Bestemmingsplan Autorijschool Logtenberg Ommen Oost Gemeente Ommen Bijlagen bij de toelichting
1
36
Bijlage 1: Flora en faunaonderzoek
TO-36-832-al
Quickscan
‘Natuurtoets verplaatsing rijschool, Ommen Oost’ Projectcode: Auteur: Datum: Status:
09097 (deel ‘verplaatsing rijschool’) Ing. J.G. Lindenholz
(redactie: ing. M. van der Sluis)
2 juli 2009 definitief
ecogroen advies bv
1.
Inleiding
1.1
Aanleiding en doelstelling
Postbus 625, 8000 AP Zwolle
Gemeente Ommen (contactpersoon mevr. S. Hoogenkamp) heeft EcoGroen Advies BV verzocht een quickscan natuurtoets uit te voeren ten behoeve van een bedrijfverplaatsing (rijschool) in Ommen. In verband met Flora- en faunawet (FFW) en de Natuurbeschermingswet 1998, is het noodzakelijk om vooraf te toetsen of ruimtelijke ingrepen en andere activiteiten niet conflicteren met aanwezige beschermde plant- en diersoorten en habitats. In het voorliggende onderzoek worden de consequenties in beeld gebracht van de ruimtelijke ingreep en vindt toetsing plaats aan de Flora- en faunawet en vigerend gebiedsgericht natuurbeleid. 1.2
Situatie
t:038 423 64 64 f:038 423 64 65
Het plangebied ligt ten oosten van Ommen aan de Arriërveldsweg. Het plangebied bestaat uit een agrarisch perceel met aan de wegzijde een houtsingel en twee greppels. Ten tijde van het veldonderzoek stonden beide greppels droog. Volgens een mondelinge mededeling van een bewoner geldt voor de greppel aan de perceelszijde een zomerpeil, dit betekent dat de betreffende greppel in de zomer watervoerend is. De exacte begrenzing van het perceel van de rijschool is nog niet bekend. In figuur 1 is de globale ligging weergegeven. De bedrijfsverplaatsing loopt vooruit op de planologische procedure voor de realisatie van een duurzame woonwijk ten oosten van Ommen. In deze notitie wordt daarom alleen ingegaan op de bedrijfsverplaatsing. De rapportage van de quickscan natuurtoets in verband met de beoogde plannen voor een duurzame woonwijk volgt in een later stadium.
[email protected] www.ecogroen.nl QUICKSCAN NATUURTOETS VERPLAATSING RIJSCHOOL, OMMEN OOST
~1
Figuur 1: Luchtfoto met de globale ligging van het plangebied (rood omlijnt) ten oosten van Ommen (bron kaartondergrond: Google Earth).
1.3
Werkwijze en opzet Voorliggende quickscan is gebaseerd op één veldbezoek, beschikbare gebiedskennis, verspreidingsgegevens (zie hoofdstuk 4 Geraadpleegde bronnen) en bekende ecologische principes. Om inzicht te krijgen in de aanwezige natuurwaarden en beperkingen met betrekking tot de beoogde ruimtelijke ingreep in het plangebied, zijn twee sporen gevolgd: • •
Ten eerste is in kaart gebracht welk gebiedsgericht beleid uitwerking heeft in het gebied (hoofdstuk 2); Ten tweede is nagegaan welke beschermde planten- en diersoorten in het gebied voorkomen of kunnen voorkomen (hoofdstuk 3).
Uit de verzamelde informatie volgt een korte beschrijving van de te verwachten effecten van de ruimtelijke ingreep op beschermde gebieden en soorten. Indien van toepassing wordt aangegeven of het aanvragen van een ontheffing op de Flora- en faunawet en het nemen van mitigerende (verzachtende of inpassings-) en compenserende maatregelen nodig is.
QUICKSCAN NATUURTOETS VERPLAATSING RIJSCHOOL, OMMEN OOST
~2
2.
Gebiedsgericht natuurbeleid
2.1
Natuurbeschermingswet 1998
Natura 2000-gebied
Op ruim een kilometer afstand van het plangebied ligt, aan de overzijde van de druk bereden N34, Natura 2000-gebied ‘Vecht- en Beneden-Reggegebied’. Dit gebied ligt in twee zeer verschillende landschappen: in het rivierengebied (uiterwaarden van de Vecht en de Beneden-Regge) en de hogere zandgronden (Boswachterij Ommen, Beerze, het landgoed Eerde en de Archermer- en Lemelerberg). Habitattypen en soorten waarvoor instandhoudingsdoelen zijn opgesteld worden genoemd in onderstaande tabel. Tabel 1: Habitattypen en -soorten waarvoor instandhoudingsdoelen zijn opgesteld voor Natura 2000-gebied ‘Vecht- en Beneden-Reggegebied’ (Min LNV 2009). CODE H2310 H2330 H3160 H4010A H4030 H5130 H6120 H6230 H6430A H7140A H7150 H9190 H91E0C
HABITATTYPEN Stuifzandheiden met struikhei Zandverstuivingen Zure vennen Vochtige heiden Droge heiden Jeneverbesstruwelen Stroomdalgraslanden Heischrale graslanden Ruigten en zomen Overgangs- en trilvenen Pioniervegetaties met snavelbiezen Oude eikenbossen Vochtige alluviale bossen
CODE H1134 H1145 H1149 H1163 H1166 H1318
SOORTEN Bittervoorn Grote modderkruiper Kleine modderkruiper Rivierdonderpad Kamsalamander Meervleermuis
Geen van de kwalificerende habitats en soorten is aanwezig in het plangebied of in de directe omgeving. Daarnaast zijn gezien de afstand, de aard van de voorgenomen werkzaamheden en de barrièrewerking door infrastructuur (N34) geen negatieve effecten te verwachten op deze typen en soorten.
Beschermd Natuurmonument
De - op ruim een kilometer afstand gelegen - Beschermde Natuurmonumenten ‘Stekkenkamp’ en ‘Junner/ Arriër Koeland’ zullen komen te vervallen als gevolg van de aanwijzing als Natura 2000-gebied ‘Vecht- en Beneden-Reggegebied’ onder de Natuurbeschermingswet 1998. Vooralsnog zijn als gevolg van de voorgenomen plannen geen negatieve effecten te verwachten op de natuurlijke kenmerken van deze gebieden. 2.2
Nota Ruimte De Nota Ruimte is één van de structuurschema’s waarin de visie van het Rijk over natuur en landelijk gebied is vastgelegd. De Nota richt zich op het behoud, herstel en ontwikkeling van wezenlijke natuurlijke kenmerken en waarden. Vanuit deze doelstelling is de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) in het leven geroepen en zijn onder andere ganzen- en weidevogelgebieden aangewezen.
Ecologische Hoofdstructuur
Het plangebied ligt niet in de EHS. Het meest nabij gelegen gebied behorend tot de EHS is het ‘Ommerbosch’, ten noorden van het plangebied op een afstand van circa 300 meter. Aangezien er geen werkzaamheden plaatsvinden in de EHS treedt er geen
QUICKSCAN NATUURTOETS VERPLAATSING RIJSCHOOL, OMMEN OOST
~3
areaalverlies op, gaan geen natuurwaarden verloren en vindt geen aantasting plaats van de wezenlijke kenmerken van de EHS. Negatieve effecten op het functioneren van de EHS zijn zodoende niet aan de orde.
Natuur buiten de EHS
Het plangebied heeft geen betekenis als ‘weidevogelgebied’ of ‘ganzenfoerageergebied’. Dergelijke gebieden liggen ook niet binnen de invloedssfeer van de plannen. Wel is de houtsingel langs de Arriërveldsweg door provincie Overijssel aangewezen als bestaande bos en natuurgebied buiten de EHS (Provincie Overijssel 2007). Volgens de ‘Streekplankaart’ behorend bij Streekplan Overijssel 2000+ is het plangebied geheel gelegen in Zone I Landbouw. Voor deze zone (en voor zone II) geldt dat voor erkende natuur- en landschapswaarden (met uitzondering van bossen) gemeenten zelf een compensatiebeleid moeten ontwikkelen (Provincie Overijssel 2008, p 24). Afhankelijk of de houtsingel verwijderd wordt en het huidige beleid van de gemeente Ommen omtrent compensatie van landschapswaarden, kan compensatie noodzakelijk zijn.
QUICKSCAN NATUURTOETS VERPLAATSING RIJSCHOOL, OMMEN OOST
~4
3.
Flora en fauna van het onderzoeksgebied
3.1
Inleiding Het onderzoek is gebaseerd op één veldbezoek uitgevoerd op 7 april 2009. Tijdens dit veldonderzoek is aandacht besteed aan beschermde soorten binnen de Flora- en faunawet -vooral aan de juridisch zwaarder beschermde soorten die ontheffingsplichtig zijn (FFW tabel 2 en 3)- en aan bedreigde (Rode Lijst) soorten. De inventarisatie heeft zich vooral gericht op de soortgroepen flora, zoogdieren en vogels. Uiteraard zijn ook de andere soortgroepen betrokken in het onderzoek. Daarnaast is op basis van de terreingesteldheid, bekende verspreidingsgegevens (zie Hoofdstuk 4 Geraadpleegde bronnen) en ‘expert judgement’, een uitspraak gedaan over de mogelijk aanwezige beschermde soorten. In dit hoofdstuk worden de onderzochte soortengroepen beschreven die in het onderzoeksgebied en de directe omgeving zijn aangetroffen en te verwachten. De relevante soorten worden in de onderstaande tekst kort toegelicht.
3.2
Flora Het kilometerhok (X226/Y506) waarin het plangebied is gelegen, is volgens Natuurloket1 op vaatplanten goed onderzocht. Uit dit kilometerhok is één zwaarder beschermde (FFW tabel 2/3) plantensoort en zijn twee Rode Lijstsoorten bekend. Tijdens het veldbezoek zijn in de houtsingel langs de Arriërveldsweg meerder exemplaren van de middelhoog beschermde Wilde gagel (FFW tabel 2) aangetroffen. Op de kaart in bijlage II zijn de vindplaatsen van Wilde gagel weergegeven. Andere zwaarder beschermde soorten worden gezien de terreingesteldheid niet in het plangebied verwacht. Rode Lijstsoorten zijn niet aangetroffen en worden ook niet verwacht. In de houtsingel zijn verder soorten aangetroffen als Ruwe berk, Klimop, Wilde kamperfoelie, Gewone braam, Zomereik en Hulst. Deze soorten zijn kenmerkend voor droge en voedselrijke bossen. In de greppel langs de Arriërveldsweg zijn kenmerkende soorten van voedselrijk en enigszins vochtige omstandigheden aangetroffen zoals Kropaar, Holpijp, Harig wilgenroosje en Grote brandnetel.
