BELGISCH MONITEUR STAATSBLAD BELGE Publicatie overeenkomstig artikelen 472 tot 478 van de programmawet van 24 december 2002, gewijzigd door de artikelen 4 tot en met 8 van de wet houdende diverse bepalingen van 20 juli 2005.
Publication conforme aux articles 472 à 478 de la loi-programme du 24 décembre 2002, modifiés par les articles 4 à 8 de la loi portant des dispositions diverses du 20 juillet 2005.
Dit Belgisch Staatsblad kan geconsulteerd worden op :
Le Moniteur belge peut être consulté à l’adresse :
www.staatsblad.be
www.moniteur.be
Bestuur van het Belgisch Staatsblad, Antwerpsesteenweg 53, 1000 Brussel - Adviseur : A. Van Damme
Direction du Moniteur belge, chaussée d’Anvers 53, 1000 Bruxelles - Conseiller : A. Van Damme
Gratis tel. nummer : 0800-98 809
Numéro tél. gratuit : 0800-98 809 N. 300
180e JAARGANG
180e ANNEE
MAANDAG 11 OKTOBER 2010
LUNDI 11 OCTOBRE 2010
Bericht
Avis
Verhuis Diensten van het Belgisch Staatsblad
Déménagement des Services du Moniteur belge
Vanaf 1 oktober 2010 zijn de Diensten van het Belgisch Staatsblad gehuisvest in het WTC III-gebouw, Antwerpsesteenweg 53, 1000 Brussel — Gratis tel. nr. 0800-98 809 — www.staatsblad.be —
[email protected]
A partir du 1er octobre 2010 les Services du Moniteur belge sont domiciliés dans le bâtiment WTC III, chaussée d’Anvers 53, 1000 Bruxelles — N° tél. gratuit 0800-98 809 — www.moniteur.be —
[email protected]
INHOUD
SOMMAIRE
Wetten, decreten, ordonnanties en verordeningen Grondwettelijk Hof Uittreksel uit arrest nr. 80/2010 van 1 juli 2010, bl. 60885.
Lois, décrets, ordonnances et règlements Cour constitutionnelle Extrait de l’arrêt n° 80/2010 du 1er juillet 2010, p. 60887.
Verfassungsgerichtshof Auszug aus dem Urteil Nr. 80/2010 vom 1. Juli 2010, S. 60890.
Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken
Service public fédéral Intérieur
9 AUGUSTUS 1980. — Gewone wet tot hervorming der instellingen Officieuze coördinatie in het Duits, bl. 60892.
9 AOUT 1980. — Loi ordinaire de réformes institutionnelles. Coordination officieuse en langue allemande, p. 60892.
27 SEPTEMBER 2010. — Ministerieel besluit tot wijziging van het ministerieel besluit van 20 oktober 2009 tot bepaling van de opleidingen tot het behalen van brevetten die in 2010 door de provinciale opleidingscentra voor de openbare brandweerdiensten worden georganiseerd, bl. 60898.
27 SEPTEMBRE 2010. — Arrêté ministériel modifiant l’arrêté ministériel du 20 octobre 2009 déterminant les formations destinées à l’obtention de brevets organisées en 2010 par les centres provinciaux de formation des services publics d’incendie, p. 60898.
136 bladzijden/pages
60882
BELGISCH STAATSBLAD − 11.10.2010 − MONITEUR BELGE
¨ ffentlicher Dienst Inneres Föderaler O 9. AUGUST 1980 — Ordentliches Gesetz zur Reform der Institutionen Inoffizielle Koordinierung in deutscher Sprache, S. 60893.
Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg
Service public fédéral Emploi, Travail et Concertation sociale
13 JUNI 2010. — Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 13 augustus 2009, gesloten in het Paritair Subcomité voor het vervaardigen van en de handel in zakken in jute of in vervangingsmaterialen, betreffende de toekenning van een aanvullende vergoeding ten gunste van sommige bejaarde werklieden indien zij worden ontslagen, bl. 60899.
13 JUIN 2010. — Arrêté royal rendant obligatoire la convention collective de travail du 13 août 2009, conclue au sein de la Souscommission paritaire de la fabrication et du commerce de sacs en jute ou en matériaux de remplacement, relative à l’octroi d’une indemnité complémentaire en faveur de certains ouvriers âgés en cas de licenciement, p. 60899.
30 JULI 2010. — Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 8 juli 2009, gesloten in het Paritair Subcomité voor het bedrijf der hardsteengroeven en der groeven van uit te houwen kalksteen in de provincie Henegouwen, betreffende de tewerkstelling van personen behorend tot de risicogroepen, bl. 60903.
30 JUILLET 2010. — Arrêté royal rendant obligatoire la convention collective de travail du 8 juillet 2009, conclue au sein de la Souscommission paritaire de l’industrie des carrières de petit granit et de calcaire à tailler de la province de Hainaut, relative à l’emploi de personnes appartenant aux groupes à risque, p. 60903.
30 JULI 2010. — Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 22 januari 2010, gesloten in het Paritair Comité voor het hotelbedrijf, tot wijziging van de collectieve arbeidsovereenkomst van 27 augustus 2001 betreffende de vorming en tewerkstelling, bl. 60904.
30 JUILLET 2010. — Arrêté royal rendant obligatoire la convention collective de travail du 22 janvier 2010, conclue au sein de la Commission paritaire de l’industrie hôtelière, modifiant la convention collective de travail du 27 août 2001 relative à la formation et à l’emploi, p. 60904.
30 JULI 2010. — Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 30 september 2009, gesloten in het Paritair Comité voor de stoffering en de houtbewerking, tot vaststelling van de overgangsregeling in het kader van de invoering van de sectorale tweede pensioenpijler, bl. 60906.
30 JUILLET 2010. — Arrêté royal rendant obligatoire la convention collective de travail du 30 septembre 2009, conclue au sein de la Commission paritaire de l’ameublement et de l’industrie transformatrice du bois, fixant le régime de transition dans le cadre de l’introduction du deuxième pilier de pension sectoriel, p. 60906.
30 JULI 2010. — Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 25 januari 2010, gesloten in het Paritair Comité voor de zelfstandige kleinhandel, betreffende het conventioneel brugpensioen, bl. 60910.
30 JUILLET 2010. — Arrêté royal rendant obligatoire la convention collective de travail du 25 janvier 2010, conclue au sein de la Commission paritaire du commerce de détail indépendant, relative à la prépension conventionnelle, p. 60910.
30 JULI 2010. — Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 15 juli 2009, gesloten in het Paritair Comité voor de koopvaardij, tot wijziging van artikel 31 van de collectieve arbeidsovereenkomst van 5 mei 1997 voor de scheepsgezellen ingeschreven in de Belgische Pool der zeelieden ter koopvaardij tewerkgesteld door een Luxemburgse maatschappij, bl. 60912.
30 JUILLET 2010. — Arrêté royal rendant obligatoire la convention collective de travail du 15 juillet 2009, conclue au sein de la Commission paritaire pour la marine marchande, modifiant l’article 31 de la convention collective de travail du 5 mai 1997 pour les marins subalternes inscrits au Pool belge des marins de la marine marchande occupés par une compagnie luxembourgeoise, p. 60912.
10 SEPTEMBER 2010. — Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 29 juni 2009, gesloten in het Paritair Comité voor de audiovisuele sector, betreffende de anticrisismaatregelen, bl. 60914.
10 SEPTEMBRE 2010. — Arrêté royal rendant obligatoire la convention collective de travail du 29 juin 2009, conclue au sein de la Commission paritaire pour le secteur audio-visuel, relative aux mesures anti-crise, p. 60914.
10 SEPTEMBER 2010. — Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 22 oktober 2009, gesloten in het Paritair Comité voor de begrafenisondernemingen, betreffende het statuut van de syndicale afvaardiging, bl. 60918.
10 SEPTEMBRE 2010. — Arrêté royal rendant obligatoire la convention collective de travail du 22 octobre 2009, conclue au sein de la Commission paritaire des pompes funèbres, relative au statut de la délégation syndicale, p. 60918.
10 SEPTEMBER 2010. — Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 22 maart 2010, gesloten in het Paritair Subcomité voor de beschutte werkplaatsen gesubsidieerd door de Franse Gemeenschapscommissie, betreffende het stelsel van syndicaal verlof en syndicale vorming, bl. 60924.
10 SEPTEMBRE 2010. — Arrêté royal rendant obligatoire la convention collective de travail du 22 mars 2010, conclue au sein de la Sous-commission paritaire pour les entreprises de travail adapté subsidiées par la Commission communautaire française, relative au système de congé syndical et de formation syndicale, p. 60924.
10 SEPTEMBER 2010. — Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de beslissing genomen op 12 juli 2010 in het Paritair Comité voor de gezondheidsinrichtingen en -diensten in uitvoering van de wet van 19 augustus 1948 betreffende de prestaties van algemeen belang in vredestijd, bl. 60926.
10 SEPTEMBRE 2010. — Arrêté royal rendant obligatoire la décision prise le 12 juillet 2010 au sein de la Commission paritaire des établissements et des services de santé en exécution de la loi du 19 août 1948 relative aux prestations d’intérêt public en temps de paix, p. 60926.
10 SEPTEMBER 2010. — Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 3 december 2009, gesloten in het Paritair Comité voor het kappersbedrijf en de schoonheidszorgen, betreffende het anciënniteitsverlof - modaliteiten voor de deeltijdse werknemers, bl. 60929.
10 SEPTEMBRE 2010. — Arrêté royal rendant obligatoire la convention collective de travail du 3 décembre 2009, conclue au sein de la Commission paritaire de la coiffure et des soins de beauté, relative au congé d’ancienneté - modalités pour les travailleurs à temps partiel, p. 60929.
10 SEPTEMBER 2010. — Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 23 juni 2009, gesloten in het Paritair Comité voor de metaal-, machineen elektrische bouw, betreffende de opleidingsplannen, bl. 60930.
10 SEPTEMBRE 2010. — Arrêté royal rendant obligatoire la convention collective de travail du 23 juin 2009, conclue au sein de la Commission paritaire des constructions métallique, mécanique et électrique, relative aux plans de formation, p. 60930.
BELGISCH STAATSBLAD − 11.10.2010 − MONITEUR BELGE
60883
10 SEPTEMBER 2010. — Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 26 juni 2008, gesloten in het Paritair Subcomité voor de opvoedings- en huisvestingsinrichtingen en -diensten van de Franse Gemeenschap, het Waalse Gewest en de Duitstalige Gemeenschap, betreffende de bijkomende opleidingsinspanningen, bl. 60932.
10 SEPTEMBRE 2010. — Arrêté royal rendant obligatoire la convention collective de travail du 26 juin 2008, conclue au sein de la Sous-commission paritaire des établissements et services d’éducation et d’hébergement de la Communauté française, de la Région wallonne et de la Communauté germanophone, relative aux efforts supplémentaires en matière de formation, p. 60932.
10 SEPTEMBER 2010. — Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de bijzondere collectieve arbeidsovereenkomst van 13 november 2009, gesloten in het Paritair Comité voor het tuinbouwbedrijf, bl. 60934.
10 SEPTEMBRE 2010. — Arrêté royal rendant obligatoire la convention collective de travail particulière du 13 novembre 2009, conclue au sein de la Commission paritaire pour les entreprises horticoles, p. 60934.
28 SEPTEMBER 2010. — Koninklijk besluit tot wijziging van de artikelen 59bis, 59quinquies en 59sexies van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering, bl. 60935.
28 SEPTEMBRE 2010. — Arrêté royal modifiant les articles 59bis, 59quinquies et 59sexies de l’arrêté royal du 25 novembre 1991 portant réglementation du chômage, p. 60935.
Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid
Service public fédéral Sécurité sociale
26 AUGUSTUS 2010. — Koninklijk besluit tot wijziging van de artikelen 3, § 1, C, I, 18, § 2, B, 24, § 1, en 26, § 8, van de bijlage bij het koninklijk besluit van 14 september 1984 tot vaststelling van de nomenclatuur van de geneeskundige verstrekkingen inzake verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen. Rechtzetting, bl. 60936.
26 AOUT 2010. — Arrêté royal modifiant les articles 3, § 1er, C, I, 18, § 2, B, 24, § 1er, et 26, § 8, de l’annexe à l’arrêté royal du 14 septembre 1984 établissant la nomenclature des prestations de santé en matière d’assurance obligatoire soins de santé et indemnités. Avis rectificatif, p. 60936.
26 AUGUSTUS 2010. — Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 23 maart 1982 tot vaststelling van het persoonlijk aandeel van de rechthebbenden of van de tegemoetkoming van de verzekering voor geneeskundige verzorging in het honorarium voor bepaalde verstrekkingen. Rechtzetting, bl. 60936.
26 AOUT 2010. — Arrêté royal modifiant l’arrêté royal du 23 mars 1982 portant fixation de l’intervention personnelle des bénéficiaires ou de l’intervention de l’assurance soins de santé dans les honoraires de certaines prestations. Avis rectificatif, p. 60936.
26 AUGUSTUS 2010. — Koninklijk besluit tot wijziging van het artikel 2, A, F en G, van de bijlage bij het koninklijk besluit van 14 september 1984 tot vaststelling van de nomenclatuur van de geneeskundige verstrekkingen inzake verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen. Rechtzetting, bl. 60936.
26 AOUT 2010. — Arrêté royal modifiant l’article 2, A, F et G, de l’annexe à l’arrêté royal du 14 septembre 1984 établissant la nomenclature des prestations de santé en matière d’assurance obligatoire soins de santé et indemnités. Avis rectificatif, p. 60936.
Gemeenschaps- en Gewestregeringen
Gouvernements de Communauté et de Région
Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Région de Bruxelles-Capitale
Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Ministère de la Région de Bruxelles-Capitale
24 SEPTEMBER 2010. — Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering betreffende het bodemattest, bl. 60937.
Andere besluiten Federale Overheidsdienst Financiën Personeel. Eervolle ontslagverleningen, bl. 60946. Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg Algemene Directie Collectieve Arbeidsbetrekkingen. Benoeming van de leden van het Paritair Subcomité voor de textielnijverheid uit het administratief arrondissement Verviers, bl. 60946. Federale Overheidsdienst Justitie Gerechtsdeurwaarder. Vernietiging van de Raad van State, bl. 60947. Gemeenschaps- en Gewestregeringen Vlaamse Gemeenschap Vlaamse overheid Bestuurszaken Autonoom Gemeentebedrijf. Statutenwijziging. Goedkeuring, bl. 60947. Economie, Wetenschap en Innovatie Personeel. Ontslag. Pensioen, bl. 60947. Landbouw en Visserij Personeel. Benoeming in vast dienstverband, bl. 60948.
24 SEPTEMBRE 2010. — Arrêté du Gouvernement de la Région de Bruxelles-Capitale relatif à l’attestation du sol, p. 60937.
Autres arrêtés Service public fédéral Finances Personnel. Démissions honorables, p. 60946. Service public fédéral Emploi, Travail et Concertation sociale Direction générale Relations collectives de travail. Nomination des membres de la Sous-commission paritaire de l’industrie textile de l’arrondissement administratif de Verviers, p. 60946. Service public fédéral Justice Huissier de justice. Annulation par le Conseil d’Etat, p. 60947. Gouvernements de Communauté et de Région
60884
BELGISCH STAATSBLAD − 11.10.2010 − MONITEUR BELGE
Leefmilieu, Natuur en Energie Vlaams natuurreservaat, bl. 60948. Ruimtelijke Ordening, Woonbeleid en Onroerend Erfgoed Tijdelijke aanwijzing van een lid van de Vlaamse Woonraad, bl. 60948. — Provincie West-Vlaanderen. Gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan (RUP) N 16.1. Vichte-Parken-Kerkdreef, gemeente Anzegem, bl. 60948. — Ruimtelijke ordening, bl. 60949. Région wallonne Service public de Wallonie Routes de la Région wallonne, p. 60949. 3 SEPTEMBRE 2010. — Arrêté ministériel relatif à l’expropriation de biens immeubles à Pecq, p. 60949. 3 SEPTEMBRE 2010. — Arrêté ministériel relatif à l’expropriation de biens immeubles à Tournai, p. 60950. Officiële berichten
Avis officiels
Grondwettelijk Hof
Cour constitutionnelle
Uittreksel uit arrest nr. 72/2010 van 23 juni 2010, bl. 60951.
Extrait de l’arrêt n° 72/2010 du 23 juin 2010, p. 60953.
Uittreksel uit arrest nr. 79/2010 van 1 juli 2010, bl. 60961.
Extrait de l’arrêt n° 79/2010 du 1er juillet 2010, p. 60958.
Uittreksel uit arrest nr. 81/2010 van 1 juli 2010, bl. 60966.
Extrait de l’arrêt n° 81/2010 du 1er juillet 2010, p. 60968.
Uittreksel uit arrest nr. 82/2010 van 1 juli 2010, bl. 60971.
Extrait de l’arrêt n° 82/2010 du 1er juillet 2010, p. 60972.
Auszug Auszug Auszug Auszug
aus aus aus aus
dem dem dem dem
Urteil Urteil Urteil Urteil
Nr. Nr. Nr. Nr.
72/2010 79/2010 81/2010 82/2010
vom vom vom vom
Verfassungsgerichtshof 23. Juni 2010, S. 60956. 1. Juli 2010, S. 60963. 1. Juli 2010, S. 60969. 1. Juli 2010, S. 60974.
Rechterlijke Macht Rechtbank van eerste aanleg te Dendermonde, bl. 60976. — Rechtbank van koophandel te Brussel. Erratum, bl. 60976. Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en Energie Specifieke beperkende maatregelen ten aanzien van Eritrea. Bericht van verbod. Verordening (EU) nr. 667/2010 van de Raad van 26 juli 2010, bl. 60976. Gemeenschaps- en Gewestregeringen
Pouvoir judiciaire Tribunal de première instance de Termonde, p. 60976. — Tribunal de commerce de Bruxelles. Erratum, p. 60976. Service public fédéral Economie, P.M.E., Classes moyennes et Energie Mesures restrictives spécifiques à l’égard de l’Erythrée. Avis d’interdiction. Règlement (UE) n° 667/2010 du Conseil du 26 juillet 2010, p. 60976. Gouvernements de Communauté et de Région
Vlaamse Gemeenschap Jobpunt Vlaanderen Jobpunt Vlaanderen coördineert de aanwerving voor een veiligheidsadviseur (m/v) (niveau A) voor het Departement Bestuurszaken van de Vlaamse overheid, bl. 60977. Vlaamse overheid Bekendmaking van definitieve vaststelling, bl. 60977. Région wallonne Service public de Wallonie Information relative à l’attribution des contrats de service public de transport de personnes en Wallonie (article 7 du Règlement européen 1370/2007), p. 60977. De Wettelijke Bekendmakingen en Verschillende Berichten worden niet opgenomen in deze inhoudsopgave en bevinden zich van bl. 60978 tot bl. 61016.
Les Publications légales et Avis divers ne sont pas repris dans ce sommaire mais figurent aux pages 60978 à 61016.
60885
BELGISCH STAATSBLAD — 11.10.2010 — MONITEUR BELGE
WETTEN, DECRETEN, ORDONNANTIES EN VERORDENINGEN LOIS, DECRETS, ORDONNANCES ET REGLEMENTS GRONDWETTELIJK HOF N. 2010 — 3434
[2010/203767] Uittreksel uit arrest nr. 80/2010 van 1 juli 2010
Rolnummer 4763 In zake : het beroep tot vernietiging van artikel 69 van de wet van 14 april 2009 houdende verscheidene wijzigingen inzake verkiezingen, ingesteld door Luc Lamine. Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Bossuyt en M. Melchior, de rechters R. Henneuse, E. De Groot, L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke, J. Spreutels en T. Merckx-Van Goey, en, overeenkomstig artikel 60bis van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof, emeritus voorzitter P. Martens, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Bossuyt, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van het beroep en rechtspleging Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 17 augustus 2009 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 18 augustus 2009, heeft Luc Lamine, die keuze van woonplaats doet te 2840 Rumst, Lazarusstraat 7, beroep tot vernietiging ingesteld van artikel 69 van de wet van 14 april 2009 houdende verscheidene wijzigingen inzake verkiezingen (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 15 april 2009, derde editie). (...) II. In rechte (...) Ten aanzien van de bestreden bepalingen en de context ervan B.1. Het bestreden artikel 69 van de wet van 14 april 2009 houdende verscheidene wijzigingen inzake verkiezingen bepaalt : « De wijzigingen aangebracht aan het Kieswetboek door de artikelen 21 tot 23 van onderhavige wet zijn niet van toepassing op de daders van misdrijven, die op het ogenblik van de inwerkingtreding van deze wijzigingen het voorwerp waren van een definitieve veroordeling ». De overgangsregeling waarin de bestreden bepaling voorziet, is op 15 april 2009 in werking getreden. B.2.1. Vóór de wijziging ervan bij de artikelen 21 tot 23 van de voormelde wet van 14 april 2009 bepaalden de artikelen 6, 7, eerste lid, 2o, 9 en 9bis van het Kieswetboek : « Art. 6. Van het kiesrecht zijn voorgoed uitgesloten en tot de stemming mogen niet worden toegelaten zij die tot een criminele straf zijn veroordeeld. Art. 7. In de uitoefening van kiesrecht worden geschorst en tot de stemming mogen niet worden toegelaten zolang die onbekwaamheid duurt : [...] 2o Zij die tot een gevangenisstraf van meer dan vier maanden zijn veroordeeld, met uitsluiting van degenen die veroordeeld zijn op grond van de artikelen 419 en 420 van het Strafwetboek. De onbekwaamheid duurt zes jaar wanneer de straf meer dan vier maanden tot minder dan drie jaar bedraagt en twaalf jaar wanneer de straf ten minste drie jaar bedraagt. [...] Art. 9. Is de veroordeling uitgesproken met uitstel dan wordt de in artikel 7, 2o, bedoelde onbekwaamheid opgeschorst tijdens de duur van het uitstel. Is de veroordeling gedeeltelijk met uitstel uitgesproken dan wordt voor de toepassing van de bepalingen van artikel 7, 2o, alleen rekening gehouden met het gedeelte zonder uitstel uitgesproken. Wordt de veroordeling uitvoerbaar dan begint de schorsing van het kiesrecht die er uit voortvloeit, op de dag van de nieuwe veroordeling of van de beslissing tot intrekking van het uitstel. Art. 9bis. Bij veroordeling tot verschillende straffen bedoeld in artikel 7, 2o, worden de daaruit voortvloeiende onbekwaamheden gecumuleerd zonder dat evenwel de totale duur twaalf jaar mag overschrijden. Hetzelfde geldt bij nieuwe veroordeling tot één of meer straffen bedoeld in artikel 7, 2o, uitgesproken tijdens de duur van de onbekwaamheid die volgt uit een voorgaande veroordeling, zonder dat nochtans de onbekwaamheid minder dan zes jaar na de laatste veroordeling kan ophouden ». B.2.2. In zijn arrest nr. 187/2005 van 14 december 2005 heeft het Hof voor recht gezegd, als antwoord op prejudiciële vragen, dat het voormelde artikel 7, eerste lid, 2o, van het Kieswetboek, in de redactie eraan gegeven door artikel 149 van de wet van 21 december 1994 houdende sociale en diverse bepalingen, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet schendt in zoverre het het kiesrecht van veroordeelden bedoeld in die bepaling van rechtswege schorst. In dat arrest heeft het Hof geoordeeld dat « ofschoon artikel 7, eerste lid, 2o, van het Kieswetboek in overeenstemming blijft met de in 1894 nagestreefde wettige doelstelling, het onevenredige gevolgen heeft, in zoverre het veroordeelde personen hun kiesrecht van rechtswege ontzegt, gedurende een termijn die veel langer kan duren dan die van de uitvoering van de straf ». B.2.3. Door de artikelen 21 tot 23 van de wet van 14 april 2009 aan te nemen, heeft de wetgever een antwoord willen geven op de in het voormelde arrest nr. 187/2005 vastgestelde ongrondwettigheid (Parl. St., Kamer, 2008-2009, DOC 52-1799/001, p. 4). Die artikelen 21 tot 23 bepalen : « Art. 21. Artikel 6 van het Kieswetboek, gewijzigd bij de wet van 5 juli 1976, wordt vervangen als volgt : ’ Art. 6. Van het kiesrecht zijn definitief uitgesloten en tot de stemming mogen niet worden toegelaten zij die levenslang ontzet zijn van de uitoefening van het kiesrecht door veroordeling. ’ Art. 22. Artikel 7, eerste lid, 2o, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet 21 december 1994, wordt vervangen als volgt : ’ 2o zij die voor een bepaalde duur ontzet zijn van de uitoefening van het kiesrecht door veroordeling. ’
60886
BELGISCH STAATSBLAD — 11.10.2010 — MONITEUR BELGE Art. 23. Artikel 9 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 5 juli 1976, en artikel 9bis van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 5 juli 1976, worden opgeheven ». Ten gevolge van die wijzigingen werd het voorheen bestaande systeem van de automatische ontzetting uit het kiesrecht in geval van bepaalde veroordelingen, vervangen door een facultatief systeem waarbij de rechter de veroordeling gepaard kan laten gaan met een ontzetting uit het kiesrecht. B.2.4. De wetgever heeft het noodzakelijk geacht die nieuwe regeling, bij wege van overgangsmaatregel, niet van toepassing te verklaren op de daders van misdrijven die op het ogenblik van de inwerkingtreding van die nieuwe bepalingen - op 15 april 2009 - het voorwerp van een definitieve veroordeling waren. Die overgangsmaatregel, opgenomen in artikel 69 van de wet van 14 april 2009, maakt het voorwerp uit van het huidige beroep. Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het middel B.3.1. De Ministerraad is van oordeel dat het middel niet ontvankelijk is, om reden van de onduidelijkheid ervan. In het middel zou niet worden aangegeven op welke wijze de aangevoerde schendingen met de aangehaalde toetsingsnormen in verband te brengen zijn. De verzoekende partij zou haar uiteenzetting beperken tot een loutere samenvoeging van argumenten die uit het arrest nr. 187/2005 zouden zijn overgenomen. B.3.2. Uit de uiteenzetting van het middel valt af te leiden dat de verzoekende partij een verschil in behandeling bekritiseert tussen de daders van misdrijven, wat de ontzetting uit het kiesrecht betreft, naargelang tegen hen een definitieve veroordeling werd uitgesproken vóór of vanaf de inwerkingtreding van de bestreden bepaling. Bovendien heeft de uiteenzetting van de verzoekende partij in haar verzoekschrift de Ministerraad niet verhinderd zich dienaangaande te verweren. B.3.3. De exceptie wordt verworpen. Ten gronde B.4. De verzoekende partij voert een enig middel aan, afgeleid uit de schending, door de bestreden bepaling, van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 3 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 14 van dat Europees Verdrag, en met de artikelen 25, b), en 26 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, in zoverre zij de vroegere artikelen 7, eerste lid, 2o, 9 en 9bis van het Kieswetboek, zoals die vóór de inwerkingtreding van de wet van 14 april 2009 golden, voor de toekomst zou handhaven. B.5.1. De rechten om te kiezen en verkozen te worden, die onder meer voortvloeien uit het Eerste Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, moeten op grond van artikel 14 van dat Verdrag en de artikelen 10 en 11 van de Grondwet zonder discriminatie worden verzekerd. Ofschoon het voor de democratie en de rechtsstaat om fundamentele rechten gaat, zijn ze echter niet absoluut en kunnen ze aan beperkingen worden onderworpen. Deze beperkingen mogen niet automatisch en algemeen zijn. De beslissing over het ontnemen van het kiesrecht dient door een rechter te worden genomen, rekening houdend met de bijzondere omstandigheden, en er moet een verband bestaan tussen het gepleegde misdrijf en aangelegenheden die te maken hebben met verkiezingen en democratische instellingen (EHRM, grote kamer, 6 oktober 2005, Hirst t. Verenigd Koninkrijk (nr. 2), § 82). De essentiële bedoeling van die criteria is om het ontnemen van het kiesrecht als een uitzondering in te stellen, zelfs voor veroordeelde gevangenen, waarbij wordt gewaarborgd dat een dergelijke maatregel met een specifieke redengeving gepaard gaat, vermeld in een individuele beslissing waarin wordt uitgelegd waarom het ontnemen van het kiesrecht in de omstandigheden van de zaak noodzakelijk was (EHRM, 8 april 2010, Frodl t. Oostenrijk, § 35). B.5.2. Artikel 8, tweede lid, van de Grondwet bepaalt : « De Grondwet en de overige wetten op de politieke rechten bepalen welke de vereisten zijn waaraan men moet voldoen, benevens de staat van Belg, om die rechten te kunnen uitoefenen ». Artikel 61 van de Grondwet bepaalt : « De leden van de Kamer van volksvertegenwoordigers worden rechtstreeks gekozen door de burgers die volle achttien jaar oud zijn en die niet verkeren in een der gevallen van uitsluiting bij de wet bepaald. Ieder kiezer heeft recht op slechts één stem ». Naar die bepaling wordt verwezen voor wat de verkiezing van de senatoren betreft (artikel 67, § 1, eerste lid, 1o en 2o, van de Grondwet). B.5.3. Wat betreft de verkiesbaarheid, vereisen artikel 64, 2o, voor de Kamer van volksvertegenwoordigers en artikel 69, 2o, voor de Senaat, van de kandidaat dat hij het genot heeft van de burgerlijke en politieke rechten. Analoge bepalingen gelden voor andere verkiezingen. B.5.4. De wetgever put uit de voormelde bepalingen de bevoegdheid om vast te stellen welke burgers worden uitgesloten van het recht op deelname aan de verkiezingen. B.5.5. De bestreden overgangsmaatregel houdt een beperking in van het kiesrecht van degenen die op het ogenblik van de inwerkingtreding ervan - 15 april 2009 -, het voorwerp waren van een definitieve strafrechtelijke veroordeling. Hij voert aldus een verschil in behandeling in tussen daders van misdrijven, naargelang tegen hen een definitieve strafrechtelijke veroordeling was uitgesproken vóór of vanaf 15 april 2009. Daders van misdrijven tegen wie op die datum nog geen definitieve veroordeling was uitgesproken, zullen onder de nieuwe bepalingen van het Kieswetboek ressorteren. Dat betekent dat een veroordeling tot een bepaalde gevangenisstraf niet langer van rechtswege een ontzetting van hun kiesrecht zal meebrengen. Zulks zal enkel het geval zijn indien zij in de rechterlijke beslissing waarbij zij strafrechtelijk worden veroordeeld, bovendien voor een bepaalde duur uit hun kiesrecht worden ontzet. Ten aanzien van de daders van misdrijven die vóór 15 april 2009 wel reeds bij wege van een definitieve rechterlijke beslissing tot een bepaalde gevangenisstraf werden veroordeeld, blijven daarentegen de oude bepalingen van het Kieswetboek gelden, zodat een dergelijke veroordeling van rechtswege een ontzetting van het kiesrecht voor de betrokkenen meebrengt. B.5.6. In de parlementaire voorbereiding wordt het doel dat door de wetgever met de bestreden maatregel wordt nagestreefd als volgt verantwoord : « Het betreft hier een overgangsbepaling. Ze beoogt het wegnemen van elke ambivalentie betreffende het feit dat de wijzigingen die door de wet in ontwerp aangebracht zijn op het Kieswetboek, noch als doel, noch als gevolg hebben om de personen terug het genot van hun kiesrecht te geven die het werd ontzegd als gevolg van een criminele of correctionele straf die op het tijdstip van het van kracht worden van de wet in kracht van gewijsde is getreden. Een dergelijk herstel zou als abnormaal gevolg hebben dat de personen die definitief veroordeeld werden vooraleer de wet van kracht wordt, terug volledig zouden kunnen genieten van hun kiesrecht, terwijl de personen die na het van kracht worden veroordeeld worden voor gelijkaardige feiten, in aanmerking komen om levenslang of voor een door de strafrechter vast te leggen termijn ontzet te worden uit de uitoefening van dit recht.
60887
BELGISCH STAATSBLAD — 11.10.2010 — MONITEUR BELGE De artikelen die aan de strafrechter de bevoegdheid verlenen om het kiesrecht op te schorten, beogen het vervangen van een systeem van het automatisch ontzetten uit het kiesrecht door een facultatief systeem. Deze wijziging verzacht dus het regime van het verbod van het kiesrecht in geval van een strafrechtelijke veroordeling. Ze zal derhalve onmiddellijk van toepassing zijn op de lopende zaken, in overeenstemming met de principes die voortvloeien uit artikel 2 van het Strafwetboek en uit artikel 15 van het internationaal Pact betreffende de burgerlijke en politieke rechten » (Parl. St., Kamer, 2008-2009, DOC 52-1799/001, p. 20). B.5.7. Door de wijzigingen aangebracht in het Kieswetboek bij de artikelen 21 tot 23 van de wet van 14 april 2009 houdende verscheidene wijzigingen inzake verkiezingen van toepassing te verklaren op de daders van misdrijven, die op het ogenblik van de inwerkingtreding van die wijzigingen niet het voorwerp waren van een definitieve veroordeling, doch zulks niet te doen op de daders van misdrijven die op dat ogenblik het voorwerp waren van een definitieve veroordeling, heeft de wetgever een maatregel genomen vanuit de zorg om, voor de toekomst, de ongrondwettigheid die het Hof heeft vastgesteld in zijn arrest nr. 187/2005, ongedaan te maken. De bestreden overgangsbepaling zou niet tot gevolg kunnen hebben het voormelde arrest nr. 187/2005 van zijn rechtsgevolgen te beroven. Artikel 7, eerste lid, 2o, van het Kieswetboek, zoals van toepassing vóór de wijzigingen daarin aangebracht bij artikel 22 van de wet van 14 april 2009, is bijgevolg onbestaanbaar met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in zoverre het veroordeelde personen hun kiesrecht van rechtswege ontzegt. Personen wier kiesrecht is geschorst op grond van het oude artikel 7, eerste lid, 2o, van het Kieswetboek kunnen, wanneer zij op grond van het voormelde arrest van oordeel zijn dat zij ten onrechte weggelaten zijn uit de kieslijsten, gebruik maken van de bezwaarprocedure bepaald in hoofdstuk II van titel II van het Kieswetboek en, zo zij geen genoegdoening verkrijgen, met toepassing van de artikelen 27 en volgende van het Kieswetboek beroep instellen bij het hof van beroep. Dat rechtscollege zal op grond van artikel 26, § 2, tweede lid, 2o, van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof in een dergelijk geval, rekening houdend met het arrest nr. 187/2005, het oude artikel 7, eerste lid, 2o, van het Kieswetboek buiten toepassing dienen te laten, vermits die bepaling onbestaanbaar is met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre zij veroordeelde personen hun kiesrecht van rechtswege ontzegt. B.6. Uit wat voorafgaat vloeit voort dat de bestreden bepaling niet de gevolgen heeft die zijn beschreven in B.4, en dat, bijgevolg, de hierin vermelde bepalingen niet zijn geschonden. Om die redenen, het Hof, rekening houdend met wat vermeld staat in B.5.7, verwerpt het beroep. Aldus uitgesproken in het Nederlands, het Frans en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof, op de openbare terechtzitting van 1 juli 2010. De griffier, De voorzitter, P.-Y. Dutilleux. M. Bossuyt.
