College van bestuur Hogeschool Rotterdam Postbus 25035 3001 HA ROTTERDAM
Besluit
datum
Besluit strekkende tot een positieve beoordeling van een aanvraag om accreditatie van de opleiding hbo-bachelor Grafimediatechnologie van de Hogeschool Rotterdam te Rotterdam
1. Inleiding
19 juli 2005 onderwerp
Definitief besluit accreditatie hbo-bachelor Grafimediatechnologie Hogeschool Rotterdam ons kenmerk
NVAO/20052015/CT bijlagen
Bij brieven van 23 december 2004 en 8 maart 2005 heeft de heer drs. J. A. C. F. Tuytel, voorzitter van het College van bestuur van de Hogeschool Rotterdam te Rotterdam, hierna: HRO, bij de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO) een aanvraag om accreditatie, als bedoeld in artikel 5a.9 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, hierna WHW (Stb.2002, 302), voor de opleiding hbo-bachelor Grafimediatechnologie ingediend. Het betreft een opleiding met een voltijdse variant die blijkens de aanvraag te Rotterdam wordt verzorgd.
2
Ter ondersteuning van de aanvraag heeft de HRO een rapport overgelegd van een door haar ingeschakelde Visiterende en Beoordelende Instantie (VBI): NQA. Het rapport van NQA, hierna VBI-rapport maart 2005) heeft de NVAO ontvangen op 10 maart 2005. De visitatie van de opleiding heeft plaatsgevonden op 28 en 29 oktober 2004. Het VBI-rapport is opgebouwd aan de hand van het Accreditatiekader bestaande opleidingen hoger onderwijs (hbo-bachelor) van de NVAO, Stcrt. 2003, 120, hierna: het Accreditatiekader.
2. Bevindingen Op grond van het toepasselijke Accreditatiekader wordt een opleiding beoordeeld aan de hand van zes onderwerpen, te weten: doelstellingen van de opleiding, programma, inzet van personeel, voorzieningen, interne kwaliteitszorg en resultaten. Ad: Doelstellingen opleiding Het NQA-panel komt tot de volgende vaststellingen. Het panel stelt vast dat de opleiding de acht algemene competenties volgt zoals opgesteld door het landelijk HBO-I platform. Deze algemene competenties dekken de Dublin descriptoren af. Het panel constateert dat de beroepscompetenties in overleg met het werkveld en met het landelijk Orgaan voor de Grafische Branche zijn ontwikkeld en dat deze de vijf bouwstenen voor beroepsspecifieke competenties afdekken zoals opgesteld door het landelijk HBO-I platform. De beroepscompetenties van de opleiding zijn vertaald in drie differentiaties die de student
Inlichtingen
Nancy Van San 070 312 23 65
[email protected]
Parkstraat 28 | Postbus 85498 | 2508 CD Den Haag P.O. Box 85498 | 2508 CD The Hague | The Netherlands T +31 (0)70 312 2300 | F +31 (0)70 312 2301
[email protected] | www.nvao.net
pagina 2 van 9
toelaten om voor verbreding (aanvullende competenties) of verdieping (hoger beheersingsniveau) te kiezen. Daarnaast merkt het panel op dat de opleiding aandacht schenkt aan beroepsoverstijgende competenties die zijn uitgewerkt in een beroepsvaardighedenlijn die loopt doorheen de volledige studie. Verder stelt het panel vast dat het hogeschoolbeleid erop gericht is om de praktijk naar binnen te halen door samenwerking met bedrijven in de Rotterdamse regio en om als kennisinstituut te fungeren. Hiertoe wordt o.a. de inhoud van het opleidingswerkplan voorgelegd aan de beroepenveldcommissie. Het panel constateert dat in het algemeen de beroepsprofielen en het curriculum aansluiten bij de eisen van het werkveld. Tevens volgt de opleiding de eisen van internationale raamwerken zoals ‘Professional Standards, curricula, syllabi On Computing Education