StatAlike
Bepaling meetonzekerheid in ILOW laboratoria Jo Klaessens – StatAlike Definitief rapport 22-4-10
Inleiding Dit is het overall verslag van de drie workshops Meetonzekerheid ILOW Laboratoria die gehouden zijn in de periode september – november 2009. Het document geeft werkwijzen voor verschillende aspecten van de meetonzekerheid: - Omgaan met meetonzekerheid door monstername - Bepaling van meetonzekerheid bij monsters oppervlaktewater - Bepaling van meetonzekerheid bij monsters waterbodem - Omgaan met een grote systematische afwijking (zoals omschreven in NEN 7779, paragraaf 7.5). Verdeeld over drie workshops hebben vertegenwoordigers van alle ILOW laboratoria deze aspecten van de bepaling van de meetonzekerheid doorgewerkt. Per workshop heeft een aparte rapportage plaatsgevonden. Nu worden de resultaten van de drie workshops gecombineerd. Bij iedere workshop is er steeds gewerkt naar instemming door alle deelnemers. Dit betekent dat de gepresenteerde werkwijzen representatief zijn. Eerst is een ontwerp-rapport naar alle deelnemers gestuurd, met het verzoek om erop de reageren. In dit definitieve rapport zijn de commentaren van de deelnemers verwerkt. Niet alle aspecten van de meetonzekerheid zijn in dit verslag uitgewerkt. Het geheel moest immers passen in het tijdskader van de workshop. De uitgewerkte onderwerpen vormen wel een weerspiegeling van wat door de deelnemers van de workshops als de grootste problemen werd aangemerkt.
Hoe verder? Het document bevat de werkwijzen voor verschillende aspecten van de meetonzekerheid. Hierna volgen de volgende stappen: - Het resultaat is een werkwijze voor de bepaling van de meetonzekerheid die geldig is voor alle ILOW laboratoria (nadat het rapport een formele status heeft gekregen). - Deze werkwijze gepubliceerd worden in H2O of een ander tijdschrift.
Pag. 1 van 12
StatAlike
-
Er kunnen verdere stappen worden afgesproken (bijv. bepaling meetonzekerheid andere technieken, ringonderzoeken, training analisten).
Deelnemers Eerste workshop: - Sylvia van Kuijck – RWS Waterdienst - Geert Jansen – Waterschap Hunze en Aa's / Laboratorium - René Ubbink – Delta Waterlab - Wim van Gils – Delta Waterlab - Alien de Jong – Wetterskip Fryslân - Charlotte Kroes – Wetterskip Fryslân - Dorette Koster – Waterschap Rivierenland - Karin Spoelstra – Waterschap Rivierenland Tweede workshop: - Henk Zemmelink – RWS Waterdienst - Hans Wieferink – Groot Salland - Hans de Kok – Groot Salland - Henk Jan van de Wetering – Groot Salland - Kees Wisse – Rijnland - Ilonka vd Meer – Rijnland - René van Leeuwen – GWL Boxtel Derde workshop: - Onno Epema – RWS Waterdienst - Gerrit v.d. Honing – Stichting Waterproef - Barend-Jan Haan – Stichting Waterproef - Anne Nijp – Wetterskip Fryslân - Pieter v.d. Mossel – Wetterskip Fryslân - Ronnie de Jonge – Waterschap Regge & Dinkel - Herman Assink - Waterschap Regge & Dinkel
Pag. 2 van 12
StatAlike
Algemene opmerking Meetonzekerheid wordt op twee manieren weergegeven: 1. Als standaard meetonzekerheid. Deze wordt aangegeven met u. 2. Als uitgebreide meetonzekerheid (het 95 % betrouwbaarheidsinterval). Deze wordt aangegeven met U. Tevens geldt U = 2 ⋅ u . Meetonzekerheid kan worden aangegeven als relatieve en niet-relatieve waarde. Dit wordt aangegeven met de toevoeging rel.
