Ruimtelijke onderbouwing
Beneden-Leeuwen, De Heks
Gemeente West Maas en Waal
Datum: 17 juli 2015 Projectnummer: 140359 ID: NL.IMRO.0668.BENDeHeks-AFW1
INHOUD
1
Inleiding
3
1.1 1.2 1.3 1.4
Aanleiding Ligging en begrenzing besluitgebied Geldend bestemmingsplan Leeswijzer
3 3 4 5
2
Planbeschrijving
6
2.1 2.2 2.3
Beneden-Leeuwen Huidige situatie besluitgebied Toekomstige situatie besluitgebied
6 7 7
3
Beleid
9
3.1 3.2 3.3 3.4 3.5
Rijksbeleid Provinciaal beleid Regionaal beleid Gemeentelijk beleid Conclusie
9 11 15 17 20
4
Onderzoek/verantwoording
21
4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 4.6 4.7 4.8 4.9 4.10 4.11 4.12 4.13 4.14 4.15
Inleiding Geluid Bodem Bedrijven en milieuzonering Luchtkwaliteit Geur Water Flora en fauna Archeologie Cultuurhistorie Vormvrije m.e.r.-beoordeling Molenbiotoop Externe veiligheid Verkeer en parkeren Economische uitvoerbaarheid
21 21 22 23 24 26 28 32 33 35 35 37 38 41 42
5
Procedure
43
Bijlagen Bijlage 1: Projectkaart besluitgebied Bijlage 2: Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai Bijlage 3: Actualiserend bodemonderzoek Bijlage 4: Waterhuishoudkundig advies Bijlage 5: Akoestisch onderzoek industrielawaai
1
Inleiding
1.1
Aanleiding Sinds enkele jaren bestaan er plannen om een locatie aan de Wielstraat in BenedenLeeuwen te herontwikkelen. Dit gebied bestaat uit twee delen: het terrein van het sportcentrum ‘Wilma’s place’ (voorheen Sporteon) ten noorden van de Wielstraat en het terrein van de horecagelegenheid ‘Hoefijzer’ ten zuiden van de Wielstraat. De horecagelegenheid is opgeheven en inmiddels gesloopt. Dit geldt eveneens voor de twee bedrijfswoningen op de locatie. Het voornemen bestaat om woningbouw te realiseren. Het oorspronkelijke plan uit 2006 is echter nooit gerealiseerd vanwege ontwikkelingen op de woningmarkt. De planvorming is nu opnieuw opgestart. Onderhavig project heeft betrekking op het zuidelijke gedeelte van de locatie, de locatie van de voormalige horecagelegenheid en staat bekend als locatie ‘De Heks’. Het voornemen bestaat om maximaal 10 appartementen te realiseren. Op grond van het geldende bestemmingsplan is deze ontwikkeling niet toegestaan. De gronden zijn immers niet voor woondoeleinden bestemd. De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) biedt de mogelijkheid voor het bevoegd gezag om, ondanks de strijdigheid met het bestemmingsplan, toch een omgevingsvergunning te verlenen voor de ontwikkeling. Hierbij wordt als voorwaarde gesteld dat de betreffende activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en dat de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat. Het college van burgemeester en wethouders heeft het voornemen om met toepassing van artikel 2.1 eerste lid onder c, in samenhang met artikel 2.12 eerste lid onder a sub 3, van de Wabo een omgevingsvergunning te verlenen voor het juridisch-planologisch mogelijk maken van de bouw van de 10 appartementen.
1.2
Ligging en begrenzing besluitgebied Het besluitgebied bevindt zich aan de Wielstraat in Beneden-Leeuwen en bestaat uit het terrein van de voormalige horecagelegenheid ‘Hoefijzer’. De Wielstraat loopt parallel aan de Zandstraat, één van de hoofdwegen van Beneden-Leeuwen en is via verschillende dwarsverbindingen met deze straat verbonden. De Wielstraat vormt tevens de noordelijke begrenzing van het besluitgebied. De Lijnbaanstraat, die overgaat in de Molenlaan, vormt de oostelijke begrenzing van het besluitgebied. Aan de overzijde van de Lijnbaanstraat bevindt zich ‘De Wiel’: een waterplas in een groene zone. De westelijke begrenzing wordt gevormd door de Burgemeester Woutersstraat. Op de navolgende afbeelding is de globale ligging van het besluitgebied in BenedenLeeuwen weergegeven.
SAB
3
Globale ligging van het besluitgebied (blauw)
1.3
Geldend bestemmingsplan Voor de gronden in het besluitgebied geldt op dit moment het bestemmingsplan ‘Dorpen’. Dit bestemmingsplan is op 11 december 2014 vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente West Maas en Waal. Het besluitgebied heeft binnen dit bestemmingsplan de bestemming ‘Horeca’. Ter plaatse is een horecabedrijf in categorie 4 toegestaan. Verder geldt voor een deel van het besluitgebied de dubbelbestemming ‘Waterstaat-Beschermingszone watergang’, ter bescherming van een ondergrondse c.q. overkluiste waterloop. De realisatie van de beoogde appartementen is binnen deze bestemming niet mogelijk. De omgevingsvergunning in combinatie met onderhavige ruimtelijke onderbouwing maakt de voorgenomen ontwikkeling in het besluitgebied mogelijk. Op de navolgende afbeelding is een uitsnede van het geldende bestemmingsplan weergegeven.
SAB
4
Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan ‘Dorpen’ met aanduiding besluitgebied (rood))
1.4
Leeswijzer Deze ruimtelijke onderbouwing is opgebouwd uit vier hoofdstukken. Na het inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de beschrijving van het initiatief. Hoofdstuk 3 geeft een overzicht van het ruimtelijke beleidskader van de verschillende overheden waaraan het project moet voldoen. Hoofdstuk 4 bevat de milieu- en de omgevingsaspecten van het project. Tevens wordt het project getoetst aan de economische uitvoerbaarheid. Tot slot wordt in hoofdstuk 5 aandacht besteed aan de gevolgde procedure.
SAB
5
2 2.1 2.1.1
Planbeschrijving Beneden-Leeuwen Algemeen Beneden-Leeuwen maakt deel uit van de gemeente West Maas en Waal. In de gemeente wonen in totaal ongeveer 18.300 inwoners. De natuurlijke grens van de gemeente wordt in het noorden gevormd door de Waal en in het zuiden door de Maas. In totaal liggen acht woonkernen verspreid over het grondgebied van de gemeente. Dit betreffen Alphen, Altforst, Appeltern, Beneden-Leeuwen, Boven-Leeuwen, Dreumel, Maasbommel en Wamel. Beneden-Leeuwen is met circa 6.000 inwoners de hoofdkern binnen de gemeente.
2.1.2
Ontstaansgeschiedenis Beneden-Leeuwen is ontstaan op de hogere gronden in het rivierengebied. In de 10e eeuw werden de eerste doelbewuste waterkeringsmaatregelen genomen door middel van de aanleg van “sywinden” (kaden dwars op de stroomrichting). Na de aanleg van de dijk, evenwijdig aan de rivier, werd bewoning mogelijk. Beneden-Leeuwen is feitelijk de zelfstandig geworden westelijke helft van het kerspel Leeuwen (Benedeneind), dat omstreeks 1900 een volledig onafhankelijke positie innam. Deze zelfstandige positie leidde tot een opmerkelijke groei. Rond 1800 kenden de belangrijkste oost-west-assen, waaraan gewoond werd, een redelijk hoge bebouwingsdichtheid. Dit betroffen de Koningstraat (nu grotendeels de Van Heemstraweg), de Zandstraat en de Waalbandijk. Min of meer haaks op deze wegen zijn de Brouwerstraat-Korte Brouwerstraat, Beatrixstraat, Dijkstraat, Zijveld en Het Zand ontwikkeld. Deze straten sneden de brede oeverwal in grote kwadranten. Dit is goed terug te zien in het hedendaagse stratenpatroon van de kern. Sinds de opmerkelijke bebouwingsgroei, door de zelfstandige positie van Beneden-Leeuwen, is het oorspronkelijke blokkenpatroon niet meer goed waarneembaar. Het oude agrarische karakter is hierdoor grotendeels uit het gebied verdwenen. De Zandstraat heeft haar functie als hoofdstraat behouden. Alleen de verkeersfunctie is overgenomen door de Van Heemstraweg.
2.1.3
Bebouwingsstructuren en -typologieën De kern Beneden-Leeuwen kan worden getypeerd als een kerkdorp, waarbij het historische deel van het dorp is ontstaan op de oeverwal. De uitbreidingen van de kern zijn ontwikkeld in drie te onderscheiden patronen. De eerste bebouwing is, zoals vermeld, ontstaan in een oost-west verbinding op de oeverwal. Dit betreft de historische bebouwing aan de Zandstraat. In navolging hierop is de kern verder ontwikkeld in noordelijke en zuidelijke richting tussen de oost-west verbinding. De laatste uitbreidingen hebben plaatsgevonden naar de zuidzijde, richting de komgebieden. Deze laatste uitbreidingen hebben hoofdzakelijk na de Tweede Wereldoorlog plaatsgevonden middels planmatige uitbreidingen. Hierdoor is een duidelijk verschil in ruimtelijke verschijningsvorm te zien tussen de gegroeide historische dorpskern en de latere planmatige uitbreidingen. Dit komt naar voren in onder andere de situering, differentiatie en omvang.
SAB
6
Karakteristiek voor Beneden-Leeuwen zijn de oost-west lopende lijnen. De Waalbandijk en de Zandstraat zijn gekenmerkt door historische lintbebouwing, die in de loop der jaren vooral aan de Zandstraat is verdicht. Bijzondere elementen aan deze straat zijn de kerk, de molen, het voormalige gemeentehuis en enkele beeldbepalende en karakteristieke panden (T-boerderijen en villa’s).
2.2
Huidige situatie besluitgebied In het besluitgebied waren tot voor kort twee bedrijfswoningen en een horecagelegenheid gevestigd. Dit betrof zalencentrum ‘Hoefijzer’. Dit zalencentrum dateerde uit de jaren ’60 van de vorige eeuw en werd veelvuldig gebruikt als uitgaansgelegenheid. Het gebouw is tevens gebruikt ten behoeve van het verenigingsleven in BenedenLeeuwen. Het gebouw bestond uit een podium, een grote zaal, een balkon en bar. De laatste eigenaar had geen opvolger en later is het pand in gebruik genomen als jeugdhonk. Vervolgens heeft het enkele jaren leeggestaan en is sindsdien in verval geraakt. Begin september 2014 is de bebouwing gesloopt.
Luchtfoto met aanduiding besluitgebied en het inmiddels gesloopte horecapand (bron: Bing Maps)
2.3
Toekomstige situatie besluitgebied In opdracht van de eigenaar van de gronden, Onroerend Goed Maatschappij Th.G. van den Bosch, heeft Van Ede Architecten een architectonisch ontwerp opgesteld, dat voorziet in 10 appartementen. Op de navolgende afbeelding is de situering van de appartementen weergegeven.