and Training’ en ‘Criteria van de Europese Commissie’. Volgens het panel volgt de opleiding de markt- en beroepsveranderingen op de voet: de veranderlijke bedrijfsprocessen en focussen van de branche (meer mediagericht en minder grafisch gericht) vinden hun weerslag in het curriculum en in de samenstelling van de beroepenveldcommissie. Het panel noteert dat de docenten momenteel trachten de meer structurele samenwerking in internationaal verband te bewerkstelligen (o.m. door deelname aan internationale congressen), wat het panel noodzakelijk acht gezien de unieke positie van de opleiding. De NVAO stelt vast dat in het VBI-rapport deugdelijk en kenbaar is gemotiveerd op welke gronden NQA dit onderwerp positief heeft bevonden. Derhalve beoordeelt NVAO het onderwerp ‘doelstellingen opleiding’ als voldoende. Ad: Programma Het NQA-panel komt tot de volgende vaststellingen. De opleiding volgt de landelijke kaders, de kaders van de HRO en van het RIVIO (Rotterdams Instituut voor Informatica Opleidingen). Sinds 2004 is het curriculum opgebouwd volgens het Rotterdams Onderwijs Model (ROM) dat onder meer de nadruk legt op competentiegerichtheid, wisselwerking tussen theorie en praktijk en zelfverantwoordelijk leren. Naast een kennisgestuurde, praktijkgestuurde en een studentgestuurde lijn, zijn er ook vakinhoudelijke lijnen, een projectlijn met toenemende complexiteit en een ABV-lijn. Het panel constateert dat deze didactische opzet uitwerking geeft aan de geformuleerde uitgangspunten en doelstellingen van het ROM. Het panel stelt vast dat in het onderwijswerkplan van de opleiding de didactische opzet verder wordt verfijnd naar competenties, opleidingskwalificaties en werkvormen. Verder is de samenhang tussen de modulen/projecten en de opleidingscompetenties weergegeven in het onderwijswerkplan aan de hand van een competentiematrix. Het panel stelt vast dat tevens de leerdoelen consequent worden vermeld in de modulenbeschrijvingen in het onderwijswerkplan. Het panel merkt op dat het studiemateriaal in goede mate aansluit op de leerdoelen en dat de gehanteerde werkvormen een goede balans tussen theorie en praktijk in de hand werken. Mede hierdoor heeft het panel de indruk dat de nagestreefde competenties kunnen worden bereikt. Het panel constateert dat de samenhang en de opbouw van het curriculum worden bewaakt door de curriculumcommissie en door de beroepenveldcommissie. De samenhang tussen de opleiding en de stagepraktijk wordt bewaakt door de stagecoördinatoren en de examencommissie. De volledige invoering van het competentiegerichte curriculum kan de samenhang van het curriculum volgens het panel nog versterken in de toekomst. Het panel constateert dat de actualiteit van het curriculum en van de vakliteratuur wordt opgevolgd door respectievelijk de curriculumcommissie en de beroepenveldcommissie. Het panel meldt dat over het algemeen contacten met de praktijk plaatsvinden via leerbedrijven,
pagina 3 van 9
gastcolleges, workshops State of the Art, stages, de betrokkenheid van het beroepenveld, signalen van alumni en het relatienetwerk. Verder noteert het panel dat de opleiding beschikt over een abonnement op de kennisbank Gartner, op de databank van de Integrated Demand Publishing group en daarnaast een eigen kennisbank heeft die de resultaten van afstudeerwerk en onderzoeksopdrachten bevat. Om de onderzoeksvaardigheden van studenten te vergroten, werkt de opleiding mee aan de ontwikkeling van een kenniskring ICT and Logistics. Het