1 Meetonzekerheid monstername Inleiding Kennis van de meetonzekerheid is nodig om analyseresultaten te kunnen interpreteren ten behoeve van het beslissingsproces. Het gaat om de mate van zekerheid waarmee het analyseresultaat iets zegt over de concentratie van een object (bijvoorbeeld een lozingspunt, een oppervlaktewater of een waterbodem). Bijvoorbeeld, een analyseresultaat van 9 met een onzekerheid van ±2 heeft een andere betekenis dan dezelfde waarde met een onzekerheid van ±0,1. Dit verschil wordt helemaal relevant wanneer de beslissingsgrens 10 bedraagt. De totale onzekerheid wordt veroorzaakt door alle bewerkingen vanaf het object tot aan de toepassing van het resultaat. Hierin zijn dus als afzonderlijke componenten te onderscheiden: onzekerheid van de monstername en die van de analyse. Deze laatste omvat alle handelingen in het laboratorium, van monsterontvangst tot rapportage. Op het moment gaan ILOW laboratoria verschillend om met de meetonzekerheid monstername. Een aantal laboratoria rapporteert deze al, maar op het totaal van de laboratoria is het een minderheid.
Vraagstelling Hoe dienen ILOW laboratoria om te gaan met de meetonzekerheid van de monstername?
Interpretatie Voor de duidelijkheid wordt de onzekerheid van de monstername als volgt geïnterpreteerd: de spreiding die ontstaat wanneer op ongeveer hetzelfde tijdstip volgens de gangbare procedure een ander monster wordt genomen: - ongeveer hetzelfde tijdstip omdat de onzekerheid niet betrekking heeft op de verandering van het object in de tijd (denk aan een lozingspunt, waarvan de samenstelling verandert in de tijd);
Pag. 3 van 12
StatAlike
-
gangbare procedure: indien de werkwijze vastgelegd is door een (NEN) norm wordt steeds deze procedure aangehouden. Anders betreft het de intern gebruikte procedure. Een eventuele bias van de bemonsteringsprocedure blijft buiten beschouwing. Hiervoor zouden de effecten van meerdere bemonsteringsprocedures moeten worden vergeleken.
Werkwijze Werkwijze voor het omgaan met de meetonzekerheid door monstername: - De meetonzekerheid door monstername Ubem en de meetonzekerheid door analyse Uanal worden naast elkaar gerapporteerd. - Rapporteren vindt plaats door het beschikbaar stellen aan de opdrachtgevers van een lijst met daarop de desbetreffende waarden. - Er wordt gewerkt met algemeen geldende waarden voor de meetonzekerheid door monstername (d.w.z. niet zelfbepaald, maar gemeenschappelijk bepaald of normwaarden). Hiervoor is actie in ILOW verband wenselijk. Opmerking: als alternatief kan een laboratorium rapporteren Utot en Uanal. Hierbij geldt: 2 2 U tot = U anal + U bem Voor de vergelijkbaarheid met andere (commerciële) laboratoria wordt altijd ook Uanal bepaald en gerapporteerd.
Overwegingen die tot de werkwijze hebben geleid In de overweging speelden de volgende punten een rol: - Het wordt moeilijk gevonden om de ubem te bepalen. Sommige componenten zullen een andere ubem hebben dan de andere, bijvoorbeeld doordat zij zich in verschillende mate hechten aan zwevende deeltjes. - In verschillende gevallen hebben de laboratoria geen controle over de monstername, of werken zij met verschillende opdrachtgevers die de monsters op verschillende manier nemen. - Sommigen twijfelen eraan of bij watermonsters de monstername een bijdrage heeft aan de meetonzekerheid1. Voor waterbodem is er geen enkele twijfel dat deze bijdrage er is. - Alle relevante onzekerheid (spreiding) moet worden meegenomen, anders ontstaat er bij de opdrachtgever een verkeerd beeld. Hij denkt dat in de opgegeven meetonzekerheid alle onzekerheid verwerkt is terwijl een deel ontbreekt. Monstername is een essentieel onderdeel van het analyseproces. 1
Uit het ringonderzoek van RWS Waterdienst (project 444) blijkt onomstotelijk dat ook in dit geval de monstername over het algemeen de grootste bijdrage heeft.
Pag. 4 van 12
StatAlike
-
-
Eenduidigheid is essentieel: ubem wordt ofwel voor alles gerapporteerd ofwel niet. Rapportage voor een deel (bijvoorbeeld wel voor oppervlaktewater en niet voor waterbodem) is niet acceptabel. Ook communicatie is essentieel: het moet duidelijk zijn voor de opdrachtgever. Voor geaccrediteerde monsternameprocedures moet de onzekerheid toch bepaald worden Vergelijkbaarheid van de onzekerheid van de analyse uanal met die van commerciële laboratoria moet mogelijk zijn.
Uiteindelijk is in de drie workshops besloten dat de onzekerheid door monstername gerapporteerd dient te worden (naast die van de analyse).
