Besmet: Publiekelijk politiek activisme bij extreemrechts en de gevolgen
Annette Linden
Samenvatting In deze studie komt naar voren wat mensen beweegt om zich openlijk te associëren met partijen en organisaties van extreemrechts, ondanks het negatieve imago van deze groeperingen. Hierbij wordt aan de orde gesteld welke doelen activisten nastreven, hoe zij hun activisme ervaren en wat de gevolgen zijn van hun activisme voor zowel hun politieke level als voor hun privé leven. In totaal zijn 36 activisten in de periode 1996-1999 herhaaldelijk ondervraagd, door middel van diepte-interviews. Op basis van het interviewmateriaal zijn vier typen activisten onderscheiden. Het onderzoek laat zien dat de invloed van marginalisering door anderen in de samenleving groot is en dat het vaak negatieve sociale en persoonlijke gevolgen heeft voor de activisten. De vier typen activisten strijden binnen de beweging voor uiteenlopende doelen, op basis van een verscheidenheid aan visies, waarden en emoties. Hieruit volgen vele interne conflicten.
Inleiding In het onderzoek naar steun voor buitenparlementaire extreemrechtse organisatie, maar ook in het onderzoek naar steun voor ver rechte politieke partijen, is er bijzonder weinig aandacht geweest voor de vraag waarom mensen actief worden voor deze organisaties en partijen. Deze bijdrage richt zich juist op de vraag waarom activisten van extreemrechts zich begeven in de publieke politieke arena. Door interviews met activisten wordt in dit artikel een inkijk gegeven in verschillende aspecten van zowel hun politieke level als hun privé leven, wanneer ze publiekelijk actief zijn namens een extreem-rechtse partij of organisatie. Een constatering in de Monitoren Racisme en Rechts-Extremisme van de Anne Frank Stichting is dat veel extreemrechtse groeperingen sinds het succes van Fortuyn het niet meer goed doen (Van Donselaar & Rodrigues 2008). De radicalere vormen van extreemrechts lijken minder sterk georganiseerd en komen naar voren in straatactivisme. Een ander, minder 1
radicaal deel, lijkt te zijn opgegaan in de ver rechtse partijen. Om het extreemrechtse organisatorische activisme te bestuderen, gebruiken we in deze bijdrage gegevens van onderzoek van voor deze periode, namelijk uit de periode 1996 en 1999. Daarbij merken we op dat we de term extreemrechts hier gebruiken voor zowel de politieke partijen uit deze periode – de Centrum Democraten, Centrum Partij ’86, de Nederlandse Volksunie en het Nederlands Blok – als voor buitenparlementaire organisaties als Voorpost. De bijdrage richt zich op actieve leden van extreem-rechtse partijen en organisaties, die in die tijd deels actief waren in de Tweede Kamer of in diverse gemeenteraden. Ondanks het enigszins gedateerde onderzoeksmateriaal zijn de uitkomsten nog steeds relevant. Het is het enige onderzoek naar motieven van mensen die actief worden, zijn en blijven bij extreemrechts in Nederland. Extreemrechts wordt door de Nederlandse samenleving als “fout” bestempeld. Activisten van extreemrechts hebben daardoor te maken met wat in termen van Goffman (1963) een “bedorven identiteit” genoemd wordt. Zij worden door de samenleving geassocieerd met racistische en fascistische organisaties van voor en tijdens de Tweede Wereldoorlog. Naast het in kaart brengen van motieven om actief te zijn voor extreem-rechts, zal ook ingegaan worden op de persoonlijke gevolgen van activisten die zich associëren met een wat door de samenleving wordt geëtiketteerd als een “foute” club. De centrale vraagstelling van deze bijdrage is wat mensen beweegt om zich openlijk te associëren met partijen en organisaties van extreemrechts, ondanks het negatieve imago? Ik stel aan de orde welke doelen activisten nastreven, hoe zij hun activisme ervaren en wat de gevolgen zijn van hun activisme voor zowel hun politieke level als voor hun privé leven. Allereerst worden in dit artikel inzichten uit bestaand onderzoek besproken. Vervolgens beschrijft het de methode van het uitgevoerde onderzoek. Bijzonder hieraan is dat activisten zelf zijn geïnterviewd, wat een unieke inkijk geeft in hun motieven en ervaringen. De resultatensectie geeft antwoorden op de onderzoeksvragen, waarbij de activisten ook zelf aan het woord komen. De conclusies laten zien dat ‘de’ activist niet bestaat en wat de gevolgen hiervan zijn voor het extreemrechtse landschap.
2
Bestaand onderzoek naar leden van extreem-rechts Er is maar weinig onderzoek gedaan naar individuele motieven en perspectieven van activisten van extreem-rechts. De meeste studies zijn gebaseerd op gedrag van kiezers en op de ideologie zoals die veelal beschreven staat in partijprogramma’s van extreemrechtse partijen en groeperingen, en zoals ook in dit themanummer naar voren is gekomen in de overige bijdragen. Uniek aan het huidige onderzoek is dat het gebaseerd is op levensloopinterviews met 36 verschillende activisten gedurende de periode 1996-1999. Er zijn door de jaren heen enkele studies gedaan die onderzoeken hoe en waarom mensen bij extreem-rechts betrokken raken en zijn. Hieronder worden vier relevante studies besproken.
Opvoeding en persoonlijkheid Michael Billig (1978) onderzocht in navolging van Adorno en zijn collega’s (1950) in hoeverre de “Authoritarian Personality” daadwerkelijk terug te vinden was binnen fascistische kringen. Hij bestudeerde daartoe de persoonlijkheid van actieve leden van de British National Party (BNP). Een belangrijke conclusie was dat er inderdaad een type activist te vinden was binnen de BNP dat veel gemeen heeft met de persoonlijkheid zoals Adorno e.a. die eerder beschreven. Daarnaast concludeerde Billig dat er een tweede type activist te onderscheiden is, de “Man of Violence”, een tegenhanger van de “Authoritarian Man”. In zijn onderzoek vindt Billig twee psychologische verklaringen voor het activisme van de mannen: opvoeding en persoonlijkheid.
Proces in ontwikkeling Brandts en Pennings (1985) baseren hun onderzoek op de Nederlandse situatie, weliswaar minder expliciet dan Billig, ook op de bevindingen van Adorno e.a. (1950). Zij kwamen echter tot andere bevindingen. Zij concludeerden onder andere dat persoonlijkheid en socialisatieprocessen binnen het gezin nauwelijks verklaringen boden voor het activisme van de jongeren. Het bleek dat het gedachtegoed van de jongeren zich pas ontwikkelde wanneer zij al enige tijd actief lid zijn van een extreem-rechtse groep. Hoe die aanpassingsprocessen
3
van het individu aan de extreem-rechtse groep verlopen, konden zij niet aangeven omdat hun gegevens daarvoor niet valide en betrouwbaar genoeg waren.