Vervolgstappen
Op grond van artikel 8 en 13 Flora- en faunawet is het verboden inheemse planten van hun groeiplaats te verwijderen -op welke wijze dan ook- en te vervoeren of onder zich te hebben. Wanneer bij de beoogde werkzaamheden inpassing van Wilde gagel en haar groeiplaats niet mogelijk is, maar verwijderd moeten worden, dient een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet aangevraagd te worden. Daarbij gelden de eisen van Dienst Regelingen (toetsers van de ontheffing). Eisen kunnen bijvoorbeeld zijn: • •
1
De werkzaamheden dienen plaats te vinden tijdens de bladverliezende periode van de soort. Struiken kunnen het best verplaatst worden van november tot eind februari, dan zijn ze in winterrust; Voorafgaand aan de werkzaamheden dienen de struiken, waarvan de groeiplaatsen door graafwerkzaamheden worden aangetast, uitgestoken te worden met wortel en grond. De uitgestoken exemplaren dienen direct op een andere locatie teruggeplaatst te worden met geschikte standplaatsfactoren;
Het Natuurloket biedt per kilometerhok (1 vierkante kilometer) een weergave van het voorkomen van
beschermde en bedreigde soorten per soortgroep. In veel gevallen ontbreken echter recente onderzoeksgegevens of is er onvolledig of geheel geen eerder onderzoek verricht.
QUICKSCAN NATUURTOETS VERPLAATSING RIJSCHOOL, OMMEN OOST
~5
•
Indien het niet mogelijk is om de struiken direct te verplaatsen, dienen ze direct veilig op depot geplaatst te worden op een locatie met geschikte standplaatsfactoren. Hier kunnen ze blijven staan tot de werkzaamheden zijn afgerond. Na beëindiging van de werkzaamheden dienen de uitgestoken planten weer teruggeplaatst te worden.
Gestelde voorwaarden dienen te worden uitgevoerd onder begeleiding van een deskundige op het gebied van flora. 3.3
Zoogdieren
Vleermuizen
Door de geplande werkzaamheden worden geen potentiële vaste rust- of verblijfplaatsen van vleermuizen verstoord of vernietigd. Zo ontbreekt bebouwing en zijn in de bomen geen geschikte holtes in aanwezig. Ook worden geen essentiële foerageergebieden verstoord of vernietigd. De bestaande lijnvormige houtsingel vormt mogelijk onderdeel van een vliegroute. Lijnvormige structuren worden door vleermuizen gebruikt voor de oriëntatie om van hun verblijfplaats naar een foerageergebied te trekken en kunnen zo een belangrijk onderzeel zijn van een vliegroute. Wanneer alternatieve structuren ontbreken zijn dergelijke lijnvormige structuren ‘onmisbaar’ en zodoende beschermd. Mogelijk wordt de houtsingel doorsneden in verband met de realisatie van de rijschool. Wanneer een onderbreking niet groter is dan 25 meter, is deze voor vleermuizen nog goed passerbaar. Ontstaat er een grotere opening, dan is aanvullend onderzoek naar de eventuele aanwezigheid van vleermuizen noodzakelijk.
Overige zoogdieren
Er is een aantal vaste verblijfplaatsen van laag beschermde, kleine zoogdiersoorten te verwachten c.q. aangetoond, namelijk Bosmuis, Rosse woelmuis, Tweekleurige bosspitsmuis, Veldmuis, Aardmuis, Dwergmuis, Egel, Wezel, Hermelijn, Mol, Haas en Konijn. Voor deze algemene soorten geldt automatisch een vrijstelling op de ontheffingsplicht van de Flora en faunawet. Ook schadebeperkende maatregelen zijn niet noodzakelijk, maar wel wenselijk. Schade aan kleine zoogdieren kan geminimaliseerd worden door de werkzaamheden zoveel mogelijk uit te voeren in de periode septemberfebruari (tijdens vorstvrije perioden). 3.4
Broedvogels In de houtsingel zijn algemene soorten van bos en struweel zoals Tjiftjaf, Gaai, Merel, Vink, Houtduif, Turkse tortel, Roodborst, Boomklever, Geelgors, Fitis, Zwartkop en Winterkoning te verwachten. Daarnaast komt mogelijk een weidevogel als Kievit tot broeden in het plangebied. Horsten van roofvogels of vaste verblijfplaatsen van ontheffingsplichtige vogelsoorten als spechten en uilen zijn in het plangebied niet aangetroffen en ook niet te verwachten. Wel is op circa 1000 meter afstand een broedgeval van Kerkuil bekend (mond. med. dhr. Bouman, Kerkuilenwerkgroep regio Ommen). De broedlocatie en het leefgebied van Kerkuil zullen geen negatieve effecten ondervinden zal als gevolg van de voorgenomen werkzaamheden. Eventuele vervolgstappen of een ontheffingsaanvraag is in deze situatie dan ook niet aan de orde Het is veelal niet mogelijk ontheffing te verkrijgen voor verbodsbepalingen die gelden voor broedvogels. Er mogen daarom geen activiteiten worden ondernomen op locaties waar nesten of andere voortplantings- of vaste rustof verblijfplaatsen van de vogels aanwezig zijn. Werkzaamheden die
QUICKSCAN NATUURTOETS VERPLAATSING RIJSCHOOL, OMMEN OOST
~6
broedbiotopen van vogels verstoren of beschadigen dienen buiten het broedseizoen van de aanwezige vogels te worden gestart. Voor de aanwezige soorten kan de periode tussen 15 maart en 15 juli worden aangehouden als broedseizoen. De broedperiode verschilt echter per soort en soms ook per jaar. In het kader van de Flora- en faunawet wordt daarom voor het broedseizoen geen standaardperiode gehanteerd. Van belang is of een broedgeval wordt verstoord, ongeacht de datum. Als in de periode 15 juli - 15 december gestart wordt met de werkzaamheden dan is het van belang om na te gaan of bewoonde nesten van Houtduif of Turkse tortel aanwezig zijn in de invloedsfeer van de plannen. Houtduif kan namelijk broeden tot 15 november en Turkse tortel zelfs tot 15 december. Als ‘beinvloedingszone’ wordt vaak een afstand van < 20 meter tot de plek van de werkzaamheden aangehouden. Door gefaseerd te werken en de uitvoering op te starten buiten het broedseizoen, is het mogelijk verstoring of beschadiging van broedbiotopen van vogels te voorkomen. Indien blijkt dat broedvogels afwezig zijn, is het ook mogelijk om binnen de broedperiode van vogels aan te vangen met de werkzaamheden. Ook hoeven werkzaamheden niet altijd voor het broedseizoen te worden afgerond op voorwaarde dat er geen broedgelegenheid ontstaat. Daarbij kan het helpen om het ontstaan van ruigtestroken of hopen snoeiafval te voorkomen. 3.5
Amfibieën Het agrarische perceel is onaantrekkelijk voor amfibieën, omdat schuilmogelijkheden nagenoeg geheel ontbreken. In de aanwezige greppels (waarvan er één alleen zomers water bevat) is voorplanting van algemene laag beschermde soorten als Bruine kikker, Bastaardkikker, Kleine watersalamander en Gewone pad te verwachten. De waterbodem en houtsingel vormen bovendien overwinteringsgebied voor genoemde soorten. Voor deze algemene soorten geldt automatisch een vrijstelling op de ontheffingsplicht van de Flora en faunawet. Ook schadebeperkende maatregelen zijn niet noodzakelijk, maar wel wenselijk. Schade aan amfibieën kan geminimaliseerd worden door de inrichtingswerkzaamheden zoveel mogelijk uit te voeren buiten de voortplantings- en overwinteringsperiode. De maanden september en oktober zijn in de regel het meest geschikt (minst schadelijk) voor het uitvoeren van werkzaamheden op zowel het land als in/ nabij water.
3.6
Overige soorten
Reptielen
Er zijn geen reptielen aangetroffen in het plangebied. Gezien de terreingesteldheid en bekende verspreidingsgegevens (RAVON en Natuurloket) zijn deze ook niet te verwachten.
Vissen
Tijdens het veldonderzoek stond er geen water in de greppels. De aanwezigheid van (beschermde) vissen kan zodoende worden uitgesloten.
Ongewervelden
Wegens het ontbreken van geschikt biotoop, de zeldzaamheid van beschermde soorten uit deze groep en de voorkeur voor specifieke habitats, worden beschermde ongewervelden hier niet verwacht. Eventuele vervolgstappen of een ontheffingsaanvraag is dan ook niet aan de orde.
QUICKSCAN NATUURTOETS VERPLAATSING RIJSCHOOL, OMMEN OOST
~7
4.
Geraadpleegde bronnen Broekhuizen S., B. Hoekstra, V. van Laar, C. Smeenk & J.B.M. Thissen (1992). Atlas van de Nederlandse zoogdieren. KNNV Uitgeverij, Utrecht. Janssen J.A.M. & J.H.J. Schaminée (2004). Europese Natuur in Nederland. Soorten van de Habitatrichtlijn. Groenloket Overijssel (http://gisopenbaar.overijssel.nl/website/groenloket/groenloket.html) Huijbregts H. (2003). Beschermde kevers in Nederland (Coleoptera). Nederlandse faunistische mededelingen: p19. Kerkuilenwerkgroep regio Ommen (2009). Mondelinge mededeling dhr. Bouman, contactpersoon. Ministerie van LNV (2004). Besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit TRCJZ/2004/5727, houdende vaststelling van rode lijsten flora en fauna (www.minlnv.nl). Ministerie van LNV (2009). Natura 2000-gebieden. (www.synbiosys.alterra.nl/natura2000) . Natuurloket (www.natuurloket.nl) Nöllert A. & C. Nöllert, 1992. Amfibieëngids van Europa. Provincie Overijssel (http://provincie.overijssel.nl/). Provincie Overijssel (2007). Conceptkaart herbegrenzing PEHS (www.gisopenbaar.overijssel.nl). Provincie Overijssel (2008). Streekplan Overijssel 2000+; Plannen voor Ruimte, Water en Milieu. Streekplan met wijzigingen tot mei 2008. Provinciale Staten van Overijssel. RAVON, Reptielen Amfibieën Vissen Onderzoek Nederland. (www.ravon.nl) SOVON Vogelonderzoek Nederland (2002). Atlas van de Nederlandse Broedvogels 1998 tot 2000. – Nederlandse Fauna 5. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, KNNV Uitgeverij en European Invertebrate Survey-Nederland, Leiden. Sparreboom (red.) 1981. De amfibieën en reptielen van Nederland, België en Luxemburg. Waarneming.nl (website met soortenwaarnemingen in Nederland)
QUICKSCAN NATUURTOETS VERPLAATSING RIJSCHOOL, OMMEN OOST
~8
BIJLAGE I: WETTELIJK KADER Flora- en faunawet Inleiding Sinds 1 april 2002 is de Flora- en faunawet van kracht. Onder de Flora- en faunawet (Ffwet) zijn ongeveer 500 soorten in Nederland aangewezen als beschermde dier- of plantensoort. De doelstelling van de wet is de bescherming en het behoud van de gunstige staat van instandhouding van in het wild levende planten- en diersoorten. Het uitgangspunt van de wet is `nee, tenzij`. Dit betekent dat activiteiten met een schadelijk effect op beschermde soorten (bijvoorbeeld het verstoren, beschadigen of vernielen van nesten, voortplantings- en vaste rust- en verblijfplaatsen) in principe verboden zijn. Van het verbod op schadelijke handelingen (`nee`) kan onder voorwaarden (`tenzij`) worden afgeweken, met een ontheffing of vrijstelling. Het verlenen hiervan is de bevoegdheid van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) of, in geval van beheer en schadebestrijding, van gedeputeerde staten van de provincies. Beschermde dier- en plantensoorten Beschermde inheemse planten- en diersoorten zijn bij algemene maatregel van bestuur aangewezen. Het zijn soorten die van nature in Nederland voorkomen en die in hun voortbestaan worden bedreigd of het gevaar lopen in hun voortbestaan te worden bedreigd. Ook zijn soorten aangewezen die niet noodzakelijkerwijs in hun voortbestaan worden bedreigd, maar wel bescherming genieten ter voorkoming van overmatige benutting. De volgende diersoorten zijn beschermd volgens de Ffwet: 1) Alle van nature in Nederland voorkomende soorten zoogdieren, met uitzondering van gedomesticeerde dieren en met uitzondering van de zwarte rat, de bruine rat en de huismuis; 2) Alle van nature op het Europese grondgebied van de Lidstaten van de Europese Unie voorkomende soorten vogels met uitzondering van gedomesticeerde vogels; 3) Alle van nature in Nederland voorkomende soorten amfibieën en reptielen; 4) Alle van nature in Nederland voorkomende soorten vissen, met uitzondering van de soorten waarop de Visserijwet 1963 van toepassing is; 5) Een aantal ongewervelden (o.a. insecten, libellen en kevers) die in hun voortbestaan bedreigd zijn of het gevaar lopen in hun voortbestaan te worden bedreigd. Verbodsbepalingen De Ffwet kent een groot aantal verbodsbepalingen die samenhangen met ruimtelijke ingrepen, plannen en projecten. De verbodsbepalingen betreffende planten op hun groeiplaats zijn opgenomen in artikel 8 van de Ffwet. De verbodsbepalingen betreffende dieren in hun natuurlijke leefomgeving zijn vermeld in artikel 9 tot en met 12 (zie kader). Algemene verbodsbepalingen voor beschermde inheemse soorten dieren en planten. Flora- en faunawet, artikelen 8 t/m 12. Art. 8: Het is verboden planten, behorende tot een beschermde inheemse plantensoort, te plukken, te verzamelen, af te snijden, uit te steken, te vernielen, te beschadigen, te ontwortelen of op enigerlei andere wijze van hun groeiplaats te verwijderen. Art. 9: Het is verboden dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te doden, te verwonden, te vangen, te bemachtigen of met het oog daarop op te sporen. Art. 10: Het is verboden dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, opzettelijk te verontrusten. Art. 11: Het is verboden nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te beschadigen, te vernielen, uit te halen, weg te nemen of te verstoren. Art. 12: Het is verboden eieren van dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te zoeken, te rapen, uit het nest te nemen, te beschadigen of te vernielen.