COUR CONSTITUTIONNELLE F. 2010 — 3434
[2010/203767] Extrait de l’arrêt n° 80/2010 du 1er juillet 2010
Numéro du rôle : 4763 En cause : le recours en annulation de l’article 69 de la loi du 14 avril 2009 portant diverses modifications en matière électorale, introduit par Luc Lamine. La Cour constitutionnelle, composée des présidents M. Bossuyt et M. Melchior, des juges R. Henneuse, E. De Groot, L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke, J. Spreutels et T. Merckx-Van Goey, et, conformément à l’article 60bis de la loi spéciale du 6 janvier 1989 sur la Cour constitutionnelle, du président émérite P. Martens, assistée du greffier P.-Y. Dutilleux, présidée par le président M. Bossuyt, après en avoir délibéré, rend l’arrêt suivant : I. Objet du recours et procédure Par requête adressée à la Cour par lettre recommandée à la poste le 17 août 2009 et parvenue au greffe le 18 août 2009, Luc Lamine, faisant élection de domicile à 2840 Rumst, Lazarusstraat 7, a introduit un recours en annulation de l’article 69 de la loi du 14 avril 2009 portant diverses modifications en matière électorale (publiée au Moniteur belge du 15 avril 2009, troisième édition). (...) II. En droit (...) Quant aux dispositions attaquées et au contexte de celles-ci B.1. L’article 69 attaqué de la loi du 14 avril 2009 portant diverses modifications en matière électorale dispose : « Les modifications apportées au Code électoral par les articles 21 à 23 de la présente loi ne s’appliquent pas aux auteurs d’infractions ayant fait l’objet d’une condamnation définitive au moment de leur entrée en vigueur ». Le régime transitoire prévu par cette disposition est entré en vigueur le 15 avril 2009. B.2.1. Avant leur modification par les articles 21 à 23 de la loi précitée du 14 avril 2009, les articles 6, 7, alinéa 1er, 2o, 9 et 9bis du Code électoral disposaient : « Art. 6. Sont définitivement exclus de l’électorat et ne peuvent être admis au vote, ceux qui ont été condamnés à une peine criminelle. Art. 7. Sont frappés de la suspension des droits électoraux et ne peuvent être admis au vote pendant la durée de l’incapacité : [...] 2o ceux qui ont été condamnés à une peine d’emprisonnement de plus de quatre mois, à l’exception de ceux qui ont été condamnés sur la base des articles 419 et 420 du Code pénal. La durée de l’incapacité est de six ans si la peine est de plus de quatre mois à moins de trois ans, et de douze ans si la peine est de trois ans au moins; [...]
60888
BELGISCH STAATSBLAD — 11.10.2010 — MONITEUR BELGE Art. 9. Si la condamnation est prononcée avec sursis, l’incapacité prévue à l’article 7, 2o, est suspendue pendant la durée du sursis. Si la condamnation est prononcée partiellement avec sursis, seule la partie de la peine prononcée sans sursis est à prendre en considération pour l’application des dispositions de l’article 7, 2o. Si la condamnation devient exécutoire, la suspension du droit de vote qui en résulte prend cours à dater de la nouvelle condamnation ou de la décision révoquant le sursis. Art. 9bis. En cas de condamnation à plusieurs peines visées à l’article 7, 2o, les incapacités résultant de chacune d’elles sont cumulées, sans qu’elles puissent néanmoins excéder une durée de douze ans. Il en est de même, en cas de nouvelle condamnation à une ou plusieurs peines visées à l’article 7, 2o, prononcée pendant la durée de l’incapacité résultant d’une condamnation antérieure sans toutefois que l’incapacité puisse prendre fin moins de six ans après la dernière condamnation ». B.2.2. Dans son arrêt no 187/2005 du 14 décembre 2005, la Cour, répondant à des questions préjudicielles, a dit pour droit que l’article 7, alinéa 1er, 2o, précité du Code électoral, dans la rédaction que lui avait donnée l’article 149 de la loi du 21 décembre 1994 portant des dispositions sociales et diverses, viole les articles 10 et 11 de la Constitution en ce qu’il suspend de plein droit les droits électoraux des condamnés que cet article vise. Dans cet arrêt, la Cour a jugé que, « si l’article 7, alinéa 1er, 2o, du Code électoral continue d’être conforme à l’objectif légitime poursuivi en 1894, il a des effets disproportionnés en ce qu’il prive de plein droit de leurs droits électoraux des personnes condamnées, pendant un délai qui peut être très supérieur à celui de l’exécution de leur peine ». B.2.3. En adoptant les articles 21 à 23 de la loi du 14 avril 2009, le législateur a voulu apporter une réponse à l’inconstitutionnalité constatée dans l’arrêt no 187/2005 précité (Doc. parl., Chambre, 2008-2009, DOC 52-1799/001, p. 4). Ces articles 21 à 23 disposent : « Art. 21. L’article 6 du Code électoral, modifié par la loi du 5 juillet 1976, est remplacé par ce qui suit : ’ Art. 6. Sont définitivement exclus de l’électorat et ne peuvent être admis au vote, ceux qui ont été interdits à perpétuité de l’exercice du droit de vote par condamnation. ’ Art. 22. L’article 7, alinéa 1er, 2o, du même Code, modifié par la loi du 21 décembre 1994, est remplacé par ce qui suit : ’ 2o ceux qui ont été interdits temporairement de l’exercice du droit de vote par condamnation. ’ Art. 23. L’article 9 du même Code, modifié par la loi du 5 juillet 1976, et l’article 9bis du même Code, inséré par la loi du 5 juillet 1976, sont abrogés ». Par suite de ces modifications, le système antérieur de l’interdiction automatique des droits électoraux qui s’appliquait dans le cas de certaines condamnations est remplacé par un système facultatif permettant au juge d’assortir la condamnation d’une interdiction des droits électoraux. B.2.4. Le législateur a toutefois estimé nécessaire d’adopter une mesure transitoire aux termes de laquelle ce nouveau régime n’est pas déclaré applicable aux auteurs d’infractions qui avaient fait l’objet d’une condamnation définitive au moment de l’entrée en vigueur des nouvelles dispositions, le 15 avril 2009. Cette mesure transitoire, qui figure à l’article 69 de la loi du 14 avril 2009, constitue l’objet du présent recours. Quant à la recevabilité du moyen B.3.1. Le Conseil des ministres estime que le moyen n’est pas recevable, en raison de son imprécision. Le moyen n’indiquerait pas en quoi les violations dénoncées seraient liées aux normes de contrôle citées. La partie requérante limiterait son exposé à une simple addition d’arguments qui seraient empruntés à l’arrêt no 187/2005. B.3.2. Il se déduit de l’exposé du moyen que la partie requérante critique une différence de traitement entre les auteurs d’infractions, en ce qui concerne l’interdiction des droits électoraux, selon qu’une condamnation définitive a été prononcée contre eux avant ou à partir de l’entrée en vigueur de la disposition attaquée. En outre, l’exposé figurant dans la requête de la partie requérante n’a pas empêché le Conseil des ministres de se défendre à ce sujet. B.3.3. L’exception est rejetée. Quant au fond B.4. La partie requérante prend un moyen unique de la violation, par la disposition attaquée, des articles 10 et 11 de la Constitution, combinés avec l’article 3 du Premier Protocole additionnel à la Convention européenne des droits de l’homme, en combinaison ou non avec l’article 14 de cette Convention européenne, et avec les articles 25, b), et 26 du Pacte international relatif aux droits civils et politiques, en ce qu’elle maintiendrait pour le futur les anciens articles 7, alinéa 1er, 2o, 9 et 9bis du Code électoral, tels que ceux-ci s’appliquaient avant l’entrée en vigueur de la loi du 14 avril 2009. B.5.1. Les droits d’élire et d’être élu, qui découlent notamment du Premier Protocole additionnel à la Convention européenne des droits de l’homme, doivent, en vertu de l’article 14 de cette Convention et des articles 10 et 11 de la Constitution, être garantis sans discrimination. S’il s’agit de droits fondamentaux pour la démocratie et l’Etat de droit, ils ne sont cependant pas absolus et peuvent faire l’objet de restrictions. Ces restrictions ne peuvent pas être automatiques et générales. La décision de privation des droits électoraux doit être prise par un juge, compte tenu des circonstances particulières, et un lien doit exister entre l’infraction commise et les matières qui sont liées aux élections et aux institutions démocratiques (CEDH, grande chambre, 6 octobre 2005, Hirst c. Royaume-Uni (no 2), § 82). L’objectif essentiel de ces critères est de faire de la privation des droits électoraux une exception, même dans le cas de détenus condamnés, en garantissant qu’une telle mesure s’accompagne d’un raisonnement spécifique figurant dans une décision individuelle qui expose la raison pour laquelle, dans les circonstances du cas, il était nécessaire de priver l’individu de ses droits électoraux (CEDH, 8 avril 2010, Frodl c. Autriche, § 35).
60889
BELGISCH STAATSBLAD — 11.10.2010 — MONITEUR BELGE B.5.2. L’article 8, alinéa 2, de la Constitution dispose : « La Constitution et les autres lois relatives aux droits politiques, déterminent quelles sont, outre cette qualité de Belge, les conditions nécessaires pour l’exercice de ces droits ». L’article 61 de la Constitution dispose : « Les membres de la Chambre des représentants sont élus directement par les citoyens âgés de dix-huit ans accomplis et ne se trouvant pas dans l’un des cas d’exclusion prévus par la loi. Chaque électeur n’a droit qu’à un vote ». Il est renvoyé à cette disposition en ce qui concerne l’élection des sénateurs (article 67, § 1er, alinéa 1er, 1o et 2o, de la Constitution). B.5.3. En ce qui concerne l’éligibilité, l’article 64, 2o, pour la Chambre des représentants, et l’article 69, 2o, pour le Sénat, exigent du candidat qu’il jouisse des droits civils et politiques. Des dispositions analogues s’appliquent à d’autres élections. B.5.4. Le législateur puise dans les dispositions précitées la compétence de déterminer quels sont les citoyens exclus du droit de participer aux élections. B.5.5. La mesure transitoire attaquée contient une restriction des droits électoraux de ceux qui avaient fait l’objet d’une condamnation pénale définitive au moment de l’entrée en vigueur de celle-ci, le 15 avril 2009. Elle crée ainsi une différence de traitement entre les auteurs d’infractions selon qu’une condamnation pénale définitive avait été prononcée à leur encontre avant ou à partir du 15 avril 2009. Les auteurs d’infractions contre lesquels aucune condamnation définitive n’avait encore été prononcée à cette date relèveront des nouvelles dispositions du Code électoral. Cela signifie qu’une condamnation à une peine d’emprisonnement déterminée n’entraînera plus de plein droit une privation de leurs droits électoraux. Ce ne sera le cas que si, dans la décision judiciaire les condamnant pénalement, ils sont en outre interdits, pour une période déterminée, d’exercer leurs droits électoraux. A l’égard des auteurs d’infractions qui avaient déjà été condamnés avant le 15 avril 2009 par une décision judiciaire définitive à une peine d’emprisonnement déterminée, les anciennes dispositions du Code électoral continuent en revanche de s’appliquer, de sorte qu’une condamnation de ce type entraîne de plein droit pour les intéressés une privation de leurs droits électoraux. B.5.6. Dans les travaux préparatoires, l’objectif que poursuivait le législateur par la mesure attaquée est précisé comme suit : « Il s’agit d’une disposition transitoire. Elle vise à lever toute ambiguïté quant au fait que les modifications apportées au Code électoral par la loi en projet n’ont ni pour but ni pour effet de rétablir dans la jouissance de leur droit de vote les personnes qui en ont été privées suite à une condamnation criminelle ou correctionnelle passée en force de chose jugée au moment de l’entrée en vigueur de la loi. Un tel rétablissement produirait cette conséquence anormale que les personnes condamnées de manière définitive avant l’entrée en vigueur de la loi retrouveraient toutes, de plein droit, la jouissance de leur droit de vote, alors que les personnes condamnées après cette entrée en vigueur pour des faits similaires seront susceptibles de se voir privées à perpétuité ou pour un terme à fixer par le juge pénal de l’exercice de ce droit. Les articles attribuant au juge pénal le pouvoir de prononcer la suspension du droit de vote, visent à remplacer un système de privation automatique du droit de vote par un système facultatif. Cette modification adoucit donc le régime d’interdiction du droit de vote en cas de condamnation pénale. Elle sera dès lors d’application immédiate aux affaires en cours, conformément aux principes découlant de l’article 2 du Code pénal et de l’article 15 du Pacte international relatif aux droits civils et politiques » (Doc. parl., Chambre, 2008-2009, DOC 52-1799/001, p. 20). B.5.7. En rendant les modifications apportées au Code électoral par les articles 21 à 23 de la loi du 14 avril 2009 portant diverses modifications en matière électorale applicables aux auteurs d’infractions n’ayant pas fait l’objet, au moment de l’entrée en vigueur de ces modifications, d’une condamnation définitive, mais en ne disposant pas de même à l’égard des auteurs d’infractions ayant fait l’objet, à ce moment, d’une condamnation définitive, le législateur a pris une mesure guidée par le souci de mettre fin, pour l’avenir, à l’inconstitutionnalité constatée par la Cour dans son arrêt no 187/2005. La disposition transitoire attaquée ne pourrait avoir pour conséquence de priver de ses effets juridiques l’arrêt no 187/2005 précité. L’article 7, alinéa 1er, 2o, du Code électoral, tel qu’il était d’application avant les modifications apportées par l’article 22 de la loi du 14 avril 2009, est, dès lors, incompatible avec les articles 10 et 11 de la Constitution en ce qu’il prive de plein droit de leurs droits électoraux des personnes condamnées. Les personnes dont les droits électoraux ont été suspendus en application de l’article 7, alinéa 1er, 2o, ancien, du Code électoral peuvent, lorsqu’elles estiment, sur la base de l’arrêt précité, qu’elles ont été indûment écartées des listes électorales, faire usage de la procédure de réclamation fixée au chapitre II du titre II du Code électoral et, si elles n’obtiennent pas satisfaction, interjeter appel auprès de la cour d’appel en application des articles 27 et suivants du Code électoral. Dans un tel cas, cette juridiction devra, en vertu de l’article 26, § 2, alinéa 2, 2o, de la loi spéciale du 6 janvier 1989 sur la Cour constitutionnelle, tenant compte de l’arrêt no 187/2005, déclarer inapplicable l’article 7, alinéa 1er, 2o, ancien, du Code électoral, cette disposition étant incompatible avec les articles 10 et 11 de la Constitution en ce qu’elle prive de plein droit de leurs droits électoraux des personnes condamnées. B.6. Il découle de ce qui précède que la disposition attaquée n’a pas les effets décrits en B.4 et que, par conséquent, les dispositions qui y sont mentionnées ne sont pas violées. Par ces motifs, la Cour, compte tenu de ce qui est dit en B.5.7, rejette le recours. Ainsi prononcé en langue néerlandaise, en langue française et en langue allemande, conformément à l’article 65 de la loi spéciale du 6 janvier 1989 sur la Cour constitutionnelle, à l’audience publique du 1er juillet 2010. Le greffier, P.-Y. Dutilleux.
Le président, M. Bossuyt.
60890
BELGISCH STAATSBLAD — 11.10.2010 — MONITEUR BELGE VERFASSUNGSGERICHTSHOF D. 2010 — 3434
[2010/203767] Auszug aus dem Urteil Nr. 80/2010 vom 1. Juli 2010
Geschäftsverzeichnisnummer 4763 In Sachen: Klage auf Nichtigerklärung von Artikel 69 des Gesetzes vom 14. April 2009 zur Abänderung verschiedener Bestimmungen in Wahlangelegenheiten, erhoben von Luc Lamine. Der Verfassungsgerichtshof, zusammengesetzt aus den Vorsitzenden M. Bossuyt und M. Melchior, den Richtern R. Henneuse, E. De Groot, L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke, J. Spreutels und T. Merckx-Van Goey, und dem emeritierten Vorsitzenden P. Martens gemäß Artikel 60bis des Sondergesetzes vom 6. Januar 1989 über den Verfassungsgerichtshof, unter Assistenz des Kanzlers P.-Y. Dutilleux, unter dem Vorsitz des Vorsitzenden M. Bossuyt, verkündet nach Beratung folgendes Urteil: I. Gegenstand der Klage und Verfahren Mit einer Klageschrift, die dem Hof mit am 17. August 2009 bei der Post aufgegebenem Einschreibebrief zugesandt wurde und am 18. August 2009 in der Kanzlei eingegangen ist, erhob Luc Lamine, der in 2840 Rumst, Lazarusstraat 7, Domizil erwählt hat, Klage auf Nichtigerklärung von Artikel 69 des Gesetzes vom 14. April 2009 zur Abänderung verschiedener Bestimmungen in Wahlangelegenheiten (veröffentlicht im Belgischen Staatsblatt vom 15. April 2009, dritte Ausgabe). (...) II. In rechtlicher Beziehung (...) In Bezug auf die angefochtenen Bestimmungen und deren Kontext B.1. Der angefochtene Artikel 69 des Gesetzes vom 14. April 2009 zur Abänderung verschiedener Bestimmungen in Wahlangelegenheiten bestimmt: «Die durch die Artikel 21 bis 23 des vorliegenden Gesetzes am Wahlgesetzbuch angebrachten Abänderungen sind nicht auf Urheber von Straftaten anwendbar, die zum Zeitpunkt des Inkrafttretens dieser Abänderungen Gegenstand einer endgültigen Verurteilung waren». Die in der angefochtenen Bestimmung vorgesehene Übergangsregelung ist am 15. April 2009 in Kraft getreten. B.2.1. Vor ihrer Abänderung durch die Artikel 21 bis 23 des vorerwähnten Gesetzes vom 14. April 2009 bestimmten die Artikel 6, 7 Absatz 1 Nr. 2, 9 und 9bis des Wahlgesetzbuches: «Art. 6. Zu einer Kriminalstrafe verurteilte Personen sind endgültig vom Wahlrecht ausgeschlossen und dürfen nicht zur Stimmabgabe zugelassen werden. Art. 7. Es fällt unter die Aussetzung des Wahlrechts und darf während der Unfähigkeitsperiode nicht zur Stimmabgabe zugelassen werden: [...] 2. wer zu einer Gefängnisstrafe von mehr als vier Monaten verurteilt wurde, mit Ausnahme derjenigen, die aufgrund der Artikel 419 und 420 des Strafgesetzbuches verurteilt wurden. Die Dauer der Unfähigkeit beläuft sich auf sechs Jahre, wenn die Strafe mehr als vier Monate bis weniger als drei Jahre beträgt, und auf zwölf Jahre, wenn die Strafe mindestens drei Jahre beträgt, [...] Art. 9. Falls die Verurteilung mit Aufschub ausgesprochen wurde, wird die in Artikel 7 Nr. 2 angegebene Unfähigkeit für die Dauer des Aufschubs ausgesetzt. Falls die Verurteilung teilweise mit Aufschub ausgesprochen wurde, ist für die Anwendung der Bestimmungen des Artikels 7 Nr. 2 nur der ohne Aufschub verhängte Teil der Strafe zu berücksichtigen. Wird das Urteil vollstreckbar, beginnt die sich daraus ergebende Aussetzung des Wahlrechts ab dem Tag der neuen Verurteilung oder des Beschlusses zur Aufhebung des Aufschubs. Art. 9bis. Bei Verurteilung zu mehreren der in Artikel 7 Nr. 2 erwähnten Strafen werden die sich daraus ergebenden Unfähigkeitsperioden zusammengerechnet, ohne dass sie jedoch die Dauer von zwölf Jahren überschreiten dürfen. Dies gilt ebenfalls bei einer neuen Verurteilung zu einer oder mehreren der in Artikel 7 Nr. 2 erwähnten Strafen, die während der Unfähigkeitsperiode aufgrund einer vorherigen Verurteilung ausgesprochen wird, ohne dass die Unfähigkeitsperiode jedoch vor Ablauf von sechs Jahren nach der letzten Verurteilung enden darf». B.2.2. In seinem Urteil Nr. 187/2005 vom 14. Dezember 2005 hat der Hof in Beantwortung präjudizieller Fragen für Recht erkannt, dass der vorerwähnte Artikel 7 Absatz 1 Nr. 2 des Wahlgesetzbuches in der Fassung von Artikel 149 des Gesetzes vom 21. Dezember 1994 zur Festlegung sozialer und sonstiger Bestimmungen gegen die Artikel 10 und 11 der Verfassung verstößt, insofern er das Wahlrecht der in dieser Bestimmung genannten Verurteilten von Rechts wegen aussetzt. In diesem Urteil erkannte der Hof, dass «Artikel 7 Absatz 1 Nr. 2 des Wahlgesetzbuches, obwohl er weiterhin der 1894 angestrebten rechtmäßigen Zielsetzung entspricht, unverhältnismäßige Folgen hat, insofern er verurteilten Personen von Rechts wegen ihr Wahlrecht entzieht während einer Dauer, die viel länger sein kann als diejenige des Strafvollzugs». B.2.3. Mit der Annahme der Artikel 21 bis 23 des Gesetzes vom 14. April 2009 wollte der Gesetzgeber auf die in dem vorerwähnten Urteil Nr. 187/2005 festgestellte Verfassungswidrigkeit reagieren (Parl. Dok., Kammer, 2008-2009, DOC 52-1799/001, S. 4). Diese Artikel 21 bis 23 bestimmen: «Art. 21. Artikel 6 des Wahlgesetzbuches, abgeändert durch das Gesetz vom 5. Juli 1976, wird wie folgt ersetzt: ’ Art. 6. Personen, denen die Ausübung des Wahlrechts aufgrund einer Verurteilung lebenslänglich aberkannt wurde, sind endgültig vom Wahlrecht ausgeschlossen und dürfen nicht zur Stimmabgabe zugelassen werden. ’ Art. 22. Artikel 7 Absatz 1 Nr. 2 desselben Gesetzbuches, abgeändert durch das Gesetz vom 21. Dezember 1994, wird wie folgt ersetzt: ’ 2. wer aufgrund einer Verurteilung Gegenstand einer zeitweiligen Aberkennung des Wahlrechts ist, ’. Art. 23. Artikel 9 desselben Gesetzbuches, abgeändert durch das Gesetz vom 5. Juli 1976, und Artikel 9bis desselben Gesetzbuches, eingefügt durch das Gesetz vom 5. Juli 1976, werden aufgehoben». Infolge dieser Abänderungen wurde das zuvor bestehende System die automatische Aberkennung des Wahlrechts im Falle bestimmter Verurteilungen durch ein fakultatives System ersetzt, bei dem der Richter die Verurteilung mit einer automatischen Aberkennung des Wahlrechts einhergehen lassen kann.
BELGISCH STAATSBLAD — 11.10.2010 — MONITEUR BELGE B.2.4. Der Gesetzgeber hat es als notwendig erachtet, diese neue Regelung übergangsweise nicht auf Urheber von Straftaten für anwendbar zu erklären, die zum Zeitpunkt des Inkrafttretens der neuen Bestimmungen - am 15. April 2009 - endgültig verurteilt worden waren. Diese in Artikel 69 des Gesetzes vom 14. April 2009 aufgenommene Übergangsmaßnahme ist Gegenstand der vorliegenden Klage. In Bezug auf die Zulässigkeit des Klagegrunds B.3.1. Der Ministerrat ist der Auffassung, dass der Klagegrund wegen seiner Undeutlichkeit unzulässig sei. Im Klagegrund sei nicht angegeben, auf welche Weise die angeführten Verstöße mit den erwähnten Prüfungsnormen in Zusammenhang zu bringen seien. Die klagende Partei begrenze ihre Darlegungen auf eine bloße Folge von Argumenten, die aus dem Urteil Nr. 187/2005 übernommen worden seien. B.3.2. Aus der Darlegung des Klagegrunds ist abzuleiten, dass die klagende Partei einen Behandlungsunterschied zwischen den Urhebern von Straftaten hinsichtlich der Aberkennung des Wahlrechts bemängelt, je nachdem, ob vor oder ab dem Inkrafttreten der angefochtenen Bestimmung bereits ihre endgültige Verurteilung ihnen gegenüber verkündet worden sei. Außerdem hat die Darlegung der klagenden Partei in ihrer Klageschrift den Ministerrat nicht daran gehindert, sich dagegen zur Wehr zu setzen. B.3.3. Die Einrede wird abgewiesen. Zur Hauptsache B.4. Die klagende Partei führt einen einzigen Klagegrund an, der aus einem Verstoß der angefochtenen Bestimmung gegen die Artikel 10 und 11 der Verfassung in Verbindung mit Artikel 3 des ersten Zusatzprotokolls zur Europäischen Menschenrechtskonvention, gegebenenfalls in Verbindung mit Artikel 14 dieser Konvention und mit den Artikeln 25 Buchstabe b) und 26 des Internationalen Paktes über bürgerliche und politische Rechte, abgeleitet ist, insofern sie die früheren Artikel 7 Absatz 1 Nr. 2, 9 und 9bis des Wahlgesetzbuches in der vor dem Inkrafttreten des Gesetzes vom 14. April 2009 geltenden Fassung für die Zukunft aufrechterhalte. B.5.1. Die Rechte, zu wählen und gewählt zu werden, die sich unter anderem aus dem ersten Zusatzprotokoll zur Europäischen Menschenrechtskonvention ergeben, müssen aufgrund von Artikel 14 dieser Konvention sowie der Artikel 10 und 11 der Verfassung ohne Diskriminierung gewährleistet werden. Obwohl es sich für die Demokratie und den Rechtsstaat um Grundrechte handelt, sind sie nicht absolut und können sie Einschränkungen unterworfen werden. Diese Einschränkungen dürfen nicht automatisch und allgemein sein. Die Entscheidung über die Entziehung des Wahlrechts muss von einem Richter getroffen werden, und zwar unter Berücksichtigung der besonderen Umstände, und es muss einen Zusammenhang geben zwischen der begangenen Straftat und Angelegenheiten, die mit Wahlen und demokratischen Institutionen in Verbindung stehen (EuGHMR, Große Kammer, 6. Oktober 2005, Hirst gegen Vereinigtes Königreich (Nr. 2), § 82). Diese Kriterien haben im Wesentlichen zum Zweck, die Entziehung des Wahlrechts - auch für verurteilte Inhaftierte - zur Ausnahme zu machen, wobei gewährleistet wird, dass eine solche Maßnahme mit einer spezifischen Begründung einhergeht, die in einer individuellen Entscheidung erwähnt wird, in der erklärt wird, weshalb die Entziehung des Wahlrechts in Anbetracht der betreffenden Umstände notwendig war (EuGHMR, 8. April 2010, Frodl gegen Österreich, § 35). B.5.2. Artikel 8 Absatz 2 der Verfassung bestimmt: «Die Verfassung und die sonstigen Gesetze über die politischen Rechte bestimmen, welche Voraussetzungen neben der belgischen Staatsangehörigkeit für die Ausübung dieser Rechte zu erfüllen sind». Artikel 61 der Verfassung bestimmt: «Die Mitglieder der Abgeordnetenkammer werden unmittelbar von den Bürgern gewählt, die das achtzehnte Lebensjahr vollendet haben und sich nicht in einem der durch Gesetz bestimmten Ausschließungsfälle befinden. Jeder Wähler hat ein Recht auf nur eine Stimme». Auf diese Bestimmung wird bezüglich der Wahl der Senatoren verwiesen (Artikel 67 § 1 Absatz 1 Nrn. 1 und 2 der Verfassung). B.5.3. Hinsichtlich der Wählbarkeit erfordern Artikel 64 Nr. 2 für die Abgeordnetenkammer und Artikel 69 Nr. 2 für den Senat, dass die Kandidaten im Besitz der zivilen und politischen Rechte sind. Ähnliche Bestimmungen gelten auch für andere Wahlen. B.5.4. Der Gesetzgeber leitet aus den vorerwähnten Bestimmungen die Befugnis ab zu bestimmen, welche Bürger vom Recht auf Teilnahme an Wahlen ausgeschlossen werden. B.5.5. Die angefochtene Übergangsmaßnahme beinhaltet eine Einschränkung des Wahlrechts für diejenigen, die zum Zeitpunkt ihres Inkrafttretens - am 15. April 2009 - endgültig strafrechtlich verurteilt worden waren. Sie führt somit einen Behandlungsunterschied zwischen Urhebern von Straftaten ein, je nachdem, ob sie vor oder ab dem 15. April 2009 endgültig strafrechtlich verurteilt worden sind. Urheber von Straftaten, deren Verurteilung zu diesem Zeitpunkt noch nicht endgültig verkündet worden war, unterliegen den neuen Bestimmungen des Wahlgesetzbuches. Dies bedeutet, dass eine Verurteilung zu einer bestimmten Gefängnisstrafe nicht mehr von Rechts wegen eine Aberkennung ihres Wahlrechts zur Folge haben wird. Dies wird nur der Fall sein, wenn ihnen in der gerichtlichen Entscheidung, durch die sie strafrechtlich verurteilt werden, außerdem für eine bestimmte Dauer ihr Wahlrecht aberkannt wird. In Bezug auf Urheber von Straftaten, die vor dem 15. April 2009 hingegen bereits durch eine endgültige gerichtliche Entscheidung zu einer bestimmten Gefängnisstrafe verurteilt worden waren, gelten hingegen weiterhin die alten Bestimmungen des Wahlgesetzbuches, so dass eine solche Verurteilung von Rechts wegen eine Aberkennung des Wahlrechts der Betroffenen zur Folge hat. B.5.6. In den Vorarbeiten wurde das Ziel, das der Gesetzgeber mit der angefochtenen Maßnahme anstrebt, wie folgt gerechtfertigt: «Es handelt sich hier um eine Übergangsbestimmung. Sie bezweckt die Beseitigung jeglicher Zweideutigkeit in Bezug auf den Umstand, dass die durch den Gesetzentwurf am Wahlgesetzbuch vorgenommenen Änderungen weder zum Zweck noch zur Folge haben, den Personen, denen das Wahlrecht infolge einer Kriminal- oder Korrektionalstrafe entzogen worden war, die zum Zeitpunkt des Inkrafttretens rechtsgültig geworden ist, wieder den Genuss des Wahlrechtes zurückzugeben. Eine solche Wiederherstellung würde die abnorme Folge haben, dass die Personen, die endgültig verurteilt worden sind, bevor das Gesetz in Kraft tritt, wieder ihr Wahlrecht genießen könnten, während die Personen, die nach dem Inkrafttreten für gleichartige Taten verurteilt werden, entweder lebenslänglich oder für einen durch den Strafrichter festzulegenden Zeitraum für die Aberkennung der Ausübung dieses Rechtes in Frage kommen.
60891
60892
BELGISCH STAATSBLAD — 11.10.2010 — MONITEUR BELGE Die Artikel, die dem Strafrichter die Befugnis verleihen, das Wahlrecht zeitweilig abzuerkennen, bezwecken, ein System der automatischen Aberkennung des Wahlrechts durch ein fakultatives System zu ersetzen. Diese Änderung schwächt also die Regelung des Verbots des Wahlrechts im Falle einer strafrechtlichen Verurteilung ab. Sie wird daher sofort auf die laufenden Rechtssachen Anwendung finden in Übereinstimmung mit den Grundsätzen, die sich aus Artikel 2 des Strafgesetzbuches und aus Artikel 15 des Internationalen Paktes über bürgerliche und politische Rechte ergeben» (Parl. Dok., Kammer, 2008-2009, DOC 52-1799/001, S. 20). B.5.7. Indem der Gesetzgeber die Änderungen am Wahlgesetzbuch durch die Artikel 21 bis 23 des Gesetzes vom 14. April 2009 zur Abänderung verschiedener Bestimmungen in Wahlangelegenheiten auf Urheber von Straftaten, die zum Zeitpunkt des Inkrafttretens dieser Abänderungen noch nicht endgültig verurteilt worden sind, für anwendbar erklärt hat, jedoch nicht auf Urheber von Straftaten, die zu diesem Zeitpunkt Gegenstand einer endgültigen Verurteilung waren, hat er eine Maßnahme ergriffen in dem Bemühen, künftig die Verfassungswidrigkeit, die der Hof in seinem Urteil Nr. 187/2005 festgestellt hat, aufzuheben. Die angefochtene Übergangsbestimmung kann nicht zur Folge haben, dem vorerwähnten Urteil Nr. 187/2005 seine Rechtsfolgen zu entziehen. Artikel 7 Absatz 1 Nr. 2 des Wahlgesetzbuches ist in der vor den Abänderungen durch Artikel 22 des Gesetzes vom 14. April 2009 anwendbaren Fassung folglich nicht mit den Artikeln 10 und 11 der Verfassung vereinbar, insofern er den verurteilten Personen ihr Wahlrecht von Rechts wegen aberkennt. Personen, denen das Wahlrecht aufgrund des alten Artikels 7 Absatz 1 Nr. 2 des Wahlgesetzbuches zeitweilig aberkannt wurde, können, wenn sie aufgrund des vorerwähnten Urteils der Auffassung sind, dass sie zu Unrecht aus den Wählerlisten gestrichen worden seien, von dem Beschwerdeverfahren Gebrauch machen, das in Kapitel II von Titel II des Wahlgesetzbuches festgelegt ist, und, sofern sie nicht Genugtuung erhalten, in Anwendung der Artikel 27 ff. des Wahlgesetzbuches Einspruch beim Appellationshof erheben. Dieses Rechtsprechungsorgan wird aufgrund von Artikel 26 § 2 Absatz 2 Nr. 2 des Sondergesetzes vom 6. Januar 1989 über den Verfassungsgerichtshof in einem solchen Fall unter Berücksichtigung des Urteils Nr. 187/2005 den früheren Artikel 7 Absatz 1 Nr. 2 des Wahlgesetzbuches nicht anwenden, da diese Bestimmung nicht mit den Artikeln 10 und 11 der Verfassung vereinbar ist, insofern sie verurteilten Personen ihr Wahlrecht von Rechts wegen entzieht. B.6. Aus dem Vorstehenden geht hervor, dass die angefochtene Bestimmung nicht die in B.4 beschriebenen Folgen hat und dass folglich nicht gegen die darin erwähnten Bestimmungen verstoßen wurde. Aus diesen Gründen: Der Hof weist die Klage unter Berücksichtigung des in B.5.7 Erwähnten zurück. Verkündet in niederländischer, französischer und deutscher Sprache, gemäß Artikel 65 des Sondergesetzes vom 6. Januar 1989 über den Verfassungsgerichtshof, in der öffentlichen Sitzung vom 1. Juli 2010. Der Kanzler, Der Vorsitzende, P.-Y. Dutilleux. M. Bossuyt.
