke aanduiding is de Monumentenwet 1988 van toepassing.
4.4 Volkshuisvesting Provincie Noord-Brabant en de regiogemeenten Hart-vaan-Brabant (Midden-Brabant) maken jaarlijks in het 'Regionaal Ruimtelijke Overleg'/ RRO afspraken over het woningbouwprogramma. Afgesproken is dat Tilburg in de planperiode tot en met 2021 ruim 9.800 woningen mag toevoegen aan de woningvoorraad om te voorzien in de gemeentelijke woningbehoefte. Van dit aantal worden 730 woningen gerealiseerd in de drie omliggende (regio)gemeenten teneinde tot 2020 een bijdrage te leveren aan hun programmadoelen. Zeker tot 2025 behelst de gemeentelijke woningbouwopgave gemiddeld 1.000 woningen per jaar, dit gecorrigeerd voor circa 200 woningen die per jaar gesloopt wordt. De effectieve vraaguitgeoefend door de woonconsument- ligt momenteel lager als gevolg van de crisis, in verband waarmee een gemeentelijke bouwprogramma van gemiddeld 850 woningen per jaar tot 2020 wordt aangehouden. Bij de (her)ontwikkeling van de locatie Bosscheweg 57 wordt hieraan binnen het bestaande stedelijk gebied me de invulling gegeven.
4.4.1 WoonVisie en Kwalitatief WoningBehoefteOnderzoek/KWBO Het gemeentelijk woonbeleid volgt primair uit de vierjaarlijkse WoonVisie. Hierin komen thema's en trends in het wonen aan de orde, worden actuele knelpunten geduid en worden de woonopgaven voor de komende jaren benoemd. In de vastgestelde Woonvisie 2011-2014 is aangegeven dat –ondanks accentverschuiving naar de bestaande woningvoorraad– de nieuwbouwopgave voor Tilburg nog steeds een belangrijk thema is, gegeven de natuurlijke aanwas, gezinsverdunning en immigratie. Centraal in de WoonVisie –met de focus op 2020– staat de gemeentelijke opgave te voorzien in een voldoende gedifferentieerd woningaanbod, zodat zoveel mogelijk inwoners passende woonruimte kunnen vinden. Om meer aansluiting te vinden bij de huidige en toekomstige woonbehoeften/ klantvraag wordt gebruik gemaakt van een woonmilieutypologie. Hierbij wordt –naar analogie van de rijksoverheid– onderscheid gemaakt in vijf woonmilieus: Centrum-Stedelijk, Stedelijk-buiten-centrum, Groen-Stedelijk, (Centrum-)Dorps en Landelijk. Per stadsdeel (/binnengemeentelijk woningmarktgebied) wordt aangegeven in welke richting het zich moet ontwikkelen om aan de gewenste woonmilieuvariatie te kunnen voldoen. Het plan voorziet in onder meer de ontwikkeling van 57 nieuwbouwappartementen en herontwikkeling van het bestaande monumentale pand aan de Bosscheweg 57 in Berkel-Enschot. Deze locatie kent een dorps woonmilieu. Dit past binnen de WoonVisie, waarin wordt aangegeven dat consolidatie van het centrum-dorps woonmilieu, met waar mogelijk en zinvol, intensivering op zijn plaats is. Er is met name behoefte aan levensloopbestendige woningen, geschikt (te maken) voor senioren. Dit blijkt ook uit het Kwalitatief Woningbehoefte-onderzoek (Gemeente Tilburg, 2012). Hieruit blijkt dat in Berkel-Enschot circa 52% van de bewoners ouder dan 55 jaar is. Een groot deel hiervan woont in een meerpersoonshuishouden. Het gemiddeld besteedbare huishoudinkomen is beduidend hoger dan gemiddeld in Tilburg. Er staan veel koopwoningen, vrijstaande/2-onder-1-kapwoningen en dure huur- en koopwoningen, terwijl er zeer weinig appartementen zijn. Toevoeging van appartementen in een parkachtige omgeving aan de rand van het dorp is dus een goede aanvulling aan het woningaanbod in Berkel-Enschot, mits deze geschikt (te maken) zijn voor ouderen. Ouderen hebben in het algemeen behoefte aan voorzieningen en diensten in de directe nabijheid om zelfstandig te kunnen blijven wonen, het gaat dan om maaltijdvoorzieningen, vervoer,
Enschot 2008, 5e herziening (Bosschew eg 57)
24
boodschappen, ontspanning, ontmoeting, netwerken enz. Bij onderhavige locatie zijn deze voorzieningen op afstand gelegen, waardoor deze minder geschikt is voor minder-vitale ouderen. Het plan ligt nabij de nieuw te ontwikkelen wijk Koningsoord die geheel als een servicewijk wordt opgezet, zodat voorzieningen als een wijkcentrum, bibliotheek, huisartsenpost en diensten gericht op ouderen direct in de nabijheid te vinden zijn. Door de inkoop van extra service en diensten kan de afstand van de locatie tot aan voorzieningen (deels) worden opgevangen. De verwachting is dat er vraag is naar deze woningen door huishoudens met hogere inkomens die in staat zijn deze extra's in te kopen. Bovendien wordt het monument behouden en wordt leegstand voorkomen.
4.4.2 Woonkwaliteit Naast woonmilieudifferentatie is meer variatie in het aanbod van nieuwbouwwoningen geboden. Enerzijds komt dit voort uit de maatschappelijke ontwikkelingen als individualisering, ontgroening & vergrijzing, anderzijds heeft dit te maken met de verander(en)de klantvraag, die ook steeds kwalitatiever van aard is. Aspecten waarop met name sturing plaatsvindt, zijn het aandeel appartementen in bouwplannen, het percentage goedkope huurwoningen, de beschikbaarheid van kavels voor (collectief) particulier opdrachtgeverschap / eigenbouw, het percentage levensloop-bestendige nieuwbouw en het voldoen aan het Politiekeurmerk Veilig Wonen (PkVW). 4.4.2.1 Toetsingskader nieuwbouw appartementen De gemeente heeft vanwege het surplus aan plannen voor de bouw van appartementen besloten nadrukkelijker sturing te geven aan de nieuwbouw van appartementen in Tilburg door bouwplannen te prioriteren. Prioritering zal plaatsvinden aan de hand van het in 2006 door de raad vastgestelde toetsingskader. Plannen worden getoetst aan het gewenst woonmilieu, ruimtelijk-stedenbouwkundige inpassing, consumentgerichtheid en de vraag of het plan onderdeel uitmaakt van een voor de gemeente prioritaire gebiedsontwikkeling. Grote aantallen appartementen zijn niet gewenst in een dorpswoonmilieu gezien het grote aantal appartementen dat reeds in de stad wordt gerealiseerd. Uitzondering hierop zijn, zoals in dit initiatief worden gerealiseerd, levensloopbestendige appartementen die geschikt zijn voor senioren. 4.4.2.2 Levensloopbestendige nieuwbouw Ter bevordering van de maatschappelijke participatie streeft de gemeente Tilburg er naar dat alle nieuwe woningen zo worden gebouwd dat ze minimaal toegankelijk (bezoekbaar) zijn voor mensen met een fysieke beperking. Verder moet- in relatie tot de vergrijzing en zelfredzaamheid van burgers- tenminste 40% van de nieuwbouwwoningen 'levensloopbestendig' worden ontwikkeld, dan wel daartoe eenvoudig aanpasbaar zijn. Dit wil zeggen dat de 'primaire ruimten', i.c. woonkamer, keuken, hoofdslaapkamer en badkamer/toilet, gelijkvloers (te maken) zijn op entreeniveau van de woning. Bij onderhavig plan dient optimaal invulling te worden gegeven aan deze doelstelling. Voor concrete ontwerphandreikingen zie de Werkwijze Levensloopbestendigheid & toegankelijkheid 2.0. 4.4.2.3 Politiekeurmerk Veilig Wonen Het Politiekeurmerk Veilig Wonen (PkVW) is een keurmerk dat afgegeven wordt voor woningen, complexen en buurten die voldoen aan een voorgeschreven pakket van eisen rond inbraak- en brandpreventie, sociale veiligheid en leefbaarheid. Het Politiekeurmerk Veilig Wonen bestaat eigenlijk uit twee keurmerken, namelijk een voor nieuwbouw en een voor bestaande bouw. Als uitgangspunt voor alle nieuwbouwprojecten in Tilburg geldt dat het Politiekeurmerk dient te worden toegepast (i.c. certificering plaatsvindt), zowel op woningniveau, als ook op het niveau van de woonomgeving. Bij onderhavig plan dient optimaal invulling te worden gegevenaan deze doelstelling.
