Bestemmingsplan Bedrijventerrein Peize
Bestemmingsplan Bedrijventerrein Peize
Inhoud: Toelichting en bijlagen Voorschriften Plankaart nr: 160.00.10.36.01.C01
Roden/Assen Projectnummer 160.00.10.36.01 30 november 2006
..................................................................
Toelichting
................................................................... 160.00.10.36.01.toe
...................................................................
Inhoudsopgave
1
Inleiding
3
2
Historie 2.1 Ontstaansgeschiedenis van het gebied 2.2 Cultuurhistorie
5 5 6
3
Huidige situatie
7
4
Beleidskader 4.1 Overkoepelend beleidskader 4.2 Gemeentelijk beleidskader 4.3 Beleid Waterschap Noorderzijlvest
11 11 12 14
5
Juridische vormgeving 5.1 Algemeen 5.2 Afstemming op andere wetten en verordeningen 5.3 Planvorm 5.4 Bestemmingen en afweging van belangen
17 17 17 18 18
6
Milieu 6.1 Inleiding 6.2 Geluidhinder 6.3 Bedrijvigheid 6.4 Leidingen 6.5 Besluit externe veiligheid inrichtingen 6.6 Luchtkwaliteit 6.7 Water 6.7.1 Beleidskader 6.7.2 Ontwikkelingen 6.8 Archeologie 6.9 Ecologie 6.9.1 Inleiding 6.9.2 Beleid 6.10 Duurzaamheid
21 21 21 22 23 24 28 29 29 30 33 35 35 37 40
7
Economische uitvoerbaarheid
41
8
Inspraak en overleg
43
Bijlagen
................................................................... 160.00.10.36.01.toe
...................................................................
1
Inleiding
Op dit moment is de gemeente Noordenveld het traject gestart om alle verouderde bestemmingsplannen van alle kernen binnen de gemeente te herzien. Tot de verouderde plannen behoort tevens het vigerende bestemmingsplan voor het bedrijventerrein De Westerd I in de kern Peize. Aanleiding voor het opstellen van het bestemmingsplan is dan ook gelegen in de noodzaak om het verouderde plan te herzien. In deze herziening worden geen grootschalige nieuwe planologische ontwikkelingen voorzien. Op dit moment geldt voor het plangebied het bestemmingsplan Rondweg en bedrijventerrein Peize (vastgesteld d.d. 23 februari 1993 en goedgekeurd d.d. 12 oktober 1993). Het plangebied ligt aan de noordwestzijde van Peize. Op het overzichtskaartje voorin dit plan is de ligging aangegeven. Aan de noord- en westgrens liggen de Westerweg en de Peizerschipsloot. Het plangebied grenst aan de oostzijde van de toekomstige uitbreiding van onderhavig bedrijventerrein, de Westerd II. De zuidkant van het plangebied wordt gevormd door de woonbebouwing aan de Joest Lewelaan en de Ripperdalaan. In hoofdstuk 2 is ingegaan op de historie van Peize. Vervolgens zal in hoofdstuk 3 de huidige situatie van het plangebied in het kort worden beschreven. Hoewel het hier een actualisatie betreft en de uiteengezette richtlijnen in het provinciaal en gemeentelijk beleid niet direct van invloed zijn op het plangebied, is in hoofdstuk 4 toch volledigheidshalve aandacht besteed aan het beleid. In hoofdstuk 5 is ingegaan op de juridische vormgeving. In hoofdstuk 6 is vervolgens aandacht besteed aan de milieuaspecten, waarna in hoofdstuk 7 de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 8 de inspraak en het overleg aan de orde zijn.
.................................................................... 160.00.10.36.01.toe
3
...................................................................
2
Historie 2.1
Ontstaansgeschiedenis van het gebied
De gemeente Noordenveld ligt op het Drents Plateau. Dit keileemplateau omvat tevens delen van Groningen en Friesland. Dit gebied ligt hoger ten opzichte van de omgeving en is ontstaan door verticale bewegingen in de aardkorst nog voor de bedekking van Drenthe met landijs. Dit speelde zich af in het Pleistoceen. Het Pleistoceen werd gekenmerkt door een opeenvolging van koude en warmere tijden, de zogenaamde glacialen en interglacialen. Tijdens de glacialen breidde het landijs zich van het Scandinavische en Baltische gebied uit over noordwestelijk Europa. Voor de uiteindelijke vormgeving van de oppervlakte en de gesteldheid van de bodem zijn de processen tijdens en vooral na de laatste ijstijd van belang geweest. De dekzandafzetting op de verweerde keileem dateert van deze tijd. Stroompjes begonnen, na de laatste ijstijd ongeveer 7.500 jaar voor Christus, zich in te snijden in het landschap. Ongeveer 2.000 jaar later begon de veenvorming doordat het klimaat zachter en vochtiger werd. De zeespiegel en het grondwater stegen en alle lagere terreingedeelten vulden zich met water. Hierdoor werden moerassen gevormd. Het noordelijke gedeelte van de gemeente Noordenveld maakte deel uit van het lagere deel van Noord-Drenthe. Hier vormde zich, in de regelmatig overstroomde beekdalen van het Peizer- en Eelderdiep, op uitgebreide schaal laagveen. Ook op het niet door beken ontwaterde deel van het Drents Plateau vormde zich veen. Hoogveenvorming ging door tot omstreeks het jaar 1300. Het natuurlijke landschap is gevormd onder invloed van geologische en bodemvormende processen. Behalve de ontstaansgeschiedenis van bodem en reliëf is het menselijke ingrijpen van grote invloed geweest op de verschijningsvorm van het landschap. Sinds de occupatie van de mens drukten de bewoners steeds krachtiger op het natuurlandschap. Door het ingrijpen van de mens, zoals ontginning en ontwatering, is het natuurlijke landschap in de loop der eeuwen veranderd in een cultuurlandschap dat de sporen draagt van een lange geschiedenis.
.................................................................... 160.00.10.36.01.toe
5
...................................................................
2.2
Cultuurhistorie
Peize is van oorsprong een agrarische nederzetting nabij een es en een beek. De kern ontstond in de vroege Middeleeuwen op de hogere zandgronden van het Drents Plateau. Het oorspronkelijke dorp bestond uit een verzameling boerderijen met schuren en schaapskooien. De open ruimten (brinken) werden gebruikt als verzamelplaats. Ook nu nog heeft Peize een opvallend open dorpsstructuur. In de 19e eeuw vond een verdichting van de bestaande bebouwing plaats en breidde het dorp zich langs de randen uit. Na de Tweede Wereldoorlog is het dorp vooral aan de noord- en oostzijde uitgebreid. Vanaf die tijd ging het om grotere planmatige uitbreidingen in wijken. De grootste veranderingen in Peize hebben zich in de afgelopen 30 jaar voorgedaan. Het bedrijventerrein De Westerd dateert uit de tweede helft van de jaren tachtig. Ruim tien jaar geleden werd daar een eerste uitbreiding aan toegevoegd. Hiervoor is in 1993 een bestemmingsplan opgesteld. Dit plan maakte tegelijk de realisering van de noordelijke rondweg mogelijk.
.................................................................... 160.00.10.36.01.toe
6
...................................................................
3
Begrenzing en bereikbaarheid
Huidige situatie
Het bedrijventerrein De Westerd I is gelegen aan de noordwestzijde van Peize. Het plangebied is te bereiken via de Westerweg (rondweg) en de Groningerweg. De Westerweg vormt tevens de noordgrens van het plangebied. Langs de westelijke plangrens ligt de watergang Peizerschipsloot. Deze waterlossing voert in noordelijke richting af via het Peizerdiep op het Hoendiep. Ten westen van de Peizerschipsloot ligt de ijsbaan en een forse groenstrook met opgaande beplanting, welke de dorpskom en het plangebied afschermt van de rondweg. Aan de oostzijde van het plangebied wordt de uitbreiding van het onderhavig bedrijventerrein gerealiseerd; de Westerd II. De ruimtelijke inrichting van dit nieuwe terrein sluit aan bij de opzet van de eerste fase. De Aanleg wordt daarbij doorgetrokken tot de Groningerweg. Haaks daarop wordt in noordelijk en zuidelijke richting een insteekweg voor de interne ontsluiting aangelegd. In het zuiden grenst het bedrijventerrein aan de woonbebouwing van de Joest Lewelaan en de Ripperdalaan. Deze straten liggen in de woonwijk de Westerd. In dit gebied staan overwegend vrijstaande woningen op ruime kavels in een vrij strak patroon. De ontsluiting van de wijk is volgens een vrij ruim en strak patroon.
Indeling
De hoofdas van het terrein is de Havenstraat, welke dient als ontsluiting op de Westerweg. Haaks op de Havenstraat bevinden zich in westelijke en oostelijke richting insteekwegen. De kaveldiepte varieert van 30 tot 80 m, met een daarop aansluitende breedtemaat van ongeveer een kwart tot tweederde van de diepte van het perceel. Daarnaast bevinden zich aan de west- en oostzijde enkele zeer grote kavels. Op het merendeel van de percelen met een diepte tot 80 m zijn bedrijfswoningen gerealiseerd. Het bedrijventerrein heeft een wat rommelige aanblik. Bij de meeste bedrijfskavels is weinig aandacht besteed aan de inrichting. Voorts is er weinig samenhang in het bebouwingsbeeld. Dit wordt mede veroorzaakt door de grote variatie in kavelgrootte en bebouwingstypologie.