* FEDERALE OVERHEIDSDIENST BINNENLANDSE ZAKEN N. 2010 — 3435
[C − 2010/00561]
SERVICE PUBLIC FEDERAL INTERIEUR F. 2010 — 3435
[C − 2010/00561]
9 AUGUSTUS 1980. — Gewone wet tot hervorming der instellingen Officieuze coördinatie in het Duits
9 AOUT 1980. — Loi ordinaire de réformes institutionnelles Coordination officieuse en langue allemande
De hiernavolgende tekst is de officieuze coördinatie in het Duits van de gewone wet van 9 augustus 1980 tot hervorming der instellingen (Belgisch Staatsblad van 15 augustus 1980), zoals ze achtereenvolgens werd gewijzigd bij :
Le texte qui suit constitue la coordination officieuse en langue allemande de la loi ordinaire du 9 août 1980 de réformes institutionnelles (Moniteur belge du 15 août 1980), telle qu’elle a été modifiée successivement par :
— de wet van 9 juli 1982 tot vervanging van artikel 16 van de gewone wet van 9 augustus 1980 tot hervorming der instellingen (Belgisch Staatsblad van 16 juli 1982);
— la loi du 9 juillet 1982 remplac¸ ant l’article 16 de la loi ordinaire du 9 août 1980 de réformes institutionnelles (Moniteur belge du 16 juillet 1982);
— de wet van 31 december 1983 tot hervorming der instellingen voor de Duitstalige Gemeenschap (Belgisch Staatsblad van 18 januari 1984);
— la loi du 31 décembre 1983 de réformes institutionnelles pour la Communauté germanophone (Moniteur belge du 18 janvier 1984);
— de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de Gemeenschappen en de Gewesten (Belgisch Staatsblad van 17 januari 1989);
— la loi spéciale du 16 janvier 1989 relative au financement des Communautés et des Régions (Moniteur belge du 17 janvier 1989);
— de wet van 16 juni 1989 houdende diverse institutionele hervormingen (Belgisch Staatsblad van 17 juni 1989);
— la loi du 16 juin 1989 portant diverses réformes institutionnelles (Moniteur belge du 17 juin 1989);
— de wet van 18 juli 1990 tot wijziging van de wet van 31 december 1983 tot hervorming der instellingen van de Duitstalige Gemeenschap (Belgisch Staatsblad van 25 juli 1990);
— la loi du 18 juillet 1990 modifiant la loi du 31 décembre 1983 de réformes institutionnelles pour la Communauté germanophone (Moniteur belge du 25 juillet 1990);
— de wet van 5 mei 1993 betreffende de internationale betrekkingen van de Gemeenschappen en de Gewesten (Belgisch Staatsblad van 8 mei 1993);
— la loi du 5 mai 1993 sur les relations internationales des Communautés et des Régions (Moniteur belge du 8 mai 1993);
— de bijzondere wet van 16 juli 1993 tot vervollediging van de federale staatsstructuur (Belgisch Staatsblad van 20 juli 1993);
— la loi spéciale du 16 juillet 1993 visant à achever la structure fédérale de l’Etat (Moniteur belge du 20 juillet 1993);
— de bijzondere wet van 7 mei 1999 tot wijziging van artikel 32 van de gewone wet van 9 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, betreffende de voorkoming en de regeling van belangenconflicten (Belgisch Staatsblad van 20 mei 1999);
— la loi spéciale du 7 mai 1999 modifiant l’article 32 de la loi ordinaire du 9 août 1980 de réformes institutionnelles, relative à la prévention et au règlement des conflits d’intérêts (Moniteur belge du 20 mai 1999);
— de wet van 2 april 2003 tot wijziging van sommige aspecten van de wetgeving met betrekking tot de inrichting en de werkwijze van de afdeling wetgeving van de Raad van State (Belgisch Staatsblad van 14 mei 2003);
— la loi du 2 avril 2003 modifiant certains aspects de la législation relative à l’organisation et au fonctionnement de la section de législation du Conseil d’Etat (Moniteur belge du 14 mai 2003);
60893
BELGISCH STAATSBLAD — 11.10.2010 — MONITEUR BELGE — de bijzondere wet van 27 maart 2006 tot aanpassing van diverse bepalingen aan de nieuwe benaming van het Vlaams Parlement, het Waals Parlement, het Parlement van de Franse Gemeenschap, het Brussels Hoofdstedelijk Parlement en het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap (Belgisch Staatsblad van 11 april 2006); — de bijzondere wet van 20 maart 2007 tot aanvulling van artikel 31 van de gewone wet van 9 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, om de Voorzitter van de Regering van de Duitstalige Gemeenschap zitting te laten hebben in het Overlegcomité, en tot opheffing van artikel 67 van de wet van 31 december 1983 tot hervorming der instellingen voor de Duitstalige Gemeenschap (Belgisch Staatsblad van 13 juni 2007). Deze officieuze coördinatie in het Duits is opgemaakt door de Centrale Dienst voor Duitse vertaling in Malmedy.
— la loi spéciale du 27 mars 2006 adaptant diverses dispositions à la nouvelle dénomination du Parlement wallon, du Parlement de la Communauté franc¸ aise, du Parlement de la Région de BruxellesCapitale, du Parlement flamand et du Parlement de la Communauté germanophone (Moniteur belge du 11 avril 2006); — la loi spéciale du 20 mars 2007 complétant l’article 31 de la loi ordinaire du 9 août 1980 de réformes institutionnelles, prévoyant la présence du Président du Gouvernement de la Communauté germanophone au sein du Comité de concertation, et abrogeant l’article 67 de la loi du 31 décembre 1983 de réformes institutionnelles pour la Communauté germanophone (Moniteur belge du 13 juin 2007). Cette coordination officieuse en langue allemande a été établie par le Service central de traduction allemande à Malmedy.
FÖDERALER ÖFFENTLICHER DIENST INNERES D. 2010 — 3435
[C − 2010/00561] 9. AUGUST 1980 — Ordentliches Gesetz zur Reform der Institutionen Inoffizielle Koordinierung in deutscher Sprache
Der folgende Text ist die inoffizielle Koordinierung in deutscher Sprache des ordentlichen Gesetzes vom 9. August 1980 zur Reform der Institutionen, so wie es nacheinander abgeändert worden ist durch: — das Gesetz vom 9. Juli 1982 zur Ersetzung von Artikel 16 des ordentlichen Gesetzes vom 9. August 1980 zur Reform der Institutionen, — das Gesetz vom 31. Dezember 1983 über institutionelle Reformen für die Deutschsprachige Gemeinschaft (Belgisches Staatsblatt vom 11. Dezember 2007), — das Sondergesetz vom 16. Januar 1989 bezüglich der Finanzierung der Gemeinschaften und Regionen (Belgisches Staatsblatt vom 6. November 2008), — das Gesetz vom 16. Juni 1989 zur Festlegung verschiedener institutioneller Reformen, — das Gesetz vom 18. Juli 1990 zur Abänderung des Gesetzes vom 31. Dezember 1983 über institutionelle Reformen für die Deutschsprachige Gemeinschaft, — das Gesetz vom 5. Mai 1993 über die internationalen Beziehungen der Gemeinschaften und der Regionen, — das Sondergesetz vom 16. Juli 1993 zur Vollendung der föderalen Staatsstruktur, — das Sondergesetz vom 7. Mai 1999 zur Abänderung von Artikel 32 des ordentlichen Gesetzes vom 9. August 1980 zur Reform der Institutionen, was die Vorbeugung und die Beilegung von Interessenkonflikten betrifft, — das Gesetz vom 2. April 2003 zur Abänderung bestimmter Aspekte der Rechtsvorschriften in Bezug auf die Organisation und die Arbeitsweise der Gesetzgebungsabteilung des Staatsrates, — das Sondergesetz vom 27. März 2006 zur Anpassung verschiedener Bestimmungen an die neue Bezeichnung des Wallonischen Parlaments, des Parlaments der Französischen Gemeinschaft, des Parlaments der Region Brüssel-Hauptstadt, des Flämischen Parlaments und des Parlaments der Deutschsprachigen Gemeinschaft, — das Sondergesetz vom 20. März 2007 zur Ergänzung von Artikel 31 des ordentlichen Gesetzes vom 9. August 1980 zur Reform der Institutionen, um die Anwesenheit des Präsidenten der Regierung der Deutschsprachigen Gemeinschaft im Konzertierungsausschuss vorzusehen, und zur Aufhebung von Artikel 67 des Gesetzes vom 31. Dezember 1983 über institutionelle Reformen für die Deutschsprachige Gemeinschaft (Belgisches Staatsblatt vom 11. Dezember 2007). ¨ bersetzunDiese inoffizielle Koordinierung in deutscher Sprache ist von der Zentralen Dienststelle für Deutsche U gen in Malmedy erstellt worden.
9. AUGUST 1980 — Ordentliches Gesetz zur Reform der Institutionen TITEL I — Finanzielle Mittel Artikel 1 - 15 - […] [Art. 1 bis 15 aufgehoben durch Art. 84 des G. vom 31. Dezember 1983 (B.S. vom 18. Januar 1984), selbst eingefügt durch Art. 21 des G. vom 18. Juli 1990 (B.S. vom 25. Juli 1990), und durch Art. 69 § 1 Nr. 1 des G. vom 16. Januar 1989 (B.S. vom 17. Januar 1989)] Art. 16 - [§ 1 - Ab dem 1. Januar 1982 dürfen die Provinzen Steuern weder einführen noch erheben. Ab diesem Datum werden die Steuermittel jährlich für jede Provinz durch andere Einnahmequellen ersetzt, und dies zu einem gleichen Betrag wie demjenigen des Ertrags aus ihren Steuern für das Jahr 1981. Dieser Betrag wird jährlich an die Entwicklung des Durchschnittsindexes der Verbraucherpreise des Vorjahres angepasst. § 2 - Die Ersetzung der Provinzialsteuern durch andere Mittel wie die, die in § 1 erwähnt sind, wird per Gesetz geregelt. Dieses Gesetz muss vor dem 31. Juli 1981 angenommen werden. § 3 - Sollte das in § 2 erwähnte Gesetz nicht vor dem 31. Juli 1981 angenommen werden, werden die zu diesem Zeitpunkt existierenden provinzialen Regelungen um ein Jahr, zu rechnen ab dem 1. Januar 1982, verlängert. Das Gesetz wird die in § 1 erwähnten Ersatzmittel vor dem 30. Juni dieses Jahres einführen. § 4 - Sollte das im letzten Satz von § 3 erwähnte Gesetz nicht vor dem 30. Juni 1982 angenommen werden, können die Provinzen erneut Steuern einführen und erheben, und dies solange, wie die in § 1 erwähnten Ersatzmittel noch nicht per Gesetz eingeführt worden sind.] [Art. 16 ersetzt durch einzigen Artikel des G. vom 9. Juli 1982 (B.S. vom 16. Juli 1982)]
60894
BELGISCH STAATSBLAD — 11.10.2010 — MONITEUR BELGE TITEL II — Vorbeugung und Beilegung der Konflikte KAPITEL I — Zuständigkeitskonflikte Abschnitt I — Vorbeugung der Zuständigkeitskonflikte Art. 17 - 23 - [Abänderungsbestimmungen] Abschnitt II — Beilegung der Zuständigkeitskonflikte Art. 24 - 30 - [Abänderungsbestimmungen] KAPITEL II — [Konzertierung und Zusammenarbeit zwischen dem Staat, den Gemeinschaften und den Regionen] ¨ berschrift von Kapitel II ersetzt durch Art. 25 des G. vom 16. Juni 1989 (B.S. vom 17. Juni 1989)] [U Abschnitt I — Der Konzertierungsausschuss Art. 31 - [§ 1 - Es wird ein Konzertierungsausschuss gebildet, der sich unter Berücksichtigung der sprachlichen Parität wie folgt zusammensetzt: 1. aus der Regierung, vertreten durch den Premierminister und fünf ihrer Mitglieder, die durch einen im Ministerrat beratenen Königlichen Erlass benannt wurden, 2. aus der Flämischen Exekutive, vertreten durch ihren Vorsitzenden und eines ihrer Mitglieder, 3. aus der Exekutive der Französischen Gemeinschaft, vertreten durch ihren Vorsitzenden, 4. aus der Wallonischen Regionalexekutive, vertreten durch ihren Vorsitzenden, 5. aus der Exekutive der Region Brüssel-Hauptstadt, vertreten durch ihren Vorsitzenden und eines ihrer Mitglieder, das der anderen Sprachgruppe angehört. § 2 - Wenn in Anwendung von Artikel 1 § 4 des Sondergesetzes vom 8. August 1980 zur Reform der Institutionen die Zuständigkeiten der Wallonischen Regionalexekutive jedoch von der Exekutive der Französischen Gemeinschaft ausgeübt werden, wird diese beim Konzertierungsausschuss durch ihren Vorsitzenden und eines ihrer Mitglieder vertreten.] [§ 3 - Ungeachtet der in § 1 vorgesehenen Zusammensetzung tagt der Vorsitzende der Regierung der Deutschsprachigen Gemeinschaft mit Stimmrecht im Konzertierungsausschuss zur Vorbeugung und Beilegung der in den Artikeln 32 und 33 erwähnten Interessenkonflikte, an denen entweder das Parlament oder die Regierung der Deutschsprachigen Gemeinschaft beteiligt ist.] [Art. 31 ersetzt durch Art. 26 des G. vom 16. Juni 1989 (B.S. vom 17. Juni 1989); § 3 eingefügt durch Art. 2 des G. vom 20. März 2007 (B.S. vom 13. Juni 2007)] Abschnitt II — Interministerielle Konferenzen [Abschnitt II mit Art. 31bis eingefügt durch Art. 27 des G. vom 16. Juni 1989 (B.S. vom 17. Juni 1989)] 31bis - Der Konzertierungsausschuss kann im Hinblick auf die Förderung der Konzertierung und der Zusammenarbeit zwischen dem Staat, den Gemeinschaften und den Regionen spezialisierte Ausschüsse, ″interministerielle Konferenzen″ genannt, die sich aus Mitgliedern der Regierung und der Exekutiven der Gemeinschaften und Regionen zusammensetzen, bilden.] [Der Konzertierungsausschuss bildet auf jeden Fall eine Interministerielle Konferenz für die Außenpolitik. In dieser Interministeriellen Konferenz informiert die Regierung die Exekutiven regelmäßig entweder aus eigener Initiative oder auf Antrag einer Exekutive über die Außenpolitik.] [Art. 31bis Abs. 2 eingefügt durch Art. 1 des G. vom 5. Mai 1993 (B.S. vom 8. Mai 1993)] [Abschnitt III] — Vorbeugung und Beilegung der Interessenkonflikte [Früherer Abschnitt II umnummeriert zu Abschnitt III durch Art. 28 des G. vom 16. Juni 1989 (B.S. vom 17. Juni 1989)] Art. 32 - [§ 1 - [Im vorliegenden Artikel versteht man unter Gesetzgebender Kammer: den Senat und die Abgeordnetenkammer, [und unter Parlament: das Parlament der Französischen Gemeinschaft, das Flämische Parlament, das Parlament der Deutschsprachigen Gemeinschaft, das Wallonische Parlament und das Parlament der Region Brüssel-Hauptstadt] sowie die Versammlung der Französischen Gemeinschaftskommission, wenn Artikel 138 der Verfassung angewendet wurde.] [§ 1bis - Wenn eine Gesetzgebende Kammer oder ein [Parlament] befindet, dass sie bzw. es durch einen Dekretentwurf oder -vorschlag oder einen Ordonnanzentwurf oder -vorschlag oder einen Antrag auf Abänderung dieser Entwürfe oder Vorschläge, eingebracht je nach Fall in einem anderen [Parlament] oder in der Vereinigten Versammlung, erwähnt in Artikel 60 des Sondergesetzes vom 12. Januar 1989 über die Brüsseler Institutionen, oder durch einen Gesetzesentwurf oder -vorschlag oder einen Antrag auf Abänderung dieser Entwürfe oder Vorschläge, eingebracht in einer Gesetzgebenden Kammer, ernsthaft benachteiligt werden kann, kann die Interesse habende Gesetzgebende Kammer oder [das Interesse habende Parlament], je nach Fall, bei einer Dreiviertel-Mehrheit der Stimmen die Aussetzung des Verfahrens im Hinblick auf eine Konzertierung beantragen. Wenn die in Artikel 60 des Sondergesetzes vom 12. Januar 1989 über die Brüsseler Institutionen erwähnte Vereinigte Versammlung, nachfolgend ″die Vereinigte Versammlung″ genannt, befindet, dass sie durch einen Gesetzesentwurf oder -vorschlag, der in einer Gesetzgebenden Kammer eingebracht wurde, oder durch einen Entwurf oder Vorschlag, der in einem [Parlament] eingebracht wurde, oder durch einen Antrag auf Abänderung dieser Entwürfe oder Vorschläge ernsthaft benachteiligt werden kann, kann sie bei einer Mehrheit der Stimmen jeder ihrer Sprachgruppen die Aussetzung des Verfahrens im Hinblick auf eine Konzertierung beantragen.] [§ 1ter - In diesem Fall wird das Verfahren während sechzig Tagen ausgesetzt. Die Aussetzung beginnt erst nach Hinterlegung des Berichts und in jedem Fall vor der Schlussabstimmung in öffentlicher Sitzung über den Entwurf oder den Vorschlag. Wenn der Text, aufgrund dessen der Interessenkonflikt aufgeworfen wurde, nach Anmeldung des Konflikts mit einem Abänderungsantrag versehen wurde, muss die Gesetzgebende Kammer, [das Parlament] oder die Vereinigte Versammlung nach Hinterlegung des Berichts und in jedem Fall vor der Schlussabstimmung in öffentlicher Sitzung über den Entwurf oder den Vorschlag bestätigen, dass sie bzw. es sich immer noch für ernsthaft benachteiligt hält. Das Verfahren wird ausgesetzt, bis die Gesetzgebende Kammer, [das Parlament] oder die Vereinigte Versammlung diesbezüglich Stellung nimmt, höchstens jedoch während fünfzehn Tagen. In diesem Fall beginnt die Aussetzung im Hinblick auf die Konzertierung an dem Tag, an dem die Gesetzgebende Kammer, [das Parlament] oder die Vereinigte Versammlung bestätigt, ernsthaft benachteiligt zu sein.
BELGISCH STAATSBLAD — 11.10.2010 — MONITEUR BELGE Dieses Verfahren darf von ein- und derselben Versammlung für ein- und denselben Entwurf oder Vorschlag nur ein einziges Mal angewandt werden. Falls der Entwurf oder Vorschlag, wegen dessen der Interessenkonflikt angemeldet wurde, mit einem Abänderungsantrag versehen wurde, kann ein neuer Interessenkonflikt ausschließlich auf einen oder mehrere Abänderungsanträge hin aufgeworfen werden.] [§ 1quater - Falls durch die Konzertierung binnen einer Frist von sechzig Tagen keine Lösung erzielt wurde, wird der Senat mit der Streitsache befasst und legt er dem in Artikel 31 erwähnten Konzertierungsausschuss binnen dreißig Tagen eine mit Gründen versehene Stellungnahme vor; dieser Ausschuss fasst binnen dreißig Tagen einen Beschluss gemäß dem Konsensverfahren. Der vorhergehende Abschnitt wird nicht angewandt, wenn das in § 1bis erwähnte Verfahren von einer Gesetzgebenden Kammer eingeleitet wird. In diesem Fall fasst der in Artikel 31 erwähnte Konzertierungsausschuss binnen sechzig Tagen einen Beschluss gemäß dem Konsensverfahren.] § 2 - Wenn die [Föderalregierung], [eine Gemeinschafts- oder Regionalregierung] oder das in Artikel 60 des Sondergesetzes vom 12. Januar 1989 über die Brüsseler Institutionen erwähnte Vereinigte Kollegium befindet, dass sie bzw. es durch einen Beschlussentwurf oder einen Beschluss der [Föderalregierung], einer [Gemeinschafts- oder Regionalregierung], des Vereinigten Kollegiums oder eines ihrer Mitglieder ernsthaft benachteiligt werden kann, kann der Premierminister, der Vorsitzende [einer Gemeinschafts- oder Regionalregierung] oder des Vereinigten Kollegiums im Hinblick auf eine Konzertierung den in Artikel 31 erwähnten Konzertierungsausschuss hinzuziehen, der binnen sechzig Tagen einen Beschluss gemäß dem Konsensverfahren fasst. In diesem Fall wird der angefochtene Beschluss oder seine Ausführung während dieser Frist ausgesetzt. [Dieses Verfahren darf für ein- und denselben Beschluss oder Entwurf eines Beschlusses nur ein einziges Mal angewandt werden.] § 3 - Wenn die [Föderalregierung], [eine Gemeinschafts- oder Regionalregierung] oder das Vereinigte Kollegium oder eines ihrer Mitglieder befindet, dass sie bzw. es durch das Fehlen eines Beschlusses der [Föderalregierung], einer [Gemeinschafts- oder Regionalregierung], des Vereinigten Kollegiums oder eines ihrer Mitglieder noch ernsthaft benachteiligt werden kann, kann der Premierminister, der Vorsitzende [einer Gemeinschafts- oder Regionalregierung] oder des Vereinigten Kollegiums im Hinblick auf eine Konzertierung den in Artikel 31 erwähnten Konzertierungsausschuss hinzuziehen. Wenn die [Föderalregierung], [eine Gemeinschafts- oder Regionalregierung], das Vereinigte Kollegium oder eines ihrer Mitglieder dazu verpflichtet ist, einen Beschluss zu fassen, ist das im ersten Absatz des vorliegenden Paragraphen erwähnte Verfahren, unter der Bedingung, dass der Konzertierungsausschuss binnen sechzig Tagen einen Beschluss gemäß dem Konsensverfahren fasst, anwendbar. § 4 - Der Vorsitzende der [Regierung] der Region Brüssel-Hauptstadt kann den Konzertierungsausschuss in Anwendung der §§ 2 und 3 lediglich dann mit einem Interessenkonflikt befassen, wenn dieser sich auf Angelegenheiten bezieht, für die der Staat oder die Regionen zuständig sind. Zudem darf er, was die Angelegenheiten betrifft, für die aufgrund von Artikel 63 des Sondergesetzes vom 12. Januar 1989 über die Brüsseler Institutionen die Gemeinsame Gemeinschaftskommission zuständig ist, dieselbe Zuständigkeit nur auf Antrag des Vereinigten Kollegiums ausüben. § 5 - Falls ein Verfahren mit Bezug auf einen Zuständigkeitskonflikt eingeleitet ist oder eingeleitet wurde, wird jedes Verfahren zur Beilegung eines Interessenkonflikts in derselben Angelegenheit ausgesetzt. § 6 - Die Regierung, der in Artikel 31 erwähnte Konzertierungsausschuss, die [Regierung] einer Gemeinschaft oder einer Region oder das Vereinigte Kollegium können die Gesetzgebungsabteilung des Staatsrates, die in der durch Artikel 85bis der am 12. Januar 1973 koordinierten Gesetze über den Staatsrat vorgeschriebenen Zusammensetzung tagt, darum bitten, binnen einer Frist von [fünf Werktagen im Sinne von Artikel 84 § 2 Absatz 1 der koordinierten Gesetze über den Staatsrat] eine mit Gründen versehene Stellungnahme darüber abzugeben, ob der Konflikt, der dem Konzertierungsausschuss in Anwendung der §§ 1 bis 3 einschließlich vorgelegt wurde, ein Zuständigkeitskonflikt ist oder nicht. Wenn laut der Gesetzgebungsabteilung des Staatsrates ein Zuständigkeitskonflikt vorliegt, wird das beim Konzertierungsausschuss laufende Verfahren endgültig abgeschlossen. § 7 - Die Bestimmungen von § 6 sind nicht anwendbar, wenn die Gesetzgebungsabteilung des Staatsrates bezüglich des Entwurfs oder Vorschlags eines angefochtenen Beschlusses bereits durch eine mit Gründen versehene Stellungnahme über die dem Konzertierungsausschuss vorgelegten Zuständigkeitskonflikte befunden haben. § 8 - Der in Artikel 43 des Sondergesetzes vom 12. Januar 1989 über die Brüsseler Institutionen erwähnte Zusammenarbeitsausschuss oder die [Regierung] der Region Brüssel-Hauptstadt kann die Gesetzgebungsabteilung des Staatsrates, die in der durch Artikel 85bis der am 12. Januar 1973 koordinierten Gesetze über den Staatsrat vorgeschriebenen Zusammensetzung tagt, darum bitten, binnen einer Frist von [fünf Werktagen im Sinne von Artikel 84 § 2 Absatz 1 der koordinierten Gesetze über den Staatsrat] eine mit Gründen versehene Stellungnahme darüber abzugeben, ob die vom König aufgrund von Artikel 45 Absatz 1 des oben erwähnten Gesetzes oder vom ¨ bereinstimmung Ministerrat aufgrund von Artikel 46 Absatz 1 des oben erwähnten Gesetzes ergriffene Initiative in U mit diesen Bestimmungen ergriffen wurde. Wenn die Initiative laut Stellungnahme der Gesetzgebungsabteilung nicht mit Artikel 45 oder mit Artikel 46, je nach Fall, des oben erwähnten Gesetzes übereinstimmt, wird das in diesen Artikeln vorgesehene Verfahren endgültig abgeschlossen.] [Art. 32 ersetzt durch Art. 29 des G. vom 16. Juni 1989 (B.S. vom 17. Juni 1989); § 1 ersetzt durch Art. 2 des G. vom 7. Mai 1999 (B.S. vom 20. Mai 1999) und abgeändert durch Art. 23 Buchstabe A des G. vom 27. März 2006 (B.S. vom 11. April 2006); § 1bis eingefügt durch Art. 2 des G. vom 7. Mai 1999 (B.S. vom 20. Mai 1999); § 1bis Abs. 1 und 2 abgeändert durch Art. 23 Buchstabe B des G. vom 27. März 2006 (B.S. vom 11. April 2006); § 1ter eingefügt durch Art. 2 des G. vom 7. Mai 1999 (B.S. vom 20. Mai 1999); § 1ter Abs. 2 und 3 abgeändert durch Art. 23 Buchstabe C des G. vom 27. März 2006 (B.S. vom 11. April 2006); § 1quater eingefügt durch Art. 2 des G. vom 7. Mai 1999 (B.S. vom 20. Mai 1999); § 2 Abs. 1 abgeändert durch Art. 23 Buchstabe D des G. vom 27. März 2006 (B.S. vom 11. April 2006); § 2 Abs. 2 eingefügt durch Art. 3 des G. vom 7. Mai 1999 (B.S. vom 20. Mai 1999); § 3 Abs. 1 und 2 abgeändert durch Art. 23 Buchstabe D des G. vom 27. März 2006 (B.S. vom 11. April 2006); § 4 Abs. 1 abgeändert durch Art. 23 Buchstabe E des G. vom 27. März 2006 (B.S. vom 11. April 2006); § 6 Abs. 1 abgeändert durch Art. 11 des G. vom 2. April 2003 (B.S. vom 14. Mai 2003) und Art. 23 Buchstabe E des G. vom 27. März 2006 (B.S. vom 11. April 2006); § 8 Abs. 1 abgeändert durch Art. 11 des G. vom 2. April 2003 (B.S. vom 14. Mai 2003) und Art. 23 Buchstabe E des G. vom 27. März 2006 (B.S. vom 11. April 2006)]
60895
60896
BELGISCH STAATSBLAD — 11.10.2010 — MONITEUR BELGE Art. 33 - [Der in Artikel 31 erwähnte Konzertierungsausschuss wird vom Premierminister, vom Vorsitzenden einer Exekutive oder, in den Fällen und gemäß den Modalitäten, die in Artikel 32 § 4 vorgesehen sind, vom Vorsitzenden der Exekutive der Region Brüssel-Hauptstadt mit jedem Beschlussentwurf oder jedem Beschluss eines Ministers, einer Exekutive, des Vereinigten Kollegiums oder eines ihrer Mitglieder befasst, wenn eine der Interesse habenden Parteien die Verfahren für die Konzertierung, Einbeziehung, Informationsübermittlung, Stellungnahme, gleich lautende Stellungnahme, Abkommen, gemeinsamen Abkommen - mit Ausnahme der in Artikel 92bis des Sondergesetzes vom 8. August 1980 zur Reform der Institutionen erwähnten Zusammenarbeitsabkommen - und Vorschläge, die die Beziehungen zwischen Staat, Gemeinschaften und Regionen betreffen und die durch die Gesetze oder aufgrund der Gesetze in Ausführung der Artikel 59bis, 59ter, 107quater, 108ter und 115 der Verfassung vorgesehen sind, nicht beachtet hat. In diesem Fall wird in Abweichung von Artikel 32 § 6 der angefochtene Beschluss oder seine Ausführung ausgesetzt, bis der Konzertierungsausschuss gemäß dem Konsensverfahren feststellt, dass die vorgeschriebenen Verfahrensregeln beachtet wurden; die Aussetzung darf dabei eine Frist von 120 Tagen nicht überschreiten.] [Art. 33 ersetzt durch Art. 30 des G. vom 16. Juni 1989 (B.S. vom 17. Juni 1989)] [Art. 33bis - Um zu verhindern, dass, falls der Ausschuss aufgrund des Gesetzes gemäß dem Konsensverfahren beschließen muss, der Konsens erreicht wird, müssen die beiden Mitglieder der Exekutive der Region BrüsselHauptstadt den Vorschlag, der dem Konzertierungsausschuss vorgelegt wurde, ablehnen.] [Art. 33bis eingefügt durch Art. 31 des G. vom 16. Juni 1989 (B.S. vom 17. Juni 1989)] TITEL III — Sprachengebrauch KAPITEL I — Die Ministerien der Gemeinschaft und der Region Art. 34 - [Abänderungsbestimmung] KAPITEL II — Die Dienststellen der Exekutiven der Gemeinschaft und der Region Abschnitt I — Die Dienststellen der Exekutiven, deren Tätigkeit sich über den ganzen Amtsbereich der Flämischen Gemeinschaft, der Französischen Gemeinschaft oder der Wallonischen Region erstreckt Art. 35 - Die Bestimmungen des vorliegenden Abschnitts sind auf die zentralisierten und dezentralisierten Dienste der Flämischen Exekutive, der Exekutive der Französischen Gemeinschaft und der Wallonischen Regionalexekutive anwendbar, deren Tätigkeit sich über den ganzen Amtsbereich der Gemeinschaft oder der Region, je nach Fall, erstreckt. Art. 36 - § 1 - Vorbehaltlich der Bestimmungen von § 2: 1. gebrauchen die Dienststellen der Flämischen Exekutive das Niederländische als Verwaltungssprache, 2. gebrauchen die Dienststellen der Exekutive der Französischen Gemeinschaft und der Wallonischen Regionalexekutive das Französische als Verwaltungssprache. § 2 - Was die Gemeinden mit besonderer Sprachenregelung in ihrem Amtsbereich angeht, unterliegen die in § 1 erwähnten Dienststellen der Sprachenregelung, die für die lokalen Dienststellen dieser Gemeinden für die ¨ ffentlichkeit bestimmt sind, für die Beziehungen zu Bekanntmachungen, Mitteilungen und Formulare, die für die O Privatpersonen und für die Erstellung von Akten, Bescheinigungen, Erklärungen und Genehmigungen durch die koordinierten Gesetze über den Sprachengebrauch in Verwaltungsangelegenheiten vorgeschrieben ist. Für ihre Beziehungen mit den öffentlichen Diensten, deren Sitz sich in einer Gemeinde des deutschen Sprachgebiets befindet, gebrauchen die Dienststellen der Wallonischen Regionalexekutive die deutsche Sprache. § 3 - In den in § 1 erwähnten Dienststellen darf niemand in ein Amt oder eine Stelle ernannt oder befördert werden, der nicht eine gemäß Artikel 15 § 1 der koordinierten Gesetze über den Sprachengebrauch in Verwaltungsangelegenheiten festgestellte Kenntnis der Verwaltungssprache besitzt. Unter der Bedingung, dass sie eine ausreichende Kenntnis des Französischen nachweisen, können die Bewerber, die ihr Studium im deutschen Sprachgebiet absolviert haben, sowie diejenigen, die ihr Studium im Ausland in deutscher Sprache absolviert haben und eine gesetzlich anerkannte Gleichwertigkeit der Diplome oder Studienzeugnisse geltend machen, in den Dienststellen der Wallonischen Regionalexekutive ernannt oder befördert werden. Die Dienststellen werden so organisiert, dass sie ohne die geringste Schwierigkeit die Bestimmungen von § 2 einhalten können. Abschnitt II — Die Dienststellen der Exekutiven, deren Tätigkeit sich nicht über den ganzen Amtsbereich der Flämischen Gemeinschaft, der Französischen Gemeinschaft oder der Wallonischen Region erstreckt Art. 37 - Die Bestimmungen des vorliegenden Abschnitts sind auf die zentralisierten und dezentralisierten Dienststellen der Flämischen Exekutive, der Exekutive der Französischen Gemeinschaft und der Wallonischen Regionalexekutive anwendbar, deren Tätigkeitsbereich sich nicht über den ganzen Amtsbereich der Gemeinschaft oder der Region, je nach Fall, erstreckt. Art. 38 - Die in Artikel 37 erwähnten Dienststellen, deren Tätigkeit sich ausschließlich auf Gemeinden mit besonderer Sprachenregelung eines gleichen Sprachgebiets erstreckt, unterliegen der Sprachenregelung, die für die lokalen Dienststellen dieser Gemeinden durch die koordinierten Gesetze über den Sprachengebrauch in Verwaltungsangelegenheiten vorgeschrieben ist. In diesen Dienststellen darf niemand in ein Amt oder eine Stelle ernannt oder befördert werden, der nicht eine gemäß Artikel 15 § 1 der koordinierten Gesetze über den Sprachengebrauch in Verwaltungsangelegenheiten festgestellte Kenntnis der Sprache des Gebiets besitzt. Die Dienststellen werden so organisiert, dass sie ohne die geringste Schwierigkeit die Bestimmungen von Absatz 1 einhalten können.
