ID: NL.IMRO.1740.bpOPherenlandfse5-vst1
Bestemmingsplan “Herenland fase 5” vastgesteld
30 mei 2013
Toelichting INHOUD 1
Inleiding
3
1.1 1.2 1.3 1.4
Aanleiding en doelstelling Plangebied Vigerend bestemmingsplan Leeswijzer
3 3 4 5
2
Het plan
6
2.1 2.2 2.3 2.4
Inleiding Huidige situatie Uitgangspunten woningbouwlocatie Herenland Stedenbouwkundig plan Herenland fase 5
6 6 6 7
3
Beleidskader
15
3.1 3.2 3.3 3.4 3.5
Rijksbeleid Provinciaal beleid Regionaal beleid Gemeentelijk beleid Conclusie
15 18 20 21 24
4
Randvoorwaarden
26
4.1 4.2 4.3 4.4 4.5
Milieu Watertoets Archeologie en cultuurhistorie Flora en fauna Verkeer en parkeren
26 32 38 40 43
5
Economische uitvoerbaarheid
45
6
Het juridisch plan
46
6.1 Algemeen 6.2 Dit bestemmingsplan
46 46
7
48
Procedure Bijlagen
Bijlage 1: Verkennend bodemonderzoek Bijlage 2: Akoestisch onderzoek Bijlage 3: Archeologisch onderzoek Bijlage 4: Quick scan flora en fauna Bijlage 5: Memo reactie t.a.v. verkeer Herenland fase 5 Bijlage 6: Eindverslag inspraak en vooroverleg Bijlage 7: Zienswijzennota
Bijlage 8: Verslag van de openbare zitting van de hoorcommissie ruimtelijke plannen Bijlage 9: Advies van de hoorcommissie ruimtelijke plannen zienswijzen ontwerp bestemmingsplan Herenland, fase 5
1 1.1
Inleiding Aanleiding en doelstelling Met de “Structuurvisie Neder-Betuwe 2010-2020” heeft de gemeente Neder-Betuwe aangegeven hoe zij de komende jaren aan de ruimtelijke en functionele ontwikkelingen binnen de kern Opheusden sturing wenst te geven. Het gebied “Herenland”, gelegen aan de westzijde van Opheusden, is in de structuurvisie opgenomen als nieuwbouwlocatie voor woningen. De beoogde woningbouw is planologisch geregeld in het bij raadsbesluit van 1 november 2001 vastgestelde bestemmingsplan “Kern Opheusden”. De uitwerking en ontwikkeling van “Herenland” is opgedeeld in fasen. Hiervan zijn inmiddels fase 1, 2 en 4 afgerond. Fase 3 is in ontwikkeling. De gemeente wenst nu ook de vijfde fase van Herenland in ontwikkeling te brengen. Het oorspronkelijk toegestane woningbouwprogramma is echter aangepast en afgestemd op de huidige woningmarkt. Om die reden kan geen gebruik worden gemaakt van de in het moederplan opgenomen wijzigingsbevoegdheid. Het plan past daarmee niet meer binnen de kaders van het vigerende bestemmingsplan “Kern Opheusden”. Om die reden dient een herziening van het geldende bestemmingsplan te worden opgesteld. Met dit bestemmingsplan wordt de realisatie van Herenland fase 5 juridischplanologisch mogelijk gemaakt.
1.2
Plangebied Het plangebied bevindt zich ten westen van de kern Opheusden ter plaatse van het sportpark ’t Heerenland. Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door de Viergeverstraat. Aan de oostzijde grenst het plangebied aan de Smachtkamp en daaraan gelegen woningen. Ten zuiden van het plangebied is de Jasmijnstraat gelegen. De Van Maanenstraat en een voetbalveld grenzen aan westelijke zijde aan het plangebied. De navolgende afbeeldingen geven een impressie van de globale ligging en begrenzing van het plangebied.
Begrenzing van het plangebied
SAB
bron: Datahotel Gelderland
3
Globale ligging van het plangebied in Opheusden
1.3
bron: Datahotel Gelderland
Vigerend bestemmingsplan Het plangebied maakt deel uit van het geldende bestemmingsplan “Kern Opheusden”. Het bestemmingsplan “Kern Opheusden” is vastgesteld door de raad van de voormalige gemeente Kesteren op 1 november 2001 en gedeeltelijk goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland op 4 juni 2002. Op de navolgende figuur is een uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan weergegeven.
Uitsnede verbeelding vigerend bestemmingsplan
SAB
4
In het vigerende bestemmingsplan “Kern Opheusden” zijn aan de gronden in het plangebied de bestemmingen “Woondoeleinden (Nader uit te werken) II”, “Woondoeleinden E- (aanduiding EV: vrijstaande woningen)”, “Sportdoeleinden I”, “Verkeersdoeleinden” en “Water” toegekend. Ter plaatse van het met “B” aangeduide gebied geldt een wijzigingsbevoegdheid voor het omzetten van de bestemmingen “Sportdoeleinden I” in de bestemmingen “Woondoeleinden”, “Verkeersdoeleinden”, “Groen” en “Water”. Voorwaarde is onder andere dat het aantal nieuw te bouwen woningen maximaal 27 bedraagt. Het plangebied is ruimer dan het aangegeven wijzigingsgebied en omvat de realisatie van circa 60 nieuwe woningen. Dit initiatief is in strijd met het geldende bestemmingsplan, omdat de ontwikkeling niet past binnen de wijzigingsbevoegdheid van de bestemming “Sportdoeleinden I” naar Wonen en niet past binnen de bestemming “Woondoeleinden E” (zonder bouwvlak). De gemeente Neder-Betuwe is voornemens medewerking te verlenen aan het beoogde initiatief middels het opstellen van een bestemmingsplanherziening. Voorliggend plan voorziet hier in.
1.4
Leeswijzer Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en deze toelichting. De toelichting is opgebouwd uit 7 hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk twee het plan beschreven. Hoofdstuk drie gaat in op het beleidskader. In hoofdstuk vier worden de randvoorwaarden van het bestemmingsplan nader toegelicht, waarna in hoofdstuk vijf de economische uitvoerbaarheid van het plan aan de orde komt. In hoofdstuk zes volgt de wijze van bestemmen, waarin uiteen wordt gezet hoe het plan juridisch is vertaald naar de verbeelding en de regels. Ten slotte komen in het zevende en laatste hoofdstuk de resultaten van inspraak en overleg aan de orde.
SAB
5
2 2.1
Het plan Inleiding e
Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld om de realisatie van de 5 fase van woningbouwlocatie Herenland in Opheusden mogelijk te maken. Het plangebied maakt onderdeel uit van een groter stedenbouwkundig plan. De beschrijving van het stedenbouwkundig plan Herenland komt dan ook deels overeen met de planbeschrijving in het bestemmingsplan “Kern Opheusden”. In de navolgende paragrafen wordt nader ingegaan op de huidige situatie van het plangebied, de randvoorwaarden voor de ontwikkeling van Herenland en het stedenbouwkundig plan.
2.2
Huidige situatie Het plangebied ligt in het westen van de kern Opheusden. De gronden zijn hoofdzakelijk in gebruik openbaar speel-/trapveld. Hierbij gaat het om het zuidwestelijk deel van het plangebied. Dit gebied grenst aan het oostelijk gelegen lint van de Smachtkamp. De navolgende afbeeldingen geven een impressie van de bestaande situatie in het plangebied.
Impressie plangebied en woningen in de omgeving van het plangebied
2.3
Uitgangspunten woningbouwlocatie Herenland Thema De locatie Herenland is gelegen in het gebied omsloten door de Hamsestraat, de Smachtkamp en het spoor. De sportvelden zijn binnen het gebied Herenland verplaatst. Op deze manier kan Herenland beter worden aangesloten op de kern zonder dat de directe relatie tussen sportcomplex en woongebied verloren gaat.
SAB
6
Het sportcomplex heeft een nieuwe plek gekregen aan de zuidwestzijde, zodat het woongebied aangesloten kan worden op de bebouwing van de Hamsestraat en de Smachtkamp. Langs het plangebied loopt een A-watergang. Deze A-watergang vormt de overgang tussen de hogere zandrug en het lager gelegen komgebied. Het gebied Herenland vormt de overgang tussen de bebouwde kom (relatief hoge dichtheid) en de meer open bebouwing aan de Hamsestraat. Deze overgang van hoog naar laag en van dicht naar open is richtinggevend voor de hoofdopzet van het woongebied. Ontsluiting De hoofdontsluiting van Herenland, de Viergeverstraat, is evenwijdig aan de Awatergang gesitueerd. De hoofdontsluiting takt rechtstreeks aan op de Smachtkamp en via de Gerrit Achterbergstraat op de Hamsestraat. Een aantal secundaire wegen (Caspersstraat, Nannenbergstraat en de Van Maanenstraat) ontsluit het overige woongebied en het sportcomplex. Ook wordt met een woonstraat aangesloten op de Jasmijnstraat. Door het gebied lopen verschillende langzaamverkeersroutes die de wijk voor het langzaamverkeer verbinden met de omgeving. Groen en waterstructuur De waterstructuur is afgeleid van de bestaande situatie. Het rechthoekig patroon van sloten blijft een uitgangspunt. Een forse waterpartij vormt de overgang tussen het sportcomplex en het woongebied en begeleidt de centrale fietsroute. De overgang van hoog naar laag biedt tevens aanknopingspunten voor het ontwerp van de groenstructuur. De groenplekken ten noorden van de A-watergang verwijzen naar de aanwezige boomgaarden op de zandruggen. Bebouwingsstructuur De bebouwingsstructuur en de groenstructuur zijn sterk aan elkaar gekoppeld. Bij het beeldkenmerk boomgaard passen vrijstaande woningen en geschakelde woningen zoals die voorkomen in het gebied tussen de dijk en de Burgemeester Lodderstraat.
2.4
Stedenbouwkundig plan Herenland fase 5 Algemeen Herenland fase 5 betreft het zuidoostelijke deel van Herenland. Deze fase omvat de bouw van circa 65 woningen, de aanleg van groen- en watervoorzieningen, een speelzone en de interne ontsluitingsweg die aansluit op de ontsluitingsstructuur van Herenland. De woningen worden gerealiseerd in verschillende typologieën en prijsklassen. Het plangebied wordt in drie fasen ontwikkeld. Op de navolgende afbeelding is de fasering weergegeven.
SAB
7
Globale weergave fasering plangebied
bron: VORM Bouw B.V.
De eerste fase bestaat uit de ontwikkeling van aaneengebouwde woningen gegroepeerd in een hofachtige openbare ruimte, waarbij de mogelijkheid bestaat om aan de noordzijde, grenzend aan de waterpartij, eventueel twee aaneen gebouwde woningen te realiseren. De centraal gelegen woningen, alsmede de woningen ten zuiden en westen hiervan, zijn bestemd voor senioren. Aan de westelijke zijde van deze fase is, grenzend aan de seniorenwoningen, een speelzone voorzien. De speelzone grenst vervolgens weer aan de A-watergang die doorloopt tot de westzijde van fase 3. Achter de woonpercelen aan het lint van de Smachtkamp wordt de tweede fase ontwikkeld. Deze fase bestaat uit de ontwikkeling van rijwoningen en twee-onder-één-kap woningen (geschakeld). Ten noorden van de tweede fase wordt de derde fase ontwikkeld. De noordelijke zijde grenst aan de Viergeverstraat. Ter plaatse van deze fase zijn uitsluitend vrijstaande woningen voorzien. In het noordoosten van deze fase is een nieuwe woning voorzien in het bestaande lint van de Smachtkamp. De woningen sluiten aan op de typologie van de aangrenzende fase aan de westzijde van het plangebied. In het plan is gekozen voor een architectuur die aansluit op het dorpse karakter van Opheusden. Op de navolgde afbeelding is het stedenbouwkundig plan van Herenland fase 5 opgenomen.