Rode lijsten De Minister van LNV heeft ter uitvoering van de bepalingen in artikelen 1 en 3 van het Verdrag van Bern een aantal Rode Lijsten voor bedreigde en kwetsbare soorten dieren en planten gepubliceerd2. Voor soorten van de Rode Lijsten heeft de overheid zich verplicht onderzoek en werkzaamheden te bevorderen die nodig zijn voor bescherming en beheer. Het voorkomen van een soort op de Rode Lijst heeft geen wettelijke beschermingsstatus tot gevolg. Opname op de Rode Lijst zegt alleen iets over de zeldzaamheid en populatieontwikkelingen van de betreffende soorten.
2
Besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van TRCJZ/2004/5727, houdende vaststelling van rode lijsten flora en fauna
QUICKSCAN NATUURTOETS VERPLAATSING RIJSCHOOL, OMMEN OOST
~9
Natuurbeschermingswet 1998 Op 1 oktober 2005 is de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998 in werking getreden. De Natuurbeschermingswet heeft betrekking op Natura 2000 gebieden in Nederland en verankert een deel van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn in de nationale wetgeving. Natura 2000 bestaat uit een netwerk van Europese natuurgebieden. Het vormt de basis van het Europese natuurbeleid. Natura 2000 is gericht op de instandhouding en ontwikkeling van soorten en ecosystemen die voor Europa belangrijk zijn. Nederland regelt aan de hand van een vergunningenstelsel de zorgvuldige afweging rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000-gebieden. Deze vergunningen worden verleend door de provincies of door de Minister van LNV. Daarnaast stelt Nederland voor al haar Natura 2000-gebieden beheerplannen op waarin de te beschermen waarden, de zogeheten instandhoudingsdoelen, nader worden uitgewerkt in ruimte, tijd en omvang.
In deze samenvatting zijn alleen de meest relevante onderdelen van de wetgeving vereenvoudigd weergegeven. Voor een volledig begrip wordt verwezen naar de oorspronkelijke wetsteksten (www.minlnv.nl ‘Onderwerpen Natuur’). Aan deze tekst kunnen derhalve geen rechten worden ontleend.
QUICKSCAN NATUURTOETS VERPLAATSING RIJSCHOOL, OMMEN OOST
~
BIJLAGE II: INVENTARISATIEKAART WILDE GAGEL
QUICKSCAN NATUURTOETS VERPLAATSING RIJSCHOOL, OMMEN OOST
~
37
Bijlage 2:Archeologisch onderzoek
TO-36-832-al
Arriërveldweg, locatie rijschool (gemeente Ommen)
Een Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek in de vorm van een verkennend booronderzoek
L.C. Nijdam
2
Colofon ADC Rapport 1884 Arriërveldweg, locatie rijschool (gemeente Ommen) Een Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek in de vorm van een verkennend booronderzoek Auteur: L.C. Nijdam In opdracht van: gemeente Ommen © ADC ArcheoProjecten, Amersfoort, mei 2009 Foto’s en tekeningen: ADC ArcheoProjecten, tenzij anders vermeld Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt worden door middel van druk, fotokopie of op welke wijze dan ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgevers. ADC ArcheoProjecten aanvaardt geen aansprakelijkheid voor eventuele schade voortvloeiend uit de toepassing van de adviezen of het gebruik van de resultaten van dit onderzoek.
Autorisatie: dr. E. Lohof ISBN 978-90-6836-874-1 ADC ArcheoProjecten Tel 033-299 81 81 Postbus 1513 3800 BM Amersfoort Fax 033-299 81 80 Email
[email protected]
3
Inhoudsopgave Administratieve gegevens van het onderzoeksgebied Samenvatting 1 Inleiding 1.1 Algemeen 1.2 Doelstelling en vraagstelling 2 Bureauonderzoek 2.1 Methoden 2.2 Resultaten 3 Inventariserend Veldonderzoek 3.1 Methoden 3.2 Resultaten 3.3 Interpretatie 4 Conclusies 5 Aanbeveling Literatuur Lijst van afbeeldingen Bijlage 1 Boorgegevens
4 5 6 6 6 6 6 7 8 8 9 9 9 10 10 10
4
Administratieve gegevens van het onderzoeksgebied Provincie: Gemeente: Plaats: Toponiem: Kadastrale gegevens: Kaartblad: Coördinaten: Bevoegd gezag: Deskundige namens het bevoegd gezag: ARCHIS-onderzoeksmeldingsnummer (CIS-code): ADC-projectcode: Periode van uitvoering: Beheer en plaats documentatie:
Overijssel Ommen Ommen Arriërveldweg Kadastrale gemeente Ambt Ommen, sectie O, nr. 3 (gedeeltelijk) 22C 226663/506268 226672/506229 226708/506238 226701/506227 Gemeente Ommen Mevr. S. Hoogenkamp 34408 4109715 maart-april 2009 ADC-ArcheoProjecten te Amersfoort
5
Samenvatting In opdracht van de gemeente Ommen heeft ADC ArcheoProjecten een bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd voor het plangebied Arriërveldweg, locatie rijschool in Ommen (gemeente Ommen). In het plangebied, dat momenteel in gebruik is als akkerland, zal een gebouw ten behoeve van een toekomstige rijschool worden gebouwd. Het onderzoek was noodzakelijk in het kader van een bestemmingsplanwijziging om te bepalen of bij de voorgenomen activiteiten de kans bestaat dat archeologische resten in de ondergrond worden aangetast. Indien de bodem intact is kunnen resten uit de periode Laat-Paleolithicum - Late Middeleeuwen worden verwacht. De verwachting is laag, omdat het gebied voor de ontginning een sompige laagte was. Ten behoeve van de akkerbouw is deze laagte opgevuld met zand, waarschijnlijk van dekzandruggen in de omgeving. Het inventariserend veldonderzoek bestond uit een booronderzoek en een gedeeltelijke oppervlaktekartering. Uit het booronderzoek in combinatie met het bureauonderzoek is gebleken dat de locatie van oorsprong een laaggelegen gebied was, dat bij de ontginning is opgehoogd, Mogelijk hiervoor de grond nog is afgeplagd. Bij de oppervlaktekartering zijn geen vondsten gedaan. ADC ArcheoProjecten adviseert om in het plangebied geen aanvullend archeologisch onderzoek uit te voeren. Wat betreft de archeologie is er geen belemmering om het terrein vrij te geven voor de voorgenomen ontwikkeling. Het is echter niet volledig uit te sluiten dat binnen het onderzochte gebied toch nog archeologische resten voorkomen. Het verdient daarom aanbeveling om de uitvoerder van het grondwerk te wijzen op de plicht archeologische vondsten te melden bij de bevoegde overheid, zoals aangegeven in de Monumentenwet.
Tabel 1. Tijdsduur van de verschillende (pre)historische perioden.
PERIODE
TIJD IN JAREN
Nieuwe tijd C Nieuwe tijd B Nieuwe tijd A
1850 1650 1500
na Chr. na Chr. na Chr.
-
heden 1850 1650
na Chr. na Chr. na Chr.
Late-Middeleeuwen B Late-Middeleeuwen A
1250 1050
na Chr. na Chr.
-
1500 1250
na Chr. na Chr.
Vroege-Middeleeuwen D Vroege-Middeleeuwen C Vroege-Middeleeuwen B Vroege-Middeleeuwen A
900 725 525 450
na Chr. na Chr. na Chr. na Chr.
-
1050 900 725 525
na Chr. na Chr. na Chr. na Chr.
Romeinse tijd
19
voor Chr.
-
450
na Chr.
IJzertijd
800
voor Chr.
-
19
voor Chr.
Bronstijd
2000
voor Chr.
-
800
voor Chr.
5300 8800 300.000
voor Chr. voor Chr. voor Chr.
-
2000 4900 8800
voor Chr. voor Chr. voor Chr.
Neolithicum (Nieuwe Steentijd) Mesolithicum (Midden Steentijd) Paleolithicum (Oude Steentijd)
ADC ArcheoProjecten Rapport 1884
Arriërveldweg locatie rijschool (gemeente Ommen)
6
1 Inleiding 1.1
Algemeen
In opdracht van de gemeente Ommen heeft ADC ArcheoProjecten een bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd voor het plangebied Arriërveldweg, locatie rijschool, in Ommen (gemeente Ommen). In het plangebied dat momenteel in gebruik is als akkerland zal een gebouw ten behoeve van een toekomstige rijschool worden gebouwd. Het onderzoek was noodzakelijk in het kader van een bestemmingsplanwijziging om te bepalen of bij de voorgenomen activiteiten de kans bestaat dat archeologische resten in de ondergrond worden aangetast.