BELGISCH STAATSBLAD — 11.10.2010 — MONITEUR BELGE Art. 39 - Die in Artikel 37 erwähnten Dienststellen, deren Tätigkeit sich sowohl auf Gemeinden ohne besondere Sprachenregelung als auch auf Gemeinden mit besonderer Sprachenregelung eines gleichen Sprachgebiets erstreckt, unterliegen, was die Gemeinden mit besonderer Sprachenregelung betrifft, der Sprachenregelung, die für die lokalen Dienststellen dieser Gemeinden durch die koordinierten Gesetze über den Sprachengebrauch in Verwaltungsangele¨ ffentlichkeit bestimmt sind, für die genheiten für die Bekanntmachungen, Mitteilungen und Formulare, die für die O Beziehungen mit Privatpersonen und für die Erstellung von Akten, Bescheinigungen, Erklärungen und Genehmigungen vorgeschrieben ist. Die Dienststellen werden so organisiert, dass sie ohne die geringste Schwierigkeit die Bestimmungen von Absatz 1 einhalten können. Art. 40 - Die Dienststellen der Flämischen Exekutive und der Exekutive der Französischen Gemeinschaft, deren Tätigkeit sich auf die Gemeinden von Brüssel-Hauptstadt erstreckt, gebrauchen jeweils das Niederländische oder das Französische als Verwaltungssprache. Wenn die Tätigkeit der in Absatz 1 erwähnten Dienststellen sich auch auf Gemeinden mit besonderer Sprachenregelung des niederländischen beziehungsweise des französischen Sprachgebiets erstreckt, unterliegen diese Dienststellen, was diese Gemeinden betrifft, der Sprachenregelung, die für die lokalen Dienststellen dieser Gemeinden durch die koordinierten Gesetze über den Sprachengebrauch in Verwaltungsangelegenheiten vorgeschrieben ist für die ¨ ffentlichkeit bestimmt sind, für die Beziehungen mit Bekanntmachungen, Mitteilungen und Formulare, die für die O Privatpersonen und für die Erstellung von Akten, Bescheinigungen, Erklärungen und Genehmigungen. In diesen Dienststellen darf niemand in ein Amt oder eine Stelle ernannt oder befördert werden, der nicht eine gemäß Artikel 15 § 1 der koordinierten Gesetze über den Sprachengebrauch in Verwaltungsangelegenheiten festgestellte Kenntnis der Sprache des Gebiets besitzt. Die Dienststellen werden so organisiert, dass sie ohne die geringste Schwierigkeit die Bestimmungen von Absatz 2 einhalten können. Art. 41 - Die Dienststellen der Wallonischen Regionalexekutive, deren Tätigkeit sich sowohl auf Gemeinden des französischen Sprachgebiets als auch auf Gemeinden des deutschen Sprachgebiets erstreckt, gebrauchen das Französische oder das Deutsche als Verwaltungssprache, je nachdem, ob sich ihr Sitz im französischen Sprachgebiet oder im deutschen Sprachgebiet befindet. ¨ ffentlichkeit Diese Dienststellen gebrauchen für die Bekanntmachungen, Mitteilungen und Formulare, die für die O bestimmt sind, für die Beziehungen mit Privatpersonen und für die Erstellung von Akten, Bescheinigungen, Erklärungen und Genehmigungen die Sprache oder die Sprachen, die für die Dienststellen ihres Amtsbereichs dafür vorgeschrieben sind. In diesen Dienststellen darf niemand in ein Amt oder eine Stelle ernannt oder befördert werden, der nicht eine gemäß Artikel 15 § 1 der koordinierten Gesetze über den Sprachengebrauch in Verwaltungsangelegenheiten festgestellte Kenntnis der Sprache des Gebiets besitzt. Die Dienststellen werden so organisiert, dass sie ohne die geringste Schwierigkeit die Bestimmungen von Absatz 2 einhalten können. Abschnitt III — Sanktionen und Kontrolle Art. 42 - Die Bestimmungen von Kapitel VII und VIII der koordinierten Gesetze über den Sprachengebrauch in Verwaltungsangelegenheiten sind auf die in Abschnitt 1 und 2 erwähnten Dienststellen anwendbar. Art. 43 - Allein der Ständige Anwerbungssekretär ist befugt, Bescheinigungen über die durch Abschnitt 1 und 2 verlangten Sprachkenntnisse auszustellen. KAPITEL III — Schlussbestimmung Art. 44 - Die Bestimmungen von Kapitel II treten am Tag der in Artikel 88 § 2 des Sondergesetzes zur Reform der ¨ bernahme der Ministerien der Flämischen Gemeinschaft, der Französischen Gemeinschaft Institutionen erwähnten U und der Wallonischen Region durch ihre jeweiligen Exekutiven in Kraft. Die Bestimmungen von Kapitel I, diejenigen ausgenommen, die das Ministerium der Region Brüssel betreffen, hören am selben Tag auf, wirksam zu sein. TITEL IV — Beaufsichtigte Behörden und untergeordnete Behörden Art. 45 - [Aufhebungs- und Abänderungsbestimmungen] Art. 46 - Die Handlungen der Provinzial-, Gemeinde- und Agglomerationsbehörden und anderer Verwaltungsbehörden dürfen nicht im Widerspruch zu den Dekreten und Regelungen der Gemeinschaften und Regionen stehen, die diese Behörden mit der Ausführung dieser Dekrete und Regelungen beauftragen können. ¨ bereinstimmung. Der König bringt die Gesetze mit der vorliegenden Bestimmung in U Art. 47 - [Abänderungsbestimmung] TITEL V — Schlussbestimmungen Art. 48 - […] Die Bestimmungen des durch den Königlichen Erlass vom 20. Juli 1979 koordinierten Gesetzes zur Schaffung provisorischer gemeinschaftlicher und regionaler Einrichtungen hören auf wirksam zu sein, was die Wallonische und die Flämische Region sowie die Französische und die Flämische Gemeinschaft betrifft. [Art. 48 abgeändert durch Art. 69 § 3 des G. vom 16. Januar 1989 (B.S. vom 17. Januar 1989)] Art. 49 - [Aufhebungsbestimmung] Art. 50 - Das vorliegende Gesetz tritt am 1. Oktober 1980 in Kraft.
60897
60898
BELGISCH STAATSBLAD — 11.10.2010 — MONITEUR BELGE
FEDERALE OVERHEIDSDIENST BINNENLANDSE ZAKEN N. 2010 — 3436
[C − 2010/00588]
27 SEPTEMBER 2010. — Ministerieel besluit tot wijziging van het ministerieel besluit van 20 oktober 2009 tot bepaling van de opleidingen tot het behalen van brevetten die in 2010 door de provinciale opleidingscentra voor de openbare brandweerdiensten worden georganiseerd De Minister van Binnenlandse Zaken,
SERVICE PUBLIC FEDERAL INTERIEUR F. 2010 — 3436
[C − 2010/00588]
27 SEPTEMBRE 2010. — Arrêté ministériel modifiant l’arrêté ministériel du 20 octobre 2009 déterminant les formations destinées à l’obtention de brevets organisées en 2010 par les centres provinciaux de formation des services publics d’incendie
Le Ministre de l’Intérieur,
Gelet op het koninklijk besluit van 8 april 2003 betreffende de opleiding van de leden van de openbare hulpdiensten, inzonderheid op het artikel 22;
Vu l’arrêté royal du 8 avril 2003 relatif à la formation des membres des services publics de secours, notamment l’article 22;
Gelet op de door de technische commissies van de hulpverleningszones voor het kalenderjaar 2010 uitgedrukte behoeften inzake opleidingen tot het behalen van brevetten;
Vu les besoins pour l’année civile 2010, exprimés par les commissions techniques des zones de secours, en matière de formations dispensées en vue de l’obtention des brevets;
Gelet op de door de autoriteiten, waaronder de brandweerdiensten ressorteren, die niet tot een hulpverleningszone behoren, voor het kalenderjaar 2010 uitgedrukte behoeften inzake opleidingen tot het behalen van brevetten;
Vu les besoins pour l’année civile 2010, exprimés par les autorités dont relèvent les services d’incendie qui n’appartiennent pas à une zone de secours, en matière de formations dispensées en vue de l’obtention des brevets;
Overwegende dat de twee Supraprovinciale Opleidingsraden voor de openbare brandweerdiensten als opdracht hebben het verzekeren van de coördinatie van de door de verschillende provinciale opleidingscentra gegeven opleidingen;
Considérant que les deux Conseils supraprovinciaux de formation pour les services publics d’incendie ont pour mission d’assurer la coordination des formations dispensées dans les différents centres provinciaux de formation des services publics d’incendie qui les concernent respectivement;
Gelet op het advies van de Nederlandstalige Supraprovinciale Opleidingsraad voor de openbare brandweerdiensten over de voormelde behoeften;
Vu l’avis du Conseil supraprovincial néerlandophone de formation pour les services publics d’incendie sur les besoins précités;
Gelet op het advies van de Franstalige en Duitstalige Supraprovinciale Opleidingsraad voor de openbare brandweerdiensten over de voormelde behoeften,
Vu l’avis du Conseil supraprovincial francophone et germanophone de formation pour les services publics d’incendie sur les besoins précités,
Overwegende dat een geactualiseerde analyse van de behoeften tot wijzigingen in de opleidingsofferte van sommige provincies leidt,
Considérant qu’une analyse des besoins actualisée implique des modifications dans l’offre de formation dans certaines provinces,
Besluit :
Arrête :
Artikel 1. Artikel 4 van het ministerieel besluit van 20 oktober 2009 tot bepaling van de opleidingen tot het behalen van brevetten die in 2010 door de provinciale opleidingscentra voor de openbare brandweerdiensten wordt aangevuld met de bepaling onder 7°, luidende :
Article 1er. L’article 4 de l’arrêté ministériel du 20 octobre 2009 déterminant les formations destinées à l’obtention de brevets organisées en 2010 par les centres provinciaux de formation des services publics d’incendie est complété par le 7° rédigé comme suit : « 7° Chef de service. »
« 7° Dienstchef. » Art. 2. In artikel 7 van hetzelfde besluit, wordt de bepaling onder 2° vervangen als volgt :
Art. 2. Dans l’article 7 du même arrêté, le 2° est remplacé par ce qui suit : « 2° Sergent. »
« 2° Sergeant. » Art. 3. In artikel 9 van hetzelfde besluit, wordt de bepaling onder 1°/1 ingevoegd, luidende :
Art. 3. Dans l’article 9 du même arrêté, est inséré le 1°/1 rédigé comme suit : « 1°/1 Caporal; »
« 1°/1 Korporaal; » Art. 4. In artikel 9 van hetzelfde besluit, worden de bepalingen onder 3° en 4° vervangen als volgt :
Art. 4. Dans l’article 9 du même arrêté, les 3° et 4° sont remplacés par ce qui suit :
« 3° Adjudant;
« 3° Adjudant;
4° Officier. »
4° Officier. »
Brussel, 27 september 2010.
Bruxelles, le 27 septembre 2010.
Mevr. A. TURTELBOOM
Mme A. TURTELBOOM
60899
BELGISCH STAATSBLAD — 11.10.2010 — MONITEUR BELGE FEDERALE OVERHEIDSDIENST WERKGELEGENHEID, ARBEID EN SOCIAAL OVERLEG
SERVICE PUBLIC FEDERAL EMPLOI, TRAVAIL ET CONCERTATION SOCIALE
N. 2010 — 3437 [2010/202949] 13 JUNI 2010. — Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 13 augustus 2009, gesloten in het Paritair Subcomité voor het vervaardigen van en de handel in zakken in jute of in vervangingsmaterialen, betreffende de toekenning van een aanvullende vergoeding ten gunste van sommige bejaarde werklieden indien zij worden ontslagen (1)
F. 2010 — 3437 [2010/202949] 13 JUIN 2010. — Arrêté royal rendant obligatoire la convention collective de travail du 13 août 2009, conclue au sein de la Sous-commission paritaire de la fabrication et du commerce de sacs en jute ou en matériaux de remplacement, relative à l’octroi d’une indemnité complémentaire en faveur de certains ouvriers âgés en cas de licenciement (1)
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet. Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28; Gelet op het verzoek van het Paritair Subcomité voor het vervaardigen van en de handel in zakken in jute of in vervangingsmaterialen; Op de voordracht van de Minister van Werk,
ALBERT II, Roi des Belges, A tous, présents et à venir, Salut. Vu la loi du 5 décembre 1968 sur les conventions collectives de travail et les commissions paritaires, notamment l’article 28;
Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Vu la demande de la Sous-commission paritaire de la fabrication et du commerce de sacs en jute ou en matériaux de remplacement; Sur la proposition de la Ministre de l’Emploi, Nous avons arrêté et arrêtons :
Artikel 1. Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 13 augustus 2009, gesloten in het Paritair Subcomité voor het vervaardigen van en de handel in zakken in jute of in vervangingsmaterialen, betreffende de toekenning van een aanvullende vergoeding ten gunste van sommige bejaarde werklieden indien zij worden ontslagen.
Article 1er. Est rendue obligatoire la convention collective de travail du 13 août 2009, reprise en annexe, conclue au sein de la Souscommission paritaire de la fabrication et du commerce de sacs en jute ou en matériaux de remplacement, relative à l’octroi d’une indemnité complémentaire en faveur de certains ouvriers âgés en cas de licenciement.
Art. 2. De Minister bevoegd voor Werk is belast met de uitvoering van dit besluit.
Art. 2. Le Ministre qui a l’Emploi dans ses attributions est chargé de l’exécution du présent arrêté.
Gegeven te Brussel, 13 juni 2010.
ALBERT
Donné à Bruxelles, le 13 juin 2010.
ALBERT
Van Koningswege :
Par le Roi :
De Vice-Eerste Minister en Minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid, Mevr. J. MILQUET
La Vice-Première Ministre et Ministre de l’Emploi et de l’Egalité des chances, chargée de la Politique de migration et d’asile, Mme J. MILQUET
Nota (1) Verwijzing naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969.
Note (1) Référence au Moniteur belge : Loi du 5 décembre 1968, Moniteur belge du 15 janvier 1969.
Bijlage
Annexe
Paritair Subcomité voor het vervaardigen van en de handel in zakken in jute of in vervangingsmaterialen
Sous-commission paritaire de la fabrication et du commerce de sacs en jute ou en matériaux de remplacement
Collectieve arbeidsovereenkomst van 13 augustus 2009
Convention collective de travail du 13 août 2009
Toekenning van een aanvullende vergoeding ten gunste van sommige bejaarde werklieden indien zij worden ontslagen (Overeenkomst geregistreerd op 12 november 2009 onder het nummer 95622/CO/120.03)
Octroi d’une indemnité complémentaire en faveur de certains ouvriers âgés en cas de licenciement (Convention enregistrée le 12 novembre 2009 sous le numéro 95622/CO/120.03)
HOOFDSTUK I. — Toepassingsgebied van de overeenkomst
CHAPITRE Ier. — Champ d’application de la convention
Artikel 1. Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op alle ondernemingen die onder de bevoegdheid vallen van het Paritair Subcomité voor het vervaardigen van en de handel in zakken in jute of in vervangingsmaterialen en op de werknemers die zij tewerkstellen.
Article 1er. La présente convention collective de travail s’applique à toutes les entreprises qui relèvent de la compétence de la Souscommission paritaire de la fabrication et du commerce de sacs en jute ou en matériaux de remplacement et aux travailleurs qu’elles occupent.
Onder ″werknemers″ verstaat men : de arbeiders en arbeidsters.
Par ″travailleurs″ on entend : ouvriers et ouvrières.
HOOFDSTUK II. — Draagwijdte van de overeenkomst
CHAPITRE II. — Portée de la convention
Art. 2. Deze collectieve arbeidsovereenkomst regelt de toekenning van een aanvullende vergoeding ten gunste van sommige bejaarde werknemers indien zij worden ontslagen.
Art. 2. La présente convention collective de travail règle l’octroi d’une indemnité complémentaire en faveur de certains travailleurs âgés en cas de licenciement.
Art. 3. Overeenkomstig de bepalingen van artikel 3, § 2, 4e en 5e lid van het koninklijk besluit van 7 december 1992 en het koninklijk besluit van 3 mei 2007 tot regeling van het conventioneel brugpensioen in het kader van het generatiepact, wordt de minimumleeftijd, om te kunnen genieten van deze regeling van aanvullende vergoeding, vastgesteld op 58 jaar voor de werknemers.
Art. 3. Conformément aux dispositions de l’article 3, § 2, alinéas 4 et 5 de l’arrêté royal du 7 décembre 1992 et l’arrêté royal du 3 mai 2007 fixant la prépension conventionnelle dans le cadre du pacte de solidarité entre les générations, l’âge minimum pour pouvoir bénéficier de ce régime d’indemnité complémentaire est fixé à 58 ans pour les travailleurs.
60900
BELGISCH STAATSBLAD — 11.10.2010 — MONITEUR BELGE
Art. 4. In uitvoering van de bepalingen van artikel 8 van de statuten, vastgesteld bij de collectieve arbeidsovereenkomst van 12 april 2002, gesloten in het bovengenoemd paritair subcomité tot oprichting van een fonds voor bestaanszekerheid voor de sector en tot vaststelling van zijn statuten, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 28 augustus 2002 (Belgisch Staatsblad van 9 oktober 2002), wordt aan de werknemers bedoeld in de artikelen 2 en 3 een aanvullende vergoeding toegekend ten laste van het fonds, waarvan het bedrag, de wijze van toekenning en van uitkering hierna zijn vastgesteld.
Art. 4. En exécution des dispositions de l’article 8 des statuts, fixés par convention collective de travail du 12 avril 2002, conclue au sein de la sous-commission paritaire susmentionnée, instituant un fonds de sécurité d’existence pour le secteur et fixant ses statuts, rendue obligatoire par arrêté royal du 28 août 2002 (Moniteur belge du 9 octobre 2002), il est octroyé aux travailleurs visés aux articles 2 et 3 une indemnité complémentaire à charge du fonds, dont le montant et le mode d’octroi et de liquidation sont fixés ci-après.
Bovendien worden de bijzondere werkgeversbijdragen opgelegd door de artikelen 268 tot 271 van de programmawet van 22 december 1989 en door artikel 141 van de wet van 29 december 1990 houdende sociale bepalingen en door de uitvoeringsbesluiten ten laste genomen door het fonds.
De plus, les cotisations patronales spéciales imposées par les articles 268 à 271 de la loi-programme du 22 décembre 1989 et par l’article 141 de la loi du 29 décembre 1990 portant des dispositions sociales et par leurs arrêtés d’exécution sont à charge du fonds.
HOOFDSTUK III. — Rechthebbenden op de aanvullende vergoeding
CHAPITRE III. — Ayants droit à l’indemnité complémentaire
Art. 5. De in artikel 2 bedoelde aanvullende vergoeding behelst het toekennen van gelijkaardige voordelen als voorzien door de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 17, gesloten in de Nationale Arbeidsraad op 19 december 1974, aan alle werknemers die ongewild werkloos worden gesteld en die gedurende de periode van 1 januari 2009 tot en met 31 december 2010 recht verkrijgen op wettelijke werkloosheidsvergoeding en op de eerste dag die recht geeft op deze vergoeding de leeftijd hebben bereikt zoals aangeduid in artikel 3 hierboven.
Art. 5. L’indemnité complémentaire visée à l’article 2 concerne l’octroi d’avantages équivalents à ceux prévus par la convention collective de travail no 17, conclue le 19 décembre 1974 au sein du Conseil national du travail, à tous les travailleurs mis involontairement au chômage, qui, pendant la période du 1er janvier 2009 au 31 décembre 2010 inclus, obtiennent le droit à l’allocation de chômage légale et, le premier jour donnant droit à cette allocation, ont atteint l’âge fixé à l’article 3 ci-avant.
Zonder afbreuk te doen aan de vereiste dat de minimumleeftijd waarvan sprake in artikel 3 moet bereikt zijn tijdens de geldigheidsduur van deze collectieve arbeidsovereenkomst, kan de eerste dag die recht geeft op wettelijke werkloosheidsvergoeding zich situeren na 31 december 2010 indien dit te wijten is aan de verlenging van de opzeggingstermijn ingevolge toepassing van de artikelen 38, § 2 en 38bis van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten.
Sans préjudice de la condition d’avoir atteint l’âge minimum dont il est question à l’article 3 pendant la durée de validité de la présente convention collective de travail, le premier jour donnant droit à l’allocation de chômage légale peut se situer après le 31 décembre 2010, si tel est imputable à la prolongation du délai de préavis par suite de l’application des articles 38, § 2 et 38bis de la loi du 3 juillet 1978 relative aux contrats de travail.
Art. 6. Naast de leeftijdsvoorwaarden en de anciënniteitsvoorwaarden vastgesteld door voormeld koninklijk besluit van 3 mei 2007, dienen de werknemers, om te kunnen genieten van het conventioneel brugpensioen, bovendien te voldoen aan één van de volgende anciënniteitsvoorwaarden :
Art. 6. Outre les conditions d’âge fixées et les conditions d ancienneté par l’arrêté royal susmentionné du 3 mai 2007, les travailleurs doivent, pour pouvoir bénéficier de la prépension conventionnelle, satisfaire à l’une des conditions d’ancienneté suivantes :
- ofwel 15 jaar loondienst in een of meerdere ondernemingen die onder de bevoegdheid vallen van het Paritair Subcomité voor het vervaardigen van en de handel in zakken in jute of in vervangingsmaterialen;
- soit 15 ans de travail salarié dans une ou plusieurs entreprises relevant de la compétence de la Sous-commission paritaire de la fabrication et du commerce de sacs en jute ou en matériaux de remplacement;
- ofwel 5 jaar loondienst in een of meerdere ondernemingen die onder de bevoegdheid vallen van het Paritair Subcomité voor het vervaardigen van en de handel in zakken in jute of in vervangingsmaterialen, tijdens de laatste 10 jaren waarvan minstens 1 jaar in de laatste 2 jaren.
- soit 5 ans de travail salarié dans une ou plusieurs entreprises relevant de la compétence de la Sous-commission paritaire de la fabrication et du commerce de sacs en jute ou en matériaux de remplacement pendant les 10 dernières années, dont 1 an les 2 dernières années.
Wat betreft de gelijkstelling met arbeidsdagen wordt tevens verwezen naar artikel 2, § 3 van voormeld koninklijk besluit.
En ce qui concerne l’assimilation à des jours de travail, il y a également lieu de se référer à l’article 2, § 3 de l’arrêté royal précité.
Art. 7. De in artikel 5 bedoelde werknemers hebben, voorzover zij de wettelijke werkloosheidsuitkeringen ontvangen, recht op de aanvullende vergoeding tot op de datum dat zij 65 jaar worden en binnen de voorwaarden zoals voorzien door deze pensioenreglementering vastgesteld.
Art. 7. Les travailleurs visés à l’article 5 ont droit, pour autant qu’ils reçoivent des allocations de chômage légales, à l’indemnité complémentaire jusqu’à la date à laquelle ils atteindront 65 ans et dans les conditions comme fixées par ladite réglementation des pensions.
De regeling geldt eveneens voor de werknemers die tijdelijk uit het stelsel zouden getreden zijn en die nadien opnieuw van de regeling wensen te genieten, voor zover zij opnieuw de wettelijke werkloosheidsvergoeding ontvangen.
Le régime s’applique également aux travailleurs qui seraient sortis temporairement du système et qui souhaitent bénéficier à nouveau du régime par la suite, pour autant qu’ils reçoivent à nouveau l’allocation de chômage légale.
Met toepassing van de artikelen 4bis, 4ter en 4quater van collectieve arbeidsovereenkomst nr. 17, zoals gewijzigd door collectieve arbeidsovereenkomst nr. 17tricies van 19 december 2006, wordt het recht op de aanvullende vergoeding toegekend aan de werknemers die ontslagen werden in het kader van deze collectieve arbeidsovereenkomst behouden ten laste van de vorige werkgever, wanneer deze werknemers het werk als loontrekkende hervatten bij een andere werkgever dan die welke hen ontslagen heeft en die niet behoort tot dezelfde technische bedrijfseenheid als de werkgever die hen ontslagen heeft.
En application des articles 4bis, 4ter et 4quater de la convention collective de travail no 17, telle que modifiée par la convention collective de travail no 17tricies du 19 décembre 2006, le droit à l’indemnité complémentaire accordé aux travailleurs licenciés dans le cadre de la présente convention collective de travail est maintenu à charge du dernier employeur, lorsque ces travailleurs reprennent le travail comme salarié auprès d’un employeur autre que celui qui les a licenciés et n’appartenant pas à la même unité technique d’exploitation que l’employeur qui les a licenciés.
Het recht op de aanvullende vergoeding toegekend aan de werknemers die ontslagen zijn in het kader van deze collectieve arbeidsovereenkomst wordt eveneens behouden ten laste van de vorige werkgever in geval van uitoefening van een zelfstandige hoofdactiviteit, op voorwaarde dat deze activiteit niet uitgeoefend wordt voor rekening van de werkgever die hen ontslagen heeft of voor rekening van een werkgever die behoort tot dezelfde technische bedrijfseenheid als de werkgever die hen ontslagen heeft.
Le droit à l’indemnité complémentaire accordé aux travailleurs licenciés dans le cadre de la présente convention collective de travail est également maintenu à charge du dernier employeur, en cas d’exercice d’une activité indépendante à titre principal à condition que cette activité ne soit pas exercée pour le compte de l’employeur qui les a licenciés ou pour le compte d’un employeur appartenant à la même unité technique d’exploitation que l’employeur qui les a licenciés.
De werknemers beoogd in dit artikel behouden het recht op de aanvullende vergoeding zodra een einde werd gemaakt aan hun tewerkstelling in het kader van een arbeidsovereenkomst of aan de uitoefening van een zelfstandige hoofdactiviteit. Zij leveren in dit geval aan hun vorige werkgever (in de zin van de eerste paragraaf van dit artikel) het bewijs van hun recht op werkloosheidsuitkeringen.
Les travailleurs visés dans le présent article conservent le droit à l’indemnité complémentaire une fois qu’il a été mis fin à leur occupation dans les liens d’un contrat de travail ou à l’exercice d’une activité indépendante à titre principal. Ils fournissent dans ce cas à leur dernier employeur (au sens du premier paragraphe du présent article) la preuve de leur droit aux allocations de chômage.
BELGISCH STAATSBLAD — 11.10.2010 — MONITEUR BELGE
60901
In het geval beoogd in de vorige paragraaf mogen de werknemers geen twee of meer aanvullende stelsels cumuleren. Wanneer zij zich in de omstandigheden bevinden om verscheidene aanvullende stelsels te genieten, behouden zij het recht op het stelsel dat toegekend werd door de werkgever die hen ontslagen heeft (in de zin van de eerste paragraaf van dit artikel).
Dans le cas visé au paragraphe précédent, les travailleurs ne peuvent cumuler le bénéfice de deux ou plusieurs régimes complémentaires. Quand ils se trouvent dans les conditions pour bénéficier de plusieurs régimes complémentaires, ils conservent le bénéfice de celui accordé par l’employeur qui les a licenciés (au sens du premier paragraphe du présent article).
HOOFDSTUK IV. — Bedrag van de aanvullende vergoeding
CHAPITRE IV. — Montant de l’indemnité complémentaire
Art. 8. Het bedrag van de aanvullende vergoeding is gelijk aan de helft van het verschil tussen het nettoreferteloon en de werkloosheidsuitkering.
Art. 8. Le montant de l’indemnité complémentaire est égal à la moitié de la différence entre la rémunération nette de référence et l’allocation de chômage.
Art. 8bis. Vanaf 1 januari 2009 wordt de aanvullende vergoeding, waarvan het brutobedrag lager is dan 99,16 EUR bruto per maand, toegekend in het kader van het conventioneel brugpensioen voor werknemers, verhoogd tot 99,16 EUR bruto per maand. Deze verhoging van het bedrag van de aanvullende vergoeding kan evenwel niet tot gevolg hebben dat het totaal bruto maandbedrag van deze aanvullende vergoeding en de werkloosheidsuitkeringen samen, hoger komt te liggen dan de drempel die in aanmerking wordt genomen voor de berekening van de persoonlijke afhouding voor de werknemer zonder gezinslast die wordt gestort aan de Rijksdienst voor Pensioenen en die voor het ogenblik is vastgesteld op 1.505,13 EUR per maand.
Art. 8bis. A partir du 1er janvier 2009 l’indemnité complémentaire, dont le montant brut est inférieur à 99,16 EUR par mois, accordée dans le cadre de la prépension conventionnelle pour travailleurs, est majorée jusqu’à 99,16 EUR brut par mois. Cette augmentation du montant de l’indemnité complémentaire ne peut pas avoir comme conséquence que le montant mensuel brut total de cette indemnité complémentaire et des allocations de chômage dépasse le seuil pris en considération pour le calcul de la retenue personnelle du travailleur sans charge de famille à verser à l’Office national des Pensions et qui pour le moment est fixé à 1.505,13 EUR par mois.
Art. 9. Het netto-referteloon is gelijk aan het brutomaandloon begrensd tot 940,14 EUR en verminderd met de persoonlijke sociale zekerheidsbijdrage en de fiscale inhouding.
Art. 9. La rémunération nette de référence correspond à la rémunération mensuelle brute plafonnée à 940,14 EUR et diminuée de la cotisation personnelle à la sécurité sociale et de la retenue fiscale.
De grens van 940,14 EUR is gekoppeld aan het indexcijfer 134,52 (1971 = 100) en bedraagt dus op 1 januari 2009 3.476,03 EUR. Zij is gebonden aan de schommelingen van het indexcijfer der consumptieprijzen, overeenkomstig de bepalingen van de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel van koppeling aan het indexcijfer der consumptieprijzen. Deze grens wordt daarenboven op 1 januari van elk jaar herzien in functie der regelingslonen overeenkomstig de beslissing van de Nationale Arbeidsraad.
La limite de 940,14 EUR est rattachée à l’indice 134,52 (1971 = 100) et est donc de 3.476,03 EUR au 1er janvier 2009. Elle est liée aux fluctuations de l’indice des prix à la consommation, conformément aux dispositions de la loi du 2 août 1971 organisant un régime de liaison à l’indice des prix à la consommation. Cette limite sera révisée par le Conseil national du travail au 1er janvier de chaque année en tenant compte de l’évolution conventionnelle des salaires.
Het nettoreferteloon wordt tot de hogere euro afgerond.
La rémunération nette de référence est arrondie à l’euro supérieur.
Art. 10. § 1. Het brutoloon omvat de contractuele premies die rechtstreeks gebonden zijn aan de door de werknemer verrichte prestaties waarop inhoudingen voor sociale zekerheid worden gedaan en waarvan de periodiciteit van betaling geen maand overschrijdt.
Art. 10. § 1er. La rémunération brute comprend les primes contractuelles directement liées aux prestations fournies par le travailleur, qui font l’objet de retenues de sécurité sociale et dont la périodicité de paiement n’est pas supérieure à un mois.
Het omvat ook de voordelen in natura die aan inhoudingen voor sociale zekerheid onderworpen zijn.
Elle comprend aussi les avantages en nature qui sont soumis à des retenues de sécurité sociale.
Daarentegen worden de premies of vergoedingen, die als tegenwaarde van werkelijke kosten worden verleend, niet in aanmerking genomen.
Par contre, les primes ou indemnités qui sont accordées en contrepartie de frais réels ne sont pas prises en considération.
§ 2. Voor de per maand betaalde werknemer wordt als brutoloon beschouwd het loon dat hij gedurende de in navolgende § 6 bepaalde refertemaand heeft verdiend.
§ 2. Pour le travailleur payé par mois, la rémunération brute est la rémunération obtenue par lui pour le mois de référence défini au § 6 ci-après.
§ 3. Voor de werknemer die niet per maand wordt betaald, wordt het brutoloon berekend op grond van het normale uurloon.
§ 3. Pour le travailleur qui n’est pas payé par mois, la rémunération brute est calculée en fonction de la rémunération horaire normale.
Het normale uurloon wordt bekomen door het loon voor de normale prestaties van de refertemaand te delen door het aantal tijdens die periode gewerkte normale uren. Het aldus bekomen resultaat wordt vermenigvuldigd met het aantal arbeidsuren, bepaald bij de wekelijkse arbeidstijdregeling van de werknemer; dat product, vermenigvuldigd met 52 en gedeeld door 12, stemt overeen met het maandloon.
La rémunération horaire normale s’obtient en divisant la rémunération des prestations normales du mois de référence par le nombre d’heures normales fournies dans cette période. Le résultat ainsi obtenu est multiplié par le nombre d’heures de travail prévu par le régime de travail hebdomadaire du travailleur; ce produit, multiplié par 52 et divisé par 12, correspond à la rémunération mensuelle.
§ 4. Het brutoloon van een werknemer die niet gedurende de ganse refertemaand heeft gewerkt, wordt berekend alsof hij aanwezig was geweest op alle arbeidsdagen die in de beschouwde maand vallen.
§ 4. La rémunération brute du travailleur qui n’a pas travaillé pendant tout le mois de référence est calculée comme s’il avait été présent tous les jours de travail compris dans le mois considéré.
Indien een werknemer, krachtens de bepalingen van zijn arbeidsovereenkomst, slechts gedurende een gedeelte van de refertemaand moet werken en hij niet gedurende al die tijd heeft gewerkt, wordt zijn brutoloon berekend op grond van het aantal arbeidsdagen, dat in de arbeidsovereenkomst is vastgesteld.
Lorsqu’en raison des stipulations de son contrat, un travailleur n’est tenu de travailler que pendant une partie du mois de référence et n’a pas travaillé pendant tout ce temps, sa rémunération brute est calculée en fonction du nombre de jours de travail prévu dans son contrat.
§ 5. Het door de werknemer verdiende brutoloon, ongeacht of het per maand of anders wordt betaald, wordt vermeerderd met één twaalfde van het totaal der contractuele premies en van de veranderlijke bezoldiging waarvan de periodiciteit van betaling geen maand overschrijdt en door die werknemer in de loop van de twaalf maanden die aan het ontslag voorafgaan afzonderlijk werden ontvangen.
§ 5. A la rémunération brute obtenue par le travailleur, qu’il soit payé par mois au autrement, il est ajouté un douzième du total des primes contractuelles et de la rémunération variable dont la périodicité de paiement n’est pas supérieure à un mois, perçues indistinctement par ce travailleur au cours des douze mois qui précèdent la date de licenciement.
§ 6. Naar aanleiding van het bij artikel 14 voorzien overleg, zal in gemeen akkoord worden beslist met welke refertemaand rekening moet worden gehouden.
§ 6. A l’occasion de la concertation prévue par l’article 14, il sera décidé d’un commun accord quel est le mois de référence à prendre en considération.
Indien geen refertemaand is vastgesteld, wordt de kalendermaand, die de datum van het ontslag voorafgaat, in aanmerking genomen.
Lorsqu’il n’est pas fixé de mois de référence, celui-ci sera le mois civil qui précède la date du licenciement.
60902
BELGISCH STAATSBLAD — 11.10.2010 — MONITEUR BELGE HOOFDSTUK V. — Aanpassing van het bedrag van de aanvullende vergoeding
CHAPITRE V. — Adaptation du montant de l’indemnité complémentaire
Art. 11. Het bedrag van de uitgekeerde aanvullende vergoedingen wordt gebonden aan de schommeling van het indexcijfer der consumptieprijzen, volgens de modaliteiten die van toepassing zijn inzake werkloosheidsuitkeringen, overeenkomstig de bepalingen van de wet van 2 augustus 1971.
Art. 11. Le montant des indemnités complémentaires liquidées est lié à l’évolution de l’indice des prix à la consommation, suivant les modalités d’application en la matière aux allocations de chômage, conformément aux dispositions de la loi du 2 août 1971.
Het bedrag van deze vergoedingen wordt daarenboven elk jaar op 1 januari herzien in functie van de ontwikkeling van de regelingslonen overeenkomstig hetgeen dienaangaande wordt beslist in de Nationale Arbeidsraad.
En outre, le montant de ces indemnités est révisé chaque année au premier janvier en fonction de l’évolution conventionnelle des salaires en tenant compte de la décision prise à cet égard au sein du Conseil national du travail.
Voor de werknemers die in de loop van het jaar tot de regeling toetreden, wordt de aanpassing op grond van het verloop van de regelingslonen verricht, rekening houdend met het ogenblik van het jaar waarop zij in het stelsel treden; elk kwartaal wordt in aanmerking genomen voor de berekening van de aanpassing.
Pour les travailleurs qui entrent dans le régime dans le courant de l’année, l’adaptation en vertu de l’évolution conventionnelle des salaires est opérée en tenant compte du moment de l’année où a lieu l’entrée dans le régime; chaque trimestre est pris en considération pour le calcul de l’adaptation.
HOOFDSTUK VI. — Tijdstip van betaling van de aanvullende vergoeding
CHAPITRE VI. — Moment de paiement de l’indemnité complémentaire
Art. 12. De betaling van de aanvullende vergoeding moet om de kalendermaand gebeuren door de desbetreffende werkgever en zal op 30 januari van elk jaar terugbetaald worden door het ″Fonds voor bestaanszekerheid voor het vervaardigen van en de handel in zakken in jute of in vervangingsmaterialen″.
Art. 12. Le paiement de l’indemnité complémentaire doit se faire chaque mois civil par l’employeur concerné et sera remboursé au 30 janvier de chaque année par le ″Fonds de sécurité d’existence de la fabrication et du commerce de sacs en jute ou en matériaux de remplacement″.