.................................................................... 160.00.10.36.01.toe
7
...................................................................
Er is geen tot weinig beplanting aanwezig op of langs de kavels. Slechts aan de zuidzijde van het terrein is opgaande beplanting aanwezig, grenzend aan de woonbebouwing van de Joest Lewelaan. Zonering
Het terrein is ingedeeld in drie zones ten behoeve van de bedrijvigheid. Op de gronden op de plankaart aangegeven met “categorie 1” zijn bedrijven toegestaan van de categorieën 1 en 2 uit de Staat van Bedrijven. Op de gronden op de plankaart aangegeven met “categorie II”, die op grotere afstand van de woonbebouwing liggen, zijn zwaardere bedrijven uit categorie 3 toegestaan, mits de in acht te nemen afstand (tot woonbebouwing) niet meer dan 50 m bedraagt. Voor de rest van het terrein dat op de grootste afstand van de woonbebouwing ligt, zijn bedrijven toegestaan van de categorieën 1 tot en met 3 uit de Staat van Bedrijven.
Marktpositie
Het onderhavige bedrijventerrein is opgezet voor twee groepen kleinschalige lokale bedrijven: bedrijven die moeten worden verplaatst; startende ondernemingen uit de gemeente Noordenveld. Thans zijn alle bedrijfskavels uitgegeven. Op de ondergeschikte uitbreidingen van bestaande bedrijven binnen de bouwvlakken na, zijn geen ontwikkelingen op het bedrijventerrein De Westerd I voorzien.
.................................................................... 160.00.10.36.01.toe
8
...................................................................
Verkooppunt motorbrandstoffen
Vulpunt met dichtbijgelegen bedrijfswoning
Verbindingsweg naar Westerd II
Bedrijfsloods
Gevarieerd straatbeeld
Peizerschipsloot
.................................................................... 160.00.10.36.01.toe
9
...................................................................
4
Beleidskader 4.1
Overkoepelend beleidskader
Regiovisie GroningenAssen 2030
De gemeente Noordenveld is in het kader van de regiovisie een samenwerkingsverband met omliggende gemeenten aangegaan om mee te werken aan de versterking van de economische kernregio Groningen-Assen. In deze regiovisie zijn de gemeente Noordenveld en de gemeente Leek de verplichting aangegaan om de kernen Roden en Leek een schragende functie voor Groningen toe te kennen. Voor Peize geldt dat de reeds geplande ontwikkelingen worden gerealiseerd. Voor onderhavig bestemmingsplan heeft dit geen gevolgen. De richtlijnen in de regiovisie hebben geen invloed op het onderhavig plangebied.
Provinciaal omgevingsplan
De richtlijnen in het Provinciaal Omgevingsplan (vastgesteld december 1998) geven aan dat Peize een functie als hoofdkern heeft. De hoofdkernen hebben in hoofdzaak een woonfunctie voor de plaatselijke reeds aanwezige bevolking en in samenhang met de plaatselijke werkgelegenheid. Voor de ontwikkeling van bedrijvigheid hebben de hoofdkernen alleen een functie voor kleinschalige lokale bedrijvigheid. Zowel voor de ontwikkeling van nieuwe woongebieden als voor de ontwikkeling van nieuwe bedrijventerreinen geldt als voorwaarde dat deze ruimte goed inpasbaar moeten zijn zonder belangrijke omgevingswaarden aan te tasten. Met betrekking tot uitbreidingen beperkt de provincie zich ertoe om met behulp van een contourlijn rondom een kern aan te geven welke waardevolle gebieden van bebouwing dienen te worden gevrijwaard. De rode contour rondom Peize is niet geheel gesloten. Peize heeft in het zuiden, zuidwesten, westen en het noorden nog enige uitbreidingsruimte. In het betreffende gebied welke is opgenomen in onderhavig bestemmingsplan vinden geen ontwikkelingen plaats die in het kader van het geformuleerde provinciaal beleid moeten worden gemotiveerd. De geformuleerde richtlijnen in het provinciaal beleid hebben dan ook geen gevolgen voor de onderhavige herziening. De provincie bevordert het realiseren van duurzame bedrijventerreinen alsmede het in het kader van duurzaamheid revitaliseren van bestaande bedrijventerreinen.
POP II ontwerp
Onlangs is het ontwerp van het Provinciaal Omgevingsplan II gepresenteerd. In dit ontwerp is het visiedeel opgenomen dat op
.................................................................... 160.00.10.36.01.toe
11
...................................................................
3 november 2003 door Gedeputeerde Staten is vastgesteld. De vorenstaande uitgangspunten uit het POP I zijn daarin overgenomen. Het locatiebeleid van de provincie is onder andere gericht op: het continueren van inspanningen gericht op revitalisering van bedrijventerreinen in Noordenveld; nieuwe zoekruimten voor lokale bedrijvigheid in de gemeenten Tynaarlo en Noordenveld. Het aspect duurzaamheid is in het ontwerp POP II verder uitgewerkt. Het duurzaam ontwikkelen en beheren van bedrijventerreinen kan een belangrijke bijdrage leveren aan het realiseren van een ontkoppeling en het verbeteren van de kwaliteit. Het draagt bovendien bij aan het verbeteren van het vestigingsklimaat en aan het scheppen van kwalitatief hoogwaardige werkgelegenheid. Bij nadere invulling is een belangrijke rol weggelegd voor zogenaamde parkmanagementorganisaties. Hieronder worden samenwerkingsverbanden van het bedrijfsleven op een bepaald bedrijventerrein verstaan, waarin eventueel anderen kunnen participeren, zoals gemeenten en energieleveranciers. Bij een kwaliteitsimpuls, gericht op een duurzame ontwikkeling, legt de provincie prioriteit bij terreinen met een regionaal karakter. Peize wordt hier in eerste instantie niet toe gerekend. Ten aanzien van landschap, cultuurhistorie en archeologie heeft een belangrijke aanscherping van het beleid plaatsgevonden. Deze aspecten bepalen in belangrijke mate het afwegingskader bij ruimtelijke ingrepen. Binnen het toetsingskader voor milieu heeft externe veiligheid een plek gekregen. Verder is het belang van water in het POP II nog eens extra onderstreept. Daar komt bij dat een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met de waterhuishouding bij de ontwikkeling van een plan via een recente wijziging van het Besluit op de ruimtelijke ordening een verplicht onderdeel van de toelichting is geworden. De zogenaamde "watertoets" van de VNG geldt daarbij als leidraad. 4.2 Structuurvisie Noordenveld
Gemeentelijk beleidskader
De Structuurvisie Noordenveld (2003) biedt houvast bij het maken van ruimtelijk keuzes. Ten aanzien van bedrijventerreinen worden vier sporen gevolgd. 1. Een herstructurering van de bestaande terreinen waardoor opnieuw ruimte ter beschikking komt. 2. Wat betreft lokale bedrijven wordt ingezet op kleine kavels bij de grotere kernen (Westerd). Wonen en werken kan samengaan. Voor groeibedrijven wordt een groter terrein
.................................................................... 160.00.10.36.01.toe
12
...................................................................
3.
4.
volgens de formule Noordhoek gedacht. Daarvoor zal een nieuwe locatie moeten worden aangegeven bij Roden. Voor footless-bedrijven (niet-locatiegebonden) zal bij Roden binnen de rondweg op bestaande en nieuwe terreinen naar locaties worden gezocht. Hoogwaardige bedrijven zullen worden ondergebracht op Haarveld.
Er is sprake van een zeer breed samengesteld werkgelegenheidsaanbod binnen de gemeente: van kantoren tot industriële bedrijven, van hoogwaardig tot laagwaardig. De structuurvisie zet in op het behoud daarvan. In Roden wordt ingezet op een voortgaande bedrijfsmatige ontwikkeling. In Peize ligt het accent op lokale bedrijvigheid. Norg richt zich op dienstverlening en recreatie. De gemeente draagt de lokale bedrijvigheid een warm hart toe. Dit zijn bedrijven die een lokale klantenkring hebben en dus altijd zijn aangewezen op een locatie nabij de kern waar zij zijn gevestigd. Voor de grotere kernen wil de gemeente vanwege de hoeveelheid bedrijven streven naar een vorm van clustering op afzonderlijke bedrijven. Algemene beleidslijnen
Een van de belangrijkste doelstellingen van het gemeentelijke ruimtelijke ordeningsbeleid is het in stand houden en creëren van een zo hoog mogelijke ruimtelijke kwaliteit. Nieuwe ingrepen worden zo gepland, dat deze de bestaande waarden ontzien en zo mogelijk versterken. Duurzaamheid is een ander belangrijk aspect binnen het ruimtelijk beleid van de gemeente. Bij nieuwe ingrepen wordt aandacht besteed aan integraal waterbeheer en duurzaam bouwen (zoals energie- en materiaalgebruik). Door middel van het ruimtelijk beleid oefent de gemeente ook invloed uit op de veiligheid van haar woon- en werkgebieden. Gevaarlijke objecten worden uit kwetsbare gebieden gehouden of gesaneerd (externe veiligheid). Verder houdt de gemeente rekening met de bereikbaarheid van gebieden voor hulpdiensten, opstelplaatsen voor blusvoertuigen en de aanleg van bluswatervoorzieningen (brandveiligheid). Ook het creëren van een sociaal veilige omgeving krijgt aandacht (sociale veiligheid).