1.2
Doelstelling en vraagstelling
Het doel van het bureauonderzoek is het verwerven van informatie over bekende of verwachte archeologische waarden binnen het omschreven gebied. Het doel van het inventariserende veldonderzoek is het aanvullen en toetsen van de op basis van het bureauonderzoek opgestelde gespecificeerde verwachting. Het inventariserend veldonderzoek vond plaats door middel van een verkennend booronderzoek en oppervlaktekartering. In het plangebied heeft voorzover ons bekend is in het verleden geen archeologische veldonderzoek plaatsgevonden. Ten behoeve van het inventariserend veldonderzoek is een plan van aanpak (PvA) opgesteld conform KNA (Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie) specificatie VS01 en de geldende beleidsregel van de 1 Staatsecretaris van OCW. Hierin zijn de volgende onderzoeksvragen opgesteld: - Zijn er (aanwijzingen voor) archeologische waarden in of rond het plangebied bekend? Zo ja, - Wat is de aard, omvang, ligging, en datering van deze waarden? - Hoe is de bodem in het plangebied opgebouwd ? - Is de bodem intact? - Kunnen op grond van de bodemopbouw, historisch kaartmateriaal en bekende waarden uit de omgeving van het plangebied, archeologische waarden in het plangebied, archeologische waarden in het plangebied verwacht worden? Zo ja: Wat is de aard, omvang, ligging en datering van de verwachte waarden? Indien er archeologische waarden aanwezig zijn: - In welke mate worden deze waarden verstoord door realisatie van de geplande bodemingreep? - Hoe kan deze verstoring door planaanpassing tot een minimum worden beperkt? Indien de (mogelijke) archeologische waarden niet kunnen worden behouden: - Welke vorm van nader onderzoek is nodig om de aanwezigheid van archeologische waarden en hun omvang, ligging, aard en datering voldoende te kunnen bepalen om te komen tot een selectiebesluit? Het bureauonderzoek is uitgevoerd op 31 maart het booronderzoek vond plaats op 1 april. Meegewerkt hebben: L.C. Nijdam (prospector) en E. Lohof (senior prospector).
2 Bureauonderzoek 2.1
Methoden
Het onderzoek is uitgevoerd conform de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA), versie 3.1, in het bijzonder de specificaties LS01, LS02, LS03, LS04 en LS05. Het bureauonderzoek wordt gerapporteerd conform LS06. Het onderzoek bestaat uit zes onderdelen (specificaties LS01 t/m LS06). In de eerste vier onderdelen zijn de volgende werkzaamheden verricht: - afbakening plangebied en vaststellen van de consequenties van het mogelijk toekomstige gebruik - beschrijving van de huidige situatie - beschrijving van de historische situatie en mogelijke verstoringen 1
Beleidsregel van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 15 juni 2005, nr. WJZ/2005/26210 (8163), tot wijziging van de Beleidsregels opgravingsbevoegdheid. Het PvA is opgesteld door R. van Lil (prospector) op 3 maart 2009: Het PvA is geaccordeerd door E. Lohof, senior prospector.
ADC ArcheoProjecten Rapport 1884
Arriërveldweg locatie rijschool (gemeente Ommen)
7
- beschrijving van bekende archeologische waarden en aardwetenschappelijke gegevens Op grond van deze onderdelen wordt een gespecificeerde verwachting van het gebied opgesteld (specificatie LS05). Hierin wordt verwoord of, en zo ja, welke archeologische waarden worden verwacht. Indien deze worden verwacht worden de (veronderstelde) eigenschappen van de waarden zo gedetailleerd mogelijk aangegeven.
2.2
Resultaten
2.2.1 Afbakening plan- en onderzoeksgebied en vaststellen van de consequenties van het mogelijk toekomstige gebruik (LS01) Het plangebied ligt ten noordoosten van Ommen (zie afb. 1). Het plangebied betreft een deel van een 2 uitgestrekte akker aan de westzijde van de Arriërveldweg en heeft een oppervlakte van 1.500 m . De exacte locatie is weergegeven in afbeelding 2. Er zijn weinig archeologische en aardkundige gegevens beschikbaar van het plangebied. Om een uitspraak te kunnen doen over de archeologische verwachting in het plangebied zijn daarom gegevens betrokken uit de directe omgeving, waarbij een straal van circa 1.000 meter is aangehouden. Dit is het onderzoeksgebied. In het plangebied is de bouw van een rijschool gepland. De exacte inrichting van het terrein is nog niet bekend. Wel is de bouw van een gebouw van 14 bij 20 meter voorzien. Waarschijnlijk zal hierbij een aanzienlijk deel van de bodem in het gebied worden vergraven. Daarnaast zal er ondergrondse infrastructuur moeten worden aangelegd. De consequentie van de voorgenomen ingrepen is dat eventuele waardevolle archeologische resten in de ondergrond worden aangetast. 2.2.2 Beschrijving van de huidige situatie (LS02) Het plangebied is momenteel in gebruik als akkerland. 2.2.3 Beschrijving van de historische situatie en mogelijke verstoringen (LS03) De historische situatie is op verschillende historische kaarten als volgt: Bron Hottinger Atlas (Oost Nederland) uit circa 1785.2
historische situatie
Kadastrale minuut uit circa 1832
Het plangebied is gelegen op de grens tussen ontgonnen gebied (westzijde) en onontgonnen gebied (oostzijde). De grens wordt gevormd door de ietwat bochtige Schapendijk. Deze staat ook al op de kaart uit de Hottinger atlas, maar is daar niet benoemd. Het plangebied ligt ten westen van een weg, die de nu rechtgetrokken Schapendijk betreft (zie afb. 4). Het gebied betreft bouwland. Ook het gebied ten oosten van de Schapendijk is ontgonnen. Het gebied blijft bouwland.
Bonnekaart uit 19083 Bonnekaart uit 1935- tot heden4
Het plangebied is onontgonnen en maakt deel uit van het Arriërveld. De grens van het ontgonnen en onontgonnen gebied ligt nog enkele honderden meters ten zuiden en westen van het plangebied. Ter plaatse van het plangebied is een stroompje aanwezig. Hetgeen zou duiden op een van oorsprong laaggelegen gebied (zie afb. 3).
2.2.4 Beschrijving van bekende archeologische waarden en aardwetenschappelijke gegevens (LS04) De volgende aardwetenschappelijke informatie is bekend van het plangebied: Type informatie Geologie5 Geomorfologie6 Bodemkunde7
informatie Boxtel Formatie, Laagpakket van Wierden Volgens de geomorfologische kaart maakt het gebied deel uit van een vlakte. Beekeerdgronden (pZg23) lemig fijn zand
In het onderzoeksgebied zijn de volgende archeologische (indicatieve) waarden vastgesteld: 2
Versfelt 2003. Bureau Militaire Verkenningen 1908. Bureau Militaire Verkenningen 1935. 5 Berendsen 2004, 6 Alterra, geraadpleegd in ARCHIS II 7 Alterra, geraadpleegd in ARCHIS II 3 4
ADC ArcheoProjecten Rapport 1884
Arriërveldweg locatie rijschool (gemeente Ommen)
8
Bron Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW)
Archeologische verwachtingskaart provincie Overijssel. Archeologische verwachtingskaart voor het grondgebied van de gemeente Ommen8 Archeologische Monumenten Kaart (AMK) waarnemingen ARCHISII (Archeologisch Informatie Systeem) vondstmeldingen ARCHISII onderzoeksmeldingen ARCHISII
omschrijving lage indicatieve archeologische waarde. Gebieden ten noorden en zuiden van dit plangebied krijgen een middelhoge indicatieve archeologische waarde Lage archeologische verwachting Lage archeologische verwachting Geen AMK-terreinen binnen het plangebied Geen waarnemingen binnen het plangebied Geen vondstmeldingen binnen het plangebied Geen onderzoeksmeldingen in vergelijkbare context binnen een straal van 1000 meter
Op de kaart van de Hottinger atlas is ter plaatse van het plangebied een stroompje ingetekend. Later op de kadastrale minuut ligt ter plaatse van het plangebied een dijk, dwars op het voorheen aanwezige stroompje. Dit zijn twee aanwijzingen, die duiden op een van oorsprong laaggelegen gebied. Deze laaggelegen, van oorsprong natte, zone heeft op de alle verwachtingskaarten een lage archeologische verwachting gekregen. Op het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN) is te zien dat de locatie deel uit maakt van een oost-west strekkend laaggelegen gebied met opvallend weinig hoogteverschillen, hetgeen mogelijk samenhangt met egalisatie. Hierdoor is de voormalige laagte ter plaatse van het stroompje niet meer te onderscheiden. De bodem in het plangebied betreft een beekeerdgrond in lemig fijn zand (code pZg23). Circa 1650 meter naar het noordoosten is een vuurstenen artefact uit het Mesolithicum aangetroffen (waarnemingsnr. 3230). Circa 950 meter ten zuidwesten van het plangebied is een stukje bot, dat is geïnterpreteerd als mogelijke crematierest aangetroffen (waarneming 57978). Archeologische monumenten bevinden zich met name langs de Overijsselse Vecht, circa 1500 a 2000 meter ten zuiden van het huidige plangebied in een heel andere landschappelijke situatie. Voor de IKAW en de genoemde vondsten zie afbeelding 5
2.2.5 Gespecificeerde verwachting (LS05) In het hele plangebied kunnen archeologische resten voorkomen uit alle archeologische perioden. De kans op het voorkomen van de resten is laag. Eventuele archeologische resten zouden zich op dekzandkopjes kunnen bevinden. Indien hierop archeologische vondsten of sporen aanwezig zijn komen deze voor direct aan of onder het maaiveld. De vondstenlaag wordt verwacht in de eerste 30 cm beneden het maaiveld. Archeologische sporen (uitgezonderd diepe paalsporen en waterputten) worden binnen 50 9 cm beneden het maaiveld verwacht. De archeologische resten bestaan hoofdzakelijk uit aardewerk- of vuursteenstrooiïngen. Organische resten en bot zullen door de relatief droge en zure 10 bodemomstandigheden slecht zijn geconserveerd. Het complextype en de omvang kunnen niet nader worden gespecificeerd door de beperkte gegevens.
3 Inventariserend Veldonderzoek 3.1
Methoden
De bij het Inventariserend Veldonderzoek toegepaste methoden zijn conform de KNA, versie 3.1, in het bijzonder specificaties VS02 (oppervlaktekartering) en VS03 (booronderzoek). Uitgangspunt van het inventariserend veldonderzoek is de gespecificeerde verwachting zoals die is opgesteld in het bureauonderzoek. De strategie voor het veldonderzoek is hierop gebaseerd, alsmede op het voor dit onderzoek opgestelde Plan van Aanpak (VS01). De rapportage is opgesteld conform specificatie VS05. Tenslotte is een aanbeveling gegeven. 3.1.1 Oppervlaktekartering (VS02) De vondstzichtbaarheid binnen het plangebied was goed (geploegd en uitgeregend). Gezien de beperkte omvang van het plangebied is na afloop van het booronderzoek in het zuidwestelijke kwart van het plangebied in drie rijen om de 5 meter afgespeurd op de aanwezigheid van archeologisch materiaal. 3.1.2 Booronderzoek (VS03) In het plangebied zijn grondboringen uitgevoerd met als doel het bepalen van de bodemopbouw en eventuele bodemverstoringen. Dit is de verkennende fase van het inventariserend veldonderzoek.
