www.ggdrotterdam.nl
Tien jaar vervolgzorg voor mensen die geen hulp vragen
Copyright © 2011 GGD Rotterdam-Rijnmond
Bemoeizorgers in Rotterdam
In 2000 zond de VARA de documentaire “Vervuild, vereenzaamd en verwaarloosd” uit. Documentairemaker Hans Polak toonde het werk van sociaal verpleegkundigen van de GGD Rotterdam-Rijnmond die zich inspannen om een menswaardiger bestaan te bieden aan mensen aan de rafelrand van de maatschappij: eenzamen, huisvervuilers, drank- en drugsverslaafden, dak- en thuislozen. Een kritische column in het NRC Handelsblad gaf als suggestie: “Hans Polak moet maar gauw teruggaan. Kan hij filmen of de GGD-ers in Rotterdam echt rafelrandinbrekers zijn, die eenzame maar gelukkige mensen zo snel mogelijk willen wegstoppen in een tehuis. En kunnen we direct zien of er een nieuwe dierenfamilie huist in de leunstoel van de muizenmevrouw.” Tien jaar later filmde Hans Polak inderdaad hoe het is gegaan met de mensen uit de eerste documentaire. Dit vervolg kreeg als titel mee: “De bemoeizorgers”. Daarin komt naar voren dat de cliënten baat hebben gehad bij de bemoeienis van de GGD-medewerkers. En het nieuwe meubilair staat er nog goed bij. Beelden zeggen vaak meer dan woorden, maar soms zijn de problemen waar deze mensen tegenaan lopen niet te filmen. In dit boekje zijn de verhalen van de mensen opgetekend, waarmee een achtergrond wordt geschetst van het ontstaan van de problematiek en de moeilijkheden om hierin verandering te brengen.
Bemoeizorgers in Rotterdam Tien jaar vervolgzorg voor mensen die geen hulp vragen
Voorwoord
Colofon Bemoeizorgers in Rotterdam Tien jaar vervolgzorg voor mensen die geen hulp vragen
Onder redactie van:
Meta van der Schee Johan Breukels André Wierdsma
Interviews cliënten:
Marjolein Meijers
Vormgeving:
Manuel Retèl - Readme Signing
Foto’s:
Copyright © Stichting Beter Beeld
Drukwerk:
Quadraad, Spijkenisse
Copyright © 2011 GGD Rotterdam-Rijnmond www.ggdrotterdam.nl Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, door middel van druk, fotokopieën, geautomatiseerde gegevensbestanden of op welke andere wijze ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de GGD Rotterdam-Rijnmond.
In 2000 zond de VARA een documentaire “Vervuild, vereenzaamd en verwaarloosd” uit van Hans Polak, over mensen die zichzelf en hun leefomgeving verwaarlozen. De film volgt het werk van sociaal werkers en verpleegkundigen van de GGD Rotterdam-Rijnmond. Zij bezoeken mensen die leven aan de rafelrand van de samenleving, onder andere een man uit een rijke familie die zijn huis ernstig heeft bevuild, een oude orgelman en een drugsgebruikster die woon- en werkruimte delen, een vrouw die vele tientallen muizen als huisdieren houdt, een oude vereenzaamde opera zangeres, en een (ex) drugsverslaafd paar dat uit de ouderlijke macht is ontzet. In samenwerking met andere instellingen wordt een evenwichtige aanpak gezocht. Maar de werkzaamheden roepen soms ook kritische reacties op. De sociaalverpleegkundigen zouden onverwachts binnendringen, het werk doen van wc-ontstopper, kapper en praatpaal met engelengeduld. Mensen die jarenlang bij elkaar wonen worden uit elkaar gehaald of tegen wil en dank naar elders verhuisd. ‘Het lijkt af en toe wel de Afdeling Bedilzucht’, was in de NRC te lezen. Dat is half gekeken, half begrepen. De hulp die hier geboden wordt heet bemoeizorg. Het gaat om mensen met opgestapelde problemen die zelf geen hulp meer kunnen of durven vragen. Wanneer andere hulpverleners, familie of buren geen raad meer weten, biedt de GGD een vangnet. Honderden meldingen komen jaarlijks binnen.
vo o r wo o r d
5
De aanleiding is veelal een dreigende escalatie, een huisuitzetting of ernstige overlast. Met respect voor de mogelijkheden en beperkingen van de mensen waar het om gaat, worden oplossingen aangereikt. Het doel is steeds de reguliere zorg een ingang te bieden. Dan balanceren de GGD-medewerkers soms op het grensvlak van individuele wensen en openbare orde. Door een professionele houding (niet te verwarren met engelengeduld) en door overleg binnen het team en intensieve samenwerking met andere instellingen wordt een evenwichtige aanpak gezocht. De beelden laten vervuiling zien. Maar daar blijft het niet bij. Praktische hulp zoals een schoonmaak of persoonlijke verzorging legt in veel gevallen een basis voor vertrouwen. Door een persoonlijke relatie met de cliënt op te bouwen en intensief contact te onderhouden, wordt getracht zicht te krijgen op de onderliggende problematiek. In een op maat gesneden plan van aanpak wordt vervolgens vanuit verschillende disciplines bijgedragen aan een begin van een oplossing.
een bepaald niveau van kwaliteit van leven in stand te houden. Maar grosso modo gaat het de cliënten beter. Net als de eerste documentaire van tien jaar geleden roept misschien ook het vervolg kritische reacties op. Mogelijk niet zozeer over de toepassing van drang, want dat zijn we in de afgelopen jaren wat meer vanzelfsprekend gaan vinden. Maar wellicht richten de kritische vragen zich nu op de kosten en effectiviteit van de bemoeizorg. De verhalen die hierna volgen geven meer achtergrondinformatie en ondersteunen het beeld dat in de documentaire wordt neergezet. De vraag of het werk van de GGD ook zin heeft, is hiermee eigenlijk gemakkelijk te beantwoorden. Voor mij is het resultaat helder. Iedere dag zonder bericht in de krant dat er driehoog-achter of onder een brug iemand is verkommerd en verloederd, is een dag goed gewerkt. Wie dat niet uit de documentaires oppikt, is ziende blind en horende doof voor de problemen in een grote stad.
Vincent Roozen De eerste documentaire toont hoe de zorg weer wordt overgedragen aan de verslavingszorg, de geestelijke gezondheidszorg of het maatschappelijk werk. Vaak houden de GGD-medewerkers een vinger aan de pols. Dat is nodig omdat de continuïteit van zorg nog vaak te wensen overlaat. Elke zorginstelling is verantwoordelijk voor de kwaliteit van de eigen hulpverlening. Maar voor de samenhang in de zorg is dat minder duidelijk geregeld. De resultaten van de lange termijn inzet zijnook moeilijker in beeld te brengen. Na ruim tien jaar is een tweede documentaire gemaakt, met als titel “De Bemoeizorgers”, die de uitkomsten laat zien van het optreden van de bemoeizorgers. Natuurlijk gaat het dan niet om wonderbaarlijke genezingen. Soms moeten alle zeilen worden bijgezet alleen om
6
b em o eizo r ger s in r ot t er da m
Algemeen directeur GGD Rotterdam-Rijnmond
vo o r wo o r d
7
inhoud Voorwoord Inleiding
10
Lied
14
16
Blikbier
54
Muizen
24
Polen
60
Post
b em o eizo r ger s in r ot t er da m
Dierenbescherming 48
Opera
Uit coma
8
5
inh o u ds o p g av e
32
Een brief
66
Tien jaar
68
Personalia
76
40
9
Inleiding
De afgelopen tien jaar is er in de aanpak voor deze zorgmijdende groep veel veranderd. Rotterdam is gestart met het op wijkniveau inzetten van zorg, dicht bij de cliënt. De GGD heeft Lokale Zorgnetwerken opgezet die in de wijk participeren en een netwerk onderhouden van diverse disciplines, zoals het algemeen maatschappelijk werk, de politie, de geestelijke gezondheidszorg en verslavingszorg. Ook landelijk gezien is er een nieuw plan gekomen voor de hulp aan de kwetsbare burger die niet is staat is om mee te doen in onze steeds ingewikkelder wordende maatschappij. Het Plan van Aanpak Maatschappelijke Opvang geldt voor de vier grote steden, maar heeft in Rotterdam een vliegende start gehad. Met de Rotterdamse nietlullen-maar-poetsen-mentaliteit werd het beleid voortvarend uitgevoerd. In betrekkelijk korte tijd zijn zorgtrajecten gestart voor een groot deel van de dak- en thuislozen. Vanuit de geestelijke gezondheidszorg zijn in deze aanpak zogenoemde ACT-teams opgezet (“Assertive Community Treatment”). Ook in deze teams wordt vanuit verschillende disciplines intensieve begeleiding geboden aan “multi-problem” patiënten. Zo is er een duidelijke, professionele aanpak tot stand gekomen met een breed draagvlak zowel binnen de gemeentelijke diensten als in de gespecialiseerde gezondheidszorg.
door Meta van der Schee
Nu tien jaar geleden maakte Hans Polak voor de VARA de documentaire “Vervuild, vereenzaamd en verwaarloosd” over Rotterdamse mensen die niet of slecht zichtbaar zijn voor de hulpverlening, zelf geen hulpvraag hebben, en toch in soms erbarmelijke omstandigheden leven. Wij noemen hen ook wel “zorgwekkende zorgmijders”. Iedere burger of hulpverlener kan zorgwekkende problemen melden bij de GGD Rotterdam-Rijnmond. Dan start het onderzoek: wat is er aan de hand, wat zijn de gezondheidsproblemen, is er al iemand die zorg verleend? Meestal gaat het om kwetsbare mensen die niemand toelaten in hun domein. De kunst is om in contact te komen en dan vertrouwen te winnen zodat er een relatie met de cliënt ontstaat. In Rotterdam wordt bemoeizorg ingezet door een klein aantal specifieke verpleegkundigen vanuit de GGD. De documentaire laat dit werk goed zien.
10
b em o eizo r ger s in r ot t er da m
inl eid in g
11
Tien jaar na de VARA-documentaire dacht ik: hoe zou het toch gaan met onze cliënten van toen? Heeft de zorg bereikt wat we beoogden? Zijn deze cliënten nog steeds in zorg? Hoe lang moeten we zorg inzetten? Wanneer kunnen we een casus afronden? Hoe is de kwaliteit van leven na de interventies en zijn de cliënten gelukkiger geworden? Aan de documentairemaker van tien jaar geleden heb ik het plan voorgelegd op zoek te gaan naar de cliënten van de eerste documentaire. Hans Polak voelde er wel voor om dit opnieuw op te pakken. In goed overleg is het een co-productie geworden van de VARA en de GGD Rotterdam-Rijnmond. Heel bijzonder is het om te zien hoe het de cliënten is vergaan. Alle cliënten waren blij de hulpverleners van toen weer te ontmoeten en vertelden enthousiast hun levensverhaal en over de verbeteringen in hun huidige leefsituatie. Terug naar toen wil niemand. De cliënten zijn gevraagd om opnieuw in beeld te komen zodat ook zichtbaar wordt hoe goed het hen gaat. Helaas zijn er twee mensen overleden: de heer Frisch en Nico de orgeldraaier. De heer Frisch heeft nog jaren zelfstandig gewoond in een koopwoning. Dit is niet echt goed gegaan. Hij bezorgde toch overlast bij de naaste buren en continuïteit van zorg is niet gelukt. Uiteindelijk is er aan het eind van zijn leven nog wel goed contact geweest met veldwerkers van Stichting Ontmoeting. Dit is een warm contact geweest en zij hebben samen met hem zijn ouderlijk huis bezocht en de omgeving waar hij is opgegroeid. Nico heeft in het verzorgingstehuis nog mooie en goede jaren gehad. Hij had prettig contact met zijn vrouwelijke medebewoners dat ook tot jaloezie heeft geleid onder sommige bewoonsters. Nico woonde in één huis met Ineke. Zij heeft nu een eigen woning, en een partner die voor haar zorgt. Haar intensieve levensstijl heeft wel zijn tol geëist. Zij is lichamelijk in een matige toestand en heeft thuisbegeleiding
12
b em o eizo r ger s in r ot t er da m
van de verslavingszorg. Haar verslaving van drugs is omgezet in een drankverslaving waar zij tegen vecht en op dit moment van af is na maanden opname in de verslavingskliniek. Zij wilde ondanks haar sterk verbeterde situatie niet meewerken aan de vervolgdocumentaire. De vraag of de inzet van bemoeizorg zin heeft, wordt in de tweede documentaire “De Bemoeizorgers” duidelijk beantwoord. Het blijkt dat het creëren van een vertrouwensrelatie loont, maar ook dat continuïteit van de zorgcontacten en van de inzet van dezelfde hulpverlener onontbeerlijk zijn. Maatwerk is geboden, want de intensiteit is verschillend. Bemoeizorg waar het moet en verminderen of afbouwen waar het kan. In de bemoeizorg is het monitoren van het proces essentieel om cliënten die toch door de bodem zakken weer snel te kunnen oppakken en te zien waar het nu is misgegaan. Dit goed op je netvlies hebben, is van belang om cliënten binnen de armen van de zorg te houden en terugval te voorkomen. De cliënten van de vervolgdocumentaire zijn allen geïnterviewd en hun verhaal is opgetekend in dit document. Er zijn ook enkele nieuwe cliënten te zien, die via het Vervuilingsteam van de GGD in beeld zijn gekomen en waar de specifieke aanpak van wordt belicht. De familie van de heer Frisch heeft in een brief de ervaringen met de hulpverlening beschreven. Die brief sluit de reeks verhalen af. De interviews zijn gehouden door Marjolein Meijers zodat iedereen onbevangen zijn verhaal kon vertellen. In de documentaire speelt zij haar lied “Gekke Marie”. De songtekst mocht in deze bundel van verhalen natuurlijk niet ontbreken. De documentaire vertelt zich zelf en in dit boekje heeft iedere cliënt zijn eigen verhaal.