panel constateert dat de studielast, over het algemeen door de studenten als ‘niet overdreven zwaar’ beoordeeld, regelmatig wordt gemeten. Opgespoorde knelpunten worden snel (geen lange, formele lijnen) aangepakt. Verbetermaatregelen situeren zich op het gebied van extra ondersteuning bij struikelvakken en deficiënties, een doorgedreven persoonlijke studiebegeleiding en aandacht voor het laag houden van de financiële studielast. De opleiding heeft het voornemen om de feitelijke studiebelasting nader te onderzoeken met het doel om normen voor de studiebelasting te kunnen ontwikkelen. Verder geeft het panel aan dat het RIVIO inzicht heeft in de achtergrond van instromende studenten en dat deze gegevens worden aangewend in het beleid. Het panel somt een aantal specifieke maatregelen op die de opleiding treft om de aansluiting op het hoger onderwijs te bevorderen (bij voorbeeld informatie-avonden in het middelbaar onderwijs waarbij het technisch karakter van de opleiding wordt benadrukt, bijspijkercursussen, aandacht voor projectmatig werken, etc.) Het panel wijst erop dat het competentiegericht toetsbeleid nog verder in ontwikkeling is parallel aan de invoering van het ROM. Het panel constateert dat de opleiding reeds werkt met assessments en gedetailleerde beoordelingslijsten en dat de verantwoordingen beter en minder intersubjectief gebeuren, dat meeliftgedrag wordt aangepakt en dat docenten worden ondersteund in het criteriumgericht interviewen en het beoordelen van individuele studenten in groepswerk. Het panel constateert dat studenten zich tevreden uiten over het projectmatig leren, over de afwisseling in werkvormen en over de inzet van ICT in het onderwijs (de mogelijkheden om door middel van ELO meer in eigen tempo te studeren worden bekeken) en in de communicatie. Het panel wijst erop dat studenten verdeeld positief zijn over de aansluiting op de arbeidsmarkt. Het panel constateert dat studenten meer ondersteuning wensen bij het vinden van stageplaatsen voor bepaalde gekozen differentiaties. De NVAO stelt vast dat in het VBI-rapport deugdelijk en kenbaar is gemotiveerd op welke gronden NQA dit onderwerp positief heeft bevonden. Derhalve beoordeelt NVAO het onderwerp ‘programma’ als voldoende. Ad: Inzet personeel Het NQA-panel komt tot de volgende vaststellingen. Het panel stelt vast dat de relatie met de praktijk bij de ontwikkeling van het personeel een belangrijke plaats inneemt in het meerjarenbeleidsplan RIVIO 2004-2007. Het panel maakt uit de documentatie op dat het personeel via een vastgestelde systematiek wordt toegewezen aan het RIVIO en met behulp van een taaktoebedelingsinstrument binnen de diverse opleidingen van het RIVIO wordt ingezet. Dit resulteert in een student/docent ratio van 26:1. Het panel constateert dat het merendeel van het personeel recente werkervaring heeft of ten dele in de praktijk werkzaam is en dat de docenten via diverse kanalen de ontwikkelingen in de beroepspraktijk volgen. Uit het studiemateriaal leidt het panel af dat de docenten op de hoogte zijn van de ontwikkelingen in het vakgebied en dat zij deze tevens inbrengen in het onderwijs. Het panel concludeert dat de docenten over relevante kwalificaties beschikken en dat zij gemotiveerd vormgeven aan de innovatie van het onderwijs. Het panel verneemt
pagina 4 van 9