SAB
7
Inrichtingsschets begane grond toekomstige appartementen (Bron: Van Ede Architecten)
Het appartementengebouw wordt in de noordoosthoek van het besluitgebied gerealiseerd. Het gebouw is L-vormig en is met de voorzijde georiënteerd op De Wiel. Het gebouw bestaat uit drie verdiepingen en heeft maximale goothoogte van 8,70 meter en een maximale bouwhoogte van 10 meter (t.o.v. peil). Door verspringingen in het gevelbeeld ontstaat een gebouw dat niet grootschalig oogt en zich goed voegt in de omgeving. Op de begane grond en op de eerste verdieping worden vier appartementen gerealiseerd. Op de tweede verdiepingen worden twee appartementen mogelijk gemaakt. Het totaal aantal appartementen in het gebied bedraagt daarmee 10 appartementen. Op de begane grond en op de eerste verdiepingen hebben de wooneenheden een 2 oppervlakte van circa 100-120 m . De wooneenheden op de tweede verdieping zijn 2 beduidend groter en hebben een oppervlakte van circa 210 m . De appartementen bestaan onder andere uit een woonkamer/keuken, twee slaapkamers en een badkamer. Daarnaast beschikken de appartementen op de begane grond over een terras en de appartementen op de eerste en tweede verdieping beschikken over een balkon. Het besluitgebied wordt ontsloten via de Burgemeester Woutersstraat aan de westzijde van het besluitgebied. Daar het appartementengebouw in de noordoostelijke hoek van het besluitgebied wordt gerealiseerd, is er in de zuidwestelijke hoek voldoende ruimte beschikbaar voor de benodigde parkeerplaatsen. In het besluitgebied worden 17 parkeerplaatsen gerealiseerd (zie voorgaande afbeelding). De 6 meest zuidelijke parkeerplaatsen worden overdekt. Naast de parkeerplaatsen aan de zuidelijke rand van het besluitgebied wordt bovendien een bijgebouw opgericht met bergingen ten behoeve van de appartementen. Op de toetsing aan het aspect parkeren wordt nader ingegaan in paragraaf 4.13.
SAB
8
3 3.1 3.1.1
Beleid Rijksbeleid Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) bepaalt welke kaderstellende uitspraken van het kabinet bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Het gaat onder meer om nationale belangen als Rijksvaarwegen, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen en Primaire waterkeringen. Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, bij de Ecologische Hoofdstructuur (de artikelen worden later aan het Barro toegevoegd) en bij de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind. Ten aanzien van de begrenzing van de EHS is bepaald dat niet het rijk, maar de provincies die grenzen (nader) bepalen. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte. Toetsing Het project raakt geen van de nationale belangen en is niet in strijd met het rijksbeleid.
3.1.2
Ladder voor duurzame verstedelijking (Bro 3.1.6 tweede lid) Op 1 oktober is het 'Besluit van 28 augustus 2012, houdende wijziging van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in verband met de toevoeging van enkele onderwerpen van nationaal ruimtelijk belang' (Stb. 2012, nr. 388) in werking getreden. Door dit wijzigingsbesluit wordt ook het Bro aangepast. In artikel 3.1.6 wordt het tweede lid toegevoegd. Dit lid heeft betrekking op de ladder voor duurzame verstedelijking. Deze ladder stelt eisen aan de motivering van onder meer bestemmingsplannen en ruimtelijke onderbouwing die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken. De wettelijke regeling gaat vergezeld van een handreiking die andere overheden ondersteunt bij de praktische toepassing van de juridische verplichting. Artikel 3.1.6 tweede lid: De ruimtelijke onderbouwing bij een omgevingsvergunning of de toelichting bij een bestemmingsplan die/dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden: a er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
SAB
9
b indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en; c indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld. Toetsing Stedelijke ontwikkeling Wat onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan is in het Bro opgenomen. Een stedelijke ontwikkeling is volgens het besluit ‘een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen’. Uit de in deze begripsbepaling genoemde voorbeelden is op te maken dat bij onderhavig project, woningbouwlocatie De Heks, sprake is van een stedelijke ontwikkeling, meer specifiek een woningbouwlocatie. Overigens is de term woningbouwlocatie niet gedefinieerd in het Bro. Uit jurisprudentie (zie bijvoorbeeld uitspraak ABRvS 201302867-1-R4) blijkt dat woningbouwplannen met enkele woningen (circa 4 woningen) niet hoeven te worden aangemerkt als woningbouwlocatie. Onderhavig project is groter van schaal (maximaal 10 woningen) en moet dus wel aangemerkt worden als woningbouwlocatie. Stap 1 In de eerste trede wordt beoordeeld of de beoogde ontwikkeling voorziet in een regionale en intergemeentelijke behoefte. Deze eerste trede verplicht de overheid om de nieuwe stedelijke ontwikkeling af te stemmen op de actuele behoefte en de wijze waarop in die behoefte wordt voorzien ook regionaal af te stemmen. Die behoefte kan zowel zien op de omvang als de kwaliteit van de nieuwe stedelijke ontwikkeling. De provinciale woningbouwcijfers zijn vastgelegd in het provinciale woningprogramma, het Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019 (KWP3). In het KWP is de netto woningbehoefte per regio weergegeven voor de periode 2010-2019. Voor de regio Rivierenland, waar de gemeente West Maas en Waal deel van uit maakt, bedraagt de netto woningbehoefte 9.800 woningen. In de regio Rivierenland zijn afspraken gemaakt over het aantal te realiseren woningen per gemeente in de periode 2010-2020. Deze afspraken zijn afgestemd met de provincie. Er is afgesproken om als regio in totaal netto 10.627 woningen toe te voegen aan de woningvoorraad in de periode 20102020. Voor de gemeente West Maas en Waal bedraagt de binnenregionale programmering 650 woningen (exclusief planuitval). De verwachting is dat er tussen 2010 en 2020 845 woningen bij moeten komen. Hierbij is rekening gehouden met een planuitval van 30%.
SAB
10
In paragraaf 3.2.3 heeft een nadere toets aan het KWP 3 plaatsgevonden. Hieruit blijkt dat onderhavig project past binnen de actuele regionale behoefte. Uit deze cijfers blijkt dat er voor de gemeente West Maas en Waal een woningbouwopgave ligt die onder andere met de realisatie van het woningbouwproject De Heks kan worden ingevuld. Dit programma is op regionaal niveau afgestemd. Hiermee wordt het kwantitatieve aspect positief beoordeeld. Daarnaast geldt bovendien dat de kwalitatieve behoefte aan de woningen aangetoond dient te worden. Ook de provinciale kwalitatieve woningbouwplanning is verwoord in het KWP-3. Wat betreft de kwalitatieve aspecten gelden verschillende streefgetallen voor de regio Rivierenland. In onderhavig project worden enkel koopappartementen mogelijk gemaakt. Voor dergelijke woningen geldt dat het netto behoeftecijfer (in procenten) 63 bedraagt. Van de totale netto behoefte (zowel koop als huur) bedraagt 9% een goedkope koopwoning, 19% een middeldure koopwoning en 35% een dure koopwoning. Het bouwplan voor onderhavige locatie is recentelijk aangepast aan de actuele behoefte in Beneden-Leeuwen. Immers, tijdens de sloop van het voormalige horecapand bleek vanuit de markt een grote behoefte aan een koopappartement op de locatie De Heks. De voorheen beoogde rijwoningen zijn daarom vervangen door appartementen om zo aan de actuele behoefte uit de markt te kunnen voldoen. Stap 2 Het besluitgebied bevindt zich centraal in de kern Beneden-Leeuwen, dicht bij het centrum. De locatie ligt tussen gronden met een woonbestemming in. Ten zuiden daarvan bevinden zich gronden met een centrumbestemming. Het besluitgebied ligt binnen het bestaand stedelijk gebied van Beneden-Leeuwen. De locatie betreft een herstructureringslocatie. Hiermee wordt ook aan de tweede stap van de ladder voldaan. Nadere toetsing aan de Ladder, aan stap 3, is, nu voldaan wordt aan stap 1 en 2, niet meer noodzakelijk. Conclusie Het project voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
3.2 3.2.1
Provinciaal beleid Omgevingsvisie Gelderland Op 9 juli 2014 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. De Omgevingsvisie Gelderland vervangt het Streekplan en enkele andere structuurvisies. Deze visie richt zich formeel op de komende tien jaar, maar wil ook een doorkijk bieden aan Gelderland op een langere termijn. De provincie heeft in de Omgevingsvisie twee doelen gedefinieerd. Het zijn doelen die de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur benadrukken. 1 Een duurzame economische structuurversterking: Een gezonde economie met een aantrekkelijk vestigingsklimaat vraagt om sterke steden en een vitaal landelijk gebied met voldoende werkgelegenheid. Het streven is om de concurrentiekracht van Gelderland te vergroten door het duurzaam versterken van de ruimtelijkeconomische structuur. De komende jaren zullen minder in het teken staan van denken in termen van ‘groei’ en meer in termen van ‘beheer en ontwikkeling van het bestaande’.
SAB
11
2 Het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving. Dit doel betekent vooral: ontwikkelen met kwaliteit, recht doen aan de ruimtelijke, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van de plek; uitgaan van doelen, niet van regels, zorg dragen voor een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap, een robuust en toekomstbestendig water- en bodemsysteem voor alle gebruiksfuncties; bij droogte, hitte en waterovervloed, een gezonde en veilige leefomgeving. Om deze doelen in beleid te vertalen, hanteert de provincie drie aandachtsgebieden: Dynamisch, Mooi en Divers Gelderland. Ontwikkelingen in Gelderland wil de provincie benaderen vanuit elk van deze drie perspectieven, die elkaar aanvullen: Dynamisch: de (ruimtelijk-economische) ontwikkelingen en de geleiding daarvan op provinciaal niveau. Mooi: de Gelderse kwaliteiten die bescherming nodig hebben en ruimte voor behoud door ontwikkeling. Divers: het herkennen van de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en opgaven en het koesteren van de regionale identiteiten. Rivierengebied In de regio Rivierenland is het thema ‘wonen en zorg’ aangewezen als prioriteit. Daarnaast wordt de woningmarkt gemonitord. Daarbij wordt inzicht verkregen in het benutten van de kansen en mogelijkheden in de bestaande woningvoorraad en over het toevoegen van de juiste woningen op de juiste plek op het juiste moment. Toetsing Een van de doelstellingen uit de Omgevingsvisie betreft het borgen van de kwaliteit en veiligheid van de leefomgeving. Daarbij is het van belang om te ontwikkelen met kwaliteit en recht te doen aan de kwaliteiten van het gebied. Onderhavig project voorziet in de realisatie van maximaal 10 appartementen op de locatie van een gesloopte horecagelegenheid en de gesloopte bedrijfswoningen. Dit pand heeft lange tijd leeg gestaan en was in verval geraakt. Dit project maakt een nieuwe functie mogelijk middels herstructurering van een locatie binnen het bestaand stedelijk gebied. De nieuwe bebouwing wordt zorgvuldig ingepast in de omgeving en de bestaande bebouwingsstructuur. Daarmee wordt de kwaliteit van de leefomgeving gewaarborgd en versterkt. Het project sluit aan bij de Omgevingsvisie. 3.2.2
Omgevingsverordening Gelderland Op 24 september 2014 hebben Provinciale Staten de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. De provincie beschikt over verschillende instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
SAB
12
De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving. Wonen In dit project is vooral het aspect ‘wonen’ van belang. In de Omgevingsverordening is in artikel 2.2.1.1 een regel opgenomen met betrekking tot nieuwe woonlocaties: “In een bestemmingsplan worden nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts toegestaan wanneer dit past in het Kwalitatief Woonprogramma voor de betreffende regio en het Regionaal Programma Wonen.” Het Regionaal Programma Wonen wordt nog opgesteld en vormt de vervanger van het Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019. Toetsing In het besluitgebied is sprake van de herstructurering van een locatie binnen het bestaand bebouwd gebied van Beneden-Leeuwen. Op de locatie is een voormalige en in verval geraakte horecagelegenheid gesloopt. Hetzelfde geldt voor de twee bedrijfswoningen die inmiddels zijn gesloopt. Op de gronden worden maximaal 10 nieuwe woningen mogelijk gemaakt. Nieuwe woningen zijn op grond van de Omgevingsverordening alleen toegestaan wanneer deze passen binnen het Kwalitatief Woonprogramma. In de volgende paragraaf wordt op dit beleidsstuk ingegaan. Hieruit blijkt dat de woningen binnen het programma passen. Het project is niet in strijd met de Omgevingsverordening. 3.2.3
Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019 Gedeputeerde Staten van Gelderland hebben op 12 januari 2010 het Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019 (KWP3) vastgesteld. De provincie, de woningcorporaties, de gemeenten en de regio's in Gelderland hebben met elkaar afspraken gemaakt over de woningbouw en bestaande woningvoorraad voor de komende tien jaar. De partijen willen ervoor zorgen dat het woningaanbod in iedere regio van Gelderland ook in de toekomst goed aansluit bij de behoefte van de inwoners. In het programma zijn de afspraken vastgelegd. Deze afspraken zijn tot stand gekomen door een goede en intensieve samenwerking met de regio's, de gemeenten en de woningcorporaties. Om het woningaanbod zo goed mogelijk af te stemmen op de vraag is in het KWP3 rekening gehouden met de ontwikkelingen in de bevolkingsopbouw en in de woningmarkt. In de praktijk betekent dit dat op regionaal niveau meer huurwoningen en meer betaalbare woningen in het woningbouwprogramma moeten worden opgenomen, bij voorkeur op binnenstedelijke locaties. Bouwen op grote nieuwbouwlocaties buiten een stad of dorp (zoals Vinexlocaties) is steeds minder nodig. In het Kwalitatief Woonprogramma gaat het nadrukkelijk niet alleen om de aantallen te bouwen woningen. Er is bij de inwoners een grote behoefte aan huurwoningen en woningen in het betaalbare segment. Daarom zijn ook afspraken gemaakt over de aantallen betaalbare woningen. Verder zijn afspraken gemaakt over de verhouding koop-huur.
