Project Benchmark energetische kwaliteit sociale huursector 2012 Datum 5 april 2013 Afdrukdatum 06 04 2013
1 16
Benchmark energetische kwaliteit sociale huursector 2012
© Atriensis b.v. Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze rapportage mag worden verveelvuldigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt, in enige vorm en op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opname of op enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van Atriensis b.v..
Atriensis b.v. Pastoor Petersstraat 170 - 40 Postbus 842 5600AV Eindhoven T 040 2367859 F 040 2364278 I www.atriensis.nl E
[email protected] KvK Oost Brabant 17183743 ABN AMRO 55 39 63 333
Project Benchmark energetische kwaliteit sociale huursector 2012 Datum 5 april 2013
Inhoudsopgave
2 16
1
Energetische kwaliteit sociale sector
3
2
Algemene gegevens
6
3
Resultaten
9
4
Bijlage Resultaten deelnemers
15
Project Benchmark energetische kwaliteit sociale huursector 2012 Datum 5 april 2013
1
Energetische kwaliteit sociale sector
1.1
Energiebesparing
De onzekerheid in de corporatiesector is groter dan ooit tevoren. Een heffing voor de sector van 1,7 miljard op jaarbasis over enkele jaren. Dit komt overeen met bijna twee maandhuren. Om deze middelen op te hoesten mogen huren versneld opgetrokken worden. Maar of dit afdoende is om die heffing te compenseren is maar zeer de vraag. Corporaties slanken zelf af en schrappen investeringen of stellen deze uit.
3 16
Voeg dit gegeven bij de volledig vastgelopen woningmarkt. Geen nieuwbouw, geen verkoop, geen doorstroming. Zichtbaar is dat woningcorporaties beduidend minder inzetten op sloop en nieuwbouw. Ook verkoop van bestaand bezit is tot een minimum beperkt. De focus ligt meer dan ooit op de bestaande voorraad. En hierbij is de financiële polsstok voor forse technische maatregelen beperkt. De gemiddelde leeftijd van een sociale huurwoning is momenteel bijna 40 jaar. Ingrepen van corporaties moeten leiden tot een levensduur ver voorbij de boekhoudkundige levensduur van 50 jaar. Meer en meer wordt ingezet op goede schilisolatie en gezonde en energiezuinige installaties. Aan te brengen in combinatie met reguliere ingrepen als planmatig en groot onderhoud. En slechts in beperkte mate in combinatie met herstructurering en renovatie. Door de forse stijging van energietarieven maakt de energienota een steeds groter deel uit van de totale woonlasten. De afgelopen 15 jaar stegen energietarieven jaarlijks zeker 5% sneller dan de inflatie. Het drukken van het energieverbruik in het kader van de woonlastenbeheersing is een must. Door energetische maatregelen krijgen huurders per saldo lagere woonlasten. Corporaties investeren aanzienlijk in energiebesparing, terwijl bewoners profiteren middels lagere energielasten. Investeringsbeslissingen zijn een stuk makkelijker te nemen als ten minste een deel kan worden terugverdiend via hogere huren.