8 9 10
In conceptstadium Zie bijvoorbeeld Groenewoudt 1994. Kars & Smit 2003.
ADC ArcheoProjecten Rapport 1884
Arriërveldweg locatie rijschool (gemeente Ommen)
9
Het verkennen van de bodemopbouw gebeurt door de bodemtextuur en, indien relevant, bodemkundige horizonten systematisch te beschrijven. Eventuele afwijkingen van de verwachte bodemopbouw zoals vastgesteld op grond van het bureauonderzoek, en andere niet-natuurlijke bodemkenmerken kunnen er aanleiding toe geven om (delen van) het plangebied als verstoord te beschouwen. Er zijn 5 boringen verspreid over het plangebied uitgevoerd. De boringen zijn uitgevoerd met een 7 cm edelmanboor. De boringen zijn gezet tot 30 cm in de ongestoorde ondergrond tot gemiddeld 110 cm en maximaal 120 cm onder het maaiveld. De bodemtextuur en archeologische indicatoren zijn beschreven volgens SBB 5.1 van het NITG-TNO 11 waarin ondermeer de standaard classificatie van bodemmonsters volgens NEN5104 wordt gehanteerd. De X- en Y-coördinaten zijn bepaald aan de hand van de lokale topografie. De hoogte van het maaiveld ter plaatse van de boringen is bepaald aan de hand van AHN-beelden en bedraagt 6,1 m + NAP.
3.2
Resultaten
3.2.1 Oppervlaktekartering (VS02) De oppervlaktekartering heeft plaatsgevonden in de zuidwesthoek van het plangebied, ter plaatse van boring 3 waar geen ophogingslaag aanwezig is (zie afb. 5). 3.2.2 Booronderzoek (VS03) De locatie van de boringen is weergeven in afbeelding 5. Al het aangetroffen zand op de locatie is kalkloos, zwak siltig en matig fijn. Het grondwater stond in alle boringen ten tijde van het onderzoek op circa 110 cm-mv. De boringen 1, 2, 4 en 5 kennen eenzelfde bodemopbouw. Hierbij is van 0-20 cm-mv een matig humeuze zandlaag aanwezig, die geïnterpreteerd wordt als de huidige bouwvoor. Hieronder is tot een diepte van circa 50 tot 70 cm –mv een schone zandlaag aanwezig, die als C-horizont geïnterpreteerd zou kunnen worden, ware het niet dat hieronder in deze boringen een bodemlaag met een dikte van circa 20 cm aanwezig is met humeuze vlekken. Deze laag is geroerd. Onder de zandlaag met humeuze vlekken is een schone licht grijze C-horizont aanwezig. Boring 3 wijkt af van dit beeld. Deze boring uitgevoerd in de zuidwesthoek van het plangebied laat onder een dunne bouwvoor van 20 cm een bruine inspoelingslaag zien. Hieronder is licht geel tot wit zand aanwezig met redelijk veel roestvlekken. Vanaf circa 55 cm –mv verdwijnen de roestvlekken. Tijdens het booronderzoek zijn geen indicatoren aangetroffen die wijzen op archeologische sporen in de bodem.
3.3
Interpretatie
De laag met humeuze vlekken aangeboord in de boringen 1, 2, 4 en 5 wordt verondersteld het oorspronkelijke maaiveld voor te zijn. Deze bodemlaag is geroerd. Dit kan verklaard worden als het gevolg van het afplaggen van de grond, voordat deze werd opgehoogd. Het ophogen van de grond zal nodig geweest zijn om het van oorsprong laaggelegen en natte gebied geschikt te maken voor de akkerbouw. Boring 3 is uitgevoerd in een van oorsprong wat hoger gelegen deel van de omgeving. De roestvorming en podzolering wijzen erop dat dit gebied vaker droog dan nat was. De de egalisatie en ploegen is de vondstlaag hier opgenomen in de bouwvoor. De oppervlaktekartering heeft geen vondsten opgeleverd, waardoor geen aanwijzingen zijn gevonden voor de aanwezigheid van archeologische resten in het plangebied.
4 Conclusies Er wordt hier, voor zover nog relevant, antwoord gegeven op de in inleiding gestelde vragen. Zijn er (aanwijzingen voor) archeologische waarden in of rond het plangebied bekend? Met uitzondering van de vondst van mogelijk een rest behorende bij een crematiegraf op 950 meter ten zuidwesten van het plangebied zijn binnen een straal van 1000 meter geen archeologische vondsten bekend.
11
Bosch 2005; Normalisatie-Instituut 1989.
ADC ArcheoProjecten Rapport 1884
Arriërveldweg locatie rijschool (gemeente Ommen)
10
Hoe is de bodem in het plangebied opgebouwd ? De bodem in het plangebied bestaat in alle boringen, met uitzondering van boring 3, tot minimaal circa 70 cm-mv uit een opgebrachte laag. Onder deze laag is een zandlaag met humeuze vlekken aanwezig, die ligt op de C-horizont. Verwacht wordt dat de grond is opgebracht ten behoeve van egalisatie en het geschikt maken van de bodem voor landbouw. Uit historische kaarten is gebleken dat vroeger een stroompje aanwezig was. De hierbij behorende laagte is opgevuld. Ter plaatse van boring 3 was blijkbaar geen laagte aanwezig. Hier is nog een deels intacte bodem aangetroffen met nog een dunne B-horizont. De A-, en indien deze aanwezig geweest is de E-horizont is opgenomen in de vondstlaag. Er zijn geen vondsten gedaan. Is de bodem intact? Onder de opgebrachte laag in de boringen 1, 2, 4 en 5 komt een bodem met humeuze vlekken voor en geen mooie afgedekt A-horizont, Het is goed mogelijk dat de oorspronkelijke humeuze bodem voordat deze bedekt is afgeplagd. In boring 3 is wel een B-horizont aangetroffen. Indien op deze locatie een vindplaats zou zijn is de mogelijk bijhorende vondstlaag hier verploegd. Een vondstlaag was blijkbaar niet aanwezig, want er zijn geen oppervlaktevondsten gedaan. Kunnen op grond van de bodemopbouw, historisch kaartmateriaal en bekende waarden uit de omgeving van het plangebied, archeologische waarden in het plangebied, archeologische waarden in het plangebied verwacht worden? Nee, het grootste deel van de locatie heeft deel uitgemaakt van een sompige laagte. Alleen boring 3 lijkt in een van oorsprong hoger gelegen gebied te zijn uitgevoerd. Bij de oppervlaktekartering zijn hier geen vondsten gedaan, terwijl de vondstzichtbaarheid goed was. Hiermee lijkt het plangebied voldoende onderzocht om te kunnen onderbouwen dat geen archeologische resten verwacht worden. De verwachting op basis van het bureauonderzoek is door het booronderzoek en de oppervlaktekartering bevestigd.
5 Aanbeveling ADC ArcheoProjecten adviseert om in het plangebied geen aanvullend archeologisch onderzoek uit te voeren. Wat betreft de archeologie is er geen belemmering om het terrein vrij te geven voor de voorgenomen ontwikkeling. Het is echter niet volledig uit te sluiten dat binnen het onderzochte gebied toch nog archeologische resten voorkomen. Het verdient daarom aanbeveling om de uitvoerder van het grondwerk te wijzen op de plicht archeologische vondsten te melden bij het bevoegde overheid, zoals aangegeven in de Monumentenwet.
Literatuur Berendsen, H.J.A., 2004: De vorming van het land. Inleiding in de geologie en de geomorfologie. Assen Bureau Militaire Verkenningen, verschillende jaargangen (1908 en 1936): Ommen, blad NR, 306 1:25.000. Bosch, J.H.A., 2005: Archeologische Standaard Boorbeschrijvingsmethode, Versie 5.2. Utrecht (TNOrapport, NITG 05-043-A). Groenewoudt, B.J., 1994: Prospectie, waardering en selectie van archeologische vindplaatsen: een beleidsgerichte verkenning van middelen en mogelijkheden. Amersfoort (Nederlandse Archeologische Rapporten, 17). Normalisatie-Instituut, Nederlands, 1989: Geotechniek, classificatie van onverharde grondmonsters NEN 5104, Delft. Tol, A.J., J.W.H.P. Verhagen & M. Verbruggen, 2006: Leidraad inventariserend veldonderzoek. Deel: karterend booronderzoek. Gouda (SIKB uitgave). Versfelt, H.J., 2003: Hottinger-atlas van Noord- en Oost-Nederland 1773 – 1794, Groningen.
Lijst van afbeeldingen Afb. 1 Locatie van het plangebied. Afb. 2 Detailkaart van het plangebied. Afb. 3 Locatie van het plangebied op de Hottinger kaart. Afb. 4 meldingen Plangebied geprojecteerd op de Bonnekaart uit. Afb. 5. Indicatieve Kaart Archeologische Waarden, AMK-terreinen en ARCHIS-waarnemingen. Afb. 6 Boorpunten en gebied van oppervlaktekartering.
ADC ArcheoProjecten Rapport 1884
Arriërveldweg locatie rijschool (gemeente Ommen)
11
BALKBRUG BALKBRUG BALKBRUG BALKBRUG BALKBRUG BALKBRUG
NIEUWLEUSEN NIEUWLEUSEN NIEUWLEUSEN NIEUWLEUSEN NIEUWLEUSEN
VINKENBUURT VINKENBUURT VINKENBUURT VINKENBUURT VINKENBUURT
510000
RHEEZERVEEN RHEEZERVEEN RHEEZERVEEN RHEEZERVEEN RHEEZERVEEN RHEEZERVEEN
WITHAREN WITHAREN WITHAREN WITHAREN WITHAREN WITHAREN
ARRIEN ARRIEN ARRIEN ARRIEN ARRIEN ARRIEN
505000
STEGEREN STEGEREN STEGEREN STEGEREN STEGEREN OMMEN OMMEN OMMEN OMMEN OMMEN BEERZE BEERZE BEERZE BEERZE BEERZE BEERZE VILSTEREN VILSTEREN VILSTEREN VILSTEREN VILSTEREN VILSTEREN
GIETHMEN GIETHMEN GIETHMEN GIETHMEN GIETHMEN
8
500000
N N N N N N
DALMSHOLTE DALMSHOLTE DALMSHOLTE DALMSHOLTE DALMSHOLTE
DEN DENHAM HAM HAMOV OV OV DEN HAM OV DEN DEN HAM OV 00000
5000m 5000m 5000m 5000m 5000m 5000m
bron: Geodan 220000
LEMELE LEMELE LEMELE LEMELE LEMELE LEMELE 225000
230000 GB 1 0-04 -2 0 09
Legenda locatie plangebied
Afb. 1 Locatie van het plangebied.