SAB
8
Weergave stedenbouwkundig plan
SAB
bron: Schippers Architecten bna
9
Programma Het totale programma bestaat uit circa 65 grondgebonden woningen, waarbij per fase de volgende woningtypen en aantal zijn voorzien: Fase 1 circa 18 seniorenwoningen circa 18 rijwoningen Fase 2 circa 16 rijwoningen circa 5 (geschakelde) twee-onder-één-kap-woningen Fase 3 circa 8 vrijstaande woningen De rijwoningen die georiënteerd zijn op de hoofdontsluitingsweg in het plangebied zijn geschikt voor starters. De bewoners van de rijwoningen kunnen parkeren op de openbare parkeerplaatsen langs de woonstraat en ten oosten van de groene zone ter hoogte van het verbrede deel van de A-watergang. De vrijstaande en geschakelde woningen zijn georiënteerd op de noordelijk gelegen Van Maanenstraat en Viergeverstraat. De vrijstaande woningen zijn hiermee gelegen aan de buitenzijde van fase 5. De geschakelde woningen liggen centraal in het plangebied en worden met de garages aan elkaar vast gebouwd. Bij zowel de vrijstaande als de twee-aan-een gebouwde woningen wordt op eigen terrein ruimte gecreëerd voor twee parkeerplaatsen per woning. De rijwoningen en seniorenwoningen liggen hoofdzakelijk in het zuiden van het plangebied. Het betreffen blokken van maximaal 6 of 8 woningen. Bij de 18 seniorenwoningen wordt ruimte gecreëerd op eigen terrein voor één parkeerplaats. Voor de overige rijwoningen geldt dat parkeren plaatsvindt in de openbare ruimte. In de openbare ruimte zijn zowel langs- als dwarsparkeerplaatsen voorzien. De woningen zijn georiënteerd op de straat. Behoudens de seniorenwoningen, welke bestaan uit maximaal één laag met kap, bestaan alle woningen uit maximaal 2 lagen met kap. Flexibiliteit, uitstraling en behoefte Ten opzichte van het eerste concept stedenbouwkundig plan voor Herenland zijn enkele beoogde twee-aan-een gebouwde woningen vervangen door rijwoningen. Reden hiervoor is dat gebleken is dat de woonconsument hier behoefte aan heeft. Door een aantal ingrepen en elementen is echter voorkomen dat hierdoor een eentonig straatbeeld zou kunnen ontstaan. Naast de individuele koperswensen met betrekking tot de uitstraling van de woning (dakkapellen, woonkamervergroting aan de achterzijde, keuze kleur en type voordeur, individualisering door raampartijen tot op vloerniveau, erkers in de voorgevel of een frans balkon op de verdieping) is op een aantal strategische punten de uitstraling van de woningen vastgelegd. De woningen, dwars op de Jasmijnstraat gesitueerd, zijn onderverdeeld in twee rijen van 8 woningen, welke met de rooilijn enigszins verspringen. Hierdoor ontstaat een spannend straatbeeld en een verruiming naar de randen van het plan.
SAB
10
Dit geldt ook voor de noordwestelijke rijwoningen, welke in twee blokken van 6 woningen worden verdeeld. De lengte van de rijen wordt onderbroken door vanaf de Jasmijnstraat bij de tweede en de tiende woning een zogenaamd risaliet toe te passen: een verticale accentuering door het naar voren springen van de voorgevelrooilijn over de volledige hoogte van de voorgevel. In het dakvlak wordt deze risaliet bekroond met een dakkapel. Door het toepassen van het risaliet juist bij deze woningen ontstaat er een mooie overgang naar de Jasmijnstraat en ligt het tweede risaliet precies in het verlengde van de dwarsstraat. Zo wordt deze plek ook in de architectuur verbijzonderd. De kopgevel van de eerste woning aan de Jasmijnstraat zal worden beschouwd als een voorgevel.
Referentiebeelden toepassing risaliet
SAB
11
De onderverdeling van de rijen aaneengebouwde woningen is met een nadere aanduiding vastgelegd in het bestemmingsplan. Overigens blijft hier ook de mogelijkheid bestaan om in plaats van aaneengebouwde woningen, twee-aaneen gebouwde woningen toe te staan, zodat flexibiliteit is gewaarborgd. Het uiteindelijke plan sluit aan bij de huidige wensen en behoefte op de woningmarkt. Het woningbehoefteonderzoek (maart 2010) heeft aangetoond dat er bij starters en (jonge) gezinnen veel belangstelling bestaat voor nieuwbouw van koopwoningen in de prijscategorie € 170.000 - € 250.000. Dit plan faciliteert een deel van deze vraag. Een andere bijzondere woningbouwopgave ligt er als gevolg van de veranderende bevolkingssamenstelling. Er is meer sprake van vergrijzing. Dit project draagt met de 0-tredenwoningen bij aan voldoende en kwalitatief goede huisvesting voor ouderen. Dit leidt tot doorstroming en daarmee ook kansen voor andere groepen op de woningmarkt. Groen en Water De bestaande A-watergang wordt in het kader van de ontwikkeling van het plan vergroot. Dit maakt onderdeel uit van het stedenbouwkundige plan voor Herenland als geheel. De nieuwe watergang krijgt hetzelfde beschermingsregime als die in het huidige bestemmingsplan “Kern Opheusden” op de bestaande A-watergang van toepassing is. De watergang sluit aan op de te handhaven waterloop ten westen van het plangebied. De westelijke rand van het plangebied wordt gekenmerkt door een ruime groene opzet. Op twee locaties zijn speelvoorzieningen gedacht, waarvan één aanzienlijke, welke tevens als buffer dient tussen de sportvelden en de woningen. Laatstgenoemde speelvoorziening grenst aan een watergang. Kinderen spelen graag bij het water en daar moet ook plaats voor zijn. De speelplaats wordt ingericht voor kinderen van 6 tot 12 jaar. Deze doelgroep heeft een beter idee van de gevaren van het water. Vaak hebben ze al leren zwemmen of weten ze van school en/of van hun ouders dat water gevaarlijk kan zijn. Dit neemt niet weg dat voorkomen moet worden dat kinderen onbedoeld te water raken. Dit ook met het oog op jongere kinderen, in het geval deze onverhoopt zonder toezicht van verzorgers/ouders aanwezig zijn. Daarnaast is het van belang dat de kinderen, indien nodig, zelfstandig uit het water kunnen komen. Bij de inrichting van de speelplaats en het water wordt hiermee rekening gehouden door, in overleg met het Waterschap, de watergang in te richten met een vlak en stroef talud, een stevige oeverrand, een geringe waterdiepte tot zeker circa een meter uit de kant, een duidelijke overgang van land naar water en goed zicht op het water. Met deze inrichting wordt de nieuwe speelplaats voldoende veilig voor spelende kinderen geacht. De speelplek wordt tevens naar het noordwesten uitgebreid over het water. De watergang wordt door een duiker gekoppeld. De uitbreiding van de speelplaats biedt het voordeel dat kinderen vanuit het noord-westelijke deel van de buurt niet tussen en langs de woningen naar de speelgelegenheid hoeven te lopen (betere bereikbaarheid). Daarnaast kan op de beduikerde watergang de spelersbus ten behoeve van de voetbalvereniging parkeren. Ten slotte is in de openbare ruimte gekozen voor een grote mate van spreiding van de groenvakken en bomen, zodat de sfeer van de straat groener en derhalve als prettig wordt ervaren.
SAB
12
Beeldkwaliteitplan Ten behoeve van het plan is door Vorm Bouw een beeldkwaliteitplan opgesteld. Hierin wordt een kader aangegeven waarbinnen de woningen in het plangebied gestalte kunnen krijgen en hierbij passend zijn binnen de eerdere fasen van Herenland. In het beeldkwaliteitplan wordt een aantal spelregels geformuleerd waarmee wordt bereikt dat het wooncluster in zijn totaliteit een eenheid vormt, zonder dat alle woningen identiek zijn aan elkaar. De belangrijkste elementen uit het beeldkwaliteitplan zijn: er wordt een jaren ‘30 architectuur voorgestaan; de woningen liggen in een overwegend strakke rooilijn; de woningen zijn voorzien van een kap, in hoofdzaak een zadeldak; de woningen worden uitgevoerd met gevels van in hoofdzaak bruinrood tot gebakken steen en met keramische antracietkleurige pannen als dakbedekking; de vormgeving van de openbare ruimte wordt aangesloten op eerdere fasen. De ontsluitingsweg wordt voorzien van laanbeplanting. De rijbaan en de parkeerplaats worden uitgevoerd in gebakken klinkers. Voor het overige kan worden verwezen naar het beeldkwaliteitplan. De navolgende afbeeldingen geven een impressie van het type woning dat gebouwd mag worden in het plangebied.
Impressiebeelden twee-onder-één-kap-woningen / vrijstaand
SAB
13
bron: VORM Bouw B.V.
Impressiebeelden rijwoningen
bron: VORM Bouw B.V.
Impressiebeelden seniorenwoningen
bron: VORM Bouw B.V.
SAB
14
3 3.1
Beleidskader Rijksbeleid Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte Een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid is nodig gebleken omdat de verschillende beleidsnota’s op het gebied van ruimte en mobiliteit gedateerd zijn door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. Deze structuurvisie geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. De visie is vernieuwend in de zin dat ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur sterker dan voorheen met elkaar verbonden worden. De structuurvisie vervangt daarvoor de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak, de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving en de ruimtelijke doelen en uitspraken in de PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de Agenda Landschap, de Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta. De Structuurvisie Nationaal Waterplan blijft in zijn huidige vorm als uitwerking van de SVIR bestaan. In de structuurvisie schetst het Rijk de ambities voor concurrentiekracht, bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid tot 2040 (lange termijn) en doelen, belangen en opgaven tot 2028 (middellange termijn). De centrale visie wordt uiteengezet in drie hoofddoelstellingen voor de middellange termijn (2028), namelijk “concurrerend, bereikbaar en leefbaar&veilig”. Voor de drie rijksdoelen zijn de onderwerpen van nationaal belang benoemd waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. De drie hoofddoelstellingen en 13 nationale belangen zijn: 1.
2.
SAB
Concurrerend = Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economisch structuur van Nederland. Hiervoor zijn de volgende nationale belangen benoemd: Nationaal belang 1: een excellent en internationaal bereikbaar vestigingsklimaat in de stedelijke regio’s met een concentratie van topsectoren; Nationaal belang 2: Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie; Nationaal belang 3: Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen; Nationaal belang 4: Efficiënt gebruik van de ondergrond; Bereikbaar = Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat. Hiervoor zijn de volgende nationale belangen benoemd: Nationaal belang 5: Een robuust hoofdnetwerk van weg, spoor- en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio’s inclusief de achterlandverbindingen; Nationaal belang 6: Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem van weg, spoor- en vaarweg;
15
3.
Nationaal belang 7: Het instandhouden van de hoofdnetwerken van weg, spoor- en vaarwegen om het functioneren van de netwerken te waarborgen; Leefbaar & veilig = Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn: Nationaal belang 8: Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico’s; Nationaal belang 9: Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her) ontwikkeling; Nationaal belang 10: Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten; Nationaal belang 11: Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten; Nationaal belang 12: Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
De rijksverantwoordelijkheid voor het systeem van goede ruimtelijke ordening is zonder hoofddoelstelling, als afzonderlijk belang opgenomen: Nationaal belang 13: Zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen. De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Voor alle nationale opgaven worden rijksinstrumenten ingezet, waarbij financiering slechts één van de instrumenten is. Ook decentrale overheden en marktpartijen dragen bij aan de realisatie van nationale opgaven. Toets plan Dit bestemmingsplan betreft de realisatie van circa 60 nieuwe grondgebonden woningen. Hiermee is geen nationaal belang in het geding. Besluit Algemene Regels Ruimtelijke Ordening (Barro) Algemeen Het kabinet heeft in de hiervoor genoemde SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. Het gaat om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte). De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wro, gewenst. Die uitspraken onderscheiden zich in die zin dat van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd om de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect, dat wil zeggen door tussenkomst van de provincie, door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmingsplannen.