Welstandsnota
Om te kunnen voldoen aan de eisen van de op 1 januari 2003 in werking getreden wijzigingen van de Woningwet op het gebied van het welstandstoezicht, heeft de gemeente Noordenveld op 28 november 2002 een welstandsnota vastgesteld. Deze nota is
.................................................................... 160.00.10.36.01.toe
13
...................................................................
verplicht indien de gemeente ook in de toekomst ten aanzien van bouwplannen een welstandsbeleid wil voeren. Op deze manier geeft het bestemmingsplan de stedenbouwkundige kaders, zoals de functie en omvang (massa) van de bebouwing en inrichtingsmaatregelen met betrekking tot het openbaar gebied en gaat de welstandsnota in op de detaillering, materiaalkeuze en kleur van bebouwing. Hiermee is aandacht voor alle aspecten die van invloed zijn op de ruimtelijke kwaliteit. Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan Noordenveld
In 1999 is het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan opgesteld. Dit rapport geeft de algemene beleidslijn met betrekking tot verkeer en vervoer weer. Daarnaast gaat het rapport in op specifieke deelgebieden van de verkeers- en vervoerssituatie binnen de gemeente Noordenveld. Binnen de bebouwde kom staat het creëren van verblijfsgebieden centraal. Dit zijn gebieden waar een snelheidsregiem geldt van 30 km/uur. Aangegeven wordt, dat in het kader van een nadere uitwerking van het GVVP, het de bedoeling is verblijfsgebieden buiten de bebouwde kom in te richten als 60 km/uur-zones. 4.3
Waterbeleid 21
ste
eeuw
Beleid Waterschap Noorderzijlvest
In het kader van "Waterbeleid 21ste eeuw", anders omgaan met water" staat duurzaam omgaan met water centraal. Het gaat om het waarborgen van voldoende veiligheid en het zo klein mogelijk houden van de kans op wateroverlast. De trits "vasthouden-bergen-afvoeren" staat hier centraal. De uitwerking verschilt per gebied. Met betrekking tot stedelijke gebieden en uitbreidingen hanteert het waterschap een aantal uitgangspunten. Het waterschap geeft aan dat, indien van toepassing, aandacht dient te worden geschonken aan riolering, grondwater, waterberging, infiltratiemogelijkheden, diffuse bronnen, aan- en afvoer van water en peilbeheer. Het waterschap geeft aan dat het aan te leggen rioleringssysteem een verbeterd gescheiden systeem dient te zijn. Bij een verbeterd gescheiden rioolstelsel wordt het afvalwater en het regenwater afzonderlijk afgevoerd. Het eerst gevallen regenwater gaat met oppervlaktevervuiling naar het riool. Het daarna gevallen regenwater wordt afgekoppeld. Door regenwater van het riool af te koppelen wordt tevens een hoger zuiveringsrendement van rioolwaterinstallaties bereikt en wordt de riooloverstortproblematiek verminderd. Dit doel kan worden bereikt door een combinatie van vermindering van oppervlakte aan verharding, afkoppeling van regenwater en drainagewater van het riool, infiltratie van dit water in de bodem en meer oppervlakteberging.
.................................................................... 160.00.10.36.01.toe
14
...................................................................
De afvoer van water uit het gebied mag niet groter zijn dan de huidige afvoer. Is er wel sprake van toename van de afvoer van water, door uitbreiding van verhard oppervlak, dan dienen op het terrein zelf waterbeheersingsmogelijkheden te worden gecreëerd. Waterberging
Een deel van het plangebied, aan de noordwest zijde tegen de Westerweg en een strook langs de Peizerschipsloot, is op de functiekaart van het Provinciaal Omgevingsplan van Drenthe aangeduid als beekdal. In perioden van intensieve neerslag kan in de beekdalen wateroverlast verwacht worden. Bij (her)inrichting en beheer van dit deel van het plangebied dient hiermee rekening gehouden te worden. Naar aanleiding van extreme neerslag in Groningen en Drenthe in 1998 ontstonden kritische situaties ten aanzien van de veiligheid van het watersysteem. De daarna in het leven geroepen Stuurgroep Water 2000+ heeft studie laten doen naar de mogelijke consequenties van extreme neerslag en de toekomstige klimaatverandering. Op basis van dit onderzoek is gebleken dat er noodzaak is tot de realisatie van waterbergingsgebieden. In de provincie Groningen en Drenthe zijn hiervoor waterbergingsgebieden aangewezen en vastgelegd in de POP’s. Voor de kop van Drenthe betekent dit dat er waterberging gerealiseerd zal worden in het gebied van de Herinrichting RodenNorg rondom het Leekstermeer en in het landinrichtingsgebied Peize rondom het oude Eelderdiepje en op de flanken van het Peizerdiep. Vanuit de landinrichting Peize wordt het proces van waterberging gestuurd. Op dit moment is er een MER-procedure gaande. Voor het betreffende bestemmingsplan Bedrijventerrein Peize heeft dit geen directe gevolgen aangezien de begrenzing van het waterbergingsgebied op de grens ligt van de Stenhorsten en daarboven in noordelijke richting. In de MER wordt nader onderzoek gedaan naar eventuele beïnvloeding van de grondwaterstand als gevolg van verhoging van de waterstanden in de waterbergingsgebieden. Uitgangspunt is dat er als gevolg van de inrichting van waterbergingsgebieden er geen negatieve effecten optreden naar de omliggende gebieden.
De stedelijke wateropgave
In het Regionaal Bestuursakkoord Water is afgesproken dat gestreefd wordt dat deel van de wateropgave dat is veroorzaakt door de kllmaatsverandering bij niuewe ruimtelijke ontwikkelingen op te lossen. Dit kunnen uitbreidingen betreffen in uileggebiedn, maar bijvoorbeeld ook inbreidingen en herstructureringen in bestaand stedelijk gebied. In het Waterplan Noordenveld is ten aanzien van bovenstaande het volgende opgenomen: ‘De stedelijke wateropgave is het
.................................................................... 160.00.10.36.01.toe
15
...................................................................
maatregelenpakket waarmee wateroverlast in stedelijke gebieden zoveel mogelijk voorkomen wordt, inclusief de daarbij behorende kosten. Het gaat hierbij om de hoeveelheid waterberging die als gevolg van klimaatverandering, zeespiegelstijging, bodemdaling en verstelijking benodigd is om in 2015 het watersysteem op orde te hebben en vervolgens op orde te houden richting 2050. Om wateroverlast terug te dringen zoeken de gemeente en het waterschap naar locaties voor extra waterberging in bestaande stedelijke gebieden. Als het niet mogelijk is binnen het gebied zelf dan wordt ruimte gezocht in het landelijke gebied rondom de bebouwde gebieden. In het buitengebied wordt gezocht naar mogelijkheden voor vasthouden van water in landbouwsystemen en berging in de beekdalen. Waterschap Noorderzijlvest is voornemens in 2006 een methodiek op te stellen voor het bepalen van de kwantitatieve stedelijke wateropgave. Zodra de methodiek is vastgesteld, gaat het waterschap, samen met de gemeente, de ruimteclaim voor het plangebied bepalen. Conform de afspraken in het RBW en het waterplan Noordenveld wordt, in geval van nieuwe ontwikkelingen binnen het plangebied, gezocht naar locaties voor het invullen van een eventueel tekort aan berging. Bij het bepalen van de te nemen maatregelen wordt rekening gehouden met eventuele knelpunten op gebied van de waterkwaliteit en wordt tevens getracht eventuele overlast door grondwater of water op straat zoveel mogelijk op te lossen’.
.................................................................... 160.00.10.36.01.toe
16
...................................................................
5
Juridische vormgeving 5.1
Algemeen
Het plan is overeenkomstig artikel 12 van het Besluit op de ruimtelijke ordening vervat in: a. één plankaart in een blad, schaal 1:2.000, met bijbehorende verklaring, waarop de bestemming van de in het plan begrepen gronden is aangewezen; b. een omschrijving van de bestemming, waarbij het toe te kennen doel of de doeleinden is aangegeven; c. voorschriften omtrent het gebruik van de in het plan begrepen grond en van de zich daarop bevindende opstallen. 5.2
Afstemming op andere wetten en verordeningen
Met het oog op de duidelijkheid, dan wel om een dubbel vergunningstelsel te voorkomen, is ten aanzien van een aantal wetten en/of verordeningen aangegeven hoe het gemeentebestuur bij de toepassing van de daarin opgenomen regelingen rekening houdt met het ruimtelijk beleid zoals dat met het bestemmingsplan wordt nagestreefd. Dit betreft: de Wet op de openluchtrecreatie; de Woningwet (aanvullende werking Bouwverordening). Wet op de openluchtrecreatie In de Wet op de openluchtrecreatie is voor bijzondere vormen van kamperen een vrijstelling of ontheffing mogelijk van het verbod om buiten een kampeerterrein te mogen kamperen. Deze vrijstelling of ontheffing is alleen mogelijk indien het bestemmingsplan zich daar niet tegen verzet. In het plangebied zijn dergelijke vormen van kamperen ongewenst. Met het oog op de duidelijkheid is aangegeven dat het bestemmingsplan zich verzet tegen deze bijzondere vormen van kamperen. Woningwet Aanvullende werking Bouwverordening In gevolge de Woningwet (artikel 9) blijven, bij strijdigheid tussen de voorschriften uit de Bouwverordening en die van het bestemmingsplan, de voorschriften uit de Bouwverordening buiten toepassing. Regelt het bestemmingsplan niets over het betreffende onderwerp dan blijven de voorschriften uit de Bouwverordening wel
.................................................................... 160.00.10.36.01.toe
17
...................................................................