HOOFDSTUK VII. — Cumulatie van de aanvullende vergoeding met andere voordelen
CHAPITRE VII. — Concours de l’indemnité complémentaire et d’autres avantages
Art. 13. De aanvullende vergoeding mag niet worden gecumuleerd met andere wegens afdanking verleende speciale vergoedingen of toeslagen, die worden toegekend krachtens wettelijke of reglementaire bepalingen. De werknemer, die onder de in artikel 5 voorziene voorwaarden ontslagen wordt zal dus eerst de uit die bepalingen voortvloeiende rechten moeten uitputten, alvorens aanspraak te kunnen maken op de in artikel 2 voorziene aanvullende vergoeding.
Art. 13. L’indemnité complémentaire ne peut être cumulée avec d’autres indemnités ou allocations spéciales, résultant du licenciement, accordées en vertu de dispositions légales ou réglementaires. Dès lors, le travailleur licencié dans les conditions prévues par l’article 5 devra d’abord épuiser ses droits découlant de ces dispositions, avant de pouvoir prétendre à l’indemnité complémentaire visée à l’article 2.
HOOFDSTUK VIII. — Overlegprocedure
CHAPITRE VIII. — Procédure de concertation
Art. 14. Vooraleer een of meerdere werknemers bedoeld bij artikel 5 te ontslaan, pleegt de werkgever overleg met de vertegenwoordigers van het personeel in de ondernemingsraad of, bij ontstentenis daarvan, met de syndicale afvaardiging. Onverminderd de bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 9 van 9 maart 1972, inzonderheid van artikel 12, heeft deze beraadslaging tot doel in gemeen overleg te beslissen of, afgezien van de in de onderneming van kracht zijnde afdankingcriteria, werknemers die aan het in artikel 3 bepaalde leeftijdscriterium voldoen, bij voorrang kunnen worden ontslagen en derhalve het voordeel van de aanvullende regeling kunnen genieten.
Art. 14. Avant de licencier un ou plusieurs travailleurs visés à l’article 5, l’employeur se concertera avec les représentants du personnel au sein du conseil d’entreprise ou, à défaut, avec la délégation syndicale. Sans préjudice des dispositions de la convention collective no 9 du 9 mars 1972, notamment son article 12, cette concertation a pour but de décider, d’un commun accord, si, indépendamment des critères de licenciement en vigueur dans l’entreprise, des travailleurs répondant au critère d’âge prévu par l’article 3 peuvent être licenciés par priorité et, dès lors, bénéficier du régime complémentaire.
Bij ontstentenis van ondernemingsraad of van syndicale afvaardiging, heeft dit overleg plaats met de vertegenwoordigers van de representatieve werknemersorganisaties of, bij ontstentenis, met de werklieden van de onderneming.
A défaut de conseil d’entreprise ou de délégation syndicale, cette concertation a lieu avec les représentants des organisations représentatives des travailleurs ou, à défaut, avec les travailleurs de l’entreprise.
Vooraleer een beslissing tot ontslag te nemen, nodigt de werkgever daarenboven de betrokken werknemer bij aangetekende brief uit tot een onderhoud tijdens de werkuren op de zetel van de onderneming. Dit onderhoud heeft tot doel aan de werknemer de gelegenheid te geven zijn bezwaren tegen het door de werkgever voorgenomen ontslag kenbaar te maken. Overeenkomstig de collectieve arbeidsovereenkomst van 3 mei 1972 inzonderheid artikel 7, kan de werknemer zich bij dit onderhoud laten bijstaan door de syndicale afgevaardigde. De opzegging kan ten vroegste geschieden de tweede werkdag na de dag waarop dit onderhoud plaats had of waarop dit onderhoud voorzien was.
Avant de prendre une décision en matière de licenciement, l’employeur invite en outre le travailleur concerné, par lettre recommandée, à un entretien au siège de l’entreprise pendant les heures de travail. Cet entretien a pour but de permettre au travailleur de communiquer à l’employeur ses objections vis-à-vis du licenciement envisagé. Conformément à la convention collective de travail du 3 mai 1972, notamment l’article 7, le travailleur peut se faire assister, lors de cet entretien, par son délégué syndical. Le licenciement peut avoir lieu au plus tôt à partir du deuxième jour de travail qui suit le jour où l’entretien s’est effectué ou était projeté.
De ontslagen werknemers hebben de mogelijkheid de aanvullende regeling te aanvaarden of deze te weigeren en derhalve deel uit te maken van de arbeidsreserve.
Les travailleurs licenciés ont la faculté, soit d’accepter le régime complémentaire, soit de le refuser et de faire dès lors partie de la réserve de main-d’oeuvre.
HOOFDSTUK IX. — Betaling aanvullende vergoeding
CHAPITRE IX. — Paiement de l’indemnité complémentaire
Art. 15. De uitgaven waarvan sprake in hierboven vermeld hoofdstuk IV worden gefinancierd door het fonds voor bestaanszekerheid, bij middel van een werkgeversbijdrage van 0,40 pct. berekend op grond van het volledig loon van hun werknemers.
Art. 15. Les dépenses dont il est question au chapi-tre IV ci-avant sont financées par le fonds de sécurité d’existence, au moyen d’une cotisation patronale de 0,40 p.c. calculée sur la base du salaire global de leurs travailleurs.
De modaliteiten hiervan worden in een afzonderlijke collectieve arbeidsovereenkomst geregeld.
Les modalités afférentes sont réglées dans une convention collective de travail séparée.
60903
BELGISCH STAATSBLAD — 11.10.2010 — MONITEUR BELGE HOOFDSTUK X. — Eindbepalingen
CHAPITRE X. — Dispositions finales
Art. 16. De administratieve formaliteiten nodig voor de uitvoering van deze overeenkomst worden door de raad van bestuur van het bedoelde fonds vastgesteld.
Art. 16. Les formalités administratives nécessaires à l’exécution de la présente convention sont fixées par le conseil d’administration du fonds visé.
Art. 17. De algemene interpretatiemoeilijkheden van deze collectieve arbeidsovereenkomst worden door de raad van bestuur van het bedoelde fonds voor bestaanszekerheid beslecht in de geest van en refererend naar de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 17 van de Nationale Arbeidsraad.
Art. 17. Les difficultés d’interprétation générale résultant de la présente convention collective de travail sont résolues par le conseil d’administration du fonds de sécurité d’existence visé dans l’esprit de et en se référant à la convention collective de travail no 17 du Conseil national du travail.
Art. 18. Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing vanaf 1 januari 2009 tot en met 31 december 2010, behalve voor artikel 15 dat eveneens van toepassing is vanaf 1 januari 2009 en dat voor onbepaalde duur gesloten is.
Art. 18. La présente convention collective de travail s’applique du 1er janvier 2009 au 31 décembre 2010 inclus, sauf en ce qui concerne l’article 15 qui s’applique aussi à partir du 1er janvier 2009 et qui est conclu pour une durée indéterminée.
Artikel 15 kan worden opgezegd door de meest gerede partij mits in acht name van een opzeggingsperiode van drie maanden bij een ter post aangetekende brief gericht aan de voorzitter van het Paritair Subcomité voor het vervaardigen van en de han.
L’article 15 peut être dénoncé par la partie la plus diligente moyennant un préavis de trois mois adressé par lettre recommandée à la poste au président de la Sous-commission paritaire de la fabrication et du commerce de sacs en jute ou en matériaux de remplacement.
Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 13 juni 2010. De Vice-Eerste Minister en Minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid, Mevr. J. MILQUET
Vu pour être annexé à l’arrêté royal du 13 juin 2010. La Vice-Première Ministre et Ministre de l’Emploi et de l’Egalité des chances, chargée de la Politique de migration et d’asile, Mme J. MILQUET
* FEDERALE OVERHEIDSDIENST WERKGELEGENHEID, ARBEID EN SOCIAAL OVERLEG N. 2010 — 3438
[C − 2010/12232]
30 JULI 2010. — Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 8 juli 2009, gesloten in het Paritair Subcomité voor het bedrijf der hardsteengroeven en der groeven van uit te houwen kalksteen in de provincie Henegouwen, betreffende de tewerkstelling van personen behorend tot de risicogroepen (1) ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
SERVICE PUBLIC FEDERAL EMPLOI, TRAVAIL ET CONCERTATION SOCIALE F. 2010 — 3438
[C − 2010/12232]
30 JUILLET 2010. — Arrêté royal rendant obligatoire la convention collective de travail du 8 juillet 2009, conclue au sein de la Sous-commission paritaire de l’industrie des carrières de petit granit et de calcaire à tailler de la province de Hainaut, relative à l’emploi de personnes appartenant aux groupes à risque (1)
ALBERT II, Roi des Belges, A tous, présents et à venir, Salut.
Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;
Vu la loi du 5 décembre 1968 sur les conventions collectives de travail et les commissions paritaires, notamment l’article 28;
Gelet op het verzoek van het Paritair Subcomité voor het bedrijf der hardsteengroeven en der groeven van uit te houwen kalksteen in de provincie Henegouwen;
Vu la demande de la Sous-commission paritaire de l’industrie des carrières de petit granit et de calcaire à tailler de la province de Hainaut;
Op de voordracht van de Minister van Werk, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Sur la proposition de la Ministre de l’Emploi, Nous avons arrêté et arrêtons :
Artikel 1. Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 8 juli 2009, gesloten in het Paritair Subcomité voor het bedrijf der hardsteengroeven en der groeven van uit te houwen kalksteen in de provincie Henegouwen, betreffende de tewerkstelling van personen behorend tot de risicogroepen.
Article 1er. Est rendue obligatoire la convention collective de travail du 8 juillet 2009, reprise en annexe, conclue au sein de la Souscommission paritaire de l’industrie des carrières de petit granit et de calcaire à tailler de la province de Hainaut, relative à l’emploi de personnes appartenant aux groupes à risque.
Art. 2. De minister bevoegd voor Werk is belast met de uitvoering van dit besluit.
Art. 2. Le Ministre qui a l’Emploi dans ses attributions est chargé de l’exécution du présent arrêté.
Gegeven te Brussel, 30 juli 2010.
Donné à Bruxelles, le 30 juillet 2010.
ALBERT
ALBERT
Van Koningswege :
Par le Roi :
De Vice-Eerste Minister en Minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid, Mevr. J. MILQUET
La Vice-Première Ministre et Ministre de l’Emploi et de l’Egalité des chances, chargée de la Politique de migration et d’asile, Mme J. MILQUET
Nota
Note
(1) Verwijzing naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969.
(1) Référence au Moniteur belge : Loi du 5 décembre 1968, Moniteur belge du 15 janvier 1969.
60904
BELGISCH STAATSBLAD — 11.10.2010 — MONITEUR BELGE Bijlage
Annexe
Paritair Subcomité voor het bedrijf der hardsteengroeven en der groeven van uit te houwen kalksteen in de provincie Henegouwen
Sous-commission paritaire de l’industrie des carrières de petit granit et de calcaire à tailler de la province de Hainaut
Collectieve arbeidsovereenkomst van 8 juli 2009
Convention collective de travail du 8 juillet 2009
Tewerkstelling van personen behorend tot de risicogroepen (Overeenkomst geregistreerd op 12 november 2009 onder het nummer 95607/CO/102.01) Artikel 1. Deze collectieve arbeidsovereenkomst is toepasselijk op de werkgevers en op de werklieden en werksters van de ondernemingen die ressorteren onder het Paritair Subcomité voor het bedrijf der hardsteengroeven en der groeven van uit te houwen kalksteen in de provincie Henegouwen. Met « werklieden » worden de werklieden (werkman) en de werksters bedoeld. Art. 2. Deze collectieve arbeidsovereenkomst is gesloten, vanaf het jaar 2009 en voor de komende interprofessionele akkoorden in toepassing van de wet van 27 december 2006 houdende diverse bepalingen, inzonderheid hoofdstuk VIII, afdeling 1, en anderzijds het koninklijk besluit van 26 april 2009 ter activering van de inspanning ten voordele van personen die tot de risicogroepen behoren en van de inspanning ten bate van de actieve begeleiding en opvolging van werklozen voor de periode 2009-2010. Art. 3. Voor 2009 zullen de ondernemingen van de sector ten minste 0,40 pct. per jaar besteden van de loonsom aangegeven aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid, aan initiatieven voor vorming en tewerkstelling. Voor 2010, blijft dit bedrag op 0,40 pct. Art. 4. Een VZW genoemd « Centre de formation aux métiers de la pierre » int de gelden. Zij beheert en wendt de bijdragen aan voor de specifieke vorming van werknemers van de steengroeven, volgens beslissing van de beheerraad van deze VZW. De opdrachten van het « Centre de formation aux métiers de la pierre » zouden kunnen uitgebreid worden tot technische en onderhoud vorming ten bedrage van 0,15 pct. voor een specifieke vorming in de onderneming. De sociale zetel van deze VZW is gevestigd te 7060 Soignies, rue de Cognebeau 245. Art. 5. Deze collectieve arbeidsovereenkomst treedt in werking op 1 januari 2009 en houdt op van kracht te zijn op 31 december 2010. Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 30 juli 2010.
Emploi de personnes appartenant aux groupes à risque (Convention enregistrée le 12 novembre 2009 sous le numéro 95607/CO/102.01) Article 1er. La présente convention collective de travail s’applique aux employeurs et aux ouvriers et ouvrières des entreprises ressortissant à la Sous-commission paritaire de l’industrie des carrières de petit granit et de calcaire à tailler de la province de Hainaut. Par « ouvriers » sont visés : les ouvriers et ouvrières. Art. 2. La présente convention collective de travail est conclue, à partir de l’année 2009 et pour les accords interprofessionnels suivants en application d’une part, de la loi du 27 décembre 2006 portant des dispositions diverses, spécialement son chapitre VIII, section 1re et d’autre part, de l’arrêté royal du 26 avril 2009 activant l’effort en faveur des personnes appartenant aux groupes à risque et l’effort au profit de l’accompagnement et suivi actifs des chômeurs pour la période 2009-2010. Art. 3. Pour 2009, les entreprises du secteur consacreront au moins 0,40 p.c. par an de la masse salariale déclarée à l’Office national de Sécurité sociale à des initiatives de formation et d’emploi. Pour 2010, ce pourcentage reste fixé à 0,40 p.c. Art. 4. Une ASBL dénommée « Centre de formation aux métiers de la pierre » perc¸ oit les fonds. Elle gère et utilise la cotisation pour la formation spécifique aux métiers de la pierre, d’après décision du conseil d’administration de cette ASBL. Les missions du « Centre de formation aux métiers de la pierre » pourront être élargies à la formation technique et de maintenance à concurrence de 0,15 p.c. pour une formation spécifique à l’entreprise. Le siège social de cette ASBL est situé à 7060 Soignies, rue de Cognebeau 245. Art. 5. La présente convention collective de travail entre en vigueur le 1er janvier 2009 et cesse de produire ses effets le 31 décembre 2010. Vu pour être annexé à l’arrêté royal du 30 juillet 2010. La Vice-Première Ministre et Ministre de l’Emploi et de l’Egalitédes chances, chargée de la Politique de migration et d’asile, Mme J. MILQUET
De Vice-Eerste Minister en Minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid, Mevr. J. MILQUET
* FEDERALE OVERHEIDSDIENST WERKGELEGENHEID, ARBEID EN SOCIAAL OVERLEG N. 2010 — 3439
[2010/203913]
30 JULI 2010. — Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 22 januari 2010, gesloten in het Paritair Comité voor het hotelbedrijf, tot wijziging van de collectieve arbeidsovereenkomst van 27 augustus 2001 betreffende de vorming en tewerkstelling (1) ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet. Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;
SERVICE PUBLIC FEDERAL EMPLOI, TRAVAIL ET CONCERTATION SOCIALE F. 2010 — 3439
[2010/203913]
30 JUILLET 2010. — Arrêté royal rendant obligatoire la convention collective de travail du 22 janvier 2010, conclue au sein de la Commission paritaire de l’industrie hôtelière, modifiant la convention collective de travail du 27 août 2001 relative à la formation et à l’emploi (1) ALBERT II, Roi des Belges, A tous, présents et à venir, Salut. Vu la loi du 5 décembre 1968 sur les conventions collectives de travail et les commissions paritaires, notamment l’article 28;
Gelet op het verzoek van het Paritair Comité voor het hotelbedrijf;
Vu la demande de la Commission paritaire de l’industrie hôtelière;
Op de voordracht van de Minister van Werk,
Sur la proposition de la Ministre de l’Emploi,
Hebben Wij besloten en besluiten Wij : Artikel 1. Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 22 januari 2010, gesloten in het Paritair Comité voor het hotelbedrijf, tot wijziging van de collectieve arbeidsovereenkomst van 27 augustus 2001 betreffende de vorming en tewerkstelling.
Nous avons arrêté et arrêtons : Article 1er. Est rendue obligatoire la convention collective de travail du 22 janvier 2010, reprise en annexe, conclue au sein de la Commission paritaire de l’industrie hôtelière, modifiant la convention collective de travail du 27 août 2001 relative à la formation et à l’emploi.
60905
BELGISCH STAATSBLAD — 11.10.2010 — MONITEUR BELGE Art. 2. De Minister bevoegd voor Werk is belast met de uitvoering van dit besluit. Gegeven te Brussel, 30 juli 2010.
Art. 2. Le Ministre qui a l’Emploi dans ses attributions est chargé de l’exécution du présent arrêté. Donné à Bruxelles, le 30 juillet 2010.
ALBERT
ALBERT
Van Koningswege :
Par le Roi :
De Vice-Eerste Minister en Minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid, Mevr. J. MILQUET
La Vice-Première Ministre et Ministre de l’Emploi et de l’Egalité des chances, chargée de la Politique de migration et d’asile, Mme J. MILQUET
Nota
Note
(1) Verwijzing naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969.
(1) Référence au Moniteur belge : Loi du 5 décembre 1968, Moniteur belge du 15 janvier 1969.
Bijlage
Annexe
Paritair Comité voor het hotelbedrijf
Commission paritaire de l’industrie hôtelière
Collectieve arbeidsovereenkomst van 22 januari 2010
Convention collective de travail du 22 janvier 2010
Wijziging van de collectieve arbeidsovereenkomst van 27 augustus 2001 betreffende de vorming en tewerkstelling (Overeenkomst geregistreerd op 2 april 2010 onder het nummer 98673/CO/302)
Modification de la convention collective de travail du 27 août 2001 relative à la formation et à l’emploi (Convention enregistrée le 2 avril 2010 sous le numéro 98673/CO/302)
Artikel 1. Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de werkgevers en werknemers van de ondernemingen die ressorteren onder het Paritair Comité voor het hotelbedrijf.
Article 1er. La présente convention collective de travail s’applique aux employeurs et aux travailleurs des entreprises ressortissant à la Commission paritaire de l’industrie hôtelière.
Voor de toepassing van deze collectieve arbeidsovereenkomst wordt onder ″werknemers″ ver staan : de mannelijke en vrouwelijke werknemers.
Pour l’application de la présente convention collective de travail, il y a lieu d’entendre par ″travailleurs″ : les travailleurs masculins et féminins.
Art. 2. § 1. In artikel 2 van de collectieve arbeidsovereenkomst van 27 augustus 2001, gesloten in het Paritair Comité voor het hotelbedrijf, betreffende de vorming en tewerkstelling, geregistreerd onder het nummer 58956/CO/302, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 4 september 2002 en meerdere malen gewijzigd, wordt de derde alinea aangevuld als volgt :
Art. 2. § 1er. Le troisième alinéa de l’article 2 de la convention collective de travail du 27 août 2001, conclue au sein de la Commission paritaire de l’industrie hôtelière, relative à la formation et à l’emploi, enregistrée sous le numéro 58956/CO/302, rendue obligatoire par arrêté royal du 4 septembre 2002 et modifiée à plusieurs reprises, est complété par ce qui suit :
″Hieruit volgt een jaarlijkse verhoging van de vormingsinspanning ten opzichte van de bijkomende bijdrage vermeld in de eerste alinea van dit artikel.″
″Il en résulte une augmentation annuelle de l’effort en formation par rapport à la cotisation complémentaire mentionnée au premier alinéa de cet article.″
§ 2. In hetzelfde artikel wordt tussen de eerste en de tweede alinea volgende passage ingevoerd :
§ 2. Le passage suivant est ajouté dans le même article, entre le premier et le deuxième alinéa :
″Overeenkomstig het koninklijk besluit van 11 oktober 2007, tot invoering van een bijkomende werkgeversbijdrage ten bate van de financiering van het betaald educatief verlof voor de werkgevers die behoren tot sectoren die onvoldoende opleidingsinspanningen realiseren in uitvoering van artikel 30 van de wet van 23 december 2005 betreffende het Generatiepact, verbinden de sociale partners er zich toe te voorzien in een jaarlijkse toename van de participatiegraad aan vorming en opleiding met minstens 5 procentpunten.″
″Conformément à l’arrêté royal du 11 octobre 2007, introduisant une cotisation patronale complémentaire au bénéfice du financement du congé-éducatif payé pour les employeurs appartenant aux secteurs qui réalisent des efforts insuffisants en matière de formation en exécution de l’article 30 de la loi du 23 décembre 2005 relative au Pacte de solidarité entre les générations, les partenaires sociaux s’engagent à prévoir une augmentation annuelle du taux de participation à la formation d’au moins 5 pour cent.″
§ 3. Hetzelfde artikel wordt aangevuld als volgt :
§ 3. Le même article est complété de ce qui suit :
″Deze bijkomende vormingsinspanning wordt overeenkomstig de collectieve arbeidsovereenkomst van 3 april 1987 houdende de wijziging en de coördinatie van de statuten van het ″Waarborg en Sociaal Fonds voor de hotel-, restaurant-, café- en aanverwante bedrijven″ aangewend ten voordele van de drie regionale VZW’s ″Centrum voor Vorming en Vervolmaking in de horecasector″.″
″Conformément à la convention collective de travail du 3 avril 1987 portant modification et coordination des statuts du ″Fonds social et de garantie pour les hôtels, restaurants, cafés et entreprises assimilées″, cet effort supplémentaire en faveur de la formation est utilisé au bénéfice des trois asbl régionales ″Centre de formation et de perfectionnement du secteur horeca″.″
Art. 3. Deze collectieve arbeidsovereenkomst treedt in werking op 1 oktober 2007.
Art. 3. La présente convention collective de travail entre en vigueur le 1er octobre 2007.
Zij wordt gesloten voor onbepaalde duur. Ze kan worden opgezegd door elk van de partijen, mits een opzeggingstermijn van drie maanden bij ter post aangetekende brief wordt gericht aan de voorzitter van het Paritair Comité voor het hotelbedrijf en de daarin vertegenwoordigde organisaties.
Elle est conclue pour une durée indéterminée et peut être dénoncée par chacune des parties moyennant un préavis de trois mois adressé par lettre recommandée à la poste au président de la Commission paritaire de l’industrie hôtelière et aux organisations y représentées.
Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 30 juli 2010. De Vice-Eerste Minister en Minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid, Mevr. J. MILQUET
Vu pour être annexé à l’arrêté royal du 30 juillet 2010. La Vice-Première Ministre et Ministre de l’Emploi et de l’Egalité des chances, chargée de la Politique de migration et d’asile, Mme J. MILQUET
60906
BELGISCH STAATSBLAD — 11.10.2010 — MONITEUR BELGE
FEDERALE OVERHEIDSDIENST WERKGELEGENHEID, ARBEID EN SOCIAAL OVERLEG
SERVICE PUBLIC FEDERAL EMPLOI, TRAVAIL ET CONCERTATION SOCIALE
N. 2010 — 3440 [C − 2010/12236] 30 JULI 2010. — Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 30 september 2009, gesloten in het Paritair Comité voor de stoffering en de houtbewerking, tot vaststelling van de overgangsregeling in het kader van de invoering van de sectorale tweede pensioenpijler (1)
F. 2010 — 3440 [C − 2010/12236] 30 JUILLET 2010. — Arrêté royal rendant obligatoire la convention collective de travail du 30 septembre 2009, conclue au sein de la Commission paritaire de l’ameublement et de l’industrie transformatrice du bois, fixant le régime de transition dans le cadre de l’introduction du deuxième pilier de pension sectoriel (1)
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet. Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28; Gelet op het verzoek van het Paritair Comité voor de stoffering en de houtbewerking; Op de voordracht van de Minister van Werk,
ALBERT II, Roi des Belges, A tous, présents et à venir, Salut. Vu la loi du 5 décembre 1968 sur les conventions collectives de travail et les commissions paritaires, notamment l’article 28;
Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Vu la demande de la Commission paritaire de l’ameublement et de l’industrie transformatrice du bois; Sur la proposition de la Ministre de l’Emploi, Nous avons arrêté et arrêtons :
Artikel 1. Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 30 september 2009, gesloten in het Paritair Comité voor de stoffering en de houtbewerking, tot vaststelling van de overgangsregeling in het kader van de invoering van de sectorale tweede pensioenpijler.
Article 1er. Est rendue obligatoire la convention collective de travail du 30 septembre 2009, reprise en annexe, conclue au sein de la Commission paritaire de l’ameublement et de l’industrie transformatrice du bois, fixant le régime de transition dans le cadre de l’introduction du deuxième pilier de pension sectoriel.
Art. 2. De Minister bevoegd voor Werk is belast met de uitvoering van dit besluit.
Art. 2. Le Ministre qui a l’Emploi dans ses attributions est chargé de l’exécution du présent arrêté.
Gegeven te Brussel, 30 juli 2010.
Donné à Bruxelles, le 30 juillet 2010.
ALBERT
ALBERT
Van Koningswege :
Par le Roi :
De Vice-Eerste Minister en Minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid, Mevr. J. MILQUET
La Vice-Première Ministre et Ministre de l’Emploi et de l’Egalité des chances, chargée de la Politique de migration et d’asile, Mme J. MILQUET
Nota
Note
(1) Verwijzing naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969.
(1) Référence au Moniteur belge : Loi du 5 décembre 1968, Moniteur belge du 15 janvier 1969.
Bijlage
Annexe
Paritair Comité voor de stoffering en de houtbewerking
Commission paritaire de l’ameublement et de l’industrie transformatrice du bois
Collectieve arbeidsovereenkomst van 30 september 2009
Convention collective de travail du 30 septembre 2009
Vaststelling van de overgangsregeling in het kader van de invoering van de sectorale tweede pensioenpijler (Overeenkomst geregistreerd op 2 april 2010 onder het nummer 98686/CO/126) Artikel 1. Voorwerp van deze collectieve arbeidsovereenkomst Deze collectieve arbeidsovereenkomst stelt voor de arbeiders van ondernemingen die ressorteren onder het Paritair Comité voor de stoffering en de houtbewerking, de overgangsregeling vast naar aanleiding van de omvorming van het sectorale stelsel van ″vergoeding aan gepensioneerden″ conform hoofdstuk VIIIbis van de sectorale collectieve arbeidsovereenkomst van 30 november 2005, naar een stelsel van aanvullend pensioen conform de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid (verder : WAP). Art. 2. Toepassingsgebied Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de arbeiders van ondernemingen die ressorteren onder het bevoegdheidsgebied van het Paritair Comité voor de stoffering en de houtbewerking, en dit volgens de verder beschreven voorwaarden, en op voorwaarde dat de laatste werkgever ressorteert onder het Paritair Comité voor de stoffering en de houtbewerking. Met ″arbeiders″ worden zowel de arbeiders als de arbeidsters bedoeld. Worden uitgesloten van het toepassingsgebied van deze overeenkomst, de werknemers die door een werkgever die buiten België is gevestigd, in België gedetacheerd worden in de zin van de bepalingen van titel II van de Verordening EEG nr. 1408/71 van de Raad.
Fixation du régime de transition dans le cadre de l’introduction du deuxième pilier de pension sectoriel (Convention enregistrée le 2 avril 2010 sous le numéro 98686/CO/126) Article 1er. Objet de la présente convention collective de travail La présente convention collective de travail fixe, pour les ouvriers des entreprises ressortissant à la Commission paritaire de l’ameublement et de l’industrie transformatrice du bois, le régime de transition dans le cadre de la transformation du régime sectoriel d’″allocation aux ouvriers pensionnés″, conformément au chapitre VIIIbis de la convention collective de travail sectorielle du 30 novembre 2005 en un régime de pension complémentaire conformément à la loi du 28 avril 2003 relative aux pensions complémentaires et au régime fiscal de celles-ci et de certains avantages complémentaires en matière de sécurité sociale (ci-après : LPC). Art. 2. Champ d’application La présente convention collective de travail s’applique aux ouvriers des entreprises relevant de la compétence de la Commission paritaire de l’ameublement et de l’industrie transformatrice du bois, et ce conformément aux conditions décrites ci-après et à condition que le dernier employeur relève de la Commission paritaire de l’ameublement et de l’industrie transformatrice du bois. Par ″ouvriers″, l’on entend : tant les ouvriers que les ouvrières. Sont exclus du champ d’application de la présente convention, les travailleurs détachés en Belgique par un employeur établi en dehors de la Belgique conformément aux dispositions du titre II du Règlement CEE n° 1408/71 du Conseil.
60907
BELGISCH STAATSBLAD — 11.10.2010 — MONITEUR BELGE Art. 3. Overgangsregeling ″gepensioneerden″
Art. 3. Régime de transition ″pensionnés″
3.1. De arbeiders waarvan de laatste werkgever ressorteert onder de bevoegdheid van het Paritair Comité voor de stoffering en de houtbewerking, en die uiterlijk in de loop van 2007 met (vervroegd) rustpensioen zijn gegaan, en dus een rustpensioen genieten gebaseerd op loopbaanjaren die zich volledig situeren vóór de inwerkingtreding van de WAP, hebben recht op een jaarlijkse rente en dit gedurende maximaal 15 jaar.
3.1. Les ouvriers dont le dernier employeur relève de la compétence de la Commission paritaire de l’ameublement et de l’industrie transformatrice du bois, et qui ont pris leur pension de retraite (anticipée) au plus tard en 2007 et bénéficient donc d’une pension de retraite basée sur les années de carrière professionnelle se situant entièrement avant l’entrée en vigueur de la LPC, ont droit à une rente annuelle et ce pendant 15 ans maximum.
Het maximum van 15 jaarlijkse rentes wordt verminderd met het aantal rentes dat reeds werd toegekend in toepassing van hoofdstuk VIIIbis van de sectorale collectieve arbeidsovereenkomst van 30 november 2005, of waarop de verjaringstermijn van 3 jaar van toepassing is.
De ce maximum de 15 rentes annuelles, il convient de déduire le nombre de rentes déjà octroyées en application du chapitre VIIIbis de la convention collective de travail sectorielle du 30 novembre 2005 ou sur lesquelles le délai de prescription de 3 ans est d’application.
3.2. De rente wordt voor de eerste keer uitbetaald in het jaar dat volgt op het jaar waarin de arbeider met rustpensioen is gegaan en dit op aanvraag van de arbeider of zijn vakorganisatie bij het ″Fonds voor bestaanszekerheid van de stoffering en de houtbewerking″.
3.2. La rente est payée pour la première fois au cours de l’année suivant l’année pendant laquelle l’ouvrier a pris sa pension de retraite et ce à la demande de l’ouvrier ou de son organisation professionnelle auprès du ″Fonds de sécurité d’existence de l’ameublement et de l’industrie transformatrice du bois″.
Voor de daarop volgende jaren stuurt het fonds een hernieuwingsaanvraag naar de betrokken arbeider, in te vullen en terug te sturen door de arbeider of zijn vakorganisatie.
Pour les années suivantes, le fonds envoie une demande de renouvellement à l’ouvrier concerné. Cette demande doit être remplie et renvoyée par l’ouvrier ou par son organisation professionnelle.
De uitbetaling heeft plaats in de loop van de maand juni van elk jaar. 3.3. De hoogte van de jaarlijkse rente wordt bepaald in functie van de totale anciënniteit als arbeider - bij één of meer werkgevers die ressorteren onder het bevoegdheidsgebied van het Paritair Comité voor de stoffering en de houtbewerking - op het ogenblik van de rustpensionering. De anciënniteit wordt vastgesteld conform artikel 6. Het bedrag van de jaarlijkse rente wordt als volgt vastgesteld :
Le paiement a lieu au mois de juin de chaque année. 3.3. Le montant de la rente annuelle est fixé en fonction de l’ancienneté totale en tant qu’ouvrier, auprès d’un ou de plusieurs employeurs relevant de la compétence de la Commission paritaire de l’ameublement et de l’industrie transformatrice du bois, au moment de la prise de la pension de retraite. L’ancienneté est fixée conformément à l’article 6. Le montant de la rente annuelle est déterminé comme suit :
Aantal loopbaanjaren bewezen op de datum van pensionering
Bedrag van de jaarlijkse rente
Nombre d’années de carrière professionnelle prouvé à la date de la pension
Montant de la rente annuelle
0-9
0
0-9
0
10 - 14
247,89 EUR
10 - 14
247,89 EUR
15 - 19
371,84 EUR
15 - 19
371,84 EUR
20 of meer
495,79 EUR
20 ou plus
495,79 EUR
Art. 4. Overgangsregeling bruggepensioneerden
Art. 4. Régime de transition prépensionnés
4.1. De arbeiders die uiterlijk op 1 juli 2008 (zijnde de datum van de inwerkingtreding van het sectoraal aanvullend pensioenstelsel) het sectoraal brugpensioen genoten, of uiterlijk op deze datum voldeden aan de leeftijdsvoorwaarden en de sectorale anciënniteitsvoorwaarden ervan maar hun beroepsloopbaan als arbeider hebben verder gezet bij een werkgever die ressorteert onder het Paritair Comité voor de stoffering en de houtbewerking, komen in aanmerking voor de overgangsregeling ″bruggepensioneerden″, voor zover zij niet in de loop van 2007 met rustpensioen zijn gegaan (in welk geval de onder artikel 3 beschreven overgangsregeling ″gepensioneerden″ van toepassing is).
4.1. Les ouvriers qui, au plus tard le 1er juillet 2008 (date de l’entrée en vigueur du régime de pension complémentaire sectoriel), ont bénéficié de la prépension sectorielle ou ont rempli au plus tard à cette date les conditions d’âge et d’ancienneté sectorielle en la matière mais ont poursuivi leur carrière professionnelle en tant qu’ouvrier auprès d’un employeur ressortissant à la Commission paritaire de l’ameublement et de l’industrie transformatrice du bois, entrent en ligne de compte pour le régime de transition ″prépensionnés″, pour autant qu’ils n’aient pas pris leur pension de retraite en 2007 (dans ce cas, le régime de transition ″pensionnés″ décrit à l’article 3 est d’application).