Enschot 2008, 5e herziening (Bosschew eg 57)
25
4.5 Groen en speelruimte 4.5.1 Bomennota Tilburg boomT Bomen staan steeds meer onder druk van de stad. De verwachting is dat in de loop van de tijd steeds meer bomen of zelfs complete bomenstructuren kunnen uitvallen als gevolg van deze stedelijke druk. Dit beeld is onwenselijk. Bomen dienen juist een toegevoegde waarde aan stedelijke ontwikkelingen te bieden. Om er niet te laat achter te komen dat er teveel bomen op cruciale plekken voor stedelijke ontwikkelingen zijn gesneuveld en om een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand te behouden is het noodzakelijk om belangrijke zaken rondom bomen goed te regelen en vast te leggen. Om deze reden is de Boomwaardezoneringskaart (Bwz-kaart) opgesteld, die deel uitmaakt van de Bomennota Tilburg boomT. Deze kaart doet uitspraken over de huidige openbare bomen in het stedelijk gebied van de gemeente Tilburg. Op de Bwz-kaart worden de boomzones die belangrijk zijn voor de structuur van de stad weergegeven; zones met bomen met een hoofdwaarde, nevenwaarde, basiswaarde of stadsecologie. Voor deze zones zijn criteria opgesteld o.a. met betrekking tot het verlenen van omgevingsvergunningen, onderhoud en beheer en straatbeeld. Door middel van de Bwz-kaart wordt duidelijk waar er kansen liggen voor openbare bomen; bomen die op de Bwz-kaart staan krijgen extra bescherming, intensiever onderhoud/beheer, bescherming tegen kap, herplantplicht e.d.
Boomwaardezoneringskaart Maatregelen in bestemmingsplan De Bwz-kaart dient gebruikt te worden als basis bij alle nieuwbouw-, herontwikkelings- of herstructureringsplannen in de bestaande stad waar huidige openbare bomen mee gemoeid zijn. In het bestemmingsplan wordt de Bwz-kaart aangeduid als Boomwaardekaart. Bomen met een hoofdwaarde, bomen van de 1e categorie en monumentale bomen zijn op een bijlagekaart (boomwaardekaart) bij dit bestemmingsplan opgenomen. In de regels wordt verwezen naar deze kaart. Bomen met een hoofdwaarde en bomen van de 1e categorie zijn daarop weergegeven als "potentieel waardevolle boom". Monumentale bomen staan als zodanig aangegeven. De juridisch-planologische bescherming bestaat uit een bouwverbod en een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en
Enschot 2008, 5e herziening (Bosschew eg 57)
26
werkzaamheden binnen een straal van respectievelijk 8 en 15 m vanuit het hart van de desbetreffende boom. Bomen in het plangebied De bomen in het plangebied zijn geinventariseerd. Op de verbeelding zijn de bomen die in een cluster staan en behouden dienen te worden aangeduid als 'bomenrij'. De overige bomen, op één na, worden behouden.Vooraan op het perceel staat een monumentale boom die behouden blijft.
4.5.2 Nota Groen De Nota Groen, vastgesteld door de gemeenteraad op 19 april 2010, vormt de herziening van de Groenstructuurplannen uit 1992 en 1998. Tilburg wil zich in de toekomst blijven profileren als een groene stad waar het goed wonen en werken is. Tilburg moet in 2020 een stad zijn waar zowel haar inwoners, bezoekers als bedrijven een aantrekkelijk groene woon- en werkomgeving hebben en waar de recreatieve omgeving wordt ervaren als een kwaliteit van de gemeente. Tilburg streeft er dan ook naar een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur duurzaam te ontwikkelen en deze veilig te stellen binnen de stedelijke context. Om dit te bereiken wil het gemeentebestuur de Tilburgers letterlijk en figuurlijk dichter bij groen brengen. Op hoofdlijnen betekent dit: 1. Inzet op buitenstedelijke groengebieden en het groene netwerk; 2. Het tot zijn recht laten komen van de verschillende karakters van het groen (klassiek-, recreatief- en natuurlijk groen); 3. Het versterken en behouden van het natuurlijk groen. In 2012 is het bijbehorende Uitvoeringsprogramma Groen en Biodiversiteit vastgesteld.
4.6 Verkeer en parkeren 4.6.1 Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (Mobiliteit in Balans) Leefbaarheid en bereikbaarheid staan voorop in het Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (TVVP). Om zich verder te kunnen ontwikkelen moet de stad goed bereikbaar zijn per auto, fiets en openbaar vervoer. De planhorizon van het TVVP is 2015. De kern van de visie is hoe de gemeente Tilburg om wil gaan met de mobiliteit.
4.6.2 Verkeer en parkeren in het plangebied Bij vestiging van nieuwe functies en intensivering van bestaande functies worden de parkeernormen en bijbehorend processchema gehanteerd zoals omschreven in de notitie Parkeernormen Tilburg 2011, vastgesteld juni 2012. Voor het onderhavige bouwplan gelden de volgende parkeernormen: kantoor aan achterzijde perceel: 335 m2 BVO. De norm bedraagt hiervoor 1,7 per 100 m2. De parkeerbehoefte is dan 5,7. 57 appartementen met een oppervlakte tussen de 80-100 m2. Hiervoor geldt een parkeernorm van 1,7 per appartement. De parkeerbehoefte hiervoor bedraagt 96,9. het rijksmonument is 420 m2 BVO: parkeernorm is afhankelijk van de invulling van de functie gemengd: 1. kantoor: de norm bedraagt 1,7 per 100 m2. De parkeerbehoefte is 7,1. 2. dienstverlening: de norm bedraag 2 per 100 m2 en de parkeerbehoefte is dan 8,4. 3. maatschappelijk: de norm bedraagt 1,8 per 100 m2 en de parkeerbehoefte is dan 7,6. In het plangebied worden 124 parkeerplaatsen aangelegd. Hiermee wordt ruimsschoots voldaan aan de maximale parkeernormering (111 parkeerplaatsen). Het plangebied wordt op twee plaatsen ontsloten. De ontsluiting van het parkeerterrein ter hoogte van de oorspronkelijke hoofdentree is niet ideaal. Dit ligt niet zozeer aan de particuliere uitrit, maar aan de openbare inrichting in relatie tot de verhouding parallelweg en hoofdrijbaan. Bij de ontwikkeling moet aandacht worden besteed aan de inrichting van de inrit, met name voor wat betreft het zicht op de parallelweg voor vertrekkend verkeer.
Enschot 2008, 5e herziening (Bosschew eg 57)
27
Enschot 2008, 5e herziening (Bosschew eg 57)
28
Hoofdstuk 5 Milieuaspecten 5.1 Inleiding Dit hoofdstuk geeft weer hoe milieuaspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.
5.2 Milieuhinder bedrijven Bij het beoordelen van bedrijven binnen het plangebied en in de omgeving ervan, die invloed hebben op het plangebied, is gebruik gemaakt de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering. De VNG brochure is een richtlijn en vormt geen wettelijk kader. Er is voor deze richtlijn gekozen omdat er verder geen goede andere richtlijnen of kaders voorhanden zijn om milieuzonering goed in ruimtelijke plannen af te wegen. In de VNG-uitgave staan richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar die gebaseerd zijn op een “gemiddeld” modern bedrijf. Deze richtafstanden gelden vanaf de perceelsgrens (of de opslagvoorziening of installatie) tot aan de gevel van woningen in een ´rustige woonwijk´. Indien het bedrijf afwijkt door grootte, technische voorzieningen et cetera is het mogelijk om gemotiveerd af te wijken van de (indicatieve) afstanden. Het plangebied betreft de herontwikkeling van het rijksmonument Villa De Lange Akker. Het rijksmonument zelf blijft behouden. De bestaande bebouwing rondom het monument wordt gesloopt en als nieuwbouw komen twee vleugels met in totaal 57 appartementen, daarnaast blijft het bestaande kantoor aan de oostelijke zijde behouden. Er wordt nog gezocht naar een definitieve bestemming voor het monument dat is aangeduid met "gemengd". Hierin wordt geen detailhandel of horeca mogelijk gemaakt. In de bijlage bij de regels is een lijst opgenomen met bedrijven die hier mogelijk zijn. Het gaat hier om categorie 1 bedrijven, deze bedrijvigheid past naast een woonbestemming. De waardevolle bomen op het perceel worden beschermd en ook een groot gedeelte van de tuin.
5.3 Externe veiligheid 5.3.1 Inleiding Externe veiligheid heeft betrekking op de risico's die mensen lopen ten gevolge van mogelijke ongelukken met gevaarlijke stoffen bij bedrijven en transportverbindingen (wegen, spoorwegen en waterwegen) en buisleidingen. Omdat de gevolgen van een ongeluk met gevaarlijke stoffen groot kunnen zijn, zijn de aanvaardbare risico's vastgelegd in diverse besluiten en regelingen. De belangrijkste zijn: 1. Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van 2004 (sindsdien enkele keren aangepast); 2. Circulaire "Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen" (cRnvgs), juli 2012; In 2014 wordt de cRnvgs vervangen door de Wet Basisnet; 3. Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), 1 januari 2011. De eerste en tweede kamer hebben ingestemd met het wetsvoorstel Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen, dat in 2014 van kracht wordt. In de wet worden de risicoplafonds vastgelegd veroorzaakt door het transport van gevaarlijke stoffen over weg-, spoor- en watertrajecten. De Wet Basisnet vervangt de cRnvgs. Gelijktijdig met de Wet Basisnet wordt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) van kracht Binnen de beleidskaders voor deze drie typen risicobronnen staan altijd twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen, zijn er belangrijke verschillen. Hieronder worden beide begrippen verder uitgewerkt.