SAB
13
De gemeente West Maas en Waal valt onder de regio Rivierenland. Om het woonbeleid op regionaal niveau zo goed mogelijk af te stemmen op de kwalitatieve woningbehoefte en andere kwalitatieve uitgangspunten die in de provinciale woonvisie en het referentiekader beschreven worden, zullen de gemeenten van de regio Rivierenland en de in de regio werkzame woningcorporaties zich gezamenlijk met de provincie inspannen om het regionaal woonprogramma 2010-2019 te richten op: verhouding huur-koop: 37 % van de nieuw te bouwen woningen in de regio in de huursector realiseren. Dit komt overeen met ruim 3.600 woningen. betaalbare woningen: 46 % van de nieuw te bouwen woningen in de betaalbare segmenten ( goedkope huur, betaalbare huur en goedkope koop) realiseren. Dit komt overeen met circa 4.500 woningen. nultredenwoningen: 74 %, oftewel ruim 7.200 woningen zullen via de nieuwbouw geschikt zijn of van de bestaande voorraad geschikt gemaakt worden. totaal aantal toe te voegen woningen: in de periode 2010-2019 worden in de regio Rivierenland 9.800 woningen netto toegevoegd. In de regio Rivierenland zijn afspraken gemaakt over het aantal te realiseren woningen per gemeente in de periode 2010-2020. Deze afspraken zijn afgestemd met de 1 provincie . In de Programmaraad Aantrekkelijk in oktober 2012 hebben de gemeenten overeenstemming over de afstemming van de woningbouwprogrammering bereikt. De regionale woningbouwafspraken zijn overgenomen in het KWP-3. De navolgende tabel geeft de planningsaantallen weer die de regio momenteel hanteert, exclusief 30% extra ruimte voor planuitval.
De verfijning van het provinciale/regionale woonprogramma vindt plaats in het gemeentelijke woonprogramma. Hierbij wordt nadrukkelijk rekening gehouden met het provinciale en regionale beleid en wordt gekeken naar de plannen voor de korte termijn. Er is afgesproken om als regio in totaal netto dus 10.627 woningen toe te voegen aan de woningvoorraad in de periode 2010-2020. Het aantal woningen dat de gemeente West Maas en Waal hierbinnen moet realiseren bedraagt 650 woningen. Vermeerderd met 30% planuitval is dit 845 woningen. Op dit gemeentelijke woonprogramma wordt in paragraaf 3.4.1 nader ingegaan.
1
Zie brief Regio Rivierenland aan provincie Gelderland, d.d. 22 december 2011, kenmerk: 11.0001525 en d.d. 24 mei 2011, kenmerk: 2011-0946.
SAB
14
Toetsing Voor de regio Rivierenland is een aantal eisen gesteld ten aanzien van de netto plancapaciteit van de woningen die gebouwd mogen worden. In het besluitgebied worden maximaal 10 woningen gerealiseerd. In het besluitgebied waren reeds 2 woningen aanwezig. De resterende 8 woningen volgen uit het vrijvallen van een nietgerealiseerde woningbouwlocatie van 10 woningen in Dreumel. De woningen passen kwantitatief gezien binnen het gemeentelijk woningbouwprogramma dat een uitwerking is van de regionale afspraken. Daarnaast wordt ook kwalitatief aangesloten bij de actuele vraag op de woningmarkt. Tijdens de sloop van het voormalige horecapand bleek namelijk een grote interesse voor appartementen. De voorheen beoogde rijwoningen zijn daarom geschrapt om ruimte te maken voor appartement. Daarmee wordt direct aangesloten op de wensen vanuit de markt. Tot slot, ligt het besluitgebied bovendien binnen de contouren van het bebouwd gebied en draagt door inbreiding en herstructurering bij aan een verbetering van het draagvlak van voorzieningen in de kern. Het project draagt bij aan de verwezenlijking van provinciale beleidsdoelstellingen en past daarmee tevens in het beleid van het Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019.
3.3 3.3.1
Regionaal beleid Experiment Ruimtelijk Beleid Rivierenland, provincie Gelderland In het provinciaal beleid, tot uitdrukking gebracht in het Experiment Rivierenland staat kwaliteit centraal. Kwantitatieve aspecten worden daarmee van ondergeschikt belang. Op basis van de kwaliteit van het gebied is rondom alle kernen een kwaliteitscontour getrokken dat heeft geleid tot een afbakening van het bestaand verstedelijkt gebied en het maximale ruimtebeslag voor te verstedelijken gebied (zoekgebied). Naast dit van buiten naar binnen redeneren, is ook het principe van binnen naar buiten toegepast; de contouren zijn zodanig gekozen dat is aangesloten op het karakter/functie van de betreffende kern en op de behoefte van de kern. Toetsing In het Experiment Ruimtelijk Beleid Rivierenland valt onderhavig besluitgebied binnen de kwaliteitscontour. De contouren zijn door de gemeenten in het Rivierenland en de provincie vastgesteld. Daarnaast wordt de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse van het besluitgebied als gevolg van de ontwikkelingen vergroot. Geconcludeerd kan worden dat de ontwikkeling aansluit bij het Experiment Ruimtelijk Beleid Rivierenland.
3.3.2
Structuurvisie Rivierenland 2004-2015 Algemeen De Structuurvisie Rivierenland 2004-2015 (januari 2004) formuleert als hoofdopgave het behouden en versterken van het unieke karakter van de regio rond de ruimtelijke structuurdragers die de eigenheid van dit landschap bepalen. De ruimtelijke structuurdragers zijn de uiterwaarden, dijken, oeverwallen en kommen en het cultuurhistorische landschap (bijvoorbeeld de Nieuwe Hollandse Waterlinie). De ruimtelijke structuurdragers geven de richting aan waarin verstedelijking, de functies van het landelijk gebied, verkeer en vervoer, recreatie en toerisme zich in het Rivierenland mogen ontwikkelen, zodat het unieke landschap met haar contrasten behouden blijft dan wel
SAB
15
wordt versterkt. De hoofdinfrastructuur wordt door de regio mede als leidend gezien voor toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen. Bundeling verstedelijking Voor het realiseren van de bundeling van verstedelijking kiest de regio voor voortzetting van de huidige kernenhiërarchie waarin Tiel een regionale opvang-functie heeft voor wonen, werken en voorzieningen en de kernen Zaltbommel, Geldermalsen, Culemborg en Druten een subregionale functie hebben. De regio wil de mogelijke toepassing van de netwerkgedachte gaan onderzoeken. Voor de hele regio geldt een kwalitatieve benadering van nieuwe verstedelijking, ruimtelijk geduid met de kwaliteitscontouren zoals deze voor de periode tot 2015 rond de kernen zijn getrokken in het kader van het Experiment Ruimtelijk Beleid Rivierenland. Ruimtelijke koers Het ruimtelijk beeld op basis van de eerder genoemde structuurdragers en de opgaven voor het gebied leiden tot de volgende koers voor ruimtelijke ontwikkelingen: water als structurerend element: meervoudig ruimtegebruik met verbreding van watergangen en concretiseren zoekgebieden waterberging; contouren voor zoekruimte verstedelijking tot 2015 volgens experiment ‘een lijn voor kwaliteit’ blijft uitgangspunt; accent op impuls voor openbaar vervoer; ontwikkeling meer samenhangend toeristisch-recreatief aanbod rond ‘boegbeelden’ en concentratiepunten; uitvoering door middel van een ruimtelijke projectenagenda. Wonen In de structuurvisie is het principe van kwantitatieve benadering bij de bouw van woningen, verlaten. Er heeft een verschuiving plaatsgevonden naar een kwalitatieve benadering, oftewel de juiste woning, op de juiste plaats en op het juiste tijdstip. Vanuit de structuurvisie worden enkele aandachtspunten gegeven met betrekking tot het woningbouwprogramma: de verhouding tussen het aantal te bouwen huur- en koopwoningen. Een groter aandeel huurwoningen dan in de periode 2000-2004 is naar verwachting nodig; meer mogelijkheden creëren voor starters op de huur en koopmarkt; de positie van senioren op de Rivierenlandse woonmarkt. De omvang van deze groep neemt toe; de verhouding tussen het aantal eengezinswoningen en meergezinswoningen; herstructureringsmogelijkheden in de bestaande bouw. Toetsing Bij onderhavige ontwikkeling is sprake van herstructurering van bestaand bebouwd gebied. Met het project worden maximaal 10 appartementen mogelijk gemaakt op een locatie waar zich tot voor kort een verouderde horecagelegenheid bevond. Door de herontwikkeling wordt op deze locatie een aantrekkelijker en meer gevarieerd dorpsbeeld gecreëerd. Bovendien passen de nieuwe woningen beter binnen de omgeving van het besluitgebied dan het horecapand. De ontwikkeling leidt daarmee tot een verhoging van de ruimtelijke en stedenbouwkundige kwaliteit van het totale gebied. Hiermee sluit het project goed aan op het beleid zoals gesteld in de Structuurvisie Rivierenland 2004-2015.