Ontwikkeling en motieven Dat niet alleen persoonlijkheid en socialisatieprocessen voorafgaand aan het activisme van belang zijn bij de bestudering van extreemrechts activisme, namen Blee (1996) en Bjørgo (1997) als uitgangspunt van hun studies. Onderzoeken door Blee en Bjørgo hanteerden als uitgangspunt dat activisten ook gedreven worden door persoonlijke motieven in het actief worden bij extreemrechtse organisaties. Bovendien waren de beide auteurs geïnteresseerd in de manier waarop het individu door de groep beïnvloed werd – vergelijkbaar met de idee van Brandts en Pennings dat activisten worden beïnvloed door de groep wanneer ze eenmaal lid zijn. Bjørgo (1997) ging een stap verder door ook de gevolgen die het activisme had voor de sociale omgeving van de activist te bestuderen. In beide onderzoeken werd bovendien aandacht besteed aan de ontwikkeling van het activisme, waarbij vier fasen onderscheiden kunnen worden (1) voortraject (met name terug te vinden bij Blee); (2) actief worden; (3) actief zijn (met name terug te vinden bij Bjørgo); (4) het willen verlaten van een extreemrechtse organisatie. Blee (1996) constateerde op basis van reconstructies van de levensgeschiedenissen van vrouwelijke activisten van de KluKluksKlan dat deze vrouwen grofweg drie verschillende strategieën hanteren om hun betrokkenheid bij extreem-rechts te verklaren en te rechtvaardigen: bekering, selectieve aanvaarding en resignatie. Blee concludeerde onder meer uit de reconstructies van de levensgeschiedenissen dat de motieven van de vrouwen die actief waren verschilden van die van de mannen. De vrouwen waren actief geworden met het doel om steun te krijgen, een veilige omgeving voor hun gezin te creëren en geaccepteerd te worden. Kortom, ze werden veelal actief om identificatiemotieven, omwille van het gevoel “erbij te horen”. Daarin verschilden ze van mannen, die vooral actief werden om uiting te kunnen geven aan hun racistische overtuigingen of om een belangrijke positie binnen de organisatie te kunnen vervullen.
4
Bjørgo (1997) noteerde naast veel verschillende motieven om actief te worden ook motieven (push en pull factoren) die jonge activisten er toe brachten om de organisatie of groepering te verlaten. Door met ex-activisten van neonazigroeperingen te praten kwam hij tot de conclusie dat jongeren veel moeite hadden om de organisatie te verlaten. De jongeren die het activisme de rug toe wilden keren werden onder druk gezet om in de groep te blijven; iemand die de groep verlaat zou niet te vertrouwen zijn en het belang van de groep kunnen schaden.
Nieuw onderzoek: afbakening Dit artikel maakt deel uit van een promotieonderzoek naar levenslopen en motieven van extreemrechts activisme (Linden, 2009). Uitgangspunt daarbij was dat het activisme binnen een partij of organisatie niet statisch is, maar steeds in ontwikkeling is. In onderhavig onderzoek ligt de nadruk op het bieden van inzichten in hoeverre activisten de verschillende stadia van het activisme doormaken en hoe zij dat ervaren.
Groepssocialisatiemodel Om inzicht te kunnen geven in de ontwikkeling van activisten, is gekozen voor het groepssocialisatiemodel van Moreland, Levine en Cini (1993). Zij ontwikkelende dit model voor de bestudering van groepssocialisatie met als doel de ontwikkeling van deelname aan kleine, autonome, vrijwillige groepen te bestuderen. Met name groepen waarvan de leden regelmatig met elkaar omgaan en samenwerken, affectieve banden onderhouden en op een of andere manier van elkaar afhankelijk zijn, zoals sportteams, verenigingen en religieuze sektes, kunnen volgens de auteurs met het groepssocialisatiemodel goed bestudeerd worden. Hoewel het model niet expliciet voor (politiek) activisme ontwikkeld is, biedt het hiervoor wel een nuttige invalshoek. De auteurs beschrijven het verloop van betrokkenheid in vijf fasen: (1) investigation (oriëntatie); (2) socialisation (socialisatie); (3) maintenance (consolidatie); (4) resocialisation (resocialisatie); (5) remembrance (letterlijk: herinnering; in dit onderzoek: overlevering). Transities tussen fasen vinden plaats als een groepslid een nieuw (hoger of lager) niveau van betrokkenheid bereikt in de groep. Mits genoeg specifieke 5
transitiecriteria zijn behaald, verandert op dat moment de relatie tussen groep en groepslid en begint er een nieuwe fase. Focus op consolidatiefase In dit artikel ligt de nadruk op actief zijn. In de literatuur over groepssocialisatie wordt daar doorgaans de consolidatiefase mee bedoeld. Deze fase is specifiek het onderzoeken waard omdat tijdens de consolidatie fase deelname namens de organisatie in de publieke sfeer naar voren komt. Concreet betekent dat dat activisten van extreemrechts in deze fase zichtbaar zijn geworden en hun partij of organisatie representeren. Deze fase leent zich om te onderzoeken hoe activisten omgaan met de reactie van de samenleving op hun publieke activisme, en welke invloed dat heeft zowel op het privéleven van de activist als voor de organisatie waarvan hij of zij lid is. Voor een verdere inkijk in de overige fasen – specifiek naar het bieden van inzicht in de ontwikkelingen in de oriëntatie en socialisatiefase – verwijs ik naar eerder onderzoek van Linden & Klandermans (2006; 2007).
Methoden van het onderzoek Levenslooponderzoek Voor dit onderzoek ben ik gaan praten met actieve leden (activisten1) van diverse extreemrechtse partijen (bijvoorbeeld de NVU, CD en CP’86) en organisaties (bijvoorbeeld Voorpost). De methode die ik daarvoor gebruikte was het levensloopinterview. De levensloopinterviews kennen een chronologische opbouw: de interviewer gaat met de geïnterviewde terug in de tijd en bespreekt dan achtereenvolgens verleden, heden en toekomst. Het interviewschema dat in dit onderzoek gebruikt is, biedt daarbij houvast. Het interviewschema is gebaseerd op de eerste vier van de vijf fasen van het groepssocialisatiemodel – oriëntatie, socialisatie, consolidatie en resocialisatie (Levine, Moreland en Cini, 1993). Omdat de levensloopmethode de geïnterviewde helpt een reconstructie te maken van zijn gang naar een partij of organisatie, kan op die manier de visie, 1
Aangezien het onderzoek zijn oorsprong kent in het sociale bewegingsonderzoek, is gekozen voor de term activisten. Met de term activisten worden in dit artikel die mensen bedoeld die al langere tijd (meer dan drie jaar) actief betrokken zijn binnen de extreem-rechtse beweging, maar de term politici zou ook goed gebruikt kunnen worden. Alle geïnterviewde activisten zijn namelijk ook actief geweest in de landelijke of gemeentelijke politiek.
6
het wereldbeeld en van een activist de betekenis van het ‘huidig’ activisme in context geplaatst worden. Of zoals Blee (1996, p.687-688) het verwoordt: Life history narratives by (women) racial activists thus reveal how these (wo)men “make sense” of their world and their place in that world. How they identify themselves; what they perceive as the major events and what significant turning points of their lives; how they understand their own racial activism and racist beliefs; and how they define themselves in relation to political issues, to other racial or religious groups, and to the racist movement.