Enschot 2008, 5e herziening (Bosschew eg 57)
29
5.3.2 Plaatsgebonden risico Het plaatsgebonden risico is de kans dat iemand die zich op een bepaalde plaats bevindt, komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven door een lijn op een kaart die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt (zogeheten risicocontour). Het rijk heeft als maatgevende risicocontour de kans op overlijden van 10-6 per jaar gegeven (indien een persoon zich gedurende een jaar binnen deze contour bevindt is de kans op overlijden groter dan één op een miljoen jaar). Ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan het plaatsgebonden risico 10-6. Het plaatsgebonden risico 10-6 is voor ruimtelijke besluiten vertaald naar grenswaarden en richtwaarden. De wetgeving is erop gericht om voor bestaande situaties geen personen in kwetsbare objecten (zoals woningen, scholen, ziekenhuizen en grote kantoren) en zo min mogelijk personen in beperkt kwetsbare objecten (zoals kleine kantoren en sportcomplexen) bloot te stellen aan een plaatsgebonden risico dat hoger is dan 10-6 per jaar. Nieuwe ontwikkelingen van kwetsbare objecten binnen de risicocontour van 10-6 per jaar zijn niet toegestaan. Nieuwe ontwikkelingen van beperkt kwetsbare objecten zijn ongewenst, maar wel toegestaan indien gemotiveerd kan worden waarom dit noodzakelijk is. Daarnaast dient aangetoond te worden dat afdoende maatregelen worden genomen om de risico's en de gevolgen van een eventueel ongeval te beperken.
5.3.3 Groepsrisico Het groepsrisico is een maat voor de kans dat een bepaald aantal mensen overlijdt als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De hoogte van het groepsrisico hangt af van: 1. 2. 3. 4.
de kans op een ongeval; het effect van het ongeval; het aantal personen dat in de omgeving van de bron (inrichting of transportroute) verblijft; de mate waarin de personen in de omgeving beschermd zijn tegen de gevolgen van een ongeluk.
Het groepsrisico kan worden weergegeven in een grafiek met op de horizontale as het aantal dodelijke slachtoffers en op de verticale as de kans per jaar op tenminste dat aantal slachtoffers. Het groepsrisico wordt bepaald binnen het zogenaamde invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Hoe meer personen per hectare in het invloedsgebied aanwezig zijn, hoe groter het aantal (potentiële) slachtoffers is en hoe hoger het groepsrisico.
5.3.4 Verantwoordingsplicht Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet worden beschreven of een ontwikkeling ligt in het invloedsgebied van een risicobron. Per risicobron (transportas, buisleiding of inrichting) is in een besluit vastgelegd wanneer de verantwoordingsplicht moet worden ingevuld en is de inhoud bepaald van de verantwoordingsplicht. Hieronder staat per risicobron beschreven of het plangebied ligt in het invloedsgebied en de relevantie voor de verantwoordingsplicht.
5.3.5 Inrichtingen In het voorliggende plan zijn risicovolle bedrijven en opslagvoorzieningen binnen het plangebied uitgesloten. Buiten het plangebied zijn geen bedrijven of opslagvoorzieningen aanwezig met een risicocontour die van invloed is op het plangebied. Risicovolle inrichtingen liggen op zodanig grote afstand van het plangebied dat deze niet relevant zijn voor de verantwoordingsplicht.
Enschot 2008, 5e herziening (Bosschew eg 57)
30
5.3.6 Buisleidingen Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van buisleidingen binnen of rondom het plangebied. Buisleidingen zijn daarmee niet relevant voor de verantwoordingsplicht.
5.3.7 Overig transport van gevaarlijke stoffen Het niet-leidinggebonden transport van gevaarlijke stoffen in Tilburg vindt plaats over de weg, per spoor en over het Wilhelminakanaal. Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg Door de gemeente Tilburg worden over verschillende wegen gevaarlijke stoffen vervoerd. Voor gemeentelijke wegen blijkt uit de Inventarisatie vervoer gevaarlijke stoffen, die is opgesteld door Royal Haskoning in april 2008, dat op geen van deze wegen een 10-6 risicocontour aanwezig is c.q. een overschrijding van een risicocontour aan de orde is. Voor het groepsrisico van deze wegen geldt dat er conform deze rapportage, ter hoogte van dit bestemmingsplan geen sprake is van een overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico. Het plangebied ligt op een afstand van ongeveer 380m van de A58. Hiermee ligt het initiatief in het invloedsgebied van de A58. Voor deze weg geldt dat er voor dit bestemmingsplan geen sprake is van een toename van het groepsrisico en geen overschrijding van de oriëntatiewaarde plaats vindt. Conform het ontwerpbesluit externe veiligheid transportroutes wordt onder 5.3.9 invulling gegeven aan de verantwoording. Vervoer van gevaarlijke stoffen per spoor De spoorlijn Breda - Tilburg - Eindhoven/'s-Hertogenbosch loopt door de gemeente Tilburg. Hierover worden onder andere brandbare gassen en brandbare vloeistoffen vervoerd. In de beleidsvisie externe veiligheid is vastgelegd dat, tot het moment dat het Basisnet in wetgeving is vastgelegd, uitgegaan wordt van de uitgangspunten zoals deze zijn verwoord in het beleidsdocument Koersen op veilig. Dit betekent dat er, tot het van kracht worden van het Basisnet, geen objecten mogen worden opgericht binnen 29 meter van het hart van de buitenste spoorlijn. Het bestemmingsplan maakt geen (beperkt) kwetsbare objecten mogelijk binnen deze afstandsmaat. De ontwikkeling ligt op een afstand van ongeveer 320m van het spoor. Aangezien het invloedsgebied van het spoor 3 km bedraagt ligt de ontwikkeling binnen het invloedsgebied. Uit eerdere berekeningen blijkt dat er geen sprake is van een overschrijding van de oriëntatiewaarde op het spoor ter hoogte van de deze ontwikkeling. De afstand tot de bron is zodanig groot dat deze niet leidt tot een toename van het groepsrisico. Gezien de ligging in het invloedsgebied is conform het ontwerp Besluit externe veiligheid transportroutes onder 5.3.9 invulling gegeven aan een beperkte verantwoording. Vervoer van gevaarlijke stoffen over het Wilhelminakanaal Uit de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (december 2009) blijkt dat er voor het Wilhelminakanaal geen risico- en veiligheidsafstanden gelden.
5.3.8 Restrisico en conclusies Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van het spoor en de A58. Conform het ontwerpbesluit externe veiligheid transportroutes wordt invulling gegeven aan verantwoordingsplicht (Bijlage 2). De brandweer Midden -en West Brabant heeft d.d. 19 augustus 2014 advies (Bijlage 3) uitgebracht op het plan. De relevante onderdelen uit het advies zijn in de verantwoording opgenomen.
Enschot 2008, 5e herziening (Bosschew eg 57)
31
5.3.9 Verantwoording spoor en A58 Bij een bestemmingsplan en in de ruimtelijke onderbouwing van een omgevingsvergunning wordt, voor zover het gebied waarop dat plan of die vergunning betrekking heeft binnen het invloedsgebied ligt van een weg, spoorweg of binnenwater waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd, in ieder geval ingegaan op: de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op die weg, spoorweg of dat binnenwater, en voor zover dat plan of die vergunning betrekking heeft op nog niet aanwezig kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten: de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen indien zich op die weg, spoorweg of dat binnenwater een ramp voordoet. Het plangebied is goed bereikbaar voor hulpdiensten. Er zijn voldoende vluchtwegen. De personen die aanwezig zijn kunnen over het algemeen aangemerkt worden als normaal zelfredzame personen. Daarnaast ligt het gebied binnen het WAS (waarschuwings- en alarmeringssysteem) alarmeringsgebied en NL-alert. Er is of wordt voldoende bluswater gerealiseerd. Bovendien wordt ervoor gezorgd dat het ventilatiesysteem uitschakelbaar is, zodat bij een toxische wolk langdurig verblijf binnen mogelijk is. Daarnaast wordt er overwogen om een omroepinstallatie te installeren, zodat eenieder bij een incident kan worden geïnformeerd en vervolgens weet wat er van hem/haar verwacht wordt. Risicocommunicatie Door actief te communiceren over risico's zal de zelfredzaamheid namelijk worden vergroot. De brandweer Midden -en West Brabant adviseert daarom ook om een communicatieplan op te stellen met deskundigen op dit gebied. In dit plan kan dan worden vastgelegd met wie, op welke wijze en met welke frequentie over de risico's wordt gecommuniceerd. Op dit moment vindt communicatie plaats via de risicokaart, en de risicocommunicatie-campagne Denk Vooruit. Daarnaast vindt op verzoek gebiedsgerichte risicocommunicatie plaats.