SAB
16
3.4 3.4.1
Gemeentelijk beleid Structuurvisie Dorpen 2013-2023 De gemeente West Maas en Waal werkt op dit moment aan de nieuwe structuurvisie voor de dorpen ‘Een toekomst voor de dorpen’. Tot de vaststelling van deze structuurvisie geldt echter nog de ‘Ontwikkelingsvisie Wonen & Werken’, zoals opgenomen in paragraaf 3.4.2. Leefbaarheid in de dorpen van West Maas en Waal staat centraal in de visie op de toekomst. Voor verschillende thema’s, zoals wonen, werken, voorzieningen, milieu en veiligheid, zijn speerpunten en ambities opgesteld. Op onderhavig project zijn de thema’s wonen en voorzieningen van belang. Wonen De gemeente kent een voortdurende natuurlijke groei die in de loop van de tijd echter steeds verder is afgenomen door de vergrijzing. Doordat de huishoudens steeds kleiner worden is er wel extra vraag naar woningen. De verwachting is dat er tussen 2010 en 2020 845 woningen bij moeten komen, waarbij is rekening gehouden met bijzondere factoren. Inbreiding heeft in het huidige beleid de voorkeur boven uitbreiding van de dorpen, op voorwaarde dat dit niet ten koste gaat van de ruimtelijke kwaliteit. In de periode tot 2030 gaat herontwikkeling een belangrijke rol spelen in de kernen. Het gaat hierbij om oude woningen en om andere vrijkomende functies zoals bedrijfsgebouwen en voorzieningen. Door herontwikkeling wordt de aanwezige ruimte optimaal benut, worden verpaupering en leegstand tegengegaan en kan een structurele versterking van het dorp plaatsvinden. Mede hierdoor wordt de leefbaarheid van de dorpen behouden. Beneden-Leeuwen In de structuurvisie wordt afzonderlijk op elke kern ingegaan, zo ook op de kern Beneden-Leeuwen. Hierbij worden de sterke punten, zwakke punten, kansen en bedreigingen toegelicht. Een van de bedreigingen is de verpaupering van leegstaande gebouwen, zo ook bij onderhavig besluitgebied. Herontwikkeling van deze locatie is een kans volgens de visie. Toetsing De herontwikkeling van locatie De Heks is opgenomen in de structuurvisie. Bovendien wordt ook verpaupering van leegstaande gebouwen als bedreiging genoemd. Het leegstaande horecapand is inmiddels gesloopt en op de locatie worden maximaal 10 woningen gerealiseerd. De woonfunctie past goed bij de omgeving en de nieuwe appartementen worden zorgvuldig ingepast. Het project sluit hiermee aan op het beleid uit de structuurvisie en draagt bij aan het behoud van de vitaliteit van BenedenLeeuwen.
3.4.2
Ontwikkelingsvisie Wonen & Werken In juni 2000 is een partiële streekplanherziening van het destijds vigerende streekplan Gelderland vastgesteld. Met deze herziening heeft de provincie ruimtelijk beleid in gang gezet dat gericht is op het benutten van inbreidingslocaties en uiteindelijk is vastgesteld in het streekplan Gelderland 2005.
SAB
17
De provincie heeft destijds in het kader van deze streekplanherziening de Gelderse gemeenten gevraagd een visie ten aanzien van de ontwikkeling van het stedelijk gebied op te stellen. Hiertoe heeft de gemeente West Maas en Waal de Ontwikkelingsvisie Wonen & Werken opgesteld. Parallel en vooruitlopend op het provinciale beleid is in deze stedelijke ontwikkelingsvisie tevens een relatie gelegd met de gemeentelijke ontwikkelingen in het kader van de stedelijke vernieuwing, duurzame stedelijke ontwikkeling en kwalitatief passende woningen en woonmilieus (woonbeleid met kwaliteit). Rondom alle kernen van de gemeente West Maas en Waal zijn in de visie duidelijke contouren op kaart gezet; de zogenaamde rode contouren. De contouren uit deze visie en de contouren uit het Experiment Rivierenland zijn op elkaar afgestemd. Binnen de contouren zullen alle ruimtelijke ontwikkelingen tot 2015 gaan plaatsvinden. Daar waar mogelijk is de contour zo veel mogelijk afgestemd op de grens van het bestemmingsplan Buitengebied. De contour is zo strak mogelijk getrokken ter bescherming van de landschappelijke belangen in het buitengebied. Alle stedelijke functies, inclusief sportvelden liggen binnen deze contour. Daar waar dit uitgangspunt aanleiding geeft tot een ruimtelijk minder gewenste situatie (bijvoorbeeld de kern Wamel) is van dit uitgangspunt in deze visie beargumenteerd afgeweken. Doel van de ontwikkelingsvisie is het maken van een integrale ruimtelijke afweging voor de ontwikkeling van woon- en werklocaties binnen de gemeente op korte en middellange termijn, zowel in als aansluitend aan het bestaande stedelijk gebied (bebouwde kom). Verder wordt een kwantificering en de verwachte uitvoeringstermijn aangegeven van de te ontwikkelen woon- en werklocaties. Bij de keuze voor de verschillende locaties is het behoud en de versterking van de bestaande waarden en kwaliteiten uitgangspunt geweest voor het stedelijk gebied en haar directe omgeving. Met deze visie voldoet de gemeente niet alleen aan de vraag van de provincie voortgekomen uit de gedeeltelijke streekplanherziening. Ook is de visie de basis voor het opstellen van bestemmingsplanherzieningen voor de kernen en voor het ontwikkelen van stedenbouwkundige plannen. Herijking behoefte Een zienswijze van de provincie Gelderland op het bestemmingsplan voor het Leeuwse Veld en de verrichte woningmarktscan in maart 2011, waren aanleiding voor de gemeente om de geplande woningcapaciteit nader te beoordelen. De uitkomsten van de scan zijn in regionaal verband geaccepteerd. Uitkomst is dat een aantal projecten gefaseerd moet worden uitgevoerd dan wel uitgesteld zal moeten worden. Onderhavig project dient niet in fasen te worden uitgevoerd. Het betreft namelijk een relatief kleine ontwikkeling van 10 woningen. In het besluitgebied waren reeds 2 woningen aanwezig. De resterende 8 woningen volgen uit het vrijvallen van een niet-gerealiseerde woningbouwlocatie van 10 woningen in Dreumel. Het project maakt deel uit van het gemeentelijke woningbouwprogramma.
SAB
18
3.4.3
Welstandsnota 2012 Het gemeentelijk welstandsbeleid bevat de welstandsaspecten en de criteria waaraan bouwplannen worden getoetst. Het specifieke karakter van de gemeente West Maas en Waal is vaak ook gerelateerd aan bijzondere en karakteristieke gebieden, structuren, gebouwen en/of ensembles. De welstandsnota omvat daarom een samenhangend stelsel van criteria onderverdeeld in vier hoofdgroepen: algemene welstandscriteria gebiedsgerichte welstandscriteria welstandscriteria voor specifieke objecten welstandscriteria voor veel voorkomende kleine bouwplannen De algemene welstandscriteria en de criteria voor specifieke objecten of kleine bouwplannen behandelen aspecten die niet gebiedsgebonden zijn, terwijl de gebiedscriteria zijn gekoppeld aan specifieke gebiedseigen kenmerken en eigenschappen. Het besluitgebied maakt deel uit van de voor- en naoorlogse planmatige woningbouw van Beneden-Leeuwen. Voor deze gebieden geldt het welstandsniveau 3. Dit betreffen de reguliere welstandsgebieden. Onder dit niveau vallen de gebieden die om een normale en zorgvuldige afstemming vragen van nieuwe bouwkundige ingrepen. Deze gebieden kunnen afwijkingen van de bestaande ruimtelijke structuur en ingrepen in de architectuur van de gebouwen zonder al te veel problemen verdragen. De gemeente stelt geen specifieke eisen aan de ruimtelijke kwaliteit en de welstandsbeoordeling heeft als uitgangspunt het handhaven van de basiskwaliteit. De twee voor- en naoorlogse wijken in Beneden-Leeuwen zijn aan de westzijde aan weerszijden van de dorpskern gesitueerd. De noordelijke wijk ligt rondom een wiel gesitueerd en de zuidelijke wijk ligt tussen de kern en de Van Heemstraweg. Beide gebieden zijn overwegend orthogonaal verkaveld met het traditionele bouwblok. In het noorden langs de Waalbandijk volgt de verkaveling meer het landschappelijke patroon. Hier is tevens vrijstaande bebouwing in zeer wisselende oriëntatie toegepast op ruime kavels. De overige bebouwing bestaat uit rijwoningen en twee-onder-éénkapwoningen. De panden bestaan uit één of twee lagen met zadeldak in de langsrichting. Het materiaal- en kleurgebruik is traditioneel, met overwegend baksteen in roodbruine en overige aardetinten, oranjerode, donkerbruine en -grijze dakpannen. Toetsing Voor het besluitgebied geldt welstandsniveau 3 voor de reguliere welstandsgebieden. De gemeente stelt geen specifieke eisen aan de ruimtelijke kwaliteit. Bij de welstandsbeoordeling is het uitgangspunt de handhaving van de basiskwaliteit. De nieuwe bebouwing bestaat uit drie bouwlagen met een kap. Daarmee wordt aangesloten bij de bouwstructuur van de omliggende bebouwing. Voor wat betreft aspecten als situering, materiaal- en kleurgebruik geldt ook dat bij de omliggende bebouwing wordt aangesloten. Het project is niet in strijd met de Welstandsnota.
SAB
19
3.5
Conclusie Gesteld kan worden dat de gewenste ontwikkelingen die middels de omgevingsvergunning in combinatie met de ruimtelijke onderbouwing worden mogelijk gemaakt, passen in het beleid op zowel provinciaal-, regionaal- als gemeentelijk niveau. De ontwikkelingen sluiten niet aan bij het geldende bestemmingsplan, maar wel bij het overige beleid dat gericht is op de intensivering van bestaand bebouwd gebied en de kwalitatieve ontwikkeling van de regio. De ontwikkelingen sluiten aan op de omgeving, omdat de ruimtelijke kwaliteit van de woonomgeving door de ontwikkelingen verbetert.
SAB
20
4 4.1
Onderzoek/verantwoording Inleiding In het kader van omgevingsvergunningaanvragen dient de uitvoerbaarheid van het project te worden aangetoond ten aanzien van verschillende sectorale aspecten, zoals bodem, lucht, geluid, water en archeologie en cultuurhistorie.
4.2 4.2.1
Geluid Algemeen De Wet geluidhinder regelt de mate waarin geluid bepaalde functies mag belasten. Indien geluidgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wet geluidhinder de verplichting een akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van wegen en spoorwegen. Wonen is een geluidgevoelige functie. De geluidbelasting op woningen mag in principe de 48 dB niet overschrijden. Wegen met een 30 km/u zone zijn formeel uitgezonderd van akoestisch onderzoek.
4.2.2
Toetsing Voorliggend project betreft de realisatie van maximaal 10 appartementen in een woonomgeving. Op de omliggende wegen geldt een maximum snelheid van 30 km/uur. Wegen met een dergelijk snelheidsregime zijn formeel uitgezonderd van 2 akoestisch onderzoek. Vanuit een goede ruimtelijke ordening is echter toch getoetst of ter plekke van het besluitgebied voldaan wordt aan de normen van de Wet geluidhinder. Uit dit onderzoek, dat als bijlage bij deze ruimtelijke onderbouwing is gevoegd, kan het volgende worden geconcludeerd. Uit het onderzoek blijkt het plan niet is gelegen binnen de geluidzone van een zoneplichtige weg. De Wet geluidhinder vormt daarmee geen belemmering voor de realisatie van het plan. De Molenlaan en de Lijnbaanstraat zijn gelegen in de directe nabijheid van het plangebied en hebben een 30 km-regime. Deze wegen zijn niet onderzoeksplichtig voor de Wgh. Ter vergelijking worden de geluidbelastingen beoordeeld aan de hand van de voorkeursgrenswaarde (48 dB) en maximale ontheffingswaarde uit de Wgh voor een vergelijkbare 50 km-weg. Er is op deze manier getoetst of er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. De geluidbelastingen vanwege de Lijnbaanstraat/Molenlaan bedragen meer dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De optredende geluidbelastingen zijn wel lager dan de maximale ontheffingswaarde. De maatregelen die kunnen worden genomen bij de ontvanger (woning) zijn erop gericht om te voldoen aan de binnenwaarde van 33 dB. Op basis van de berekende geluidbelastingen dient te worden voldaan aan een geluidweringseis van 22 dB uit het Bouwbesluit. Dit betekent, volgens het onderzoek, dat er mogelijk aanvullende gevelmaatregelen noodzakelijk zijn en een nader onderzoek naar de gevelgeluidwering is noodzakelijk. 2
SAB. (25 maart 2015). Akoestisch onderzoek wegverkeer Beneden-Leeuwen, De Heks, projectnummer 140359.