inl eid in g
13
Gekke Marie door Marjolein Meijers
Gekke Marie zwerft door de straten Als een zigeuner alleen en verlaten Ze leeft met de dag en ze spookt door de nacht Er is niemand die haar ooit benaderen mag
Toe maar rustig maar meid Als de schepper je komt halen ben je al je zorgen kwijt Oh zijn werken zijn groot Na een lang ellendig leven ga je net als ieder dood
Als iemand haar vraagt waar kom je vandaan Begint ze te lachen en kijkt je niet aan Gekke Marie een wilde geest Is ooit in die andere wereld geweest
Gekke Marie slaat met een tak Ze eet uit het vuilnis en slaapt in een zak Alleen nog de katten verstaan haar taal En zij herkennen haar allemaal Gekke Marie wordt uitgejouwd Als zij met haar tassen de stad door sjouwt Gekke Marie verwilderde geest Is ooit voor de oorlog nog mens geweest
Toe maar rustig maar meid Als de schepper je komt halen ben je al je zorgen kwijt Oh zijn werken zijn groot Na een lang ellendig leven ga je net als ieder dood Gekke Marie leeft onder de brug Verzamelt haar flessen en brengt ze terug Ze praat met een oude onzichtbare man En hoort stemmen die niemand ooit horen kan Ze krabt aan haar armen en stinkt als een beest Is al jaren niet meer in bad geweest Ze spuugt op je kleren en iedereen Loopt met een boogje om haar heen
14
b em o eizo r ger s in r ot t er da m
Toe maar rustig maar meid Als de schepper je komt halen ben je al je zorgen kwijt Oh zijn werken zijn groot Na een lang ellendig leven ga je net als ieder dood
l ied
15
Opera door Meta van der Schee
“Alle opera’s die ik heb gezongen, hoor ik in mijn hoofd” 16
b em o eizo r ger s in r ot t er da m
Elf jaar geleden belde de kleindochter: “Is het voor de GGD mogelijk om iets te doen voor mensen die helemaal niks willen?” Oma Tiny woonde drie hoog boven een kledingwinkel. Een etagewoning met een hele steile trap en een gang die overvol stond met spullen. De kattenlucht kwam je tegemoet. Zij was bepaald niet schoon en had scheve voeten zoals ik nog nooit gezien had: ze liep op haar binnenenkels.
o p er a
17
Tiny werd geboren in 1920 in een prachtig herenhuis in het centrum van Rotterdam. Vader was ingenieur, moeder werkte in de ziekenzorg. Er was een kindermeisje in huis. Moeder was muzikaal en muziek kreeg Tiny dan ook van huis uit mee. Toen ze een jaar of zeven was, zat ze op het conservatorium op een kinderkoortje. Op de huishoudschool leerden meisjes wassen en strijken, maar daar was ze niet zo van. Thuis stond een piano en ze kreeg pianoles. Mee op werkbezoek met haar vader is ze een paar uur fabrieksmeisje geweest: “Het was leuk om eens een keer aan de lopende band te zitten om doosjes te vullen met koekjes.” Maar bij het betere milieu waarin Tiny opgroeide, paste een kunstzinnige vorming. Op het conservatorium kreeg ze zangles en de theorievakken gingen over harmonieleer, muziekgeschiedenis, contrapunt, solfège. Door de oorlog heeft ze het conservatorium niet afgemaakt, maar als klassiek geschoolde sopraan werd ze wel opgemerkt. Ze werd gevraagd voor een oratoriumkoor in Den Haag en kreeg in diverse operagezelschappen grote rollen, onder andere in Nabucco – de opera van Giuseppe Verdi over het lijden van het Joodse volk en vooral bekend van het slavenkoor. In de oorlog werd het huis gebombardeerd en werd onderdak gevonden bij een alleenstaande vrouw zonder kinderen. Haar ouders waren toen al gescheiden. Dat was voor die tijd toch wel bijzonder. Tiny woonde altijd in bij haar moeder en is nooit getrouwd – wilde zich aan niemand binden. Misschien was het er van gekomen als Ben z’n best gedaan had, maar hij was al getrouwd. Een dochter kwam er wel, want voorbehoedsmiddelen waren in de opbouwjaren na de oorlog nog schaars. Bewust ongehuwd moederschap was ook nog niet algemeen geaccepteerd - met haar privé zanglerares kwam het daardoor tot een breuk. Over dit soort zaken werd niet gesproken. Dochter Carien heeft ook nooit te horen gekregen wie haar vader was, maar vriend Ben was het zeker niet.
18
b em o eizo r ger s in r ot t er da m
Fragment uit ‘Vervuild, vereenzaamd en verwaarloosd’ (2000)
De opvoeding van Carien was bij oma in goede handen, bijgestaan door zogenaamde tantes – geen familie maar vriendinnen van Tiny. Tante Carrie liet haar klusjes doen om een zakcentje te verdienen. En bij tante Diny kon Carien na schooltijd terecht. Dan was er even een huis waar alles gewoon verliep. Tiny zelf was een nachtdier, ging stappen in Antwerpen, en Carien sliep dan ook vaak alleen op de zolderkamer die ze met haar moeder deelde. Naast school moest Carien in het huishouden meedraaien om haar oude oma te helpen. Al op jonge leeftijd zorgde ze voor twee volwassenen. Oma kon niet alles meer en moeder leefde in een droomwereld van opera’s. Maar er waren later ook wel goede tijden. Carien trouwde … met een beroepsmuzikant. De zaterdagavonden was ze meestal alleen. Dan kwam haar moeder over, bleef ze eten, keken ze samen TV en hadden hele gesprekken tot diep in de nacht. En als Carien met haar slechte rug weer eens een tijd in een gipsbed moest liggen, dan was haar moeder er. Omgekeerd zorgden Carien en haar man dat Tiny op vakantie kon naar haar droomland, operaland Italië.
o p er a
19
“Toen mijn moeder overleden was, moest ik voor mijzelf gaan zorgen. Maar ik ben gewoon geen huisvrouw. Daar ben ik niet geschikt voor.” Tiny had een hele sterke band met haar moeder. Toen zij ziek werd, begon Tiny als een berg op te zien tegen de periode die onherroepelijk zou volgen. Koken had ze haar hele leven nooit gedaan. Er was altijd wel iemand, een vriend of vriendin in de buurt, waar ze kon mee-eten. Of uit eten, want er was wel geld van haar moeder of ze verdiende wat bij met baantjes tussendoor. Ze stond in de linnenkamer van Hotel Savoy en achter de bar in Hotel Centraal. Ook in het werk trok het nachtleven.
Uiteindelijk is ze verhuisd omdat ze onder dwang de etagewoning moest verlaten. Het risico op brand was te groot. Ze kon terecht in een 55+ woning maar ook toen wist ze hulpverleners lange tijd buiten de deur te houden. Een mevrouw uit de buurt wilde haar wel helpen met de dagelijkse boodschappen. Helaas bleek deze vrouw op Tiny’s geld uit te zijn. Door een bewindvoering aan te vragen, kon verdere diefstal worden voorkomen. Het ging de afgelopen jaren steeds slechter. Zij heeft meerdere malen in het ziekenhuis gelegen. Haar toestand was zo slecht, dat ik een psychiater ingeschakeld heb om te kijken of zij nog wel in staat was zelf beslissingen te nemen. Tot drie keer toe is zij als volledig wilsbekwaam beschouwd. “Het ongeluk is dat het hier boven nog goed is. Want ik weet alles nog en ik weet wat ik niet meer kan.” Van haar moeder had ze het handwerken afgekeken en wat graag had ze in een stoel gezeten met iets om handen. Maar zicht en gehoor gingen sterk achteruit, waardoor ze in een totaal afhankelijke situatie terecht kwam en maximale eerstelijns hulp moest worden ingezet. Medewerkers van de thuiszorg kwamen meerdere malen per dag over de vloer en hebben haar tot het eind heel goed verzorgd.
Na het overlijden van haar moeder ging het snel bergafwaarts. In de tijd begon ze ook steeds meer scheef, op haar binnenenkels te lopen. Dan zei er wel eens iemand: ”Mevrouw, u loopt naast uw schoenen.” Met enige regelmaat liep ik met Tiny naar de Bijenkorf om koffie te drinken en dan namen we een taxi terug. Zij liep op hele dunne schoentjes en in de winter was dat dus eigenlijk als lopen op blote voeten. Ik heb haar meegenomen naar een revalidatiearts en er werden haar speciale schoenen aangemeten, maar die heeft ze volgens mij nooit gedragen. Ze is alleen maar meegegaan om mij te plezieren. “Die aangepaste schoenen? Schei uit, wat een ondingen waren dat! Zwaar! Verschrikkelijk.” Fragment uit ‘Vervuild, vereenzaamd en verwaarloosd’ (2000) 20
b em o eizo r ger s in r ot t er da m
o p er a
21
Klagen over de moeilijke voeten of de ongemakken van het ouder worden deed ze eigenlijk nooit, merkte haar dochter op. Tiny zelf zag alle problemen als straf voor de dingen die ze in het leven verkeerd had gedaan. “Zo voel ik het aan.” Ze hoopte in mei 91 te worden – één jaar ouder dan haar moeder. Maar dat haalde ze net niet. Omdat er nauwelijks geld was, kreeg Tiny een zogenoemde technische begrafenis. Dan wordt er alleen afscheid genomen en vindt elders de crematie plaats. De as wordt samen met de as van anderen over een veldje verspreid – geen laatste rustplaats, geen urn.