5.4 Vuurwerk Binnen het bestemmingsplan zijn geen bestaande verkooppunten en opslagen van consumentenvuurwerk en opslagen van professioneel vuurwerk aanwezig. Burgemeester en wethouders kunnen voor nieuw te vestigen verkoopruimten en opslagen van consumentenvuurwerk en ten behoeve van het uitbreiden, verbouwen en/of verplaatsen van bestaande (buffer)bewaarplaatsen onder voorwaarden ontheffing verlenen van het bestemmingsplan. Bij nieuwvestiging van vuurwerkverkooppunten en/of opslag van consumentenvuurwerk wordt te allen tijde als voorwaarde opgenomen dat de veiligheidscontour zoals opgenomen in het Vuurwerkbesluit op het eigen perceel gesitueerd dient te zijn tenzij de veiligheidscontour zich uitstrekt over openbaar gebied en hierbij geen sprake is van kwetsbare en/of geprojecteerde kwetsbare objecten. Op basis van de veiligheidsafstanden in het Vuurwerkbesluit (Besluit van 22 januari 2002, Staatsblad 33 (2002), houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk) is het niet mogelijk om professioneel vuurwerk op te slaan (en te bewerken) in Tilburg. Er wordt daarom geen medewerking verleend aan nieuwvestiging van vuurwerkbedrijven van professioneel vuurwerk.
5.5 Geluid Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidsbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidshinder door wegverkeer, railverkeer en industriële activiteit. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden.
Enschot 2008, 5e herziening (Bosschew eg 57)
32
5.5.1 Wegverkeerslawaai Binnen het plangebied zijn geluidgevoelige bestemmingen gelegen binnen de zones van wegen, zoals bedoeld in hoofdstuk VI van de wet ("zones langs wegen"). Het betreft de realisatie van 57 appartementen. Voor deze geluidgevoelige bestemmingen is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (S&W consultancy, nummer 2140491 d.d. 2 september 2014, Bijlage 4 ) en heeft een toetsing plaatsgevonden aan de normen uit de Wet geluidhinder. Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat voor een aantal waarneempunten (7,8, 20 en 21) de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden ten gevolge van de Bosscheweg. De maximale geluidsbelasting bedraagt 52 dB ter plaatse van rekenpunt 7 en 20. De maximale toelaatbare grenswaarde van 63 dB wordt niet overschreden. Maatregelen om de geluidsbelasting te reduceren aan de bron (b.v. stiller wegdek) in de overdracht (geluidschermen aan de Bosscheweg) en andere maatregelen (verlagen rijsnelheid) ontmoeten overwegende bezwaren van verkeerskundige, financiële en/of stedenbouwkundige aard. Voor dit bestemmingsplan heeft het college van burgemeester en wethouders een hogere waarde-besluit genomen. Dit besluit wordt, na vaststelling, bij dit bestemmingsplan gevoegd.
5.5.2 Railverkeerslawaai Binnen het plangebied zijn geluidgevoelige bestemmingen gelegen binnen de zone van het spoortraject Tilburg-Breda / Tilburg-Eindhoven / Tilburg-'s-Hertogenbosch. Het betreft 57 appartementen. Voor deze geluidgevoelige bestemmingen is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (Bijlage 4) en heeft een toetsing plaatsgevonden aan de normen uit hoofdstuk VII ("zones langs spoorwegen") van de Wet geluidhinder. Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat voor een alle waarneempunten ( met uizondering van 7, 10 en 23) de voorkeursgrenswaarde van 55 dB wordt overschreden. De maximale geluidbelasting bedraagt 60 dB. De maximaal toelaatbare grenswaarde van 68 sB wordt niet overschreden. Er zijn maatregelen onderzocht om de geluidbelasting te reduceren. Maatregelen aan de bron (raildempers) of in de overdracht (geluidschermen) ontmoeten overwegende bezwaren van verkeerskundige, financiële en/of stedenbouwkundige aard. De resultaten staan in het akoestisch onderzoek. Voor dit bestemmingsplan heeft het college van burgemeester en wethouders een hogere waarde-besluit genomen. Dit besluit wordt, na vaststelling, bij dit bestemmingsplan gevoegd.
5.5.3 Industrielawaai In het plangebied is de vestiging uitgesloten van bedrijven die vallen onder artikel 2.4 van het Inrichtingen en Vergunningen Besluit (c.q. de desbetreffende bijlage bij de Wabo). Hoofdstuk V "Zones rond industrieterreinen" van de Wet geluidhinder is hierdoor niet van toepassing.
5.5.4 Luchtvaartlawaai Als gevolg van de nabijheid van het militaire vliegveld Gilze-Rijen gelden in delen van Tilburg geluidzones (de zogenaamde Ke-zones). Deze zones liggen niet over het plangebied.
5.6 Lucht Het doel van de Wet luchtkwaliteit (opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Het besluit is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10; fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan, dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand gehouden moet worden. De bestemmingen in het plangebied zijn getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen uit hoofdstuk 5,
Enschot 2008, 5e herziening (Bosschew eg 57)
33
titel 2 van de Wet milieubeheer (Bijlage 5). Het plan voorziet in de realisatie van 57 appartementen. Hierdoor kan het plan worden gekenmerkt als een "niet in betekenende mate"-project, zoals bedoeld in het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen). Er zijn geen luchtgevoelige bestemmingen, zoals bedoeld in het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen). Vanuit de Wet milieubeheer bestaat dan ook geen bezwaar tegen dit plan.
5.7 Geur 5.7.1 Industriële geur Het beleid voor industriële geurhinder (geur van bedrijven die niet tot de agrarische sector behoren) is samengevat in een brief van het ministerie van VROM van 30 juni 1995. Kort samengevat komt het erop neer dat afgestapt is van stringente geurnormen; de toetsing of een ontwikkeling toelaatbaar is zonder voor overmatige geurhinder te zorgen, is grotendeels overgelaten aan lokale overheden. Er wordt in de brief een aantal algemene beleidsuitgangspunten gegeven, waarbij ´het voorkomen van nieuwe geurhinder´ voor de ruimtelijke ordening het belangrijkst is. Binnen de gemeente Tilburg worden deze algemene uitgangspunten gehanteerd. Voor een aantal categorieën bedrijven is dit algemene geurbeleid geconcretiseerd in de Nederlandse emissie Richtlijn lucht (NeR). Voor zover een 'dosis-effectrelatie' (de relatie tussen de geuremissie bij het bedrijf en de hinder voor omwonenden) voor een bedrijfscategorie is vastgesteld, zijn voor die bedrijven 'normen' vastgesteld waarbij hinder kan worden verwacht. Voor de overige categorieën bedrijven zal dit moeten worden vastgesteld door specifiek geuronderzoek. Aangezien de NeR een formele richtlijn is, en bovendien een concrete vertaling vormt van het algemene beleidskader, dient hier bij ruimtelijke plannen bij te worden aangesloten. De in het plan toegestande bedrijvigheid heeft geen geuremssies. In de nabijheid zijn geen bedrijven aanwezig waarvan de richtafstanden van geur uit de VNG brocure Bedrijven en milieuzonering over het plangebied ligt.
5.7.2 Agrarische geur Op bedrijven die tot de agrarische sector behoren (veehouderijen) is ten aanzien van het geurbeleid de Wet geurhinder en veehouderij ( Wgv, 5 oktober 2006) en de bijbehorende Regeling geurhinder en veehouderij van toepassing. Deze regelgeving geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object. De geurbelasting wordt berekend en getoetst aan de hand van een verspreidingsmodel (V-Stacks model). Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij. Voor dieren zonder geuremissiefactor gelden minimaal aan te houden afstanden. De wet geeft de mogelijkheid om op lokaal niveau gemotiveerd af te wijken van de wettelijk norm met een verordening. De gemeente Tilburg is gelegen in een concentratiegebied, maar heeft geen geurverordening. Dit betekent dat de geurnorm ingevolge artikel 3, lid 1b van de Wgv 3,0 odour units per m³ lucht (ouE/m³) bedraagt voor de geurgevoelige objecten gelegen binnen de bebouwde kom en 14,0 ouE/m³ voor geurgevoelige objecten in het buitengebied. In geval van voorgrondbelasting vindt toetsing plaats aan deze normen. Uit het rapport geuronderzoek (Wgv) plangebied "de Lange Akker" gelegen aan de Bosscheweg 57 te Berkel-Enschot d.d. 16 juli 2014 met kenmerk 1406/019/MVD-02, versie 1 (Bijlage 6) blijkt dat de omliggende veehouderijen door realisatie van het nieuwe plan niet (verdergaand) worden beperkt in hun uitbreidingsmogelijkheden. Uitgaande van vergunde waarden voor geuremissie kan voor het hele plangebied een goed woonen leefklimaat gegarandeerd worden.