Het per 1 juli 2011 gewijzigde woningwaarderingsstelsel voorziet daar voor een deel in. Hoe groener het energielabel, hoe hoger het aantal punten. Voor woningen met groenere energielabels kan bij mutaties dus meer huur worden gevraagd. Tot eind 2013 geldt een aantal overgangsmaatregelen. In sommige gevallen wordt tijdelijk nog de oude berekeningswijze
Project Benchmark energetische kwaliteit sociale huursector 2012 Datum 5 april 2013
gehanteerd en in andere gevallen geldt alleen huurbevriezing en nog geen huurverlaging. Vanaf 1 januari 2014 geldt generiek de gewijzigde woningwaardering. Een groen label levert een forse bonus in de vorm van extra woningwaarderingspunten op. Een rood label kan door het geringe puntenaantal huurbevriezing of huurverlaging tot gevolg hebben. Het actuele huurbeleid heeft aan dit gegeven niets veranderd. 1.2
Doelen woningcorporaties woningcorporaties
Middels het Convenant Energiebesparing Huursector 2012-2020 van juni 2012 heeft Aedes namens de leden afspraken met de overheid en de Woonbond gemaakt voor energiebesparing in de bestaande voorraad. Vier belangrijke punten hieruit: •
4 16 • •
•
Aedes en de Woonbond beogen in 2020 ten minste een gemiddelde energie-index van 1,25 (gemiddeld energielabel B) te bereiken voor de totale huurwoningenvoorraad van de corporaties. Dat komt overeen met een besparing op het gebouwgebonden energieverbruik van bestaande corporatiewoningen van 33% in de periode 2008 tot en met 2020. Deze ambitie betreft het gebouw- en installatiegebonden energieverbruik voor met name ruimteverwarming, warm tapwater en ventilatie Aedes en de Woonbond spannen zich ervoor in dat de energiebesparende maatregelen direct na de ingreep op complexniveau tot lagere woonlasten voor de huurders leiden Aedes en de Woonbond stimuleren dat het treffen van energiebesparende maatregelen zo nodig wordt gecombineerd met maatregelen ter verbetering van de kwaliteit van het binnenmilieu, en waar mogelijk, ook maatregelen ter verbetering van het wooncomfort en veiligheid Aedes en de Woonbond stimuleren dat woningcorporaties en huurdersorganisaties op lokaal niveau afspraken maken over energiebesparing
Realisatie van diverse van deze doelen vraagt om lokale invulling. Daarnaast beschikken de meeste corporaties uiteraard ook nog over intrinsieke motivatie om aan energiebesparing te werken. Deze is minstens zo belangrijk. Veel gehoorde motieven zijn: woonlasten, vastgoedwaarde, toename van wooncomfort en het belang van het milieu. Concretisering van het energiebeleid bij woningcorporaties richt zich op vijf mogelijke beleidsvelden:
Project Benchmark energetische kwaliteit sociale huursector 2012 Datum 5 april 2013
1. 2. 3. 4. 5.
Energiebesparing in de bestaande voorraad Realisatie van energiezuinigere nieuwbouw dan vereist Gedragsbeïnvloeding Opwekking van duurzame energie Energie- en milieubewust werken door de eigen organisatie
Door energielabels hebben corporaties in één oogopslag zicht op de energetische kwaliteit van hun bezit. De uniforme rekenmethode maakt vergelijkingen tussen corporaties onderling en trends over meerdere jaren mogelijk. Daarnaast fixeren corporaties met energielabels nauwkeurig hun besparingsdoelen voor de komende jaren. Hiermee wordt inzichtelijk in hoeverre men afspraken van het convenant ook daadwerkelijk realiseert. De focus ligt in dit rapport op het eerste beleidsveld: energiebesparing in de bestaande voorraad. Hiermee samenhangend is het doel uit het Convenant Energiebesparing Huursector 2012 -2020 van een gemiddelde energie-index van 1,25 eind 2020.
5 16
1.3
Leeswijzer Leeswijzer
De Commissie Benchmarking van Aedes heeft in de notitie ‘Handreiking beoordelingsproces Commissie Benchmarking’ (2009) een heldere omschrijving van benchmarking gegeven: Benchmarking – het vergelijkbaar maken van prestaties – speelt een rol op drie gebieden: • • •
Strategievorming en leren door vergelijking van eigen prestaties met die van collega’s Prestatieafspraken door formulering van doelen conform de benchmark Interne en externe verantwoording
Atriensis heeft voor veel woningcorporaties energielabels opgesteld. Indicatief gaat dit om 10% van de sociale voorraad. In de meeste situaties is een nulmeting aanwezig van het jaar 2008. In bijna alle gevallen is tevens de situatie van eind 2012 bekend. Het vijfde meetjaar daarmee. Bovendien is vaak door corporaties aangegeven welk voornemen er ligt voor de komende jaren. Alle deelnemers aan deze benchmark hebben hun eigen rapportage ontvangen. Er zijn voor het jaar 2012 43 deelnemers met 208.638 van energielabels voorziene woningen. In dit rapport wordt een vergelijking gemaakt tussen die 43 deelnemende corporaties. Het rapport geeft een beeld van de energetische kwaliteit van de sociale sector, laat de progressie zien van het jaar 2012 ten opzichte van 2008, 2009, 2010 en 2011 en voorspelt de situatie in 2020 op basis van beleidsvoornemens van corporaties. In hoofdstuk 2 komen allereerst algemene gegevens van de deelnemende corporaties aan bod. Hoofdstuk 3 geeft de resultaten. De belangrijkste data van de deelnemers zijn geanonimiseerd in de bijlage opgenomen.