ADC ArcheoProjecten Rapport 1884
Arriërveldweg locatie rijschool (gemeente Ommen)
506500
12
locatie rijschool rijschool locatie ldweg Ar rië rve
7
FCC 635 m 2
TCO 14 4 50 m 2 18 0 m 2
50 8
ACO 6 80 m 2
3
1 05 75 m 2
15
506000
1 230 m 2
40 2
MHCO 4 03
N N N N N
30 75 m 2
OVC
13
1 72 0 m 2
12 18
OZC 17
000000
3 50 m 2
100m 100m 100m 100m 100m 100m
19
226000
226500
227000
GB 10 -0 4 -2 00 9
Legenda begrenzing plangebied
Afb. 2 Detailkaart van het plangebied op de topografische kaart.
ADC ArcheoProjecten Rapport 1884
Arriërveldweg locatie rijschool (gemeente Ommen)
13
stroompje stroompje
Schapendijk Schapendijk op op kaart kaart van van 1832 1832
GB 1 0-04 -2 0 09
Legenda globale ligging plangebied
Afb. 3 Locatie van het plangebied op de Hottinger kaart. De afbeelding is niet geprojecteerd, dit is met deze oude kaarten niet goed mogelijk.
ADC ArcheoProjecten Rapport 1884
Arriërveldweg locatie rijschool (gemeente Ommen)
506500
14
7
FCC 63 5 m 2
TCO 14 4 50 m 2 50 8
18 0 m 2
ACO 6 80 m 2
3
1 05 75 m 2
15
1 23 0 m 2
40 2
506000
MHCO 4 03
3 075 m 2
OVC
13
1 72 0 m 2
12 18
OZC 17
35 0 m 2 19
N N N N N 20
100m 100m 100m 100m 100m 100m
226000
226500
227000
Legenda
GB 10 -0 4 -2 0 09
505500
000000
begrenzing plangebied
Afb. 4 Plangebied geprojecteerd op de Bonnekaart uit 1908.
ADC ArcheoProjecten Rapport 1884
Arriërveldweg locatie rijschool (gemeente Ommen)
15
506000
507000
3230 3230
N N N N N N
505000
57978 57978
000000
2498 2498
500m 500m 500m 500m 500m 500m
226000
Legenda Hoge indicatieve archeologische waarde Middelhoge indicatieve archeologische waarde Lage indicatieve archeologische waarde Bebouwd gebied AMK-terrein van hoge archeologische waarde
227000
228000
ARCHIS-meldingen (bijgewerkt jan.'09) Paleolithicum Mesolithicum Neolithicum Bronstijd IJzertijd Vroeg-Romeinse tijd Midden-Romeinse tijd Laat-Romeinse tijd Vroege Middeleeuwen Late Middeleeuwen Nieuwe Tijd Recent Datering onbekend
Vondstmelding Locatie van het onderzoeksgebied
GB 1 0-04 -2 0 09
Onderzoeksmelding
Afb. 5. Indicatieve Kaart Archeologische Waarden, AMK-terreinen en ARCHIS-waarnemingen.
ADC ArcheoProjecten Rapport 1884
Arriërveldweg locatie rijschool (gemeente Ommen)
506300
16
ldsweg A rri erve
ldwe g Ar rië rve
001 004 005 002
N N N N N N
000000
25m 25m 25m 25m 25m 25m
4
226700
Legenda begrenzing plangebied boorpunt
GB 10 -0 4 -2 0 09
506200
003
gebied oppervlaktekartering
Afb. 6 Boorpunten en gebied van oppervlaktekartering.
ADC ArcheoProjecten Rapport 1884
Arriërveldweg locatie rijschool (gemeente Ommen)
Bijlage 1 Boorgegevens
Lithostratigrafie
overig
Interpretatie
organische bijmengingen antropogene bijmengingen nieuwvormingen
kalkgehalte
kleur
zandmediaan
bijmenging
grondsoort
ondergrens (cm onder mv) bovengrens (cm onder mv) maaiveldhoogte (cm) NAP y coordinaat (m)
x coordinaat (m)
nummer
ADC ArcheoProjecten rapport 1884
001 0 15 50 70
15 50 70 100
zand zand zand zand
zwak siltig; matig humeus zwak siltig zwak siltig; zwak humeus zwak siltig
matig fijn matig fijn matig fijn matig fijn
donker-; bruin; bruin-; grijs grijs-; bruin; licht-; grijs
kalkloos kalkloos kalkloos kalkloos
bouwvoor opgebracht geroerd C-horizont
0 15 100 105
15 100 105 130
zand zand zand zand
zwak siltig; matig humeus zwak siltig zwak siltig zwak siltig
matig fijn matig fijn matig fijn matig fijn
donker-; bruin; licht-; geel; donker-; bruin; licht-; grijs;
kalkloos kalkloos kalkloos kalkloos
bouwvoor opgebracht geroerd; C-horizont
0 25 35 55
25 35 55 100
zand zand zand zand
zwak siltig; matig humeus zwak siltig; zwak humeus zwak siltig zwak siltig
matig fijn matig fijn matig fijn matig fijn
donker-; grijs; bruin-; grijs; licht-; geel-; wit; licht-;wit-;geel
kalkloos kalkloos kalkloos kalkloos
bouwvoor B-horizont C-horizont C-horioznt
0 25 30 95 100
25 30 95 100 120
zand zand zand zand zand
zwak siltig; matig humeus zwak siltig; zwak humeus zwak siltig zwak siltig zwak siltig
matig fijn matig fijn matig fijn matig fijn matig fijn
donker-; bruin-; grijs; bruin; licht-; grijs; licht-; grijs licht-; grijs
kalkloos kalkloos kalkloos kalkloos kalkloos
0 20 25 65 75
20 25 65 75 120
zand zand zand zand zand
zwak siltig; matig humeus zwak siltig; zwak humeus zwak siltig zwak siltig; zwak siltig
matig fijn matig fijn matig fijn matig fijn matig fijn
donker-;grijs; bruin-; oranje licht-; geel; licht-; geel licht-; grijs;
kalkloos kalkloos kalkloos kalkloos kalkloos
vlekkerig grijs/donkergrijs oude maaiveld
002
humeuze vlekken
003
veel roestvlekken
004 spoor roestvlekken
bouwvoor opgebracht opgebracht geroerd C-horizont
humeuze vlekken
005 bouwvoor opgebracht opgebracht geroerd C-horizont
humeuze vlekken
17
Arriërveldweg, locatie rijschool (gemeente Ommen)
Spoor roestvlekke
38
Bijlage 3:Onderzoek wegverkeerslawaai
TO-36-832-al
W832
Onderzoek wegverkeerslawaai ten behoeve van het bouwplan Autorijschool Logtenberg Ommen-Oost in de gemeente Ommen
Opdrachtgever Gemeente Ommen
Wissing stedebouw en ruimtelijke vormgeving b.v.
Barendrecht, juli 2009.
Inhoudsopgave
.
1
Inleiding
pag.
2
Te onderzoeken bronnen
1
3
Grenswaarden
2
4
Gebruikte gegevens en uitgangspunten
3
5
Resultaten en Conclusies
4
Bijlagen Berekeningsresultaten verkeerslawaai SRM I
1
1
Inleiding
In Ommen wordt het bestemmingsplan Ommen Oost ontwikkeld. Aan de rand van dit plan ligt de beoogde locatie van de rijschool Logtenberg. Mede gezien de toekomstige verandering van de Arrierveldsweg van een rustige weg buiten de bebouwde kom in de toekomstige aansluiting van de wijk Ommen Oost op de nog aan te leggen N 34 is dit voor een rijschool een uitstekende locatie Voor wegverkeerlawaai moet voor dit bestemmingsplan worden voldaan aan de Wet geluidhinder. Volgens deze wet dienen nieuwe woningen aan grenswaarden te voldoen. Dit geldt ook voor dienst en bedrijfswoningen. De voorkeursgrenswaarde bedraagt 48 dB(Lden) voor wegverkeerslawaai. Voor stedelijk gebied geldt een maximale ontheffing hogere grenswaarde van 63 dB(Lden) voor wegverkeerslawaai. Voor de langs het plangebied lopende Arriërveldsweg is de verkeersintensiteit zodanig dat zonder maatregelen de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden. Ook bij toepassing van stillere wegdektypes worden de grenswaarden overschreden. De maximum ontheffingswaarde wordt echter niet overschreden. Voor de overige bestaande en nieuw te realiseren wegen in en rond het plangebied geldt dat deze ofwel vallen onder een (toekomstig) 30 km/u regime, en derhalve niet onderzoeksplichtig zijn ofwel op een dusdanige afstand liggen dat aan de voorkeursgrenswaarde wordt voldaan. 2
Te onderzoeken bronnen.
Volgens de Wet geluidhinder bevindt zich aan weerszijden van elke weg een onderzoekszone, met uitzondering van woonerven en wegen met een maximumsnelheid van 30 km/uur. De zonebreedte is afhankelijk van het aantal rijstroken en de aard van de omgeving. Volgens de Wet geluidhinder gelden de volgende zonebreedten: Stedelijk
Buitenstedelijk
Aantal rijstroken
Aantal meter aan weerszijden van de weg
3 of meer
350 m
400 – 600 m
1 of 2
200 m
250 m
Volgens de Wet geluidhinder is sprake van buitenstedelijk gebied wanneer het betreffende gebied gelegen is buiten de bebouwde kom of wanneer het gebied is gelegen binnen de zone van een auto(snel)weg. In de overige gevallen is sprake van stedelijk gebied. Onderzocht zijn de volgende wegen weg
Max snelheid
Breedte
huidig / toekomstig
onderzoekszone
Arriërveldsweg
60 / 50 km/u
200 m
Hessenweg
60 / 30 km/u
Geen
Arriërflierweg
60 / 30 km/u
Geen
De breedte van de onderzoekszone wordt gemeten vanuit de rand van de verharding. 1
3
Grenswaarden
In stedelijke situaties (en gebieden die na realisatie van een nieuw bestemmingsplan binnen de bebouwde kom komen te liggen gelden formeel ook al als stedelijk) gelden de volgende grenswaarden voor het geluidsniveau aan gevels van een nieuw te bouwen woning. Stedelijk gebied:
Voorkeurs-
Maximum-
grenswaarde
ontheffingswaarde
Nieuw
48 dB(Lden)
63 dB(Lden)
Nieuw
Aanwezig
48 dB(Lden)
63 dB(Lden)
Nieuw
Nieuw
48 dB(Lden)
58 dB(Lden)
Weg
Woning
Aanwezig
Volgens artikel 110g Wet Geluidhinder mogen voor wegen met een rijsnelheid van minder dan 70 km/u de geluidsniveaus tijdelijk worden gereduceerd met 5 dB, voor wegen met een hogere maximumsnelheid bedraagt de reductie 2 dB. Deze aftrek is voor de in dit rapport vermelde resultaten toegepast. Bij overschrijding van de voorkeursgrenswaarde zijn burgemeester en wethouders bevoegd een ontheffing hogere grenswaarde te verlenen De hierboven aangegeven maximum grenswaarden mogen hierbij echter niet worden overschreden.
De gevelisolatie van de betrokken woning dient zodanig te worden ontworpen, dat voor de binnenwaarde wordt voldaan aan de eisen van het bouwbesluit. Hiertoe dienen de gesommeerde geluidsbelastingen zonder de aftrek volgens artikel 110g Wet geluidhinder te worden aangehouden. Bij toekenning van een hogere grenswaarde zijn ontheffingsverleners bevoegd nadere eisen te stellen aan de ligging van geluidgevoelige ruimten en buitenruimten.