SAB
16
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, bij de Ecologische Hoofdstructuur (de artikelen worden later aan het Barro toegevoegd) en bij de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind. Voor één onderwerp geregeld in dit besluit, voorziet het besluit niet in de (definitieve) begrenzing. Dit betreft de EHS. Ten aanzien van deze begrenzing is bepaald dat de provincies die grenzen (nader) bepalen. Een deel van het Barro is gebaseerd is op eerdere pkb’s en beleidsnota’s die in de SVIR worden herbevestigd. Deze onderdelen kunnen na vaststelling van de structuurvisie de procedure volgen en vervolgens in werking treden. Het betreft de volgende onderdelen: Project Mainportontwikkeling Rotterdam; Kustfundament; Grote rivieren; Waddenzee en waddengebied; Defensie, en Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde. De regels betreffende de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde kunnen overigens pas in werking treden, zodra de hiervoor bedoelde Spoedwet Wro in werking treedt (afhankelijk van de parlementaire behandeling). In de loop van 2012 zal het besluit worden aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen veiligheid op rijksvaarwegen, toekomstige uitbreiding van infrastructuur, de elektriciteitsvoorziening, de ecologische hoofdstructuur (EHS), de veiligheid van primaire waterkeringen, reserveringsgebieden voor hoogwater langs de Maas en maximering van de verstedelijkingsruimte in het IJsselmeer. Ook zal het onderwerp duurzame verstedelijking in regelgeving worden opgenomen. Dit deel van het besluit is momenteel alleen nog in ontwerp gereed. Het kabinet heeft de keuze voor deze onderwerpen gemaakt in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte. Toets plan De regels die zijn opgenomen in het Barro zijn niet van toepassing op onderhavig plangebied. Het Barro vormt derhalve geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
SAB
17
3.2
Provinciaal beleid Structuurvisie ruimtelijke ordening (voorheen Streekplan Gelderland 2005) Het Streekplan Gelderland 2005 heeft, conform de Wro, de status van een provinciale structuurvisie. Algemeen Op grond van de structuurvisie ruimtelijke ordening behoort het plangebied tot het multifunctioneel gebied en wel tot het ‘bebouwd gebied 2000’. In het provinciaal beleid voor stedelijke ontwikkeling wordt onderscheid gemaakt tussen ‘bestaand bebouwd gebied’ en stedelijke uitbreiding. Het accent van de provinciale beleidsambities ligt op de vernieuwing en het beheer en onderhoud van bestaand bebouwd gebied. Hiervoor zijn nodig: een verhoging van de kwaliteit van de leefomgeving en openbare ruimte door fysieke aanpassingen; het oplossen en voorkomen van milieuproblemen en -knelpunten door een duurzame planontwikkeling; door kwalitatief woonbeleid bevorderen dat woonmilieus en de kwaliteit van de woningen aansluiten op de vraag van de inwoners van Gelderland; intensivering van het stedelijk grondgebruik, maar wel met behoud van karakteristieke elementen en zorgvuldig omgaan met open ruimten daarbinnen; optimalisering van het gebruik van het bestaand bebouwd gebied: meer gebruik van de verticale dimensie (hoogte, diepte) en van de tijdsdimensie (meervoudig gebruik van dezelfde gebouwde ruimte). De provincie acht het bovendien van belang dat bij uitbreiding of herstructurering / transformatie van stedelijk gebied voldoende ruimte wordt gereserveerd voor voorzieningen, speelruimte en ontmoetingsmogelijkheden. Het Gelders kwalitatief woonbeleid richt zich zowel op bestaand bebouwd gebied (herstructurering, transformatie) als op nieuw stedelijk gebied (uitbreiding). Een belangrijk ruimtelijk beleidsaccent is het aanbod aan woningen en woonmilieus dat beter moet aansluiten bij de voorkeuren van bewoners. Om deze reden bevordert de provincie vooral de realisatie van woningen voor ouderen en starters en van de woonmilieus ‘centrumstedelijk’ en ‘landelijk wonen’. Voorts wil de provincie een versnelling bevorderen van de herstructurering en transformatie van bestaand bebouwd gebied, het aanpakken van de stagnerende (nieuwbouw)productie, het vergroten van het aanbod aan levensloopbestendige woningen en wijken en het versterken van verscheidenheid en identiteit. De navolgende afbeelding betreft een uitsnede van de beleidskaart ruimtelijke ontwikkeling.
SAB
18
Uitsnede uit plankaart structuurvisie ruimtelijke ordening Gelderland
Toetsing Op de beleidskaart ruimtelijke ontwikkeling is het plangebied aangeduid als ‘zoekzone stedelijke functies’ (rode kleur). Binnen deze zoekzones dienen nieuwe stedelijke functies (wonen en werken) te worden gelokaliseerd. De realisatie van woningbouwlocatie Herenland fase 5 past binnen deze visie. Provinciale ruimtelijke verordening, 2009 Provinciale Staten hebben de Ruimtelijke Verordening Gelderland vastgesteld in december 2010 en deze geldt sinds maart 2011. Met deze ruimtelijke verordening stelt de provincie regels aan bestemmingsplannen van gemeenten. De provincie richt zich hierbij op onderwerpen die van provinciaal belang zijn, zoals verstedelijking, natuur, nationale landschappen, water en glastuinbouw. Gemeenten krijgen op sommige terreinen meer beleidsvrijheid, terwijl ze op andere gebieden te maken krijgen met strikte provinciale richtlijnen. De regels in de verordening kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied, delen of gebiedsgerichte thema’s. Gemeenten moeten binnen een bepaalde termijn hun bestemmingsplan op deze regels afstemmen. De voorschriften in de ruimtelijke verordening zijn gebaseerd op de provinciale structuurvisie (voorheen Streekplan Gelderland 2005). Toetsing De provinciale ruimtelijke verordening bevat ten opzichte van de provinciale structuurvisie geen ander beleid.
SAB
19
Keuzevrijheid & Identiteit, woonvisie Gelderland (KWP) De nota Keuzevrijheid en Identiteit geeft richting aan een woonbeleid met kwaliteit in Gelderland. Centraal staan de burger en zijn woonwensen, alsmede het realiseren van passende en gevarieerde woningen en woonmilieus. Een bijzondere opgave ligt in de, als gevolg van de vergrijzing, toenemende vraag naar wonen, zorg en welzijn. Tevens ziet de provincie knelpunten in het woningaanbod voor starters. Om deze redenen bevordert de provincie vooral de realisatie van woningen voor ouderen en starters en van de woonmilieus centrumstedelijk en landelijk wonen. Tevens ligt een grote opgave in het versnellen van de herstructurering en transformatie van bestaande wijken en het op gang brengen van de gestagneerde nieuwbouwproductie. Uiteindelijk moet dit leiden tot ‘de juiste woning, op de juiste plaats, op het juiste moment’. Ook zijn in de woonvisie afsprakenkaders per regio opgenomen. Neder-Betuwe valt in de regio Rivierenland. In de periode 2010-2019 worden in de regio Rivierenland 9.800 woningen toegevoegd. Hierbij zijn afspraken gemaakt onder meer over de volgende zaken: 37 % van de nieuw te bouwen woningen wordt in de huursector gerealiseerd. 46 % van de nieuw te bouwen woningen wordt in de betaalbare segmenten (dat zijn de goedkope huur, betaalbare huur en goedkope koop opgeteld) gebouwd. Een deel van de woningen is via nieuwbouw geschikt, of wordt van de bestaande voorraad geschikt gemaakt voor senioren (nultredenwoningen). Toetsing Onderhavig plan draagt bij aan de doelstelling van het realiseren van passende en gevarieerde woningen en woonmilieus. Onderhavig plan past binnen de afsprakenkaders die voor de regio Rivierenland zijn vastgelegd.
3.3
Regionaal beleid Regionale structuurvisie Rivierenland Deze structuurvisie is gebruikt als bouwsteen voor het Streekplan. Als uitgangspunt voor de visie zijn de beleidsdocumenten gebruikt die de laatste jaren door de gemeenten zijn vastgesteld. Van deze structuurvisie maken beleidsmatig de volgende beleidsdocumenten integraal onderdeel uit: 1. Eén lijn voor kwaliteit (Experiment ruimtelijk beleid Rivierenland); 2. Convenant bedrijventerreinen (StER) 3. Ontwikkelingsprogramma Bouwen en Wonen 2000-2004, Regio Rivierenland 4. Het regionaal plan Bommelerwaard; De Structuurvisie is een integratie kader geworden van de al bestaande plannen of de ruimtelijke elementen uit die plannen. Centraal staan de richtinggevende kwaliteiten van het Rivierenland. Wat betreft ‘wonen’ is het experiment tot 2015 bepalend voor de bouw van nieuwe woningen. Dit betekent onder andere dat, gelet op het bundelingprincipe, het zwaartepunt voor de bouw van woningen ligt bij de kernen Tiel, Culemborg, Geldermalsen, Zaltbommel en Druten.
SAB
20
Het principe van een kwantitatieve benadering (contingenten) is bij de bouw van woningen verlaten. Er heeft een verschuiving plaatsgevonden naar een kwalitatieve benadering, oftewel de juiste woning op de juiste plaats en op het juiste tijdstip. Via het ontwikkelingsprogramma bouwen en wonen 2000-2004, regio Rivierenland, is hieraan reeds een belangrijke invulling gegeven. Eén en ander zal een vervolg krijgen via het programma voor de periode 2005-2014. Conform de afspraken in het experiment zal regelmatig het programma worden geëvalueerd en worden aangepast aan nieuw beleid. Als vertrekpunt voor dit programma zal onder andere het regionale woningbehoeftenonderzoek worden gehanteerd, dat in 2002 heeft plaatsgevonden. Dit heeft wellicht gevolgen voor het bundelingspercentage. Ook de provinciale woonvisie “Keuzevrijheid en identiteit”geeft de nodige input voor het nieuwe regionale programma dat de regio in samenwerking met de provincie zal opstellen. Belangrijke aandachtspunten voor de regio zijn hierbij onder meer: De verhouding tussen het aantal te bouwen huur- en koopwoningen. Een groter aandeel huurwoningen dan in de periode 2000-2004 is naar verwachting nodig. Meer mogelijkheden creëren voor starters op de huur en koopmarkt. De positie van senioren op de Rivierenlandse woningmarkt. De omvang van deze groep neemt toe. De verhouding tussen het aantal eengezinswoningen en meergezinswoningen. Om de uniforme stedenbouwkundige ontwikkeling te keren, is het begrip “organisch groeien” binnen de stedenbouw geïntroduceerd. Organisch groeien is het (veelal) stuksgewijs bouwen van woningen of bedrijven binnen een door een (breed gedragen) set van bouwregels bepaalde structuur, waardoor de ruimtelijke kwaliteit van dorp en landschap wordt versterkt. Voor wonen en werken is ‘Eén lijn voor kwaliteit, Experiment ruimtelijk beleid’ tot 2015, leidend. Herenland is hierbij aangeduid als zoekgebied voor verstedelijking. Toetsing Onderhavig plan past binnen de regionale structuurvisie. De nieuw te bouwen woningen maken deel uit van de grotere woningbouwlocatie Herenland en deze locatie staat in de visie bekend als zoekgebied voor verstedelijking. Hiernaast draagt het plan bij aan de kwalitatieve woningbouwopgave.
3.4
Gemeentelijk beleid Structuurvisie Neder-Betuwe 2010 Algemeen De nieuwe structuurvisie Neder-Betuwe is op 17 juni 2010 door de gemeenteraad van Neder-Betuwe vastgesteld. Doel van de structuurvisie is het bieden van een actueel en integraal ruimtelijk kader, dat voor de langere termijn als toetsingskader op hoofdlijnen dient voor alle ruimtelijke ontwikkelingen. De structuurvisie is het strategisch document in het kader van de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente. De structuurvisie geeft richting aan de gewenste ruimtelijke inrichting van een gebied waardoor voor een ieder in algemene zin duidelijk is of bepaalde initiatieven daarbinnen passen.
SAB
21
Vooral bestaand beleid Aangezien er al veel recent ruimtelijk beleid is voor de gemeente, is in deze structuurvisie zoveel mogelijk bestaand beleid, dat nog steeds actueel is en aansluit bij het schaalniveau van de visie, overgenomen. Opheusden De capaciteit van inbreidingslocaties, die op korte termijn beschikbaar zijn, is onvoldoende. Vandaar dat moet worden overgegaan tot verdere uitbreiding van woonwijk Herenland, te weten Herenland fase 5. Fase 3 is momenteel in ontwikkeling en fase 4 is nagenoeg gerealiseerd.
Uitsnede uit plankaart structuurvisie Neder-Betuwe 2010
Toetsing Onderhavig plan past binnen de structuurvisie 2010. De woningbouwlocatie Herene land 5 fase wordt in deze structuurvisie genoemd als ‘ontwikkelingsrichting wonen tot 2020’. Woonvisie 2011 – 2016 Het meest recente woningbouwbeleid staat vermeld in de woonvisie 2011-2016. De komende jaren wil de gemeente Neder-Betuwe inzetten op een sterke gemeente met vitale kernen. Dit betekent dat zij streeft naar een kwalitatief hoogwaardig en prettig woonklimaat voor al haar inwoners. Een belangrijke opgave die in deze visie wordt genoemd is dat moet worden ingesprongen op de veranderende economische en demografische context. De doelstelling valt uiteen in een aantal subdoelstellingen: Inspelen op een veranderende bevolkingssamenstelling Het toenemen van het aantal ouderen heeft invloed op de behoefte aan woningen, voorzieningen en de aanwezigheid van zorg en welzijn. Dit vraagt de komende jaren aandacht. Dit geldt ook voor starters en jonge gezinnen. Zij hebben moeite om tot de woningmarkt toe te treden. De gemeente Neder-Betuwe wil voor hen meer kansen creëren: zij zijn immers de gezinnen van de toekomst!