Enschot 2008, 5e herziening (Bosschew eg 57)
34
5.7.3 Spuitzone In Nederland gelden geen wettelijke bepalingen over minimaal aan te houden afstanden tussen gronden waarop gewassen in de open lucht geteeld worden en nabij gelegen, voor gewasbeschermingsmiddelen gevoelige objecten, zoals woningen. Vanwege mogelijk vrijkomende drift (verwaaiing van spuitvloeistof) bij het spuiten van (fruit)bomen wordt bij bestemmingsplannen meestal een afstand van 50 meter aangehouden tussen een boomgaard en een gevoelige bestemming. Dit is een in de praktijk gegroeide vuistregel. Een kortere afstand is mogelijk, mits deugdelijk gemotiveerd. Voor de motivatie van het verkleinen van de spuitafstand tot een afstand van 10m wordt verwezen naar de in de bijlage opgenomen "onderbouwing spuitzone" opgesteld door mr. H.H. Harberink (Bijlage 7) en het rapport driftblootstelling binnen 50m van de perceelgrens bij bespuitingen van een boomteelt perceel opgesteld in opdracht van plant research international te Wageningen d.d. maart 2009 (Bijlage 8). Om een zone te bewerkstelligen tussen het perceel waarop teelt plaatsvindt en het gedeelte waar de woningbouw plaats vindt, is in het bestemmingsplan een zone aangelegd waarin groenvoorzieningen gerealiseerd moeten worden en waarin het verblijf van personen uitgesloten wordt. Tevens is een verplichting opgenomen tot aanleg en instandhouding van een groene haag van minimaal 2,5 meter en maximaal 3 meter hoog.
5.8 Bodem In het belang van de bescherming van het milieu zijn, ten einde de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming (Wbb). De wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken zoals bijvoorbeeld stedelijke uitleggebieden, stedelijke herstructurering of herontwikkelingsopgaven, waarbij het gebruikelijk is om in de toelichting nader in te gaan op eventuele verontreinigingsituaties op basis van een uitvoerig bodemonderzoek. Voor het realiseren van de nieuwbouw aan de Bosscheweg 57 te Berkel-Enschot zijn er bij de gemeente Tilburg onvoldoende gegevens beschikbaar over de bodemkwaliteit. Op 5 januari 1996 is er op locatie een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door Milec. Destijds zijn er in het grond en grondwater gehalten aan zware metalen aangetroffen die het criterium voor nader onderzoek overschrijden. De verhoogde gehaltes aan zware metalen worden beschouwd als lokaal verhoogde achtergrondwaardes. Uit het verkennend onderzoek van 15 juli 2014 uitgevoerd door ingenieursbureau Milec komt naar voren dat er zowel in de bovengrond als ondergrond geen verhoogde waardes worden geconstateerd. De concentraties in het grondwater blijven ook beneden de streefwaarden. In diverse delen van Noord-Brabant worden verhoogde gehalten aan zware metalen gemeten zonder dat daarvoor een duidelijke bron en oorzaak is aan te wijzen. De oorzaak ligt in dit soort gevallen meestal in een combinatie van factoren, waarbij de aanwezigheid van kalkarme zandgronden, verschillende vormen van antropogene belasting, zoals het jarenlang gebruik van meststoffen, bodemverbeterende middelen en bestrijdingsmiddelen en zure depositie een rol spelen. In sommige gevallen betreft het van nature aanwezige componenten. Het voorkomen van deze verontreinigingen levert vaak een heel heterogeen beeld op. Hierdoor spreekt men van een lokaal verhoogde achtergrondconcentratie. Tanks Er zijn geen tanks gelegen op locatie Aanbeveling Voor de nieuwbouw op de locatie is het noodzakelijk dat er een verkennend bodemonderzoek wordt aanleverd dat niet ouder is dan vijf jaar. Dit onderzoek is uitgevoerd door Milec, 15 juli 2014 (Bijlage 9) en is voldoende voor de bouwaanvraag.
Enschot 2008, 5e herziening (Bosschew eg 57)
35
Bodembeleid gemeente Tilburg: in goede aarde In deze nota valt te lezen hoe de gemeente Tilburg te werk gaat bij bodemsanering in Tilburg. De nota is opgebouwd uit vier delen, respectievelijk de hoofdlijnen van het beleid, het gemeentelijk beleid verder uitgewerkt, het maatregelenprogramma en het meerjarenprogramma bodemsanering.
5.9 Natuur en Ecologie Natuur Inleiding Vanuit de huidige natuurwetgeving moet bij ruimtelijke ingrepen inzichtelijk zijn of er sprake is van beschermde natuurwaarden in het plangebied en in de beïnvloedingszone. Het gaat daarbij om beschermde natuurgebieden (Natuurbeschermingswet 1998 en het beschermingsregime van de Ecologische Hoofdstructuur en beschermde soorten (Flora- en faunawet). Hieronder volgt een korte toelichting op het beleid voor gebied sbescherming en soortenbescherming. Per beleidskader is een analyse van het plangebied en een conclusie vermeld. Natura 2000 Het wettelijke toetsingskader van de gebiedsbescherming is verankerd in de Natuurbeschermingswet 1998 (NB-wet 1998), die op 1 oktober 2005 in werking is getreden. Internationale verplichtingen uit de Vogelrichtlijn en in de toekomst de Habitatrichtlijn zijn hiermee in de nationale regelgeving verankerd. Voor de habitatrichtlijngebieden geldt echter dat de overheid bij vergunningverlening de habitattoets dient uit te voeren conform de EU-HRL (Habitatrichtlijn), zolang het gebied nog niet formeel is aangewezen door het Ministerie van EZ. Op dit moment vallen de habitatrichtlijngebieden op grond van jurisprudentie nog onder de rechtstreekse werking van de Habitatrichtlijn. De VRL (Vogelrichtlijn) gebieden zijn in 2000/2003 wel formeel aangewezen en vallen derhalve onder de NB-wet 1998. Om schade aan natuurwaarden waarvoor de zogenoemde Natura 2000-gebieden zijn aangewezen, te voorkómen, bepaalt de NB-wet 1998 dat projecten en andere handelingen die de kwaliteit van de habitats kunnen verslechteren of die een verstorend effect kunnen hebben op de soorten, niet mogen plaatsvinden zonder vergunning (artikel 19d, eerste lid). Ook plannen moeten getoetst worden op hun gevolgen voor de Natura 2000-gebieden (artikel 19j). Hiertoe dient de zogenaamde habitattoets. In de oriëntatiefase wordt bepaald hoe de verdere procedure dient te worden doorlopen; dit is afhankelijk van de informatie over de mogelijke aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied. De hoofdvraag is of er een kans op een significant negatief effect bestaat. Er zijn drie mogelijkheden: Er is zeker geen negatief effect. Er is dan geen vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 nodig. Er is wel een mogelijk negatief effect, maar dit is zeker geen significant negatief effect. De verslechterings- en verstoringstoets moet worden doorlopen. Er is een kans op een significant negatief effect. Een passende beoordeling is vereist. Analyse plangebied Het plangebied ligt in stedelijk gebied en op circa 1,8 km van Natura 2000-gebied Kampina & Oisterwijkse Vennen en 4,1 km van Natura 2000-gebied Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen. Conclusie De gewenste ontwikkelingen In het plangebied zullen geen significant negatief effect hebben op de Natura 2000-gebieden Kampina & Oisterwijkse Vennen en Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen. De tussenliggende afstand is hiervoor te groot en de storende factoren door de
Enschot 2008, 5e herziening (Bosschew eg 57)
36
ontwikkelingen zijn dusdanig van aard zijn dat geen negatieve effecten op dit Natura 2000-gebied zijn te verwachten. Ecologische Hoofdstructuur In de Verordening ruimte Noord-Brabant is de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) begrensd. De EHS is een robuust netwerk van bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuurgebieden, verbindingszones en beheersgebieden. De provincie heeft in 2009 het Natuurbeheerplan vastgelegd, dat bestaat uit twee kaarten, respectievelijk de ambitie- en de beheertypenkaart. De beheertypenkaart laat de huidige situatie zien en de ambitiekaart geeft de gewenste situatie weer. Het Natuurbeheerplan vormt de basis voor subsidies met betrekking tot beheer en inrichting. In het nieuwe beleid van de provincie met betrekking tot de EHS is nog duidelijker als voorheen de lijn gevolgd van een aaneengesloten ecologische structuur. Kleine(re) bosgebieden die buiten deze structuur liggen en ook niet voldoen aan specifieke natuurwaarden, behoren niet tot de EHS. Het hoofddoel van het ruimtelijk beleid voor de EHS is het bijdragen aan een samenhangend netwerk van kwalitatief hoogwaardige natuurgebieden en natuurlijke landschappen door bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de aanwezige bijzondere waarden en kenmerken. Indien de natuur- en landschapswaarden van de EHS worden aangetast, dienen mitigerende maatregelen te worden getroffen waarmee de schade zoveel mogelijk wordt beperkt. Per saldo zal op planniveau of gebiedsniveau geen verlies mogen optreden van areaal, kwaliteit en samenhang. Indien er wel schade wordt veroorzaakt, dan dient natuurcompensatie plaats te vinden. Analyse plangebied In het plangebied komen geen terreinen voor die begrensd zijn als Ecologische Hoofdstructuur. De dichtstbijzijnde EHS is gelegen op circa 1 km van het plangebied. Conclusie De gewenste ontwikkelingen in het plangebied zullen geen significante negatieve effecten hebben op de Ecologische Hoofdstructuur in de omgeving. De EHS ligt op ruime afstand van het plangebied en de ontwikkelingen zijn dusdanig van aard dat dit geen negatieve gevolgen zal hebben voor de kwaliteit en kwantiteit van de dichtstbijzijnde EHS. Kadernota Groene Mal In de Kadernota Groene Mal is het beleid ten behoeve van behoud en ontwikkeling van een duurzaam functionerende ecologische structuur rondom de stad Tilburg en de kernen Berkel-Enschot en Udenhout vastgelegd. De Groene Mal is een doorvertaling van de EHS naar de Tilburgse situatie. Met name de ecologische verbindingen tussen bestaande bos- en natuurgebieden zijn binnen de Groene Mal sterk(er) aangezet. Doel van de Groene Mal is het sturen van de verstedelijking. Aantasting van natuurgebieden wordt zoveel mogelijk voorkómen. Onvermijdbare incidentele ingrepen zullen gecompenseerd worden, bij voorkeur in daartoe aangewezen zoekgebieden binnen de Groene Mal. Het bestemmingsplan vormt het juridisch kader voor de realisering en bescherming van de Groene Mal. Analyse plangebied Het plangebied maakt geen deel uit van de Groene Mal. Conclusie Er zijn geen significante negatieve effecten op de Groene Mal aan de orde. Flora- en faunawet Volgens de Flora- en faunawet is bij de ruimtelijke ingrepen de initiatiefnemer verplicht op de hoogte te zijn van mogelijke voorkomende beschermde flora en fauna binnen het plangebied. Het doel van de Flora- en faunawet is het in stand houden van de inheemse flora en fauna. Door, voorafgaand aan ruimtelijk ingrepen, stil te staan bij rekening te houden met aanwezige natuurwaarden, kan onnodige schade aan beschermde soorten worden voorkómen of beperkt.