van toepassing, tenzij het bestemmingsplan anders bepaalt. Onduidelijkheid kan ontstaan indien het bestemmingsplan een algemene regel geeft, bijvoorbeeld ten aanzien van de hoogte van andere bouwwerken. De vraag is dan of de specifieke regeling uit de Bouwverordening over bijvoorbeeld erfscheidingen buiten toepassing blijft. Met het oog op het geven van duidelijkheid is aangegeven welke stedenbouwkundige bepalingen uit de bouwverordening van toepassing blijven. Naast deze afstemmingen is ook een artikel opgenomen waarin wordt ingespeeld op de verwijdering van het bordeelverbod uit het Wetboek van Strafrecht. In dit artikel is aangegeven dat het bestemmingsplan zich verzet tegen het gebruik als seksinrichting. 5.3
Planvorm
Voor het plangebied is gekozen voor gebiedsgerichte bestemmingen. Daarbij zijn de op de plankaart aan te geven juridisch harde begrenzingen tussen de verschillende functies beperkt tot een aantal essentiële onderdelen. Ten aanzien van de bebouwing is sprake van een vrij grote mate van detaillering in de voorschriften. Ten aanzien van de afmetingen van de gebouwen zijn voorschriften gegeven met betrekking tot de goot- en bouwhoogte, de afstand tot de erfscheiding en dergelijke. 5.4
Bestemmingen en afweging van belangen
Een eerste afweging met betrekking tot de toelaatbaarheid van functies en de omvang en plaats is gemaakt bij de voorbereiding van het plan. Dit heeft geresulteerd in de volgende bestemmingen: bedrijfsdoeleinden; groenvoorzieningen. Op basis van de Staat van bedrijven is binnen de bestemming “bedrijfsdoeleinden” aangegeven welke bedrijven toelaatbaar zijn. Hierbij is rekening gehouden met de bestaande inrichting van de terreinen en de afstand tot nabijgelegen woongebieden. Binnen deze bestemming is het realiseren van één dienstwoning per bedrijf toegestaan. Het structurele groen is bestemd als “groenvoorzieningen”. Binnen de bestemmingen is in de voorschriften de plaats en omvang van de bebouwing aangegeven. Ten aanzien van onderdelen kan achteraf wellicht de conclusie worden getrokken dat sprake is van een beperking, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
.................................................................... 160.00.10.36.01.toe
18
...................................................................
Het is dan gewenst om in de concrete situatie ten aanzien van de noodzaak, omvang en dergelijke opnieuw een afweging te maken ten opzichte van de overige belangen. Deze afweging wordt mogelijk door, en vindt plaats op grond van, de in het plan opgenomen vrijstellingsbevoegdheden en het kunnen stellen van nadere eisen. Vrijstelling
De toepassing van de vrijstellingsbevoegdheid is beperkt tot incidentele gevallen, waarbij het functioneren van de in de bestemming begrepen doeleinden niet wezenlijk wordt aangetast. In de afweging staat het voorkomen van een onevenredige aantasting van het bebouwingsbeeld, de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de verkeersveiligheid centraal. Gelet op deze belangen dient het verlenen van een vrijstelling beperkt te blijven tot die situaties, waarbij een strikte toepassing van het voorschrift leidt tot een beperking van een doelmatig gebruik overeenkomstig de bestemming, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
Nadere eisen
De mogelijkheid voor het kunnen stellen van nadere eisen mag de realisering van de activiteit als zodanig niet onmogelijk maken. De afweging bij een vrijstelling kan leiden tot een weigering terwijl bij een nadere eis wel aan een onderdeel van een gebouw of de plaats ervan een voorwaarde kan worden gesteld, maar het gebouw als zodanig moet kunnen worden gerealiseerd.
.................................................................... 160.00.10.36.01.toe
19
...................................................................
6
Milieu 6.1
Inleiding
Voor zover een bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, dient een aantal milieuaspecten nader te worden onderzocht. Hierbij gaat het onder meer om de verplichte toetsing aan de Wet geluidhinder en de milieuhygiënische gesteldheid van de bodem. Daarnaast dient eventueel rekening te worden gehouden met nabijgelegen bedrijvigheid. Een en ander kan vergaande ruimtelijke consequenties hebben voor nieuwe ontwikkelingen, maar aangezien het hier een herziening betreft en er geen feitelijke verandering van de huidige situatie is voorzien, zullen vorengenoemde aspecten geen consequenties hebben. Het aspect "externe veiligheid" vormt hierop enigszins een uitzondering. In paragraaf 6.4 komt dit aan de orde. Volledigheidshalve worden bovengenoemde aspecten meegenomen in onderhavige herziening. 6.2
Geluidhinder
In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle wegen zones met uitzondering van die wegen waar een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt en die wegen waar op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveaukaart vaststaat dat de geluidsbelasting op 10 m uit de as van de meest nabijgelegen rijstrook 50 dB(A) of minder bedraagt. In geval van nieuwe geluidsgevoelige bebouwing binnen deze zone dient akoestisch onderzoek plaats te vinden.
Geluidsniveaukaart gemeente Noordenveld
.................................................................... 160.00.10.36.01.toe
21
...................................................................
Op dit moment vinden geen nieuwe planologische ontwikkelingen plaats. Nader onderzoek hoeft niet plaats te vinden. Voor de volledigheid en duidelijkheid zijn op het kaartje op de vorige pagina de gegevens van de geluidsniveaukaart van de gemeente Noordenveld voor de kern weergegeven. Hieruit blijkt dat de Westerweg en de Groningerweg zoneplichtig zijn. 6.3
Bedrijvigheid
Op een bedrijventerrein is het van belang dat geen conflicten ontstaan tussen de bedrijfsbestemming en de milieugevoelige objecten in de omgeving. Door een differentiatie aan te brengen in de toe te laten bedrijven en deze onder te brengen in zones kan een zodanige afstand tot gevoelige objecten worden gewaarborgd dat dergelijke conflicten uitblijven. Een handreiking voor de wijze waarop zonering kan plaatsvinden, is opgenomen in de VNG-publicatie "Bedrijven en milieuzonering". Samengevat wordt voor categorieën van bedrijven aangegeven wat op grond van de mogelijke milieuaspecten de afstand tot gevoelige objecten zoals woonbebouwing zou moeten zijn. Hieronder staan de categorieën en de daarbij behorende globale afstanden tot milieugevoelige objecten: Milieucategorie Categorie 1 Categorie 2 Categorie 3 Categorie 4 Categorie 5 Categorie 6
Grootst genoemde aan te houden afstand 0-10 m 30 m 50-100 m 200-300 m 500-1.000 m 1.500 m
Dit zijn slechts richtlijnen. Per situatie dient te worden beoordeeld wat de werkelijk toe te passen minimale afstand is van een bedrijf ten opzichte van een milieugevoelig object. Op het onderhavige bedrijventerrein zijn alleen bedrijven toegestaan voorzover deze voorkomen in de categorieën 1 tot en met 3 (100 m). Daarnaast is het mogelijk bedrijven in een naast hogere categorie toe te staan, mits deze qua aard en hinder gelijk te stellen zijn aan een bedrijf uit de bij recht toegestane categorieën. In het onderhavige bestemmingsplan is in verband met de situering ten opzichte van woonbebouwing de indeling van het vigerende plan aangehouden:
.................................................................... 160.00.10.36.01.toe
22
...................................................................
1 2 3 6.4
minimum afstand 20 m, milieucategorieën 1 en 2; minimum afstand 50 m, milieucategorieën 1,2 en 3 (50 m); minimum afstand 100 m, milieucategorieën 1, 2 en 3. Leidingen
Zoals aangegeven op de plankaart ligt in het onderhavige plangebied een ∅ 150 aardgastransportleiding van de Gasunie, met een gasdruk van 40 Bar. Wat betreft de aan te houden veiligheidsafstanden bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van bestaande gastransportleidingen is de richtlijn van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, getiteld: "Zonering langs hogedruk aardgastransportleidingen" onder kenmerk DGMH/B nr. 0104004 van 26 november 1984, van toepassing. Uitgangspunt van deze richtlijn is dat het streven er op gericht dient te zijn bestemmingen die voorzien in het regelmatig verblijf van personen, buiten de zogeheten toetsingsafstand te realiseren. In dit geval bedraagt de toetsingsafstand 20 m. Afwijking is in dit geval op grond van de leidingspecificaties toegestaan indien technische, planologische en/of economische overwegingen hiertoe noodzaken, waarbij echter steeds de minimale bebouwingsafstand van 4 m, zoals genoemd in tabel 4 van de richtlijn van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, gehandhaafd moet blijven. Wellicht ten overvloede wordt er op gewezen dat, uit oogpunt van veiligheid en bedrijfsvoering, het oprichten van enig bouwwerk en/of het aanbrengen van diepwortelende en/of hoogopgaande beplanting binnen een afstand van 4 m, gerekend uit het hart van de leiding, niet is toegestaan. Tevens is binnen deze strook het uitvoeren van werkzaamheden, die een veilig en bedrijfszeker gastransport in gevaar kunnen brengen niet toegestaan, behoudens vrijstelling nadat de leidingbeheerder is gehoord. Te denken valt hierbij aan: het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging; het verrichten van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk; het aanbrengen van gesloten verhardingen; het indrijven van voorwerpen in de bodem; het permanent opslaan van goederen; het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen. Tevens loopt door het plangebied een rioolpersleiding. Om een goed functioneren van deze leiding te waarborgen, is door het waterschap
.................................................................... 160.00.10.36.01.toe
23
...................................................................