SAB
22
Inzetten op een realistische nieuwbouwambitie De afgelopen jaren heeft de gemeente altijd kunnen rekenen op groei van het aantal inwoners. Maar aan de periode van ongebreidelde groei gaat een einde komen. Hier wil de gemeente, in samenspraak met andere gemeenten in Regio Rivierengebied, op voorsorteren met een realistische ambitie. Het creëren van een sterke ‘plus’ in Kesteren Het vitaal houden van de kernen betekent niet automatisch dat de inzet naar de verschillende kernen gelijk moet zijn. De gemeente wil juist accenten zetten door de kern Kesteren uit te laten groeien tot een kern waar op korte termijn mogelijk een uitbreiding van het voorzieningenniveau ten faveure van de gehele gemeente mogelijk is. Daarnaast is het belangrijk om een sterke kern te creëren om voorzieningen te handhaven die bij afname van de groei op lange termijn niet in elke kern zijn te behouden. Juist dan is het voor de leefbaarheid in de gemeente als totaal belangrijk dat voorzieningen bereikbaar blijven. Dit wil de gemeente in de kern Kesteren faciliteren. Dit neemt echter niet weg dat andere kernen in de gemeente ‘op slot’ moeten worden gezet. Inzetten op een duurzame woningvoorraad De woningvoorraad van de toekomst is voor een belangrijk deel gelijk aan de woningvoorraad van nu. Veranderingen vinden plaats als gevolg van nieuwbouw en sloop, maar de meeste woningen die nu in de gemeente staan, staan daar over vele jaren nog steeds. Om de kwaliteit van deze woningen ook voor de lange termijn veilig te stellen, zet de gemeente in op versterking van duurzaamheid op het gebied van energiezuinigheid en levensloopbestendigheid van de woningvoorraad. Woningbouwprogramma Van alle nieuwbouw in de periode 2011-2020 in Neder-Betuwe vindt 10% plaats in Opheusden. Voor nieuwbouw geldt dat de ontwikkelingen in Opheusden moeten aansluiten bij het kwalitatief woningbouwkader, waarbij de accenten voor Opheusden de volgende zijn: De vraag naar goedkope eengezinswoningen is in Opheusden bovengemiddeld groot; Het relatief hoge aandeel gezinnen biedt in deze kern mogelijkheden voor de realisatie van enkele grote eengezinswoningen gericht op deze doelgroep. Met name in Herenland is ruimte om de woningbehoefte van starters en (jonge) gezinnen vanuit de gehele gemeente te faciliteren. Het kwalitatieve programma is als volgt samengesteld: 15% voor starters. Dit is een belangrijke aandachtsgroep. Er is vooral behoefte aan betaalbare koopwoningen. 30% voor (jonge) gezinnen; 30% voor senioren. Deze doelgroep groeit de komende jaren fors, er is behoefte aan levensloopgeschikte woningen. Door hierop in te spelen stimuleert de gemeente ook doorstroming. 25% vrije markt ruimte, dit biedt flexibiliteit om in te spelen op de actuele vraag van andere doelgroepen en schommelingen in de marktvraag.
SAB
23
Toetsing Het deelplan draagt bij aan de kwalitatieve woningbouwopgave zoals geschetst in de Woonvisie. Zo is 30% van de nieuw te bouwen woningen geschikt voor senioren. Het percentage woningen in dit plan dat geschikt is voor de vrije markt is hoger dan in de woonvisie opgenomen. Dit is echter aanvaardbaar aangezien het woningbouwprogramma aansluit bij de huidige wensen op de woningmarkt. Gezien de onzekerheid op de woningmarkt momenteel wordt bovendien de voorkeur gegeven aan flexibiliteit boven het te star vasthouden aan de Woonvisie. Met het beoogde woningbouwprogramma wordt voor het gehele plan Herenland, waarvan fase 5 onderdeel uitmaakt, wel voldaan aan de Woonvisie. Tielse sterrensysteem Het aantal senioren zal de komende decennia in Neder-Betuwe toenemen. Senioren willen graag zo lang mogelijk zelfstandig blijven wonen. Waar het gaat om de eisen aan seniorenwoningen wordt aangesloten bij het principe van het Tielse sterrensysteem. Bij specifiek voor senioren bestemde woningen wordt gestreefd naar een niveau van tenminste 3 sterren volgens dit systeem. Dit houdt bijvoorbeeld in dat de woningen zonder traplopen bereikbaar zijn, de primaire functies in de woning gelijkvloers liggen en dat de badkamer zonder douchebak wordt gerealiseerd. Toetsing Bij de nadere uitwerking van de seniorenwoning worden de eisen van het Tielse sterrensysteem in acht genomen, waarbij een niveau van 3 sterren het uitgangspunt is. Keurmerk Veilig Wonen De gemeente Neder-Betuwe is verantwoordelijk voor het ontwikkelen en handhaven van een integraal veiligheidsbeleid voor de burgers in de gemeente. Om die reden stelt de gemeente Neder-Betuwe als eis in voorliggend plan ten aanzien van de openbare ruimte het plan te realiseren volgens het Keurmerk Veilig Wonen. Het Keurmerk is een zeer beproefd en succesvol instrument om gemeenten aantrekkelijker te maken als woonplaats. Ook andere vormen van criminaliteit, zoals fietsendiefstal en vandalisme in de woonomgeving nemen hierdoor af. Toetsing Bij de verdere detaillering van het openbaar gebied in onderhavig plan wordt rekening gehouden met het Keurmerk Veilig Wonen.
3.5
Conclusie Onderhavig plan is in algemene zin grotendeels in lijn met rijks, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid. Hiernaast vormt het plan een onderdeel van de locatie Herenland, dat door de gemeente is aangewezen als woningbouwlocatie. Het plan voor e Herenland 5 fase vormt dus een onderdeel van het gemeentelijke beleid. Ten aanzien van het woonbeleid kan worden gesteld dat onderhavig plan bijdraagt aan de kwalitatieve woningbouwopgave zoals geschetst in de Woonvisie. Hoewel het percentage woningen in dit plan dat geschikt is voor de vrije markt hoger is dan in de woonvisie opgenomen, wordt dit verantwoord geacht aangezien het plan aansluit op de huidige wensen op de woningmarkt. Er wordt de voorkeur gegeven aan flexibiliteit boven het te star vasthouden aan de Woonvisie.
SAB
24
Bovendien kan worden gesteld dat voor het gehele plan Herenland, waarvan meerdere fasen deel uitmaken, wordt voldaan aan de Woonvisie. Wat betreft de kwalitatieve aspecten wordt met dit plan op voldoende wijze bijgedragen aan de doelstellingen van het kwalitatieve woonbeleid zoals verwoord met het Tielse sterrensysteem en het Keurmerk Veilig Wonen.
SAB
25
4 4.1 4.1.1
Randvoorwaarden Milieu Algemeen In het kader van het bestemmingsplan moet een aantal onderzoeken worden uitgevoerd om de haalbaarheid van het plan te kunnen aantonen. Onderzoek wordt in het kader van een bestemmingsplan, in beginsel om twee redenen verricht: a. onderzoek noodzakelijk vanuit de optiek van “goede ruimtelijke ordening” (artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening); b. onderzoek noodzakelijk voor het aantonen van de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan (artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening). In de navolgende paragrafen wordt ingegaan op de verschillende uitvoeringsaspecten.
4.1.2
Bodem Algemeen Voor vaststelling van het bestemmingsplan dient aangetoond te zijn dat de bodem en het grondwater geschikt zijn voor beoogd gebruik. Toetsing Door AT MilieuAdvies B.V. is in februari 2012 een verkennend bodemonderzoek ter 1 plaatse van het plangebied uitgevoerd . Het onderzoek is opgenomen in de bijlage. Interpretatie onderzoeksresultaten Verspreid over de locatie is in het zintuiglijk schone kleiige bovengrondmengmonster MM-1 (0,0-0,5 m –mv), van het noordoostelijk deel van de locatie, een licht verhoogde PAK-concentratie aangetoond. Verder zijn in de bovengrond op het noordoostelijk deel van de locatie geen verhoogde concentraties voor OCB (bestrijdingsmiddelen) aangetoond, dit in verband met de voormalige aanwezigheid van een boomgaard aldaar. In het zwak puinhoudende kleiige bovengrondmonster M-2 (boring 6; 0,0- 0,2 m –mv) is een licht verhoogde PCB-concentratie gemeten. Het zintuiglijk schone kleiige bovengrondmengmonster MM-3 (0,0-0,5 m –mv), van het zuidelijke deel van de locatie, bevat een licht verhoogde nikkelconcentratie. In de zintuiglijk schone kleiige ondergrondmengmonsters MM-4 en MM-5 (0,5-1,0 m –mv) van de gehele locatie zijn geen verhoogde concentraties aangetoond voor de onderzochte stoffen van het standaard analysepakket. In het grondwater van alle peilbuizen (nrs. 01, 04, 15 en 26) zijn licht verhoogde bariumconcentraties aangetoond. Voor de overige onderzochte stoffen zijn in het grondwater geen verhoogde gehalten aangetoond, ook niet voor minerale olie en vluchtige aromaten in peilbuis 04 (richting Smachtkamp 34). De oorzaak van de licht verhoogde concentraties voor barium in het grondwater is onduidelijk; een (punt)bron is niet aanwijsbaar.
1
AT MilieuAdvies B.V. (februari 2012), Plangebied tussen Van Maanenstraat, Viergeverstraat, Smachtkamp en Jasmijnstraat te Opheusden, verkennend bodemonderzoek, projectnummer: AT12021.
SAB
26
Waarschijnlijk kunnen de licht verhoogde concentraties voor barium in het grondwater worden aangemerkt als verhoogde achtergrondwaarden. De hypothese verdacht vanuit het oogpunt van bodemverontreiniging wordt deels bevestigd. In de bovengrond zijn licht verhoogde concentraties voor PAK, PCB of nikkel aangetoond en het grondwater bevat licht verhoogde (achtergrond)gehalten aan barium. De bovengrond op het noordoostelijk deel van de locatie is daarentegen niet verontreinigd met bestrijdingsmiddelen. In de richting van Smachtkamp 34, waar in het verleden een benzine-service-station gevestigd is geweest, zijn in het grondwater geen verhoogde gehalten voor minerale olie en vluchtige aromaten aangetoond. In de ondergrond, op de gehele locatie, zijn evenmin verontreinigingen gemeten. (Toegangs)pad langs het voetbalveld In het zintuiglijk schone kleiige bovengrondmengmonster (MM-6; 0,3-0,9 m –mv), onder de puinen schelpenverharding van het (toegangs)pad langs het voetbalveld, zijn geen verhoogde concentraties voor de onderzochte stoffen uit het standaard analysepakket aangetoond. De hypothese ‘verdacht’ wordt verworpen. Toegangspad vanaf de Smachtkamp In het matig puinhoudende zandige bovengrondmonster M-7 (boring 34; 0,0-0,3 m – mv), direct naast het geasfalteerde toegangspad vanaf de Smachtkamp, is een licht verhoogde concentratie voor nikkel aangetoond. De hypothese ‘verdacht’ vanuit het oogpunt van bodemverontreiniging wordt bevestigd. Aanvullend indicatief asbestonderzoek in bodem De visuele maaiveldinspectie heeft zich in eerste instantie gericht op de gehele locatie. Alleen bij de meest oostelijk gelegen dug-out is hierbij asbestverdacht plaatmateriaal aangetroffen. Alle aangetroffen stukjes asbesthoudend materiaal op het maaiveld zijn dubbel verpakt en meegenomen. Een aantal representatieve stukjes is in het milieulaboratorium geanalyseerd op asbest. De gevonden stukjes plaatmateriaal op het maaiveld bij de meest oostelijk gelegen dugout zijn asbesthoudend (AB01; 12,5% chrysotiel). Ter plaatse van de vindplaats van het asbesthoudende plaatmateriaal aan het maaiveld is een inspectiegat gegraven (nr. A1). Het verkregen bovengrondmengmonster (0,0-0,3 m –mv) is in het milieulaboratorium kwantitatief onderzocht op de aanwezigheid van asbest. Uit de analyseresultaten blijkt dat in het bovengrondmengmonster ter plaatse van het inspectiegat A1 geen asbest is aangetoond. Conclusie Op basis van de onderzoeksresultaten bestaat er geen aanleiding voor de uitvoering van een nader onderzoek of het nemen van saneringsmaatregelen. De licht verhoogde concentraties in grond en grondwater geven geen beperkingen ten aanzien van het huidige gebruik en de mogelijke herinrichting van de locatie ten behoeve van woningbouw. Omdat alle aangetroffen stukjes asbesthoudend plaatmateriaal op het maaiveld nabij de meest oostelijk gelegen dug-out dubbel zijn verwijderd en in de bovengrond aldaar geen asbest is aangetoond, geven de resultaten van het aanvullend indicatief asbestonderzoek geen aanleiding voor de uitvoering van bodemsaneringsmaatregelen. Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
SAB
27
4.1.3
Geluid Algemeen De mate waarin het geluid veroorzaakt door het (spoor)wegverkeer of industrie het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Voor wegverkeer stelt de wet dat in principe de geluidsbelasting op geluidsgevoelige functies de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet mag overschrijden. Voor spoorwegverkeer mag de voorkeursgrenswaarde van 55 dB niet worden overschreden. In het geval van industrielawaai geldt een voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A). Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar geluidsbelasting ten gevolge van alle (spoor)wegen op een bepaalde afstand van geluidsgevoelige functies. Toetsing aan de Wet geluidhinder Woningen zijn geluidsgevoelige bestemmingen waarvoor akoestisch onderzoek moet worden verricht. De geluidsbelasting van woningen wordt getoetst aan de normen uit de Wet geluidhinder (Wgh). Railverkeer Uit het onderzoek blijkt dat het gehele plangebied (en daarmee ook de woningen) buiten de 55 dB-contour, vrije-veldsituatie, liggen van de Betuwelijn. De geluidsbelastingen zullen daardoor minder dan 55 dB bedragen. Hiermee voldoen de woningen aan de voorkeursgrenswaarde van 55 dB, ex art. 4.9 lid 1 van de Bgh. De woningen liggen hierdoor akoestisch gunstig geprojecteerd ten opzichte van de omliggende spoorwegen. Wegverkeer Uit het onderzoek naar de geluidsbelasting blijkt dat bij één woning (W01) de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden. De hoogste geluidsbelasting ten gevolge van de Smachtkamp bedraagt 50 dB, inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh. Omdat de Smachtkamp een 30 km-regime heeft, is deze weg niet onderzoeksplichtig voor de Wgh en daardoor zijn er ook geen normen opgenomen voor 30 km-wegen in de Wgh. Ter vergelijking is de hoogste toelaatbare geluidsbelasting uit de Wgh voor een vergelijkbare 50 km-weg gebruikt voor de toetsing in het kader van een goede ruimtelijke ordening. De hoogste toelaatbare geluidsbelasting voor nieuw te bouwen woningen langs een bestaande weg in stedelijk gebied bedraagt 63 dB (artikel 83 lid 2 van de Wgh). De optredende geluidsbelastingen zijn hiermee lager dan de hoogste toelaatbare geluidsbelasting. Toetsing aan het Bouwbesluit Op grond van het Bouwbesluit dient een akoestische binnenwaarde van 33 dB bij woningen ten gevolge van wegverkeerslawaai en railverkeerslawaai gegarandeerd te worden. De overschrijding van de voorkeursgrenswaarde van 48 dB bij de woning W01 gebeurt alleen door de Smachtkamp. De overige wegen nabij het plangebied zorgen niet voor een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde op deze woning. Omdat bij deze woning maar één weg zorgt voor de overschrijding, hoeft er geen cumulatie te worden uitgevoerd.