2
4
Gebruikte gegevens en uitgangspunten.
De verkeersgegevens zijn overgenomen de meest recente uitdraai van het verkeersstructuurplan van de gemeente Ommen, variant 4 (Aangepaste intensiteiten Ommen Oost) aangezien dit van de 4 modellen voor Ommen Oost de hoogste verkeerscijfers oplevert. Indien één van de andere 3 modellen wordt verkozen, zullen de verkeerscijfers lager uitvallen, evenals de aan te houden afstand tot de betrokken wegen. Voor de verkeersintensiteiten is gebruik gemaakt van prognoses voor 2020. De invloed van de nieuw te realiseren bebouwing is in deze prognose meegenomen. Bij de geluidsbelasting in Lden worden de geluidsbelastingen van dag, avond (+5) en nachtelijke (+10) uren energetisch gemiddeld. De verkeersgegevens van alle etmaalperioden zijn dus van belang. Voor de onderverdeling over het etmaal is uitgegaan van ervaringscijfers. Voor het percentage vrachtverkeer is uitgegaan van een absolute vervoersstroom van maximaal 1000 vrachtvoertuigen per etmaal op de route Slagenweg – nieuwe verbinding – Arriërveldsweg (noord) – Nieuwe N 34 en van 2 % voor de overige (gebiedsontsluitende) wegen. Dit levert voor de onderzochte wegen de onderstaande verkeerscijfers en percentages vrachtverkeer op.
weg
Arriërveldsweg Hessenweg oost tot Arriërflierweg Arriërflierweg Hessenweg
80 / 50
Daguur / avonduur / nachtuur 6,4 / 3,8 / 1,0
Percentage vrachtverkeer licht / zwaar 9/9%
Vrachtverkeer absoluut in mvt/etm 1000
60 60
6,5 / 4,2 / 0,65 6,5 / 4,2 / 0,65
1/1% 1/1%
18 18
Etmaalintensiteit in mvt/etm
Snelheid in km/u
5500
900 900
Voor de bepaling van de bodemfactor is uitgegaan van een verhardingspercentage van 25 % in het gebied tussen de rand van de weg en de woning. De waarneempunten liggen op maximaal 7,5 m boven het vloerpeil van de toekomstige woning. Als aanvullende geluidbeperkende maatregel is het toepassen van geluidsreducerend asfalt (dunne deklaag 2 volgens de CROW methodiek) onderzocht. Toepassing van schermen of wallen is niet onderzocht; deze passen niet in het gewenste beeld van Ommen Oost.
3
5
Resultaten en conclusie
Met SRM I zijn de globaal de ligging van de 48, 53 en 58 dB(Lden) contouren in het vrije veld bepaalt. Dit levert de volgende resultaten weg Arriërveldsweg Hessenweg oost tot Arriërflierweg Arriërveldsweg Hessenweg oost tot Arriërflierweg Arriërflierweg Hessenweg
Wegdek
Afstand tot 48 dB(Lden) 75 m
Afstand tot 53 dB(Lden) 35 m
Afstand tot 58 dB(Lden) 14 m
Dunne deklagen 2 (CROW)
40 m
17,5 m
7,5 m
Dicht asfalt beton Dicht asfalt beton
15 m 15 m
6m 6m
2m 2m
Dicht asfalt beton
Voor de Arriërflierweg en de Hessenweg ligt het bouwplan op dusdanige afstand dat ook zonder maatregelen of (verwachtte) snelheidsverlaging aan de voorkeursgrenswaarde wordt voldaan. Voor de Arriërveldsweg geldt dat voor het bouwplan, dat op 35 m uit de as van de weg is gesitueerd, niet kan worden voldaan aan de voorkeursgrenswaarde. Toepassen van een stille wegverharding levert onvoldoende reductie op. Bij een combinatie van een stille wegverharding en het aanhouden van een grotere afstand (40 m) tot de wegas kan wel aan de voorkeursgrenswaarde worden voldaan. Echter aangezien de definitieve realisatie van Ommen Oost niet op eenzelfde korte termijn als de realisatie van de rijschool te verwachten is wordt geadviseerd een ontheffing tot 53 dB(Lden) aan te vragen. Hiermee kan zowel de benodigde flexibiliteit in de toekomst gegarandeerd worden als op korte termijn de realisatie van de rijschool.
4
39
Bijlage 4: Besluit hogere grenswaarde
TO-36-832-al
41
Bijlage 5: Bodem
TO-36-832-al
42
Bijlage 6: Overlegreacties ex artikel 3.1.1 Bro
TO-36-832-al
pagina 1 van 1
HenkJan Stolk Van:
Linthorst, UJM. (Ursela) [
[email protected]]
Verzonden: woensdag 12 augustus 2009 15:31 Aan:
Hoogenkamp, Sandra
Onderwerp: Ommen, voorontwerp-bestemmingsplan "Autorijschool Logtenberg Ommen-Oost Geachte mevrouw Hoogenkamp, In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro is het voorontwerp-bestemmingsplan "Autorijschool Logtenberg Ommen-Oost" hebben wij inderdaad tijdens het periodiek ambtelijk overleg van 25 maart 2009, aangegeven akkoord te gaan met de gewenste planvorming voor autorijschool Logtenberg. Hiermee is voldaan aan het ambtelijke vooroverleg als bedoeld in het Besluit ruimtelijke ordening.
Veel succes met de verdere procedure. Met vriendelijke groet,
Ursela Linthorst
U.J.M. Linthorst Beleidsmedewerker ruimtelijke ordening Provincie Overijssel Team RWB Realisatie Postbus 10078 8000 GB Zwolle telefoon 038 499 81 75 fax 038 425 48 30 http://provincie.overijssel.nl Aanwezig op ma. di. do. en vrij. (van 8.00 tot 16.30 uur) ************************************************************************************************* 'Het is mogelijk dat er tijdens het transport van dit bericht fouten zijn ontstaan zodat het bericht onjuist is overgekomen. Hiervoor kunnen wij geen aansprakelijkheid erkennen. Indien er sprake is van een besluit zal de vastgestelde versie per post aan u worden toegezonden. Indien er sprake is van overige mededelingen adviseren wij u om bij twijfel over de juistheid of volledigheid contact met ons op te nemen. *************************************************************************************************
9-10-2009
HenkJan Stolk Van: Verzonden: Aan: Onderwerp:
Hoogenkamp, Sandra [
[email protected]] maandag 12 oktober 2009 13:40 Esther Stuijts; HenkJan Stolk FW: Wateradvies Autorijschool Logtenberg te Ommen, Dossiercode: 0201
OMM-OMM-09-
-----Oorspronkelijk bericht----Van: watertoets watertoets [mailto:
[email protected]] Verzonden: vrijdag 9 oktober 2009 10:16 Aan: Hoogenkamp, Sandra CC: Jan Laseur; R Klem Onderwerp: Wateradvies Autorijschool Logtenberg te Ommen, Dossiercode: OMM-OMM-09-0201 Geachte mevrouw Hoogenkamp, Op 24 september 2009 heeft waterschap Velt en Vecht uw verzoek om een wateradvies ontvangen. Het betreft het bestemmingsplan "Autorijschool Logtenberg Ommen-oost". Uit uw informatie blijkt dat in het voorliggende plan de toename van verharding gecompenseerd wordt in het plangebied "Sportpark Ommen-oost". De hoogte aanduiding van de bovenzijde beganegrond-vloer is niet concreet benoemd. Het waterschap adviseert bij bouwaanvragen in het algemeen om voor een vloerhoogte te kiezen die 30 centimeter boven de weg ligt. Op deze wijze wordt de kans op wateroverlast in gebouwen voorkomen. Wanneer voornoemde opmerkingen in het plan worden meegenomen heeft waterschap Velt en Vecht geen bezwaar. Hoogachtend, Lammert Lasker, Medewerker watertoets Waterschap Velt en Vecht Postbus 330 7740 AH Coevorden Disclaimer Indien uit de aanhef of de inhoud blijkt dat dit bericht niet voor u is bedoeld, wordt u verzocht de afzender hierover te informeren en het bericht te verwijderen. Het waterschap Velt en Vecht gebruikt e-mail niet als medium voor het aangaan van verplichtingen of rechtsbetrekkingen, tenzij anders is overeengekomen. Aan de inhoud van een e-mail kunnen geen rechten worden ontleend indien uit de tekst blijkt dat het gaat om de weergave van een persoonlijke opvatting.
1
43
Bijlage 7: Nota Zienswijzen
TO-36-832-al
NOTA ZIENSWIJZEN ONTWERPBESTEMMINGSPLAN “Autorijschool Logtenberg”
GEMEENTE OMMEN
12 maart 2010
ZIENSWIJZEN Algemeen Van donderdag 19 november 2009 tot en met woensdag 30 december 2009 heeft het ontwerpbestemmingsplan “Autorijschool Logtenberg” gedurende zes weken ter inzage gelegen. Op grond van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening is de Uniforme Openbare Voorbereidingsprocedure (afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht) doorlopen en is eenieder in de gelegenheid gesteld een zienswijze naar voren te brengen ten aanzien van het ontwerpbestemmingsplan “Autorijschool Logtenberg” van de gemeente Ommen. Binnen de gestelde termijn zijn twee zienswijzen ontvangen. De zienswijzen worden in de nota samengevat weergegeven. Dit betekent niet dat die onderdelen van de zienswijzen, die niet expliciet worden genoemd, niet bij de beoordeling zouden zijn betrokken. De reacties zijn in hun geheel beoordeeld. Tevens zal worden aangegeven of de zienswijze zal leiden tot een aanpassing van het bestemmingsplan. De gewenste aanpassingen naar aanleiding van de Uniforme Openbare Voorbereidingsprocedure zullen worden verwerkt in het uiteindelijke bestemmingsplan “Autorijschool Logtenberg”.
Zienswijzen Volgnummer
:1
Samenvatting zienswijze: De belanghebbende wil het bouwperceel 10 tot 15 meter opschuiven naar het westen gebaseerd op onderstaande uitgangspunten: a. Als de Arriërveldsweg wordt opgewaardeerd, komt er een vrijliggend fietspad in de bestaande houtwal te liggen. De houtwel zal daardoor flink gesnoeid moeten worden of verdwijnt zelfs. Op deze manier krijgt de houtwal meer ruimte en kan de houtwal als geluidswal dienst gaan doen. b. Door het opwaarderen van de Arriërveldsweg zal er op de kruising Arriërveldsweg – Sportlaan snelheidsbeperkende maatregelen worden getroffen. Dit brengt meer geluidsoverlast met zich mee. c. Er wordt een lobby gevoerd om de Ariërveldsweg aan te sluiten op de nieuwe N36. Als dit doorgaat worden er 4400 voertuigeenheden verwacht per etmaal met een evenredig grotere geluidoverlast. d. De kavel is gesitueerd aan een waterretentiegebied en een groenstrook, die gemakkelijk te wijzigingen of te verplaatsen zijn, waarom is de kavel dan ondergeschikt? e. Als de gevel op minstens 40 meter van de Arriërveldsweg ligt, wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde. f. De belanghebbende wil dichter op de erfgrens bouwen. Op deze manier zijn er meer mogelijkheden om er een mooier geheel van te maken met hoofdgebouw en bijgebouw(en). Daarnaast kan een bijgebouw helpen om de geluidsoverlast te reduceren. Overig: g. De belanghebbende vindt dat in de “Stedenbouwkundige visie Sportpark Ommen Oost” van oktober 2009 te veel beperkende visies worden neergelegd met betrekking tot de stedebouw. h. De belanghebbende vraagt zich af waar de ontsluiting van de woning/bouwperceel gesitueerd kan worden.