SAB
21
Geconcludeerd wordt dat ten aanzien van de geluidbelastingen vanwege de 30 km/hwegen sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Uitwerking bouwplan Gezien het feit dat de gekozen gevelopbouw grotendeels uit metselwerk, dubbelglas en bewegende delen met rondgaande kaderdichting bestaat en de ventilatieroosters zoveel mogelijk aan de niet-geluidbelaste zijde worden geplaatst, kan op voorhand worden gesteld dat de extra geluidwering van minimaal 2 dB wordt gehaald en kan een aanvullend akoestisch onderzoek achterwege worden gelaten. 4.2.3
Conclusie Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit project.
4.3 4.3.1
Bodem Algemeen Voordat een plan wordt vastgesteld voor de toevoeging van functies waar langdurig of frequent mensen verblijven, moet aangetoond zijn dat de bodem en het grondwater geschikt zijn voor het beoogde gebruik.
4.3.2
Toetsing In het kader van de herontwikkeling van de locatie De Heks en het ten noorden daarvan gelegen sportschool, is in het verleden een verkennend bodemonderzoek uitge3 voerd . Op basis van dit onderzoek bestonden er, bezien vanuit bodemkwaliteit, geen bezwaren tegen de voorgenomen ontwikkeling. Echter, gezien de beperkte geldigheid van haalbaarheidsonderzoeken en het feit dat het voornoemde onderzoek in 2005 is uitgevoerd, is in het kader van onderhavige 4 ruimtelijke onderbouwing een actualiserend bodemonderzoek uitgevoerd . Dit onderzoek is als bijlage bij de ruimtelijke onderbouwing opgenomen. De belangrijkste resultaten uit het onderzoek zijn in deze paragraaf opgenomen. Op basis van het uitgevoerde onderzoek blijkt dat: in de kleiige bovengrond, zonder bijmenging van bodemvreemd materiaal, geen verontreinigingen zijn aangetoond; de plaatselijk aanwezige zwak puin- en koolhoudende kleiige bovengrond licht verontreinigd is met lood, minerale olie en PAK; op het maaiveld van de locatie en in de opgeboorde grond geen asbestverdacht materiaal is waargenomen.
3
Enviroplan. (20 december 2005). Rapport verkennend bodemonderzoek (NEN 5740) Wielstraat 83-85/Burg. Woutersstraat 18, Beneden-Leeuwen, rapportnummer: P-054334/R01.
4
Envita. (20 november 2014). Actualiserend bodemonderzoek bovengrond, Wielstraat 83-85 / Burg. Woutersstraat 18 in Beneden-Leeuwen, kenmerk: 204724-10/B01.
SAB
22
Er zijn in de bovengrond geen stoffen in gehalten boven de tussenwaarde aangetoond. Dit houdt in dat er conform de Wet bodembescherming geen aanleiding is voor het uitvoeren van nader onderzoek en/of sanerende maatregelen. De bodemkwaliteit van de bovengrond, zoals aangetoond op basis van het uitgevoerde bodemonderzoek, levert geen belemmeringen op voor de aanvraag van een omgevingsvergunning (voor het bouwen) c.q. de voorgenomen bouwactiviteiten. 4.3.3
Conclusie Geconcludeerd wordt dat het aspect bodem geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het project.
4.4 4.4.1
Bedrijven en milieuzonering Algemeen Indien door middel van een plan nieuwe, gevoelige functies mogelijk worden gemaakt, moet worden aangetoond dat een goed leefmilieu mogelijk kan worden gemaakt. Hierbij moet rekening worden gehouden met omliggende functies met een milieuzone. Anderzijds mogen omliggende bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden aangetast door de realisatie van een nieuwe gevoelige functie. Wat betreft de aanbevolen richtafstanden tussen bedrijvigheid en gevoelige functies is 5 de VNG publicatie ‘Bedrijven en Milieuzonering’ als leidraad voor milieuzonering gebruikt. In de VNG-publicatie zijn richtafstanden voor diverse omgevings- en gebiedstypen opgenomen. Het gaat onder andere om de volgende omgevings- en gebiedstypen: ‘rustige woonwijk’, ‘rustig buitengebied’ en ‘gemengd gebied’. In een rustige woonwijk en een rustig buitengebied komen vrijwel geen andere functies dan de woonfunctie voor. Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een dergelijk gebied komen direct naast woningen andere functies voor, zoals winkels, maatschappelijke voorzieningenhoreca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Voor gemengde gebieden kunnen de richtafstanden met één stap worden verminderd. De afstand wordt gemeten vanaf het op de verbeelding aangeduide deel voor de bedrijfsmatige activiteit tot aan de gevel van nieuwe of bestaande gevoelige functies gelegen buiten betreffend perceel.
4.4.2
Toetsing Het besluitgebied maakt gezien de omliggende functies deel uit van een ‘rustige woonwijk’. De omgeving van het besluitgebied wordt namelijk gekenmerkt door woningen. Bedrijvigheid in het besluitgebied Binnen het besluitgebied worden geen functies gerealiseerd die milieuhinder veroorzaken. De woningen kunnen worden aangeduid als milieuhindergevoelig.
5
VNG publicatie ‘Bedrijven en Milieuzonering’, 2009.
SAB
23
Bedrijvigheid in de omgeving van het besluitgebied Naast voorgenoemde toetsing moet onderzocht worden of de functies in het besluitgebied hinder ondervinden van hinderveroorzakende functies in de omgeving van het besluitgebied. De herstructurering van het besluitgebied omvat de sloop van de voormalige horecagelegenheid en bedrijfswoningen. Ten noorden van het besluitgebied is sportschool Wilma’s Place gelegen. Volgens de VNG-uitgave geldt voor een sportschool ten opzichte van gevoelige bestemmingen een richtsafstand van 30 m voor het aspect geluid. De appartementen in het besluitgebied zijn binnen deze afstand gelegen. Als gevolg daarvan is een akoestisch onderzoek (zie bijlage) verricht om te kunnen beoordelen of ter plekke van de appartementen sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Bij dit akoestisch onderzoek is voor het perceel van de sportschool uitgegaan van een representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden uit het geldend bestemmingsplan. Uit dit onderzoek kan het volgende worden geconcludeerd. Onderzoek Uit het onderzoek blijkt dat het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau ter plaatse van de omliggende bestaande woningen hoogstens 50 dB(A) bedraagt. Daarmee wordt de grenswaarde van 50 dB(A) uit het Activiteitenbesluit niet overschreden. Geconcludeerd wordt dat hiermee is uitgegaan van een representatieve maximale invulling van de bedrijfsactiviteiten van de sportschool. Op basis van deze invulling bedraagt het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau ter plaatse van de nieuwe appartementen hoogstens 42 dB(A). De richtwaarde van 45 dB(A) uit de VNG-publicatie “Bedrijven en Milieuzonering” wordt hiermee niet overschreden. Ter plaatse van de nieuwe appartementen is sprake van een goed woon- en leefklimaat. Uit het onderzoek blijkt verder dat de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit en de richtwaarden uit de VNG-publicatie “Bedrijven en milieuzonering, editie 2009” voor de maximale geluidniveaus niet wordt overschreden ter plaatse van de nieuwe appartementen. Ter plaatse van de nieuwe appartementen is sprake van een goed woon- en leefklimaat. 4.4.3
Conclusie Geconcludeerd wordt dat het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het project.
4.5 4.5.1
Luchtkwaliteit Algemeen De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet Milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO 2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichts bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor.
SAB
24
Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht worden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diversie regio’s om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Projecten die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in het NSL in de provincies c.q. regio’s waar overschrijdingen plaatsvinden. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Projecten die ‘niet in betekenende mate’ (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moeten worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 ųg/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM. Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het project op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het project ‘niet in betekende mate’ bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is significant is ten opzichte van een etmaal. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval is bij een woning, school of sportterrein. Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming: Substantiële uitbreiding of nieuwsvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan aan de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico’s optreden. 4.5.2
Toetsing Het voornemen bestaat om in het besluitgebied maximaal 10 woningen mogelijk te maken. Het totaal aantal te realiseren woningen is kleiner dan 1.500. Volgens de ministeriële regeling NIBM draagt een bouwplan van deze omvang niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. Toetsing aan de grenswaarden is derhalve niet noodzakelijk. Het besluitgebied ligt daarnaast niet binnen de onderzoekszones van 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een rijksweg. Volgens de criteria uit de Wet milieubeheer inzake luchtkwaliteitseisen kan er daardoor geen sprake van een gevoelige bestemming langs drukke infrastructuur. Toetsing aan de grenswaarden is derhalve niet noodzakelijk.
SAB
25
De regeling Beoordeling luchtkwaliteit 2007 geeft aan dat onder andere bij een woning of een sportveld sprake kan zijn van een significante blootstellingsduur. Om onacceptabele gezondheidsrisico’s uit te sluiten, is de lokale luchtkwaliteit onderzocht. De saneringstool bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van het ministerie van VROM maakt duidelijk dat de concentraties luchtvervuilende stoffen in de peiljaren 2012, 2015 en 2020 in het besluitgebied onder de grenswaarden liggen die op Europees niveau zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu tegen schadelijke gevolgen van luchtverontreiniging. De blootstelling aan luchtverontreiniging is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico’s. 4.5.3
Conclusie Geconcludeerd wordt dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het project.
4.6 4.6.1
Geur Algemeen De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het wettelijk kader bij de beoordeling van een aanvraag om een milieuvergunning voor dierenverblijven van veehouderijen. De Wet geurhinder en veehouderij geeft hiervoor geurbelastings- en afstandsnormen in relatie met geurgevoelige objecten in de nabijheid van de (geprojecteerde) veehouderij. De Wgv heeft betrekking op twee aspecten. Ten eerste speelt de geurbelasting een rol bij de beoordeling of er in het kader van een goede ruimtelijke ordening een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Ten tweede moet bij de belangenafweging ten behoeve van een zorgvuldige besluitvorming worden nagegaan of een in de omgeving gelegen veehouderij niet onevenredig in haar belangen wordt geschaad.
4.6.2
Toetsing De gemeente West Maas en Waal is niet gelegen in een concentratiegebied zoals bedoeld in het reconstructieplan. Op 1 juli 2010 is de gemeentelijke geurverordening ingevolge de Wgv vastgesteld. In deze geurverordening zijn voor verschillende gebieden in de gemeente andere normen vastgesteld vergeleken met de wettelijke normen. Hieronder worden de gebieden beschreven met de geldende normen: Geurnorm (odour units, OU)
Gebied
2,0 4,5
Dorpskernen; Dorpsranden in het overgangsgebied tussen binnen en buiten de bebouwde kom en de Gouden Ham; Oeverwallen, exclusief de dorpskernen, dorpsranden, Gouden Ham, de Woerdsestraat en omgeving, en bedrijven- en industrieterreinen; Bedrijven- en industrieterreinen; Woerdesestraat en omgeving; Komgebied.