SAB
28
De hoogste geluidsbelasting op de woningen bedraagt 50 dB, inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh en afronding. De hoogste geluidsbelasting bedraagt daardoor 55 dB, exclusief aftrek ex artikel 110g. Om de binnenwaarde bij de woningen te halen, moet een minimale geluidsisolatie van (55-33=) 22 dB worden bereikt. Ter indicatie: volgens artikel 3.2 lid 3 van het Bouwbesluit 2003 bezit een standaard gevelconstructie een minimale geluidsisolatie van 20 dB. In een aanvullend bouwakoestisch onderzoek moet worden onderzocht of aanvullende gevelmaatregelen nodig zijn. Gesteld kan worden dat het aspect ‘geluid’ geen belemmering vormt voor de uitvoering van onderhavig plan. Het akoestisch onderzoek is opgenomen in de bijlage. 4.1.4
Luchtkwaliteit Algemeen De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet Milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO 2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor. Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht worden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diversie regio’s om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Projecten die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in het NSL in de provincies c.q. regio’s waar overschrijdingen plaatsvinden. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Projecten die “niet in betekenende mate” (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moeten worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 ųg/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (onder andere woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM. Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het project op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het project ‘niet in betekende mate’ bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is significant is ten op-zichte van een etmaal.
SAB
29
Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwali-teit is dit onder andere het geval is bij een woning, school of sportterrein. Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming: substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico’s optreden. Wat betreft de toets Wet luchtkwaliteit maakt onderhavig plan de realisatie van 60 nieuwe woningen mogelijk. Op grond van de ministeriële regeling NIBM draagt een woningbouwplan van deze omvang niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. Toetsing aan de grenswaarden is op grond van de Wet milieubeheer (Wm) niet noodzakelijk. Toetsing Het plangebied ligt niet binnen de onderzoekszones van 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een rijksweg. Volgens de criteria uit de Wet milieubeheer (Wm) inzake luchtkwaliteitseisen is daardoor geen sprake van een gevoelige bestemming langs drukke infrastructuur. Toetsing aan de grenswaarden is op grond van de Wm niet noodzakelijk. Wat betreft de toets ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening worden bij woningen, op grond van de regeling Beoordeling luchtkwaliteit 2007, mensen blootgesteld aan luchtverontreiniging gedurende een significante periode ten opzichte van een etmaal. Om onacceptabele gezondheidsrisico’s uit te sluiten, is de lokale luchtkwaliteit onderzocht. Hiervoor is gebruik gemaakt van de saneringstool van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van het ministerie van VROM. Deze saneringstool maakt duidelijk dat de concentraties luchtvervuilende stoffen in de periode tot 2020 in het plangebied onder de grenswaarden liggen die op Europees niveau zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu tegen schadelijke gevolgen van luchtverontreiniging. De blootstelling aan luchtverontreiniging mag hierdoor beperkt worden verondersteld en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico’s. Conclusie Zowel vanuit de Wet milieubeheer als vanuit een goede ruimtelijke ordening vormt het thema luchtkwaliteit geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het initiatief. 4.1.5
Bedrijven en milieuzonering Algemeen Indien door middel van een plan nieuwe, milieuhindergevoelige functies mogelijk worden gemaakt, dient te worden aangetoond dat deze niet worden gerealiseerd binnen de hinderzone van omliggende bedrijven. Anderzijds mogen milieuhindergevoelige functies in de directe omgeving van het plangebied niet negatief worden beïnvloed door de ontwikkelingen die met een plan mogelijk worden gemaakt.
SAB
30
Toetsing 2 In de VNG -brochure ‘Bedrijven en milieuzonering’ worden op basis van onderzoeksen ervaringsgegevens richtafstanden aanbevolen tussen bedrijvigheid en milieuhindergevoelige functies. Uit de analyse blijkt dat in de directe omgeving geen bedrijven aanwezig zijn. Daarnaast geldt dat er al bestaande woningen zijn gesitueerd tussen het plangebied en de bedrijven in Opheusden en omgeving. Vanwege deze woningen worden de betreffende bedrijven al beperkt in de bedrijfsvoering. Ter plaatse van de bestaande woningen moet al worden voldaan aan de milieuhygiënische wet- en regelgeving. Wel zijn ten westen van het plangebied sportvelden (zonder lichtmasten) aanwezig. Voor een dergelijke functie wordt in de VNG-brochure een minimale afstand van 30 meter tot een gevoelige functies aanbevolen. De minimale afstand is op basis van mogelijke geluidoverlast. Om deze afstand te kunnen waarborgen is in het stedenbouwkundig plan een speelzone opgenomen. De afstand van de woonpercelen tot aan de sportvelden bedragen hierdoor meer dan 30 m. Conclusie Het aspect ‘bedrijven en milieuzonering’ vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan. 4.1.6
Externe veiligheid Algemeen Bij ruimtelijke plannen dient rekening te worden gehouden met het aspect externe veiligheid. Daartoe moeten de risico’s voor de bevolking, die verbonden zijn aan gevaar veroorzakende activiteiten (bestaand en nieuw), in beeld worden gebracht. Volgens het huidige beleid gebeurt dat door de effecten van bepaalde mogelijke ongevallen te berekenen en uit te drukken in de kans op (aantallen) doden. Toetsing Voor veiligheid in de nabijheid van bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). In het plangebied zijn geen bedrijven gevestigd die vallen onder Bevi. In de directe nabijheid van het onderhavige plangebied zijn geen bedrijven gelegen die onder Bevi vallen. Via de spoorlijn Geldermalsen – Tiel – Arnhem vindt geen structureel vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Er gelden daarom langs dit traject geen ruimtelijke beperkingen in verband met externe veiligheid. Op de risicokaart van Gelderland is aangegeven dat de Betuweroute geen invloed heeft op het plangebied. Op grond van het beleid op het gebied van externe veiligheid in het NMP4, moet het vervoer van gevaarlijke stoffen voldoen aan de norm van plaatsgebonden risico voor nieuwe activiteiten.
2
Bedrijven en milieuzonering, Vereniging van Nederlandse Gemeenten, maart 2009, ISBN 9789012130813.
SAB
31
Conform dit beleid, zijn zones vastgesteld waarin geen (kwetsbare) bebouwing aanwezig mag zijn. Ook op grond hiervan heeft de Betuwelijn zeker geen invloed op het 3 plangebied . In de omgeving van het plangebied zijn geen (vaar)wegen gelegen waarover vervoer met gevaarlijke stoffen plaatsvindt dat gevolgen heeft voor dit bestemmingsplan. De rijksweg A15 ligt op een afstand van meer dan 700 meter. Het vervoer van gevaarlijke stoffen over de A15 leveren geen belemmering op voor de uitvoerbaarheid van het plan. In het plangebied en in de nabije omgeving liggen geen planologisch relevante (hoofdtransport-)leidingen. Op de navolgende afbeelding is een fragment van de provinciale risicokaart opgenomen. Het plangebied is aangeduid met een blauw kader.
Fragment provinciale risicokaart Gelderland
Conclusie Het aspect ‘externe veiligheid’ vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
4.2 4.2.1
Watertoets Beleid Vierde nota Waterhuishouding De vierde nota Waterhuishouding beschrijft het landelijke integrale waterbeheer. Hoofddoelstelling is het ontwikkelen en in stand houden van een gezond waterhuishoudkundig systeem dat een meervoudig duurzaam gebruik garandeert.
3
Verantwoorde risico’s veilige ruimte, gezamenlijke uitgave van de Raad voor Verkeer en Waterstaat en de VROM-raad, advies 037 van juni 2003.
SAB
32
De belangrijkste beleidsdoelen zijn weergegeven door middel van streefbeelden per type waterhuishoudkundig systeem en vinden hun verdere uitwerking in de provinciale waterhuishoudingplannen. Belangrijke doelen zijn in dit verband: bij elk ingrijpen in het watersysteem rekening houden met meerdere belangen en met het functioneren van het systeem; invullen van de Ecologische (Hoofd)structuur, onder meer door de aanleg van milieuvriendelijke oevers, de aanleg van passages en het opheffen van barrières voor dieren; gebiedsgericht aanpakken van eutrofiëring en verdroging; zonering van gebruiksvormen. e
Waterbeleid 21 eeuw In Nederland verscheen in het najaar van 2000 het rapport “Waterbeleid voor de e e 21 eeuw”, een advies van de Commissie Waterbeheer 21 eeuw (Commissie WB21). Deze door het Ministerie van Verkeer en Waterstaat en de Unie van Waterschappen ingestelde commissie doet aanbevelingen over hoe in de komende eeuw met water e moet worden omgegaan. De Commissie WB21 stelt dat de 21 eeuw om een andere e aanpak van het waterbeleid vraagt dan de 20 eeuw. Er moet minder accent op het technische beheer komen te liggen. Het water moet niet langer als vijand, maar veel meer als bondgenoot worden gezien. Het waterbeheer dient te worden gebaseerd op: stroomgebiedsbenadering; ruimte geven aan water; vasthouden en tijdelijk bergen van water, alvorens af te voeren; kansen benutten voor meervoudig ruimtegebruik; geen afwenteling van problemen in het watersysteem zelf, noch van bestuurlijke verantwoordelijkheden of kosten; te ontwikkelen normenstelsel per stroomgebied. Bij grootschalige en/of ingrijpende locatiebesluiten dienen de kwantitatieve en kwalitatieve gevolgen voor het watersysteem te worden onderzocht aan de hand van een zogenaamde watertoets. Zo nodig moeten compensatiemaatregelen worden getroffen. Naar verwachting zal de door de Commissie WB 21 voorgestane aanpak belangrijke voordelen opleveren, zoals een toegenomen veiligheid van mens en dier en een betere bescherming van materiële goederen. Een snelle implementatie van de maatregelen voorkomt bovendien dat op termijn duurdere oplossingen voor de steeds groter wordende problemen moeten worden gezocht. Ruimte voor water heeft tevens een positieve invloed op de natuurontwikkeling, de landbouw en de ruimtelijke kwaliteit in zowel stedelijk als buitengebied. Nationaal Waterplan 2009 - 2015 In december 2009 heeft het kabinet het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen. Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding.