Met (de voorwaarden van) sectoraal brugpensioen wordt een brugpensioen bedoeld vanaf de leeftijd van ten vroegste 58 jaar, dat, naast de door de algemene reglementering opgelegde anciënniteit als loontrekkende, tevens beantwoord aan de sectorale collectieve arbeidsovereenkomsten ter zake, te weten :
Par (conditions de) prépension sectorielle, l’on entend la prépension à partir de l’âge de 58 ans au plus tôt qui, outre l’ancienneté en tant que salarié imposée par la réglementation générale, est conforme aux conventions collectives de travail sectorielles en la matière, c’est-à-dire :
— ofwel een loopbaan aantonen van 15 jaar bij de werkgever, ressorterend onder het Paritair Comité voor de stoffering en de houtbewerking, die ontslag geeft met het oog op brugpensioen;
— soit la preuve d’une carrière de 15 ans auprès d’un employeur ressortissant à la Commission paritaire de l’ameublement et de l’industrie transformatrice du bois qui licencie en vue de la prépension;
— ofwel een loopbaan aantonen van minimum twintig jaar in de sector, waarvan minstens acht jaar bij de werkgever, ressorterend onder het Paritair Comité voor de stoffering en de houtbewerking, die ontslag geeft met het oog op brugpensioen. De arbeider evenwel die het slachtoffer werd van een faillissement, een sluiting of een herstructurering van een onderneming uit de sector stoffering en houtbewerking, en daarna werd aangeworven door een andere werkgever van de sector en op het ogenblik van deze aanwerving 50 jaar of ouder was, kan volstaan met het aantonen van een totale sectoranciënniteit van 20 jaar.
— soit la preuve d’au moins 20 ans de carrière dans le secteur, dont au moins 8 ans auprès de l’employeur ressortissant à la Commission paritaire de l’ameublement et de l’industrie transformatrice du bois qui licencie en vue de la prépension. Pour l’ouvrier qui a été victime de la faillite, de la fermeture ou de la restructuration d’une entreprise du secteur de l’ameublement et de la transformation du bois, qui a ensuite été engagé par un autre employeur du secteur et qui, au moment de cet engagement, était âgé de 50 ans ou plus, il suffit cependant qu’il puisse prouver une ancienneté sectorielle totale de 20 ans.
Deze loopbaanvoorwaarden dienen te worden berekend van datum tot datum.
Ces conditions de carrière doivent être calculées de date en date.
60908
BELGISCH STAATSBLAD — 11.10.2010 — MONITEUR BELGE
4.2. Het voordeel van deze overgangsregeling bestaat uit een kapitaal dat door het ″Fonds voor bestaanszekerheid van de stoffering en de houtbewerking″ wordt uitbetaald in het jaar waarin de betrokken arbeider de wettelijke pensioenleeftijd bereikt (momenteel 65 jaar). Het voordeel moet worden aangevraagd door de arbeider of zijn vakorganisatie. Bij elke aanvraag moeten de bewijzen worden gevoegd die aantonen dat de voorwaarden die het recht openen vervuld zijn (4.1) en die aantonen welke loopbaanjaren in rekening moeten worden gebracht voor de bepaling van de hoogte van het voordeel (4.3). 4.3. De hoogte van het voordeel wordt bepaald in functie van de totale anciënniteit als arbeider - bij één of meer werkgevers die ressorteren onder het bevoegdheidsgebied van het Paritair Comité voor de stoffering en de houtbewerking - op het ogenblik van de brug- of rustpensionering. De anciënniteit wordt vastgesteld conform artikel 6. De arbeiders die de voorwaarden vervullen om het recht op deze overgangsregeling te openen, ontvangen bij hun pensionering, maar ten vroegste in het jaar waarin ze 65 jaar worden, een kapitaal gelijk aan de hierna vermelde bedragen : Jaar waarin de arbeider 65 jaar wordt Année au cours de laquelle l’ouvrier atteint 65 ans
4.2. L’avantage de ce régime de transition est composé d’un capital payé par le ″Fonds de sécurité d’existence de l’ameublement et de l’industrie transformatrice du bois″ pendant l’année au cours de laquelle l’ouvrier concerné atteint l’âge légal de la pension (actuellement 65 ans). L’avantage doit être demandé par l’ouvrier ou par son organisation professionnelle. Chaque demande doit être accompagnée des éléments prouvant que les conditions ouvrant le droit sont remplies (4.1) et démontrant quelles années de carrière doivent être prises en compte afin de déterminer le montant de l’avantage (4.3). 4.3. Le montant de l’avantage est déterminé en fonction de l’ancienneté totale en tant qu’ouvrier, auprès d’un ou de plusieurs employeurs relevant de la compétence de la Commission paritaire de l’ameublement et de l’industrie transformatrice du bois, au moment de la prise de la prépension ou de la pension de retraite. L’ancienneté est fixée conformément à l’article 6. Les ouvriers remplissant les conditions donnant droit à ce régime de transition rec¸ oivent, lors de la prise de la pension mais au plus tôt au cours de l’année pendant laquelle ils atteignent 65 ans, un capital correspondant aux montants mentionnés ci-dessous : Bewezen loopbaan van Carrière prouvée de
15 tot 19 jaar 15 à 19 ans
20 tot 24 jaar 20 à 24 ans
25 jaar en meer 25 ans et plus
2008
2 500 EUR
3 500 EUR
4 500 EUR
2009
2 500 EUR
3 500 EUR
4 500 EUR
2010
2 500 EUR
3 500 EUR
4 500 EUR
2011
2 500 EUR
3 500 EUR
4 500 EUR
2012
2 500 EUR
3 500 EUR
4 500 EUR
2013
2 500 EUR
3 500 EUR
4 500 EUR
2014
2 500 EUR
3 500 EUR
4 500 EUR
tot en met 1 juli 2015 jusqu’au 1er juillet 2015
2 500 EUR
3 500 EUR
4 500 EUR
Dit zijn bruto bedragen, die eenmalig zijn vastgesteld voor de gehele duur van deze collectieve arbeidsovereenkomst. Art. 5. Overgangsregeling ″actieven″
Il s’agit de montants bruts déterminés une seule fois pour toute la durée de la présente convention collective de travail. Art. 5. Régime de transition ″actifs″
5.1. Deze overgangsregeling is van toepassing op de arbeiders die op 31 december 2006 verbonden waren met een arbeidsovereenkomst als arbeider bij een werkgever die ressorteert onder het bevoegdheidsgebied van het Paritair Comité voor de stoffering en de houtbewerking, en die niet in aanmerking komen voor de onder artikel 3 of 4 van deze collectieve arbeidsovereenkomst vermelde overgangsregelingen.
5.1. Le présent régime de transition s’applique aux ouvriers qui, au 31 décembre 2006, étaient liés par un contrat de travail en tant qu’ouvrier avec un employeur relevant de la compétence de la Commission paritaire de l’ameublement et de l’industrie transformatrice du bois et qui n’entrent pas en ligne de compte pour les régimes de transition mentionnés aux articles 3 ou 4 de la présente convention collective de travail.
Om het recht op de overgangsregeling ″actieven″ te openen moet de arbeider bovendien op de datum van de inwerkingtreding van de WAP, zijnde 1 januari 2007, de leeftijd van minstens 50 jaar hebben bereikt, en op dat ogenblik gerechtigd zijn op minstens 15 uitbetaalbare getrouwheidspremies, uitgereikt door het ″Fonds voor bestaanszekerheid van de stoffering en de houtbewerking″.
Afin d’ouvrir le droit au régime de transition ″actifs″, l’ouvrier doit, à la date d’entrée en vigueur de la LPC, c’est-à-dire au 1er janvier 2007, en outre être âgé de 50 ans au moins et avoir droit à cette date à au moins 15 primes de fidélité payables, octroyées par le ″Fonds de sécurité d’existence de l’ameublement et de l’industrie transformatrice du bois″.
Komen eveneens in aanmerking voor deze overgangsregeling, de arbeiders die op 31 december 2006 verbonden waren met een arbeidsovereenkomst als arbeider bij een werkgever die ressorteert onder het bevoegdheidsgebied van het Paritair Comité voor de stoffering en de houtbewerking, en op de datum van de inwerkingtreding van de WAP, zijnde 1 januari 2007, de leeftijd van 48 of 49 jaar hebben bereikt, en op dat ogenblik gerechtigd zijn op minstens 25 uitbetaalbare getrouwheidspremies, uitgereikt door het ″Fonds voor bestaanszekerheid van de stoffering en de houtbewerking″.
Entrent également en ligne de compte pour le présent régime de transition, les ouvriers qui, au 31 décembre 2006, étaient liés par un contrat de travail en tant qu’ouvrier auprès d’un employeur relevant de la compétence de la Commission paritaire de l’ameublement et de l’industrie transformatrice du bois et qui, à la date d’entrée en vigueur de la LPC, c’est-à-dire au 1er janvier 2007, étaient âgés de 48 ou 49 ans et avaient droit à cette date à au moins 25 primes de fidélité payables, octroyées par le ″Fonds de sécurité d’existence de l’ameublement et de l’industrie transformatrice du bois″.
5.2. Het voordeel van deze overgangsregeling bestaat uit een kapitaal dat door het ″Fonds voor bestaanszekerheid van de stoffering en de houtbewerking″ wordt uitbetaald wanneer de betrokken arbeider de pensioengerechtigde leeftijd bereikt (momenteel 65 jaar) en op rustpensioen gaat.
5.2. L’avantage de ce régime de transition est composé d’un capital payé par le ″Fonds de sécurité d’existence de l’ameublement et de l’industrie transformatrice du bois″ lorsque l’ouvrier concerné atteint l’âge légal de la pension (actuellement 65 ans) et prend sa pension de retraite.
Het voordeel moet worden aangevraagd door de arbeider of zijn vakorganisatie. Bij elke aanvraag moeten de bewijzen worden gevoegd die aantonen dat de voorwaarden die het recht openen vervuld zijn (5.1) en die aantonen welke loopbaanjaren in rekening moeten worden gebracht voor de bepaling van de hoogte van het voordeel (5.3).
L’avantage doit être demandé par l’ouvrier ou par son organisation professionnelle. Chaque demande doit être accompagnée des éléments prouvant que les conditions ouvrant le droit sont remplies (5.1) et démontrant quelles années de carrière doivent être prises en compte afin de déterminer le montant de l’avantage (5.3).
60909
BELGISCH STAATSBLAD — 11.10.2010 — MONITEUR BELGE 5.3. De hoogte van het voordeel wordt bepaald in functie van de totale anciënniteit als arbeider - bij één of meer werkgevers die ressorteren onder het bevoegdheidsgebied van het Paritair Comité voor de stoffering en de houtbewerking - op de datum van 31 december 2006. De anciënniteit wordt vastgesteld conform artikel 6.
5.3. Le montant de l’avantage est déterminé en fonction de l’ancienneté totale en tant qu’ouvrier, auprès d’un ou de plusieurs employeurs relevant de la compétence de la Commission paritaire de l’ameublement et de l’industrie transformatrice du bois, au 31 décembre 2006. L’ancienneté est fixée conformément à l’article 6.
De arbeiders die de voorwaarden vervullen om het recht op deze overgangsregeling te openen, ontvangen een kapitaal gelijk aan de hierna vermelde bedragen :
Les ouvriers remplissant les conditions donnant droit à ce régime de transition rec¸ oivent un capital correspondant aux montants mentionnés ci-dessous :
Jaar waarin de arbeider 65 jaar wordt Année au cours de laquelle l’ouvrier atteint 65 ans
Leeftijd op 31 december 2006 Age au 31 décembre 2006
Bewezen loopbaan op 31 december 2006 Carrière prouvée au 31 décembre 2006
Vanaf 2 juli 2015 A partir de 2 juillet 2015
56 jaar/ans
2 230 EUR, indien minstens 15 jaar 2 230 EUR si au moins 15 ans
3 230 EUR indien minstens 18 jaar 3 230 EUR si au moins 18 ans
4 230 EUR, indien minstens 23 jaar 4 230 EUR si au moins 23 ans
2016
55 jaar/ans
1 945 EUR, indien minstens 15 jaar 1 945 EUR si au moins 15 ans
2 945 EUR indien minstens 17 jaar 2 945 EUR si au moins 17 ans
3 945 EUR, indien minstens 22 jaar 3 945 EUR si au moins 22 ans
2017
54 jaar/ans
1 640 EUR, indien minstens 15 jaar 1 640 EUR si au moins 15 ans
2 640 EUR indien minstens 16 jaar 2 640 EUR si au moins 16 ans
3 640 EUR, indien minstens 21 jaar 3 640 EUR si au moins 21 ans
2018
53 jaar/ans
-
2 320 EUR indien minstens 15 jaar 2 320 EUR si au moins 15 ans
3 320 EUR, indien minstens 20 jaar 3 320 EUR si au moins 20 ans
2019
52 jaar/ans
-
1 985 EUR indien minstens 15 jaar 1 985 EUR si au moins 15 ans
2 985 EUR, indien minstens 19 jaar 2 985 EUR si au moins 19 ans
2020
51 jaar/ans
-
1 630 EUR indien minstens 15 jaar 1 630 EUR si au moins 15 ans
2 630 EUR, indien minstens 18 jaar 2 630 EUR si au moins 18 ans
2021
50 jaar/ans
-
1 255 EUR indien minstens 15 jaar 1 255 EUR si au moins 15 ans
2 255 EUR, indien minstens 17 jaar 2 255 EUR si au moins 17 ans
2022
49 jaar/ans
-
-
1 860 EUR, indien minstens 25 jaar 1 860 EUR si au moins 25 ans
2023
48 jaar/ans
-
-
1 445 EUR, indien minstens 25 jaar 1 445 EUR si au moins 25 ans
Dit zijn bruto bedragen, die eenmalig zijn vastgesteld voor de gehele duur van deze collectieve arbeidsovereenkomst.
Il s’agit de montants bruts déterminés une seule fois pour toute la durée de la présente convention collective de travail.
Art. 6. Vaststelling van de anciënniteit die nodig is voor de bepaling van de hoogte van het voordeel
Art. 6. Détermination de l’ancienneté nécessaire afin de fixer le montant de l’avantage
De anciënniteit bedoeld in de artikelen 3.3, 4.3 en 5.3 wordt als volgt bepaald.
L’ancienneté visée aux articles 3.3, 4.3 et 5.3 est déterminée comme suit.
Volledige jaren worden gerekend van datum tot datum.
Les années complètes sont calculées de date en date.
Voor onvolledige jaren wordt de volgende deling toegepast : x/220, waarbij x = de som van alle bezoldigde en gelijkgestelde dagen, conform de berekening in de vijfdagenweek.
Les années incomplètes sont divisées comme suit : x/220, x correspondant à la somme de tous les jours rémunérés et assimilés conformément au calcul relatif à la semaine de cinq jours.
Komen als ″gelijkgestelde″ dagen in aanmerking, de dagen van schorsing van de arbeidsovereenkomst, zoals vermeld in artikelen 16, 17, 18 en 19 van het koninklijk besluit van 30 maart 1967 tot bepaling van de uitvoeringsmodaliteiten van de wetten betreffende de jaarlijkse vakantie der loonarbeiders. Periodes buiten de arbeidsovereenkomst worden niet gelijkgesteld.
Entrent en ligne de compte comme des jours ″assimilés″, les jours de suspension du contrat de travail, comme mentionné aux articles 16, 17, 18 et 19 de l’arrêté royal du 30 mars 1967 déterminant les modalités générales d’exécution des lois relatives aux vacances annuelles des travailleurs salariés. Les périodes en dehors du contrat de travail ne sont pas assimilées.
60910
BELGISCH STAATSBLAD — 11.10.2010 — MONITEUR BELGE
Wanneer het resultaat van de deling resulteert in een breuk, wordt het afgerond als volgt : — 0,5 of meer : 1; — Minder dan 0,5 = 0. Art. 7. Betaling door het fonds voor bestaanszekerheid Het ″Fonds voor bestaanszekerheid van de stoffering en de houtbewerking″ stelt voor de drie bovenvermelde overgangsregelingen de nodige aanvraagdocumenten ter beschikking. De betalingen door het fonds gebeuren na goedkeuring van het dossier op grond van de door de arbeider of zijn vakorganisatie aangedragen bewijsstukken. Indien de bewijsstukken niet volstaan om het recht te openen deelt het fonds dit mee aan de indiener van het dossier. Betalingen door het fonds van de boven vermelde voordelen gebeurt na toepassing van de inhoudingen conform de op dat ogenblik vigerende wetgeving. Art. 8. Opheffing hoofdstuk VIIIbis van de collectieve arbeidsovereenkomst van 30 november 2005 Met ingang van 1 januari 2008 is hoofdstuk VIIIbis van de sectorale collectieve arbeidsovereenkomst van 30 november 2005 tot vaststelling van het bedrag en de wijze van toekenning en uitkering van de aanvullende sociale voordelen opgeheven. Art. 9. Duur en inwerkingtreding Deze collectieve arbeidsovereenkomst treedt in werking op 1 januari 2008 en is gesloten voor onbepaalde duur. Elke partij kan deze overeenkomst opzeggen bij een ter post aangetekende brief gericht aan de voorzitter van het paritair comité mits in achtneming van een opzeggingstermijn van 6 maanden, die evenwel ten vroegste afloopt bij het einde van een boekjaar. De ondertekenaars vragen de algemeenverbindendverklaring van deze collectieve arbeidsovereenkomst en de publicatie ervan in het Belgisch Staatsblad. Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 30 juli 2010. De Vice-Eerste Minister en Minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid, Mevr. J. MILQUET
Lorsque le résultat de la division est une fraction, il est arrondi comme suit : — 0,5 ou plus : 1; — Moins de 0,5 = 0. Art. 7. Paiement par le fonds de sécurité d’existence Le ″Fonds de sécurité d’existence de l’ameublement et de l’industrie transformatrice du bois″ met à disposition les documents de demande nécessaires dans le cadre des trois régimes de transition susmentionnés. Les paiements sont effectués par le fonds après approbation du dossier sur la base des preuves transmises par l’ouvrier ou par son organisation professionnelle. Si les preuves ne sont pas suffisantes afin d’ouvrir le droit, le fonds le communique à la personne qui a introduit le dossier. Le paiement par le fonds des avantages susmentionnés a lieu après application des retenues conformément à la législation en vigueur à cet instant. Art. 8. Suppression chapitre VIIIbis de la convention collective de travail du 30 novembre 2005 Le chapitre VIIIbis de la convention collective de travail sectorielle du 30 novembre 2005 fixant le montant et les modalités d’octroi et de liquidation des avantages sociaux complémentaires est supprimé depuis le 1er janvier 2008. Art. 9. Durée et entrée en vigueur La présente convention collective de travail entre en vigueur le 1er janvier 2008 et est conclue pour une durée indéterminée. Chaque partie peut résilier la présente convention par lettre recommandée à la poste adressée au président de la commission paritaire moyennant le respect d’un délai de préavis de 6 mois qui se termine toutefois au plus tôt à la fin d’un exercice comptable. Les parties signataires demandent que la présente convention collective de travail soit rendue obligatoire et publiée au Moniteur belge. Vu pour être annexé à l’arrêté royal du 30 juillet 2010. La Vice-Première Ministre et Ministre de l’Emploi et de l’Egalité des chances, chargée de la Politique de migration et d’asile, Mme J. MILQUET
*
FEDERALE OVERHEIDSDIENST WERKGELEGENHEID, ARBEID EN SOCIAAL OVERLEG N. 2010 — 3441
[2010/203918]
30 JULI 2010. — Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 25 januari 2010, gesloten in het Paritair Comité voor de zelfstandige kleinhandel, betreffende het conventioneel brugpensioen (1) ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
SERVICE PUBLIC FEDERAL EMPLOI, TRAVAIL ET CONCERTATION SOCIALE F. 2010 — 3441
[2010/203918]
30 JUILLET 2010. — Arrêté royal rendant obligatoire la convention collective de travail du 25 janvier 2010, conclue au sein de la Commission paritaire du commerce de détail indépendant, relative à la prépension conventionnelle (1) ALBERT II, Roi des Belges, A tous, présents et à venir, Salut.
Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;
Vu la loi du 5 décembre 1968 sur les conventions collectives de travail et les commissions paritaires, notamment l’article 28;
Gelet op het verzoek van het Paritair Comité voor de zelfstandige kleinhandel;
Vu la demande de la Commission paritaire du commerce de détail indépendant;
Op de voordracht van de Minister van Werk, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : Artikel 1. Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 25 januari 2010, gesloten in het Paritair Comité voor de zelfstandige kleinhandel, betreffende het conventioneel brugpensioen.
Sur la proposition de la Ministre de l’Emploi, Nous avons arrêté et arrêtons : Article 1er. Est rendue obligatoire la convention collective de travail du 25 janvier 2010, reprise en annexe, conclue au sein de la Commission paritaire du commerce de détail indépendant, relative à la prépension conventionnelle.
60911
BELGISCH STAATSBLAD — 11.10.2010 — MONITEUR BELGE Art. 2. De Minister bevoegd voor Werk is belast met de uitvoering van dit besluit. Gegeven te Brussel, 30 juli 2010.
ALBERT
Art. 2. Le Ministre qui a l’Emploi dans ses attributions est chargé de l’exécution du présent arrêté. Donné à Bruxelles, le 30 juillet 2010.
ALBERT
Van Koningswege :
Par le Roi :
De Vice-Eerste Minister en Minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid, Mevr. J. MILQUET
La Vice-Première Ministre et Ministre de l’Emploi et de l’Egalité des chances, chargée de la Politique de migration et d’asile, Mme J. MILQUET
Nota
Note
(1) Verwijzing naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969.
(1) Référence au Moniteur belge : Loi du 5 décembre 1968, Moniteur belge du 15 janvier 1969.
Bijlage
Annexe
Paritair Comité voor de zelfstandige kleinhandel
Commission paritaire du commerce de détail indépendant
Collectieve arbeidsovereenkomst van 25 januari 2010
Convention collective de travail du 25 janvier 2010
Conventioneel brugpensioen (Overeenkomst geregistreerd op 20 april 2010 onder het nummer 98941/CO/201)
Prépension conventionnelle (Convention enregistrée le 20 avril 2010 sous le numéro 98941/CO/201)
HOOFDSTUK I. — Toepassingsgebied
CHAPITRE Ier. — Champ d’application
Artikel 1. § 1. Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de werkgevers en de bedienden van de ondernemingen die 5 of meer werknemers tewerkstellen en die ressorteren onder het Paritair Comité voor de zelfstandige kleinhandel.
Article 1er. § 1er. La présente convention collective de travail s’applique aux employeurs et employés des entreprises occupant 5 travailleurs ou plus et ressortissant à la Commission paritaire du commerce de détail indépendant.
§ 2. Om uit te maken of een werkgever 5 of meer werknemers tewerkstelt, moet men het totaal aantal werknemers tewerkgesteld op de laatste dag van de vier burgerlijke kwartalen van het vorige jaar te delen door het aantal kwartalen waarvoor een aangifte in de loop van het voorgaande jaar werd ingediend bij de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid. Bij het eerste jaar tewerkstelling is het in aanmerking te nemen aantal het aantal werknemers tewerkgesteld op de laatste dag van het eerste burgerlijk kwartaal waarvoor betrokken firma een aangifte bij de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid heeft ingediend.
§ 2. Pour déterminer si un employeur occupe 5 travailleurs of plus, il convient de diviser le nombre total de travailleurs occupés le dernier jour des quatre trimestres civils de l’année précédente par le nombre de trimestres pour lesquels une déclaration a été introduite dans le courant de l’année précédente à l’Office national de Sécurité sociale. La première année d’occupation, le nombre à prendre en considération est le nombre de travailleurs occupés le dernier jour du premier trimestre civil pour lequel l’entreprise concernée a introduit une déclaration à l’Office national de Sécurité sociale.
§ 3. Onder ″bedienden″ wordt verstaan : de mannelijke en vrouwelijke bedienden.
§ 3. Par ″employés″, il convient d’entendre : les employés tant masculins que féminins.
HOOFDSTUK II. — Recht op de aanvullende brugpensioenvergoeding
CHAPITRE II. — Droit à l’indemnité complémentaire de prépension
Art. 2. De regeling van aanvullende brugpensioenvergoeding, zoals ingesteld door de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 17 van 19 december 1974, gesloten in de Nationale Arbeidsraad, tot invoering van een regeling van aanvullende vergoeding ten gunste van sommige oudere werknemers, indien zij worden ontslagen, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 16 januari 1975, bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 31 januari 1975, wordt toegepast op de bedienden van 58 jaar en ouder, indien ze worden ontslagen door hun werkgever (behalve om dringende redenen) en op voorwaarde dat ze voldoen aan de voorwaarden van het koninklijk besluit van 3 mei 2007 tot regeling van het conventioneel brugpensioen in het kader van het Generatiepact (I) (Belgisch Staatsblad van 8 juni 2007).
Art. 2. Le régime d’indemnité complémentaire de prépension, tel qu’instauré par la convention collective de travail no 17 du 19 décembre 1974, conclue au Conseil national du travail et instituant un régime d’indemnité complémentaire en faveur de certains travailleurs âgés en cas de licenciement, rendue obligatoire par arrêté royal du 16 janvier 1975, publié au Moniteur belge du 31 janvier 1975, s’applique aux employés de 58 ans et plus, s’ils sont licenciés par leur employeur (sauf pour motif grave) et à condition qu’ils satisfassent aux conditions de l’arrêté royal du 3 mai 2007 fixant la prépension conventionnelle dans le cadre du Pacte de solidarité entre les générations (I) (Moniteur belge du 8 juin 2007).
Art. 3. De werknemers kunnen volgens deze overeenkomst slechts in brugpensioen gaan voor zover ze voldoen aan de voorwaarden betreffende de toekenning van werkloosheidsuitkeringen in geval van conventioneel brugpensioen.
Art. 3. En vertu de la présente convention, les travailleurs ne peuvent partir en prépension que s’ils satisfont aux conditions relatives à l’octroi d’indemnités de chômage en cas de prépension conventionnelle.
Art. 4. De leeftijd waarvan sprake in artikel 2 van deze collectieve arbeidsovereenkomst moet ten laatste bereikt zijn bij het effectief verstrijken van de opzeggingstermijn of op de datum waarop de verbrekingsvergoeding wordt toegekend en in alle geval vóór het verstrijken van deze collectieve arbeidsovereenkomst.
Art. 4. L’âge visé à l’article 2 de la présente convention collective de travail doit avoir été atteint au plus tard à l’expiration effective du délai de préavis ou à la date à laquelle l’indemnité de rupture est octroyée et dans tous les cas avant l’expiration de la présente convention collective de travail.
Art. 5. De artikelen 4 tot en met 10 van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 17 van 19 december 1974, gesloten in de Nationale Arbeidsraad, tot invoering van een regeling van aanvullende vergoeding ten gunste van sommige oudere werknemers, indien zij worden ontslagen, zijn eveneens van toepassing.
Art. 5. Les articles 4 à 10 inclus de la convention collective de travail no 17 du 19 décembre 1974, conclue au Conseil national du travail, instituant un régime d’indemnité complémentaire en faveur de certains travailleurs âgés, en cas de licenciement, sont également applicables.
60912
BELGISCH STAATSBLAD — 11.10.2010 — MONITEUR BELGE
Art. 6. Het brugpensioen toegepast op basis van deze overeenkomst neemt een einde wanneer de werknemer de pensioenleeftijd bereikt.
Art. 6. La prépension appliquée sur la base de la présente convention prend fin quand le travailleur atteint l’âge de la pension.
Art. 7. Het recht op de aanvullende brugpensioenvergoeding toegekend aan de werknemers ontslagen in het kader van de huidige collectieve arbeidsovereenkomst, blijft behouden bij werkhervatting of bij aanvatting van een zelfstandige activiteit onder de voorwaarden vastgelegd door de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 17 van 19 december 1974 tot invoering van een regeling van aanvullende vergoeding ten gunste van sommige bejaarde werknemers indien zij worden ontslagen, zoals gewijzigd meer bepaald door collectieve arbeidsovereenkomst nr. 17tricies van 19 december 2006.
Art. 7. Le droit à l’indemnité complémentaire de prépension octroyée aux travailleurs licenciés dans le cadre de la présente convention collective de travail est maintenu en cas de reprise du travail ou de lancement d’une activité indépendante aux conditions fixée par la convention collective de travail no 17 du 19 décembre 1974 instituant un régime d’indemnité complémentaire en faveur de certains travailleurs âgés, en cas de licenciement, telle que modifiée plus particulièrement par la convention collective de travail no 17tricies du 19 décembre 2006.
HOOFDSTUK III. — Duur
CHAPITRE III. — Durée
Art. 8. Deze collectieve arbeidsovereenkomst is gesloten voor bepaalde duur : ze treedt in werking op 1 januari 2010 en houdt op van kracht te zijn op 31 december 2011.
Art. 8. La présente convention collective de travail est conclue pour une durée déterminée : elle entre en vigueur le 1er janvier 2010 et prend fin le 31 décembre 2011.
Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 30 juli 2010. De Vice-Eerste Minister en Minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid, Mevr. J. MILQUET
Vu pour être annexé à l’arrêté royal du 30 juillet 2010. La Vice-Première Ministre et Ministre de l’Emploi et de l’Egalité des chances, chargée de la Politique de migration et d’asile, Mme J. MILQUET
* FEDERALE OVERHEIDSDIENST WERKGELEGENHEID, ARBEID EN SOCIAAL OVERLEG N. 2010 — 3442
[C − 2010/12223]
30 JULI 2010. — Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 15 juli 2009, gesloten in het Paritair Comité voor de koopvaardij, tot wijziging van artikel 31 van de collectieve arbeidsovereenkomst van 5 mei 1997 voor de scheepsgezellen ingeschreven in de Belgische Pool der zeelieden ter koopvaardij tewerkgesteld door een Luxemburgse maatschappij (1) ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
SERVICE PUBLIC FEDERAL EMPLOI, TRAVAIL ET CONCERTATION SOCIALE F. 2010 — 3442
[C − 2010/12223]
30 JUILLET 2010. — Arrêté royal rendant obligatoire la convention collective de travail du 15 juillet 2009, conclue au sein de la Commission paritaire pour la marine marchande, modifiant l’article 31 de la convention collective de travail du 5 mai 1997 pour les marins subalternes inscrits au Pool belge des marins de la marine marchande occupés par une compagnie luxembourgeoise (1)
ALBERT II, Roi des Belges, A tous, présents et à venir, Salut.
Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;
Vu la loi du 5 décembre 1968 sur les conventions collectives de travail et les commissions paritaires, notamment l’article 28;
Gelet op het verzoek van het Paritair Comité voor de koopvaardij;
Vu la demande de la Commission paritaire pour la marine marchande;
Op de voordracht van de Minister van Werk, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Sur la proposition de la Ministre de l’Emploi, Nous avons arrêté et arrêtons :
Artikel 1. Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 15 juli 2009, gesloten in het Paritair Comité voor de koopvaardij, tot wijziging van artikel 31 van de collectieve arbeidsovereenkomst van 5 mei 1997 voor de scheepsgezellen ingeschreven in de Belgische Pool der zeelieden ter koopvaardij tewerkgesteld door een Luxemburgse maatschappij.
Article 1er. Est rendue obligatoire la convention collective de travail du 15 juillet 2009, reprise en annexe, conclue au sein de la Commission paritaire pour la marine marchande, modifiant l’article 31 de la convention collective de travail du 5 mai 1997 pour les marins subalternes inscrits au Pool belge des marins de la marine marchande occupés par une compagnie luxembourgeoise.
Art. 2. De Minister bevoegd voor Werk is belast met de uitvoering van dit besluit.
Art. 2. Le Ministre qui a l’Emploi dans ses attributions est chargé de l’exécution du présent arrêté.
Gegeven te Brussel, 30 juli 2010.
ALBERT
Donné à Bruxelles, le 30 juillet 2010.
ALBERT
Van Koningswege :
Par le Roi :
De Vice-Eerste Minister en Minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid, Mevr. J. MILQUET
La Vice-Première Ministre et Ministre de l’Emploi et de l’Egalité des chances, chargée de la Politique de migration et d’asile, Mme J. MILQUET
Nota
Note
(1) Verwijzing naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969.
(1) Référence au Moniteur belge : Loi du 5 décembre 1968, Moniteur belge du 15 janvier 1969.
60913
BELGISCH STAATSBLAD — 11.10.2010 — MONITEUR BELGE Bijlage
Annexe
Paritair Comité voor de koopvaardij
Commission paritaire pour la marine marchande
Collectieve arbeidsovereenkomst van 15 juli 2009
Convention collective de travail du 15 juillet 2009
Wijziging van artikel 31 van de collectieve arbeidsovereenkomst van 5 mei 1997 voor de scheepsgezellen ingeschreven in de Belgische Pool der zeelieden ter koopvaardij tewerkgesteld door een Luxemburgse maatschappij (Overeenkomst geregistreerd op 17 februari 2010 onder het nummer 97520/CO/316) Artikel 1. Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op : a) de werkgevers van de ondernemingen waarvan de activiteit tot de bevoegdheid van het Paritair Comité voor de koopvaardij behoort; b) de scheepsgezellen ingeschreven in de Belgische Pool der zeelieden ter koopvaardij tewerkgesteld door een Luxemburgse maatschappij van de ondernemingen die ressorteren onder het Paritair Comité voor de koopvaardij (1997). Art. 2. Artikel 31 van de collectieve arbeidsovereenkomst van 5 mei 1997 voor scheepsgezellen ingeschreven in de Belgische Pool der zeelieden ter koopvaardij tewerkgesteld door een Luxemburgse maatschappij (1997) wordt vervangen door volgende tekst : « Art. 31. Bij aanwerving hebben de zeelieden bovendien recht op een tussenkomst door de reder in hun overige verplaatsingskosten ten belope van een vastgesteld bedrag. Dit bedrag is afhankelijk van de afstand tussen de hoofdplaats van de provincie waar ze hun verblijfplaats hebben en Antwerpen. Voor de periode van 1 februari 2009 tot 31 januari 2011 zijn onderstaande bedragen van toepassing (enkele reis) :
Modification de l’article 31 de la convention collective de travail du 5 mai 1997 pour les marins subalternes inscrits au Pool belge des marins de la marine marchande occupés par une compagnie luxembourgeoise (Convention enregistrée le 17 février 2010 sous le numéro 97520/CO/316) Article 1er. La présente convention collective de travail s’applique : a) aux employeurs des entreprises dont l’activité relève de la compétence de la Commission paritaire pour la marine marchande; b) aux subalternes inscrits au Pool belge des marins de la marine marchande occupés par une compagnie luxembourgeoise des entreprises qui ressortissent à la Commission paritaire pour la marine marchande (1997). Art. 2. L’article 31 de la convention collective de travail du 5 mai 1997 pour les marins subalternes inscrits au Pool belge des marins de la marine marchande occupés par une compagnie luxembourgeoise (1997) est remplacé par le texte suivant : « Art. 31. Lors de l’engagement, les marins ont également droit à une intervention de l’armateur pour les autres frais de voyage. Il s’agit d’un montant fixe. Ce montant dépend de la distance entre le chef-lieu de la province où ils résident et Anvers. Pour la période du 1er février 2009 au 31 janvier 2011 les montants suivants sont applicables (aller simple) :
Brugge
10,20 EUR
Bruges
10,20 EUR
Gent
6,45 EUR
Gand
6,45 EUR
Brussel/Leuven
4,95 EUR
Bruxelles/Louvain
4,95 EUR
Bergen
11,10 EUR
Mons
11,10 EUR
Hasselt
7,87 EUR
Hasselt
7,87 EUR
Luik
11,55 EUR
Liège
11,55 EUR
Aarlen
14,55 EUR
Arlon
14,55 EUR
Namen
10,20 EUR
Namur
10,20 EUR
Antwerpen
2,63 EUR
Anvers
2,63 EUR
Deze bedragen zullen tweejaarlijks onderhandeld worden.
Ces montants seront négociés tous les deux ans.