8,0 8,0 8,0 14,0
SAB
26
Omgekeerde werking De Wgv schrijft voor op welke wijze een bevoegd gezag de geurhinder vanwege dierverblijven moet beoordelen indien een veehouderij een milieuvergunning aanvraagt. Indirect heeft de Wgv ook consequenties voor de totstandkoming van geurgevoelige objecten en dus voor de ruimtelijke ordening, dit wordt wel de ´omgekeerde werking´ genoemd. De reden hiervoor is duidelijk: een geurnorm is bedoeld om mensen te beschermen tegen overmatige geurhinder, omgekeerd moet een bevoegd gezag dan ook niet toestaan dat mensen zichzelf blootstellen aan die overmatige hinder. Voor wat betreft geurhinder van veehouderij betekent dit dat de volgende aspecten in ogenschouw moeten worden genomen: is ter plaatse een goed woon- en verblijfklimaat gegarandeerd (belang geurgevoelig object)?; wordt overigens niet iemand onevenredig in zijn belangen geschaad (belangen veehouderij en derden)? Volgens bestaande jurisprudentie geldt dat bouwen binnen bestaande stankcirkels niet toelaatbaar is. Als binnen de geurcontour van de norm al geurgevoelige objecten liggen, wordt de veehouderij niet in alle gevallen in zijn belangen geschaad door nieuwbouw binnen de contour. Als de veehouderij niet in zijn belangen wordt geschaad en tevens een goed woon- en verblijfsklimaat kan worden gegarandeerd, is het toelaatbaar om binnen de contour van de geldende norm geurgevoelige objecten te bouwen. Uitzondering op het bovenstaande is een reeds overbelaste situatie. In een overbelaste situatie zijn nieuwe geurgevoelige objecten binnen de contouren toegestaan voor zover deze geen verdergaande beperking van de uitbreidingsmogelijkheden van het bedrijf tot gevolg hebben dan de reeds bestaande beperkingen die andere geurgevoelige objecten binnen de contour al met zich brengen. De geurbelasting op de nieuwbouw mag dus niet hoger zijn dan de geurbelasting op de bestaande geurgevoelige objecten. Het besluitgebied bevindt zicht in het gebiedstype ‘dorpskern’. In de omgeving van het besluitgebied zijn geen agrarische bedrijven gelegen en aldus ligt er geen geurcontour over het besluitgebied. 4.6.3
Conclusie Het aspect geur vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit project.
SAB
27
4.7 4.7.1
Water Rijksbeleid Nationaal Waterplan In december 2009 is het Nationaal Waterplan vastgesteld. Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen. Het besluitgebied ligt in het gebied ‘Rivieren’. De grote rivieren bestaan uit het Nederlandse deel van de Rijn inclusief de aftakkingen en de Maas en wordt onderscheiden in bovenrivieren, benedenrivieren en de Maas. De Rijn- en Maasmonding hebben andere hydraulische kenmerken dan het bovenrivierengebied. De rivieren zijn breder en stromen trager en staan onder invloed van het getij. Bij het rivierengebied gaat het om de rivier zelf, het rivierbed en de ruimte binnendijks die nodig is voor rivierverruiming. De rivier en het rivierbed vormen het ‘buitendijks’ gebied. Iedere rivier(tak) heeft eigen kenmerken en eigenschappen. In de afgelopen eeuwen is door de verschillende gebruiksfuncties veel ruimte aan de rivieren ontnomen, met als gevolg dat de rivieren zijn ingeklemd tussen de dijken, die steeds hoger zijn gemaakt. Door de bevolkingsontwikkeling en economische groei zijn de te beschermen waarden sterk toegenomen. Deze kwetsbaarheid van ons land, tezamen met ongunstige verwachtingen over klimaatverandering en zeespiegelstijging, maken duidelijk dat een duurzame bescherming tegen hoogwater, zowel nu als in de toekomst, hoge prioriteit moet houden.
4.7.2
Provinciaal beleid Omgevingsvisie Gelderland Op 9 juli 2014 is Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. De omgevingsvisie vervangt de huidige omgevingsplannen zoals de Structuurvisie, het Gelders Milieuplan en het Waterplan Gelderland 2010-2015. De Omgevingsvisie richt zich formeel op de komende tien jaar, maar wil ook een doorkijk bieden aan Gelderland op een langere termijn. In de omgevingsvisie wordt de ambitie en de rol van de provincie voor het aspect water aangegeven. De provincie stuurt op een veerkrachtig en duurzaam water- en bodemsysteem. Dit bestaat uit bodem en ondergrond, grondwater en oppervlaktewater. Een veerkrachtig en duurzaam water- en bodemsysteem helpt mee aan een optimale en duurzame driedimensionale inrichting van Gelderland.
SAB
28
Een systeem is veerkrachtig als het onder normale omstandigheden alle functies goed kan uitvoeren, (tijdelijke) over- en onderbelasting goed op kan vangen zonder dat maatschappelijke overlast of ecologische schade optreedt en hiervan snel kan herstellen zonder blijvende negatieve effecten. Een systeem is duurzaam als het ook in de toekomst kan blijven functioneren en in stand kan worden gehouden tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten. Om de veerkracht van het water- en bodemsysteem te vergroten is het belangrijk om meer ruimte te maken voor beken, te zorgen voor stedelijk waterbeheer en voor goed bodembeheer. Dat betekent bijvoorbeeld dat de bodem zodanig wordt beheerd en gebruikt dat de bodem meer water kan opnemen in perioden van regen en dus ook weer water kan afgeven in perioden van droogte. Zowel bewoonde gebieden, natuurgebieden als landbouwgronden zullen hieraan een bijdrage moeten leveren. Daarnaast is het van belang om ervoor te zorgen dat het water- en bodemsysteem duurzaam is en ook in de toekomst kan blijven functioneren tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten. De provincie streeft naar een duurzaam gebruik van de ondergrond. Zij zoekt naar een balans tussen het benutten van de kansen die de ondergrond biedt en het behouden van de waarde van de ondergrond voor toekomstige generaties. Doel is te komen tot een integrale, efficiënte en duurzame benutting zonder onomkeerbare gevolgen voor de ondergrond. Dit betekent dat de provincie moet afwegen wat op een bepaalde plek in de ondergrond of bovengronds wel of niet mag. 4.7.3
Regionaal beleid Waterbeheerplan 2010-2015 Met ingang van 22 december 2009 is het Waterbeheerplan 2010-2015 van waterschap Rivierenland ‘Werken aan een veilig en schoon rivierenland’ bepalend voor het waterbeleid. Dit plan gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterketen. Daarnaast beschikt het waterschap over een verordening: de Keur voor waterkeringen en wateren. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. De geboden geven de verplichtingen aan om deze waterstaatswerken in stand te houden. De verboden betreffende die handelingen en gedragingen die in principe onwenselijk zijn voor de constructie of de functie van watergangen en waterkeringen. Van alle verboden werken en/of werkzaamheden die niet voldoen aan de criteria van de algemene regels, kan vergunning worden aangevraagd. Duidelijke en vastgestelde uitgangspunten hierbij zijn geformuleerd en vastgelegd in beleidsregels. Initiatieven voor (bouw)werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden hieraan getoetst.
4.7.4
Gemeentelijk beleid Waterplan West Maas en Waal De gemeente West Maas en Waal en Waterschap Rivierenland streven gezamenlijk naar een gezond en veerkrachtig watersysteem en een duurzame waterketen. Het Waterplan dient als input voor nieuw op te stellen wijzigingsplannen en de waterparagraaf.
SAB
29
In de gemeente West Maas en Waal speelt een aantal problemen met betrekking tot de afvoer van kwel- en rioolwater via het watergangenstelsel en de waterkwaliteit in watergangen. In het waterplan staan de volgende uitgangspunten genoemd: Drietrapsstrategie WB21(niet afwentelen van waterproblemen): vasthouden, bergen, afvoeren (waterkwantiteit); schoonhouden, scheiden, schoonmaken (waterkwaliteit). Uitgaan van stroomgebiedbenadering en waterketenbenadering; onderling in balans; Gezonde en veerkrachtige watersystemen: juiste hoeveelheid water, van de juiste kwaliteit, op het juiste moment en op de juiste plek voor mens, dier en plant; watersysteem moet op orde zijn (voldoen aan Normering regionale wateroverlast); ecologisch gezond water en (natte) landnatuur, ook in stedelijk gebied. Ruimte voor water: in het kader van veiligheid; water als medeordenend, dan wel sturend principe bij ruimtelijke plannen; met water de identiteit van de plek zichtbaar maken; Uitvoeren tegen laagst mogelijke maatschappelijke kosten; Goede interne en externe communicatie; Samenwerking en afstemming (planvorming en uitvoering). 4.7.5
Situatie besluitgebied 2
Het besluitgebied heeft een oppervlakte van circa 2.000 m . Tot voor kort was bebou2 wing met een dakoppervlak van circa 710 m aanwezig. In de nieuwe situatie zal een 2 verhard oppervlak van circa 1.190 m worden gerealiseerd. Conform het voorgaande 2 is hiermee sprake van een toename van 480 m verhard oppervlak binnen het besluitgebied. Huidige situatie Om de toestand van de bodem in beeld te krijgen is gebruik gemaakt van het geohydrologisch onderzoek dat in 2007 door Kranendonk Geohydrologie is uitgevoerd. Aanvullend hierop is door BOOT organiserend ingenieursburo een hoogtemeting uitgevoerd. De conclusies van dit onderzoek zijn als volgt: De bestaande maaiveldhoogte varieert van circa 6,15 tot circa 6,90 m +NAP. Vanaf het maaiveld is een uit silthoudend zand en klei bestaande toplaag aanwezig tot een diepte van circa. 4,0 à 8,0 m -mv. Tot de maximaal verkende diepte van 5,0 m -mv worden vervolgens klei- en silthoudende zandlagen aangetroffen. Binnen het besluitgebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Wel is langs de zuiden oostzijde van het besluitgebied een overkluisde watergang met een A-status aanwezig ten behoeve van kwelafvoer. De gemeten (momentane) waterstand in de beduikerde watergang bedraagt circa 4,95 m +NAP (d.d. 18 december 2014). Voor de freatische grondwaterstand in het afdekkende pakket kan een gemiddeld hoogste grondwaterstand worden aangehouden van circa 5,20 m +NAP en een gemiddeld laagste grondwaterstand van circa 3,80 m +NAP. Ten tijde van hoge rivierstanden kunnen extreem hoge grondwaterstanden optreden van circa 5,50 à 5,70 m +NAP.