Periode De interviews zijn afgenomen in de periode 1996-1999. Een tijd waarin de Centrum Democraten drie zetels in de Tweede Kamer bezetten en deze verloren in de verkiezingen van 1998, en waarin de extreemrechtse partijen (CD, CP’86, NB) gezamenlijk 84 gemeenteraadszetels bezetten. Opinies van de leiders en afgevaardigden van de partijen van extreemrechts werden in die dagen vrijwel genegeerd in de politieke debatten. Ook werden raadsleden van extreem-rechtse partijen vaak buitengesloten van commissievergaderingen en gemeden tijdens raadsvergaderingen. Dus hoewel de extreemrechtse partijen zetels hadden, werd het de individuen bijzonder moeilijk gemaakt om deel te nemen aan maatschappelijke en politieke debatten. De geïnterviewde activisten Van de 40 benaderde activisten in Nederland namen er 36 deel aan het levenslooponderzoek. Zij zijn in de loop van drie jaar langdurig en sommige meerdere malen geïnterviewd. Extreem-rechtse partijen bestonden tussen 1994 en 1998 voornamelijk uit kaderleden. De beweging was klein; er waren ongeveer 200 actieve leden. Het was voor de partijen in die tijd erg moeilijk was om aan actieve leden te komen. De onderzoekspopulatie was een goede afspiegeling van de activisten van extreem-rechts in die tijd, in termen van partijlidmaatschap, regio, duur van activisme en leeftijd.
**** Tabel 1 ongeveer hier ****
7
Tweederde van de geïnterviewde activisten (n=25) was actief in de Randstad en een derde buiten de Randstad. Medio 1997 waren de zesendertig activisten actief bij één van de in Tabel 1 weergegeven partijen of organisaties. Alle geinterviewde activisten waren ten minste drie jaar lid van hun partij en/of organisatie. Dertien geïnterviewden waren 3 of 4 jaar actief, elf geïnterviewden waren tussen de 5 en 12 jaar actief en twalft activisten waren langer dan twaalf jaar actief. De leeftijd van de activisten varieerde van 17 tot 72 jaar.
Interviewsetting Contacten met actieve leden van extreemrechtse partijen en organisatie zijn gelegd en opgebouwd door activisten te bellen, te mailen, of door hen tijdens demonstraties of rechtszaken aan te spreken, door mee te gaan naar besloten bijeenkomsten en door gebruik te maken van de zogenaamde ‘sneeuwbalmethode’. De levensloopinterviews hadden meestal plaats op een locatie die de activist koos. Meestal was dat ‘thuis op de bank’ bij de activist. In een aantal gevallen vonden de interviews plaats in cafés, in een wegrestaurant, of in fractiekamers. Alle interviews werden opgenomen op audiocassette. Door het open karakter van het interview spraken de meeste activisten al snel uitvoerig over zichzelf en hun activisme. Vaak maakten ze voorafgaand aan het interview al duidelijk ‘hoe het allemaal zo gekomen’ was. Gemiddeld duurden de interviews drie uur. De meeste activisten verklaarden na afloop (vaak spontaan) een goed gevoel te hebben over het interview. Om systematisch te kunnen analyseren zijn de levensloopinterviews getranscribeerd. De analyse van de gegevens voor dit onderzoek vond plaats met behulp van een computerprogramma voor tekstanalyse, Atlas-TI ( Muhr, 1997). Atlas-Ti biedt onder meer de mogelijkheid transcripten naar eigen inzicht in te delen en te benoemen ofwel te coderen. Alle respondenten zijn weergegeven met een toevallig toebedeelde letter, om persoonlijk schadelijke gevolgen te minimaliseren. Ook zijn in de omschrijvingen van de respondenten en in hun uitspraken namen van steden en dorpen weggelaten. Het blijft echter onvermijdelijk dat sommige lezers de respondenten zullen herkennen.
8
Resultaten: Publiekelijk politiek activisme en de gevolgen
Typen activisten De geïnterviewden zijn vanuit sterk verschillende motieven actief geworden, ze verschillen in de ideeën die ze erop nahouden, streven verschillende doelen na, en verschillen in de positie die zij innemen binnen extreemrechts. Om die diversiteit aan activisten zichtbaar te maken is een typologie opgebouwd (Linden & Klandermans, 2006; Linden & Klandermans, 2007; Linden 2009). Die maakt duidelijk waarin activisten van elkaar verschillen en laat binnen de typen de grootste gemene deler zien (zie Tabel 2). Op basis van de achtergrond van de geïnterviewden (waar ze vandaan kwamen) en hoe ze in extreem-rechts verzeild raakten, konden de activisten onderscheiden worden. Volgens de geïnterviewden was hun activisme ofwel een logische ontwikkeling in hun levensloop, ofwel een ommekeer in hun leven. Anders gezegd, in relatie tot hun politiek activisme reconstrueren activisten hun entreetrajecten grofweg op twee manieren: als een continuïteit of als een discontinuïteit. Continuïteit verwijst naar de levenslopen waarbij verbondenheid aan een beweging en participatie daarin een natuurlijk gevolg zijn van de voorafgaande politieke socialisatie. Discontinuïteit verwijst naar een ommekeer in iemands leven, omdat verbondenheid aan de beweging niet eerder bestond. Binnen dit onderscheid was nog een volgende differentiatie te zien. Binnen de groep die zich kenmerkt door continuïteit bestaat onderscheid in het verschil in de visie op hoe de ‘strijd’ te voeren is. Voor één groep is dat buiten, en voor een andere groep binnen de gevestigde orde. De ene groep wijst de gevestigde politiek af en wil de bestaande orde omver werpen en een revolutie ontketenen, de andere zoekt er juist gehoor en wil een stem hebben binnen het politieke debat. De eerste groep werd aangeduid als Revolutionairen, de tweede groep als Zoekers. Binnen de groep die zich kenmerkt door discontinuïteit bestaat een duidelijk onderscheid tussen diegenen die steun zoeken naar aanleiding van het onrecht dat zij ervaren en diegenen die steun geven aan een relatie die al actief is binnen de extreemrechtse beweging. De eerste groep werd aangeduid als Bekeerlingen, de tweede groep als Conformisten.
9
Samenvattend komt het er op neer dat Revolutionairen de maatschappelijke en politieke orde willen verstoren en omverwerpen; Zoekers een plek zoeken in de politieke arena waar ze hun visie kunnen verkondigen en willen meedoen aan het maatschappelijk debat; Bekeerlingen iets willen betekenen en doen voor de doorsnee Nederlander die in de verdrukking zit; en Conformisten de relatie met hun vriend of partner goed willen houden.
*** Tabel 2 ongeveer hier ***
De vier onderzoekvragen (1. Wat drijft activisten om publiekelijk politiek actief te zijn binnen extreem rechts?; 2. Welke doelen streven zij hiermee na?; 3. Hoe ervaren zij hun activisme? en 4. Wat zijn de gevolgen van hun activisme, zowel voor hun politieke als privé-leven?) zullen beantwoord worden door achtereenvolgens de Revolutionairen, de Zoekers, de Bekeerlingen en de Conformisten aan het woord te laten komen.
Wat drijft activisten om publiekelijk politiek actief te zijn binnen extreem rechts? Alle activisten geven tijdens de interviews een of meerdere motieven voor hun openlijke vorm van activisme.