Informatie over ubem Op dit moment is de volgende informatie beschikbaar over umon: - Resultaten van het ringonderzoek van RWS Waterdienst: Project 444 – Bemonstering oppervlaktewater 18 november 20082. Het ringonderzoek heeft betrekking op elementen en anorganische componenten. Voor de meeste hiervan is de onzekerheid van de monstername veel groter dan herhaalbaarheidsspreiding, hetgeen aangeeft dat de monstername de overheersende factor is in de meetonzekerheid3. - Verschillende laboratoria (o.a. GWL en de Wetterskip) hebben er inschattingen van gemaakt. Nadere informatie kan worden verkregen door de uitvoering van extra ringonderzoeken voor andere componenten en/of andere objecten4.
2 Bepalingswijze meetonzekerheid voor oppervlaktewater Inleiding De in dit hoofdstuk bepaalde meetonzekerheid beperkt zich tot het laboratoriumdeel uanal. Voor ubem wordt verwezen naar paragraaf 1. De voorgestelde bepalingswijze is door gebruik te maken van terugvindingsexperimenten. Door alle deelnemers aan de drie workshops wordt deze werkwijze onderschreven. 2
Dit rapport is na afloop van de workshops ter beschikking gesteld. Het was informatiever geweest wanneer het rapport de vergelijking gemaakt had met de intralaboratoriumreproduceerbaarheid in plaats van de herhaalbaarheid. 4 Het is aanbevolen om bij een dergelijk ringonderzoek een andere, gebalanceerde proefopzet te gebruiken. Dan kan de onzekerheid door monstername met beduidend meer duidelijkheid worden vastgesteld. 3
Pag. 5 van 12
StatAlike
Het voordeel van oppervlaktewater is dat de monsters relatief schoon zijn ten opzichte van afvalwater. De meetonzekerheid zal dan gemakkelijker te bepalen zijn.
Vraagstelling Het uitwerken van een uniforme bepalingswijze van de meetonzekerheid bij oppervlaktewater.
Werkwijze De aangewezen manier voor de bepaling van de meetonzekerheid bij oppervlaktewater is door terugvindingsexperimenten. Deze worden op de volgende manier uitgevoerd: - Uit het laboratoriummonster worden zo vroeg mogelijk twee analysemonsters genomen volgens de gangbare procedure. In ieder geval na de homogenisatie (schudden). - Eén analysemonster krijgt een additie, het andere krijgt een gelijk volume blanco (zonder component). - De oorspronkelijke concentratie in het monstermateriaal moet veel kleiner zijn (factor 3) dan de additie. (Zie laatste punt bij Overwegingen.) - De additie is zodanig dat de totale concentratie van de component in de buurt ligt van de beslissingsgrens (de interventiewaarde). Indien er geen duidelijkheid is over de beslissingsgrens, wordt erop gemikt dat de concentratie ongeveer halverwege de kalibratielijn komt te liggen. - De additie wordt niet verouderd. - Beide analyses worden uitgevoerd in dezelfde serie. - Bereken de terugvinding Tv in %. - Er worden ten minste 8 terugvindingsexperimenten uitgevoerd aan wisselende praktijkmonsters. - Het is gunstig om de metingen te combineren met de metingen voor de controlekaart. Dit vereist dat voor de controlekaart addities worden uitgevoerd aan wisselende praktijkmonsters. Het voordeel is dat de meetonzekerheid met zeer veel vrijheidsgraden wordt bepaald en dus een betrouwbaardere schatting wordt. - Berekening van de meetonzekerheid gebeurt met 2 2 U rel = 2 ⋅ RMS rel + VC add VCadd is de onzekerheidsbijdrage van de additie: alle onzekerheid door de additie die niet reeds in de metingen is opgenomen. Indien met verschillende pipetten gewerkt wordt, zijn de systematische afwijkingen van de pipetten als spreiding in de resultaten opgenomen. Deze onzekerheid hoeft dan niet via VCadd te worden ingebracht. Over het algemeen beperkt de onzekerheid in de additie VCadd zich tot de onzekerheid in de referentiewaarde van de gebruikte additiestandaard. De bijdrage zal veelal verwaarloosbaar zijn.
Pag. 6 van 12
StatAlike
2 2 2 + d rel + VC add Opmerking 1: de formule U rel = 2 ⋅ VC Rw is ongeveer identiek aan de hierboven staande formule (als VCRw bepaald is uit dezelfde meetgegevens en niet een andere reeks). Deze kan dus ook worden gebruikt.