SAB
30
Toekomstige situatie 6 Bureau BOOT heeft advies uitgebracht over de toekomstige situatie. De hiervoor genoemde notitie van buro BOOT en het geohydrologisch onderzoek vormen samen met de afspraken, die een overleg met het waterschap Rivierenland, zijn gemaakt, de basis voor het advies. Hieronder worden de conclusies weergegeven. Het volledige advies is in de bijlagen weergegeven. Hemelwater en riolering Hemelwaterafvoer In de huidige situatie stroomt hemelwater middels kolken af naar het gemeentelijke gemengde rioolstelsel in de openbare ruimte. In de toekomstige situatie zullen de verharde oppervlakken binnen het besluitgebied worden afgekoppeld van het gemengde rioolstelsel en worden aangesloten op de beduikerde A-watergang. Bergingsopgave Volgens berekeningen van het bestaande en toekomstige verharde oppervlak, is 2 sprake van een toename van 480 m . Waterschap Rivierenland hanteert echter een 2 vrijstelling van 500 m voor toename van verhard oppervlak. Deze vrijstelling mag eenmaal worden ingezet per ontwikkellocatie, voor de overige fasen van een ontwikkellocatie is dan geen vrijstelling meer beschikbaar. Er is door de initiatiefnemer voor gekozen, om de vrijstelling voor deze fase te benutten. Dit houdt in, dat er geen compensatieverplichting is voor de toename van het verhard oppervlak. In eventuele volgende fasen dient de toename van het verhard oppervlak volledig te worden gecompenseerd. Grondwater Het besluitgebied is niet gelegen in een grondwaterbeschermingsgebied. In en om het besluitgebied is geen grondwateroverlast bekend. Ingrepen voorkomend uit dit project zullen geen bodemlagen aantasten als gevolg waarvan het grondwatersysteem verandert. Door de aanwezigheid van een afdekkende kleilaag, zal kwel ook ten tijde van relatief hoge stijghoogten van het diepe grondwater niet noemenswaardig zijn. Oppervlaktewater Het besluitgebied ligt niet binnen de kern- of beschermingszone van een waterkering. Het is daarom niet te verwachten dat het project van invloed zal zijn op de veiligheid van een waterkering. Binnen het besluitgebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Wel is langs de zuid- en oostzijde van het besluitgebied een beduikerde A-watergang aanwezig, voorzien van inspectieputten. Deze beduikerde A-watergang maakt onderdeel uit van het watersysteem van het waterschap.
6
BOOT, waterhuishouding deelplan Hoefijzer, 25 november 2014, projectnummer KEO520200.
SAB
31
Bij de positionering van de geprojecteerde bebouwing is rekening gehouden met de beschermingszone van de bestaande duiker (bebouwingsvrije zone: minimaal 1,50 m vanaf hart leiding). Het appartementengebouw ligt op 2,40 m. De ligging van de bestaande beduikerde A-watergang kan hiermee worden gehandhaafd. Het project veroorzaakt geen nadelige gevolgen voor of door het oppervlaktewatersysteem in de omgeving. Natuur Het besluitgebied ligt niet in een gebied met bijzondere natuurwaarden. Verstoring van natuurwaarden als gevolg van het project worden daarom niet aannemelijk geacht. 4.7.6
Overleg Er hebben (telefonische) vooroverleggen plaatsgevonden met zowel de initiatiefnemer, de gemeente West Maas en Waal als het Waterschap Rivierenland. De hieruit voortvloeiende afspraken en ruimtelijke gevolgen voor de benodigde waterberging zijn genoemd in deze waterparagraaf. Eventueel benodigde vergunningen worden niet met deze waterparagraaf geregeld en zullen via daarvoor bedoelde procedures verkregen moeten worden.
4.7.7
Conclusie Geconcludeerd wordt dat het aspect water geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het project.
4.8 4.8.1
Flora en fauna Algemeen Bij ruimtelijke ingrepen moet rekening gehouden worden met de aanwezige natuurwaarden van het besluitgebied. Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming zijn de Natuurbeschermingswet 1998 en de Ecologische Hoofdstructuur van toepassing. Natuurgebieden of andere gebieden die belangrijk zijn voor flora en fauna kunnen aangewezen worden als Europese Vogelrichtlijn en/of Habitatrichtlijngebieden (Natura 2000). De verplichtingen uit de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden zijn in Nederland opgenomen in de Natuurbeschermingswet 1998. Hierin zijn de reeds bestaande staatsnatuurmonumenten ook opgenomen. Soortenbescherming komt voort uit de Flora- en faunawet.
SAB
32
4.8.2
Toetsing 7
In het verleden is een quick scan flora en fauna uitgevoerd. Uit deze quick scan bleek dat er vanuit gebiedsbescherming geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling in het besluitgebied. Gezien de kleinschalige ingreep, de tussenliggende elementen (zoals bebouwing en wegen) en de afstand (circa 500 m) tot het Natura 2000-gebied Uiterwaarden Waal, zijn zowel directe als indirecte negatieve effecten van de plannen op het beschermde gebied Natura 2000-gebied niet te verwachten zijn. Het aspect gebiedsbescherming vormt daarmee geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit project. Vanuit de soortenbescherming werd aanbevolen nader onderzoek te doen naar de functie van de bebouwing voor vleermuizen en steenmarter. Inmiddels is de bebouwing in het besluitgebied gesloopt. Een nader onderzoek is daarom ook niet meer relevant. Het terrein ligt op dit moment braak. In het besluitgebied worden daarom geen beschermde soorten verwacht. Het aspect soortenbescherming vormt daarmee geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit project. 4.8.3
Conclusie Geconcludeerd wordt dat het aspect flora en fauna geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het project.
4.9 4.9.1
Archeologie Algemeen Door ondertekening van het verdrag van Malta (1992) heeft Nederland zich verplicht om bij ruimtelijke planvorming nadrukkelijk rekening te houden met het niet-zichtbare deel van het cultuurhistorisch erfgoed, te weten de archeologische waarden. In de Monumentenwet 1988 is geregeld hoe met in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden moet worden omgegaan. Het streven is om deze belangen tijdig bij het plan te betrekken. Bij ingrepen waarbij de ondergrond wordt geroerd, dient te worden aangetoond dat de eventueel aanwezige archeologische waarden niet worden aangetast.
4.9.2
Toetsing De gemeente West Maas en Waal heeft recentelijk de Nota Cultuurhistorie 2013-2017 opgesteld. De nota en waardenkaarten geven het gemeentelijk archeologiebeleid aan. Het doel is het behoud en beheer van de binnen de gemeente aanwezige en verwachte archeologische waarden. De basis is de landelijk wetgeving en de daaraan gekoppelde beleidsregels.
7
SAB, flora en faunaonderzoek, Beneden-Leeuwen, Wielstraat, 11 oktober 2006.
SAB
33
Op grond van de Waarden- en verwachtingenkaart West Maas en Waal geldt voor de gronden in het plangebied een archeologische waarde. Alle terreinen met gekende archeologische resten die op de Archeologische Monumentenkaart (AMK) staan aangeven en binnen de gemeente West Maas en Waal liggen, hebben een status. Het betreft terreinen van archeologische waarde, van hoge archeologische waarde en van zeer hoge archeologische waarde. De toekenning van een status wordt bepaald op grond van door het Rijk gehanteerde criteria zoals kwaliteit, zeldzaamheid en contextwaarde. Tot gekende archeologische resten op de archeologische beleidskaart van West Maas en Waal rekenen we de AMK-terreinen en de historische kernen. De historische kern van Beneden-Leeuwen valt ook onder deze terreinen. In de Beleidsadvieskaart West Maas en Waal is de archeologische waarde vertaald naar de categorie ‘Waarde Archeologie 1’. Voor deze gronden geldt als uitgangspunt dat bij ingre2 pen dieper dan 40 cm -mv en groter dan100 m archeologisch onderzoek verplicht is. Behoud in situ van deze terreinen staat voorop. Ingrepen die kunnen leiden tot verstoring of vernietiging van de archeologische resten binnen deze terreinen dienen in principe zo veel mogelijk te worden voorkomen.
Uitsnede Beleidsadvieskaart West Maas en Waal met globale aanduiding besluitgebied (rood)
Als gevolg van de ligging van het besluitgebied in een gebied met een hoge archeologische verwachtingswaarde, is een archeologisch onderzoek uitgevoerd naar zowel 8 de locatie De Heks als de locatie van het ten noorden daarvan gelegen sportcentrum . Op basis van de tijdens het onderzoek door middel van grondboringen verkregen gegevens wordt geconcludeerd dat in het kader van de voorgenomen ontwikkeling in het besluitgebied de uitvoering van een nader archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is. In het besluitgebied worden geen archeologische waarden verwacht.
8
SOB Research. (maart 2006). Inventariserend Veldonderzoek door middel van grondboringen, gebied ‘De Wiel’, Beneden-Leeuwen, kenmerk: 1206-0511.
SAB
34
Mochten tijdens de geplande werkzaamheden toch archeologische waarden worden aangetroffen, dan wordt conform artikel 53 van de Monumentenwet uit 1988 de meldingsplicht bij de gemeente West Maas en Waal of de provincie Gelderland gestand gedaan. 4.9.3
Conclusie Geconcludeerd wordt dat het aspect archeologie geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het project.
4.10 4.10.1
Cultuurhistorie Algemeen Door de wijziging van artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen/ruimtelijke onderbouwingen.
4.10.2
Toetsing Het voormalige horecapand is reeds gesloopt en was in vervallen staat. Het besluitgebied herbergt geen cultuurhistorische waarden die van invloed kunnen zijn op de planontwikkeling en de realisatie van de beoogde ontwikkeling.
4.10.3
Conclusie Geconcludeerd wordt dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het project.
4.11
Vormvrije m.e.r.-beoordeling Voorliggende ruimtelijke onderbouwing maakt uitbreiding van een stedelijke functie op een bestaande locatie mogelijk. In het kader daarvan is onderzocht of het plan mogelijk m.e.r.-plichtig of m.e.r. beoordelingsplichtig is. De nationale m.e.r.-regelgeving is mede een uitvloeisel van het Europese recht, in welk verband de m.e.r.-richtlijn en de smb-richtlijn van belang zijn. De implementatie van deze Europese richtlijnen zijn aan te treffen in: paragraaf 2.2, hoofdstuk 7 en paragraaf 14.2 van de Wm; het Besluit milieueffectrapportage (hierna: Besluit m.e.r.). Deze wetgeving tezamen bepaalt of voor een project of plan een MER moet worden opgesteld. Daarbij is het allereerst van belang om te kijken of de ontwikkeling een activiteit is als opgenomen in de bijlage van het Besluit m.e.r..
SAB
35
In de bijlage van het Besluit m.e.r zijn twee onderdelen (C en D) opgenomen. Het onderscheid tussen deze twee bijlagen is dat in bijlage C er direct sprake is van een m.e.r.-plicht voor besluiten met een omvang boven de drempelwaarden en besluiten onder de drempelwaarden zijn niet m.e.r.-plichtig. Onderdeel D geeft aan of er voor besluiten beoordeeld moet worden of er m.e.r. noodzakelijk is. Voor besluiten met een omvang boven de drempelwaarden moet een m.e.r.-beoordeling worden uitgevoerd en voor besluiten met een omvang onder de drempelwaarden een zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling. Pas na het uitvoeren van een (vormvrije) m.e.rbeoordeling is duidelijk of er een MER moet worden opgesteld. De beoogde functie, zoals in voorgaande paragrafen beschreven, kan worden gekwalificeerd als de ‘aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen’, als genoemd in onderdeel D.11.2 van de bijlage van het Besluit m.e.r.. Bij de activiteit zijn twee relevante indicatieve drempelwaarden opgenomen, namelijk: een oppervlakte van 100 hectare of meer, een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer. Het oppervlak van het plangebied bedraagt minder dan de eerstgenoemde drempelwaarde. Ook de totale bedrijfsvloeroppervlakte van het gebouw valt onder de drempelwaarde. Op grond van artikel 2, lid 5, onder b van het Besluit m.e.r. moet het bevoegd gezag ook voor activiteiten als genoemd in onderdeel D van de bijlage van het besluit die onder de drempelwaarden vallen, zich er van vergewissen of de activiteit daadwerkelijk geen belangrijke nadelige milieugevolgen kan hebben, waarbij het in het bijzonder moet nagaan of er sprake is van de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de Europese Richtlijn betreffende de milieueffectbeoordeling. Daarbij dient te worden ingegaan op de volgende onderdelen: de kenmerken van het project; de plaats waar de activiteit plaatsvindt; de kenmerken van het potentiële effect. Indien uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling blijkt dat er geen belangrijke nadelige gevlogen voor het milieu zijn te verwachten, hoeft er niet een aanvullende m.e.r.beoordeling uitgevoerd te worden. Mochten belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu niet zijn uit te sluiten, dan is in eerste instantie een m.e.r.-beoordeling nodig met mogelijk daaruit volgend een m.e.r.. 4.11.1
Beoordeling Bij onderhavige ontwikkeling is sprake van herstructurering van bestaand bebouwd gebied. Met het project worden maximaal 10 appartementen mogelijk gemaakt op een inbreidingslocatie waar zich tot voor kort een verouderde horecagelegenheid bevond. Door de herontwikkeling wordt op deze locatie een aantrekkelijker en meer gevarieerd dorpsbeeld gecreëerd. Bovendien passen de nieuwe woningen beter binnen de omgeving van het besluitgebied dan het horecapand. De ontwikkeling leidt daarmee tot een verhoging van de ruimtelijke en stedenbouwkundige kwaliteit van het totale gebied.