Revolutionairen zien hun activisme als een levenswijze. Ze beweren dat ze hun leven in dienst stellen van hun idealen; als een ‘politiek soldaat’. Ze stellen in deze fase het uitbouwen van een radicale beweging centraal en zijn niet geïnteresseerd in hun politieke taak, het vertegenwoordigen van hun kiezers. De meesten willen een bijdrage leveren aan de strijd voor een ‘Blank Europa’. Meedoen aan de politiek dient volgens Revolutionairen dus als tussenstap op weg naar een (internationale) revolutie. Volgens Dhr. J. (1970, NVU): ...één centraal doel en dat is gewoon Nederland weer blank krijgen. Dat vind ik het allerbelangrijkste. Daar draait het allemaal om. […] Ik kan ook nog leuke verhalen vertellen over het Europa der Volkeren en over mensen in achterstandbuurten die we 10
moeten gaan ondersteunen. Maar dat is allemaal niet zo belangrijk als dat ene centrale thema […]
Revolutionairen willen deel uitmaken van de politieke orde, maar geloven niet in parlementaire democratie. De partij is voor hen een instrument, ofwel een “vehikel van de beweging”. Hun politieke participatie is een van de manieren om hun achterliggend doel te verwezenlijken. Een beweging en een actiegroep opzetten, die internationaal georiënteerd is, met internationale netwerken, dat is het streven van de Revolutionairen. Zoekers hebben over het algemeen twee belangrijke motieven in deze fase van het activisme: Erkenning en een breder draagvlak voor hun visie. Ze willen voor vol worden aangezien, zowel in hun partij, als in de samenleving. Meer dan andere activisten zien ze zich als deel van een elite, een pure soort van Nederlander die niet in een rassentheorie gegrond lijkt, maar in een patriottisme dat uit de mode geraakt is. Wat Zoekers met elkaar gemeen hebben is hun nationalistisch en patriottistisch gedachtegoed – waarin nostalgie over het Nederland van de jaren ’50 en 60 een belangrijk onderdeel vormt – dat hen een alternatief biedt voor wat ze als de dominante politieke stromingen zien. Dhr. K. (1927, CD): Ik erger me aan alles bijna. Aan dingen die aan het verdwijnen zijn in Nederland en aan dingen die opkomen. […] Aan die buitenlanders, maar ook aan het verdwijnen van normen en waarden. De buitenlanders, ze nestelen zich in de Nederlandse samenleving, net zoals je tijdens de oorlog de Duitsers had. Want zij zullen nu nog niet, maar over 20 jaar zullen ze net zo optreden als de Duitsers. Reken maar dat ‘t voor de vrouwen zo meteen een moeilijke tijd wordt, hoor. Dan zullen de Nederlandse vrouwen ook met een hoofddoekje moeten lopen. En dan zullen ze ook zeven of acht kinderen moeten hebben en dan moeten ze op straat achter hun man aan lopen.
Zoekers zijn er van overtuigd dat hun visie algemeen gedeeld wordt door veel Nederlanders. Zo zeggen ze te spreken namens een grote achterban die te bang is om die mening te verkondigen vanwege de ervaren repressie jegens extreemrechts.
11
Voor Bekeerlingen is daden stellen het voornaamste motief dat ze in deze fase voor hun activisme hebben. Bekeerlingen participeren vooral in de lokale politiek en zijn actief op zoek naar samenwerking. Ze zijn ervan overtuigd dat ze door samen te blijven werken met gelijkgestemden resultaten kunnen boeken die de positie van de ‘gewone man’ verbeteren. Bekeerlingen willen zich inzetten voor mensen net als zijzelf: de gewone man die volgens hen steeds meer in de verdrukking raakt vanwege een falend overheidsbeleid. Bekeerlingen zien het als bijkomend voordeel van hun activisme dat ze meer inzicht krijgen in hoe het bestuur en de ambtenarij van hun gemeente werkt. En dat ze nu zelf “korte lijnen hebben” met de gemeente. Ze denken dat daardoor zaken die zij behartigen sneller geregeld kunnen worden. Dhr. N. (1940, CD): Je wordt met andere ogen bekeken, omdat je in de raad zit. Mensen hebben niet in de gaten dat als je 't via de raad speelt, dat het dan eerder gerealiseerd wordt. Ik zit echt als een bok op een haverkist!
Conformisten hebben, voordat ze naar buiten treden, al die tijd achter een ander gestaan. Maar eenmaal in hun openbare functie, moeten ze zich manifesteren. Voor het eerst treden ze in de ‘spotlights’ als gezicht van een extreemrechtse politieke partij. Conformisten blijven hardnekkig loyaal. Eerder stelden ze geen grenzen aan hun steun en nu zijn ze in een fase beland waarin ophouden niet acceptabel meer is. Mevr. V. (1952, NB) omschrijft haar rol als volgt: Ik voel me natuurlijk verantwoordelijk omdat de partij van m’n man is. Ik ben wel bij hem in dienst, maar tegelijkertijd is het ook je man. En tegen je man zeg je niet gauw nee. […] Ik zou wel eens een keer een week met rust gelaten willen worden. Maar dan zie ik gewoon dat hij het alleen gaat zitten doen. Wat doe je dan? Dan help je weer mee. [...] Ik vind wel momentjes om toch iets te doen wat ik zelf wil. Dan zit ik bij wijze van spreken hier stiekem, met de wasmachine aan, te lezen. Ik weet toch altijd wel manoeuvreerruimte te vinden.
12
Conformisten raken dus wel meer betrokken bij de partij, maar die betrokkenheid is volgens hen wel vaak te eenzijdig: zij geven en de partij neemt.
Welke doelen streven de activisten na? De verschillende typen activisten streven verschillende doelen na met hun publieke optreden. Dit leidt vaak tot interne strijd. Bovendien zijn individuen voortdurend op zoek naar wie bondgenoten en wie vijanden zijn binnen de beweging.
Zodra Revolutionairen deel uitmaken van de politieke orde raken ze in conflict met andere facties binnen extreemrechts. Een verklaring daarvoor is dat Revolutionairen zich in de politiek radicaler willen uiten dan bijvoorbeeld Zoekers of Bekeerlingen. Revolutionairen willen hun radicale overtuigingen niet verloochenen. En daarom komen ze binnen de partij in conflict. Dhr. S. (1967, CP’86) is heel principieel in zijn overtuigingen. Daarom heeft hij ook een hekel aan: Iedereen die zijn idealen verraadt in principe. Janmaat, bijvoorbeeld, omdat ie zijn zakken vult en zijn volk verraadt. En Hitler die de revolutie aan het groot kapitaal verkocht heeft. Dat neem ik hem uitermate kwalijk. Mussolini, want die hield er een verschrikkelijke levensstijl op na en Stalin en andere communistische leiders daar heb ik een bloedhekel aan. Maar ook Bolkestein vind ik een walgelijk figuur.
Revolutionairen zien in de eigen gelederen vaak dat anderen doelen nastreven die ze niet goedkeuren. Dhr. L. (19**, Voorpost): Het klinkt misschien generaliserend maar we kunnen niet ontkennen dat er een grote groep skinheads rondloopt die van toeten nog blazen weten en het alleen maar leuk vindt als er geknokt wordt en gemept wordt. Zoekers streven naar meer invloed en gezag binnen de politieke arena en verlangen maatschappelijke erkenning voor hun persoonlijke visie. Een ander belangrijk punt voor de meeste Zoekers is hun streven naar enige mate van gezag binnen de partij en de beweging. Dhr. T. (1941, ex-CD, ex-NB, Voorpost) had bij aanvang van zijn publiekelijk activisme veel 13
plannen om zijn visie via de politiek uit te dragen, maar werd daarin regelmatig gedwarsboomd. Het frustreert hem: Ik ben nou bijna 17 jaar bezig en op een gegeven moment zie je dat er geen vooruitgang is. Er is alleen maar verpulvering. Janmaat wil niks, Vreeswijk wil eigenlijk ook niks. Ja, en daar word ik een beetje moedeloos van […] Niet zozeer door de hetze van de buitenwacht maar meer door het onverstand van leidende figuren.