Opmerking 2: sommige laboratoria voeren eerstelijnscontrole uit met een blancomateriaal waarvan zij een grote voorraad hebben aangelegd. Omdat hier geen matrixvariatie in zit, is dit niet geschikt om direct de meetonzekerheid te bepalen. Als zij aan dit blancomateriaal willen vasthouden, kunnen zij daarnaast met zekere regelmaat (1-2 maal per maand) de terugvinding op een praktijkmonster uitvoeren. Hiermee bouwen zij langzaam een goed gegevensbestand op voor de bepaling van de meetonzekerheid. De werkwijze is geschikt voor: - Organisch: vluchtige verbindingen, PAK, PCB, pesticiden - Elementen - N-Kj, NH4, P - Minerale olie (additie van RIVM standaard) - CZV (additie?) - BZV(additie van glucose + glutaminezuur) De benadering is mogelijk geschikt voor: - Onopgeloste bestanddelen (door toevoeging van Avicel) De benadering is niet geschikt voor: - pH - Chlorofyl - Somparameters - Droge stof5 - Gloeirest Opmerking 3: eventuele effecten van interferentie zijn met deze werkwijze niet automatisch afgedekt. Indien er aanleiding is om te verwachten dat interferentie wel een rol speelt, dient de onzekerheid hiervan te worden geschat en toegevoegd. Dit gebeurt het best in gezamenlijk overleg met andere (ILOW) laboratoria.
5
Sommige laboratoria werken hier met een variant op de terugvinding, namelijk verdunnen. Hiermee kan de meetonzekerheid echter niet worden bepaald. Er is alleen een relatieve verhouding tussen de beide monsters van het paar. Voor de meetonzekerheid (ten behoeve van de juistheid) is een bekend absoluut verschil nodig, zoals dat bij gewone terugvinding inderdaad het geval is.
Pag. 7 van 12
StatAlike
Opmerking 4: Tijdens de workshops is gebleken dat sommige laboratoria effluent zien als afvalwater en andere als oppervlaktewater. Omdat het algemeen gebruikelijk is om verschil te maken tussen de matrix oppervlaktewater en de matrix afvalwater, is eenduidigheid van benadering hier gewenst. ILOW labmanagers zouden hierover een beslissing kunnen nemen.
Overwegingen die tot de werkwijze hebben geleid -
-
-
-
-
Bronnen van onzekerheid die moeten worden afgedekt: o Intralab reproduceerbaarheid o Methodejuistheid o Tussenmonsterspreiding: de juistheid die van monster tot monster varieert o Eventuele interferentie Monsterinhomogeniteit speelt geen rol: schudden wordt voldoende geacht om het laboratoriummonster homogeen te maken voor de subbemonstering, ook al zitten er zwevende deeltjes in. Het analysemonster zal een goede weerspiegeling zijn van het laboratoriummonster. Omdat inhomogeniteit geen rol speelt, is het ook niet noodzakelijk om praktijkmonsters te selecteren waar iets in zit. Sommige laboratoria selecteren het praktijkmonster voor de Tv zodanig dat het de component bevat. Andere laboratoria nemen juist aselect een monster om systematische effecten te vermijden. Omdat monsterinhomogeniteit geen rol speelt, is het verschil tussen beide benaderingen niet zo groot. In sommige laboratoria wordt de meetonzekerheid berekend met de volgende formule: U rel = d rel + 2 ⋅ VC Rw . Aangetoond is dat deze formule onder normale omstandigheden resultaten levert die niet sterk afwijken. Omdat de formule echter niet wordt ondersteund door NEN 7779, zal deze formule niet meer gebruikt worden. Indien de oorspronkelijke concentratie van het praktijkmonster niet klein is ten opzichte van de additie, leidt dit tot een te grote waarde voor de meetonzekerheid (overschatting). Tijdens een van de workshops zijn voorbeelden besproken waarbij de additie klein was ten opzichte van de oorspronkelijke concentratie. Hier kon duidelijk worden vastgesteld dat een sterk overschatte waarde voor de meetonzekerheid werd vastgesteld. Als er een verschil is van een factor 3, is de standaardafwijking van het ongeaddeerde monster verwaarloosbaar ten opzichte van het geaddeerde monster (ervan uitgaande dat de standaardafwijking ongeveer proportioneel toeneemt met de concentratie).
Pag. 8 van 12
StatAlike
3 Bepalingswijze meetonzekerheid voor waterbodemmonsters Inleiding De in dit hoofdstuk bepaalde meetonzekerheid beperkt zich tot het laboratoriumdeel uanal. Voor ubem wordt verwezen naar paragraaf 1.