SAB
33
Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Water leeft in Gelderland De provincie heeft haar beleid voor water nader vastgelegd in het waterhuishoudingsplan “Water leeft in Gelderland”. Het waterhuishoudingsplan heeft als doel om in 2030 het waterbeheer volledig op orde te hebben ten behoeve van de maatschappelijke functies. Hiervoor worden in het waterhuishoudingsplan de volgende ordeningsprincipes gehanteerd: waterkwantiteit: vasthouden – bergen – afvoeren; waterkwaliteit: niet vervuilen – zuinig gebruiken – hergebruik – schoonmaken. Voor stedelijke ontwikkelingen zijn in het waterhuishoudingsplan de volgende uitgangspunten opgenomen: afkoppelen waar mogelijk; infiltreren waar mogelijk, gezien de bodem en het grondwatersysteem; elke verandering van het rioolstelsel leidt tot scheiden van regen- en afvalwater; voorgenomen activiteiten beïnvloeden de geohydrologie niet: scheidende lagen blijven intact; geen effecten bij (ondergronds) bouwen. Zowel in nieuw als in bestaand stedelijk gebied streeft de provincie naar een duurzaam watersysteem. Het water in de stad wordt met het omringend watersysteem als één geheel beschouwd. Nadelige effecten op de waterhuishouding moeten in beginsel voorkomen worden. Waterplan Gelderland 2010-2015 Het Waterplan Gelderland is de opvolger van het derde Waterhuishoudingsplan (WHP3). Het beleid uit WHP3 wordt grotendeels voortgezet. Het Waterplan Gelderland is tegelijk opgesteld met de water(beheer)plannen van het Rijk en de waterschappen. In onderlinge samenwerking zijn de plannen zo goed mogelijk op elkaar afgestemd. Het Waterplan Gelderland 2010-2015 is op 11 november 2009 door Provinciale Staten vastgesteld en op 22 december 2009 in werking getreden. Inhoud Waterplan In het plan staan de doelen voor het waterbeheer, de maatregelen die daarvoor nodig zijn en wie ze gaat uitvoeren. Voor oppervlaktewaterkwaliteit, hoogwaterbescherming, regionale wateroverlast, watertekort en waterbodems gelden provinciebrede doelen. Voor een aantal functies, zoals landbouw, natte natuur, waterbergingsgebieden en grondwaterbeschermingsgebieden, zijn specifieke doelen geformuleerd. Kaderrichtlijn Water Vanwege de Europese Kaderrichtlijn Water is voor bepaalde oppervlaktewateren vastgelegd of het een kunstmatig of sterk veranderd oppervlaktewater is. Ook zijn voor die oppervlaktewateren ecologische doelen geformuleerd. Voor verbetering van de grondwaterkwaliteit zijn maatregelen opgenomen.
SAB
34
Veranderingen door nieuwe Waterwet Na de inwerkingtreding van de nieuwe Waterwet eind 2009 verleent de provincie alleen nog vergunningen voor onttrekken van grondwater voor bodemenergiesystemen, openbare drinkwatervoorziening en industriële onttrekkingen van meer dan 150.000 m³/jaar. Het Waterplan Gelderland is het toetsingskader voor deze vergunningen. Ruimtelijke maatregelen Voor de realisatie van bepaalde waterdoelen zijn ruimtelijke maatregelen nodig. Hiervoor krijgt het Waterplan Gelderland op basis van de nieuwe Waterwet de status van structuurvisie. In het Waterplan Gelderland is beschreven welke instrumenten uit de Wet ruimtelijke ordening de provincie wil inzetten. PlanMER Om de milieueffecten van het beleid te onderzoeken, is tegelijk met het Waterplan een planMER opgesteld. Op basis hiervan is het grondwaterbeleid op onderdelen aangescherpt. Het planMER is een bijlage bij het Waterplan. Stroomgebiedsvisie Rivierengebied De (dreigende) overstromingen van eind jaren ’90 bleken het gevolg van de klimaatverandering en bodemdaling. Ons watersysteem is niet op orde. Er is minder ruimte voor water, terwijl het water uit stad en platteland juist versneld op deze stromen wordt afgevoerd. Verder veroorzaken functies zoals landbouw, wonen, verkeer en industrie nog steeds watervervuiling. Dit maakt dat naast veiligheid, wateroverlast en watertekort ook de kwaliteit van het water en ons drinkwater in het geding is. e Met de Startovereenkomst Waterbeheer van de 21 eeuw (2001) hebben Rijk, provincies, waterschappen en gemeenten een start gemaakt met het nieuwe waterbeheer. De stroomgebiedsvisie is een gevolg hiervan. De visie heeft geen juridische status, maar zal moeten doorwerken in de relevante plannen, waaronder het waterbeheersplan. Als hoofddoelstelling voor de regionale waterhuishouding in het Rivierengebied geldt het realiseren van duurzame, veerkrachtige watersystemen in zowel stedelijk gebied als buitengebied. Het accent voor de wateropgaven in het rivierengebied ligt op het voorkomen van wateroverlast en het beheer van het diepe en ondiepe grondwater voor het behoud en herstel van natuur en voor het veiligstellen van de drinkwatervoorziening. Bij wateroverlast gaat het niet alleen om het regionale systeem, maar ook om kwel vanuit de grote rivieren. Het nieuwe waterbeheer houdt verder in dat voor het oplossen van de wateropgaven naast alleen technische ook ruimtelijke oplossingen nodig zijn. Dit kan botsen met overige ruimtelijke ontwikkelingen, maar dit blijkt slechts beperkt voor te komen. In de meeste gevallen vallen de wateropgaven samen met beschermingsgebieden voor prioritaire natte natuur. Beleid Waterschap Rivierenland: Waterbeheerplan 2010-2015 Het Waterbeheerplan 2010-2015 heeft een integraal en strategisch karakter. De koers voor de komende zes jaren wordt in het plan vastgelegd. De opgaven waar het waterschap voor staat zijn groot. Het waterschap wil het beheergebied in 2015 klimaatbestendig hebben op basis van de huidige klimaatscenario’s.
SAB
35
De primaire waterkeringen zijn dan op orde (dat wil zeggen dat deze voldoen aan de dan geldende normen) en het bergend vermogen van watersysteem van het landelijk gebied is zodanig vergroot, dat slechts bij zeer uitzonderlijke regenval, wateroverlast optreedt. Daarnaast stelt het waterschap zich tot doel om in 2027 de KRWdoelstellingen voor de waterkwaliteit worden gehaald. Hiervoor is het nodig in de periode 2010 tot en met 2015 een groot aantal maatregelen te treffen om vooral de ecologische waterkwaliteit te verbeteren. Ook het stedelijk gebied zal klimaatbestendig moeten worden gemaakt. Samen met de gemeenten gaat het waterschap in de planperiode verder op de ingeslagen weg om het waterbergend vermogen van stedelijk water te vergroten en de waterkwaliteit te verbeteren. Daarnaast geeft het waterschap met de gemeenten verder vorm aan de samenwerking in de afvalwaterketen. Tenslotte wil het waterschap de watercondities voor de natte natuur, zoals Natura-2000 gebieden en verdroogde gebieden, verbeteren en de waterkwaliteit in wateren met aquatische natuurwaarden beschermen en waar mogelijk verbeteren. Het waterschap vindt het belangrijk dat het Waterbeheerplan niet alleen betrekking heeft op de ontwikkeling van nieuwe waterpartijen en waterkeringen, maar dat het ook gaat over de wijze waarop het beheer en onderhoud plaatsvindt. Bijvoorbeeld over peilbeheer, natuurvriendelijk onderhoud en energiebewust beheer. Het Waterbeheerplan heeft geen directe gevolgen voor onderhavig bestemmingsplan. 4.2.2
Waterhuishoudkundige situatie plangebied Algemeen Vinden er in een plangebied ruimtelijke ontwikkelingen plaats, waarbij het verhard oppervlak toeneemt en/of het waterbergend vermogen afneemt, dan moeten er maatregelen genomen worden om de negatieve effecten van deze ruimtelijke ontwikkelingen op de waterhuishouding te voorkomen. Uitgangspunt is dat deze maatregelen in het plangebied zelf plaatsvinden. Het doel is het zoveel mogelijk afkoppelen van schoon hemelwater. Vuilwater kan worden afgevoerd richting het riool. Het afgekoppelde hemelwater zal worden afgevoerd naar het oppervlaktewater, zonodig na een zuiveringsstap (bodempassage of infiltratie). Infiltratie van hemelwater in de bodem is ter plaatse van het plangebied gezien de hoge grondwaterstanden niet mogelijk. Voorliggend plan biedt voldoende aankoppelpunten voor de afvloeiing van schoonhemelwater. Met name de noord zuid geprojecteerde watergang speelt hierbij een belangrijke rol. Plangebied In het plan Herenland is in het kader van duurzaam waterbeheer, de totale afkoppeling van het regenwater uitgangspunt. De afvoer van het regenwater vindt plaats aan het oppervlak of loopt via greppels. Er is onderscheid te maken in schoon hemelwater en mogelijk verontreinigd hemelwater van wegen/parkeerplaatsen. Schoon hemelwater mag direct naar oppervlaktewater afgevoerd worden en mogelijk verontreinigd hemelwater alleen via een filterconstructie (wadi’s). Voor Herenland is daarom gekozen om zoveel mogelijk via wadi’s het water naar het interne oppervlaktewater af te voeren. Voor het plangebied is door de gemeente de eis gesteld dat minimaal 14% van het oppervlakte bestemd moet worden voor waterretentie. In het plangebied wordt de bestaande A-watergang uitgebreid en op een aantal punten verbreed. Het oppervlaktewater bedraagt op basis van het stedenbouwkundige plan minimaal 14%.
SAB
36
Het minimaliseren van de verharding is tevens een belangrijk uitgangspunt. Niet alleen van het openbaar gebied, maar ook van het privégebied. Het water van het dakoppervlak en ander verhard oppervlak wordt afgevoerd naar het oppervlaktewater in het gebied. In de wijk zal een gesloten systeem worden gerealiseerd. Wel zijn er overstorten aanwezig, zodat in geval van extreem veel neerslag geloosd kan worden op het oppervlaktewater. De in het plangebied aanwezige hoofdwatergangen zijn voorzien van een beschermingszone. De verbinding van de verbrede watergang naar de noord-oost lopende watergang wordt binnen het plangebied van onderhavig bestemmingsplan gebracht. Daarbij wordt de speelplek naar het noordwesten uitgebreid over het water. De watergang wordt door een duiker gekoppeld. De uitbreiding van de speelplaats biedt het voordeel dat kinderen vanuit het noordwestelijke deel van de buurt niet tussen en langs de woningen naar de speelgelegenheid hoeven te lopen (betere bereikbaarheid). Daarnaast kan op de beduikerde watergang de spelersbus ten behoeve van de voetbalvereniging parkeren. De verbinding van de verbrede watergang met de noordoost lopende watergang alsmede de nieuwe duiker zijn voorzien van de bestemming Water en dubbelbestemming Waterstaat – waterlopen. 4.2.3
Overleg met Waterbeheerder Algemeen De watertoets is een vroegtijdig contact tussen initiatiefnemer en waterbeheerders bij planvorming. Zo vroeg mogelijk in de planvorming bepalen de initiatiefnemer en waterbeheerder gezamenlijk de inhoudelijke criteria waaraan een plan zal worden getoetst. De waterbeheerder denkt vervolgens mee bij de planontwikkeling, toetst het conceptplan aan de criteria en stelt een wateradvies op. In het definitieve plan geeft de initiatiefnemer aan welke keuzes ten aanzien van water zijn gemaakt en waarom. Bij de formele beoordeling van een plan door de provincie wordt zowel de inhoud als het proces van de watertoets betrokken. Beleid Waterschap Rivierenland Het Waterschap Rivierenland heeft een waterbeheerplan opgesteld voor de periode 2010-2015. Het plan is vastgesteld door het Algemeen Bestuur van het waterschap op 30 oktober 2009. Het plan heeft een integraal en strategisch karakter en gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied. Het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkwantiteit, waterkwaliteit, waterkering en waterketen. De opgaven waar het waterschap voor staat zijn groot. Het waterschap wil het beheergebied in 2015 klimaatbestendig hebben op basis van de huidige klimaatscenario’s. De primaire waterkeringen zijn dan op orde (dat wil zeggen dat deze voldoen aan de dan geldende normen) en het bergend vermogen van watersysteem van het landelijk gebied is zodanig vergroot, dat slechts bij zeer uitzonderlijke regenval wateroverlast optreedt. Daarnaast stelt het waterschap zich tot doel om in 2027 de KRW (Kaderrichtlijn Water) – doelstellingen voor de waterkwaliteit te halen. Hiervoor is het nodig om in de periode 2010 tot en met 2015 een groot aantal maatregelen te treffen om vooral de ecologische waterkwaliteit te verbeteren.
SAB
37
Ook het stedelijk gebied zal klimaatbestendig moeten worden gemaakt. Samen met de gemeenten gaat het waterschap in de planperiode verder op de ingeslagen weg om het waterbergend vermogen van stedelijk water te vergroten en de waterkwaliteit te verbeteren. Daarnaast geeft het waterschap met de gemeenten verder vorm aan de samenwerking in de afvalwaterketen. Het waterschap vindt het belangrijk dat het Waterbeheerplan niet alleen betrekking heeft op de ontwikkeling van nieuwe waterpartijen en waterkeringen, maar dat het ook gaat over de wijze waarop het beheer en onderhoud plaatsvindt. Bijvoorbeeld over peilbeheer, natuurvriendelijk onderhoud en energiebewust beheer. Het Waterbeheerplan heeft geen directe gevolgen voor onderhavig bestemmingsplan. Wel wordt de mogelijkheid tot het beheer en onderhoud van de hoofdwatergangen gewaarborgd door het opnemen van de dubbelbestemming “Waterstaat – Waterlopen”. Watertoetsproces Het plangebied valt onder het beheer van Waterschap Rivierenland. Met het Waterschap Rivierenland is vooroverleg gevoerd in het kader van de ontwikkeling van Herenland fase 5. De reactie van het waterschap en de gemeentelijke beantwoording is verwoord in het eindverslag inspraak en vooroverleg, zoals opgenomen in de bijlage. 4.2.4
4.3 4.3.1
Conclusie Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Archeologie en cultuurhistorie Archeologie Algemeen In 1992 is het Verdrag van Valletta (Malta) door de landen van de EU, waaronder Nederland, ondertekend. Dit verdrag verplicht de Europese overheden tot het beschermen van archeologisch erfgoed. 4 Hierbij wordt als uitgangspunt gehanteerd dat archeologische waarden in situ bewaard moeten blijven. Dat wil zeggen, dat er naar gestreefd moet worden om de waarden op de locatie te behouden. Als dit niet mogelijk blijkt, bijvoorbeeld bij bouw5 plannen, dan moeten de waarden worden opgegraven en ex situ worden bewaard. Het Verdrag van Valletta is doorvertaald in de Monumentenwet 1988, zoals deze gewijzigd is in september 2007. Sinds deze wijziging van september 2007 is de gemeente bevoegd gezag op het gebied van cultuurhistorie en archeologie.