De vele conflicten binnen partijen en organisaties van extreemrechts zorgen ervoor dat de Zoekers, die toch al vooral van zichzelf en hun eigen visie overtuigd waren, nog meer op zoek gaan naar een onafhankelijke positie van waaruit ze alleen kunnen heersen. Zodoende worden Zoekers einzelgängers in hun gekozen partij of organisatie, waarbij ze opvallend vaker dan andere typen activisten een leidende of sturende positie innemen. Bekeerlingen doen hun best de stem des volks te vertegenwoordigen. Echter, ze verdenken de partijtop ervan te doen wat ze andere conventionele politieke partijen verwijten: op het pluche zitten. Het zet kwaad bloed bij de meeste Bekeerlingen; ze wantrouwen de partijtop en gaan het conflict aan met de top wanneer zij denken dat het met de partij de verkeerde kant op gaat. Bekeerlingen zijn uitgesproken tegen het nationaalsocialisme. Dhr. B. (1948, CD) wordt emotioneel en schalt met luide stem door het café waar ik hem spreek: En waar ik zeker niets van moet hebben is van die denkbeelden van de Tweede Wereldoorlog, daar zie ik totaal helemaal niets in. En als er naast mij in een vergadering iemand zijn hand omhoog zou doen, dan sla ik hem acuut van zijn kruk af! Ze proberen keer op keer de partijtop ervan te overtuigen dat het niet de ‘verkeerde kant’ op moet gaan met hun partij. Met name wanneer de partijtop een fusie voor ogen heeft, komen Bekeerlingen in verzet. Dhr. N. (1940, CD): Het waren allemaal, allemaal vechtersbazen, je kon 't zo zien, allemaal die gladgeschoren koppies, kale koppies. Ik vond 't geen mensen waar [je] bij wijze van spreken een pilsje mee zou gaan zitten drinken, nee.
14
In de interviews uiten ze stuk voor stuk veel kritiek op de avances van de CD (Janmaat) met CP’86 bestuursleden. Bekeerlingen beseffen dat ze zich wel zouden kunnen bemoeien met machtsverhoudingen in de partijen, maar dat de kans op conflicten tussen henzelf en de partijtop dan wel groter wordt. Dhr. B. (1948, CD) wordt uiteindelijk geroyeerd door de leiding van de CD. Conformisten zijn in eerste instantie verbonden met een persoon. Daarnaast lijken ze weinig ambities te koesteren voor wat betreft hun persoonlijke rol in de beweging. Conformisten gaat het niet om een eigen status of positie, en de beweging inkomen, daar zijn ze ook niet echt in geïnteresseerd. Als ze geweten had dat er soms ook mensen bij zaten die “interesse hadden in Duitse clubjes, dan had ik een stuk minder prettig met ze in mijn keuken gezeten.” Pratend over neonazi’s en CP’86 vindt Mevr. V. (1952, ex-CD, NB) dat het allemaal één pot nat is, allemaal “verrotte nazi-zooi”. Ook Mevr. H. (1941, CD) moet niets hebben van het nazisme: Er zitten best wel mensenhaters tussen, die heb je gewoon en die komen d'r voor uit. Ik ben absoluut niet racistisch vind ik. Kan dat daar een stempel op ligt dat ik er daardoor één lijk. Maar ik moet dus niets van Hitler hebben en Jodenvervolging, echt dat soort dingen daar ril ik gewoon van!
Hoe ervaart men het eigen activisme? Alle activisten zijn zich bewust van het repressieve klimaat dat heerst jegens extreem-rechts. Maar de activisten, met name de revolutionaren (‘politieke soldaten’) onder hen, blijken daar niet voor terug te deinzen. Revolutionairen zeggen dat hoe vaak ze ook justitieel vervolgd en veroordeeld worden, dit hen niet weerhoudt om actief te zijn. Integendeel, het bewijst dat ze het juist bij het rechte eind hebben. Ze moeten strijden tegen het systeem en zijn bereid daar veel voor op te offeren. In de interviews komt één zinsnede vaak terug: “Wij staan voor een blank Europa”. Het is klare taal waarmee men duidelijk wil maken dat men “strijdt met open vizier”. De ervaren repressie is een bevestiging van het feit dat wat de activisten zeggen er toe doet, vinden zij; ze zijn belangrijk genoeg om bestreden te worden dus hebben ze het wel degelijk bij het rechte eind. Dhr. C. (1963, CP’86) verwoordt het als volgt: 15
Dan moeten we met iets goeds bezig zijn [...] Afgaande op wat er onder het volk leeft zou je gewoon zeggen dat wij de grootste partij van Nederland moeten zijn en dat blijkt dus niet het geval te zijn, dus ja, je hebt toch met een hoop huichelaars te maken. [...] Ik denk wat dat betreft dat ze toch bang voor ons zijn [...] bang dat wij ooit eens de meerderheid van de bevolking achter ons aan kunnen krijgen
Zoekers voelen zich het slachtoffer van de bestrijding van hun politieke ambities. Ze beklagen zich niet over de persoonlijke gevolgen van hun activisme, maar over de repressie en marginalisering waarmee hun partij of organisatie voortdurend te maken heeft. De meeste Zoekers weten het zeker: extreemrechtse partijen worden gesaboteerd en tegengewerkt. Zo doen er veel verklaringen de rondte over waarom de partijen van extreemrechts niet zo succesvol zijn als verwacht. Dhr. P. (1963, CD) bijvoorbeeld, komt het door infiltranten van de Binnenlandse Veiligheidsdienst die binnen de CP en CD onenigheid probeerden te creëren: Ik heb het altijd gezien als een concurrentiestrijd. De partijen die de macht hebben zullen dat niet zomaar afgeven. Dat heb je ook in ’84 gezien toen de CP enorm groeide, toen werd de BVD ingezet door de Partij van de Arbeid. Ik weet niet of ze daar nog andere partijen voor benaderd hebben. Het is gewoon zo, het is door de grote politieke partijen de kop ingedrukt en in wezen met ondemocratische middelen […]
Bekeerlingen hebben zich voorafgaand aan hun openbaar activisme vaak degelijk voorbereid op hun ‘coming out’. Ze hebben geprobeerd rekening te houden met negatieve reacties van de buitenwereld, maar zijn toch geschrokken van en zelfs geschokt over de reacties van anderen, zoals van leden van de andere partijen in de gemeenteraad. Bekeerlingen vinden de manier waarop ze door raadsleden van andere partijen worden behandeld over het algemeen onbeschoft. Dhr. B. (1948, CD): Als gemeenteraadslid word je niet voor vol aangezien. Er praat niemand tegen je. Ik heb het zelf meegemaakt met mijn zus. Die wilde een meneer – een Iraniër – uit onze gemeenteraad een hand geven. Toen spuugde de man op tafel en draaide zich om. Op
16