“Ik zou het liefst zo blijven liggen en dat ik op een ochtend gewoon niet meer wakker werd. Dat is het enige nog. Net als die schrijfster, Annie M.G. Schmidt. Die is ‘s avonds na haar verjaardag, ‘s nachts in haar slaap gestorven. Ik wou dat het mij overkwam.” 22
b em o eizo r ger s in r ot t er da m
In de kist lag ze mooi opgemaakt met een boeket in haar hand van haar beste vriendin die altijd plaagde dat ze er uit zag als een heks. In de huiskamer stond de heksenpop die ze ooit van die vriendin kreeg. Als muziek bij het sluiten van de kist had ik de solo “Fluch der Hexe” meegebracht uit de opera “Hänsel und Gretel“. In een Mercedes werd ze naar het crematorium overgebracht. Samen met dochter Carien zwaaide ik haar uit. Luxe auto’s, daar hield ze ook van.
o p er a
23
“Ik heb er gewoon spijt van dat ik een tijd zo slecht met mezelf geleefd heb en ik wil dat goed maken met mijzelf”
muizen door Jos Jongeleen
De ambulante geestelijke gezondheidszorg belde de afdeling Vangnet en Advies over een cliënte in een vervuilde woning. Ada had vijf tamme muizen in de dierenwinkel gekocht, maar na verloop van tijd werden het er honderden. Ze namen bezit van het meubilair en maakten er hun nesten. Bij mijn eerste huisbezoek zag ik de rugleuning van de zitbank bewegen. Door de muizen hing er een vieze bedompte lucht in de woning – een buitengewoon slechte atmosfeer voor Ada, die CARA patiënte is. De hoeveelheid muizen groeide haar bijna letterlijk boven het hoofd en ze wilde er wel van af. Maar alleen op voorwaarde dat de beestjes, ‘haar kindjes’, niet doodgemaakt zouden worden.
24
b em o eizo r ger s in r ot t er da m
m u izen
25
Ada werd kort na de Tweede Wereldoorlog geboren. Vader kwam uit Schagen, moeder uit Den Helder. Van Noord-Holland kwam het gezin naar Noord-Rotterdam. Ada heeft niet veel op met die andere kant van de stad, waar Katendrecht ligt, en psychiatrisch centrum Delta. In het gesprek met Ada komt steeds ook een andere, meer negatieve kant van haar persoonlijkheid naar voren. Snel associërend geeft ze als het ware aanvullend commentaar op zichzelf. Bijvoorbeeld over de verpauperde wijken achter het oude stadhuis op de Coolsingel. Voor de oorlog een pittoreske, maar zeer arme wijk. “Wij zaten in een soort wasteland na de oorlog. Dat bombardement is gecompleteerd en toen was er niets meer. Ik heb het gezien op de film. Het vergeten bombardement sloeg … op dat stuk wat ze nog niet gebombardeerd hadden. Je moet in een jungle ook leren overleven. Maar dat hebben ze wel met enige reden gedaan - omdat dat gedeelte van Rotterdam eigenlijk niet meer kon en dat de bevolking er eigenlijk niets meer aan wilde doen. Die lieten alles daar maar gebeuren, ziekte en prostitutie en allemaal vuiligheid. Het was een grote hoerenbuurt. Het was eigenlijk een soort saneringsplan. Net als die enorme cholera epidemie, maar dat was dan in de middeleeuwen. Dat is nog steeds een zwart gat.” Haar ouders waren al rond de veertig jaar oud toen ze geboren werd. “Dus die man bij Simon de Wit zei dan: ‘Ben je met je oma uit?’” Maar haar grootouders waren toen al overleden. Met haar moeder bezocht ze lang geleden het familiegraf. In 1985 zijn ook haar ouders gestorven: “Mijn vader, op mijn moeder … Nou hadden ze de leeftijd er voor.” In huis was er een harmonieuze sfeer, maar toch heeft Ada het als kind moeilijk gehad. Ze herinnert zich ontzettend kwaad te zijn, driftbuien, voelde zich genegeerd, een ongewenst kind. “Ik heb jaren de gedachte gehad dat ik dood geboren was, wat een aardige tegenstrijdigheid is natuurlijk.” Met de familie heeft ze geen contact meer, alleen met haar zus die voor Ada als bewindvoerder optreedt.
26
b em o eizo r ger s in r ot t er da m
Over haar zus weinig goeds. “Ik ben helaas niet enigst kind. Ik heb een oudere zuster en die vond het niet zo leuk dat ze mij zag komen. … Het schijnt toch dat ze jaloers was en ik was dan jonger en dat is ze nog steeds.” Ada haat roken en mensen die roken – haar zus rookte bij het ziekbed van hun moeder: “Ze heeft der moeder vermoordt. Ik ben er bij geweest en er waren meer getuigen bij. … Dus ze zit naast dat bed en ze steekt ineens een sigaret op.” …“Ze beheert mijn uitkering en ik krijg genadebrood terwijl ik van die hele teringzooi niks nodig heb. Maar ja de sociale verzekeringsbank schijnt toestemming gegeven te hebben. Dat is via de rechter gegaan. Een lachertje was het. En zij schijnt dingen te kunnen omdraaien en ze had daar iemand met wie ze samen woonde.”
“Het was een veel moeilijkere tijd dan nu.” Ada ging na de lagere school naar de MULO (het middelbaar uitgebreid lager onderwijs), haar zus ging hoger - de HBS (Hogere Burgerschool). Hard leren en dan een beroep kiezen, dat trok Ada niet. “En de huishoudschool dat zag ik zo vaak thuis”, dus de MULO leek een redelijke tussenweg. Haar ouders hadden geen voorkeur voor een protestantse, katholieke of openbare school. Ook Ada heeft een heel algemene geloofsopvatting: “God. Dat is een uitroep van verwondering. Het komt van: ‘Oh!’ Het komt van het Ontstaan, maar is dan wel weer iets anders dan het ontstaan. Het is de verwondering van het ontstaan!” Ze koos voor dezelfde school als de buurjongen, waar ze verliefd op was. Maar al snel ging hij van
m u izen
27
school af en ondanks bijlessen haalde ook Ada het diploma niet. Bij Schoevers leerde ze wel blind typen, maar daar heeft ze nooit wat mee gedaan. Van moeder hoefde ze verder niet naar school, vader regelde een baantje bij de PTT (Post, Telefoon, Telegraaf – de voorloper van KPN en TNT post) waar ze een opleiding voor telefoniste kon volgen. “Ja, communicatie. Wat zouden we doen als we niet met elkaar zouden praten?” Dat baantje heeft Ada drie maanden volgehouden, maar daarna werkte ze nog wel enkele keren als telefoniste.
Ada woonde in het oude noorden en was enkele jaren getouwd met Jack, een verslaafde. Jack was alcoholist en ging later ook harddrugs gebruiken. Hij takelde snel af: verdoofd door de alcohol liep hij brandwonden op en was ’s nachts incontinent – “‘s Ochtends was die matras kletsnat en die zette hij dan overeind tegen de muur.” Naast alcohol ging hij pervitine gebruiken, een methamfetamine met een vergelijkbaar effect als adrenaline – ook wel Hitler’s drug genoemd omdat het onder Duitse soldaten werd verspreid. Ada vond Jack’s aftakeling vreselijk, maar ook dat hij agressief was, dreigend met mes en pistool.’s Nachts kwamen zijn vrienden langs en werd er gekaart. Hoe hij aan het geld voor harddrugs kwam, wist ze niet. Ada gebruikte ook, maar vreesde er aan onderdoor te gaan en stopte abrupt. Jack is overleden. “Ik heb inmiddels tien kinderen gehad en ik zou zelfs er nog zo een kunnen krijgen, maar ik wil het niet. Dus die potentiële vader die weet dat. … En ineens moest ie een kind van mij worden, alleen maar eigenlijk een demonstratie of zo. … En toen kwam die dus met een keizersnee uit mijn lichaam. Dus dat is een vleeskoe in een melkkoe weet je wel, bij wijze van spreken. … Maar ik weet niet precies hoe dat is gekomen. Vandaar dat ik nogal veel denkwerk heb.”
“Het was voor mij niet zo erg, maar voor zo een kind natuurlijk wel. Een omgeving waar drugs werden gebruikt.” 28
b em o eizo r ger s in r ot t er da m
Ada was eerder via een keizersnee bevallen van een zoon, en kreeg ook een dochter, maar de herinneringen zijn op de achtergrond. Wie de vaders waren, blijft onduidelijk – niet van Jack, “natuurlijk niet, drugs word je hartstikke impotent van.” Haar dochter werd te vroeg geboren, thuis op het toilet in plaats van een bevalstoel. “De omstandigheden waren niet zo ideaal. Het was eigenlijk humbeler dan het stalletje van Jezus Christus.” De buren schakelden de GGD in en de baby van ongeveer vijf en een half pond kwam in een couveuse in het Academisch ziekenhuis Dijkzigt, het huidige Erasmus MC. Zoon en dochter zijn geadopteerd.
m u izen
29
“De meeste dieren zijn liever samen. Niet om zich voort te planten, maar voor mensen zou het ook goed zijn.” Fragment uit ‘Vervuild, vereenzaamd en verwaarloosd’ (2000)
Ada houdt van de natuur. De stad is in haar beeld een groot kerkhof, waar het gras tussen de tegels vandaan wordt gehaald om de natuur weg te houden. Een plaats met ook veel dierenleed waartegen ze iets wilde doen. Bij een dierenwinkel in de buurt kocht ze goudvissen en liet ze los in de Maas. “Toen kwamen er opeens verhalen over zalm.” Ze heeft eerder konijntjes gehad maar die knaagden aan de drempel. Kerstmis vóór de eeuwwisseling wilde Ada weer een konijntje, maar nu in een bak. De dierenwinkel had echter alleen een muizenbak, dus nam ze enkele muizen mee – miskende beestjes “gezien het feit dat ze nog steeds op de ongedierte lijst staan. … Die denken: ‘Snel vermeerderen is een oplossing omdat het sterftecijfer nogal hoog is.’” En zo werden het er honderden. Ada vervuilde en kreeg last van haar longen waardoor ze de trap haast niet meer af kwam. Rond die tijd werd de hulp van de GGD ingeroepen. In overleg met Ada en de begeleider vanuit de geestelijke gezondheidszorg is een plan van aanpak opgesteld. De documentaire van Hans Polak laat zien hoe een deel van de muizen naar Blijdorp werd gebracht. Een ander deel is met Ada samen in het Kralingsebos uitgezet. Voor de vieze, beschadigde meubelen zijn schone tweedehands stoelen en banken in de plaats gekomen. Ook is haar kapotte wasmachine vervangen waardoor ze weer kleding kon wassen. De kapotte vloeren in de woning zijn door de woningbouwvereniging gerepareerd en alle muizengaten zijn dichtgestopt.
30
b em o eizo r ger s in r ot t er da m
Na de muizenplaag is Ada poppen en beren gaan verzamelen. Inmiddels staat er in de woonkamer een aantal poppenbedjes waarin de poppen en de beren liggen te slapen. En ze heeft haar oude activiteiten weer opgepakt. Ze was altijd actief in het Basisberaad, de cliëntenbeweging binnen de psychiatrie. Ook houdt ze goed bij wat er allemaal in de wijk te doen is en kent de buurt goed, omdat ze enige tijd krantjes en foldertjes rondbracht. “Dat was wel grappig, want ik kwam natuurlijk van de PTT.” Via het KRO programma ‘Opsporing Verzocht’ heeft haar dochter contact gezocht. Samen met Ada’s zus kwam ze aan de deur met een bos bloemen en chocolaatjes. “Zij woont in Amsterdam en mijn zus in Capelle, maar dat is ook niet verboden, want ze zijn familie van elkaar.” Ada wilde die cadeautjes eerst niet aannemen. Maar dat is veranderd. “Ik heb nou een elektrische schrijfmachine gekregen van mijn dochter. Maar ik weet niet, ik ben helemaal ontwend. Ik zit met twee vingers te klungelen. Vroeger heb ik ook wel eens een cursus gehad in het Albeda college, computers gebruiken. Voor mij was dat wel te kort. Misschien gaat D66 volgend jaar weer een gratis cursus voor 65 plussers doen. Dan ben ik vijfenzestig en dan hoop ik daar wel degelijk iets te leren.”
m u izen
31
uit coma door Meta van der Schee
Eind 1999 belde het Sint Franciscus Gasthuis. Er was een mevrouw opgenomen die tien dagen aan de beademing had gelegen. Waarschijnlijk onder invloed van cokegebruik had ze een hartstilstand gekregen. Haar partner had nog wel geprobeerd hulp in te schakelen, maar door taalproblemen reageerde de ambulancedienst niet onmiddellijk. Eenmaal gealarmeerd door een buurman, zagen de ambulance verpleegkundigen de reanimatiepoging van de partner voor huiselijk geweld aan. Hij is afgevoerd naar het politiebureau, maar kon korte tijd later weer naar huis. De vrouw werd in comateuze toestand naar het ziekenhuis overgebracht. Na tien dagen beademing op de intensive-care unit ontwaakte zij uit coma en herstelde lichamelijk vrij goed. Maar haar geestelijke toestand was slecht. Door zuurstoftekort na de late reanimatie was een hersenbeschadiging ontstaan. Ze liep nu te roven en te stelen in het ziekenhuis en kon door haar gedrag niet langer op de afdeling cardiologie blijven.