Indien de aanwerving plaats heeft bij aankomst of vertrek, wordt enkel de bij aankomst of vertrek voorziene vergoeding uitbetaald. »
Si l’engagement a lieu lors de l’arrivée ou du départ, l’indemnité payée est celle prévue pour l’arrivée ou le départ. »
Art. 3. De collectieve arbeidsovereenkomst treedt in werking vanaf 1 februari 2009 en is gesloten voor onbepaalde duur.
Art. 3. La présente convention collective de travail entre en vigueur le 1er février 2009 et est conclue pour une durée indéterminée.
Elk der ondertekenende partijen kan ze opzeggen mits naleving van een opzeggingstermijn van zes maanden. Deze opzegging wordt bij een ter post aangetekende brief, gericht aan de voorzitter van het Paritair Comité voor de koopvaardij en aan elk van de ondertekenende partijen betekend. De termijn van zes maanden begint te lopen vanaf de datum waarop de aangetekende brief aan de voorzitter is gestuurd.
Chacune des parties signataires peut la dénoncer moyennant le respect d’un préavis de six mois. Cette dénonciation est notifiée par lettre recommandée à la poste, adressée au président de la Commission paritaire de la marine marchande et à chacune des parties signataires. Le délai des six mois prend cours à la date à laquelle le courrier recommandé est envoyé au président.
Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 30 juli 2010.
Vu pour être annexé à l’arrêté royal du 30 juillet 2010.
De Vice-Eerste Minister en Minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid,
La Vice-Première Ministre et Ministre de l’Emploi et de l’Egalité des chances, chargée de la Politique de migration et d’asile,
Mevr. J. MILQUET
Mme J. MILQUET
60914
BELGISCH STAATSBLAD — 11.10.2010 — MONITEUR BELGE
FEDERALE OVERHEIDSDIENST WERKGELEGENHEID, ARBEID EN SOCIAAL OVERLEG N. 2010 — 3443
[2010/204113]
10 SEPTEMBER 2010. — Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 29 juni 2009, gesloten in het Paritair Comité voor de audiovisuele sector, betreffende de anticrisismaatregelen (1) ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
SERVICE PUBLIC FEDERAL EMPLOI, TRAVAIL ET CONCERTATION SOCIALE F. 2010 — 3443
[2010/204113]
10 SEPTEMBRE 2010. — Arrêté royal rendant obligatoire la convention collective de travail du 29 juin 2009, conclue au sein de la Commission paritaire pour le secteur audio-visuel, relative aux mesures anti-crise (1) ALBERT II, Roi des Belges, A tous, présents et à venir, Salut.
Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;
Vu la loi du 5 décembre 1968 sur les conventions collectives de travail et les commissions paritaires, notamment l’article 28;
Gelet op de wet van 19 juni 2009 houdende diverse bepalingen over tewerkstelling in tijden van crisis, inzonderheid op titel 2;
Vu la loi du 19 juin 2009 portant des dispositions diverses en matière d’emploi pendant la crise, notamment le titre 2;
Gelet op het verzoek van het Paritair Comité voor de audiovisuele sector;
Vu la demande de la Commission paritaire pour le secteur audiovisuel;
Op de voordracht van de Minister van Werk, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Sur la proposition de la Ministre de l’Emploi, Nous avons arrêté et arrêtons :
Artikel 1. Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 29 juni 2009, gesloten in het Paritair Comité voor de audiovisuele sector, betreffende de anticrisismaatregelen.
Article 1er. Est rendue obligatoire la convention collective de travail du 29 juin 2009, reprise en annexe, conclue au sein de la Commission paritaire pour le secteur audio-visuel, relative aux mesures anti-crise.
Art. 2. De Minister bevoegd voor Werk is belast met de uitvoering van dit besluit.
Art. 2. Le Ministre qui a l’Emploi dans ses attributions est chargé de l’exécution du présent arrêté.
Gegeven te Brussel, 10 september 2010.
Donné à Bruxelles, le 10 septembre 2010.
ALBERT
ALBERT
Van Koningswege :
Par le Roi :
De Vice-Eerste Minister en Minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid, Mevr. J. MILQUET
La Vice-Première Ministre et Ministre de l’Emploi et de l’Egalité des chances, chargée de la Politique de migration et d’asile, Mme J. MILQUET
Nota
Note
(1) Verwijzingen naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969. Wet van 19 juni 2009, Belgisch Staatsblad van 25 juni 2009.
(1) Références au Moniteur belge : Loi du 5 décembre 1968, Moniteur belge du 15 janvier 1969. Loi du 19 juin 2009, Moniteur belge du 25 juin 2009.
Bijlage
Annexe
Paritair Comité voor de audiovisuele sector
Commission paritaire pour le secteur audio-visuel
Collectieve arbeidsovereenkomst van 29 juni 2009
Convention collective de travail du 29 juin 2009
Anticrisismaatregelen (Overeenkomst geregistreerd op 3 juli 2009 onder het nummer 92881/CO/227)
Mesures anti-crise (Convention enregistrée le 3 juillet 2009 sous le numéro 92881/CO/227)
HOOFDSTUK I. — Toepassingsgebied
CHAPITRE Ier. — Champ d’application
Artikel 1. Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de werkgevers en op de werknemers die vallen onder de bevoegdheid van het Paritair Comité voor de audiovisuele sector.
Article 1er. La présente convention collective de travail s’applique aux employeurs et aux travailleurs qui ressortissent à la compétence de la Commission paritaire pour le secteur audio-visuel.
Onder ″werknemers″ wordt verstaan : het mannelijk en vrouwelijk bediendepersoneel.
Par ″travailleurs″, on entend : le personnel masculin ou féminin.
HOOFDSTUK II. — Voorwerp
CHAPITRE II. — Objet
Art. 2. Deze collectieve arbeidsovereenkomst wordt gesloten in toepassing van de wet van 19 juni 2009 houdende diverse bepalingen over tewerkstelling in tijden van crisis. Ze heeft in het bijzonder betrekking op titel 2 van de voormelde wet met betrekking tot de maatregelen voor tijdelijke individuele vermindering van de arbeidsprestaties om het hoofd te bieden aan de crisis alsook op de tijdelijke collectieve regeling van volledige of gedeeltelijke schorsing van de arbeidsovereenkomst uit voormelde wet.
Art. 2. La présente convention collective est conclue en application de la loi du 19 juin 2009 portant des dispositions diverses en matière d’emploi pendant la crise. Elle traite en particulier du titre 2 de la loi précitée portant des mesures de réduction individuelle et temporaire des prestations pour faire face à la crise ainsi que du régime temporaire et collectif de suspension totale ou partielle de l’exécution du contrat de travail de la loi précitée.
BELGISCH STAATSBLAD — 11.10.2010 — MONITEUR BELGE Art. 3. In geval van problemen met betrekking tot het arbeidsvolume kunnen de ondernemingen van de sector gebruik maken van één of meerdere van de drie anticrisismaatregelen uit de wet van 19 juni 2009 houdende diverse bepalingen over tewerkstelling in tijden va crisis, met name : 1. de tijdelijke crisisaanpassing van de arbeidsduur;
60915
Art. 3. En cas de problèmes liés au volume de travail, les entreprises du secteur pourront utiliser une ou plusieurs des trois mesures anti-crise reprises dans la loi du 19 juin 2009 portant des dispositions diverses en matière d’emploi pendant la crise, à savoir : 1. l’adaptation temporaire de crise de la durée du travail;
2. de tijdelijke individuele vermindering van de arbeidsprestaties om het hoofd te bieden aan de crisis;
2. la réduction individuelle et temporaire des prestations pour faire face à la crise;
3. de tijdelijke collectieve regeling van volledige of gedeeltelijke schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst.
3. le régime temporaire et collectif de suspension totale ou partielle de l’exécution du contrat de travail.
HOOFDSTUK III. — Werkzekerheid
CHAPITRE III. — Sécurité d’emploi
Art. 4. Het doel van de toepassing van deze maatregelen is om ontslagen zo veel mogelijk te voorkomen en een maximale werkgelegenheid te behouden.
Art. 4. L’objectif de l’application de ces mesures est d’éviter autant que possible des licenciements et de maintenir au maximum l’emploi.
HOOFDSTUK IV. — Procedure
CHAPITRE IV. — Procédure
Art. 5. § 1. Als de onderneming kiest voor de tijdelijke crisisaanpassing van de arbeidsduur, moet daarover een collectieve arbeidsovereenkomst op ondernemingsvlak worden gesloten in overeenstemming met de wettelijke bepalingen.
Art. 5. § 1er. Si l’entreprise choisit l’adaptation temporaire de crise de la durée du travail, celle-ci devra faire l’objet d’une convention collective de travail conclue au niveau de l’entreprise, conformément aux dispositions légales.
§ 2. Als de onderneming in uitvoering van deze collectieve arbeidsovereenkomst kiest voor :
§ 2. Si, en application de la présente convention collective de travail, l’entreprise choisit :
- hetzij de tijdelijke individuele vermindering van de arbeidsprestaties om het hoofd te bieden aan de crisis,
- soit la réduction individuelle et temporaire des prestations pour faire face à la crise,
- hetzij de tijdelijke collectieve regeling van volledige of gedeeltelijke schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst,
- soit une mesure de régime temporaire et collectif de suspension totale ou partielle de l’exécution du contrat de travail,
dan moet ze dit doen mits naleving van de procedure van informatie en overleg zoals beschreven in artikel 6 of 7 van deze collectieve arbeidsovereenkomst.
elle devra le faire dans le respect de la procédure d’information et de concertation décrite à l’article 6 ou 7 de la présente convention collective de travail.
§ 3. De economische criteria waaraan de onderneming moet voldoen opdat ze de anticrisismaatregelen kan invoeren, worden bepaald door de wet van 19 juni 2009 houdende diverse bepalingen over tewerkstelling in tijden van crisis en haar uitvoeringsbesluiten.
§ 3. Les conditions de critères économiques pour que l’entreprise puisse introduire les mesures anti-crises sont celles prévues par la loi du 19 juin 2009 portant des dispositions diverses en matière d’emploi pendant la crise et ses arrêtés d’exécution.
§ 4. Als de onderneming in uitvoering van deze collectieve arbeidsovereenkomst kiest voor de maatregel van de tijdelijke collectieve regeling van volledige of gedeeltelijke schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst zal de duurtijd van de volledige en gedeeltelijke schorsing van de arbeidsovereenkomst niet hoger zijn dan de maximale duurtijd bepaald in artikel 26 van de wet van 19 juni 2009 houdende diverse bepalingen over tewerkstelling in tijden van crisis en haar uitvoeringsbesluiten.
§ 4. Si, en application de la présente convention collective de travail, l’entreprise porte son choix sur la mesure de régime temporaire et collectif de suspension totale ou partielle de l’exécution du contrat de travail, la durée de la suspension complète et partielle de l’exécution du contrat de travail ne dépassera pas la durée maximale prévue à l’article 26 de la loi la loi du 19 juin 2009 portant des dispositions diverses en matière d’emploi en temps de crise et ses arrêtés d’exécution.
Art. 6. § 1. Voorafgaand aan de invoering van de maatregel zal de onderneming met een vakbondsafvaardiging voor bedienden hen informatie geven en met hen overleggen over :
Art. 6. § 1er. Préalablement à l’introduction de la mesure, l’entreprise avec délégation syndicale employé, devra informer cette dernière et se concerter avec elle sur :
1. de economische situatie die de onderneming noopt om anticrisismaatregelen door te voeren;
1. la situation économique qui amène l’entreprise à instaurer des mesures anti-crise;
2. de in overweging genomen anticrisismaatregelen en hun effect op de onderneming en op de toestand van de bedienden, waarbij elk van de 3 mogelijkheden op een gelijkwaardige manier in beschouwing genomen worden;
2. les mesures anti-crise envisagées et leurs effets sur l’entreprise ainsi que sur la situation des employés - ces 3 possibilités sont considérées de manière équivalente;
3. de concrete toepassingsmodaliteiten van de anticrisismaatregelen;
3. les modalités concrètes d’application des mesures anti-crise;
4. de recuperatie van de als dusdanig op ondernemingsvlak erkende meeruren en/of -dagen en, in voorkomend geval, de manier waarop deze uren of dagen zullen worden ingehaald;
4. la récupération des heures ou journées supplémentaires reconnues comme telles au niveau de l’entreprise et, le cas échéant, la manière dont aura lieu la récupération de ces heures ou jours;
5. het effect van de overwogen maatregelen om de werkgelegenheid maximaal te behouden.
5. l’effet des mesures envisagées pour le maintien maximal de l’emploi.
§ 2. Dit overleg zal beginnen tegelijkertijd met de betekening aan het werkloosheidsbureau van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening, zoals bepaald in artikel 22 van de wet van 19 juni 2009 houdende diverse bepalingen over tewerkstelling in tijden van crisis.
§ 2. Cette concertation prendra cours en même temps que la notification au bureau de chômage de l’Office national de l’Emploi prévue par l’article 22 de la loi du 19 juin 2009 portant des dispositions diverses en matière d’emploi pendant la crise.
§ 3. Tijdens de periode van toepassing van :
§ 3. Pendant l’application :
- de tijdelijke individuele vermindering van de arbeidsprestaties om het hoofd te bieden aan de crisis,
- de la réduction individuelle et temporaire des prestations pour faire face à la crise,
- de tijdelijke collectieve regeling van volledige of gedeeltelijke schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst,
- de la mesure de régime temporaire et collectif de suspension totale ou partielle de l’exécution du contrat de travail,
zal om de twee weken een opvolging van de genomen maatregelen gebeuren samen met de vakbondsafvaardiging voor bedienden.
un suivi des mesures aura lieu tous les quinze jours avec la délégation syndicale employé.
60916
BELGISCH STAATSBLAD — 11.10.2010 — MONITEUR BELGE
§ 4. Ter gelegenheid van deze opvolging onderzoeken de werkgever en de vakbondsafvaardiging voor bedienden :
§ 4. A l’occasion de ce suivi, l’employeur et la délégation syndicale employé examineront :
- de ontwikkeling van de economische toestand van de onderneming;
- l’évolution de la situation économique de l’entreprise;
- het effect van de maatregelen;
- l’effet des mesures;
- de eventuele aanpassingen die aan de toepassing van de maatregelen moeten worden aangebracht.
- les aménagements éventuels à apporter à l’application des mesures.
§ 5. Zonder afbreuk te doen aan de toepassing van artikel 8 houdt het recht op overleg geen blokkeringrecht in.
§ 5. Sans préjudice de l’application de l’article 8, le droit à la concertation et au suivi ne confère pas un droit de blocage.
Art. 7. § 1. Voorafgaand aan de invoering van de maatregel moet de onderneming zonder vakbondsafvaardiging voor bedienden minstens 14 dagen vóór de invoering van de maatregel het volgende aan de voorzitter van het paritair comité meedelen :
Art. 7. § 1er. Préalablement à l’introduction de la mesure, l’entreprise sans délégation syndicale pour employés devra communiquer, au moins 14 jours avant l’application de la mesure, au président de la commission paritaire ce qui suit :
1. de economische situatie die de onderneming noopt om anticrisismaatregelen door te voeren;
1. la situation économique qui amène l’entreprise à instaurer des mesures anti-crise;
2. de in overweging genomen anticrisismaatregelen en hun effect op de onderneming en op de toestand van de bedienden, waarbij elk van de 3 mogelijkheden op een gelijkwaardige manier in beschouwing worden;
2. les mesures anti-crises envisagées et leurs effets sur l’entreprise ainsi que sur la situation des employés, - ces 3 possibilités sont considérées de manière équivalente;
3. de concrete toepassingsmodaliteiten van de anticrisismaatregelen;
3. les modalités concrètes d’application des mesures anti-crise;
4. de recuperatie van de als dusdanig op ondernemingsvlak erkende en/of -dagen en, in voorkomend geval, de manier waarop deze uren zullen worden ingehaald;
4. la récupération des heures ou journées supplémentaires reconnues comme telles au niveau de l’entreprise et, le cas échéant, la manière dont aura lieu la récupération de ces heures ou jours;
5. het effect van de maatregelen om de werkgelegenheid maximaal te behouden.
5. l’effet des mesures envisagées pour le maintien maximal de l’emploi.
De voorzitter van het paritair comité informeert op zijn beurt de woordvoerders van de in het paritair comité vertegenwoordigde organisaties.
Le président de la commission paritaire informe à son tour les porte-parole des organisations représentées dans la commission paritaire.
§ 2. De mededeling aan de voorzitter van het paritair comité moet gebeuren op hetzelfde moment als de betekening aan het werkloosheidsbureau van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening, zoals voorzien in artikel 22 van de wet van 19 juni 2009 houdende diverse bepalingen over tewerkstelling in tijden van crisis.
§ 2. La communication au président de la commission paritaire doit être faite en même temps que la notification au bureau de chômage de l’Office national de l’Emploi prévue par l’article 22 de la loi du 19 juin 2009 portant des dispositions diverses en matière d’emploi pendant la crise.
Art. 8. § 1. Wanneer de procedures, zoals voorzien in artikel 6 of artikel 7 van deze arbeidsovereenkomst niet worden nageleefd, kan de meest gerede partij een spoedprocedure verzoening aanvragen bij het verzoeningscomité teneinde de geschillen met betrekking tot het respect van de informatie- en overlegprocedure binnen de drie werkdagen na de aanvraag te onderzoeken.
Art. 8. § 1er. En cas de non respect des procédures prévues à l’article 6 ou à l’article 7 de cette convention collective de travail, la partie la plus diligente peut demander une procédure d’urgence de conciliation auprès du bureau de conciliation afin d’examiner les différends quant au respect de la procédure d’information et de concertation endéans les trois jours ouvrables après la demande par la partie la plus diligente.
Indien echter omwille van omstandigheden buiten de wil van de partijen het onmogelijk is om binnen de 3 werkdagen te vergaderen, kan de termijn verlengd worden tot 7 werkdagen.
Cependant, si,en raison de circonstances indépendantes de la volonté des parties, il est impossible de se réunir dans les trois jours ouvrables, le délai pourra être porté à sept jours ouvrables.
§ 2. Het verzoeningsbureau waakt over de toepassing van het overleg. Teneinde de procedure van informatie en overleg te doen nakomen, kan het verzoeningsbureau in voorkomend geval tijdelijk in de betrokken onderneming de toepassing van de anticrisismaatregelen voorzien in deze overeenkomst schorsen.
§ 2. Le bureau de conciliation est le garant de l’application de la concertation. Afin de faire respecter la procédure d’information et de concertation, le bureau de conciliation pourra, en cas de besoin, suspendre au niveau de l’entreprise en question l’application des mesures anti-crise prévue par la présente convention collective de travail.
HOOFDSTUK V. — Evaluatie
CHAPITRE V. — Evaluation
Art. 9. Het paritair comité zal maandelijks de toepassing van deze collectieve arbeidsovereenkomst in de ondernemingen van de sector opvolgen en evalueren.
Art. 9. La commission paritaire suivra et évaluera mensuellement l’application de cette convention collective de travail dans les entreprises du secteur. CHAPITRE VI. — Garantie de revenu
HOOFDSTUK VI. — Inkomensgarantie Art. 10. § 1. Ten suppletieve titel en behoudens afwijkingen overeengekomen in een collectieve arbeidsovereenkomst gesloten op ondernemingsvlak, zal de bediende die onderworpen is aan de tijdelijke collectieve regeling van volledige of gedeeltelijke schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst, een toeslag ontvangen ten laste van de werkgever ten belope van 5 EUR per dag werkloosheid. Daarenboven ontvangt hij ten laste van de werkgever 0,50 EUR :
er
Art. 10. § 1 . A titre supplétif et sauf dérogation convenue dans une convention collective de travail conclue au niveau de l’entreprise, l’employé soumis au régime temporaire et collectif de suspension totale ou partielle de l’exécution du contrat de travail, recevra un complément de 5 EUR par jour de chômage à charge de l’employeur. En outre l’employé recevra 0,50 EUR à charge de l’employeur :
- per dag in het regime tijdelijke collectieve regeling van volledige of gedeeltelijke schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst;
- par jour de régime temporaire et collectif de suspension totale ou partielle de l’exécution du contrat de travail;
- per elke volledige schijf van 50 EUR die het maandelijks loonplafond voorzien in het kader van de werkloosheidsreglementering overschrijdt (2.206,46 EUR op 1 januari 2009).
- pour chaque tranche complète de 50 EUR au delà du salaire mensuel plafonné (2.206,46 EUR au 1er janvier 2009) prévu dans le cadre de la réglementation chômage.
Onder ″dag″ wordt begrepen : elke dag waarvoor de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening aan de bediende een werkloosheidsuitkering toekent.
Par ″jour″, il y a lieu d’entendre : chaque jour pour lequel l’Office national de l’Emploi paie à l’employé une allocation de chômage.
BELGISCH STAATSBLAD — 11.10.2010 — MONITEUR BELGE
60917
§ 2. Het bruto belastbaar bedrag van de maandelijkse crisisuitkering verhoogd met de toegekende toeslagen mag de 100 pct. van het bruto belastbaar maandloon niet overschrijden.
§ 2. Le montant imposable de l’allocation mensuelle de crise majorée des indemnités octroyées ne peut dépasser 100 p.c. du salaire mensuel brut imposable.
§ 3. Onder ″maandloon″ wordt verstaan : het basismaandloon, verhoogd met de premies waarvan de periodiciteit de maand niet overschrijdt. Er wordt geen rekening gehouden met verminderingen van het maandloon tengevolge van de toepassing van andere anticrisismaatregelen in de onderneming.
§ 3. Par ″salaire mensuel″, il y a lieu d’entendre : le salaire mensuel de base augmenté des primes dont la périodicité ne dépasse pas le mois. Il n’est pas tenu compte des réductions du salaire mensuel liées à l’application, dans l’entreprise, d’autres mesures anti-crise.
§ 4. In geval van deeltijdse tewerkstelling van de bediende zullen de aanvullingen op dusdanige wijze toegekend worden dat de deeltijdse bediende een bruto belastbaar bedrag ontvangt dat proportioneel blijft aan wat een voltijdse bediende zou ontvangen.
§ 4. En cas d’occupation à temps partiel, les indemnités seront octroyées de manière à ce que l’employé à temps partiel reçoive un montant brut imposable mensuel qui devra rester proportionnel à ce dont pourrait bénéficier un employé à temps plein.
§ 5. De toepassing van dit artikel is suppletief. Dit houdt in dat het van toepassing is behoudens een andere regeling op ondernemingsvlak die gunstiger is, voorzien bij een collectieve arbeidsovereenkomst op het vlak van de onderneming.
§ 5. L’application de cet article est supplétive. Ceci signifie qu’il est d’application sauf s’il existe au niveau de l’entreprise un autre règlement qui est plus favorable, qui est prévu par une convention collective de travail d’entreprise.
HOOFDSTUK VII. — Gelijkstelling
CHAPITRE VII. — Assimilation
Art. 11. § 1. De periodes van de anticrisismaatregelen hieronder hernomen, worden gelijkgesteld met arbeidsdagen in volgende gevallen :
Art. 11. § 1er. Les périodes de mesures anti-crise reprises ci-après seront assimilées à des journées de travail dans les cas suivants :
a) voor de tijdelijke individuele vermindering van de arbeidsprestaties om het hoofd te bieden aan de crisis en voor de tijdelijke collectieve regeling van volledige of gedeeltelijke schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst wat betreft :
a) pour la réduction individuelle et temporaire des prestations pour faire face à la crise ainsi que pour le régime temporaire et collectif de suspension totale ou partielle de l’exécution du contrat de travail en ce qui concerne :
- de jaarlijkse vakantie (zowel vakantiedagen als vakantiegeld); - de opzeggingstermijnen en -vergoedingen b) voor de tijdelijke collectieve regeling van volledige of gedeeltelijke schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst wat betreft :
- les vacances annuelles (tant les jours de vacances que le pécule de vacance); - les délais et indemnités de préavis; b) pour le régime temporaire et collectif de suspension totale ou partielle de l’exécution du contrat de travail en ce qui concerne :
- de eindejaarspremie;
- la prime de fin d’année;
- buitenwettelijke hospitalisatieverzekeringen.
- l’assurance hospitalisation extralégale.
§ 2. Andere eventuele gelijkstellingen kunnen het voorwerp zijn van het voorafgaand overleg.
§ 2. D’autres éventuelles assimilations peuvent faire l’objet de la concertation préalable.
§ 3. De aanvullende vergoeding brugpensioen na een toepassing van de tijdelijke individuele vermindering van de arbeidsprestaties om het hoofd te bieden aan de crisis, zal berekend worden op basis van een voltijdse wedde.
§ 3. L’indemnité complémentaire de prépension après une application de la réduction individuelle et temporaire des prestations pour faire face à la crise sera calculée sur la base d’une rémunération à temps plein.
HOOFDSTUK VIII. — Overstap van tijdskrediet naar de tijdelijke individuele vermindering van de arbeidsprestaties om het hoofd te bieden aan de crisis
CHAPITRE VIII. — Passage du crédit-temps à la réduction individuelle et temporaire des prestations pour faire face à la crise
Art. 12. Door toepassing van artikel 20 van de wet van 19 juni 2009 houdende diverse bepalingen over tewerkstelling in tijden van crisis, kan een werknemer die in de loop van de zes maanden voor de inwerkingtreding van voormeld artikel 20 een beroep heeft gedaan op tijdskrediet vragen om de regeling te genieten voor tijdelijke individuele vermindering van de arbeidsprestaties om het hoofd te bieden aan de crisis ter vervanging van het tijdskrediet op voorwaarde dat de onderneming deze regeling toepast.
Art. 12. En application de l’article 20 de la loi du 19 juin 2009 portant des dispositions diverses en matière d’emploi pendant la crise, un travailleur ayant eu recours à la mesure de crédit-temps dans les six mois de l’entrée en vigueur de l’article 20 précité, pourra demander de bénéficier du régime de réduction individuelle et temporaire des prestations pour faire face à la crise en remplacement du crédit temps, pour autant que l’entreprise fasse application de ce régime.
HOOFDSTUK IX. — Invloed op bestaande akkoorden
CHAPITRE IX. — Effet sur les accords existants
Art. 13. Deze collectieve arbeidsovereenkomst heeft geen effect op reeds bestaande akkoorden op ondernemingsvlak. Afspraken gemaakt in dergelijke akkoorden op ondernemingsvlak kunnen dan ook slechts op dat niveau gewijzigd worden.
Art. 13. La présente convention collective de travail n’a pas d’effets sur les accords déjà existants au niveau de l’entreprise. Les engagements pris dans le cadre d’accords au niveau de l’entreprise ne peuvent être modifiés qu’à ce niveau.
HOOFDSTUK X. — Inwerkingtreding
CHAPITRE X. — Entrée en vigueur
Art. 14. Deze collectieve overeenkomst wordt gesloten voor bepaalde duur en treedt in werking op de dag waarop de wet van 19 juni 2009 houdende diverse bepalingen over tewerkstelling in tijden van crisis wordt bekendgemaakt. Ze loopt af samen met buiten werking treding van titel 2 van bovengenoemde wet.
Art. 14. La présente convention collective de travail est conclue pour une durée déterminée et entre en vigueur le jour où la loi du 19 juin 2009 portant des dispositions diverses en matière d’emploi en temps de crise est publiée. Elle prend fin en même temps que l’expiration du titre 2 de la loi susnommée.
Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 10 september 2010. De Vice-Eerste Minister en Minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid, Mevr. J. MILQUET
Vu pour être annexé à l’arrêté royal du 10 septembre 2010. La Vice-Première Ministre et Ministre de l’Emploi et de l’Egalité des chances, chargée de la Politique de migration et d’asile, Mme J. MILQUET
60918
BELGISCH STAATSBLAD — 11.10.2010 — MONITEUR BELGE
FEDERALE OVERHEIDSDIENST WERKGELEGENHEID, ARBEID EN SOCIAAL OVERLEG N. 2010 — 3444
[2010/204040]
10 SEPTEMBER 2010. — Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 22 oktober 2009, gesloten in het Paritair Comité voor de begrafenisondernemingen, betreffende het statuut van de syndicale afvaardiging (1) ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
SERVICE PUBLIC FEDERAL EMPLOI, TRAVAIL ET CONCERTATION SOCIALE F. 2010 — 3444
[2010/204040]
10 SEPTEMBRE 2010. — Arrêté royal rendant obligatoire la convention collective de travail du 22 octobre 2009, conclue au sein de la Commission paritaire des pompes funèbres, relative au statut de la délégation syndicale (1)
ALBERT II, Roi des Belges, A tous, présents et à venir, Salut.
Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;
Vu la loi du 5 décembre 1968 sur les conventions collectives de travail et les commissions paritaires, notamment l’article 28;
Gelet op het verzoek van het Paritair Comité voor de begrafenisondernemingen;
Vu la demande de la Commission paritaire des pompes funèbres;
Op de voordracht van de Minister van Werk, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Sur la proposition de la Ministre de l’Emploi, Nous avons arrêté et arrêtons :
Artikel 1. Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 22 oktober 2009, gesloten in het Paritair Comité voor de begrafenisondernemingen, betreffende het statuut van de syndicale afvaardiging.
Article 1er. Est rendue obligatoire la convention collective de travail du 22 octobre 2009, reprise en annexe, conclue au sein de la Commission paritaire des pompes funèbres, relative au statut de la délégation syndicale.
Art. 2. De Minister bevoegd voor Werk is belast met de uitvoering van dit besluit.
Art. 2. Le Ministre qui a l’Emploi dans ses attributions est chargé de l’exécution du présent arrêté.
Gegeven te Brussel, 10 september 2010.
ALBERT
Donné à Bruxelles, le 10 septembre 2010.
ALBERT
Van Koningswege :
Par le Roi :
De Vice-Eerste Minister en Minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid, Mevr. J. MILQUET
La Vice-Première Ministre et Ministre de l’Emploi et de l’Egalité des chances, chargée de la Politique de migration et d’asile, Mme J. MILQUET
Nota (1) Verwijzing naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969.
Note (1) Référence au Moniteur belge : Loi du 5 décembre 1968, Moniteur belge du 15 janvier 1969.
Bijlage
Annexe
Paritair Comité voor de begrafenisondernemingen
Commission paritaire des pompes funèbres
Collectieve arbeidsovereenkomst van 22 oktober 2009
Convention collective de travail du 22 octobre 2009
Statuut van de syndicale afvaardiging (Overeenkomst geregistreerd op 21 januari 2010 onder het nummer 96981/CO/320)
Statut de la délégation syndicale (Convention enregistrée le 21 janvier 2010 sous le numéro 96981/CO/320)
HOOFDSTUK I. — Toepassingsgebied
CHAPITRE Ier. — Champ d’application
Artikel 1. Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de werkgevers en op de werknemers tewerkgesteld in de begrafenisondernemingen die vallen onder de bevoegdheid van het Paritair Comité voor de begrafenisondernemingen.
Article 1er. La présente convention collective de travail s’applique aux employeurs et aux travailleurs occupés dans les entreprises de pompes funèbres ressortissant à la compétence de la Commission paritaire des pompes funèbres.
Onder ″werknemers″ wordt verstaan : het mannelijk en vrouwelijk werklieden- en bediendepersoneel.
Par ″travailleurs″, on entend : le personnel ouvrier et employé, masculin et féminin.
HOOFDSTUK II. — Algemene beginselen
CHAPITRE II. — Principes généraux
Art. 2. Onverminderd de beschikkingen van collectieve arbeidsovereenkomst nr. 5 van 24 mei 1971, gesloten in de Nationale Arbeidsraad, betreffende het statuut van de syndicale afvaardiging van het personeel der ondernemingen, gewijzigd door de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 5bis van 30 juni 1977 en de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 5ter van 21 december 1978, verklaren de werkgevers- en werknemersorganisaties, vertegenwoordigd in het Paritair Comité voor de begrafenisondernemingen, dat de essentiële beginselen betreffende de bevoegdheid en de werkingsmodaliteiten van de syndicale afvaardigingen van het personeel van de ondernemingen bepaald worden door deze overeenkomst.
Art. 2. Sans préjudice des dispositions de la convention collective de travail no 5 du 24 mai 1971, conclue au sein du Conseil national du travail, relative au statut des délégations syndicales du personnel des entreprises, modifiée par la convention collective de travail no 5bis du 30 juin 1977 et par la convention collective de travail no 5ter du 21 décembre 1978, les organisations d’employeurs et de travailleurs représentées dans la Commission paritaire des pompes funèbres déclarent que les principes essentiels concernant l’institution, la compétence et les modalités de fonctionnement des délégations syndicales du personnel des entreprises sont définis par la présente convention.
BELGISCH STAATSBLAD — 11.10.2010 — MONITEUR BELGE
60919
Art. 3. De werknemers erkennen de noodzakelijkheid van een wettig gezag van de ondernemingshoofden en zij maken er een erepunt van hun werk plichtsgetrouw uit te voeren.
Art. 3. Les travailleurs reconnaissent la nécessité d’une autorité légitime des chefs d’entreprise et mettent leur honneur à exécuter consciencieusement leur travail.
De werkgevers eerbiedigen de waardigheid van de werknemers en zij maken er een erepunt van hen met rechtvaardigheid te behandelen. Zij verbinden er zich toe hun vrijheid van vereniging en de vrije ontplooiing van hun organisatie in de onderneming rechtstreeks noch onrechtstreeks te hinderen.
Les employeurs respectent la dignité des travailleurs et mettent leur honneur à les traiter avec justice. Ils s’engagent à ne porter, directement ou indirectement, aucune entrave à leur liberté d’association, ni au libre développement de leur organisation dans l’entreprise.
Art. 4. De werkgeversorganisaties verbinden er zich toe aan hun aangeslotenen aan te bevelen op het personeel geen enkele druk uit te oefenen om hun te beletten bij een vakbond aan te sluiten.
Art. 4. Les organisations d’employeurs s’engagent à recommander à leurs affiliés de n’exercer aucune pression sur le personnel pour l’empêcher de se syndiquer.
De werknemersorganisaties verbinden er zich toe, onder eerbiediging van de vrijheid van vereniging, aan hun organisaties waaruit zij zijn samengesteld, aan te bevelen in de ondernemingen, de praktijken van paritaire verhoudingen die met de geest van deze overeenkomst stroken, na te leven.
Les organisations des travailleurs s’engagent, en respectant la liberté d’association, à recommander à leurs organisations constitutives d’observer, au sein des entreprises, les pratiques de relations paritaires conformes à l’esprit de la présente convention collective de travail.
Art. 5. De partijen verbinden er zich toe hun aangesloten organisaties aan te bevelen :
Art. 5. Les parties s’engagent à recommander à leurs organisations affiliées :
- respectievelijk de hoofden van de ondernemingen en de syndicale afgevaardigden te verzoeken in alle omstandigheden blijk te geven van zin voor rechtvaardigheid, billijkheid en verzoening, die bepalend zijn voor de goede sociale verhoudingen in de ondernemingen;
- d’inviter respectivement les chefs d’entreprise et les délégués syndicaux à témoigner en toutes circonstances de l’esprit de justice, d’équité et de conciliation qui conditionne les bonnes relations sociales dans les entreprises;
- er over te waken dat dezelfde personen de sociale wetgeving, de collectieve arbeidsovereenkomsten en het arbeidsreglement naleven en hun inspanningen bundelen teneinde de naleving ervan te verzekeren.
- de veiller à ce que les mêmes personnes respectent la législation sociale, les conventions collectives de travail et le règlement de travail et conjuguent leurs efforts en vue d’en assurer le respect.