Project Benchmark energetische kwaliteit sociale huursector 2012 Datum 5 april 2013
2
Algemene gegevens
Allereerst komt het woningbezit waarop deze benchmark zich richt aan bod. In het kalenderjaar 2012 zijn er inmiddels 43 deelnemers met in totaal 208.638 van energielabels voorziene woningen. In principe betreft het bij deze corporaties de energielabels van alle woningen, ook relatief jonge nieuwbouw. De kerngegevens van deze 43 corporaties in de onderstaande figuur zijn ontleend aan ‘Corporatie in Perspectief’ van het Centraal Fonds Volkshuisvesting (CFV) en richten zich op kalenderjaar 2011. Figuur 2.1 Kerngegevens deelnemers versus totale sociale bezit
6 16
Algemene gegevens Gemiddelde omvang corporatie Totaal woongelegenheden (zelfstandig + onzelfstandig) Gemiddelde huurprijs per maand per woongelegenheid Huur in % van maximaal toegestane huur Mutatiegraad huurwoningen Gemiddeld aantal punten woningwaardering huurwoningen Gemiddelde puntprijs huurwoningen Gemiddeld bouwjaar woningbezit
Benchmark 4.852 208.638 € 448,57 65,9 7,4 145 € 3,05 1979
Landelijk 6022 2.306.534 € 439,64 70,2 7,9 137 € 3,17 1974
Het bouwjaar van woningen is zeer bepalend voor het energielabel. Vanaf 1973 zijn eisen voor energiezuinigheid in fasen opgeschroefd. Het CFV publiceert jaarlijks de leeftijdsopbouw van het corporatiebezit. De onderstaande figuur vergelijkt cijfers van het totale sociale bezit in Nederland (CFV gericht op het kalenderjaar 2011) met bouwjaargegevens van de benchmark van Atriensis, die zich eveneens op het kalenderjaar 2011 richten. Figuur 2.2.a Bouwjaar woningen (percentage) Bouwperiode (percentage) (percentage) tot 1945 1945-1959 1960-1969 1970-1979 1980-1989 1990-1999 2000 en later
Benchmark 2,0 12,3 17,3 22,3 22,3 10,9 12,9
Landelijk 8,0 13,6 17,4 18,6 20,7 10,8 10,8
Project Benchmark energetische kwaliteit sociale huursector 2012 Datum 5 april 2013
De benchmark bevat ten opzichte van het landelijk cijfer minder vooroorlogse woningen en meer woningen uit de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw en jonge woningen vanaf 2000. De verschillen zijn substantieel. Het gemiddelde bouwjaar is van de benchmark is 1979 en landelijk 1974. Figuur 2.2.b Bouwperiode woningen (percentage)
25
20
7 16
15
10
5
0 tot 1945
1945-1959 1960-1969 1970-1979 1980-1989 1990-1999 Benchmark
2000 en later
Landelijk
Daarnaast speelt de vraag of er grote afwijkingen qua woningtype bestaan tussen de benchmark en de landelijke cijfers. De onderstaande figuur vergelijkt de cijfers van het totale sociale bezit met de cijfers van de benchmark van Atriensis (in beide gevallen kalenderjaar 2011). Figuur 2.3.a Woningtypen (percentage) Woningtype (percentage) 1 Eengezinswoningen 2 Meergezinswoningen zonder lift t/m 4 lagen 3 Meergezinswoningen met lift 4 Hoogbouw 5 Onzelfstandig overige wooneenheden