dat moment was ik daar niet aanwezig anders had ik hem achter die tafel vandaan getrokken! Want ik vind dit belachelijk! Maar ook de tegenacties van antifascisten, de strijd die ze moeten leveren op de werkvloer als gevolg van hun activisme bij extreem-rechts, de reacties van hun sociale en familiale omgeving sfeer en de manier waarop ze in de pers verschijnen, zijn onvermoed hard bij de activisten aangekomen. Bekeerlingen zijn hierdoor boos en gefrustreerd. Ze zeggen dat het feit dat ze bestreden worden, hen nog fanatieker maakt. Veel Conformisten heeft het slapeloze nachten gekost of ze niet voortijdig met hun functie hadden moeten stoppen, vooral ook omdat ze bij hun man of vriend hebben gezien wat dat voor gevolgen kan hebben. Toch komen de meesten in de openbaarheid. Vooral het gevoel te krijgen dat ze genegeerd worden, roept heftige emoties op bij Conformisten. Ze zijn er zelf namelijk van overtuigd dat ze niet racistisch zijn, maar zo worden ze wel gezien. Ze vinden het frustrerend, juist omdat ze zo geloven in diegene die ze vertegenwoordigen. Conformisten ervaren het als zeer onrechtvaardig dat mensen die hen totaal niet kennen als persoon hen zo negatief benaderen; enkel omdat ze bij extreem-rechts horen. Mevr. V. (1952, NB) was door de positie van haar man al geïsoleerd. Dus ze had toch al niet veel kennissen en vrienden. Toch voelt ze een duidelijk verschil tussen hoe mensen met haar omgaan voor en nadat ze bekend werd als publiek figuur: De mensen die mij nu leren kennen en erachter komen wie ik ben, die moeten me daarna niet meer. En echt, ze groeten me inmiddels niet eens als ik ze tegenkom. Dan zitten ze met mij in een commissie en dan kom ik in een winkel en dan draaien ze de kop om, of ze worden rood en zeggen niks. Heel laf, in wezen. In bepaalde commissievergaderingen word ik soms aangevallen en omdat ik geen raadslid, ben kan ik me dan niet altijd verdedigen, ik kan niks terug doen. Ik voel me daarna zo gekwetst, hè, zo beledigd. Dan kom je natuurlijk toch wel opgefokt thuis. Ik vind van mezelf wel dat ik m’n best doe in het leven en ik vind dat ik zo’n behandeling niet verdien, maar ik krijg hem wel.
Persoonlijke gevolgen van het activisme, politiek en privé
17
Alle typen activisten zeggen negatieve persoonlijke gevolgen te ondervinden vanwege hun publiekelijk politiek actief zijn namens extreem-rechts. De marginalisering die zij ondervinden gaat bijvoorbeeld over de manier waarop ze hun werk kwijtraakten en over de confrontaties die ze hadden met bestrijders van extreem-rechts. Revolutionairen ondervinden diverse negatieve gevolgen van hun activisme. De meeste Revolutionairen zijn maatschappelijk gemarginaliseerd, doorgaans leven ze van een uitkering of hebben ze zo nu en dan betaald werk, vaak laaggeschoolde arbeid terwijl ze wel hooggeschoold zijn, en vaak via uitzendbureaus. Zelf zeggen ze dat dat de gevolgen zijn van hun activisme, hun bekendheid en het feit dat ze zo vaak in aanraking zijn geweest met Justitie vanwege hun provocaties tijdens hun socialisatiefase. Dhr. S. (1966, CP’86/VNN) noemt bijvoorbeeld: Het ongeschreven beroepsverbod. Dat bestaat echt! [...] Het is een term van voor de oorlog. NSB-leden mochten geen ambtenaar zijn [...] Dat geldt nog steeds. Verder geven ze aan dat ze regelmatig bedreigd worden met scheldpartijen en talloze fysieke bedreigingen, en ook raken ze wel eens betrokken bij vechtpartijen. Dat hoort bij de strijd, zeggen ze dan. Ze zien de talloze negatieve gevolgen van hun activisme niet als kosten. Wellicht vinden ze dat het hoort bij de strijd van de politieke soldaat. Ik observeer echter ook gedrag dat dit bravoure tegenspreekt. De Revolutionairen gedragen zich soms ook wel eens als in het nauw gedreven. Onderstaand fragment komt uit mijn onderzoeksdagboek: Na een gemoedelijk gesprek bij Dhr. W. thuis, waarin zijn ervaringen met het partijverbod van CP’86 besproken zijn, verlaten we samen het huis. We gaan zijn zoontje van school halen. Het is een warme dag in mei. Ik stap in mijn T-shirtje naar buiten en Johan de Wit trekt een dikke leren jas aan en zet een grote gevoerde muts (met zijflappen) op zijn hoofd. Dat ziet er gek uit. Ik vraag hem waarom hij dat doet. Hij antwoordt dat hij zo minder snel herkend zal worden. Hij is namelijk een aantal dagen daarvoor belaagd door een groepje jongens, naar zijn zeggen van Marokkaanse afkomst. (Observatie Annette Linden, Zomer 1999)
Zoekers voelen zich vaak buitengesloten als politicus, en sommigen zeggen ook dat ze zich persoonlijk bedreigd voelen. De meeste Zoekers spreken zich echter niet uit over 18
bedreigingen, alleen over hoe ze omgaan met de marginalisering in de politiek. Pas als het gesprek bijna ten einde is, vertelt Dhr. P. (1963, CD) dat hij zich in het begin van zijn politieke carrière wel zorgen heeft gemaakt: Ik heb natuurlijk ook wel last gehad van die druk. Toen ik bijvoorbeeld voor ’t eerst in de krant met mijn naam was gekomen werden we regelmatig opgebeld. Dreigtelefoontjes, er is een keer een ruit ingegooid. Maar vanaf 1990 is het eigenlijk beperkt gebleven tot rondom iedere verkiezing een aantal dreigtelefoontjes. Maar ik heb wel vergaderingen meegemaakt, bijvoorbeeld in Boekel. Daar gooide de Antifa [antifascisten, red.] traangas naar binnen. Met flessen en met stenen gooiden ze. En er is geschoten op onze bus. En in Kedichem, daar was ik ook bij, dat was geen pretje. En dan zie je hoe het rechtssysteem faalt.
Bekeerlingen ervaren de druk van buitenaf als zwaar vooral omdat ze vanuit de partijtop nauwelijks gesteund worden. Een aspect dat ter sprake komt is de manier waarop Bekeerlingen in de pers geportretteerd worden. Dat heeft ook weer zijn invloed op de familie van de Bekeerlingen. Dhr. V. (1950, NB) heeft het over de gevolgen voor zijn ouders: En elke keer als ik dan weer in beeld kwam dan krijgen zij weer het gezeur, weet je wel, dan werd er weer steevast gebeld van: “Heb je P. al gezien, wat doet die jongen toch en waar houdt ie zich mee bezig en schandalig”. Vanwege hun verbondenheid met extreem-rechts leveren Bekeerlingen ook strijd op de werkvloer. Niet zelden verliest iemand zijn baan, zoals Dhr. B. (1948, CD): Ik had een touringcarbedrijf. Maar op een gegeven moment gingen scholen en klanten afbellen omdat ze niet met mij wilden rijden omdat ik gemeenteraadslid was van de CD. Naast het verliezen van een bedrijf of arbeidscontract, worden de gevolgen voor familierelaties vaak genoemd. Dhr. K. (1948, CP’86/VNN/CD): De afstand die sommige familieleden van je nemen, dat zijn dingen waar je overheen moet groeien, wat in het begin heel erg zeer doet.