SAB
36
Door gebruik te maken van de mogelijkheden op het bestaande perceel, zijn er geen nieuwe ruimteclaims nodig en draagt het plan daarmee bij aan duurzaam ruimtegebruik. Het besluitgebied is goed bereikbaar met de fiets en gemotoriseerd verkeer. De beoogde stedelijke functie past goed in dit bereikbaarheidsprofiel. Tenslotte blijkt uit de toetsing van dit initiatief aan de verschillende milieu- en omgevingsaspecten dat het project geen nadelige milieugevolgen heeft. 4.11.2
Conclusie Geconcludeerd kan worden dat het uitvoeren van een aanvullende m.e.r.-beoordeling niet noodzakelijk is.
4.12 4.12.1
Molenbiotoop Algemeen In de toelichting van de Ruimtelijke Verordening van de provincie Gelderland wordt gesteld dat windmolens met een monumentenstatus een onlosmakelijk onderdeel van de regionale identiteit vormen. Daarom streeft Gelderland naar het behoud en bescherming van molenbiotopen. Gemeenten dienen hiermee rekening te houden bij het opstellen van bestemmingsplannen/ruimtelijke onderbouwingen. De bescherming van molenbiotopen betreft vooral behoud van het functioneren door middel van een vrije windvang. Verder dient rekening te worden gehouden met de belevingswaarde en het historisch karakter van de omgeving van de molen. Het bestemmingsplan/de ruimtelijke onderbouwing dient waarborgen te bieden ter bescherming van het functioneren van de molen door middel van een vrije windvang.
4.12.2
Toetsing Bij het bepalen van de maximaal toegestane bouwhoogtes is rekening gehouden met de molenbiotoop van de molen aan de Zandstraat. In de regels van het geldende bestemmingsplan ‘Kom Beneden-Leeuwen’ is een formule opgenomen om de maximaal toegestane bouwhoogte van gebouwen en bouwwerken te berekenen. Het besluitgebied ligt op circa 110 meter afstand van de molen. Op een afstand groter dan 100 meter van de molen bedraagt de maximale bouwhoogte 1/50 van de afstand tussen de nieuwe bebouwing plus de hoogte van de stelling van de molen. De stelling van de molen bedraagt 9,6 meter. 1/50 van 110 meter bedraagt 2,2 meter. Dit betekent dat de maximale bouwhoogte in het besluitgebied 11,8 meter mag bedragen. De maximale bouwhoogte van het appartementengebouw bedraagt 10 meter. Daarmee wordt gegarandeerd dat de windvang van de molen niet wordt beperkt.
SAB
37
Molen ‘De Wielewaal’
4.12.3
Conclusie Geconcludeerd wordt dat de molenbiotoop geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het project.
4.13 4.13.1
Externe veiligheid Algemeen Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire bronnen (chemische fabriek, lpg-vulpunt, buisleidingen, andere soorten Bevi-inrichtingen en andere soorten risicobedrijven die vallen onder het Activiteitenbesluit of Vuurwerkbesluit) en de mobiele bronnen (route gevaarlijke stoffen). Er wordt onderscheid gemaakt tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijk slachtoffers. Er wordt bij externe veiligheid onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico heeft een orienterende waarde en voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Plaatsgebonden risico Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (of-6 wel 10 ). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risi-6 co van 10 als grenswaarde.
SAB
38
Groepsrisico Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld, die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden. In het Bevi (stb. 250, 2004) wordt verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen wettelijk geregeld (art. 13). De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico's acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico's te verkleinen. 4.13.2
Toetsing De navolgende kaart toont een fragment van de Risicokaart Nederland.
Uitsnede Risicokaart Nederland met globale aanduiding besluitgebied (blauw)
Op deze kaart is te zien dat er in de omgeving van het besluitgebied enkele risicovolle inrichtingen of transportroutes liggen. Ten zuidwesten van het besluitgebied, aan de Pastoor Bronsgeeststraat 2 bevindt zich een gasontvangststation. Deze inrichting bevindt zich op circa 650 meter afstand van het besluitgebied en vormt daarmee zowel vanuit het plaatsgebonden risico als vanuit het groepsrisico geen belemmering.
SAB
39
Aan de Sportlaan is een vuurwerkverkooppunt aanwezig. Dit verkooppunt is echter niet opgenomen op de risicokaart en is gezien de grote afstand tot het besluitgebied niet relevant. Ten zuiden van het besluitgebied, aan de Van Heemstraweg 86, ligt een lpgtankstation. Rondom het reservoir en de afleverinstallaties liggen plaatsgebonden risicocontouren van respectievelijk 25 en 15 meter. De contour van het lpg-vulpunt bedraagt 45 meter. Het invloedsgebied, gerekend vanaf het lpg-vulpunt, voor het groepsrisico bedraagt 150 meter. Het besluitgebied ligt buiten deze contouren. Het besluitgebied ligt binnen de invloedsgebieden van de Betuweroute en de Waal. Het invloedsgebied van de Betuweroute bedraagt 4.000 meter, terwijl het besluitgebied op circa 3.700 meter van de Betuweroute is gelegen. Het invloedsgebied van de Waal bedraagt 1.070 meter. Het besluitgebied ligt op circa 760 meter van de Waal. Het besluitgebied ligt op voldoende afstand van het invloedsgebied van de N323 (minimaal 350 meter). Zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid Voor de beoordeling van de veiligheidsrisico's vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor en water zijn het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), de Regeling Basisnet en de Handleiding Risicoanalyse Transport (HART) de relevante toetsingskaders. Het plangebied ligt binnen de invloedsgebieden, maar buiten de meest relevante zones voor het groepsrisico (200 meter zones) van de Betuweroute en de Waal. Vanwege een zwaar ongeval op de Betuweroute of de Waal kunnen toxische vloeistoffen of gassen vrijkomen en in het plangebied terecht komen. Op grond van artikel 7 van het Bevt moet in dergelijke gevallen worden ingegaan op de mogelijkheden voor: de bestrijdbaarheid van een zwaar ongeval op deze transportroute(s) en de zelfredzaamheid met betrekking tot nog niet aanwezige (beperkt) kwetsbare objecten binnen het plangebied. Volgens artikel 9 van het Bevt moet de Veiligheidsregio in de gelegenheid worden gesteld om hierover een advies uit te brengen. De Veiligheidsregio heeft op 13 mei 2015 aangegeven dat in dit geval sprake is van een standaardsituatie, waarvoor onderstaande verantwoordingstekst kan worden gehanteerd. Relevant hierbij is dat het ruimtelijke besluit geen betrekking heeft op het mogelijk maken van een (nog niet aanwezig) "bijzonder kwetsbare object", bestemd voor verminderd zelfredzame personen. Bestrijdbaarheid van de omvang van een ramp of zwaar ongeval Bij een calamiteit, waarbij toxische vloeistoffen of gassen (kunnen) vrijkomen, zal de brandweer inzetten op het beperken of voorkomen van effecten. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of na bij het plangebied. De mogelijkheden voor bestrijd baarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.
SAB
40
Mogelijkheden tot zelfredzaamheid Bij een calamiteit, waarbij toxische vloeistoffen of gassen vrijkomen, is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij dat incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij het genoemde incidentscenario is het advies om te schuilen in een gebouw en de ramen, deuren en ventilatieopeningen te sluiten. In het plangebied zijn voldoende mogelijkheden aanwezig om dit advies tijdig op te volgen. Het transport van gevaarlijke stoffen over de Betuweroute en de Waal levert derhalve geen belemmering op voor de realisatie van het project. 4.13.3
Conclusie Geconcludeerd wordt dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het project.
4.14 4.14.1
Verkeer en parkeren Verkeer Het besluitgebied wordt ontsloten op de Burgemeester Woutersstraat. Bestemmingsverkeer kan via de Molenlaan, Lijnbaanstraat en de Wielstraat worden geleid. De capaciteit van al deze wegen is voldoende om de extra verkeersbewegingen als gevolg van dit project te verwerken.
4.14.2
Parkeren Het aantal benodigde parkeerplaatsen wordt bepaald door de aard en omvang van de activiteit waarin het project voorziet. Om de parkeerbehoefte te bepalen, is gebruik gemaakt van de gemeentelijke parkeerbeleidsregels. Op dit moment geldt voor de gemeente West Maas en Waal de ‘Nota Parkeren’, zoals deze op 1 oktober 2013 in werking is getreden. Voor het besluitgebied gelden de parkeernormen van het centrumgebied. Voor woningen, zoals appartementen, geldt in dit geval een parkeernorm van 1,6 parkeerplaatsen per woning. In het besluitgebied worden maximaal 10 appartementen gerealiseerd. Dit betekent dat er in het gehele besluitgebied minimaal 16 parkeerplaatsen mogelijk moeten worden gemaakt. De parkeerplaatsen worden in de zuidwestelijke hoek van het besluitgebied gerealiseerd. Op deze locatie komen 17 parkeerplaatsen. Dit betekent dat voldaan wordt aan de gemeentelijke parkeernorm. De 6 parkeerplaatsen in het zuiden van het besluitgebied worden voorzien van een overkapping. Op de navolgende afbeelding is te zien waar de parkeerplaatsen in het besluitgebied zijn beoogd.
SAB
41
Inrichtingsschets toekomstige situatie
4.14.3
Conclusie Geconcludeerd wordt dat het aspect verkeer en parkeren geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het project.
4.15
Economische uitvoerbaarheid De ontwikkeling van voorliggend project betreft een particulier initiatief op gronden die in particulier eigendom zijn. De kosten die verband houden met de omgevingsvergunning, alsmede met de uitvoering ervan, zijn voor rekening van de initiatiefnemer. Op grond van de exploitatieovereenkomst is een bijdrage aan de gemeente verschuldigd voor gemeentelijke regie en advies. In verband met het risico op planschadevergoeding wordt met de initiatiefnemer een overeenkomst voor afwenteling van planschade aangegaan. Op basis hiervan zijn de exploitatiekosten van de gemeente anderszins verzekerd. Voor de projectontwikkeling wordt geen exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12 lid 1 Wro vastgesteld. De kosten en het risico van de projectontwikkeling zijn voor rekening van de particuliere initiatiefnemer. Er bestaan verder geen redenen om aan te nemen dat het project economisch niet uitvoerbaarheid is.
SAB
42
5
Procedure Te zijner tijd worden in deze paragraaf of in een separate bijlage de resultaten van de procedure verwerkt.
SAB
43