aangedrongen op een bebouwingsvrije zone van 5 m ter weerszijden van de leiding. Dit verzoek is in de voorschriften en op de plankaart opgenomen. Het bovenstaande is in de vorm van een dubbelbestemming in de voorschriften en op de plankaart verwerkt. 6.5
Besluit externe veiligheid inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen richt zich, zoals uit de naam reeds blijkt, primair op inrichtingen als bedoeld in de Wet milieubeheer. Welke inrichtingen onder de werking van het besluit vallen, blijkt uit artikel 2, lid 1. Deze inrichtingen brengen risico’s met zich mee voor de in de omgeving gelegen risicogevoelige objecten. Het besluit onderscheidt twee categorieën risicogevoelige objecten, namelijk kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Dit onderscheid is gebaseerd op maatschappelijke opvattingen over de groepen mensen die in het bijzonder moeten worden beschermd en op gegevens zoals het aantal personen en de verblijfstijd van groepen mensen. Bij kwetsbare objecten kan bijvoorbeeld worden gedacht aan woningen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, scholen, kinderopvang, grote kantoren, hotels en winkelcomplexen en grote kampeer- en recreatieterreinen. Beperkt kwetsbare objecten zijn volgens het besluit verspreid liggende woningen, dienstwoningen van derden, kleinere kantoren, hotels en winkels, bedrijfsgebouwen, sporthallen, zwembaden, speeltuinen, overige sport- en kampeerterreinen en objecten van hoge infrastructurele waarde, zoals elektriciteitscentrales. Vervolgens geeft het besluit waarden voor het risico dat toelaatbaar wordt geacht voor deze objecten. Hierbij worden twee vormen van risico onderscheiden. Allereerst het plaatsgebonden risico. Het plaatsgebonden risico is een maat voor het overlijdensrisico op een bepaalde plaats waarbij het niet van belang is of op die plaats daadwerkelijk een persoon aanwezig is. In het besluit is het plaatsgebonden risico gedefinieerd als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op een bepaalde plaats in de omgeving van een inrichting zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval met een gevaarlijke stof. Dit risico laat zich goed ruimtelijk vertalen aangezien het gaat om punten waar zich een bepaald risico voordoet. Deze punten kunnen worden verbonden tot een contour. Voor de zogenaamde categoriale inrichtingen, inrichtingen waarbij slechts één stof of categorie van stoffen verantwoordelijk is voor het risico, kan het plaatsgebonden risico eenvoudig worden bepaald. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om LPG, enkelvoudige opslagen,
.................................................................... 160.00.10.36.01.toe
24
...................................................................
ammoniakopslag en dergelijke. Voor deze inrichtingen is op basis van een ministeriële regeling de plaatsgebonden risicocontour vertaald in een afstand. Bij de niet-categoriale inrichtingen, inrichtingen waarbij niet steeds dezelfde stoffen aanwezig zijn en waarbij stoffen wellicht worden bewerkt, kan geen standaard afstand worden bepaald. De ligging van de plaatsgebonden risicocontour zal hierbij moeten worden bepaald door een risicoanalyse. Voor kwetsbare objecten geldt een harde normstelling in de vorm van een grenswaarde. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt een richtwaarde. De grenswaarde dient altijd en de richtwaarde zoveel mogelijk in acht te worden genomen. Zowel de grens- als de richtwaarde voor het plaatsgebonden risico is bepaald op 10-6 per jaar. Voor bestaande kwetsbare objecten mag gedurende drie jaar na de vaststelling van het besluit een grenswaarde van 10-5 worden aangehouden en moet uiterlijk op 1 januari 2010 aan de norm van 10-6 worden voldaan. Voor situaties met een te hoog risico geldt bovendien dat tot 2010 de situatie niet mag verslechteren (standstill-beginsel). Indien bijvoorbeeld sprake is woningen binnen de 10-5-contour, doet zich een acute saneringssituatie voor en zal binnen drie jaar de milieuvergunning moeten worden ingetrokken of aangescherpt of de woning moeten zijn gesaneerd. Aangezien het bij beperkt kwetsbare objecten slechts gaat om een richtwaarde, geldt voor deze objecten geen saneringsverplichting. Ten tweede kent het besluit het zogenaamde groepsrisico. Hierbij gaat het om de kans per jaar dat een groep mensen in minimaal een bepaalde omvang slachtoffer wordt van een ongeval. In het besluit wordt dit gedefinieerd als de (cumulatieve) kansen dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als direct gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van de inrichting en van één ongeval in die inrichting, waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken. Het groepsrisico moet worden bepaald binnen het invloedsgebied van de inrichting. Voor het groepsrisico gelden, anders dan voor het plaatsgebonden risico, geen grenswaarden, maar slechts oriënterende waarden. Het gaat om een maatschappelijke verantwoordingsplicht aan de hand van het risico. Ten aanzien hiervan moet een belangenafweging plaatsvinden. De wijze waarop met het groepsrisico moet worden omgegaan, blijkt uit een bij het besluit behorende ministeriële regeling en de in concept beschikbare “Handreiking Groepsrisico”. Ook hier doet zich het verschil voor tussen categoriale en nietcategoriale bedrijven. Voor categoriale bedrijven kan aan de hand van de tabellen uit de ministeriële regeling worden bepaald of het aantal personen in het invloedsgebied, in combinatie met het gevaar van de
.................................................................... 160.00.10.36.01.toe
25
...................................................................
risicobron, de oriënterende waarde overschrijdt. Bij niet-categoriale bedrijven moet altijd een berekening van het groepsrisico worden uitgevoerd. Gevolgen Besluit externe veiligheid inrichtingen voor het plangebied Voor de vestiging van nieuwe bedrijven wordt de afweging wat betreft externe veiligheid gemaakt in het licht van de milieuvergunning aangezien hierover op dit moment niets bekend is. Indien het bedrijf valt onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen zal op het moment van de aanvraag worden bekeken of en in welke vorm het bedrijf toelaatbaar is. Binnen het plangebied, aan De Aanleg 1, is een verkooppunt van motorbrandstoffen inclusief LPG gevestigd. In het onderstaande wordt hierop nader ingegaan. Plaatsgebonden risico Het verkooppunt heeft een doorzet van minder dan 1.000 m³ per jaar. Dit betekent dat de 10-6-contour voor de inrichting op 45 m vanuit het vulpunt ligt. Vanaf het ondergronds reservoir en de afleverzuil geldt een afstand van respectievelijk 25 m en 15 m. De 10-5-contour ligt op 25 m vanuit het vulpunt en op 15 m vanuit het ondergronds reservoir. Deze contouren liggen allen binnen het plangebied en zijn op de plankaart opgenomen, omdat ze gevolgen hebben voor het voorliggend bestemmingsplan. Binnen de contouren mag niet worden gebouwd. Voorzover de contouren binnen een bouwvlak zijn gelegen, betreft het echter uitsluitend het perceel van het tankstation. Het plan behoeft derhalve geen nadere bebouwingsbeperkingen. Het vulpunt dient op dezelfde plaats te blijven gehandhaafd. Groepsrisico De verantwoordingsplicht voor het groepsrisico volgt uit de artikelen 12 en 13 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen. De verplichting komt tot uitdrukking in een motivering van: het aantal personen in het invloedsgebied; het groepsrisico; de mogelijkheden tot risicovermindering; de alternatieven; de mogelijkheden om de omvang van de ramp te beperken; de mogelijkheden tot zelfredzaamheid. Voor LPG-stations geldt op basis van de ministeriële uitvoeringsregeling dat de straal van het invloedsgebied 150 m
.................................................................... 160.00.10.36.01.toe
26
...................................................................
bedraagt. Het invloedsgebied heeft daarmee een oppervlakte van 7,07 ha. Aangezien tussen de 10-6-contour en de 10-5-contour een beperkt kwetsbare objecten voorkomt, moet het invloedsgebied worden verminderd met het oppervlak binnen de 10-5-contour, ofwel 7,07 ha - (3,14 x 25²) = 6,87 ha. Uit diezelfde uitvoeringsregeling volgt uit tabel 1 van het onderdeel “groepsrisico dichtheden personen per hectare” dat de personendichtheid 13 personen per hectare mag bedragen, wil de oriënterende waarde niet worden overschreden. Dit komt dus neer op 6,87 x 13 = 89 personen. Binnen het hiervoor berekende invloedsgebied van het LPG-station komt +/- 3.200 m ² aan bedrijfsbebouwing voor. Het hierbij om de bestaande bedrijven die zijn gevestigd op een deel van het oorspronkelijke bedrijventerrein van Peize. Bij deze bedrijfsbebouwing bevinden zich zeven dienstwoningen. Om de bijbehorende personendichtheid te kunnen bepalen, wordt gebruikgemaakt van het zogenaamde “paarse boek” (CPR 18) met kengetallen. Voor de dienstwoningen wordt uitgegaan van de bezettingsgraad van een woning. In onderstaande tabel is dit schematisch weergegeven. Functie
Kengetal
Bedrijven Woningen Totaal
100 m² per persoon 2,4 persoon/woning
Personendichtheid invloedsgebied (afgerond) 32 (afgerond) 17 49
Uit de Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico blijkt dat deze personendichtheid kan worden gecorrigeerd aan de hand van de correctietabellen uit de ministeriële regeling. Voorwaarde is wel dat sprake is van een uniforme personendichtheid. Aangezien het om zowel bedrijfswoningen als bedrijfsbebouwing gaat kan geen gebruik van de tabellen worden gemaakt. Hier kan enkel de aanwezigheid van personen worden genuanceerd door onderscheid te maken tussen de nacht- en dagperiode en aan de hand hiervan te komen tot een gecorrigeerde etmaalwaarde. Voor woningen kan worden uitgegaan van een bezetting van 70% gedurende de dagperiode en 100% gedurende de nachtperiode. Voor bedrijven ligt dit op respectievelijk 100% en 0%. Functie
Correctie op personendichtheid
Bedrijven Woningen
32 * (100% + 0% / 2) 17 * (100% + 70% / 2)
Personendichtheid gecorrigeerd (afgerond) 16 (afgerond) 14
.................................................................... 160.00.10.36.01.toe
27
...................................................................