dat de docenten van het GLR zijn bijgeschoold en inmiddels op hetzelfde niveau doceren en instaan voor de studiebegeleiding. Verder stelt het panel vast dat vanaf 2005 docentstages verplicht worden gesteld voor docenten die niet meer werkzaam zijn in de beroepspraktijk. Tijdens functioneringsgesprekken schenkt het RIVIO aandacht aan de persoonlijke scholing van docenten. Het RIVIO heeft in dit verband het voornemen om de POP’s in toenemende mate in te zetten. Over het algemeen staan de voorziene scholingsdagen momenteel in het teken van de invoering van het ROM. Een concreet tijdspad met bestedingsmogelijkheden voor de vakinhoudelijke scholing vindt het panel niet terug in het scholingsplan van de opleiding. Het panel constateert dat de docenten hechte teams van professionals vormen. Het panel verneemt dat de docenten zich door het management ondersteund voelen bij de aanpassingen en rolverschuivingen (meer coaching, begeleiding en assessments) die de invoering van het ROM met zich meebrengt. De verhoogde werkdruk is volgens het panel een punt dat nader onderzoek vergt. De studenten uiten zich positief over de bereikbaarheid van de docenten en over de geboden ondersteuning. De NVAO stelt vast dat in het VBI-rapport deugdelijk en kenbaar is gemotiveerd op welke gronden NQA dit onderwerp positief heeft bevonden. Derhalve beoordeelt NVAO het onderwerp ‘inzet personeel’ als voldoende. Ad: Voorzieningen Het NQA-panel komt tot de volgende vaststellingen. Het panel stelt vast dat de opleiding, samen met de andere RIVIO-opleidingen, sinds 2003 is gehuisvest in een gebouw dat de beoogde ‘high tech’ en openheid uitstraalt en dat ruime openingstijden kent. Het panel constateert dat de identiteit van elke afzonderlijke opleiding door een eigen huiskleur wordt gevisualiseerd. De verschillende opleidingen gebruiken, indien nodig, elkaars lokalen (ruimtes voorzien voor verschillende groepsgroottes). Het panel stelt vast dat zowel de studenten als de docenten over goed uitgeruste werkplekken met snelle internetconnecties en uitgebreide kantoorfaciliteiten kunnen beschikken en dat het ICT materiaal actueel wordt gehouden. Volgens het panel beschikt de mediatheek over een goede collectie waarvan de actualiteit en de samenstelling worden bewaakt door een mediatheekcommissie. De studenten zijn tevreden over de diverse huisvestingsaspecten. De beschikbaarheid van computers tijdens piekmomenten vormt volgens een aantal studenten een probleem. Het panel acht dit echter onvermijdelijk. Het panel stelt vast dat het beleid inzake studiebegeleiding is uitgewerkt in het document ‘Studieloopbaanbegeleiding, een integrale benadering (RIVIO, april 2004)’. Uit de documentatie maakt het panel op dat het mentoraat in de propedeuse tot doel heeft studenten vertrouwd te maken met de opleiding en eventuele deficiënties weg te werken. In de hoofdfase richt de begeleiding zich op het coachen van individuele competenties. Ter ondersteuning van het begeleidingsproces worden het POP, het digitaal portfolio en de ELO als instrumenten aangewend. Het panel verneemt dat de opleiding het nodig acht om de studiebegeleiding verder uit te bouwen (o.a. duidelijkheid scheppen rond het gebruik van het POP en het portfolio). Momenteel zijn de studenten in beperkte mate tevreden over de studieloopbaanbegeleiding en over de informatievoorziening. De persoonlijke begeleiding door docenten strekt wel tot tevredenheid bij de studenten. De NVAO stelt vast dat in het VBI-rapport deugdelijk en kenbaar is gemotiveerd op welke gronden NQA dit onderwerp positief heeft bevonden. Derhalve beoordeelt NVAO het onderwerp ‘voorzieningen’ als voldoende.