Benchmark 58,3 16,0 16,3 5,5 3,9
Landelijk 43,2 26,4 13,7 11,1 5,6
Project Benchmark energetische kwaliteit sociale huursector 2012 Datum 5 april 2013
De benchmark bevat met name meer eengezinswoningen (categorie 1). In alle overige categorieën bevinden zich in de benchmark iets minder woningen en voornamelijk minder meergezinswoningen zonder lift (categorie 2). Mogelijke oorzaak van dit verschil tussen de benchmark en landelijke cijfers is dat het aandeel stedelijke corporaties in de benchmark iets lager is. Hier concentreren zich immers de vooroorlogse woningen en gestapelde woningen zonder lift. Figuur 2.3.b Woningtypen (percentage, toelichting cijfers 1 tot en met 5 zie figuur 2.3.a)
70 60
8 16
50 40 30 20 10 0 1
2
3 Benchmark
4
5
Landelijk
De conclusie luidt dat de benchmark een relatief getrouwe afspiegeling is van de landelijke energetische kwaliteit van de sociale sector. Belangrijkste accentverschillen ten opzichte van het gemiddelde landelijke bezit is enerzijds het gegeven dat de benchmark van Atriensis naar verhouding meer eengezinswoningen bevat en anderzijds meer jongere woningen. Dit laatste vormt mogelijk de verklaring dat de benchmark van Atriensis tot iets gunstigere energie-indices leidt dan het onderzoek SHAERE van Aedes.
Project Benchmark energetische kwaliteit sociale huursector 2012 Datum 5 april 2013
3
Resultaten
3.1
Onderweg naar groene labels
Hoe ontstaan wijzigingen in de gemiddelde energie-index? Er zijn meer verklaringen dan alleen energetische verbeteringen aan bestaande huurwoningen. De wijzigingen in resultaten in de periode van 2008 tot en met 2012 hebben bij zowel de benchmark van Atriensis als de benchmark van Aedes vier verklaringen:
9 16
1. De meting richt zich niet op exact dezelfde groep woningen doordat de benchmark is uitgebreid met een aantal corporaties 2. De gemiddelde energie-index verbetert door: − Het alsnog opstellen van energielabels van relatief jonge woningen − Sloop en verkoop van vaak oudere woningen − Toevoeging van energielabels van nieuwbouw 3. Corporaties hebben energiebesparende maatregelen in het bestaande bezit doorgevoerd 4. In deze periode tussen 2008 en eind 2012 traden systeemwijzigingen in de berekening op. Deze leverden voor sommige woningen een lagere en voor andere woningen weer een hogere energie-index op zonder dat de woning zelf wijzigde Bij de eerste meting in 2008 bedroeg de gemiddelde energie-index van de benchmark van Atriensis 1,85. In 2009 is deze waarde verbeterd naar 1,79, in 2010 naar 1,77, in 2011 naar 1,70 en in 2012 naar 1,66. Het gemiddelde bleef daarmee energielabel D. Het doel in 2020 voor de benchmark is zoals de deelnemers deze aan Atriensis opgegeven hebben op basis van hun plannen.