4 5
in situ = in de bodem [bewaren]. ex situ = uit de bodem [halen en ergens bewaren].
SAB
38
Toetsing Door ADC ArcheoProjecten is in februari 2012 een archeologisch onderzoek uitge6 voerd . Het onderzoek is als bijlage bijgevoegd. In de navolgende paragrafen zijn de uitkomsten van het onderzoek samengevat. Tijdens het booronderzoek zijn oeverafzettingen op komafzettingen aangetroffen. De top van de oeverafzettingen is omgewerkt en opgenomen in de bouwvoor. De hieronder aanwezige oeverafzettingen hebben een dikte van 40 à 75 cm. In de oeverafzettingen zijn geen humeuze lagen aangetroffen en geen aanwijzingen voor archeologische waarden. De komafzettingen hieronder bevatten eveneens geen aanwijzingen voor archeologische waarden. De humeuze lagen en veenlagen zijn in natte perioden met weinig sedimentatie gevormd. Deze lagen zijn op een natuurlijke wijze gevormd en hebben geen antropogene oorsprong. In het plangebied zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen. De top van de oeverafzettingen is omgewerkt. Bovendien zijn de oeverafzettingen relatief dun ten opzichte van de oeverwal ten noorden van het plangebied. Waarschijnlijk had het ten noorden van het plangebied gelegen, hogere deel van oeverwal de voorkeur voor bewoning. Vandaar dat in het plangebied geen archeologische waarden meer verwacht worden. In het plangebied zijn oever- op komafzettingen aangetroffen. In de verwachting werd uitgegaan van de mogelijkheid van een archeologische laag. Deze is niet aangetroffen en in het plangebied worden geen archeologische resten meer verwacht. ADC ArcheoProjecten adviseert om het terrein vrij te geven voor de voorgenomen ontwikkeling. Het is echter niet volledig uit te sluiten dat binnen het onderzochte gebied toch nog archeologische resten voorkomen. Het verdient daarom aanbeveling om de uitvoerder van het grondwerk te wijzen op de plicht archeologische vondsten te melden bij de bevoegde overheid, zoals aangegeven in artikel 53 van de Monumentenwet. 4.3.2
Cultuurhistorie Het plangebied herbergt geen cultuurhistorische waarden waar in dit bestemmingsplan rekening mee gehouden moet worden. Algemeen In het streekplan wordt beschreven dat bij het opnieuw inrichten van een gebied cultuurhistorische waarden een belangrijke rol spelen. De afweging tussen hergebruik of sloop/nieuwbouw moet zorgvuldig geschieden en gemotiveerd worden. De provincie bevordert een hoge ontwerpkwaliteit die belangrijke historische gegevenheden integreert in de planvorming, en die bijdraagt aan het scheppen van nieuwe kwaliteiten die tot onze cultuurhistorische waarden kunnen gaan behoren. Toetsing Voor onderhavig bestemmingsplan gelden geen bijzonderheden wat betreft de cultuurhistorische elementen.
6
ADC ArcheoProjecten (23 februari 2012), Bureauonderzoek, Smachtkamp / Viergeverstraat, Opheusden, gemeente Neder-Betuwe Een Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek in de vorm van een verkennend booronderzoek, projectnummer: 2988.
SAB
39
4.3.3
4.4
Conclusie De aspecten cultuurhistorie en archeologie vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het initiatief.
Flora en fauna
4.4.1
Algemeen Bij alle ruimtelijke ingrepen moet rekening gehouden worden met de aanwezige natuurwaarden in en om het plangebied. Voordat ruimtelijke ingrepen mogen plaatsvinden, dient eerst een onderzoek uitgevoerd te worden in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming), de Flora- en faunawet (soortenbescherming) en eventuele andere betrokken natuurregelgeving.
4.4.2
Toetsing 7 Door SAB is in april 2012 een flora en faunaonderzoek uitgevoerd . De resultaten hiervan zijn in de navolgende paragrafen verwerkt. Gebiedsbescherming In het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 (NB-wet) en de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) dient er getoetst te worden of de beoogde ontwikkelingen een negatieve invloed hebben op beschermde gebieden. Het plangebied te Opheusden ligt niet in of nabij de EHS of een gebied dat is aangewezen in het kader van de NB-wet. Het dichtstbijzijnde beschermde natuurgebied Uiterwaarden Neder-Rijn ligt op een afstand van ongeveer 600 meter (hemelsbreed gemeten). Het dichtstbijzijnde natuurgebied dat is aangewezen als onderdeel van de EHS ligt op eenzelfde afstand. Gezien de tussenliggende woningen en wegen zijn geen verbindingen aanwezig tussen het plangebied en de genoemde natuurgebieden. Negatieve effecten op beschermde gebieden zijn niet te verwachten. Gebiedsbescherming is op deze locatie niet aan de orde. Soortenbescherming In het kader van de Flora- en faunawet dient te worden nagegaan of vaste rust- en verblijfplaatsen door de ingreep worden aangetast (verwijderd, ongeschikt gemaakt). De beoogde ontwikkelingen kunnen biotoopverlies of verstoring (indirect biotoopverlies) tot gevolg hebben. Invloeden die leiden tot een verminderde geschiktheid van het plangebied als bijvoorbeeld foerageergebied zijn niet ontheffingsplichtig, tenzij het een zodanig belang betreft dat bij het wegvallen van deze functie ook de vaste rust- en verblijfplaatsen van soorten niet langer kunnen functioneren. Door de werkzaamheden kunnen alle aanwezige soorten negatieve effecten ondervinden van de ingreep. Voor de meeste soorten is dit tijdelijk van aard.
7
SAB (4 april 2012) Quickscan flora en fauna, Herenland fase 5 te Opheusden, Projectnummer: 110643.01.
SAB
40
Algemene soorten De meeste van deze soorten zijn beschermd maar vallen onder het lichte beschermingsregime van de Flora- en faunawet (tabel 1). Hiervoor geldt dat aantasting van vaste rust- en verblijfplaatsen op basis van een algehele vrijstelling mogelijk is, zonder dat er sprake is van procedurele consequenties. Dit betekent dat voor deze soorten de werkzaamheden uitgevoerd kunnen worden zonder ontheffing. Strikt beschermde soorten Voor soorten die vermeld staan op tabel 2 en 3 van de Flora- en faunawet, geldt dat bij aantasting van vaste rust- en verblijfplaatsen een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet moet worden aangevraagd. Deze soorten komen volgens de verspreidingsgegevens niet voor. Belangrijke leefgebieden van strikt beschermde soorten worden niet verwacht in het plangebied, gezien de aanwezige habitat (open grasland). Het is onwaarschijnlijk dat met de plannen sprake is van aantasting van vaste rust- en verblijfplaatsen en belangrijk leefgebied van strikt beschermde soorten. Nader onderzoek of een ontheffingsaanvraag is met de plannen niet noodzakelijk. In het onderstaande wordt ingegaan op een drietal strikt beschermde soorten, te weten de Vleermuis, de Steenuil en de Rugstreeppad. Vleermuizen zijn globaal op te delen in gebouwbewonende soorten zoals Gewone dwergvleermuis en Laatvlieger en boombewonende soorten als Rosse vleermuis en Watervleermuis. Daarnaast bestaan soorten die van beide elementen gebruik maken. Daarbij is ook onderscheid te maken in zomer- en winterverblijfplaatsen van de verschillende soorten. Gebouwbewonende vleermuizen hebben hun verblijfplaats achter gevelbetimmering, in spouwmuren, achter dakbeschot en in schoorstenen. Omdat binnen het plangebied geen gebouwen aanwezig zijn, zijn negatieve effecten op vaste rust- en verblijfplaatsen van gebouwbewonende vleermuizen op voorhand uit te sluiten. Boombewonende soorten worden gevonden in holten en spleten in bomen en achter loshangende schors. De bomen binnen het plangebied bevatten geen geschikte holtes. De aanwezigheid van vaste rust- en verblijfplaatsen van boombewonende vleermuizen in het plangebied is hierdoor op voorhand uit te sluiten. Negatieve effecten op vaste rust- of verblijfplaatsen van boombewonende soorten vleermuizen zijn op voorhand uit te sluiten. Vleermuizen maken vaak jarenlang gebruik van vaste aanvliegroutes tussen verblijfplaats en foerageergebied, daarom kan het behoud van lijnelementen cruciaal zijn voor de instandhouding van het leefgebied. Binnen het plangebied zijn geen duidelijke lijnvormige elementen te onderscheiden. Hierdoor is het voorkomen van vaste vliegroutes binnen het plangebied niet te verwachten. Negatieve effecten van de beoogde ontwikkelingen op vaste vliegroutes zijn uit te sluiten. Ten slotte doet het plangebied mogelijk dienst als foerageergebied voor vleermuizen. Foerageergebied van vleermuizen geniet binnen de Flora- en Faunawet geen juridische bescherming, tenzij het onmisbaar is voor de lokale instandhouding van de populatie. In de onmiddellijke omgeving van het plangebied is voldoende alternatief foerageergebied in de vorm van tuinen en bomenrijen aanwezig waardoor een lokale populatie niet wordt aangetast. Daarnaast is het plangebied ook in de nieuwe situatie geschikt als foerageergebied.
SAB
41
Mogelijk maakt het plangebied onderdeel uit van het territorium van een Steenuil. De Steenuil is een soort die veel in de omgeving van het plangebied voorkomt. Om na te gaan of het plangebied daadwerkelijk gebruikt wordt door een Steenuil, zijn alle aanwezige paaltjes in het plangebied nauwkeurig geïnspecteerd op de aanwezigheid van krijtsporen. Deze zijn niet aangetroffen. Binnen het plangebied zijn weinig ruigtes aanwezig, waardoor het plangebied ook minder geschikt is als foerageergebied voor de Steenuil. Daarnaast zijn er ook geen waarneming bekend van de Steenuil in de onmiddellijke omgeving van het plangebied. Er zijn waarnemingen bekend van een koppel Steenuilen aan de Hamsestraat, ten noorden van plangebied. Directe invloeden op de verblijfplaats zijn niet te verwachten doordat de verblijfplaats ruim buiten het plangebied valt. Gezien de geringe geschiktheid van het plangebied, is het niet waarschijnlijk dat het plangebied een essentiële functie heeft als foerageergebied voor steenuilen. Van directe aantasting van een nestplaats of belangrijk onderdeel van het leefgebied is in dit geval geen sprake. Geadviseerd wordt om eventuele plassen en poelen die ontstaan tijdens de werkzaamheden, onmiddellijk te dempen. Op die manier wordt voorkomen dat de Rugstreeppad het plangebied intrekt tijdens de werkzaamheden. De Rugstreeppad is strikt beschermd. Wel kunnen bij (de start van) werkzaamheden in het broedseizoen, broedende vogels worden verstoord, of hun nesten worden aangetast. Er is geen vrijstelling te verkrijgen in het kader van de Flora- en faunawet voor activiteiten die vogels in hun broedseizoen zou kunnen verstoren. De (start van de) werkzaamheden dienen plaats te vinden buiten het broedseizoen of in het broedseizoen als broedende vogels zijn uit te sluiten. De werkzaamheden kunnen doorlopen in het broedseizoen als broedende vogels binnen het plangebied uitgesloten kunnen worden. Tabel 1: Indicatieve periode uit te voeren werkzaamheden. Groen: werkzaamheden kunnen uitgevoerd worden. Oranje: werkzaamheden mogen uitgevoerd worden mits geen broedgevallen aanwezig zijn.
Jan.
Feb.
Mrt.
April
Mei
Juni
Juli
Aug.
Sep.
Okt.
Nov.
Broedvogels Nader onderzoek Uit de quick scan is naar voren gekomen dat het onwaarschijnlijk is dat met de plannen sprake is van aantasting van vaste rust- en verblijfplaatsen of belangrijk leefgebied van strikt beschermde soorten. Nader onderzoek of een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet is voor de plannen niet noodzakelijk.