Vraagstelling Het uitwerken van een uniforme bepalingswijze van de meetonzekerheid bij waterbodem.
Werkwijze De aangewezen manier voor de bepaling van de meetonzekerheid bij waterbodem is door terugvindingsexperimenten. Deze worden op de volgende manier uitgevoerd: - Uit het laboratoriummonster worden zo vroeg mogelijk twee analysemonsters genomen volgens de gangbare procedure. - Er wordt gebruik gemaakt van praktijkmonsters die de component bevatten. - Eén analysemonster krijgt een additie, het andere krijgt een gelijk volume blanco (zonder component). - De oorspronkelijke concentratie in het monstermateriaal moet veel kleiner zijn (factor 23) dan de additie. (Zie Overwegingen.) - De additie is zodanig dat de totale concentratie van de component in de buurt ligt van de beslissingsgrens (de interventiewaarde). Indien er geen duidelijkheid is over de beslissingsgrens, wordt erop gemikt dat de concentratie ongeveer halverwege de kalibratielijn komt te liggen. - De additie wordt twee dagen verouderd. - Beide analyses worden uitgevoerd in dezelfde serie. - Bereken de terugvinding Tv in %. - Er worden ten minste 8 terugvindingsexperimenten uitgevoerd aan wisselende praktijkmonsters. Het gebruik van meer metingen leidt tot een aanzienlijk betere schatting van de meetonzekerheid. Berekening van de meetonzekerheid gebeurt met 2 2 U rel = 2 ⋅ RMS rel + VC add Ervan uitgaande dat bij de uitvoering meerdere verschillende pipetten (en eventueel andere laboratoriumhulpmiddelen) worden gebruikt, beperkt de onzekerheid in de additie VCadd zich tot de onzekerheid in de referentiewaarde van de gebruikte additiestandaard.
Pag. 9 van 12
StatAlike
De werkwijze is geschikt voor: - Organisch: vluchtige verbindingen, PAK, PCB, pesticiden - Elementen - N-Kj, NH4, P - Minerale olie (additie van RIVM standaard) - CZV (additie?) De benadering is niet geschikt voor: - pH - Lutum - Gravimetrische bepalingen (fracties, gloeirest)
Overwegingen die tot de werkwijze hebben geleid Bronnen van onzekerheid die moeten worden afgedekt: - Intralab reproduceerbaarheid - Methodejuistheid - Tussenmonsterspreiding: de juistheid die van monster tot monster varieert - Monsterinhomogeniteit. - Eventuele interferentie Er zijn verschillende benaderingen mogelijk voor de bepaling van de meetonzekerheid: - Directe bepaling uit een ringonderzoek (d.w.z. op branche-niveau). Het nadeel van deze benadering is dat alle laboratoria dezelfde meetonzekerheid krijgen. Er is toch een behoefte tot onderscheiding6. - Door berekening van RMS uit ringonderzoeken. Ook al is er een zekere overeenkomst, toch is het oordeel dat de gebruikte monsters teveel afwijken van gewone monsters. Zij zijn immers gedroogd. Bovendien is de frequentie laag (eenmaal per jaar), zodat het lang duurt voordat er voldoende gegevens zijn. - Afgesproken matrixmateriaal (AS 3000). Ieder laboratorium heeft zijn eigen matrixmateriaal gemaakt t.b.v. de validatie voor AS 3000. Hiervan is niet genoeg aanwezig voor uitwisseling. Beperking tot alleen het eigen matrixmateriaal heeft tot gevolg dat de tussenmonsterspreiding niet is afgedekt. - Terugvinding. Deze werkwijze geniet unaniem de voorkeur in de drie workshops. Een mogelijk bezwaar is dat de werkwijze mogelijk een te rooskleurig resultaat levert. De binding van geaddeerde component kan afwijken van die van natuurlijk aanwezige component. 6
Dit geldt evenzeer voor watermonsters.
Pag. 10 van 12
StatAlike
Om bij terugvinding de monsterinhomogeniteit af te dekken dienen de gebruikte praktijkmonsters deze component te bevatten en wel in voldoende mate. Voor de bepaling van de terugvinding mag de concentratie ook niet te hoog zijn, want dat leidt tot een ongewenste bijdrage van het ongeaddeerde monster. Er rekening mee houdend dat deze ongewenste bijdrage alleen bestaat uit de herhaalbaarheid, wordt de juiste balans gevonden bij een factor 2 – 3 (d.w.z. de concentratie van het geaddeerde monsters is 2 – 3 maal zo groot als de ongeaddeerde).