pagina 5 van 9
Ad: Kwaliteitszorg Het NQA-panel komt tot de volgende vaststellingen. Het panel verneemt dat het kwaliteitsbeleid hogeschoolbreed is vastgelegd en nader is uitgewerkt in het kwaliteitshandboek RIVIO. Het panel constateert dat de opleiding de toetsbare streefdoelen voor de HRO indien nodig aanvult met opleidingsgebonden streefdoelen. Het panel stelt vast dat het RIVIO periodiek en systematisch evaluaties uitvoert en de organisatie van de te nemen acties helder beschrijft in de Kwaliteitskalender en de Ontwikkel- en verbeterkalender die respectievelijk de uitkomsten van de PDCA-cyclus en de verbetervoorstellen uit evaluaties en audits weergeven. Het panel constateert dat het kwaliteitszorgsysteem nog in ontwikkeling is en merkt op dat de gehanteerde onderzoeksmethoden bij evaluaties nog kunnen worden verfijnd. Het panel concludeert dat de verbeterplannen, onder verantwoordelijkheid van de kwaliteitsmanager, cyclisch en pragmatisch worden aangepakt. Naast die consequente aanpakt zorgt de omvang van de informele verhoudingen in de opleiding ervoor dat er ook op een informele manier aan het kwaliteitsbeleid wordt gewerkt. Het panel is in het bijzonder te spreken over de manier waarop studenten worden geraadpleegd in functie van het identificeren van verbeterpunten. Zowel medewerkers, studenten, alumni als het beroepenveld worden via diverse kanalen bij het kwaliteitsbeleid betrokken. Ook het overleg met andere opleidingen of onderwijsinstellingen wordt meegenomen in het beleid. Het panel stelt vast dat de wijze van betrokkenheid van de verschillende partijen helder staat beschreven in het zelfevaluatierapport en in het kwaliteitszorgplan. De beroepenveldcommissie (BVC) kan naar de mening van het panel breder worden samengesteld en kan meer daadkracht aan de dag leggen. Het panel verneemt dat de opleiding werkt aan een uitbreiding van de BVC. Het panel vindt het positief dat de opleiding stilaan vormgeeft aan contacten met het buitenland en ondersteunt het voornemen van de opleiding om deze contacten tot structurele samenwerkingen uit te bouwen. De NVAO stelt vast dat in het VBI-rapport deugdelijk en kenbaar is gemotiveerd op welke gronden NQA dit onderwerp positief heeft bevonden. Derhalve beoordeelt NVAO het onderwerp ‘kwaliteitszorg’ als voldoende. Ad: Resultaten Het NQA-panel komt tot de volgende vaststellingen. Het panel stelt vast dat de normen van het RIVIO aangaande het propedeuserendement en het afstudeerrendement tot 2005-2006 overeenkomen met de normatieve bekostigingsnormen. Een vergelijking met soortgelijke opleidingen is nog niet mogelijk omwille van de recente startdatum van de opleiding. Vanaf 2005-2006 zal het RIVIO de streefnormen zoals vastgelegd in het Strategisch Plan hanteren. Het RIVIO stelt momenteel vast dat zowel het afstudeerrendement als de gemiddelde verblijfsduur van studiestakers ongunstig evolueren. Het panel neemt akte van een aantal gerichte verbetermaatregelen die het RIVIO onderneemt om deze trend te doen keren. De effecten hiervan zullen in de toekomst blijken. Het panel stelt vast dat de realisatie van de eindkwalificaties op diverse manieren wordt getoetst (door projectwerk, POP, portfolio en afstudeeropdracht). Het panel neemt kennis van de criteria en de beoordelingswijze van de afstudeeropdracht en constateert dat de bedrijfsbegeleiders zich overwegend positief uiten over de kennis en de beroepsvaardigheden van de afstudeerders. Het panel heeft een aantal afstudeerwerken bestudeerd en vindt het niveau en de praktische toepasbaarheid ervan voldoende. Het panel merkt op dat het denkproces in verband met de probleemstelling, het onderzoeksopzet en de terugkoppeling van de resultaten in diverse afstudeerwerken meer gestoffeerd kan worden beschreven. De
pagina 6 van 9
afgestudeerden tonen zich over het algemeen matig tevreden tot tevreden over hun keuze voor de opleiding en over de voorbereiding op het beroep. Het panel verneemt dat de opleiding maatregelen treft om de pijnpunten of verwachtingen van de studenten hieromtrent op te vangen. Het panel constateert dat de overgrote meerderheid van de studenten snel een baan op hbo niveau vindt. De NVAO stelt vast dat in het VBI-rapport deugdelijk en kenbaar is gemotiveerd op welke gronden NQA dit onderwerp positief heeft bevonden. Derhalve beoordeelt NVAO het onderwerp ‘resultaten’ als voldoende.