Inrichting plangebied In het flora- en faunaonderzoek wordt een aantal vrijblijvende aanbevelingen gedaan ten aanzien van de inrichting van het plangebied. Bij de uitwerking van het plan worden in dit kader de volgende maatregelen genomen: Ten tijde van de bouw worden eventueel bij de werkzaamheden ontstane poelen en plassen direct gedempt, zodat het geen aanleiding geeft voor de intrek van de Rugstreeppad;
SAB
42
Dec.
4.4.3
4.5 4.5.1
Voor vleermuizen worden open stootvoegen aangebracht in het metselwerk. Hierbij worden de regels van het Bouwbesluit in acht genomen ten aanzien van de maximale opening; Voor vogels en vleermuizen worden bomen en struwelen geplant. Dit zijn bij voorkeur inheemse bes- en bloemdragende struiken en planten; Het creëren van een geleidelijke overgang van de watergangen naar het plangebied, waarbij vegetatie gestimuleerd wordt om positieve effecten te creëren voor amfibieën, wordt bij de nadere uitwerking meegenomen.
Conclusie Het aspect ‘flora en fauna’ vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Verkeer en parkeren Verkeer Het plangebied wordt ontsloten op de omliggende straten Jasmijnstraat en de Viergeverstraat. Het aantal woningen en daaraan samengaande aantal verkeersbewegingen neemt als gevolg van voorliggend plan toe. De bewoners van de (maximaal 52) zuidelijke woningen zullen via de nieuwe aansluitingen gebruik gaan maken van de Jasmijnstraat (gezien de verkeersstructuur van Herenland/Opheusden is het niet aannemelijk dat de bewoners van de (13) meest noordelijke woningen in Herenland fase 5 gebruik zullen maken van de Jasmijnstraat). Per dag worden maximaal 406 autoverkeersbewegingen van en naar dit (zuidelijke) woongebied verwacht. Echter, niet al deze auto’s zullen uitsluitend over de Jasmijnstraat rijden. De belangrijkste uitvalswegen voor Opheusden zijn de Tielsestraat en de Dodewaardsestraat. Uit het verkeersmodel Regio Rivierenland (Goudappel Coffeng, 2011) blijkt dat van het uitgaande verkeer 45% gebruik maakt van de Tielsestraat en 55% gebruik maakt van de Dodewaardsestraat. Gegeven de verkeersstructuur kan aangenomen worden dat verkeer richting het zuiden (Dodewaardsestraat) gebruik maakt van de Jasmijnstraat, terwijl verkeer richting het noorden via de Viergeverstraat zal rijden. Daarnaast is een deel van de verkeersbewegingen intern gericht (binnen Opheusden). Autoverkeer van en naar het centrum van Opheusden zal in noordelijke richting rijden, via de huidige wijk Herenland en (meestal) via de Viergeverstraat. Naar verwachting is een verdeling van 50% van het verkeer over de Jasmijnstraat en 50% van het verkeer over Herenland gerechtvaardigd. Dit betekent dus dat er per dag (etmaal) maximaal 203 motorvoertuigen verwacht worden op de Jasmijnstraat als gevolg van de geplande nieuwbouw in Herenland fase 5. De huidige intensiteit van de Jasmijnstraat is circa 300 motorvoertuigen per etmaal. De toekomstige intensiteit in de Jasmijnstraat zal met de uitbreiding van Herenland fase 5 maximaal 503 motorvoertuigen per etmaal bedragen. Dit is een acceptabele intensiteit voor deze weg. Het CROW (het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte) stelt dat in een erf een intensiteit van 1.000 motorvoertuigen per etmaal acceptabel is. Hoewel de Jasmijnstraat formeel geen erf is, heeft het wel een erfachtige inrichting. De geprognosticeerde intensiteit past bij dit type weg en de bijbehorende inrichting. Het bovenstaande is afkomstig uit de gemeentelijke ‘memo reactie t.a.v. verkeer Herenland fase 5’. In bijlage 5 bij dit plan is deze memo in zijn volledigheid opgenomen.
SAB
43
4.5.2
Parkeren Het aantal benodigde parkeerplaatsen wordt bepaald door de aard en omvang van de activiteit waarin het plan voorziet. Om de parkeerbehoefte te bepalen, is gebruik gemaakt van de kengetallen van het CROW. Op basis van de publicatie van het CROW ligt het plangebied in een weinig stedelijk gebied, met het gebiedstype ‘rest bebouwde kom’. Voor de woningen is uitgegaan van een middeldure woning. Op basis hiervan is een parkeernorm van gemiddeld 1,7 voor goedkope woningen en 2 parkeerplaatsen voor dure woningen aangehouden. De aaneengebouwde woningen (52 in totaal) zijn woningen in de goedkope klasse. De overige woningen (twee-aaneen gebouwde en vrijstaande woningen; 13 totaal) zijn woningen die vallen in het dure segment. Op basis van de CROW dienen als gevolg van de nieuwe woningen derhalve 115 parkeerplaatsen in het plangebied gerealiseerd te worden. Daarnaast moeten 6 plekken extra gerealiseerd worden ter compensatie van het vervallen van parkeergelegenheid aan de Jasmijnstraat. Het stedenbouwkundig ontwerp voorziet in de realisatie van 123 parkeerplaatsen. Hiermee wordt voldaan aan het benodigde aantal.
4.5.3
Conclusie Het aspect ‘verkeer en parkeren’ vormt geen belemmering voor de uitvoering van het project.
SAB
44
5
Economische uitvoerbaarheid Voorliggend bestemmingsplan maakt een bouwplan mogelijk, dat is benoemd in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Dit betekent dat tegelijkertijd met dit bestemmingsplan een exploitatieplan moet worden vastgesteld, waarmee de gemeente de door haar te maken kosten kan verhalen op de initiatiefnemer. Een exploitatieplan is echter niet verplicht, wanneer het verhaal van deze kosten ‘anderszins verzekerd’ is. Onderhavig project wordt ontwikkeld door particuliere initiatiefnemers. Tussen de particuliere initiatiefnemers en de gemeente is een anterieure overeenkomst gesloten in de vorm van exploitatieovereenkomst, waarbij onder meer afspraken zijn gemaakt over de vergoeding van de gemeentelijke kosten. De kosten voor de gemeente zijn daarmee anderszins verzekerd. Een exploitatieplan is daarom niet noodzakelijk.
SAB
45
6 6.1
Het juridisch plan Algemeen Dit bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, regels en een verbeelding. Regels en verbeelding vormen samen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. de verbeelding Op de verbeelding is de bestemming van de in het plangebied gelegen gronden aangewezen. De kadastrale en topografische gegevens op de verbeelding hebben geen juridische betekenis en zijn slechts bedoeld om de leesbaarheid van de kaart te vergroten. de regels De regels van het bestemmingsplan zijn ondergebracht in vier hoofdstukken: Hoofdstuk 1 bevat de begripsbepalingen en meetregels. Deze regels zijn bedoeld om een juiste interpretatie en toepassing van de regels in de twee volgende hoofdstukken te waarborgen. Hoofdstuk 2 bevat de eigenlijke regels die bij de bestemming horen. Er wordt een bestemmingsomschrijving gegeven van de doeleinden. Voorts zijn er bouwregels opgenomen. Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Hoofdstuk 4 bevat overgangs- en slotregels. Deze bepalingen zijn binnen het gehele plan van toepassing.
6.2
Dit bestemmingsplan Bijzonderheden in dit bestemmingsplan Dit bestemmingsplan kent de bestemmingen “Groen”, “Verkeer - Verblijfsgebied”, “Water” en “Wonen - 1”. Tevens zijn de dubbelbestemmingen “Waarde – Archeologie 5” en “Waterstaat - Waterlopen” opgenomen. De bestemmingen “Groen”, “Verkeer - Verblijfsgebied” en “Water” zijn opgenomen voor de openbare gebieden waar de betreffende voorzieningen zijn gedacht. De functies zijn in sommige gevallen onderling uitwisselbaar. Zo zijn binnen de bestemming “Verkeer - Verblijfsgebied” naast wegen, straten en paden ook groenvoorzieningen, alsmede water en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan. Binnen “Groen” zijn naast groenvoorzieningen en plantsoenen onder andere ook speelvoorzieningen, fiets- en voetpaden, water en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan. De bestemming “Water” is toegekend aan het bestaande en nieuw te realiseren oppervlaktewater. Ten behoeve van de aanleg en het onderhoud van de watergang is een beschermingszone opgenomen en aangeduid op de verbeelding als “Waterstaat - Waterlopen”. Binnen de bovengenoemde bestemmingen zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen toegestaan. De voor “Wonen - 1” aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, nutsvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en de daarbij behorende voorzieningen zoals tuinen, erven, toegangspaden en verhardingen.
SAB
46
Voor het bouwen van gebouwen gelden de regels dat hoofdgebouwen uitsluitend mogen worden gesitueerd ter plaatse van de aanduiding "bouwvlak", met dien verstande dat ondergeschikte bouwdelen tevens buiten het bouwvlak zijn toegestaan. Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zijn binnen de aanduiding "bouwvlak" en binnen de aanduiding "bijgebouwen" toegestaan. Binnen de regels is enige flexibiliteit toegepast in die zin dat daar waar de aanduiding “vrijstaand” is opgenomen, zowel vrijstaande als twee aaneen gebouwde woningen zijn toegestaan. En daar waar de aanduiding “twee aaneen” is opgenomen zijn zowel twee aaneengebouwde woningen als aaneengebouwde woningen (rijwoningen) toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding “aaneengebouwd” zijn uitsluitend aaneengebouwde woningen mogelijk. De dubbelbestemming “Waarde – Archeologie 5” is opgenomen voor de gebieden binnen het plangebied die niet zijn onderzocht (buiten de woonbestemming), een en ander in aansluiting op de regeling van het bestemmingsplan Kern Opheusden. Ter voorkoming van aantasting van eventueel aanwezige waardevolle informatie in de bodem is een aanlegvergunningenstelsel voor werken en werkzaamheden opgenomen, alsmede een afwijkingsprocedure voor bouwen. De omgevingsvergunning voor afwijken van de bouwregels of de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden kan pas worden verleend indien uit archeologisch onderzoek is gebleken dat het bouwen danwel het verrichten van werkzaamheden geen aantasting van de archeologische waarden van de gronden met zich meebrengt. Binnen de dubbelbestemming geldt een aantal uitzonderingen op de onderzoeksplicht, bijvoorbeeld het bouwen op of op kleine afstand van de bestaande fundering. Wanneer het bouwen of de werkzaamheden geen grotere oppervlakte beslaat dan 2 2.000 m geldt binnen deze bestemming eveneens geen onderzoeksverplichting. Voor deze oppervlakte is aansluiting gezocht op de Monumentenwet en het gemeentelijke archeologiebeleid. Voordat ten behoeve van de onderliggende bestemming kan worden gebouwd of gebruikt, zal moeten worden getoetst aan de op de gronden gelegen dubbelbestemming. Hieruit kan volgen dat een afwijking via omgevingsvergunning of omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden benodigd is. Algemene regels Naast de bestemmingen bevat het plan een aantal algemene regels over bijvoorbeeld begrippen, de wijze van meten, algemene afwijkingen en overgangsrecht. Deze min of meer standaardregels in bestemmingsplannen worden hier verder niet toegelicht.
SAB
47
7 7.1
Procedure Vooroverleg en inspraak Het voorontwerpbestemmingsplan heeft ter inzage gelegen van 14 juni 2012 tot en met woensdag 25 juli 2012. Daarnaast heeft er op 26 juni 2012 een inloopavond plaatsgevonden. In dezelfde periode is het bestemmingsplan in het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro toegestuurd aan diverse instanties. In bijlage 6 wordt verslag gedaan van de binnengekomen inspraak- en vooroverlegreacties en wordt besproken op welke manier met deze reacties is omgegaan.
7.2
Zienswijzen Het ontwerpbestemmingsplan Herenland fase 5 heeft ingevolge het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van 20 december 2012 tot en met 30 januari 2013 ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn is één schriftelijke zienswijze ingediend, ondertekend door 17 eigenaren/bewoners van de Jasmijnstraat. De zienswijze is samengevat en beantwoord in de zienswijzennota, welke is opgenomen in de bijlage van dit bestemmingsplan.
SAB
48
Bijlage 1: Verkennend bodemonderzoek
Bijlage 2: Akoestisch onderzoek
Bijlage 3: Archeologisch onderzoek
Bijlage 4: Quick scan flora en fauna
Bijlage 5: Memo reactie t.a.v. verkeer Herenland fase 5
Bijlage 6: Eindverslag inspraak en vooroverleg
Bijlage 7: Zienswijzennota
Bijlage 8: Verslag van de openbare zitting van de hoorcommissie ruimtelijke plannen
Bijlage 9: Advies van de hoorcommissie ruimtelijke plannen zienswijzen ontwerp bestemmingsplan Herenland, fase 5