Totaal
30
Hiermee blijft de personendichtheid ruim onder de oriëntatiewaarde van 89. Een gedeelte van het plangebied “de Westerd II” ligt tevens binnen het invloedsgebied van de inrichting. Op deze gronden is op basis van de voorschriften en de plankaart +/- 5.000 m² bedrijfsbebouwing mogelijk. Ook bevat het plan de mogelijkheid om dienstwoningen bij de bedrijven te bouwen. Aangezien niet vooraf kan worden gezegd hoeveel bedrijven van deze mogelijkheid gebruikmaken, wordt het aantal te bouwen dienstwoningen geschat op 4. Dit geeft het volgende effect te zien voor de personendichtheid. Functie
Kengetal
Personendichtheid invloedsgebied
Bedrijven Woningen Totaal
100 m² per persoon 2,4 persoon/woning
(afgerond) 50 (afgerond) 10 60
Ook in dit geval kunnen de aantallen worden gecorrigeerd tot een etmaalwaarde. Dit geeft het volgende resultaat. Functie
Correctie op personendichtheid
Personendichtheid gecorrigeerd
Bedrijven Woningen Totaal
50 * (100% + 0% / 2) 10 * (100% + 70% / 2)
(afgerond) 25 (afgerond) 9 34
De uitbreiding heeft dus tot gevolg dat de personendichtheid binnen het invloedsgebied op 64 personen komt. Ook met de uitbreiding die in voorliggend plan mogelijk wordt gemaakt, blijft de personendichtheid in het invloedsgebied beneden de oriëntatiewaarde. Op grond hiervan kan de conclusie worden getrokken dat er sprake is van een aanvaardbaar groepsrisico. 6.6 Beleid
Luchtkwaliteit
In de Europese Kaderrichtlijn Luchtkwaliteit (96/62/EG) uit 1996 zijn de grondbeginselen van het Europese luchtkwaliteitsbeleid vastgelegd. Nederland heeft de Europese regels geïmplementeerd in het Besluit luchtkwaliteit. Sinds 1 januari 2005 moet aan de grenswaarden voor fijn stof worden voldaan. In het Besluit luchtkwaliteit 2005 is een correctie voor zwevende deeltjes (zeezout), die zich van nature in de lucht bevinden
.................................................................... 160.00.10.36.01.toe
28
...................................................................
en niet schadelijk zijn voor de gezondheid van de mens opgenomen. De wijze waarop mag worden gecorrigeerd, wordt beschreven in de Meetregeling Luchtkwaliteit 2005. Voor de gemeente Noordenveld betekent dit dat de jaargemiddelde concentratie van PM10 mag worden verminderd met 5 µg/m³. Het aantal overschrijdingsdagen mag worden verminderd met 6. Onderzoek
Op basis van het Besluit luchtkwaliteit is onderzoek verricht naar de luchtkwaliteit van het plangebied. De resultaten zijn verwoord in de notitie Onderzoek luchtkwaliteit bestemmingsplan Bedrijventerrein De Westerd II van 10 augustus 2005. Uit de scenarioberekeningen in dit onderzoek blijkt dat voor geen van de in het Besluit luchtkwaliteit genoemde stoffen in 2005 of 2010 de jaargemiddelde grenswaarden of plan- en alarmdrempels meer dan toegestaan worden overschreden. Dit betekent dat wordt voldaan aan het Besluit luchtkwaliteit. 6.7
Water
Op grond van artikel 12 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf te worden opgenomen van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. In die paragraaf dient te worden uiteengezet wat voor gevolgen het plan in kwestie heeft voor de waterhuishouding, dat wil zeggen het grondwater en het oppervlaktewater. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets: "het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren (door de waterbeheerder), afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten". 6.7.1 Beleidskader Het kader voor de watertoets is het vigerend beleid (Vierde Nota Waterhuishouding, Waterbeleid 21ste eeuw, Europese Kaderrichtlijn water, en de beleidslijn Ruimte voor de Rivier). De watertoets wordt uitgevoerd binnen de bestaande wet- en regelgeving op het gebied van ruimtelijke ordening en water. Een aantal relevante beleidsdocumenten wordt hieronder kort besproken. Rijksbeleid
Vierde Nota Waterhuishouding De Vierde Nota Waterhuishouding van december 1998 verwoordt de regeringsbeslissing. Een van de speerpunten is een duurzaam stedelijk waterbeheer, met als belangrijke elementen: waterbesparende maatregelen in de woning; het afkoppelen van verhard oppervlak van de riolering;
.................................................................... 160.00.10.36.01.toe
29
...................................................................
-
het infiltreren van regenwater in de bodem; het bergen van regenwater in vijvers; herwaardering van watersystemen bij de ruimtelijke inrichting van (nieuwe) woongebieden.
Waterbeleid 21ste eeuw Met het Waterbeleid 21ste eeuw wordt ingespeeld op toekomstige ontwikkelingen die hogere eisen stellen aan het waterbeheer. Het gaat hierbij om onder andere de klimaatverandering, bodemdaling en zeespiegelrijzing. Het Waterbeleid 21ste eeuw heeft twee principes voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd, te weten de tritsen: vasthouden, bergen en afvoeren; schoonhouden, scheiden en zuiveren. De trits "vasthouden, bergen en afvoeren” houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren, wordt het water afgevoerd. Bij de trits "schoonhouden, scheiden en zuiveren" gaat het erom dat het water zoveel mogelijk wordt schoongehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste, wanneer schoonhouden en scheiden niet mogelijk is, komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod. Provinciaal beleid
In het Provinciaal omgevingsplan I (POP) is het landelijk gebied ingedeeld in zes zones. Het gaat om een integrale functietoekenning. Dat betekent dat zowel de ruimtelijke als de waterhuishoudkundige functies en de gewenste milieukwaliteit worden aangegeven. Het beleid ten aanzien van de waterhuishoudkundige situatie is gekoppeld aan de zonering en de daarmee aangegeven functies. Naast deze zonering van het landelijk gebied zijn er de kernen. In dit geval gaat het om stedelijk gebied. Ten aanzien van stedelijk gebied wordt in het POP aangegeven dat indien er sprake is van herstructurering, prioriteit wordt gegeven aan duurzaam bouwen en duurzaam stedelijk waterbeheer. 6.7.2 Ontwikkelingen Voor het beleid van het waterschap wordt verwezen naar paragraaf 4.3. Hierin is al aan de orde geweest wat in het algemeen de richtlijnen en uitgangspunten van het waterschap zijn en meer specifiek voor de waterhuishouding in het noordelijk deel van de gemeente Noordenveld. In het kader van dit herzieningentraject heeft het waterschap met betrekking tot de waterparagraaf in een eerder stadium de volgende
.................................................................... 160.00.10.36.01.toe
30
...................................................................
opmerkingen gemaakt waarmee rekening dient te worden gehouden indien sprake is van (nieuwe) ontwikkelingen.
.................................................................... 160.00.10.36.01.toe
31
...................................................................
Het betreffen de volgende onderwerpen. Het waterschap eist dat extra verhard oppervlak wordt gecompenseerd. In een plangebied met een gescheiden rioolstelsel moet volgens de vuistregel 10% van het verhard oppervlak als oppervlaktewater worden gerealiseerd. Alternatieven voor extra oppervlaktewater zijn echter bespreekbaar. Het waterschap adviseert een drooglegging van minimaal 1,20 m - 1,30 m. Als hiervan wordt afgeweken, moet dat in de waterparagraaf worden opgenomen. Het waterschap adviseert (zoals eerder genoemd) een gescheiden rioolstelsel. Een watersysteembeschrijving van het plangebied, waaronder bodemopbouw, grondwaterstanden en mogelijkheden tot infiltratie. In het plangebied zijn geen planologische ontwikkelingen voorzien. De waterhuishoudkundige situatie is op dit moment niet aan verandering onderhevig. Nadere voorzieningen of maatregelen treffen ten behoeve van de waterhuishoudkundige situatie is dan ook niet aan de orde. Waterretentie en waterinfiltratie
Aspecten zoals waterretentie en infiltratie om water in het gebied langer vast te houden, zijn niet aan de orde. In het plangebied blijft het huidige rioolstelsel gehandhaafd. Aangezien onderhavig plan een herziening betreft en geen nieuwbouwontwikkelingen plaatsvinden, is op korte termijn geen streven om het rioleringsstelsel te verbeteren. In hun reactie van 20 februari 2006 (zie bijlagen) heeft het Waterschap Noorderzijlvest aangegeven dat zij kunnen instemmen met dit plan. Wel zal in het geval van nieuwe ontwikkelingen rekening moeten worden gehouden met de door hen gestelde randvoorwaarden in het kader van het waterplan Noordenveld.