4 Omgaan met grote systematische afwijking Inleiding In paragraaf 7.5 van NEN 7779 staat omschreven dat bij een grote systematische afwijking niet de meetonzekerheid dient te worden gerapporteerd maar de reproduceerbaarheid en de juistheid apart. Er is sprake van een grote systematische afwijking indien d > 2 ⋅ s . Verschillende deelnemers hebben aangegeven dat zij moeite hebben met deze regel, vooral omdat het apart rapporteren van reproduceerbaarheid en juistheid niet wordt begrepen door de opdrachtgevers. Daarom is besloten er in de workshop nader op in te gaan.
Vraagstelling Hoe in de praktijk om te gaan met grote systematische afwijkingen?
Werkwijze Indien wordt vastgesteld dat d > 2 ⋅ s wordt de volgende werkwijze gevolgd: 1. Stel vast of s alle bronnen van spreiding bevat, dus ook de tussen-monsterspreiding en onzekerheid door monstername. 2. Als dit niet het geval is, voeg deze toe (kwadratisch combineren) en herhaal de evaluatie. 3. Als dit wel het geval is7, evalueer de analytische performance van de methode (zie beneden). 4. Indien de analytische performance in orde is, bepaal dan U door kwadratische combinatie van spreiding en juistheid (de juistheid geeft dan de grootste bijdrage aan de onzekerheid). Indien de analytische performance niet in orde is, is er een analytisch probleem dat dient te worden opgelost. Wanneer is de analytische performance wat betreft juistheid in orde? 7
Of als de tussen-monsterspreiding niet van belang is.
Pag. 11 van 12
StatAlike
-
Juistheid voldoet aan de extern gestelde eis (AS 3000) Juistheid is verklaarbaar uit de interlab spreiding (d.w.z. de eigen systematische afwijking is niet significant groter dan die van andere laboratoria). Dit kan worden bepaald uit gegevens van een ringonderzoek. De juistheid is verklaarbaar indien: 2 s Rw n met sL de interlab spreiding en n het aantal metingen waarmee d bepaald is8. Indien sL niet gerapporteerd wordt bij het ringonderzoek kan een benadering gemaakt worden op basis van de interlab reproduceerbaarheid sR die over het algemeen wel gerapporteerd wordt, en de intralab reproduceerbaarheid:
d < 2 ⋅ s L2 +
2 d < 2 ⋅ s R2 − s Rw +
2 s Rw n
Opmerking: wanneer alle spreidingsbronnen worden meegenomen zal de overschrijding niet vaak voorkomen.
Overwegingen De regel van de grote systematische afwijking in NEN 7779 is gebaseerd op de gedachte dat de systematische afwijking een richting heeft (naar boven of naar beneden). Bij kwadratisch combineren met de spreiding wordt deze waarde als het ware symmetrisch gemaakt. Als er een grote systematische afwijking is geeft dat aan één kant een grote afwijking (dus overschatting van de meetonzekerheid). Om deze reden is gezegd dat de meetonzekerheid dan niet bepaald wordt. Het is duidelijk dat in de evaluatie alle bronnen van spreiding moeten worden meegenomen, dus ook de tussen-monsterspreiding en die van de monstername. Dan zal er in veel gevallen geen sprake meer zijn van een overschrijding. Maar er is nog iets anders aan de hand. Indien de analytische performance van de methode wat betreft juistheid in orde is, is er geen reden tot actie. Wanneer men in dat geval bij een grote systematische afwijking gewoon de meetonzekerheid berekent, speelt alleen het punt dat deze waarde aan één kant een overschatting is. Dat is over het algemeen te verkiezen boven het apart rapporteren van reproduceerbaarheid en juistheid. De opdrachtgever zal daar niet mee overweg kunnen. Hij zal niet weten wat ermee te doen en dus maar niets doen. De evaluatie van de analytische performance wat betreft juistheid kan worden gedaan door vergelijking met een externe eis of door vergelijking met andere laboratoria (zie Werkwijze). Wanneer niet aan de eis wordt voldaan of wanneer de performance significant slechter is dan die van andere laboratoria, zal men deze willen verbeteren. 8
Er wordt hier van uitgegaan dat de onzekerheid in de ware waarde verwaarloosbaar klein is.
Pag. 12 van 12