Enschot 2008, 5e herziening (Bosschew eg 57)
37
Onder ruimtelijke ingrepen wordt verstaan het uitvoeren van werkzaamheden in de (buiten)ruimte. Een ontheffing is nodig op grond van artikel 75 van de Flora- en faunawet (derde lid, vijfde lid en zesde lid, onderdeel c) als er beschermde soorten leven op de plek waar de werkzaamheden worden uitgevoerd. Voor ruimtelijke ingrepen zijn de soorten ingedeeld in drie tabellen. Als in het plangebied alleen soorten leven uit de vrijstellinglijst in tabel 1, dan hoeft geen ontheffing aan te worden aangevraagd. Wel blijft de algemene zorgplicht van kracht. In tabel 1 staan de lichtst beschermde soorten en in tabel 3 de zwaarst beschermde soorten. In tabel 2 staan de overige soorten. Deze indeling geldt alleen voor ruimtelijke ingrepen. Naast de soorten in tabel 3 zijn ook alle vogels zwaar beschermd. Activiteiten die een schadelijk effect hebben op soorten die beschermd zijn volgens de Flora- en faunawet zijn in principe verboden. Van dit verbod kan onder voorwaarden worden afgeweken, met een vrijstelling, door het werken volgens een goedgekeurde gedragscode of - indien geen of onvoldoende maatregelen genomen kunnen worden om schadelijke effecten te voorkomen - door een ontheffing aan te vragen voor artikel 75 Flora- en faunawet. Analyse plangebied In juli 2014 is een quickscan natuuronderzoek uitgevoerd door ecologisch adviesbureau De Brabantse Wal (Bijlage 10). Hieruit is het volgende naar voren gekomen. In het onderzoeksgebied zijn enkele op grond van de Flora- en faunawet beschermde soorten aangetroffen (Konijn, diverse vogels, Gewone dwergvleermuis en Laatvlieger). De aangeplante exemplaren van het Klokje (sp) worden niet als zodanig beschouwd. Verder is het gebied in potentie, maar voor een deel zeker ook actueel leefgebied voor meerdere kleine grondgebonden zoogdieren en ongewervelden als vlinders en spinnen. Mogelijk voorkomende grondgebonden zoogdiersoorten staan op tabel 1 van de AMvB artikel 75 Flora- en faunawet. Hiervoor is een algemene vrijstellingsregeling van toepassing. De voorgestelde maatregel om voor deze soorten, maar ook voor al dan niet wettelijk beschermde macrofauna nieuw leefgebied te creëren is wenselijk met het oog op de algemene zorgplicht op grond van artikel 2 van de wet. Het gaat dan om het inrichten van delen van het terrein als ruigtebegroeiing en/of bloemrijke grasland. Ook de waargenomen konijnen kunnen daarvan profiteren. De aangetroffen vleermuizen (gewone dwergvleermuis en Laatvlieger) zijn zowel op grond van de Flora- en faunawet, als de Habitatrichtlijn beschermd in de zwaarste categorie (tabel 3). De aangetroffen soorten zijn in principe niet boom-bewonend en tijdens de inventarisatie zijn er in de te kappen Hollandse linde geen verblijfplaatsen of uitvliegende dieren geconstateerd, Er wordt daarom vanuit gegaan dat de dieren alleen boven het gebied foerageren en/of de lijnvormige boomstructuren als trekroute gebruiken. Die functies worden niet of beperkt aangetast, en er kan van uitgegaan worden dat de kap van de Hollandse linde niet van invloed is op de staat van instandhouding van die soorten. Zekerheidshalve verdient het aanbeveling de kap van de boom uit te stellen tot na 15 september, als de kraam- en voortplantingsperiode van vleermuizen is afgelopen. Vogels genieten een bescherming overeenkomstig de soorten van tabel 3. Het voorkomen van vogelnesten in de broedperiode is zeer waarschijnlijk. Door de kap van de Hollandse linde buiten de broedtijd uit te voeren wordt voorkomen dat mogelijk verboden uit de Flora- en faunawet worden overtreden. Gebruik makend van de gedragscode van Bouwend Nederland en Neprom kan 15 maart tot 15 augustus als broedperiode worden aangehouden, waarbij na 15 juni na het nemen van extra voorzorgsmaatregelen (controle door deskundige) met de activiteiten mag worden begonnen. De vogels vallen tevens onder het beschermingsregime van de Vogelrichtlijn. Deze richtlijn is geïmplementeerd in de Flora- en faunawet, zodat door te voldoen aan de voorwaarden van de Flora- en faunawet tevens overeenkomstig de vereisten van de Vogelrichtlijn wordt gewerkt. Conclusie Er is geen ontheffingsaanvraag in het kader van de Flora- en faunawet nodig voor de
Enschot 2008, 5e herziening (Bosschew eg 57)
38
ontwikkelingen in het plangebied. Wel blijft de zorgplicht van kracht (artikel 2 van de Flora- en faunawet). Op grond van de toetsing aan de Flora- en faunawet en het gebiedsgericht natuurbeleid kan op basis van de beschikbare gegevens worden geconcludeerd dat in het onderzochte gebied enkele beschermde soorten voorkomen. Enerzijds gaat het om grondgebonden zoogdiersoorten en mogelijk ook amfibieën van tabel 1 van het vrijstellingsbesluit en anderzijds om vleermuizen en vogels. Door een afgestemde planning van de werkzaamheden (kap buiten de periode van 15 maart tot bij voorkeur 15 september) kunnen voldoende mitigerende maatregelen worden getroffen en wordt het overtreden van verboden uit de wet voorkomen.
Enschot 2008, 5e herziening (Bosschew eg 57)
39
Enschot 2008, 5e herziening (Bosschew eg 57)
40
Hoofdstuk 6 Wateraspecten Dit hoofdstuk geeft weer hoe wateraspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.
6.1 Bestaand watersysteem Het plangebied is gelegen in het stroomgebied van de Voorste Stroom en behoort zowel kwalitatief als kwantitatief tot het beheergebied van Waterschap de Dommel. Het plangebied heeft een bruto oppervlakte van ca. 2,25 ha. In de huidige situatie is het plangebied bebouwd met een rijksmonument, met een oppervlakte van ca. 875 m2. De ontwikkeling betreft de sloop van bijgebouwen van het monument (ca. 625 m2) en de bouw van 57 appartementen en een bestaand kantoor (totaal ca. 3000 m2). Het verhard oppervlak neemt aldus toe met ca. 2400 m2. De terreinhoogte is ongeveer m 12,50 +NAP. In de bestaande situatie is ook sprake van een parkeerterrein. De tuin met bomenrijen blijft eveneens behouden. Uit het globaal onderzoek Beheerbestemmingsplannen Gemeente Tilburg, GEOFOX, 23 oktober 2006, blijkt de grondopbouw over het algemeen te bestaan uit zwakzandige leemlenzen dikker dan 1 m. De doorlatendheid is laag te verwachten. Dat kan de infiltratie van regenwater in de bodem belemmeren. Daardoor kunnen er lokaal schijngrondwaterspiegels ontstaan en hinder veroorzaken. De maatgevende grondwaterstand is 11,20 m+NAP. De ontwateringdiepte is ruim voldoende voor de nieuwe functie. In het gebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Het perceel grenst aan de achterzijde aan landbouwgebied, waar sloten zijn gelegen. Aan de Bosscheweg ligt gemengde riolering, rond 600, waarop de bestaande gebouwen zijn aangesloten. Het afvalwater wordt via het gemeentelijk rioolstelsel getransporteerd naar de rioolwaterzuivering Tilburg, die in beheer is van waterschap de Dommel.