32
b em o eizo r ger s in r ot t er da m
“We hebben het rustig opgebouwd, piano piano, stein auf stein alles opgebouwd und so weiter und fort.” u i t co m a
33
Het ongehuwde paar is van Duits/Italiaanse nationaliteit en is sinds eind jaren ’80 in Nederland. Petra is geboren in Duitsland, heeft een zus en twee broers maar geen contact meer met hen. Noch met haar ouders. “Geen idee of ze nog leven en ik wil er ook niets mee te maken hebben.” Ze heeft een kappersdiploma, was een jonge wilde meid, woonde op zichzelf en hield van uitgaan. Toen ze vijfentwintig was, leerde ze Massimo kennen. “Op zo iemand moet je meteen verliefd worden.” Hij is van Italiaanse komaf, zijn ouders leven niet meer en met zijn halfbroers en halfzusters is geen contact. Hij werkte als loodgieter, klusjesman, in dierenkapsalons, en als kok. Als jonge man leefde Massimo als een hippie - gitaar spelen, wat zingen, en blowen. Drugsgebruik bracht hem in Italië in problemen. Een paar maanden nadat hij in Duitsland Petra had leren kennen, werd Massimo voor wat hij in Italië gedaan zou hebben gearresteerd en uitgewezen. In eerste instantie was het vonnis van de Italiaanse rechter een gevangenisstraf van zeven jaar. Petra kwam naar Italië, ging bij zijn familie langs en zocht hem op in de gevangenis. Na twee jaar is in hoger beroep de gevangenisstraf kwijt gescholden. Terug in Duitsland werd hun zoon Alessandro geboren. Maar al snel pakte de politie Massimo opnieuw op en werd duidelijk dat hij in Duitsland niet meer welkom was. Rond 1990 was het drugsklimaat in Nederland veel liberaler dan elders in Europa en dat bracht het stel naar Venlo, later Dordrecht, en Rotterdam waar hij werk vond in een Italiaans restaurant. Beiden waren heftige gebruikers en kwamen in behandeling bij de verslavingszorg. Bij controles voor de methadonverstrekking, het afbouwprogramma voor heroïnegebruik, werd ontdekt dat Petra zwanger was. Toen dochter Djada een beetje te klein, iets te vroeg werd geboren, werd het verslaafde stel uit de ouderlijke macht ontzet. Zij konden de kinderen geen veilige leefomgeving bieden. In verband met
34
b em o eizo r ger s in r ot t er da m
hoge schulden werd er enkele keren verhuisd - via de verslavingszorg is in de particuliere sector een slecht onderhouden en nauwelijks ingerichte etagewoning gehuurd. Daar ging het helemaal mis.
“Ze gebruikte drank en drugs, maakte met iedereen ruzie, vocht met de politie. Het liep helemaal uit de hand.”
In de documentaire “Vervuild, vereenzaamd en verwaarloosd” is hun zoon ongeveer 11 jaar oud en woont hij al enkele jaren in een pleeggezin. De dochter van net één jaar is direct op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming door de kinderrechter uithuis geplaatst. Wanneer Petra uit haar coma ontwaakt, blijken de geheugenstoornissen zo erg dat ze is vergeten dat haar zoon al naar school gaat en dat zij nog niet zo lang geleden een dochter
u i t co m a
35
heeft gekregen en voorheen drugs heeft gebruikt. Het ziekenhuis vroeg mij een indicatiestelling te geven voor vervolgopname op een verpleegbed in de dak- en thuislozen zorg. Die verpleegbedden zijn echter erg schaars en als iemand een thuis heeft, ligt verwijzing naar de maatschappelijke opvang niet voor de hand. Petra kon zich niet zelf verzorgen, was incontinent, maar werd desondanks ontslagen uit het ziekenhuis zonder dat ondersteunende zorg was geregeld. In dit geval was ik vanwege de gevraagde indicatiestelling op de hoogte van het ontslag en kon de GGD een vangnet bieden. Met de Sociale Dienst werd de ziektekostenverzekering veilig gesteld en een uitkering geregeld als aanvulling op het inkomen van de partner. Vanuit een noodfonds werd huisraad aangevuld zodat Petra niet langer op de grond hoefde te slapen. Via de verslavingszorg is de prikpil geregeld en een begin gemaakt met het saneren van haar gebit. Eind 2000/begin 2001 begeleide ik Petra wekelijks naar een revalidatiecentrum voor behandeling van haar klauwhand, ontstaan door een zenuwbeschadiging bij intraveneus gebruik. Door haar beperkte leervermogen had de therapie echter niet het gewenste resultaat. Om de volledig gesmette hand beter te kunnen verzorgen, werd besloten tot een chirurgische correctie die in januari 2002 is uitgevoerd.
“Ze heeft denk ik alle ziekenhuizen uit Rijnmond gezien. Iedereen kent haar. Dijkzigt, het Clara ziekenhuis in Lombardijen, Vlietland ziekenhuis in Schiedam, Delta.” Door intensieve begeleiding verbeterde haar lichamelijke conditie, maar er ging ook van alles mis. De verslavingszorg waar het paar in zorg was, stopte met hulp omdat zij niet meer tot de gebruikersgroep
36
b em o eizo r ger s in r ot t er da m
Fragment uit ‘Vervuild, vereenzaamd en verwaarloosd’ (2000)
behoorde en hij fors gebruikte en afspraken niet nakwam. In de loop van 2002 verslechterde de lichamelijke en geestelijke toestand: Petra vermagerde, raakte steeds meer in zichzelf gekeerd, afgewisseld met agressieve buien. Zij ging zwerven, kreeg aanvallen waardoor ze verstarde (catatonie) en werd zo op straat gevonden en naar de spoedeisende hulp overgebracht. De aanvallen kwamen steeds frequenter. Eind 2002 liep Petra van huis weg en via de Centrale Post Ambulancevervoer kon ik achterhalen dat ze in een park was gevonden en acuut gedwongen opgenomen. Vanwege agressief gedrag werd ze een aantal dagen in een isoleercel gezet en vervolgens naar een verpleegafdeling overgeplaatst. Op mijn aandringen werd neuropsychologisch onderzoek verricht om zicht te krijgen op de lichamelijke en geestelijke achteruitgang. Er werd echter geen vervolg dwangmaatregel aangevraagd, zodat ze na afloop van de dwangopname op vrijwillige basis verbleef en ieder moment kon vertrekken. Maar niet naar een thuis. Massimo sliep in zijn auto. Vanwege ongedierte, drugsgebruik en dealen was het huis waar ze woonden op de lijst van overlastgevende panden gekomen en werd een zogenoemde Burgemeesterssluiting uitgevoerd. In vervangende huisvesting was niet voorzien.
u i t co m a
37
“Ze kreeg een attack en de GGD belde 112. Toen de ambulance kwam, bleken de stickers van een vorige ECG nog op haar lijf te zitten.”
Nadat door het Lokaal Zorgnetwerk in een aangrenzende gemeente een woning was geregeld, werd Petra door het psychiatrisch ziekenhuis in een taxi naar haar nieuwe woonadres gebracht. Zij kwam voor een gesloten deur te staan met alleen een vuilniszak als regenjack. De ontslagbrief is gericht aan haar vroegere huisarts, ofschoon er al enkele jaren geen contact was met die huisarts.
Medio 2003 is in een stedelijk overleg deze geschiedenis aan de orde gesteld onder de titel ‘mevrouw Murphey’ (naar de ‘wet van Murphey’ dat alles wat fout kan gaan ook fout gaat). In de nieuwe woongemeente stapelden de problemen zich snel op. De aanvullende uitkering werd door Rotterdam gestopt, maar door de lokale sociale dienst aanvankelijk niet overgenomen vanwege verdenking van zwartwerken en onduidelijke verblijfstatus. De woonlasten werden maandenlang niet betaald, waardoor steeds weer Eneco-afsluiting, huisuitzetting en zelfs detentie dreigden. Een deurwaarder kwam met een claim van duizenden euro’s van het landelijk bureau inning ouderbijdragen, op de voet gevolgd door iemand van het Justitieel Incassobureau met openstaande bekeuringen voor rijden onder invloed en zwart rijden. Eind 2004 was een indicatiestelling voor beschermd wonen in gang gezet, maar gewacht werd op een verblijfsvergunning. Na acht maanden bleek de IND de zaak nog steeds niet in behandeling te hebben genomen. De zoon liep weg bij het pleeggezin en trok bij zijn ouders in. Massimo zag in hem een goede oppas, maar Petra werd door haar zoon mishandeld. “Petra en Alessandro botsten als een gek met elkaar. Juist omdat ze zoveel op elkaar lijken. Het zijn alle twee van
38
b em o eizo r ger s in r ot t er da m
die knokkers.” Eind 2005 verhuisde het paar terug naar Rotterdam en weer stopte de sociale dienst regeling voor de uitkering. Een aanvraag tot bewindvoering werd in gang gezet om het beheer van de financiën over te nemen. De zoon werd in een internaat geplaatst, maar liep begin 2006 weg en trok weer in bij zijn ouders. De mishandeling ging door. Vanaf die tijd is met meerdere partijen aan de overlegtafel gericht gewerkt aan een alternatief plan van aanpak. Petra is uiteindelijk met een rechterlijke machtiging gedwongen opgenomen in een verpleeghuis. De zorg is kleinschalig opgezet in woongroepen van twaalf bewoners met een gezamenlijke huiskamer en ruime eenpersoonskamers. Van maandag op dinsdag is ze bij Massimo en Alessandro. De zoon is inmiddels ruim twintig jaar oud en helpt soms mee in het restaurant. “Hij heeft een vriendinnetje en hij zit beter in zijn vel.” De pleegouders van de dochter houden contact – met zijn allen hebben ze in het restaurant gegeten. “Ze krijgt een christelijke opvoeding en mag weten dat wij bestaan. Bij elke gelegenheid krijgen wij een kaart.” In het begin was voor Petra het samenleven met de mede patiënten wel even wennen. Maar het verpleeghuis biedt structuur, lichamelijke verzorging, en dagbesteding. Petra: “In het begin naaide ik kussens en dat soort dingen. En bij de receptie help ik wel eens. Maar ach, zo belangrijk is dat allemaal niet. Ik heb het daar wel naar mijn zin. Gelukkig wel.”