3. Besluit Ingevolge het bepaalde in artikel 5a.10, tweede lid, van de WHW heeft de NVAO het College van bestuur van de Hogeschool Rotterdam te Rotterdam in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze op het voornemen tot besluit van 7 juni 2005 naar voren te brengen. Van deze gelegenheid is geen gebruik gemaakt. De NVAO besluit dat accreditatie wordt verleend aan de hbo-bachelor voltijdse variant Grafimediatechnologie van de HRO te Rotterdam. Overeenkomstig het bepaalde in artikel 5a.9, vierde lid, van de WHW, treedt dit besluit in werking op 1 januari 2006 en ingevolge het bepaalde in het zesde lid van genoemd artikel vervalt dit besluit zes jaren na de dag van inwerkingtreding.
Den Haag, 19 juli 2005 Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie
Guy Aelterman (bestuurslid)
Tegen dit besluit kan op grond van het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht door een belanghebbende bezwaar worden gemaakt bij de NVAO. De termijn voor het indienen van bezwaar bedraagt zes weken.
Bijlage 1: overzicht van beoordelingen van het panel Bijlage 2: samenstelling van het panel
pagina 7 van 9
Bijlage 1: Overzicht van beoordelingen in het VBI-rapport Onderwerp
Facet
Beoordeling door VBI voltijd
1. Doelstellingen
1.
niveau bachelor/master
Voldoende
2.
domeinspecifieke eisen
Goed
3.
oriëntatie hbo/wo
Goed
Beoordeling onderwerp 2. Programma
Positief 4.
eisen hbo/wo
Goed
5.
relatie doelstellingen – programma
Goed
6.
samenhang programma
Voldoende
7.
studielast
Voldoende
8.
instroom
Voldoende
9.
duur
10. afstemming vormgeving en inhoud 11. beoordeling en toetsing Beoordeling onderwerp 3. Inzet personeel
12. eisen hbo/wo
14. kwaliteit personeel Beoordeling onderwerp 15. materiele voorzieningen
Beoordeling onderwerp 17. evaluatie resultaten
19. betrokkenheid medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Beoordeling onderwerp
Beoordeling onderwerp
Goed Voldoende Goed
Excellent Voldoende Positief
18. maatregelen tot verbetering
6. Resultaten
Voldoende
Positief
16. studiebegeleiding
5. Interne kwaliteitszorg
Goed
Positief
13. kwantiteit personeel
4. Voorzieningen
Goed
Voldoende Goed Voldoende Positief
20. onderwijsrendement
Voldoende
21. gerealiseerd niveau
Voldoende Positief
pagina 8 van 9
Bijlage 2: Samenstelling van het panel Naam
Deskundigheid
Dr. L.L.M. Frederix (voorzitter)
Auditdeskundigheid: heeft ervaring als voorzitter in meerdere complexe geclusterde visitatietrajecten; heeft deelgenomen aan de NQA-auditortraining hoger onderwijs; heeft vanuit eerdere visitaties kennis van de accreditatiesystematiek. Onderwijsdeskundigheid: heeft vanuit opleiding en werkervaring ruime kennis van het (hoger) onderwijs en onderwijsprocessen (vb. onderzoek naar kwalificatiestructuren en opleidingsbeleid in de ICT; ontwikkelen en managen van een opleidingsunit voor postacademische scholing in telematica; onderzoeker voor vraagstukken van kwalificatie in het beroepenveld en nieuwe opleidingen toegespitst op ICT- ontwikkelingen in logistiek en transport). Werkvelddeskundigheid: heeft vanuit opleiding en werkervaring ruime kennis van de ICT-sector (vb. betrokken bij de informatisering van nieuwe diensten en ICT toepassingen voor publieksvoorlichting, arbeidsbemiddeling en informatie- en adviesdiensten bij Arbeidsvoorziening Nederland). Internationale deskundigheid: de deskundigheid in het onderwijs en in de ICT sector is internationaal gericht (vb. projectmanager voor informatie- en adviespraktijken en een Europees informatienetwerk voor publieksvoorlichting gericht op werk, scholing en sociale zekerheid in opdracht van de Europese Commissie).