Bij de landelijke cijfers is voor 2009 en 2010 uitgegaan van de op dat moment meest actuele Bedrijfstakinformatie van Aedes. Voor het jaar 2011 is bij de landelijke cijfers uitgegaan van het onderzoek SHAERE van Aedes, zoals deze rapportage medio 2011 opgesteld is. Recentere landelijke informatie is medio 2013 beschikbaar naar verwachting. Bij het vaststellen van het
Project Benchmark energetische kwaliteit sociale huursector 2012 Datum 5 april 2013
landelijke doel voor 2020 is uitgegaan van het doel van 1,25 in 2020 conform het Convenant Energiebesparing Huursector. Figuur 3.1.a Gemiddelde energie-index (absolute waarde en ontwikkeling) EnergieEnergie-index Gemiddelde EI doel 2020 Gemiddelde EI 2012 Gemiddelde EI 2011 Gemiddelde EI 2010 Gemiddelde EI 2009 Gemiddelde EI 2008
10 16
Benchmark 1,46 1,66 1,70 1,77 1,79 1,85
Landelijk 1,25
Ontwikkeling 78,7 89,6 92,1 95,7 96,8 =100
1,79 1,86 1,92
Ontwikkeling 65,1 93,2 96,9 =100
De figuur laat zien dat de deelnemers in de vier jaar na de eerste meting de energie-index jaarlijks met gemiddeld 2,6% verlaagd hebben. Het inmiddels achterhaalde Convenant Energiebesparing corporatiesector 2008 – 2018 ging uit van 20% gasbesparing in deze 10 jaar. Corporaties koersen blijkbaar op dit doel. Zijn er bij deze vijfde meting inmiddels trends te ontdekken? Figuur 3.1.b Gemiddelde energie-index (trend)
2 1,9 1,8 1,7 1,6 1,5 1,4 1,3 1,2 2006
2008 Benchmark
2010
2012 Landelijk
2014
2016
2018
Lineair (Benchmark)
2020
2022
Lineair (Landelijk)
Project Benchmark energetische kwaliteit sociale huursector 2012 Datum 5 april 2013
Als de cijfers van de benchmark geëxtrapoleerd wordt naar 2020, dan wordt het gestelde doel van 1,25 niet gehaald. Er zal dus opgeschaald moeten worden.
3.2
11 16
Labelverdeling
Logischerwijs bestaat er rondom die gemiddelde energie-index een grote spreiding. Figuur 3.2.a Verdeling woningbezit over labelklassen (percentage)
A ++ A+ A B C D E F G Groene labels A, B en C (percentage)
Benchmark (2012) (20 12) 0,0 0,0 4,5 14,5 32,4 26,3 12,9 6,6 2,7
Landelijk (SHAERE medio 2011) 0,0 0,0 2,1 11,1 31,9 26,9 15,3 8,8 3,7
51,5
45,1
De benchmark van Atriensis laat zien dat het percentage groene labels (energielabels A, B en C) is gestegen van 40,6 % in 2008 naar 51,5 % in 2012. Een stijging met 10,9 %. Als corporaties overigens hun voornemens effectueren stijgt het percentage groene labels in 2018 tot bijna 80 %.
Project Benchmark energetische kwaliteit sociale huursector 2012 Datum 5 april 2013
Figuur 3.2.b Verdeling woningbezit over labelklassen (percentage) 35 30 25 20 15 10
12 16
5 0 A
B
C Benchmark 2012
D
E
F
G
Landelijk, SHAERE 2011
Het gemiddelde gasverbruik voor ruimteverwarming en warm tapwater voor de totale landelijke voorraad daalt al decennia op rij. In 1990 bedroeg dat landelijke gemiddelde nog 2.180 m3 gas. In 2000 was het verbruik al gedaald naar 1.903 m3 gas, in 2008 1.558 m3 gas en in 2009 1.583 m3 gas (bron: Cijfers over Wonen, Rijksoverheid).
De rekenmethode voor energielabels maakt het ook mogelijk om rekenkundig het gasverbruik voor ruimteverwarming en warm tapwater te bepalen. Hieruit blijkt voor de benchmark van Atriensis een daling van 1.619 m3 gas in 2009, naar 1.591 m3 gas in 2010, naar 1.550 m3 gas in 2011 en naar 1.490 m3 gas in 2012. Corporaties bereiken door de voorgenomen maatregelen een verdere daling tot 1.282 m3 gas in 2018: 20,8 % minder dan in 2009.