”Toch ben ik wel blij hoe mijn leven gegaan is. En ik probeer altijd te blijven lachen.” u i t co m a
39
post
De wijkagent trok aan de bel bij de dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SoZaWe) over een man in zijn werkgebied. De agent is de vertrouwenspersoon van “Willempie”, die niet goed voor zichzelf zorgde en uit vuilnisbakken at om in leven te blijven. De laatste tijd heeft Willem ‘s avonds geen licht branden, waarschijnlijk om zo geld uit te sparen om meer voor drank te hebben. Maar als hij zo doorgaat kan ook echt het licht uit gaan – dan wordt hij op een dag dood in huis aangetroffen. SoZaWe meldde de alcoholist bij het Lokale Zorgnetwerk. De rechtmatigheidformulieren werden niet teruggestuurd en dat formulier is nodig om een bijstandsuitkering te ontvangen. Als er iets verandert in de leefsituatie, moet dat worden gemeld anders kan een verdenking van fraude ontstaan. Wanneer men informatie vergeet, of het formulier niet met een zwarte pen invult, wordt het formulier opnieuw thuisgestuurd. Vervolgens moet dat binnen enkele dagen zijn teruggestuurd, anders wordt de uitkering tijdelijk stopgezet. Willem bleek al een tijd geen uitkering meer te hebben.
door Janny Tems
“Spullen van de straat halen doe ik niet meer. Ja, kijk alles wat hier staat dat heb ik opgeraapt, dat is niet zo moeilijk. Maar niet meer zoveel.” 40
b em o eizo r ger s in r ot t er da m
p os t
41
Willem werd in 1945 geboren in Doesburg, maar woonde bijna zijn hele leven op Heijplaat. Zijn vader werkte na de oorlog als kopergieter bij RDM, de Rotterdamse Droogdok Maatschappij. Een eerste klas vakman die alles kon maken wat op een schip van koper was, van de scheepsbel op het voordek tot en met de schroef achterop. Willem was de benjamin, met een oudere zus en broer en zijn ouders woonde hij in een huis van de RDM. Zo ging dat toen. De hele buurt werkte bij de RDM of bij de SHV, de Steenkolen Handelsvereeniging. Veel geld kwam er in de opbouwjaren niet in huis. “Ik geloof dat die ouwe begonnen is voor ik dacht negenenveertig gulden in de week.” De zomervakantie bestond voor Willem uit logeren bij ooms en tantes in Doesburg, maar dat was om de zoveel jaren, als er geld opzij kon worden gelegd. Hij ging naar de openbare school, niet de protestantse of katholieke: “Dat gaat er bij mij niet in. Wat ik niet kan zien, dat kan ik niet geloven ook.” Naar de zondagsschool ging je als arbeiderskind wel, want daar was een snee brood en een glas melk te halen. Willem kreeg na de lagere school nog Uitgebreid Lager Onderwijs (ULO, later MAVO), maar moest al jong aan het werk.
baas betaalde wintervakantie, toen lag het schip zeven weken ingevroren in havenbekken 2 in Basel. Op een brommer trok hij die weken Zwitserland in. “Maar niks jodelen hoor, tenminste...dat lag er aan waar je overheen reed. Dan gaat het vanzelf.” Na militaire dienst werkte hij een aantal jaren bij de Verenigde Tankrederij in de bunkerdienst: brandstof leveren aan zeeschepen en coastertjes, kleinere handelsschepen die dicht onder de kust blijven. Daarna aan wal gekomen, maar niet meteen aan lager wal. Hij woonde in het ouderlijk huis en werkte als bijrijder op een vrachtwagen van de gasfabriek vlakbij.
“En toen woonde ik plotseling alleen”
Nog geen dertien jaar oud kwam hij bij zijn zus en haar man aan boord van een binnenvaartschip. “Op zee heet dat ketelbinkie, maar op de binnenvaart ben je dan scheepsjongen.” Ze vervoerden van alles op een vast traject: Rotterdam-Basel, Antwerpen-Basel, voor een Zwitserse maatschappij. Van scheepsjongen klom je op tot matroos en Willem bracht het zelfs tot stuurman. Toen het met zijn zwager niet meer zo boterde, stapte hij in een andere boot – met drie man aan boord, altijd onderweg, werkdagen van twaalf tot veertien uur. Hij verdiende op zijn zestiende al meer dan zijn vader. Tot zijn diensttijd zat Willem op binnenvaartschepen. De grote vaart trok hem niet. De leukste herinnering aan die tijd is een door de
42
b em o eizo r ger s in r ot t er da m
p os t
43
Zijn vader maakte plannen om na zijn pensioen eindelijk te gaan vissen. Maar op zijn vierenzestigste kreeg hij last van stoflongen en stierf na een ziekbed van enkele jaren. “Niks vissen.” Willem is dan net dertig jaar en blijft bij zijn moeder wonen. Zij is altijd heel belangrijk voor hem geweest, ook al sloeg ze hem ook wel eens stevig. “Die had smerig harde handjes.” De laatste jaren van haar leven was zijn moeder dementerend, maar Willem had daar nooit zo’n last van. “Ja, het werd wel eens vervelend als ze bijvoorbeeld soep op had staan die ze was vergeten. Dan had je zwarte soep.” Ongeveer tien jaar na de dood van zijn vader, overleed op zesenzeventig jarige leeftijd zijn moeder aan een hartaanval. In de nacht hoorde hij vanuit zijn kamer dat zij in de gang op de grond viel. Hij heeft geen afscheid van haar kunnen nemen – ze was op slag dood. Moeder had spaarcenten achter de hand. Willem kreeg naast zijn normale loontje opeens enkele tienduizenden guldens op zijn rekening gestort en ging feest vieren. Hij had al de nodige vriendinnen
gehad, maar in die tijd had hij voor vrouwen weinig aandacht en gaf zijn geld liever uit aan zijn eigen drank. Hij deed wel eens een rondje Binnenweg, maar gaf niet graag een rondje weg. In die kroegen kwamen dan de meestal al wat oudere dames op hem af. Of ze wat van hem mochten drinken. “Ja!, zei ik dan: Neem maar een glaasje uit de spoelbak.” En dan wegwezen, want er konden wel eens klappen vallen. Toen moeder stierf, was ook zijn broer al overleden. Met zijn zus en zwager is geen contact. De broer heeft zichzelf gedood en daar had zijn moeder veel verdriet van. Willem kan daar zelf jaren later ook nog altijd emotioneel van worden. Zijn broer was aan de drank geraakt, was eenzaam en vervuild. “Kijk als ze je in die twee, drie jaar dat je op jezelf woont ze je twee keer moeten komen ontsmetten, gaat het toch niet goed, geloof ik. Maar je gaat toch niet een stroppie om je nek doen, je gaat toch niet hangen!” Bij het eerste huisbezoek ging Willem’s voordeur nauwelijks open. Een metershoge stapel ongeopende post lag achter de deur. In de woonkamer en in de rest van het huis was het een enorme rotzooi, ook bedorven etenswaren op de grond, de toiletpot stonk hevig, de keuken vol met ongewassen pannen en borden. In de achterkamer lag een vies matras op de grond. Een douchecabine stond in de achterkamer, daarin een wasmand vol kleding. Overal op de grond kwam je stukken stokbrood tegen - duidelijk een verzamelaar van de straat. Hij maakte een eenzame en wat verwarde indruk - hiaten in het korte en lange termijn geheugen.
Fragmenten uit ‘Vervuild, vereenzaamd en verwaarloosd’ (2000)
44
b em o eizo r ger s in r ot t er da m
p os t
45
“Zetjes in m’n rug heb ik genoeg gehad, maar ik had een opdonder nodig. En die heb ik gehad en dat heeft aardig geholpen.” In de afgelopen jaren was Willem enkele keren in een verslavingskliniek opgenomen om te herstellen. Bij elkaar dacht hij daar ongeveer twee en een half jaar onderdak te zijn geweest. Dat was geen straf. Hij had het er naar zijn zin, want er werd voor hem gekookt, gewassen, bed opgemaakt. Er werd af en toe een dagje uit georganiseerd en je kreeg nog zakgeld ook. “De Boerhavelaan. Dat was de beste kroeg van Rotterdam!” Daar was hij onder de mensen, hetzelfde slag volk. “Allemaal keilebakken. En ouwe versleten temeiers die wel eens opgenomen werden.” Eenmaal uit de kliniek volgt dan een moeilijke tijd zonder structuur en aanspraak. “Na die opnames kom je gewoon weer thuis. Dan val je in een zwart gat. Dan moet je sterk in je schoenen staan.” In eerste instantie wilde Willem geen pottenkijkers, maar uiteindelijk is hij blij met alle hulp die hij heeft gekregen. Na de melding van de wijkagent volgde een gedwongen schoonmaak van de woning waar Willem alle medewerking aan verleende. Het hele pakket werd ingezet: specialistische thuiszorg, reguliere thuiszorg,
46
b em o eizo r ger s in r ot t er da m
medicatiebeheer, bewindvoering en maaltijden. SoZaWe betaalt zijn huur, ENECO en ziektekostenverzekering. Willem krijgt via SoZaWe een weekgeld van 150 euro dat door de thuiszorg wordt beheerd. Eens in de week gaat hij samen met een medewerkster van de thuiszorg boodschappen doen. Bij een grote supermarkt, niet bij de locale Super want daar vindt hij het te duur. Verder is er een schema van wat hij elke dag in en buiten het huis doet. Iedere dag wandelen langs de haven, dinsdags en donderdags kijken bij de voetbaltraining – “Even een potje halen” – en de buurman komt nog wel eens een bakkie doen, als het mooi weer is een biertje halen. “Zorgen maken over morgen heeft weinig zin. Het komt toch wel. Ze rapen me maar op tegen die tijd. Dat zien we dan wel weer.”
p os t
47
Dierenbescherming
“Mijn genen zijn onderzocht en die bleken wel af te wijken van gewoon. Maar ik ben wie ik ben.”
door Bert Buis
September 2010 belde de buurtagent over Roy – het ging om stankoverlast van kattenpis. Roy was al bekend in het lokale zorgnetwerk. Zijn vriendin Jenny had een collega van mij aangesproken met de vraag of die eens langs wilde komen. De grote hoeveelheid katten groeide Roy en Jenny boven het hoofd. Ze hadden zo’n dertig katten in huis, mannen en vrouwtjes gescheiden in twee kamers, dat dan weer wel.
48
b em o eizo r ger s in r ot t er da m
d ier enb e s c her min g
49
Roy is een slimme jongen die vaak wel erg op zijn hoede is. Zijn vader was automonteur – hij overleed midden jaren zeventig, toen Roy elf of twaalf jaar oud was. Met zijn moeder en twee jaar jongere broer heeft hij geen contact meer. Van zijn moeder weet hij dat zijn vader hem met regelmaat sloeg. Maar Roy heeft daar een duidelijke verklaring voor. Als jongetje was hij niet bezig met voetbal of zoiets, maar altijd in de natuur met bloemetjes en bijtjes, wilde preparateur worden. Met zijn verzameling schedeltjes en opgezette dieren kwam hij zelfs een keer op TV en in de krant. Vanwege die hobby’s dacht zijn moeder, en zij was niet de enige, dat hij wel eens homosexueel geaard zou kunnen zijn. Maar Roy’s genen waren gewoon anders. Naar zijn idee heeft zijn vader zich ook altijd anders gevoeld dan anderen. Vader wist dus hoe moeilijk dat is. “Hij heeft het er uit willen slaan.“ Zijn vader stuurde hem naar de tuinbouwschool in plaats van het Atheneum zoals de Cito-toets had aangegeven. Roy kon best leren en vertelt met verve over zijn talenten. Hij was van jongs af aan geïnteresseerd in Hare Krisna, Bhagwan, Yoga, Transcendente Meditatie. Hij werkte een tijdje als tuinman bij een meditatie organisatie, kon daar ook aan zichzelf werken en mediteerde graag zo lang mogelijk: “Ik kon op het laatst zelfs zweven”. Als medewerker in een tuinbedrijf probeerde hij het bedrijf biologisch dynamisch te maken, maar de tuinder was er nog niet klaar voor. Toen hij rond 1980 daar weg ging, net zeventien jaar, vroeg hij vervroegde militaire dienst aan. Hij wilde bij de marine om opleidingen tot beroepsduiker te kunnen volgen. Maar de marine vond hem nog te jong, te speels, dus het werden de commando’s, de groene baretten. “Veel mensen denken dat de commando’s alleen maar een soort vechtmachines zijn, maar dat is van uit de film.” Hij herinnert zich met een klein team verschillende keren achter het ijzeren gordijn te zijn gedropt, niet om te vechten maar voor de Amerikanen een soort
50
b em o eizo r ger s in r ot t er da m
geleiders te plaatsen die wapens aansturen. De laatste keer zijn ze echter gepakt, twee weken gemarteld en toen weer in een bos in West Duitsland losgelaten. Hij wist een dorpje te bereiken, is daar in een discotheek achter de bar gaan zitten en weet voor de rest alleen nog dat de marechaussee hem kwam halen. Van talentvol jongetje naar getraumatiseerd militair, dat is volgens Roy het keerpunt geweest. Na zijn commandotijd was er toen nog geen begeleiding van defensie zoals tegenwoordig bij een post traumatische stress stoornis gebruikelijk is. Hij leefde als een zombie en had veel nachtmerries. Toen is hij drugs gaan gebruiken. “Ik gebruikte het eigenlijk alleen maar om mijzelf tegen de wereld te beschermen en ook omgekeerd.” En bescherming was nodig. Niet tegen zichzelf. Hij rookt omdat je dan moeilijk een overdosis kunt nemen, met spuiten kan dat wel. Maar zijn boosheid kon soms naar buiten komen. Hij zat drie maanden wegens mishandeling van een man die hij verdacht van seksueel misbruik van jongens in een opvangcentrum. Afkicken gaf hem heftige migraine en andere pijnen. Na detentie werd door GGz-hulpverleners een gedwongen psychiatrische opname overwogen, omdat hij een wandelende tijdbom leek. Van medicamenteuze behandeling was Roy niet zo gediend; dan wordt je wel rustiger maar in zijn beleving ook een andere persoon. “Toen besloot ik dat het het verstandigst was om wel te gaan gebruiken. Ik gebruik het als een medicijn.”