Ing. H.C. Prooy (panellid informatica)
Auditdeskundigheid: heeft de NQA auditortraining hoger onderwijs gevolgd. Werkvelddeskundigheid: ruime werkervaring in diverse functies in ITbedrijven. Domeindeskundigheid: opleiding in HTS-elektrotechniek, post hbo Besturingstechnologie, Nima A, B en C, London Business School Senior Executive Program. Internationale deskundigheid: werkervaringen in een internationale context.
Ing. R.J.H. Tolido (panellid technische informatica)
Onderwijsdeskundigheid: ervaring als docent in het hbo en het wo; geeft regelmatig gastcolleges voor universiteiten en hogescholen in Nederland en België. Werkvelddeskundigheid: ruime ervaring in de IT sector via betrekkingen bij verschillende mondiale IT bedrijven. Domeindeskundigheid: auteur van een aantal methodische boeken in gebruik bij universiteiten en hogescholen; columnist voor IT vakbladen. Internationale deskundigheid: frequente aanwezigheid als spreker op nationale en internationale seminars.
pagina 9 van 9
Ing. D.P.M. Govers (panellid bedrijfskundige informatica)
Auditdeskundigheid: heeft de NQA auditortraining hoger onderwijs gevolgd. Onderwijsdeskundigheid: als avonddocent AMBI modulen, NOVI te Utrecht. Werkvelddeskundigheid: ruime werkervaring op het gebied van bestuurlijke informatica in diverse functies en bij verschillende bedrijven (vb. projectmanager vervanging ticketingsystemen NS Reizigers Utrecht; projectmanager ERP implementatie NOB Hilversum; projectmanager CHIPkaart implementatie vervoersbedrijf Connexxion Hilversum). Domeindeskundigheid: opleiding Bestuurlijke Informatiekunde, Wiskunde & Informatica.
Drs. J.J.P. Teunen (panellid grafische mediatechnologie)
Auditdeskundigheid: heeft de NQA auditortraining hoger onderwijs gevolgd. Onderwijsdeskundigheid: docent bedrijfseconomie (MTS Autotechniek); universitair docent Organisatiesociologie (UvA) Werkvelddeskundigheid: ervaring als tekenaar constructeur bij GVB Amsterdam en Martonair, als documentairemaker (o.a. RVU) en momenteel werkzaam als senior onderzoeker Kenniscentrum GOC Unit Arbeidsmarkt.
S. ter Burg (panellid student)
Auditdeskundigheid: heeft de NQA auditortraining hoger onderwijs gevolgd. Onderwijsdeskundigheid: ervaring als algemeen bestuurslid Interstedelijk Studenten Overleg. Werkvelddeskundigheid: werkervaring bij Primafoon en SURF. Domeindeskundigheid: vierdejaarsstudent Bedrijfskundige Informatica aan de HvU Internationale deskundigheid: internationale stage in Los Angeles voor het Ministerie van Buitenlandse Zaken.
W.A.J. van Uden (panellid NQA)
Auditdeskundigheid: ervaring met visitaties en audits. Onderwijsdeskundigheid: kennis van het hoger onderwijs via werkzaamheden op de Hogeschool Zeeland en voor de HBO-raad en NQA.
Ir. M. Dekker-Joziasse (panellid NQA)
Auditdeskundigheid: ervaring met visitaties in bijna alle sectoren van het hbo; heeft cursus Lloyds gevolgd; geeft zelf de NQA training voor auditor hoger onderwijs. Onderwijsdeskundigheid: kennis van het hoger onderwijs door docentschap WU en onderwijskundige cursussen.