Project Benchmark energetische kwaliteit sociale huursector 2012 Datum 5 april 2013
Figuur 3.3 Berekend gasverbruik per woning in m3 voor ruimteverwarming en warm tapwater
Benchmark doel 2018 Benchmark (m3 per jaar) 2012 Benchmark (m3 per jaar) 2011 Benchmark (m3 per jaar) 2010 Benchmark (m3 per jaar) 2009
3.3
13 16
Benchmark 1.282 1.490 1.550 1.591 1.619
Verhouding 79,2 92,0 95,7 98,3 =100
Benchmark
De gemiddelde energie-index van alle deelnemers aan de benchmark bedroeg in 2008 1,85 In 2009 is deze verbeterd naar 1,79, in 2010 1,77, in 2011 naar 1,71 en in 2012 naar 1,66. Echter, corporaties met gemiddeld jonger woningbezit beschikken over het algemeen over energiezuiniger bezit. De eisen aan energiezuinigheid van woningen zijn vanaf de eerste oliecrisis in 1973 met vaste regelmaat aangescherpt. Figuur 3.4 maakt wel duidelijk dat zelfs gecorrigeerd naar bouwjaar de energetische prestaties van corporaties een zeer grote spreiding opleveren. Tussen de hoogste en laagste prestatie zit ongeveer 25%. En daarmee ook spreiding in energierekening voor ruimteverwarming en warm tapwater. En dat terwijl het om vergelijkbaar bezit gaat. Het beleid van de corporatie op energiegebied de afgelopen jaren, uiteraard mede beïnvloed door de financiële polsstok, heeft grote invloed op de woonlasten.
De zwarte lijn in figuur 3.4 vormt feitelijk de referentie voor de benchmark. Corporaties met een hogere energie-index dan deze lijn scoren lager dan gemiddeld (ongunstig). Corporaties met een lagere energie-index dan deze lijn scoren beter dan gemiddeld (gunstig). In de bijlage is een geanonimiseerd overzicht opgenomen van alle aan de benchmark deelnemende corporaties opgenomen. De deelnemers hebben van Atriensis het regelnummer ontvangen met hun eigen data en kunnen daarmee met de onderstaande grafiek de eigen positie bepalen.
Project Benchmark energetische kwaliteit sociale huursector 2012 Datum 5 april 2013
Figuur 3.4 Gemiddelde energie-index deelnemers benchmark (2012) 2,00
1,80
1,60
14 16
1,40
1,20 1970
1972
1974
1976
1978
1980
1982
1984
1986
1988
1990
Project Benchmark energetische kwaliteit sociale huursector 2012 Datum 5 april 2013
4
Bijlage Resultaten deelnemers
Eerste regel (geel) volgnummer van de aan de benchmark deelnemende corporatie (op te vragen bij Hanneke Kortland,
[email protected]) Tweede regel (groen) gemiddeld bouwjaar van de corporatie berekend conform opgave bij de energielabels, te herleiden naar de X-as van figuur 3.4 Derde regel (oranje) gemiddelde energie-index van de corporatie per eind 2012, te herleiden naar de Y-as van figuur 3.4
15 16
1 1981,5 1,52
2 1980,0 1,64
3 1981,5 1,54
4 1979,4 1,77
5 1981,1 1,57
6 1977,0 1,70
7 1976,9 1,77
8 1975,9 1,61
9 1977,3 1,65
10 1975,2 1,93
11 1983,5 1,50
12 1988,0 1,25
13 1982,0 1,74
14 1981,0 1,74
15 1977,8 1,81
16 1981,3 1,48
17 1981,0 1,46
18 1981,2 1,73
19 1981,2 1,59
20 1988,3 1,68
21 1977,3 1,57
22 1963,0 2,00
23 1981,7 1,56
24 1975,0 1,65
25 1972,5 1,88
26 1976,0 1,67
27 1983,2 1,45
28 1972,1 1,85
29 1976,5 1,76
30 1974,0 1,79
31 1974,4 1,55
32 1979,6 1,66
33 1981,5 1,65
34 1978,4 1,61
35 1982,3 1,61
Project Benchmark energetische kwaliteit sociale huursector 2012 Datum 5 april 2013
16 16
36 1978,0 1,51
37 1979,8 1,59
38 1971,3 1,59
41 1984,3 1,74
42 1977,9 1,77
43 1975,6 1,72
39 1976,5 1,82
40 1979,2 1,59