“En om de woede die ik in me had en het gevoel van onmacht te temperen, bleken drugs het best te werken.”
d ier enb e s c her min g
51
niveau blijven, minder aanvullend gaan “scoren” en dus meer therapietrouw zijn. Een aantal mensen haakt daardoor echter af omdat ze zich met methadon suf voelen. Jenny kwam door het intakegesprek en ging in het programma meedraaien. Maar Roy weigerde ook methadon te nemen. Ook al weet hij: “Je kan niet normaal functioneren omdat je altijd in dat illegale circuit zit.”
Na die tijd is het leven niet meer helemaal bijgedraaid. Werkte nog wel enige tijd op een boerderij waar hij muizen fokte voor dierenwinkels en voor mensen die slangen houden. Maar zijn “compagnon” wilde volgens Roy eigenlijk een homosexuele relatie, werd ernstig ziek, en kon het niet kon verkroppen dat Roy het bedrijf alleen draaiende hield. Uiteindelijk ging de boerderij in de brand, mogelijk aangestoken. Dan is Roy alles kwijt – ook zijn katten, maar daar komen andere katten voor in de plaats. In 2008 hebben Roy en Jenny gevraagd of ze mee konden doen aan het heroïneverstrekking experiment. Toen zijn zij bij de hulpverlening in beeld gekomen. In het Medisch Sociaal Centrum in de Hoornbrekerstraat wordt onder medisch toezicht en op experimentele basis heroïne verstrekt aan chronisch verslaafden. In dit programma is naast heroïne ook inname van methadon een voorwaarde. Uit eerdere studies is gebleken dat deelnemers daardoor op een stabiel
“Dat ik net als een suiker patiënt ook regelmatig mijn medicijn zou krijgen en weer met mijn leven verder zou kunnen gaan. Dat zou ik willen.”
52
b em o eizo r ger s in r ot t er da m
Bij mijn eerste huisbezoek bij Roy en Jenny na de melding van de kattenstank, gaf hij aan eerst zelf nog te willen nadenken over de schoonmaak en hoe het met de katten verder moest. Voorgesteld is om gespecialiseerde thuiszorg te regelen, maar daar had hij geen oren naar. Roy wilde niet teveel bemoeienis van buitenaf. De inzet was om op twee na alle katten mee te nemen en een eenmalige grote schoonmaak te organiseren. De dierenbescherming is ingeschakeld en de inspecteur heeft de dieren laten ophalen door het asiel in Rotterdam. De kosten, circa 80 euro per kat, zijn betaald door de woningbouw corporatie. Uiteindelijk bleven vier katten achter, maar enige maanden later was het aantal weer gestegen tot zeven à acht, daar bleef hij liever wat vaag over. In de kattenkamer zat ook een postduif die de hele zaak vervuilde. Roy zag er slecht uit en gaf zelf ook aan dat het niet goed met hem ging. Aan schoonmaken was hij nog niet toegekomen. Door een onaangekondigd huisbezoek voelde hij zich overvallen en door mij gepusht, zodat ik omwille van de lieve vrede de zaak heb overgedragen aan een collega. Inmiddels heeft Roy een deel van zijn huis zelf opgeruimd en is hij van plan het helemaal zelf te gaan afmaken. Ook de duif is vrijgelaten. Hij hoopt toch zijn leven nog een keer op de rails te krijgen. Roy: “Iedereen wil nuttig zijn en ik sterf van de talenten. Het is dood zonde. Maar dat spul heb ik gewoon nodig.”
d ier enb e s c her min g
53
Blikbier door Martin Daamen
“Altijd gewoon mijn eigen gang gegaan. Gewoon gewerkt en m’n leventje geleefd. Dan hoef je geen dankjewel te zeggen ook.”
De huisarts werd door Dirk zelf gebeld met als klacht: slecht ter been, pijn bij het lopen, en algehele malaise. Bij het huisbezoek schrok de huisarts enorm van de woningvervuiling. De woonkamer lag vol met post, kleding, bierblikken, in de gang stapels tasjes met restanten van afhaalmaaltijden, veel fruitvliegjes. In huis lag voor minimaal zestig vuilniszakken aan lege bierblikjes en lege wodka flessen.
54
b em o eizo r ger s in r ot t er da m
b l ik b ier
55
De keuken was erg vies en er kon niet meer in gekookt worden. De badkamer was zwart en zat onder de schimmel. Het Lokale Zorgnetwerk werd ingeschakeld en mij werd gevraagd de situatie in te schatten. Dirk wist te vertellen dat hij moeilijk kon lopen vanwege chronische artrose in zijn enkels (slijtage van gewrichten). Boodschappen doen ging daardoor moeilijk, maar ook het vuil naar buiten werken was niet makkelijk. Volgens de huisarts ging het echter niet om artrose maar om ontstekingen van de zenuwen in de voet door chronisch alcoholgebruik (polyneuropathie). Dirk kwam nauwelijks meer buiten, kreeg nooit bezoek, keek alleen de hele dag tv. Dirk groeide op in Spangen, vlak bij het Kasteel, het voetbalpaleis waar Sparta optreedt. Maar dat was aan hem niet besteed. Als kind gaf hij al niets om voetballen, maar meer om de gezelligheid op straat, het speelplein en de grote zandbak voor de deur. Spangen was toen een hechte volksbuurt, hele families woonden er bij elkaar. Maar aan de andere kant was er ook veel verloop. Zijn ouders verhuisden naar Delfshaven en daar heeft hij zelf eind jaren zeventig de flat gekocht waar hij nog steeds woont. Het gebouw was eigenlijk bedoeld als tijdelijke woonvoorziening, de naoorlogse revolutiebouw staat er echter nog steeds overeind. Hij is op zijn vijfentwintigste het huis uit gegaan. Dirk heeft alleen een vier jaar oudere zus, ook al komt hij uit een Katholiek gezin. Die zus was ook het huis al uit en getrouwd. Dirk is niet getrouwd, maar woonde elf jaar samen met een man. Nadat die relatie uit ging, is hij altijd alleen gebleven. Dat hij een vriend had, is nooit echt een probleem geweest. “Mijn vader moest er in het begin even aan wennen, maar die is ook snel bijgedraaid.” Zijn ouders kwamen in die tijd ook gewoon bij hun over de vloer. Niet streng in de leer, maar heel tolerant.
56
b em o eizo r ger s in r ot t er da m
“Ik zou het liefst gewoon thuis zijn, op mezelf wonen. Ik ben altijd nogal op mijzelf geweest. Dat vind ik lekker.”
Toen hij zeventien was, is hij gaan werken. Wilde bouwkundig tekenaar worden en zat daarvoor op de avondschool, deed eerst Lagere Technische School en daarna MTS bouwkunde. Overdag werkte Dirk bij een architectenbureau en zat vier avonden op school en deed de rest van de week zijn huiswerk. Veel vrije tijd was er niet. Na een jaar werd het vooruitzicht van een leven lang achter de tekentafel steeds minder aantrekkelijk. Dirk maakte de MTS niet af en was enige tijd werkloos. Vond daarna werk bij de gemeente bij Stadstoezicht, een baan die hij echt leuk vond. “Dan liep je de hele dag door de wijk om te kijken of alles schoon was. ... Je was een beetje de ogen van de politie en andere instanties.” Altijd met z’n tweeën op pad, hele dagen buiten, al was het in de winter wel eens afzien. Hij werkte elf jaar bij Stadstoezicht, tot het lopen niet meer goed ging. Met oudcollega’s is geen contact meer.
b l ik b ier
57
Dirk ging bij het eerste huisbezoek na de melding door de huisarts akkoord met het inzetten van het cleanteam. Maar hij had geen inzicht in zijn situatie en bagatelliseerde de problemen. Ontkende zelfs een alcoholprobleem te hebben. Zijn uitkering was gestopt en er waren flink wat schuldeisers en aanmaningsbrieven. Bij het ordenen van de bankafschriften zag ik dat er regelmatig bedragen van 500 euro waren opgenomen. Dirk liet pizza’s bezorgen. “Dan gaf ik de pizza bezorger mijn pasje mee en die bracht dan een pizza en m’n pasje weer terug. Hij nam ook shag en biertjes voor me mee.” Dat was dan wel Heineken, niet het goedkoopste bier. En hele dure pizza’s dus. “Het was misschien allemaal niet verstandig, maar het is altijd goed gegaan.”
“Ik begrijp wel dat het niet normaal is dat je dat zo doet, maar ik heb er nooit problemen mee gehad.” Dat het met zelfstandig wonen niet meer goed ging, dat begrijpt Dirk wel. Op vier hoog wonen, zonder lift, met enkels die het niet meer goed doen, is niet zonder problemen. Bovendien ging zijn conditie flink achteruit. Daardoor werd hij wel afhankelijk van anderen, al was het alleen maar van iemand die mee gaat achter de rolstoel om even boodschappen te doen. Zijn zus is met haar nieuwe vriend nog wel een keer langs geweest op zijn verjaardag. Maar verder is er niemand. Dirk is opgenomen in een verslavingskliniek in Capelle aan den IJssel. Onderzocht wordt of er sprake is van het Korsakov-syndroom. In het medisch onderzoek is nog een andere diagnose gesteld. “Ik heb longkanker aan een long, maar ik wil niet dat ze me opereren.” Hij verblijft niet met tegenzin in de kliniek, maar wil toch zelfstandig wonen. Er zijn immers zoveel mensen die wat mankeren en gewoon thuis wonen. De woning is schoongemaakt en na de opname zal huishoudelijk hulp worden ingezet. Het Algemeen Maatschappelijk Werk is nog bezig met zijn schulden en het aanvragen van een uitkering. “Op termijn zal ik wel hulp nodig hebben. Maar dat zien we dan wel weer. Je kan je eige wel gaan zitten opvreten, maar dan krijg je nog een maagzweer ook. Hebbie dat weer. Nee, op een gegeven moment zal het schip wel ergens stranden. Het is niet anders.”
58
b em o eizo r ger s in r ot t er da m
b l ik b ier
59
polen
“Jullie willen voor mij een ticket kopen om terug te gaan, maar daar is niets. En hier gaat het misschien nog wel een keer lukken.”
door Meta van der Schee
Dagcentrum Van Speyk, waar dak- en thuislozen elkaar ontmoeten en voor weinig geld terecht kunnen voor koffie, thee, brood en warme maaltijden, meldde in de winter van 2010 dat er een man onder een brug sliep. Vermoedelijk dronk hij spiritus. Dat is erg slecht voor het hart en de hersenen en met zulke klachten was hij in het dagcentrum bekend. Of wij eens wilden gaan kijken. Ik ging op zoek samen met de veldwerker van Havenzicht, ook een opvangvoorziening voor daken thuislozen. Het bleek om een Poolse man te gaan die behoorlijk veel alcohol dronk en alleen met bescherming van wat dekens en kartonnen schotten buiten sliep.