Duurzaam stedelijk waterbeheer
In relatie tot duurzaam stedelijk waterbeheer is bij de inrichting van de wijken niet expliciet rekening gehouden met de te gebruiken materialen in de te realiseren gebouwen of bouwwerken en verhardingen. Er werd niet gestreefd naar het gebruik van duurzame bouwmaterialen om schoon regenwater in het gebied te conserveren. Mochten in de loop der tijd herstructurering of daar waar mogelijk inbreiding plaatsvinden, dan wordt de nadruk gelegd op het gebruik van duurzame bouwmaterialen.
.................................................................... 160.00.10.36.01.toe
32
...................................................................
Water aanvoer en -afvoer
De afvoer van water uit het gebied mag niet groter zijn dan de huidige afvoer. Op dit moment wordt bij de afvoer van water aangesloten bij het bestaande waterhuishoudkundige systeem. Hierin zal ook geen verandering optreden, omdat het een bestaande situatie betreft. 6.8
Archeologie
Verdrag van Malta
Begin 1992 ondertekende Nederland het Verdrag van Valletta/Malta. Daarmee heeft de zorg voor het archeologisch erfgoed een prominentere plaats gekregen in het proces van de ruimtelijke planvorming. Uitgangspunten van het verdrag zijn het vroegtijdig betrekken van archeologische belangen in de planvorming, het behoud van archeologische waarden in situ (ter plaatse) en de introductie van het zogenaamde "veroorzakerprincipe". Dit principe houdt in dat degene die de ingreep pleegt, financieel verantwoordelijk is voor behoudsmaatregelen of een behoorlijk onderzoek van eventueel aanwezige archeologische waarden. De uitgangspunten van het verdrag krijgen hun beslag in de ophanden zijnde wijziging van de Monumentenwet (in werking 2006). Bij het opstellen en uitvoeren van ruimtelijke plannen wordt rekening gehouden met zowel de bekende als de te verwachten archeologische waarden. Voor de bekende waarden kan de Archeologische Monumentenkaart (AMK) worden geraadpleegd. Voor de te verwachten waarden wordt gebruikgemaakt van de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW).
Nota Belverdere
Aanvullend op het archeologisch beleid is ook de nota Belvedere (Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, 1999) van belang. Doelstelling van deze nota is het versterken en benutten van de cultuurhistorische identiteit en de daarvoor bepalende kwaliteiten van de cultuurhistorisch meest waardevolle gebieden van Nederland, de zogenaamde Belvedere-gebieden. Noordenveld is een dergelijk gebied en is een goed bewaard gebleven voorbeeld van het esdorpenlandschap dat kenmerkend is voor alle zandgebieden van het Drents Plateau.
Provinciaal archeologiebeleid
Uitgangspunt bij de zorg voor archeologische waarden is behoud in de bodem ter plekke en van planologische bescherming van waardevolle archeologische vindplaatsen. Naar gelang de waarde van de archeologische vindplaatsen groter is, zal bij de bescherming van de vindplaatsen meer aandacht dienen te worden geschonken aan de ruimtelijke samenhang met de omgeving, aan restauratie en aan verantwoord beheer. Waar mogelijk dient de planvorming voor andere doeleinden voor gebieden met archeologische waarden zodanig plaats te vinden, dat ongestoorde handhaving is verzekerd. Wanneer dit niet mogelijk is,
.................................................................... 160.00.10.36.01.toe
33
...................................................................
zal de gelegenheid voor onderzoek door middel van opgraving dienen te worden geboden. Kaart archeologische waarden AMK
Op de kaart archeologische waarden is de waardering van de in het plangebied gelegen archeologische monumenten weergegeven (AMK staat voor Archeologische Monumentenkaart). Deze waardering is opgesteld door de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek. Binnen het plangebied worden de volgende waarderingscategorieën onderscheiden. Terreinen van zeer hoge archeologische waarde Het betreft terreinen van nationaal belang die deels wettelijk zijn beschermd of voor bescherming in aanmerking kunnen komen. Op grond van de door de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek gehanteerde criteria kwaliteit, zeldzaamheid en contextwaarde zijn deze terreinen aangewezen als behoudenswaardig. Terreinen van hoge archeologische waarde Deze archeologische monumenten hebben een lagere score op de criteria kwaliteit, zeldzaamheid en contextwaarde dan de terreinen van zeer hoge archeologische waarde. Voor een aantal terreinen geldt echter dat de exacte kwaliteit en omvang van het monument nog niet vaststaat. Op grond van een vervolgonderzoek zou een dergelijk terrein alsnog bij een hogere categorie kunnen worden ingedeeld. Een aantal terreinen kan worden geselecteerd met de bedoeling deze voor te dragen voor bescherming op grond van de Monumentenwet. Terreinen van archeologische waarde Dit zijn terreinen die op grond van de door de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek gehanteerde criteria kwaliteit, zeldzaamheid en contextwaarde zijn aangewezen als archeologisch waardevol. De archeologische informatie van deze terreinen is veelal aangetast door natuurlijke erosie en/of door grondwerkzaamheden. Toch is niet uit te sluiten dat er nog belangrijke archeologische resten aanwezig kunnen zijn. Terreinen van archeologische betekenis Naast de gewaardeerde terreinen bestaat er nog een categorie ongewaardeerde vindplaatsen. Deze zijn op de kaart aangegeven als terreinen van archeologische betekenis. Het betreft terreinen waar op
.................................................................... 160.00.10.36.01.toe
34
...................................................................
grond van gedane vondsten en/of waarnemingen (meer) archeologische sporen en vondsten kunnen worden verwacht. IKAW
Archeologische waarden zijn in Nederland veelal onzichtbaar. Ze liggen grotendeels verborgen in de bodem, waardoor ze niet eenvoudig zijn te karteren. Om greep te krijgen op deze nog onbekende informatie is door de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek de IKAW uitgegeven. Deze kaart geeft een beeld van het bodemarchief dat complementair is aan de Archeologische Monumentenkaart. De legenda-eenheden van de kaart geven de trefkans op of de verwachtingswaarde voor het aantreffen van archeologische resten in de bodem weer. Vertaling naar het bestemmingsplan Aangezien dit bestemmingsplan een bestaand bedrijventerrein regelt, dat al een verstoring van de ondergrond kent, zijn een bureauonderzoek en aanvullend veldonderzoek niet meer zinvol. 6.9
Ecologie
6.9.1 Inleiding In het kader van dit bestemmingsplan is het van belang te kijken naar het al dan niet voorkomen van en eventuele effecten op de Ecologische hoofdstructuur, speciale beschermingszones en natuurmonumenten. Tevens dient er een inschatting te worden gemaakt van het voorkomen van beschermde soorten in het kader van de Flora- en faunawet en eventuele overtreding van de verbodsbepalingen en de mogelijkheid daar ontheffing voor te verkrijgen. Er worden geen grootschalige, nieuwe planologische ontwikkelingen voorzien. Het plangebied heeft als voornaamste functie bedrijventerrein. Uit de historische atlas valt op te maken dat het plangebied rond 1900 nog niet was bebouwd. Het plangebied bestond voornamelijk uit weiland, bouwland en houtwallen. De topografische atlas (2001) laat zien dat het huidige plangebied voornamelijk is bebouwd met bedrijven. Aan de noordzijde liggen drie waterpartijen. Aan de westzijde van het plangebied ligt de Peizerschipsloot (aftakking van het Peizerdiep). De zuidelijke punt van het terrein bestaat uit weide- of grasland.
.................................................................... 160.00.10.36.01.toe
35
...................................................................
.................................................................... 160.00.10.36.01.toe
36
...................................................................
De gronden in de directe omgeving van het plangebied worden volgens kaart 7 "De Ecologische hoofdstructuur" uit het Provinciaal omgevingsplan (POP) aangeduid als bebouwd gebied met het noordelijk deel als gebied met botanische waarden voor sloten. Tevens is de westzijde van het plangebied aangeduid als ecologische verbinding via sloten, vaarten of wijken. Volgens de ontwikkelingskaart 3 uit het Provinciaal omgevingsplan worden de gronden van en in de omgeving van het plangebied aangeduid met infiltratiegebied (wegzijging van hemelwater). Ten noorden van de rondweg wordt het gebied intermediair tussen infiltratie en kwel. 6.9.2 Beleid
Natura 2000-beleid
Gebiedsbescherming Natura 2000 is een initiatief in natuurbescherming op Europees niveau om te komen tot een netwerk van beschermde natuurgebieden. Deze gebieden bestaan uit de speciale beschermingszones voor natuurlijke habitatten op grond van de Europese Habitatrichtlijn (1992) en de Vogelrichtlijngebieden aangewezen op grond van de Europese Vogelrichtlijn (1979).
Ecologische hoofdstructuur
De Ecologische hoofdstructuur is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland. Het vormt de basis voor het natuurbeleid. De Ecologische hoofdstructuur is opgebouwd uit kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en verbindingszones.