19
Als reactie hierop gaan bekeerlingen juist de confrontatie aan met andere politieke partijen en antifascisten. Bijvoorbeeld Dhr. B. (1948, CD): De tegenstand en antigroeperingen, dat heeft mij er juist toe aangezet om actief te worden. [...] Artikel 1 geldt voor iedereen! Het wordt altijd tegen de CD gebruikt, Artikel 1, maar dat geldt natuurlijk ook voor de CD. Ik ben een doorzetter, [...]Ik hou ervan om tegengewerkt te worden, dat motiveert mij eigenlijk het meeste.
Conformisten vertellen open over de gevolgen van het activisme en raken dikwijls geëmotioneerd wanneer ze aan het vertellen zijn. Mevr. V’s (1952, NB) privéleven wordt danig beïnvloed door de activiteiten van haar en haar man: Voor mijn privéleven slaat het negatief uit. Je bouwt geen vriendschappen meer op en je komt sporadisch iemand tegen die op dezelfde golflengte zit, dezelfde leeftijd en ook dezelfde interesses heeft. Want m’n partijleden zijn partijleden, die zijn niet natuurlijk meteen je vrienden, hè. Mevr. H. (1941, CD) heeft geleerd zich neer te leggen bij het feit dat zoveel mensen haar beoordelen op wat er over haar gezegd wordt, zonder dat ze haar persoonlijk kennen: Ik ben toch wel een heel sociaal mens, dat wil ik ook zo houden. Wat de opinie daarover zegt, ja, ik heb zoiets, ik kan daar weinig mee, ik blijf wie ik ben: open, eerlijk, recht voor ze raap. Omdat de Conformisten maar weinig verwachtingen van de bewegingen hebben – ze richten zich immers meer op het steunen van diegenen die wel overtuigd actief werden, zoals broers, echtgenoten of vrienden – vinden ze tot hun eigen verrassing dat het activisme voor hen persoonlijk wel degelijk zin heeft, of heeft gehad. Mevr. C. (1961, CD) vindt dat het activisme, afgezien van de bedreigingen ook zo zijn voordelen oplevert: Ik ben een stuk zelfstandiger geworden, niet zo naïef meer en ik durf nu gewoon overal te zeggen waar het op staat, maar ook echt óveral. Niet over politiek maar gewoon in het algemeen; ik ben er, ik hoor erbij en ik mag zeggen wat ik wil. Als iets me niet zint mag ik het ook zeggen en voorheen kon ik dat niet, ik was met iedereen maatjes, dat
20
wilde ik ook, al was ik het er niet mee eens, ik wilde aardig gevonden worden. Dat heb ik nu niet meer zo. Ik ben harder geworden ook.
Conclusies Dit onderzoek levert een gedifferentieerd beeld van activisten van extreemrechts. Anders gezegd: extreemrechts is geen solide monster, maar bestaat uit boze, lieve, gemene, mediageile, bange, aantrekkelijke, domme, stoere, verwarde, galante, eenzame, intelligente, grappige en dreigende activisten. Binnen de grote diversiteit aan activisten zijn wel clusters te ontdekken in termen van achtergronden, doelen en positie binnen extreemrechts. Op basis daarvan is een indeling te maken in vier typen activisten: de Revolutionair, de Zoeker, de Bekeerling en de Conformist. Deze vier typen activisten maken verschillende ontwikkelingen door wanneer ze (publiekelijk) politiek actief zijn. De vier typen activisten hadden uiteenlopende verwachtingen met betrekking tot hun deelname binnen de politieke orde: Revolutionairen hebben geen vertrouwen in de gevestigde politiek en verwachten beperkt te zullen worden in uiten van hun radicale overtuigingen. Zoekers verwachten erkenning te krijgen voor hun visie binnen de politieke arena en op basis daarvan mee te mogen doen aan het maatschappelijk debat. Bekeerlingen verwachten gehoor te vinden zodra ze het als politicus opnemen voor de ‘gewone man’. Conformisten verwachten niet zoveel. Ze blijven vooral hun relatie steunen als die in de gevestigde politiek zit. De vier typen strijden binnen de beweging voor verschillende doelen, op basis van een verscheidenheid aan visies, waarden en emoties. Hieruit volgen vele interne conflicten. Het grootste conflictpunt is het nazisme. Zoekers, Bekeerlingen en Conformisten – bij elkaar driekwart van de respondenten – spreken zich uit tegen het nazisme. Revolutionairen daarentegen, zijn juist voorstander van het nazisme, spreken dat ook zo uit in de gesprekken en een aantal noemt zich ook overtuigd nationaalsocialist. Revolutionairen zeggen in de interviews expliciet te streven naar een “blank Europa” en het scheiden van rassen. Ze hebben voor hun streven vooral elkaar nodig en zien weinig in samenwerking met Zoekers en Bekeerlingen. Ze hebben zich binnen de politieke orde sterk gemaakt om van binnenuit een strijd te voeren om dit ‘ware geloof’ te verkondigen. Daarom komen ze met name in conflict
21
met Zoekers die er veel voor over hebben om binnen de grenzen van het politiek betamelijke te blijven. Alle geïnterviewden ervaren negatieve gevolgen van hun activisme in het contact met de buitenwereld. Ze ervaren repressieve maatregelen van de overheid en aanvallen of bedreigingen van de tegenbeweging. Voorts hebben ze last van de manier waarop ze zichzelf terug zien in de Nederlandse media, waar ze steevast geportretteerd worden als ruziezoekers, opportunisten, fanatici, racisten, nazi’s en fascisten. De activisten zelf raken besmet, en krijgen het gevoel hebben dat ze stelselmatig niet mee mogen doen. Alle geïnterviewde activisten ervaren de gevolgen van stigmatisering en marginalisering, een stigma dat hen persoonlijk in diskrediet brengt (Goffman, 1963). Ook al wisten alle activisten voorafgaand aan hun betrokkenheid bij de beweging dat extreemrechts een negatief imago had, dan nog had geen van hen tevoren kunnen bedenken dat hun activisme zo’n grote invloed op hun maatschappelijke, sociale en persoonlijke leven zou hebben. De invloed van die repressie en marginalisering is veel groter dan zij hadden voorzien. En het heeft ook invloed op hun dagelijkse bezigheden. In de loop van hun activisme maakten zij het ‘omgekeerde sekte effect’ door: niet zijzelf sneden de banden met de buitenwereld door; de buitenwereld sneed de banden met hen door, en labelde hen extreemrechts. De impact van de marginalisering is groot en heeft heel vaak negatieve sociale en persoonlijke gevolgen. Revolutionairen, Zoekers, Bekeerlingen en Conformisten gebruiken verschillende strategieën om met tegenstand om te gaan. Zo zien de Revolutionairen en Zoekers de sociale en politieke ontwrichting vaak wel als aantrekkelijk. Ze gaven aan dat het een soort van ‘verzetssfeer’ creëerde, iets wat hun activisme aanvuurde en de spanning van het activisme er in hield. Bekeerlingen en Conformisten daarentegen, gaven aan dat ze het moeilijk hadden met de repressieve maatregelen en stigmatisering. De Bekeerlingen waren enigszins voorbereid op de negatieve reacties van buitenaf; de Conformisten waren daar helemaal niet op voorbereid. Anders dan de Revolutionairen en Zoekers, voelden deze typen zich vooral in het nauw gedreven en waren erg boos op de buitenwereld.