60
b em o eizo r ger s in r ot t er da m
p o l en
61
Roman werd zevenenveertig jaar geleden in Polen geboren. Zijn ouders hadden het goed samen, tot zijn vader op vijfenveertig jarige leeftijd bij een auto-ongeluk om het leven kwam. Hij was chauffeur, zijn vier passagiers hebben het overleefd – zij hadden wél de gordel om. Roman heeft een goed contact met zijn moeder die nu achtenzeventig jaar oud is. Ze woont zo’n honderdtwintig kilometer van Warschau. Regelmatig belt hij haar en als hij soms iets over heeft, stuurt hij wat geld op. Na het lager onderwijs ging Roman naar de technische school, en behaalde daarna nog diploma’s pedagogiek, filosofie en Russische taal. Toen hij eenentwintig jaar was, trouwde hij met Wanda, een studente medicijnen. Roman werkte jarenlang als elektromonteur – installeerde en repareerde elektrische installaties binnenshuis en op straat. Maar het bedrijf werd opgeheven. Daarna werkte hij twee jaar in België als stukadoor en schilder. Inmiddels is Roman al weer ruim zes jaar in Nederland. Volgde de eerste twee jaar cursussen om Nederlands te leren praten, maar spreekt een soms moeilijk verstaanbare mengelmoes van Nederlands en Engels.
“Toen ging ik echt drinken: Biertje non stop.” Als tweeverdieners hadden Roman en Wanda het financieel op orde en er kwamen twee kinderen. Die hadden alles wat een kind van deze tijd kan wensen: een playstation, computer, alles. Maar Wanda leerde een andere man kennen, een dokter met wie ze nu samenwoont en ook kinderen heeft. Roman begon meer te drinken toen hij buiten Polen werkte en de huwelijksproblemen ontstonden. Na de
62
b em o eizo r ger s in r ot t er da m
scheiding is hij zwaar gaan drinken. De problemen stapelden zich op. Door de economische crisis werd het steeds moeilijker om goed betaald werk te vinden. Een Slowaakse oud-college had een soort uitzendbureau voor de vishandel in Urk. Roman ging vis inpakken in Stellendam – “Vis, vis, en nog meer vis.” Daarna in Hoofddorp in de kassenbouw, en in Rotterdam als schoonmaker, op maandag en donderdag binnenshuis voor Com.Wonen en op woensdag vuil opprikken van de straat voor de Roteb. Maar dat was allemaal maar tijdelijk. Geld voor onderdak was er niet meer en het drankmisbruik bleef een probleem. “Omdat ik hier onder de brug slaap moet ik wel een beetje drinken. Om het vol te houden. Het is koud ‘s nachts. Ik heb drie dekens maar door de wind is het heel koud.” Met zijn ex-vrouw heeft Roman geen contact meer. Dochter Edita, die nu tweeëntwintig jaar oud is, studeert in Portugal (“… iets met computers”) maar komt niet meer in Polen. Hij ziet haar nooit meer en heeft ook haar telefoonnummer niet. Zijn zoontje Conrad is nu twaalf en gaat volgend jaar naar het Gymnasium. Hij woont bij
p o l en
63
Wanda en haar partner, maar logeert regelmatig bij oma. Roman spreekt hem soms als Conrad daar logeert. Wanda betaalt driehonderd zloty per maand aan zijn moeder als vergoeding voor het logeren. Dat is ongeveer twintig euro. Roman zou ook alimentatie moeten betalen, maar dat is er al maanden niet meer van gekomen. In een hele korte tijd verloederde Roman enorm en ging zijn gezondheid erg achteruit. Herhaaldelijk is hij onderkoeld en sterk onder invloed aangetroffen. Hij heeft geen gevoel meer in een van zijn vingers en zijn benen doen ook steeds meer pijn. Dat kunnen tekenen zijn van ontstekingen van de zenuwen door chronisch alcoholgebruik (polyneuropathie), een zeer invaliderende aandoening. Alle hulp die ik kon aanbieden, heeft hij geaccepteerd maar dan wel op zijn manier. Er was een ziekenhuisopname geregeld voor tien dagen, maar na twee dagen was de drankzucht al weer zo groot dat hij vertrok. Als het medisch echt noodzakelijk is, krijgt iedereen de zorg die nodig is. Maar als je uit het ziekenhuis bent, houdt het gewoon op. De mogelijkheden voor de GGD zijn dan ook zeer beperkt.
“Waarom zou ik terug gaan naar Polen?”
oude vrouw, zoon en dochter heeft hij weinig te bieden, vrienden zijn verder getrokken of alcoholist geworden. Bovendien vreest hij in Polen meteen in de gevangenis te worden gezet – “Er staat nog iets van de justitie.” Die man heeft gewoon zorg nodig, maar het valt niet te organiseren. De angst bestaat bij iedereen dat we hem binnenkort dood aantreffen. En er zijn natuurlijk nog meer mensen die onder kommervolle omstandigheden ergens bivakkeren, die wij nog niet zien, die zich nog niet melden. Maar ook zij kunnen een keer ziek worden. Roman slaapt de laatste tijd onder een brug waar vier, vijf mensen slapen. Onder andere een Roemeense man, en drie Nederlanders waarvan één vrouw, Betsy. Waar hij eerst sliep, zijn al zijn spullen in het water gegooid. Alle dekens zijn weg. Bij de Spaanse kerk kan hij soms terecht: “Daar krijg je heel goed eten. Brood en worst en een soeppie.” Af en toe gaat hij naar een maatschappelijke opvangvoorziening, naar Humanitas of Van Speijk. Hij hoopt op betere tijden: “Voor vier euro per nacht kan ik lekker slapen. … Ik mis mijn kinderen wel.”
De politiek hanteert een ontmoedigingsbeleid dat aanstuurt op terugkeer naar het land van herkomst. Met enige regelmaat is geprobeerd hem een terug geleide te geven naar Polen, maar dat wil Roman onder geen voorwaarde. Vóór de crisis had hij daar een normaal bestaan, nu is alles weg. Er is geen werk. Zijn moeder is een
64
b em o eizo r ger s in r ot t er da m
p o l en
65
in memoriam ingezonden door marianne en henry frisch
Gerard Frisch 1943 - 2007
66
b em o eizo r ger s in r ot t er da m
in mem o ri a m
67
tien jaar door André Wierdsma en Johan Breukels
In tien jaar tijd kan er veel gebeuren. Ruim één jaar na de uitzending van Hans Polak’s documentaire “Vervuild, vereenzaamd en verwaarloosd” vielen de Twin Towers. Dichter bij huis werden niet lang daarna twee publieke figuren vermoord en dan hebben we het nog niet gehad over gevolgen van de economische crisis. In diezelfde tijdspanne is op kleinere schaal toch veel tot stand gebracht. De vervolgdocumentaire “De Bemoeizorgers” laat zien dat de door Polak gefilmde cliënten minder zijn vervuild, vereenzaamd, of verwaarloosd. De kwaliteit van leven is verbeterd, op zijn minst zijn er nog enkele goede jaren geweest voordat het tijdelijke voor het eeuwige werd verwisseld. De vraag blijft echter of de verbeterde leefsituatie het effect is van de bemoeizorgers. Het positieve beeld is misschien een gelukkige greep uit de vele verhalen die deze hulpverleners kunnen vertellen. Waarom heeft het gewerkt en waren de positieve uitkomsten geen toeval?
68
b em o eizo r ger s in r ot t er da m
t ien j a a r
69
De voorafgaande portretten onderstrepen hoe belangrijk het is dat verschillende onderdelen van de hulpverlening naadloos op elkaar aansluiten en zijn afgestemd op de behoeften van de cliënt. In deze continuïteit van zorg zijn in Rotterdam de afgelopen tien jaar belangrijke stappen gezet. Daar hebben niet alleen de cliënten uit de documentaire van geprofiteerd, maar alle groepen binnen de openbare geestelijke gezondheidszorg. Continuïteit van zorg omvat (1) het uitwisselen van informatie, (2) het aanbieden van een continuüm van ambulante en klinische zorg, (3) een interdisciplinaire aanpak, en (4) flexibiliteit in de aard en frequentie van de begeleidingscontacten. Wat is er verbeterd?
Betere informatie uitwisseling
Ten eerste blijkt uit enkele verhalen dat cliënten bij de ene instelling uitgebreid in beeld kunnen zijn, maar tegelijkertijd een andere zorgvoorziening of gemeentelijke dienst optreedt zonder over die informatie te beschikken. Dan wordt langs elkaar heen gewerkt of dubbel werk verricht. Maar in de afgelopen jaren zijn de informatiesystemen van zorginstellingen sterk verbeterd. Niet alleen door de introductie van elektronische cliëntendossiers waardoor binnen organisaties de informatie meer cumulatief beschikbaar komt. Maar ook doordat fusies van zorginstellingen de informatie een groter bereik geven. Dat vergemakkelijkt de overdracht tussen klinische en ambulante zorg. Minder versnippering van de informatie is ook tot stand gekomen door de ontwikkeling van e-Vita, het informatiesysteem waaraan verschillende gemeentelijke diensten, maatschappelijke opvangvoorzieningen, en de crisisdienst zijn aangehaakt. Daarbij zijn allerlei privacybeschermende maatregelen getroffen. Inhoudelijke informatie is per deelnemende instelling georganiseerd en voor anderen afgeschermd, maar hulpverleners
70
b em o eizo r ger s in r ot t er da m
kunnen wel zien waar cliënten in zorg zijn en wie de contactpersoon is. Dat maakt de lijnen voor overleg aanzienlijk korter. Bescherming van de privacy van cliënten betreft overigens niet alleen de afscherming van persoonsgebonden informatie, maar ook de kwaliteit van de gegevens die worden opgeslagen. Subjectieve informatie in een dossier is voor het verloop van de hulpverlening misschien nog wel erger dan het ontbreken van informatie.
Een sluitend netwerk
Ten tweede laten de portretten zien dat ondanks het brede scala aan bestaande voorzieningen en regelingen, het toch vaak moeilijk is om passende zorg te bieden. Zorg op maat is in veel gevallen niet zo moeilijk wanneer het minder complexe problematiek en mondige cliënten betreft. Maar in de openbare geestelijke gezondheidszorg gaat het per definitie om complexe problemen en ontbreekt het de meeste cliënten aan voldoende ziekte-inzicht. Vroegsignalering en intensieve begeleiding zijn daarom belangrijk om escalatie te voorkomen en problemen in samenhang aan te kunnen pakken. Daartoe is in Rotterdam in de afgelopen jaren een sluitend netwerk gespannen van gemeentelijke initiatieven en projecten binnen de geestelijke gezondheidszorg en verslavingszorg. In de buurten zijn lokale zorgnetwerken tot stand gebracht waarin verschillende instellingen in de eerstelijnszorg samenwerken. Vanuit de GGD zijn netwerkcoördinatoren actief om probleemgevallen in kaart te brengen, met de deelnemers in het netwerk een plan van aanpak op te stellen én uit te voeren. Naast deze meldpunten in de buurt zijn op stedelijk niveau meldpunten opgezet onder andere voor huiselijk geweld. Voor nazorg en opnamepreventie is door de geestelijke gezondheidszorg casemanagement opgezet naar het model van Assertive Community Treatment. Door een
t ien j a a r
71
interdisciplinair team, inclusief een ervaringsdeskundige, wordt intensieve begeleiding aan huis geboden. Gespecialiseerde teams zijn gestart voor dubbele diagnose patiënten, ouderen, en patiënten in de maatschappelijke opvang. Ondanks deze intensieve hulpverlening blijft er een groep die moeilijk te bereiken valt, bijvoorbeeld de meest overlastgevende verslaafden en mensen met gedragsproblemen vanwege een verstandelijke beperking. Door de gemeenten Amsterdam en Rotterdam is voor deze bijzondere groepen een opnameafdeling in Beilen mede gefinancierd. In deze voorziening worden patiënten met een dwangmaatregel voor langere tijd verpleegd, ver weg van de omgeving waarin terugval steeds dreigt. Bij al deze vernieuwingen in de hulpverlening speelt het zogenoemde management dilemma: breed inzetten om problemen voor te zijn en ziekte-inzicht te bevorderen, of specifieke programma’s optuigen om de kwaliteit van leven te verbeteren voor de meest kwetsbare groep.