Natuurbeschermingswet
In 1968 is de Natuurbeschermingswet van kracht geworden. Op grond hiervan zijn natuurgebieden aangewezen als beschermd natuurmonument (of staatsnatuurmonument). Op deze manier worden deze kwetsbare of bedreigde natuurgebieden beschermd. Een ruimtelijke ingreep in of een externe activiteit met effecten op deze beschermde gebieden uit het Natura 2000-beleid en natuurmonumenten uit de Natuurbeschermingswet mag niet plaatsvinden, tenzij het gaat om dwingende redenen van zwaarwegend maatschappelijk belang. Er moet worden aangetoond dat er geen redelijk alternatief bestaat en dat alle schade wordt gecompenseerd. De Ecologische hoofdstructuur mag niet worden aangetast. Aantasting wordt alleen verdedigbaar geacht als aantoonbaar is dat het project van groot maatschappelijk belang is. Hier geldt het zogenaamde "nee-tenzij"-principe. De aantasting moet zoveel mogelijk worden gemitigeerd. Restschade moet worden gecompenseerd.
.................................................................... 160.00.10.36.01.toe
37
...................................................................
Conclusie gebiedsbescherming
Het plangebied is geen onderdeel van en grenst niet aan een in het kader van de Vogelrichtlijn of de Habitatrichtlijn aangewezen gebied. Het Leekstermeergebied, ongeveer 2,5 km ten noordwesten van het plangebied, is het dichtstbijzijnde Vogelrichtlijngebied. Ten noordwesten van het plangebied ligt het natuurmonument het Elsbroek (ongeveer 5 km afstand). Dit betreft een loofbosje kleiner dan 250 ha. Het plangebied is geen onderdeel van de Ecologische hoofdstructuur (POP en Integrale Gebiedsplan Natuur- en landschapsdoelen). Er ligt wel Ecologische hoofdstructuur in de nabijheid, namelijk het stroomdal van het Peizerdiep. Het gebied ten noorden, hier grenzend aan de rondweg, en westen van het plangebied behoort tot de Ecologische hoofdstructuur. Uit de ligging van het plangebied vloeit geen directe gebiedsbescherming voort. Wel dient er bij ruimtelijke ingrepen in de directe omgeving ervan rekening te worden gehouden met de externe werking die uitgaat van ingrepen op de beschermde gebieden. Gezien de beperkte ontwikkelingen die het bestemmingsplan biedt en de reeds aanwezige infrastructuur tussen het plangebied en de Ecologische hoofdstructuur, zijn er geen negatieve effecten te verwachten.
Flora- en faunawet
Soortbescherming Met ingang van 1 april 2002 is de Flora- en faunawet in werking getreden. Het soortenbeleid uit de Vogelrichtlijn van 1979 en de Habitatrichtlijn van 1992 van de Europese Unie is hiermee in de nationale wetgeving verwerkt. Achter de Flora- en faunawet staat het idee van de zorgplicht voor in het wild levende beschermde dieren en planten en hun leefomgeving. Deze soorten worden opgesomd in de "lijsten beschermde inheemse planten- en diersoorten". Deze zorgplicht betekent dat een ontheffing van het verbod op verstoren (of erger) alleen kan worden verleend, als geen afbreuk wordt gedaan aan de goede staat van instandhouding van de soort. Deze voorwaarde geldt voor alle beschermde soorten. In de concept-AMvB ex artikel 75 van de Flora- en faunawet (oktober 2002) is voorlopig een driedeling voorgesteld voor het beschermingsniveau van planten- en diersoorten. Er is een lijst opgenomen van licht beschermde soorten. Voor deze soorten wordt een vrijstellingsregeling ontwikkeld. Onderhavig bestemmingsplan heeft bij vaststelling voor eventuele planologische ontwikkelingen hoogstwaarschijnlijk nog te maken met een overgangsmaatregel. In deze overgangsmaatregel zal voor licht
.................................................................... 160.00.10.36.01.toe
38
...................................................................
beschermde (algemene) soorten standaard een ontheffing worden verleend. Voor soorten met een gemiddeld beschermingsniveau kan een ontheffing worden verleend als er sprake is van een in het maatschappelijk verkeer gebruikelijke activiteit. In dit geval moet worden aangetoond dat er geen redelijk alternatief voor de ingreep bestaat en dat de schade wordt gecompenseerd. Kennis van de locaties en het aantal, waarin de soort voorkomt, is hierbij noodzakelijk. Voor de zwaarst beschermde soorten kan slechts ontheffing worden verleend in geval van een activiteit van groot maatschappelijk belang. De voorwaarden van afwezigheid van een redelijk alternatief en compensatie van alle schade gelden ook hier. Gegevens
De huidige beschrijving is gebaseerd op de resultaten van het floraen faunaonderzoek voor De Westerd II, de toekomstige uitbreiding van dit bedrijventerrein aan de noordoostelijke zijde van het plangebied. De gegevens die hierbij zijn gebruikt, zijn gelijk, aangezien dit hetzelfde kilometerhok betreft. Het huidige plangebied grenst aan het plangebied van De Westerd II.
Niet bedreigde waarden
In de soortengroepen reptielen, vissen en insecten zijn geen beschermde soorten in het plangebied aanwezig.
Niet te ontheffen waarden
Alle vogelsoorten zijn beschermd op basis van de Flora- en faunawet.
Beschermde soorten
Het ligt in de verwachting dat er (minimaal) 18 licht beschermde soorten in het plangebied voorkomen, waarvoor bij ontwikkelingen in het plangebied ontheffing moet worden aangevraagd. Dit betreft twee vaatplanten, vier amfibieën en 12 zoogdieren. Er zijn echter geen ontwikkelingen voorzien in het plangebied. In het plangebied waarop het onderzoek is gebaseerd, waren sloten aanwezig. In huidig plangebied gaat het om drie grotere waterpartijen. Uit het veldbezoek kon indertijd worden geconstateerd dat de meest noordoostelijke waterpartij in huidig plangebied een uitgebreide rietbegroeiing had. Hier zullen nog meer water- en oeverplanten voorkomen, vissen en meerdere libellensoorten. In deze soortgroepen komen niet meer beschermde soorten voor. Mogelijk kunnen er één of meerdere van de rode lijstsoorten van vaatplanten voorkomen. Tevens vormt de soortgroep zoogdieren een uitzondering. De aan water gebonden zoogdieren kunnen in dit deel van het plangebied voorkomen. Waterspitsmuis, die middelzwaar is beschermd, kan zijn leefgebied hebben aan de oevers van één of meerdere van deze waterplassen. Meerdere vleermuissoorten kunnen zich ophouden in gebouwen.
.................................................................... 160.00.10.36.01.toe
39
...................................................................
Conclusie soortbescherming
Gezien de aard van het plangebied, het betreft bijna geheel bebouwd bedrijventerrein en het feit dat er geen grootschalige ontwikkelingen plaatsvinden, worden de eventueel voorkomende beschermde soorten niet bedreigd. 6.10 Duurzaamheid Normaliter dient in verband met de nieuwe ontwikkelingen aandacht te worden besteed aan duurzaamheid. Ondanks dat onderhavig bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen omvat, wordt volledigheidshalve een aantal aspecten betreffende duurzaamheid, die de gemeente normaal gesproken meeneemt in het opstellen van een bestemmingsplan, meegenomen. Een kwalitatief hoogwaardig leef- en woonmilieu creëren, is het streven van de gemeente. Hierbij wordt zeker gedacht aan het milieu, de veiligheid van de leefomgeving en het behouden en versterken van de ruimtelijke omgeving.
Duurzaam bouwen
De provincie vraagt van de gemeenten en de waterschappen bij voorbereiding en uitvoering van hun plannen voor nieuwbouw en herstructurering uit te gaan van de principes van duurzaam bouwen. De gemeente Noordenveld hecht veel waarde aan een duurzame ontwikkeling van woon- en werkgebied. Bij de stedenbouwkundige invulling van een nieuwbouwlocatie, met inachtneming van de technische, verkeerskundige en financiële randvoorwaarden, wordt dan ook gestreefd naar een optimale wijze van integreren van milieudoelstellingen. Ten aanzien van de inrichting van een nieuwbouwlocatie kunnen bezonning (energiebesparing), spaarzaam drinkwatergebruik, verantwoord materiaalgebruik, duurzaam gescheiden rioleringsstelsel, opvang en buffering van daken verhardingswater worden genoemd.
.................................................................... 160.00.10.36.01.toe
40
...................................................................
7
Economische uitvoerbaarheid
Aangezien het slechts om een actualisatie van het plan gaat en niet om de daadwerkelijke nieuwe ontwikkelingen, is een exploitatieopzet niet aan de orde.
.................................................................... 160.00.10.36.01.toe
41
...................................................................
8
Inspraak en overleg
Over dit bestemmingsplan heeft overleg plaatsgevonden met de belangenvereniging van de op dit bedrijventerrein gevestigde bedrijven. Deze vereniging heeft de gemeente laten weten akkoord te gaan met deze planopzet. Het rapport “resultaten overleg ex artikel 10 Besluit op de ruimtelijke ordening” is als bijlage opgenomen. Conform de opmerkingen van de Commissie Afstemming Ruimtelijke Plannen en het waterschap Noorderzijlvest is de toelichting aangepast en is aan de voorschriften toegevoegd dat bij het verlenen van een vrijstelling voor het oprichten van een antennemast van maximaal 60 m, dit niet mag leiden tot een aantasting van het Drentse landschap.
.................................................................... 160.00.10.36.01.toe
43
..................................................................
Bijlagen
...................................................................