6.2 Duurzaam waterbeheer 6.2.1 Beleidskader Beleidskader De laatste jaren is het inzicht gegroeid dat er in tegenstelling tot vroeger, meer rekening gehouden moet worden met water. Het huidige beleid van het rijk, de provincie, de waterbeheerder en de gemeente is gericht op een duurzaam waterbeheer. Belangrijk in deze aanpak is het realiseren van veerkrachtige watersystemen die weer de ruimte krijgen, het niet afwentelen van knelpunten in tijd of plaats, de drietrapsstrategie 'vasthouden, bergen, afvoeren', en het reserveren van de ruimte die nodig is voor de wateropgave. Sinds 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. De KRW stelt doelen voor een goede ecologische en chemische toestand van het oppervlakte- en grondwater in 2015. De EU stelt de normen voor prioritaire stoffen. De ecologische doelstellingen zijn regionaal vastgesteld in het Stroomgebiedbeheersplan Maas. De grondwatervoorraad moet stabiel zijn en natuurgebieden mogen niet verdrogen door een te lage grondwaterstand. In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) hebben rijk, provincies, waterschappen en gemeenten afgesproken dat de watersystemen in 2015 op orde moeten zijn wat betreft waterkwantiteit (WB21), -kwaliteit en ecologie (KRW). Wat het regionale beleid betreft, beheert Rijkswaterstaat het Wilhelminakanaal, de provincie de grondwatervoorraden en de waterschappen het oppervlaktewater. Het Provinciale Waterplan 2010 2015 beschrijft het strategische waterbeleid. De uitvoering van de Europese KRW-doelstellingen is daarin opgenomen. Parallel aan het provinciale beleid, zoeken de waterpartners samen met de betrokken landbouw-, natuur- en andere organisaties naar passende oplossingen om deze KRW-doelstellingen te realiseren.
Enschot 2008, 5e herziening (Bosschew eg 57)
41
Het waterschap De Dommel heeft het Waterbeheerplan 'Krachtig Water' 2010 - 2015 vastgesteld, in dezelfde periode als het Nationale Waterplan 2010 - 2015 en het bovengenoemde Provinciale Waterplan 2010 - 2015. Het plan beschrijft de doelen en inspanningen van het waterschap, en maakt een indeling in zes thema's: droge voeten, voldoende water, natuurlijk water, schoon water, schone waterbodem en mooi water. Naast dit beheerplan beschikt het waterschap over verschillende beleidsregels en van de Keur waterschap De Dommel (datum intrede 22 december 2009), die van belang is voor eventuele ontwikkelingen. Het waterbeleid van de gemeente Tilburg is vastgelegd in de Structuurvisie Water en Riolering (SWR), met daarin opgenomen het GRP voor de periode 2010 - 2015, met een visie voor de komende 30 jaar. Bij de totstandkoming van dit beleid zijn de waterbeheerders nauw betrokken. De SWR vervangt het Waterplan (1997), het Waterstructuurplan (2002) en het Gemeentelijk Rioleringsplan (2005-2009), en werkt de nieuwe wet- en regelgeving uit, voornamelijk wat de nieuwe zorgplichten betreft voor het regen- en grondwater, en het actuele rijks-, het provinciale en het regionale beleid. De visie hanteert de in het Waterplan (1997) vastgestelde algemene doelstellingen voor de lange termijn, gebaseerd op de duurzaamheidgedachte: Streven naar een duurzaam en veerkrachtig watersysteem; Optimalisatie van de waterketen; zuinig en efficiënt gebruik van water; Vergroten van de belevings-, ecologische, economische en recreatieve waarde van water. Deze visie is samengesteld op basis van bijdragen van burgers, gemeenteraad, en betrokken waterbeheerders. Uit de visie vloeit de opgave voort voor de komende jaren. Als uitwerking van de visie zijn er opgaven geformuleerd en strategische keuzes gemaakt, die gelden als randvoorwaarden voor de ruimtelijke ontwikkelingen in Tilburg. Deze randvoorwaarden geven onder andere invulling aan het water als ordenend principe.
6.2.2 Afwegingen De bestaande panden zijn reeds aangesloten op de gemengde riolering. Aangezien er sprake is van toename verhard oppervlak is met behulp van de HNO tool van waterschap de Dommel de benodigde berging berekend op 120 m3. Het project betreft de herbestemming van een rijksmonument, waardoor zowel de voortuin als bomenrijen zijn aangeduid als te handhaven ivm het aanzicht. Inpandig scheiden van hemel- en afvalwater in het monument is niet mogelijk. Op de nieuwbouw zou hemelwater vastgehouden kunnen worden op groene daken. Gekozen is de daken te voorzien van zonnepanelen, wat niet verenigbaar is met groene daken. Berging is alleen mogelijk van dakwater afkomstig van de nieuwe vleugels. Ook in de tuin, zowel aan de voorzijde als achterzijde tussen de vleugels is er geen ruimte voor waterberging. Water afkomstig van de nieuwbouw kan wel worden geborgen in de westhoek van het perceel, naast de sloot. Na berging kan het water infiltreren en met een overloop naar de sloot. In het gebied wordt zo het water van de toename van verhard oppervlak vastgehouden. De ontwikkeling lig niet in een afkoppelgebied. De bestaande panden blijven aangesloten op het bestaande gemengde riool. Aangezien ook de tuin grotendeels blijft behouden, kan alleen water op eigen terrein worden geborgen afkomstig van het dak van de nieuwbouw en verharde paden aan de achterzijde van de tuin op het deelterrein in de noordwesthoek.
6.2.3 Watersysteem Voor het watersysteem in het plangebied gelden de volgende randvoorwaarden: Bij de inrichting van het plan dient men rekening te houden met de bestaande terreinhoogte van het openbaar gebied en de aangrenzende percelen; De water- en vochtdichtheid van alle ondergrondse bouwdelen is voldoende voor het gebruik van het bouwdeel; Het toepassen van uitlogende materialen is uitgesloten; Het vuil- en hemelwater worden in de nieuwbouw inpandig gescheiden ingezameld;
Enschot 2008, 5e herziening (Bosschew eg 57)
42
De bestaande panden worden aangesloten op de bestaande gemengde riolering, voor de opvang van dakwater afkomstig van de nieuwbouw wordt een oppervlakkige waterberging gerealiseerd in de noordwesthoek van het terrein, met een inhoud van 120 m3 en een overloop naar de landbouwsloot.
6.3 Watertoets Het principe van alleen bergen van dakwater afkomstig van de nieuwbouw op eigen terrein en aangesloten houden van de tuin en pand en bestaande bebouwing op het gemengde riool is mondeling besproken waterschap de Dommel en goedbevonden op 27 augustus 2014. De waterbelangen zijn relatief gering, daarom is besloten de watertoets verkort te volgen. Hierdoor wordt deze waterparagraaf direct verwerkt in het ontwerpplan, zoals in eerder gemaakte afspraken om het vooroverleg vereenvoudigd te volgen. Het waterschap heeft dan ook geen voorlopig wateradvies. Het advies van het waterschap in het kader van de watertoets, wordt dan ook (direct) verstrekt bij de terinzagelegging van het bestemmingsplan.
Enschot 2008, 5e herziening (Bosschew eg 57)
43
Enschot 2008, 5e herziening (Bosschew eg 57)
44
Hoofdstuk 7 Opzet planregels 7.1 Inleiding De indeling en inhoud van de regels bij dit bestemmingsplan zijn gebaseerd op de Tilburgse bestemmingsplansystematiek, die primair ten behoeve van het actualiseren van bestemmingsplannen (een autonoom proces waarbij uit de aard der zaak de nadruk ligt op beheer) door de afdeling Ruimte van de gemeente Tilburg is opgesteld. De plansystematiek is vastgesteld door het gemeentebestuur en wordt doorlopend aan veranderende regelgeving en beleidsinzichten aangepast. De plansystematiek is gebaseerd op en sluit aan bij SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) en IMRO2012 (Informatie Model Ruimtelijke Ordening). De systematiek is te vinden op www.tilburg.nl/ruimtelijkeplannen.
7.2 Hoofdstuk 1 van de regels: Inleidende regels Hoofdstuk 1 bevat de ´Inleidende regels´. Dit hoofdstuk omvat twee artikelen: een artikel met een aantal noodzakelijke begripsomschrijvingen en een artikel inzake de wijze van meten. Hieronder volgt een korte toelichting op enkele essentiële begrippen.
7.2.1 Bouwvlak en erf De Tilburgse plansystematiek (en dus ook dit bestemmingsplan) maakt onderscheid tussen het bouwvlak en het erf. Het bouwvlak komt in principe bij alle bestemmingen voor. Uitzondering zijn de bestemmingen binnen het openbaar gebied. Indien geen bouwvlak is aangegeven, bepalen de planregels soms dat het gehele bestemmingsvlak geacht wordt bouwvlak te zijn. Hoofdgebouwen moeten binnen het bouwvlak worden opgericht. Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen er eveneens worden gebouwd, uiteraard slechts voor zover deze passen binnen de bestemming en de bouwregels. Soms mag het bouwvlak volledig worden volgebouwd, soms niet. Het eerste blijkt normaliter uit de planregels, het tweede wordt in de regel op de verbeelding weergegeven met een maatvoeringsaanduiding. Binnen het onbebouwd erf (perceel minus bouwvlak en minus erf) beperken de bouwmogelijkheden zich over het algemeen tot hetgeen vergunningvrij mag worden gebouwd en enkele bouwwerken, geen gebouwen zijnde (denk vooral aan erfafscheidingen).