Betrokkenheid en samenwerking
Op de derde plaats betekent continuïteit van zorg dat een persoonlijke relatie met de cliënt wordt opgebouwd. Mensen met ernstige psychiatrische problematiek hebben vaak moeite om anderen te vertrouwen. Het wisselen van hulpverleners, hoe vriendelijk de gezichten ook zijn, bemoeilijkt de opbouw van een relatie op basis waarvan zonder dwang vervolgstappen kunnen worden gezet. Wie de personalia doorneemt, kan natellen dat de GGD-medewerkers in Polak’s documentaires staan voor tientallen jaren ervaring op uiteenlopende werkterreinen. Dit zijn geen baantjeshoppers, maar mensen met een lange termijn commitment aan de openbare gezondheidszorg en aan Rotterdam. Ook dit zijn ambtenaren. Eenzelfde toewijding is te vinden bij hulpverleners in de zorg voor chronische patiënten in de
72
b em o eizo r ger s in r ot t er da m
geestelijke gezondheidszorg, de verslavingszorg, en in maatschappelijke opvangvoorzieningen. Dat betekent bekende gezichten voor cliënten, en is ook goed voor de samenwerking tussen hulpverleners: men weet elkaar te vinden, zo nodig ook buiten kantoortijd. Tegelijkertijd is die individuele betrokkenheid een mogelijke valkuil. Tussen geëngageerd een beroep uitoefenen en het werk mee naar huis nemen, loopt een dunne lijn. Om daar niet over heen te gaan, helpt feedback van een team van collega’s en support van leidinggevenden die grenzen bewaken.
Doorpakken en vasthouden
Tot slot betekent continuïteit van zorg dat cliënten niet aan hun lot worden overgelaten ook al is de reactie in eerste instantie vaak afwerend. De effecten van deze attitude wordt helder over het voetlicht gebracht in de documentaires en de verhalen. Het idee dat autonomie of zelfbeschikking betekent dat er
t ien j a a r
73
zoiets bestaat als “right to rot”, hebben we ver achter ons gelaten. De bemoeizorgers proberen juist de autonomie te herstellen wanneer door gebrek aan ziekte-inzicht evenwichtige keuzes niet goed mogelijk zijn. Niet terugschrikken voor dwang en drang waar het nodig is, afbouwen wanneer het mogelijk is. Maar deze benadering moet ook steeds kritisch worden gevolgd. Het gedachtegoed dat rond 1990 legitimiteit gaf aan een casemanagement-team in Rotterdam, is uitgewaaierd naar een breed palet aan interventies, onder andere de lokale zorgnetwerken, meldcode kindermishandeling, gebiedsverboden, en het Plan van Aanpak Maatschappelijke Opvang. Met het Plan van Aanpak MO startten de vier grote steden (Rotterdam, Amsterdam, Utrecht, Den Haag) in 2006 een ambitieus programma voor de opvang van dak- en thuislozen. De inzet was om stevig “door te pakken” maar dan ook met de verplichting deze mensen ondersteuning te bieden op allerlei levensgebieden. Op grond van het evenredigheidsbeginsel is toepassing van dwangmaatregelen gekoppeld aan de plicht tot vervolgzorg. Het aantal gedwongen psychiatrische opnamen is sterk gestegen - steeds meer wordt het afwenden van gevaar door zelfverwaarlozing of maatschappelijke teloorgang als belangrijkste reden aangegeven. Tegelijkertijd is na enkele jaren een groot deel van de dak- en thuislozen onder dak, wordt aan hun schulden gewerkt, is medische zorg geregeld, en hebben ze werk of een andere vorm van dagbesteding. Echter, in welke mate dwang en drang wordt toegepast, blijft in veel situaties onduidelijk. Onbekend is hoe vaak mentorschappen of bewindvoeringen worden ingezet, ook wordt niet vastgelegd in welke situaties voorwaardelijke hulp wordt geboden, bijvoorbeeld huisvesting onder voorwaarde van medicatie. Een belangrijk deel van de toepassing van dwang en drang is dus nog niet transparant.
74
b em o eizo r ger s in r ot t er da m
Blijven monitoren
In de informatievoorziening, het zorgaanbod en de samenwerking van hulpverleners is er in Rotterdam al veel verbeterd. Maar ook hier geldt dat in het verleden behaalde resultaten geen garantie bieden voor de toekomst. Continuïteit van zorg is geen scherp omlijnd pakket van regelingen en voorzieningen, maar een proces dat we steeds verder verbeteren. Dat wel in kleine stappen met aandacht niet alleen voor informatievoorziening, interventie ontwikkeling, en doorpakken, maar ook voor privacybescherming, reflectie en evaluatie. Deze dilemma’s kunnen we niet oplossen, wel monitoren en bespreken. Daaraan is op drie manieren bij te dragen. (1) Het rondzingen van subjectieve oordelen over cliënten wordt tegengegaan door het gebruiken van gestructureerde meetinstrumenten om de problemen te inventariseren en de voortgang te monitoren. Dit “Routine Outcome Monitoring” is echter nog lang geen gemeengoed. (2) Een uitgroei van zorgfuncties die niet “evidence based” zijn, kan worden voorkomen door effectiviteitstudies in plaats van alleen procesevaluaties. Maar goed opgezet effectiviteitonderzoek is niet altijd onderdeel van interventieontwikkeling en vaak een eerste bezuinigingspost. (3) De minder transparante toepassing van dwang en drang kan worden ondervangen door de registratie van wie (hulpverleners) wat doet (dwang en drang). Een Rotterdamse veiligheidsmonitor is er al wel, een dwang- en drangmonitor niet. Verbeteringen in continuïteit van zorg moeten passen binnen een breed gedragen visie op de openbare geestelijke gezondheidszorg, met een lange termijn perspectief. Hopelijk blijft Rotterdam daarvoor de spreekwoordelijke handen uit de mouwen steken, dan spreken we elkaar over tien jaar weer.
t ien j a a r
75
Personalia
Meta van der Schee, verpleegkundige en maatschappelijk werkster, is al meer dan vijfentwintig jaar in dienst bij de GGD. Begon als verpleegkundige, later als anesthesie verpleegkundige en waarnemend hoofd afdeling anesthesie van het Sophia Kinderziekenhuis. Switchte naar de openbare gezondheidszorg en heeft vanuit de GGD bijgedragen aan de zorg voor dak- en thuislozen, variërend van aidspreventie en infectieziektebestrijding tot verpleegbedden. Deed jarenlang de medische spreekuren en indicatiestellingen voor de maatschappelijke opvangvoorzieningen. Momenteel als medewerker van de afdeling Vangnet- en Advies vooral gericht op de aanpak van meervoudige en complexe probleemsituaties en het signaleren van problemen in de toeleiding van cliënten naar reguliere zorg. Marjolein Meijers is theatermaker en schrijfster van eigen muziek en teksten voor haar theaterprogramma’s. Van huis uit is zij klassiek gitariste. Zij speelde van 1982 tot 2005 als ‘Annie’, in het Theaterduo ‘De Berini’s’. Sinds 2001 vormt zij samen met Jan Rot het duo ‘An en Jan’. Verder is zij in losse projecten te zien zoals onder andere seizoen 2010-2011 bij RTV Rijnmond en TV West in de serie ‘Wat nou Zuid-Holland’. Meijers voltooide in 2005 het boek ‘Haven van Hitland- Van vaargeul tot woonhaven’. ‘Gekke Marie’ is een lied dat Marjolein schreef over, wat later bleek, een cliënt van de GGD Rotterdam-Rijnmond.
76
b em o eizo r ger s in r ot t er da m
Jos Jongeleen volgde zowel de opleiding verpleegkunde als maatschappelijk werk. Ruilde zijn functie als hoofd verpleegafdeling in een verpleeghuis in voor die van sociaal verpleegkundige bij de GGD Rotterdam-Rijnmond. In die functie stelde hij indicaties voor opnames van patiënten in verpleeghuizen. In 1990 is hij binnen de GGD overgestapt naar de Openbare Geestelijke Gezondheidszorg. Sindsdien houdt hij zich bezig met mensen met meervoudige problematiek en met mensen die zichzelf en hun woonomgeving verwaarlozen en vervuilen. Daarnaast is hij gastdocent aan de Hoge School Rotterdam en Leiden. Een deel van zijn ervaringen legde hij vast in zijn verhalenbundel ‘Over Leven’ die in 2006 werd gepubliceerd. Janny Tems, verpleegkundige en maatschappelijk werkster, is al achtendertig jaar werkzaam bij de GGD. Begon na haar opleiding eerst als wijkverpleegkundige. Kwam daarna in dienst van de GGD bij de afdeling Jeugdgezondheidszorg. Na enige jaren maakte zij binnen de GGD de switch naar de afdeling Sociaal Medische zorg waar zij zich richtte op de indicatiestelling voor verpleeghuizen en de coördinatie gehandicaptenhuisvesting. Gevolgd door de zorg voor dak- en thuislozen: sociaal-medische spreekuren, aidspreventie, bestrijding infectieziekte en indicatiestelling voor de maatschappelijke opvangvoorzieningen. De afgelopen jaren richt zij zich als coördinator Lokaal Zorgnetwerk op het toeleiden van cliënten met meervoudige problematiek naar de reguliere zorg. Bert Buis werkte als zorgcoördinator in diverse beschermde woonvormen binnen de Pameijer Stichting en later bij Stichting Mozaïk. In deze functie heeft hij cliënten met meervoudige problematiek zoals verslaving, psychiatrie, dak- en thuislozen en ex-gedetineerden toegeleid naar passende zorg. Nu is hij ruim een jaar in dienst
p er s o n a l i a
77
bij de GGD Rotterdam-Rijnmond in de functie van coördinator Lokaal Zorg Netwerk in deelgemeente Feijenoord. Het vroegtijdig signaleren van problemen en het aanpakken hiervan op wijkniveau vormt het uitgangspunt van het Lokaal Zorgnetwerk. Martin Daamen werkte na de verpleegkundige opleidingen (A/B) in alle onderdelen van de verslavingszorg: opnameafdeling, crisisdienst, verslavingsreclassering, en later als teamleider van een Korsakov afdeling. In 1998 stapte hij over naar de GGD RotterdamRijnmond als sociaal verpleegkundige bij de afdeling Vangnet en Advies. Deze afdeling houdt zich bezig met zorg aan dak- en thuislozen, vroegsignalering van complexe problematiek en mensen die hun woonomgeving vervuilen. Met de komst van de Lokale Zorgnetwerken in Rotterdam werd hij in januari 2005 coördinator van een Lokaal Zorgnetwerk. In 2008 heeft hij een vervuilingsteam op gezet. Dit team groeide uit tot een meldpunt van 239 casussen in 2010.
Johan Breukels is vanaf 1972 werkzaam bij de gemeente Rotterdam, aanvankelijk als bijstandmaatschappelijk werker, later als districtshoofd SoZaWe directeur beroepsopleiding volwassenen, hoofd arbeidsvoorzieningsbureau, hoofd bureau Inburgering, adviseur burgemeester voor illegalenbeleid, en vanaf 2004 bij de GGD Rotterdam-Rijnmond. Was bij de GGD verantwoordelijk voor de uitvoering van de Persoonsgebonden Aanpak van de 700 meest overlastgevende verslaafden. Vanaf 2005 hoofd van de afdeling Zorg aan Doelgroepen, waar grote projecten worden uitgevoerd, onder andere Plan van aanpak Maatschappelijke opvang, Veiligheidshuis, Stedelijk Vangnetteam en incidentele acties als sluiting Pauluskerk, sluiting prostitutiezone Keileweg. Van eind 2010 tot 1 juli 2011 werkzaam als senior beleidsadviseur.
André Wierdsma, socioloog/methodoloog, werkte twintig jaar bij de GGD Rotterdam-Rijnmond als onderzoeker en beleidsmedewerker, ook als waarnemend hoofd van de afdeling Openbare Geestelijke Gezondheidszorg. Promoveerde op onderzoek naar continuïteit van zorg na gedwongen psychiatrische opname. Nu als universitair docent verbonden aan het Erasmus MC, afdeling psychiatrie, en werkzaam voor het O3 Onderzoekcentrum GGz Rijnmond, een samenwerkingsverband van de universiteit, de GGD en de GGz instellingen in de regio. Sinds 1990 coördineert hij het Psychiatrisch Casusregister Rijnmond en publiceerde daarmee onder andere over etnische verschillen in de GGz, de extramuralisering van de zorg, en de toepassing van dwang en drang.
78
b em o eizo r ger s in r ot t er da m
p er s o n a l i a
79