2
Reactie gemeente: ad a. In het bestemmingsplan is rekening gehouden met het verbreden van de bestaande houtwal met circa 10 meter. De grens van de bestemming Wonen ligt op circa 28 meter uit de as van de Arriërveldsweg en de bestaande houtwal stopt op 18 meter uit as van de Arriërveldsweg. Er worden nieuwe houtwallen aangelegd voor het versterken van het coulisselandschap. Een houtwal heeft echter geen geluidreducerende werking. In de “Stedenbouwkundige visie Sportpark Ommen Oost” van oktober 2009 is echter het kavel van de fam. Logtenberg op de visiekaart nog niet conform het bestemmingsplan ingetekend. De visiekaart van dit document zal worden aangepast conform de situering van de bestemming Wonen. Het kavel is dus in het bestemmingsplan in vergelijking met de stedenbouwkundige visie al 10 meter naar het westen opgeschoven. De plankaart van het bestemmingsplan wordt op dit onderdeel dus niet aangepast. ad b. De nieuwe rondweg ter plaatse van de Sportlaan zal naar alle waarschijnlijkheid een 50km weg worden. Een weg met een dergelijk karakter leent zich niet voor snelheidsbeperkende voorzieningen. Zie verder beantwoording onder punt 1a. ad c In het akoestisch onderzoek behorende bij het bestemmingsplan is al uitgegaan van 5500 voertuigeenheden per etmaal. Op basis van deze gegevens is de 53 dB(Lden)contour op 35 m uit de as van de Arriërveldsweg bepaald. Woonbebouwing binnen deze contour is realistisch. Zie verder beantwoording onder punt 1a. ad d Zie beantwoording onder punt 1a. ad e In het bestemmingsplan correspondeert de oostelijke grens van het bouwvlak met de 53 dB (Lden)-contour. Het is echter niet verplicht het hoofdgebouw (woning) in de grens van het bouwvlak te situeren. Er is binnen het bouwvlak ruimte genoeg om de oostelijke gevel van de woning minstens 40 meter van de Arriërveldsweg te leggen. Zie verder beantwoording onder punt 1a. ad f Op basis van het Voorlopig Ontwerp Architectuur van 8 december 2009 zal de plek van het bouwvlak op de plankaart worden aangepast. ad g. Om een samenhangende ontwikkelingen van Sportpark en omgeving in goede banen te leiden is in de “Stedenbouwkundige visie Sportpark Ommen Oost” van oktober 2009 een eerste aanzet voor de beeldkwaliteit gegeven, dat in een later stadium in een beeldkwaliteitplan zal worden uitgewerkt. Het beeldkwaliteitplan vormt geen onderdeel van dit bestemmingsplan. De criteria voor beeldkwaliteit in de stedenbouwkundige visie zijn leidend maar aanvullende suggesties en afwijkingen zijn in dit stadium nog bespreekbaar. Ad h. De ontsluiting van het perceel vindt plaats via de nog aan te leggen Sportlaan. Het bestemmingsplan legt geen beperkingen op ten aanzien deze situering. Met de ontsluiting van het perceel kan nog worden geschoven. Aanpassen bestemmingsplan is voor dit aspect niet noodzakelijk. Actie: Aanpassen visiekaart op blz 14 van de “Stedenbouwkundige visie Sportpark Ommen Oost”. Aanpassen bouwvlak op de plankaart Volgnummer
:2
Samenvatting zienswijze: a. 4.1 Nota ruimte punt (01); In de nota ruimte geeft de gemeente aan dat het realiseren van een rijschool in het buitengebied van Ommen-Oost een positief effect op de kracht en diversiteit van de stad bewerkstelligd. Op dit moment is de bestemming volgens het vigerende bestemmingsplan agrarisch. In alle nu bekende plannen is sprake van een ontwikkeling en bouw van vrijstaande woningen op ruime bouwkavels. Bij een dergelijke ontwikkeling past niet de vestiging van een autorijschool. Op geen enkele wijze kan de vestiging van een autorijschool op deze locatie een positief effect sorteren op de kracht en de diversiteit van de stad. Zowel in het huidige agrarisch buitengebied als in de voorgestane plannen past een dergelijke bestemming niet. b. 4.1 Nota ruimte (07); In de nota ruimte wordt aangegeven dat Ommen-Oost een stuk buitengebied is dat bebouwd zal gaan worden. De autorijschool zal deel uitmaken van deze stadsuitbreiding. Door deze geconcentreerde uitbreiding van ommen wordt het overige buitengebied zo veel mogelijk ontzien van stedelijke invloeden. Cliënt ziet
3
c.
geen enkel verband tussen het zo veel mogelijk ontzien van het overige buitengebied en een geconcentreerde uitbreiding van Ommen. In het buitengebied geldt normaal gesproken de bestemming agrarisch. Daar past een vestiging van een autorijschool zeker niet. Dan is de term “zoveel mogelijk ontzien” hier niet op zijn plaats. Een autorijschool hoort door onder andere de toenemende verkeersbewegingen en geluidsemissies op bijvoorbeeld een industrieterrein gevestigd te worden. Zeer zeker niet in een agrarische omgeving of in een omgeving waar plannen als het onderwerp bestemmingsplan Ommen-Oost verwezenlijkt dienen te worden. In 4.2 Omgevingsvisie en omgevingsverordening wordt op pagina 14 laatste alinea en 15 het volgende weegegeven: “De SER-ladder geeft aan dat de inbreiding (door verdichting of ruimte vriendelijker indeling van het bestaande stedelijk gebied) de voorkeur verdient boven uitbreiding van het stedelijk gebied. De woning en autorijschool worden echter in het buitengebied (niet-stedelijk) gerealiseerd. Wel is sprake van een locatie die door de gemeente Ommen is beoogd als stedelijk uitbreidingsgebied”. Uit geen enkele overweging van de zijde van de gemeente is op te maken dat de gemeente alternatieve locaties in mogelijke inbreidingsgebieden of industrieterreinen heeft beoordeeld. Daar hoort een autorijschool gevestigd te worden. “Wel is sprake van “gebundelde uitbreiding van het stedelijk gebied. Dit zorgt ervoor dat de invloed op landschap en ruimte beperkt blijven. Er zal sprake zijn van zuinig ruimtegebruik en volledige benutting van het gebied”. De belanghebbende ziet geen verband tussen de vestiging van een autorijschool en een gebundelde uitbreiding van stedelijk gebied. Het gaat hier om de vestiging van een bedrijf. De gemeente lijkt er hier een zogenaamde “doelredenering” op na te houden. Op pagina 16 tweede alinea geeft de gemeente het volgende aan:“Voorliggende bestemmingsplan maakt de verplaatsing van een bestaande rijschool in Ommen mogelijk. De nieuwe locatie voor de rijschool ligt aan de rand van het gebied Ommen-Oost, die de gemeente wil gaan ontwikkelen tot woonwijk”. Ommen-Oost krijgt de bestemmingwoonwijk. In een woonwijk is er geen plaats voor de vestiging van een autorijschool. Door de belanghebbende is bijvoorbeeld in dit onderdeel geen enkele overweging die betrekking heeft op veiligheid gevonden. De vestiging van een autorijschool leidt in ieder geval tot meer verkeersbewegingen.
Reactie gemeente: ad a/c. De nieuwe locatie voor de rijschool ligt aan de rand van het gebied Ommen-Oost, die de gemeente wil gaan ontwikkelen tot woonwijk ”Ommen-Oost”. De autorijschool is dus geen op zich zelf staande ontwikkeling maar vormt dadelijk een onderdeel van de woonwijk, een bundeling van functies. Daarnaast is deze autorijschool geen op zich zelf staand bedrijf maar een woning met een beroep aan huis. In de bebouwde kom (woonwijken) van Ommen wordt doorgaans 100m2 als grens gesteld aan de oppervlakte voor een bedrijf aan huis. De bedrijfsruimte van de autorijschool blijft onder de 100m2. Aan huis gebonden beroepen passen prima in een woonwijk en vergroten de diversiteit van het stedelijk gebied en voorkomen monofunctionele woonwijken. Op deze manier wordt ook ruimte geboden aan kleine ondernemers die niet thuis horen op een bedrijventerrein. Deze autorijschool past dan ook niet op een bedrijventerrein. Op een bedrijventerrein horen zelfstandige bedrijven thuis met of zonder (bedrijfs)woning met een milieucategorie die kan oplopen tot 6. Daarnaast is op de locatie uitsluitend een bedrijf aan huis mogelijk in ten hoogste categorie 1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Dit betekent de laagste milieucategorie waarbij voor het milieuaspect geluid een richtafstand van 10 meter geldt tot andere gevoelige bestemmingen. De autorijschool veroorzaakt dus geen hinder op de omgeving. Actie: Geen aanpassingen noodzakelijk.
4
Wijzigingen Verbeelding Het bouwvlak op de plankaart is opgeschoven in oostelijke richting in verband met gewijzigd bouwplan. Regels Naar aanleiding gewijzigd bouwplan zijn de volgende regels aangepast en aangevuld: • Artikel 4.2b is gewijzigd in; de goot- en/of bouwhoogte van gebouwen niet meer mag bedragen dan de aangeduide maximale goot- en/of bouwhoogte, met dien verstande dat over ten hoogste 10% van de totale gevellengte een goothoogte van ten hoogste 6 m geldt. • Artikel 4.2g; het maximale gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen bedraagt nu 125 m2 in plaats van 150 m2. • Artikel 4.3 is gewijzigd in; Ten hoogste 100 m2 vloeroppervlakte van het hoofdgebouw en de bijgebouwen gezamenlijk mag worden gebruikt ten dienste van het bedrijf aan huis. • Artikel 4.4 is toegevoegd; Op de gronden met de aanduiding ”geluidzone – weg” zijn uitsluitend niet-gevoelige functies toegestaan. Toelichting • Hoofdstuk 2 gebiedsvisie (blz 6); Aanpassen visiekaart “Stedenbouwkundige visie Sportpark Ommen Oost” conform het bestemmingsplan. • Hoofdstuk 3 Planbeschrijving; tekst gecorrigeerd en afbeeldingen vervangen en toegevoegd in verband met het gewijzigde bouwplan. • Hoofdstuk 5.5 Wegverkeerslawaai (blz 27); conclusie aangepast naar aanleiding van besluit hogere grenswaarde. Bijlagen • De in ontwikkeling zijnde Stedenbouwkundige visie Sportpark Ommen Oost is niet meer opgenomen in de bijlage in verband inspraakprocedure op dit plan. • Besluit hogere grenswaarden is toegevoegd aan de bijlage. • Het concept archeologisch rapport is in de bijlage vervangen door het definitieve rapport.
5