7.3 Hoofdstuk 2 van de regels: Bestemmingsregels Hoofdstuk 2 bevat de ´Bestemmingsregels´. In dit hoofdstuk komen de verschillende bestemmingen met bijbehorende bouwregels en gebruiksregels aan bod. Vaak is daarnaast sprake van een nadere eisen-regeling, een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, wijzigingsbevoegdheden e.d. Bestemmingen - Gemengd Het monument krijgt de bestemming gemend. Dit houdt in dat er meerdere functies mogelijk zijn. Er is wel rekening gehouden met de nabijgelegen apparementen, om zo een goed woon- en leefklimaat te kunnen garanderen. -Kantoor Het bestaande kantoor aan de oostzijde van het plangebied, behoudt de oorspronkelijk bestemming kantoor. -Wonen-Gestapeld Dit is de hoofdbestemming van het plangebied. Binnen het bouwvlak van deze bestemming mogen de appartementen worden gebouwd. -Waarde-Archeologie
Enschot 2008, 5e herziening (Bosschew eg 57)
45
Het gehele plangebied heeft deze dubbelbestemming, met uizondering van de gebieden die al een fundering hebben van het oude gebouw. Bouwregels De bouwregels bevatten een uitgebreide regeling ten aanzien van het oprichten van gebouwen en overige bouwwerken in het plangebied (bouwvlak, erf, bouwhoogte, regeling bijgebouwen, etc.). Er wordt hierbij een onderscheid gemaakt in bouwregels voor (hoofd)gebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en bouwwerken van algemeen nut. Nadere eisen en omgevingsvergunning voor het binnenplans afwijken van de bouwregels Vaak heeft het college de bevoegdheid om met in achtneming van de daarvoor geldende voorwaarden nadere eisen aan bouwplannen te stellen of afwijking van de bouwregels toe te staan. Gebruiksregels Bij de meeste bestemmingen worden regels omtrent het gebruik van gronden en bouwwerken gegeven, al dan niet aangevuld met een aantal afwijkingsmogelijkheden, wisselend per bestemming. Bij de gebruiksregels zijn opgenomen de verplichting om een groenhaag te realiseren en in stand te houden ter plaatse van de aanduiding 'groenvoorziening' en de verplichting tot realisering en instandhouding van een waterberging van 120 m2. Omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden Een aantal bestemmingsartikelen is aangevuld met een vergunningplicht t.a.v. bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde. Wijzigingsbevoegdheid Een aantal bestemmingsartikelen is aangevuld met een wijzigingsbevoegdheid t.a.v. bepaalde functies.
7.4 Hoofdstuk 3 van de regels: Algemene regels Hoofdstuk 3 bevat de ´Algemene regels´ ten aanzien van de volgende aspecten: Anti-dubbeltelregel Artikel 7 bevat een algemene anti-dubbeltelregel ter voorkoming van onbedoeld gebruik van de regels. Algemene bouwregels Artikel 8 bevat een aantal bouwregels die algemeen toepasbaar zijn. Het gaat hierbij om de regeling met betrekking tot ondergrondse bebouwing, de situering van de hoofdtoegang voor woningen, een regeling voor onbebouwde terreinen bij woningen en bij overige gebouwen, een regeling over de ruimte tussen gebouwen en een regeling voor het bouwen nabij op de verbeelding aangeduide bomen. Algemene gebruiksregels In artikel 9 staat een algemene gebruiksregel, inhoudende dat het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met een functie-aanduiding aangemerkt wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming. Algemene aanduidingsregels In artikel 10 zijn de algemene aanduidingsregels opgenomen. Op de verbeelding voorkomende gebiedsaanduidingen zijn hier geregeld. In het plangebied is de gebiedsaanduiding milieuzone-spuitcirkel opgenomen, vanwege de bomenteelt die mogelijk is op de agrarische gronden aan de achterzijde van het perceel. Op deze gronden mogen geen voor gewasbeschermingsmiddelen gevoelige (woon)functies worden gerealiseerd en/of uitgeoefend. Algemene afwijkingsregels
Enschot 2008, 5e herziening (Bosschew eg 57)
46
Algemene afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot geringe afwijkingen van de regels van het plan staan in artikel 11. Algemene wijzigingsregels Een algemene wijzigingsbevoegdheid staat in artikel 12, o.a. met betrekking tot reconstructie van oude complexgewijze bebouwing, schrappen van functieaanduidingen en uitwisseling van functieaanduidingen, het toelaten van diverse functies binnen de woonbestemming, wijziging van de bestemmingsgrenzen en het toelaten van utiliteitsvoorzieningen met een oppervlak groter dan 50 m2. Overige regels Naast eventuele nadere eisen per bestemming zijn burgemeester en wethouders middels artikel 14 bevoegd om een aantal algemene nadere eisen te stellen. Algemene regels over het toelaten van werken en werkzaamheden waarvoor een omgevingsvergunning vereist is, staan eveneens in dit artikel.
7.5 Hoofdstuk 4 van de regels: Overgangs- en slotregels Het vierde en laatste hoofdstuk heet ´Overgangs- en slotregels´. Hier is het overgangsrecht te vinden met betrekking tot het bouwen van bouwwerken en het gebruik van gronden en opstallen. In de slotbepaling wordt de exacte naam van het bestemmingsplan gegeven.
Enschot 2008, 5e herziening (Bosschew eg 57)
47
Enschot 2008, 5e herziening (Bosschew eg 57)
48
Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid 8.1 Uitvoerbaarheid Ingeval een toekomstige ontwikkeling een particuliere grondexploitatie betreft en er voor het realiseren van het plan voorzieningen van openbaar nut nodig zijn, schrijft de wet kostenverhaal voor. In deze gevallen, waar de gemeente zelf geen grond exploiteert en de voorzieningen en overige kosten dus niet zelf in de grondprijs kan verdisconteren, wordt doorgaans met initiatiefnemers een exploitatieovereenkomst gesloten. In deze overeenkomst worden alle gemeentelijke kosten bij de initiatiefnemers in rekening gebracht, zoals de gemeentelijke plan- en apparaatskosten, de kosten 'Reserve Bovenwijkse Voorzieningen' en kosten van voorzieningen van openbaar nut, waaronder herstel van aangebrachte schade. Eveneens wordt een planschadeovereenkomst afgesloten. Door het afsluiten van een exploitatieovereenkomst en planschadeovereenkomst zijn deze plannen kosten neutraal voor de gemeente en derhalve economisch uitvoerbaar. Met de initiatiefnemer is een exploitatieovereenkomst en een overeenkomst tegemoetkoming in schade gesloten. In de overeenkomst tegemoetkoming in schade is bepaald dat schade als gevolg van onderhavig bestemmingsplan, welke op de voet van afdeling 6.1 Wro voor vergoeding in aanmerking komt, zal worden vergoed door ontwikkelaar. In de exploitatieovereenkomst is de bijdrage voor het fonds bovenwijkse voorzieningen en beeldende kunst opgenomen. Voor de bestemmingsplanherziening zijn leges verschuldigd. De verschuldigde leges zijn inmiddels door de initiatiefnemer voldaan. Aangezien het verhaal van kosten anderszins verzekerd is, het bepalen van een tijdvak of fasering en het stellen van eisen en regels als bedoeld in artikel 6.13 tweede lid Wro niet noodzakelijk is, is er geen exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12 Wro opgesteld. Gelet op bovenstaande is het onderhavige plan economisch uitvoerbaar
Enschot 2008, 5e herziening (Bosschew eg 57)
49
Enschot 2008, 5e herziening (Bosschew eg 57)
50
Hoofdstuk 9 Burgerparticipatie en overleg 9.1 Kennisgeving ex artikel 1.3.1 Bro Artikel 1.3.1 van het Bro verplicht bestuursorganen, die een structuurvisie of een bestemmingsplan voorbereiden, waarbij sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en waarbij geen milieu-effectrapport wordt opgesteld, kennis te geven van het voornemen te komen tot vaststelling van die structuurvisie of dat bestemmingsplan. In casu is het voornemen te komen tot vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan Enschot 2008, 5e herziening (Bosscheweg 57) op 14 juni 2014 gepubliceerd in Stadsnieuws.
9.2 Burgerparticipatie Op 14 mei 2014 is ter uitvoering van het bepaalde in de door de raad vastgestelde Handreiking Burgerparticipatie een informatieavond gehouden in De Lange Akker, te Berkel-Enschot. Tijdens deze informatieavond is een toelichting gegeven op de aard en het doel van het bestemmingsplan. Daarnaast is een presentatie gegeven van de stedenbouwkundige opzet. Tevens is de gelegenheid gegeven tot het stellen van vragen en het maken van opmerkingen. De vragen die gesteld zijn, gaan voornamelijk over de inrichting van het terrein en de stedenbouwkundige opzet (hoogte van het complex).
9.3 Zienswijzen PM
Enschot 2008, 5e herziening (Bosschew eg 57)
51