Consolidatie: contradictio in terminis
22
Doordat de verschillende typen activisten de consolidatiefase verschillend ervaren, ontstaan er conflicten, zowel binnen de beweging als met de buitenwereld. Het groepssocialisatiemodel laat zien dat de consolidatiefase voor wat betreft extreemrechts een contradictio in terminis is gebleken: er is geen sprake van een harmonieuze ontwikkeling tussen het individu en de organisatie, zoals Moreland, Levine en Cini (1993) veronderstellen. Blijkbaar is er geen status quo te bereiken tussen waar de activisten behoefte aan hebben en wat de partij of organisatie hen te bieden heeft, en andersom. Fragmentatie is door de jaren heen één van de kenmerken van extreem-rechts in Nederland gebleken. Uit bestaand onderzoek (van Donselaar, 1991) bleek al dat extreemrechts voornamelijk bestaat uit losse partijen en groeperingen, die door netwerken van individuen verband met elkaar houden. Dit wordt ook wel het ‘mozaïek van extreemrechts’ genoemd. Wat van buitenaf bezien benoemd wordt als een coherent geheel, is dat van binnenuit bezien niet. De eenheid van extreemrechts is niet werkelijk aanwezig binnen de partijen en organisaties. In de interviews laten de activisten telkens weten dat het etiket dat ze opgeplakt krijgen geen recht doet aan de idealen en de doelen die zij beogen met hun activisme. Bovendien herkennen de activisten zichzelf niet als foute mensen en ‘onbenaderbaren’, zoals ze door anderen vaak bestempeld worden. Ze zien zichzelf als gewone mensen in een van buitenaf opgelegd fout hokje. Veel van de opgedane kennis lijkt zich te vertalen naar de huidige situatie in Nederland, waarbij PVV stemmers kenbaar maken zich gestigmatiseerd voelen. Op basis van dit onderzoek ligt het echter in de verwachting dat met name Zoekers en Bekeerlingen hun weg hebben gevonden naar de partijen die zich nu aan de rechter zijde van het politieke spectrum bevinden. Voor toekomstig onderzoek zou het interessant zijn om te bezien in hoeverre activisten van enerzijds het huidige ver rechts en anderzijds het huidige buitenparlementaire extreemrechts overeenkomsten vertonen met de vier typen activisten die extreemrechts in de jaren negentig trachtten bij elkaar te houden.
Referenties
23
Adorno, T.W., Frenkel-Brunswik, E., Levinson, D.J.,& Sanford, R.N. (1950). The authoritarian personality. New York: Harper.
Billig, M. (1978). Fascists: A social psychological view of the National Front. London: Academic Press.
Bjørgo, T. (1997). Racist and right-wing violence in Scandinavia: Patterns, Perpetrators, and Responses. Academisch proefschrift. Leiden: University of Leiden.
Blee, K. (1996). Becoming a racist. Women in contemporary Ku Klux Klan and neo-nazi groups. Gender and Society, 10, (6), 680-702.
Brants, K., & Pennings, P.J.M. (1985). Rechts-extreme jongeren. Theorie en praktijk van politiek randgedrag. Niet gepubliceerd manuscript.
Donselaar, J., van (1991). Fout na de oorlog. Fascistische en racistische organisaties in Nederland 1950-1990. Amsterdam: Bert Bakker.
Donselaar, J. van & Rodrigues, P. R. (2008). Monitor Racisme en Extremisme. Achtste rapportage. Amsterdam: Amsterdam University Press.
Goffman, E. (1963). Stigma: Notes on the management of spoiled identity. Englewood Cliffs, NJ: Prentice Hall.
Linden, A., & Klandermans, B. (2006). Stigmatization and Repression of Extreme-Right Activism in the Netherlands. Mobilization: An International Journal, 11(2), 213 - 228.
24
Linden, A., & Klandermans, B. (2007). Revolutionaries, Wanderers, Converts, and Compliants: Life histories of extreme right activists. Journal of Contemporary Ethnography, 36, 184-201.
Linden, A. (2009). Besmet. Levenslopen en motieven van extreem-rechtse activisten in Nederland. Academisch proefschrift (in press). Amsterdam: Vrije Universiteit.
Moreland, R. L., Levine, J. M., & Cini, M. A. (1993). Group socialization: The role of commitment. In M. Hogg & D. Abrams (Eds.), Group motivation: Social psychological perspectives (pp. 105-129). London: Harvester-Wheatsheaf.
Muhr, T.(1997). ATLAS.ti The Knowledge Workbench. User’s Manual. Version 4.1 for Windows 95. Berlin: Scientific Software Development.
25
Tabel 1. Partijlidmaatschap van de deelnemende activisten en hun functie ten tijde van het onderzoek Partij of organisatie
Aantal geïnterviewden
Interne en/of publieke functie
Centrumdemocraten (CD)
(n=17),
3 actief in de Tweede Kamer; 10 in gemeenteraden; 2 bij Provinciale Staten.
Centrumpartij ’86 (CP’86)/ (n=11) Volksnationalisten Nederland (VNN)
4 in gemeenteraden; 7 vervullen voornamelijk interne partijposities met publieke taken
Nederlands Blok (NB)
2 in gemeenteraad; 1 interne partijpositie met publieke taken
(n=3),
Nederlandse VolksUnie (NVU)(n=2)
2 interne partijposities met publieke taken
Voorpost (VP)
3 interne partijposities met publieke taken
(n=3).
26
Tabel 2. Kort overzicht typen activisten Kenmerken:
Type activist: Revolutionair
Leeftijd; Dagelijkse opleiding; bezigheid burgerlijke staat
Reden lidmaatschap; Positie binnen doel en verwachtingen extreemrechts activisme
rond de 30 jaar; Uitkering, Spanning en sensatie, Havo/ Vwo/ tijdelijk werk, rebellie; bijdrage HBO/WO; eigen bedrijf leveren aan politieke samenwonend of revolutie; nationaalalleenstaand socialistische idealen
Zoeker
Tussen de 35 en Politicus of 65 jaar; uitkering Havo/vwo/wo
Bekeerling
Lbo/mbo
Conformist
lagere school/ lbo/mbo
Leidende rol binnen partij (CP’86/VNN, NVU) of organisatie (Voorpost); Gemeenteraadslid in de Randstad Leidende rol binnen partij (CD). Tweede Kamerlid en/of gemeenteraadslid in Randstad.
Nationalistische idealen verwezenlijken; invloed hebben op maatschappelijke en politieke besluitvorming Werken in de Onrecht en misstanden Ondersteunende bouw, eigen aan de kaak stellen; positie binnen partij bedrijf inspraak hebben in (vaak CD). gemeenschap en Gemeenteraadslid Nederlandse binnen en buiten maatschappij; de Randstad gewone man vertegenwoordigen Werken in Een belangrijke ander Ondersteunende zorgsector, steunen positie van afdeling dienstensecto partij (CD, CP’86); r, gemeenteraadslid/ vrijwilliger fractiemedewerker
27