Art. 6. De werknemersorganisaties verbinden er zich toe aan hun aangesloten organisaties aan te bevelen zich onderling akkoord te stellen en daartoe eventueel een beroep te doen op het verzoeningsinitiatief van de voorzitter van het Paritair Comité voor het aanwijzen of het verkiezen van een gemeenschappelijke syndicale afvaardiging in de ondernemingen en ervoor te zorgen dat de aangewezen afgevaardigden of voor verkiezing voorgedragen kandidaten zouden gekozen worden omwille van het gezag, waarover zij in het uitvoeren van hun functies moeten beschikken, evenals omwille van hun bevoegdheid.
Art. 6. Les organisations de travailleurs s’engagent à recommander à leurs organisations affiliées de se mettre d’accord entre elles, éventuellement en recourant à l’initiative conciliatrice du président de la commission paritaire, pour la désignation ou l’élection dans les entreprises d’une délégation syndicale commune, de faire en sorte que les délégués désignés ou les candidats aux élections soient choisis en considération de l’autorité dont ils devront disposer dans l’exercice de leurs fonctions, ainsi que pour leur compétence.
HOOFDSTUK III Oprichting en samenstelling van de syndicale afvaardiging
CHAPITRE III Institution et composition de la délégation syndicale
Art. 7. Voor wat de syndicale afvaardiging betreft, hebben alleen de representatieve werknemersorganisaties het recht kandidaten voor te dragen, hetzij door aanduiding hetzij na verkiezingen georganiseerd door de werknemersorganisaties.
Art. 7. En ce qui concerne la délégation syndicale, seules les organisations syndicales représentatives sont habilitées à présenter des candidats, soit en les désignant, soit après des élections organisées par les organisations de travailleurs.
Art. 8. § 1. Op vraag van één of meerdere representatieve werknemersorganisaties wordt een syndicale afvaardiging opgericht in de ondernemingen met 40 en meer werknemers met een arbeidsovereenkomst van halftijds of meer (vanaf 1 juli 2012 vanaf 30 werknemers), wanneer tenminste 25 pct. van de totale getalsterkte van de werknemers gesyndiceerd is.
Art. 8. § 1er. A la demande d’une ou de plusieurs organisations représentatives des travailleurs, une délégation syndicale est installée dans les entreprises occupant 40 travailleurs et plus dans les liens d’un contrat de travail à mi-temps ou plus (à partir de 30 travailleurs à partir du 1er juillet 2012), lorsqu’au moins 25 p.c. de l’effectif total des travailleurs est syndiqué.
Voor de toepassing van deze overeenkomst wordt onder ″onderneming″ verstaan : de technische bedrijfseenheid in de zin van de wetgeving betreffende de sociale verkiezingen.
Pour l’application de la présente convention, on entend par ″entreprise″ : l’unité technique d’exploitation au sens de la législation relative aux élections sociales.
De berekening van het aantal werknemers gebeurt op grond van het gemiddeld aantal werknemers die gedurende de vier trimesters, voorafgaand aan het trimester waarin de aanvraag is gesteld, volgens de R.S.Z.-aangifte, in de onderneming zijn tewerkgesteld.
Le calcul du nombre de travailleurs se fait sur la base du nombre moyen de travailleurs occupés dans l’entreprise, selon la déclaration O.N.S.S., durant les quatre trimestres précédant le trimestre pendant lequel la demande est introduite.
Voor de berekening van het aantal bedoelde werknemers, worden alle werknemers in aanmerking genomen zoals vermeld in § 1, 1e lid van dit artikel.
Pour le calcul du nombre de travailleurs visés, on prend en compte tous les travailleurs tels que définis au § 1er, alinéa 1er du présent article.
Elke werkgever is verplicht, op schriftelijke aanvraag van een representatieve vakbondsorganisatie, het aantal in zijn onderneming tewerkgestelde werknemers schriftelijk mede te delen, ook al werd er nog geen enkele aanvraag tot oprichting van een syndicale afvaardiging gesteld.
Tout employeur est tenu de communiquer par écrit, à la simple demande écrite d’une organisation syndicale représentative, le nombre de personnes occupées dans son entreprise, même si aucune demande d’installation d’une délégation syndicale n’a déjà été faite.
Teneinde de syndicalisatiegraad vast te stellen wordt rekening gehouden met het aantal gesyndiceerden tewerkgesteld binnen de onderneming op het ogenblik van de indiening van de vraag tot oprichting van een syndicale afvaardiging.
Afin de déterminer le taux de syndicalisation, il est tenu compte du nombre de travailleurs syndiqués occupés dans l’entreprise au moment du dépôt de la demande d’institution d’une délégation syndicale.
In geval van betwisting aangaande het aantal gesyndiceerde werknemers die in de onderneming werken, wordt beroep gedaan op de voorzitter van het paritair comité, die de door de werknemersorganisaties daartoe aan hem overgemaakte ledenlijsten vergelijkt met de personeelslijst die hem door de werkgever wordt medegedeeld.
En cas de litige au sujet du nombre de travailleurs syndiqués travaillant dans l’entreprise, on fait appel au président de la commission paritaire qui compare les listes de membres qui lui ont été communiquées à cette fin avec la liste du personnel qui lui est transmise par l’employeur.
60920
BELGISCH STAATSBLAD — 11.10.2010 — MONITEUR BELGE
§ 2. De syndicale organisatie, vertegenwoordigd in het paritair comité, die een initiatief neemt met het oog op de oprichting van een syndicale afvaardiging moet bij aangetekend schrijven de andere representatieve werknemersorganisaties verwittigen van haar inzicht.
§ 2. L’organisation syndicale, représentée au sein de la commission paritaire, qui prend une initiative en vue d’instituer une délégation syndicale, doit avertir les autres organisations représentatives des travailleurs de son intention par lettre recommandée.
Deze verwittigen binnen de 14 dagen, per aangetekend schrijven, de initiatiefnemende organisatie dat zij aanspraak maken op minstens één mandaat. Bij ontstentenis van reactie binnen voormelde termijn, worden zij geacht geen aanspraak te maken op vertegenwoordiging.
Celles-ci informent, dans les 14 jours, par lettre recommandée, l’organisation à l’origine de la demande qu’elles prétendent au moins à un mandat. A défaut de réaction dans le délai mentionné, ces organisations sont censées ne pas prétendre à une représentation.
Op straffe van nietigheid wordt het verzoek tot oprichting van een syndicale afvaardiging bij het ondernemingshoofd ingediend bij middel van een gemeenschappelijk aangetekend schrijven vanwege die syndicale organisaties die aanspraak maken op minstens één mandaat.
A peine de nullité, la demande d’institution d’une délégation syndicale est introduite auprès du chef d’entreprise au moyen d’une lettre recommandée commune des organisations qui prétendent au moins à un mandat.
In dit schrijven zullen bedoelde syndicale organisaties verwijzen naar de beschikkingen van de collectieve arbeidsovereenkomst betreffende het statuut van de syndicale afvaardiging gesloten in het Paritair Comité voor de begrafenisondernemingen.
Dans cette lettre, les organisations syndicales concernées feront référence aux dispositions de la convention collective de travail concernant le statut de la délégation syndicale conclue au sein de la Commission paritaire des pompes funèbres.
§ 3. De syndicale organisaties die aanspraak maken op minstens één mandaat, zullen zich vóór het indienen van de gemeenschappelijke aanvraag bedoeld in § 2, onderling akkoord stellen nopens de verdeling der mandaten in verhouding tot het respectieve ledental in de onderneming.
§ 3. Les organisations syndicales qui prétendent au moins à un mandat se mettront d’accord, avant le dépôt de la demande commune visée au § 2, sur la répartition des mandats proportionnellement au nombre de leurs membres respectifs dans l’entreprise.
Bij betwisting kan de meeste gerede partij hierbij beroep doen op het verzoeningsinitiatief van de voorzitter van het paritair comité.
En cas de contestation, la partie la plus diligente peut faire appel au président de la commission paritaire pour concilier les points de vue.
Op het ogenblik dat het gemeenschappelijk verzoek aan het ondernemingshoofd wordt opgestuurd zullen de vakorganisaties afschrift van dit verzoek samen met de lijst der mogelijk effectieve en plaatsvervangende kandidaten, beperkt tot het aantal volgens artikel 10 te begeven zetels, bij aangetekend schrijven toesturen aan de voorzitter van het paritair comité. Zij leggen aan de werkgever, ten laatste 30 dagen na het indienen van het verzoek waarvan sprake in § 2, schriftelijk de definitieve lijst voor van de effectieve en plaatsvervangende afgevaardigden die worden voorgedragen. Deze termijn wordt geschorst in geval van betwisting in verband met de in de eerste paragraaf van dit artikel en in artikel 10 bepaalde getalsterkten.
Au moment où la demande commune est adressée au chef d’entreprise, les organisations syndicales enverront une copie de cette demande accompagnée de la liste des candidats effectifs et suppléants potentiels, limitée au nombre de sièges à pourvoir en vertu de l’article 10, au président de la commission paritaire. Au plus tard 30 jours après le dépôt de la demande dont question au § 2, elles soumettent à l’employeur par écrit la liste définitive des délégués effectifs et suppléants proposés. Ce délai est suspendu en cas de contestation quant aux effectifs fixés au premier paragraphe du présent article ainsi qu’à l’article 10.
§ 4. De werkgever kan zich binnen een termijn van 15 dagen na het indienen van het hierboven vermelde verzoek verzetten tegen de oprichting van een syndicale afvaardiging met een gemotiveerd aangetekend schrijven aan de syndicale organisaties die het verzoek hebben opgestuurd. Bij onenigheid tussen de partijen wordt het geschil aan het verzoeningscomité van het paritair comité voorgelegd, dat de partijen zal aanhoren en het geschil zal beslechten.
§ 4. Dans un délai de 15 jours suivant le dépôt de la demande mentionnée ci-dessus, l’employeur peut s’opposer à l’institution d’une délégation syndicale au moyen d’une lettre recommandée motivée aux organisations qui ont introduit la demande. En cas de désaccord entre les parties, le différend est soumis au bureau de conciliation de la commission paritaire qui entendra les parties et tranchera.
Art. 9. § 1. De syndicale afvaardiging wordt opgericht : - ofwel op de dag dat de werkgever zijn schriftelijk akkoord heeft gegeven;
Art. 9. § 1er. La délégation syndicale est instaurée : - soit le jour où l’employeur a marqué son accord par écrit;
- ofwel, bij gebrek aan reactie van de werkgever op het aangetekend schrijven zoals bedoeld in artikel 8, § 2, bij het verstrijken van de reactietermijn van 15 dagen.
- soit, faute de réaction de l’employeur à la lettre recommandée, comme prévu à l’article 8, § 2, après l’expiration de la période de réaction de 15 jours.
§ 2. De samenstelling van de syndicale afvaardiging wordt bij de werkgever betekend bij aangetekend schrijven, uitgaande van de betrokken werknemersorganisatie(s), waarbij ten minste één afgevaardigde wordt aangeduid.
§ 2. La composition de la délégation syndicale est signifiée à l’employeur par lettre recommandée, émanant de l’(des) organisation(s) concernée(s), désignant au moins un délégué.
Het mandaat van de syndicale afvaardiging neemt een aanvang op de datum van de verzending van dit aangetekend schrijven.
Le mandat de la délégation syndicale débute le jour de l’envoi de ce recommandé.
Art. 10. De syndicale afvaardiging wordt samengesteld uit effectieve en plaatsvervangende afgevaardigden, waarvan het aantal als volgt wordt bepaald :
Art. 10. La délégation syndicale est composée de délégués effectifs et suppléants, dont le nombre est déterminé comme suit :
- van 40 (30 vanaf 1 juli 2012) tot 100 werknemers : 2 effectieven en 2 plaatsvervangers. De plaatsvervangende leden zullen aangeduid worden onder de kandidaten voor de sociale verkiezingen OR of CPBW;
- de 40 (30 à partir du 1er juillet 2012) à 100 travailleurs : 2 membres effectifs et 2 suppléants. Les 2 membres suppléants seront désignés parmi les candidats aux élections pour le CE ou le CPPT;
- meer dan 100 werknemers : 3 effectieven en 3 plaatsvervangers.
- plus de 100 travailleurs : 3 effectifs et 3 suppléants.
Bij het verstrijken van de mandaten van de syndicale afgevaardigden kan (kunnen) de werknemersorganisatie(s), op basis van de stijging van het personeelsvolume en de bepalingen van dit artikel, een toename vragen van het aantal afgevaardigden.
A l’échéance des mandats des délégués syndicaux, l’(les) organisation(s) syndicale(s) peut (peuvent), sur la base d’une augmentation du volume de personnel et des dispositions du présent article, demander un accroissement du nombre de délégués.
Art. 11. Indien het mandaat van een syndicaal afgevaardigde, effectief of plaatsvervangend, niet is ingevuld of een einde neemt om welke reden dan ook, heeft de betrokken werknemersorganisatie het recht om in zijn aanstelling of in zijn vervanging te voorzien. De nieuwe afgevaardigde of de vervanger voleindigt het mandaat.
Art. 11. Si le mandat d’un délégué syndical, effectif ou suppléant, n’a pas été rempli ou prend fin pour quelque motif que ce soit, l’organisation syndicale concernée a le droit de pourvoir à sa désignation ou à son remplacement. Le nouveau délégué effectif ou suppléant termine le mandat.
BELGISCH STAATSBLAD — 11.10.2010 — MONITEUR BELGE Art. 12. Om de functie van effectief afgevaardigde of van plaatsvervanger te mogen uitoefenen, moeten de werknemers aan de volgende vereisten voldoen :
60921
Art. 12. Pour pouvoir faire fonction de délégué effectif ou suppléant, les travailleurs doivent satisfaire aux conditions suivantes :
1. EU-onderhorige of houder van een arbeidsvergunning A;
1. être ressortissant de l’UE ou être titulaire d’un permis de travail A;
2. 21 jaar oud zijn;
2. avoir 21 ans;
3. a) tenminste 3 jaar als werknemer hebben gewerkt en
et
b) niet minder dan 12 opeenvolgende maanden bij de onderneming in dienst zijn;
b) ne pas être au service de l’entreprise depuis moins de 12 mois consécutifs;
4. niet in een opzeggingsperiode zijn op het ogenblik van de aanduiding en de pensioengerechtigde leeftijd niet bereikt hebben;
4. ne pas être en période de préavis au moment de la désignation et ne pas avoir atteint l’âge légal de la pension;
5. geen deel uitmaken van het leidinggevend personeel in de zin van de wetgeving betreffende de ondernemingsraden;
5. ne pas faire partie du personnel dirigeant au sens de la législation sur les conseils d’entreprise;
6. lid zijn van één der ondertekenende vakorganisaties.
3. a) avoir travaillé au moins pendant 3 ans comme travailleur salarié
6. être membre d’une des organisations syndicales signataires.
In ondernemingen waar een ondernemingsraad en/of een comité voor preventie en bescherming op het werk bestaat worden de vakbondsafgevaardigden aangeduid onder de leden en/of de plaatsvervangende leden van deze organen.
Dans les entreprises où il existe un conseil d’entreprise et/ou un comité de prévention et de protection au travail, les délégués syndicaux sont désignés parmi les membres effectifs et/ou suppléants de ces organes.
Art. 13. Het plaatsvervangend lid wordt geroepen om te zetelen ter vervanging van een effectief lid :
Art. 13. Le membre suppléant est appelé à siéger à la place d’un effectif :
a) wanneer het effectief lid belet is om aan de vergadering deel te nemen;
a) lorsque le membre effectif est empêché de participer à la réunion;
b) wanneer het mandaat van het effectief lid ten einde loopt in uitvoering van artikel 15 van deze collectieve arbeidsovereenkomst.
b) lorsque le mandat du membre effectif prend fin en exécution de l’article 15 de la présente convention collective de travail.
In het laatste geval voleindigt het plaatsvervangend lid het mandaat van het effectief lid dat hij vervangt.
Dans ce dernier cas, le membre suppléant termine le mandat du membre effectif qu’il remplace.
De plaatsvervanger vervult slechts de taken van een syndicale afgevaardigde bij verhindering of vertrek van de effectieve afgevaardigde. Hij heeft dan ook slechts in die omstandigheden recht op de uren en faciliteiten bedoeld in artikelen 22 en 23 en dit in de mate hij daadwerkelijk ter vervanging optreedt als de syndicale afgevaardigde.
Le suppléant remplit les tâches d’un délégué syndical uniquement en cas d’empêchement ou de départ du délégué effectif. Ce n’est dès lors que dans ces circonstances qu’il a droit aux heures et facilités visées aux articles 22 et 23 et ce dans la mesure où il intervient véritablement en remplacement du délégué syndical.
Art. 14. Het mandaat van de afgevaardigde loopt ten einde : 1. bij het verstrijken van de termijn; 2. ingevolge schriftelijke ontslagneming door de werknemersorganisatie aan de werkgever betekend; 3. ingeval de afgevaardigde ophoudt tot het personeel te behoren; 4. ingeval hij in de onderneming met een leidinggevende functie wordt belast; 5. in geval van overlijden;
Art. 14. Le mandat du délégué prend fin : 1. à l’expiration de son terme; 2. suite à sa démission écrite, notifiée par l’organisation de travailleurs à l’employeur; 3. lorsque le délégué cesse de faire partie du personnel; 4. lorsque le délégué est chargé d’une fonction de direction; 5. en cas de décès;
6. in geval van terugtrekking van het mandaat door de werknemersorganisatie waarvan de afgevaardigde lid is of wanneer de afgevaardigde niet langer lid is van de organisatie die hem heeft voorgedragen.
6. en cas de retrait du mandat par l’organisation syndicale dont le délégué est un membre ou lorsque le délégué ne fait plus partie de l’organisation qui l’a proposé.
Art. 15. Het mandaat van afgevaardigde duurt 4 jaar en is vernieuwbaar.
Art. 15. La durée du mandat de délégué syndical est de 4 ans et il est renouvelable.
De werkgever verwittigt alle representatieve organisaties per aangetekend schrijven van het nakende verstrijken van het mandaat. In dit geval, zo de werknemersorganisaties niet overgaan tot de vernieuwde aanstelling overeenkomstig de procedure bepaald in artikel 9 vóór het verstrijken van de mandaten, nemen de mandaten een einde bij het verstrijken ervan.
L’employeur prévient, par lettre recommandée, les organisations syndicales représentatives du fait que la durée des mandats est presque écoulée. Dans ce cas, si les organisations syndicales ne procèdent pas à de nouvelles désignations conformément à la procédure prévue à l’article 9 avant l’échéance des mandats, les mandats prennent fin à l’échéance.
Indien de werkgever niet overgaat tot deze melding binnen de gestelde termijn, dan worden de mandaten stilzwijgend vernieuwd.
Si l’employeur omet de faire cette communication dans le délai fixé, les mandats sont reconduits tacitement.
HOOFDSTUK IV. — Bevoegdheid van de syndicale afvaardiging
CHAPITRE IV. — Compétence de la délégation syndicale
Art. 16. Zonder afbreuk te doen aan de specifieke opdrachten toegewezen door en/of op grond van specifieke bepalingen, heeft de bevoegdheid van de syndicale afvaardiging onder andere betrekking op :
Art. 16. Sans préjudice de missions particulières attribuées par et/ou en vertu de dispositions spécifiques, les compétences de la délégation syndicale portent, entre autres, sur les domaines suivants :
1. de arbeidsverhoudingen;
1. les relations de travail;
2. de toepassing van de sociale wetgeving, van de collectieve arbeidsovereenkomsten, van het arbeidsreglement en de individuele arbeidsovereenkomsten;
2. l’application de la législation sociale, des conventions collectives de travail, du règlement de travail et des contrats de travail individuels;
3. onderhandelingen met de hulp van de secretarissen van de organisaties met het oog op het sluiten van collectieve arbeidsovereenkomsten of akkoorden in de schoot van de onderneming;
3. assistée par les secrétaires permanents des organisations, la négociation en vue de la conclusion de conventions collectives de travail ou d’accords au sein de l’entreprise;
4. de naleving van de algemene beginselen van deze collectieve arbeidsovereenkomst.
4. le respect des principes généraux de la présente convention collective de travail.
60922
BELGISCH STAATSBLAD — 11.10.2010 — MONITEUR BELGE
Art. 17. De syndicale afvaardiging heeft het recht door het ondernemingshoofd of door zijn vertegenwoordiger ten laatste binnen de 8 dagen te worden gehoord, naar aanleiding van elk geschil of betwisting van collectieve aard die zich in de onderneming voordoet; zij heeft hetzelfde recht wanneer dergelijke geschillen of betwistingen dreigen te ontstaan.
Art. 17. La délégation syndicale a le droit d’être entendue par le chef d’entreprise ou par son représentant, au plus tard dans les 8 jours, à l’occasion de tout litige ou différend de caractère collectif survenant dans l’entreprise; le même droit lui appartient en cas de menace de pareils litiges ou différends.
Art. 18. Elke individuele klacht wordt langs de gewone hiërarchische weg ingediend door de belanghebbende werknemer die op zijn verzoek wordt bijgestaan door zijn syndicale afgevaardigde. De syndicale afvaardiging heeft het recht te worden gehoord naar aanleiding van elk individueel geschil dat langs deze weg niet kon worden opgelost.
Art. 18. Chaque plainte individuelle est introduite par la voie hiérarchique habituelle par le travailleur intéressé qui est assisté à sa demande par son délégué syndical. La délégation syndicale a le droit d’être entendue à l’occasion de tout litige ou différend de caractère individuel qui n’a pu être résolu par cette voie.
Art. 19. Wanneer eventuele besprekingen niet tot een akkoord leiden, mogen de afgevaardigden zich bij overlegvergaderingen laten bijstaan door vertegenwoordigers van hun syndicale organisaties; zij brengen voorafgaandelijk de werkgever hiervan op de hoogte.
Art. 19. Lorsque d’éventuelles discussions n’aboutissent pas à un accord, les délégués syndicaux peuvent se faire assister, au cours des réunions de concertation, par des représentants de leurs organisations syndicales; ils en avisent préalablement l’employeur.
In dezelfde omstandigheden, kan de werkgever zich bij overlegvergaderingen laten bijstaan door vertegenwoordigers van de werkgeversorganisatie; hij brengt voorafgaandelijk de syndicale afvaardiging hiervan op de hoogte.
Dans les mêmes conditions, l’employeur peut se faire assister, au cours de réunions de concertation, par des représentants de son organisation patronale; il en avise préalablement la délégation syndicale.
Indien geen oplossing gevonden wordt, kan de directie of de syndicale afvaardiging de verzoeningsprocedure starten zoals bepaald in het huishoudelijk reglement van het paritair comité.
Si aucune solution ne peut être trouvée, la direction ou la délégation syndicale peuvent avoir recours à la procédure de conciliation prévue par le règlement d’ordre intérieur de la commission paritaire.
Een stakingsaanzegging mag slechts schriftelijk en na uitputting van de verschillende overleg- en bemiddelingsprocedures beschreven in dit artikel, ingediend worden. Zij moet tenminste 14 kalenderdagen voor de aangekondigde actie betekend worden.
Un préavis de grève peut uniquement être déposé par écrit et après que les différentes procédures de concertation et de conciliation décrites dans le présent article ont été épuisées. Il doit précéder d’au moins 14 jours civils la date de l’action annoncée.
Art. 20. Onverminderd de bepalingen van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, zullen de tussen de syndicale afvaardiging en de werkgever gesloten schriftelijke overeenkomsten door de werkgever ter kennis worden gebracht van het personeel door aanplakking in de lokalen van de onderneming, behoudens wanneer het gaat om individuele gevallen.
Art. 20. Sans préjudice des dispositions de la loi du 5 décembre 1968 sur les conventions collectives de travail et les commissions paritaires, les accords écrits conclus entre la délégation syndicale et l’employeur sont communiqués au personnel par l’employeur, par affichage dans les locaux de l’entreprise, sauf lorsqu’il s’agit de cas individuels.
HOOFDSTUK V. — Werking
CHAPITRE V. — Fonctionnement
Art. 21. Bewust van de medeverantwoordelijkheid inzake personeelsproblematiek, bekijkt en behandelt de afgevaardigde de gestelde problemen met de nodige objectiviteit.
Art. 21. Conscient de sa part de responsabilité en ce qui concerne la problématique du personnel, le délégué considère et traite les problèmes posés avec toute l’objectivité requise.
Art. 22. De voltallige of niet voltallige afvaardiging komt tijdens de normale diensturen met de werkgever samen.
Art. 22. La délégation au complet ou non se réunit avec l’employeur pendant les heures de service normales.
De uren besteed aan deze vergaderingen en het krediet van 2 uur per maand ter voorbereiding van deze vergaderingen, worden beschouwd als normale arbeidsuren voor het personeel, zowel voor wat de berekening van de arbeidstijd betreft als wat de betaling van het loon aangaat. Voor het tijdsgedeelte van de samenkomst dat de normale arbeidsduur overschrijdt, is evenwel geen overloon verschuldigd.
Les heures consacrées à ces réunions et le crédit de 2 heures par mois pour préparer ces réunions sont considérés comme des heures de travail normales pour le personnel, aussi bien pour le calcul du temps de travail que pour le paiement du salaire. Pour la partie de la réunion qui dépasse la durée de travail normale, aucun sursalaire n’est toutefois dû.
De syndicale afgevaardigde verwittigt zijn hiërarchische overste vóór zijn deelneming aan een vergadering.
Le délégué syndical avertit son supérieur hiérarchique avant sa participation à une réunion.
Art. 23. De leden van de syndicale afvaardiging beschikken over de nodige tijd en faciliteiten - in onderling akkoord met de werkgever te bepalen en bezoldigd als arbeidstijd om de in deze overeenkomst omschreven syndicale opdrachten en activiteiten in de onderneming collectief of individueel uit te oefenen.
Art. 23. Les membres de la délégation syndicale disposent du temps et des facilités nécessaires - à déterminer de commun accord avec l’employeur et rémunéré comme du temps de travail - pour exercer à titre individuel ou collectif les missions et activités syndicales dans l’entreprise.
Met het oog op het gebruik van die tijd en die faciliteiten dienen de leden van de syndicale afvaardiging vooraf de werkgever in te lichten en in akkoord met hem ervoor te zorgen dat dit gebruik het goed verloop van de diensten in de onderneming niet verstoort. In geval van meningsverschil stelt de werkgever de betrokken syndicale organisatie hiervan in kennis met vermelding van zijn motivatie.
En vue d’utiliser ce temps et ces facilités, les membres de la délégation syndicale doivent informer au préalable l’employeur et, en accord avec lui, doivent veiller à ce que cela ne perturbe pas le bon fonctionnement des services de l’entreprise. En cas de désaccord, l’employeur en informe l’organisation syndicale concernée, en motivant sa position.
Bovendien kan elke syndicale afgevaardigde gedurende 5 dagen per jaar deelnemen aan syndicale vorming, betaald als arbeidstijd. De syndicale organisatie is er toe gehouden de directie 1 maand vooraf te verwittigen.
De plus, chaque délégué syndical peut participer pendant 5 jours par an à la formation syndicale, rémunérée comme temps de travail. L’organisation syndicale est tenue d’en aviser la direction un mois à l’avance.
De leden van de syndicale afvaardiging beschikken, om de in deze collectieve arbeidsovereenkomst omschreven syndicale opdrachten en activiteiten binnen de onderneming zoals filiaalbezoeken collectief of individueel uit te oefenen, over 4 kredieturen/maand per effectief mandaat.
Les membres de la délégation syndicale disposent pour exécuter, à titre individuel ou collectif, les missions et activités syndicales prévues dans la présente convention collective de travail au sein de l’entreprise, telles que des visites de filiales, d’un crédit de 4 heures par mois par mandat effectif.
BELGISCH STAATSBLAD — 11.10.2010 — MONITEUR BELGE
60923
Met het oog op het gebruik van deze kredieturen dienen de leden van de syndicale afvaardiging de werkgever tenminste 48 uur op voorhand in te lichten en in akkoord met hem er voor te zorgen dat dit gebruik het goed verloop van de diensten in de onderneming niet verstoort.
En vue de l’utilisation de ce crédit d’heures, les membres de la délégation syndicale doivent avertir l’employeur au moins 48 heures à l’avance et faire en sorte, en accord avec l’employeur, que la bonne marche des services dans l’entreprise ne soit pas perturbée.
De werkgever komt tussen in de verplaatsingskosten van de syndicale afgevaardigden gedaan voor de uitoefening van de in deze overeenkomst omschreven syndicale opdrachten en activiteiten binnen de onderneming.
L’employeur intervient dans les frais de déplacement des délégués syndicaux engagés pour l’exécution des missions et activités syndicales prévues dans la présente convention collective de travail au sein de l’entreprise.
Hiervoor wordt de km-vergoeding betaald, zoals vastgelegd voor de ambtenaren.
A cet effet, une indemnité kilométrique est payée, telle que fixée pour les fonctionnaires.
De onderneming stelt permanent of occasioneel een lokaal ter beschikking van de syndicale afvaardiging, ten einde haar toe te staan haar opdracht passend te vervullen.
L’entreprise met de façon permanente ou occasionnelle un local à la disposition de la délégation syndicale afin de lui permettre d’exécuter convenablement sa mission.
Art. 24. De syndicale afvaardiging kan overgaan tot alle schriftelijke, digitale en mondelinge mededelingen ten nutte van het personeel. Deze mededelingen dienen van syndicale of professionele aard te zijn.
Art. 24. La délégation syndicale peut procéder oralement, par écrit ou par voie électronique à toute communication utile au personnel. Ces communications doivent avoir un caractère professionnel ou syndical.
In akkoord met de werkgever, kunnen op de arbeidsplaats en gedurende de rustpauzes, voorlichtingsvergaderingen voor het personeel van de onderneming worden belegd door de syndicale afvaardiging. De werkgever mag dit akkoord niet willekeurig weigeren.
Avec l’accord de l’employeur, des réunions d’information pour le personnel de l’entreprise peuvent être organisées par la délégation syndicale sur le lieu de travail et durant les heures de travail. L’employeur ne peut arbitrairement refuser cet accord.
HOOFDSTUK VI. — Statuut van vakbondsafgevaardigde
CHAPITRE VI. — Statut du délégué syndical
Art. 25. Het mandaat van de syndicale afgevaardigde mag geen aanleiding geven tot enig nadeel of speciale voordelen voor diegene die het uitoefent. Dit betekent dat de afgevaardigden recht hebben op de normale promoties van de categorie werknemers waartoe zij behoren.
Art. 25. Le mandat de délégué syndical ne peut entraîner ni préjudice ni avantages spéciaux pour celui qui l’exerce. Cela signifie que les délégués bénéficient des promotions normales de la catégorie de travailleurs à laquelle ils appartiennent.
Art. 26. § 1. De afgevaardigde mag niet worden ontslagen om redenen die eigen zijn aan de uitoefening van zijn mandaat.
Art. 26. § 1er. Le délégué ne peut pas être licencié pour des motifs inhérents à l’exercice de son mandat.
§ 2. De werkgever die voornemens is een syndicale afgevaardigde om gelijk welke reden, met uitzondering van dringende redenen, te ontslaan, verwittigt voorafgaandelijk de syndicale afvaardiging evenals de syndicale organisatie die de kandidatuur van de afgevaardigde heeft voorgedragen. Deze verwittiging gebeurt bij aangetekend schrijven dat uitwerking heeft op de derde dag volgend op de datum van verzending.
§ 2. L’employeur qui envisage de licencier un délégué syndical pour quelque motif que ce soit, sauf pour motif grave, en informe préalablement la délégation syndicale ainsi que l’organisation syndicale qui a présenté la candidature de ce délégué. Cette information se fait par lettre recommandée sortant ses effets le troisième jour qui suit la date de son expédition.
De syndicale organisatie beschikt over een termijn van zeven dagen om mee te delen dat zij niet akkoord gaat met de redenen van de voorgenomen afdanking. Deze mededeling zal gebeuren bij aangetekend schrijven. De periode van zeven dagen neemt een aanvang op de dag waarop het door de werkgever toegezonden schrijven uitwerking heeft. De betrokken syndicale organisatie en de werkgever zijn verplicht alles in het werk te stellen om het geschil op te lossen op het vlak van de onderneming.
L’organisation syndicale intéressée dispose d’un délai de sept jours pour notifier son refus d’accepter les motifs du licenciement envisagé. Cette notification se fait par lettre recommandée. La période de sept jours débute le jour où la lettre envoyée par l’employeur sort ses effets. L’organisation syndicale concernée et l’employeur ont l’obligation de tout mettre en œuvre pour résoudre la contestation au niveau de l’entreprise.
§ 3. Indien op het niveau van de onderneming geen overeenkomst kan bereikt worden, wordt dit geschil overgemaakt aan het paritair comité. Bij gebrek aan akkoord in het verzoeningsbureau van het paritair comité binnen de 30 dagen, kan het geschil worden voorgelegd aan de Arbeidsrechtbank.
§ 3. Si, au niveau de l’entreprise, aucun accord ne peut être obtenu, ce litige est transmis à la commission paritaire. Faute d’un accord au sein du bureau de conciliation de la commission paritaire dans les 30 jours, l’employeur a le droit de saisir le Tribunal de travail du litige.
Art. 27. In geval van ontslag van een syndicale afgevaardigde wegens zware fout, moet de syndicale afvaardiging en de syndicale organisatie die de afgevaardigde heeft aangesteld daarvan onmiddellijk worden op de hoogte gebracht per aangetekend schrijven.
Art. 27. En cas de licenciement d’un délégué syndical pour motif grave, la délégation syndicale et l’organisation syndicale qui l’a désigné doivent en être informées immédiatement par lettre recommandée.
Art. 28. Een forfaitaire vergoeding is door de werkgever verschuldigd in navolgende gevallen :
Art. 28. Une indemnité forfaitaire est due par l’employeur dans les cas suivants :
1) indien hij een syndicale afgevaardigde ontslaat, zonder de in voornoemde artikelen 26 en 27 bepaalde procedure na te leven;
1) s’il licencie un délégué syndical sans respecter la procédure prévue aux articles 26 et 27 ci-dessus;
2) indien, op het einde van deze procedure, de geldigheid van de redenen van ontslag, rekening houdend met de bepalingen van artikel 26, § 1, door het verzoeningsbureau van het paritair comité of door de arbeidsrechtbank niet wordt erkend;
2) si, au terme de cette procédure, la validité des motifs du licenciement, au regard des dispositions de l’article 26, § 1er, n’est pas reconnue par le bureau de conciliation de la commission paritaire ou par le tribunal du travail;
3) indien de werkgever een afgevaardigde heeft ontslagen wegens dringende reden en de arbeidsrechtbank het ontslag ongegrond heeft verklaard;
3) si l’employeur a licencié un délégué pour motif grave et que le tribunal du travail a déclaré le licenciement non fondé;
4) indien de arbeidsovereenkomst werd beëindigd wegens zware fout van de werkgever die voor de afgevaardigde een reden is tot onmiddellijke beëindiging van de overeenkomst.
4) si le contrat de travail a pris fin en raison d’une faute grave de l’employeur, qui constitue pour le délégué un motif de résiliation immédiate du contrat.
De forfaitaire vergoeding is gelijk aan de bruto bezoldiging van één jaar, onverminderd de toepassing van de wettelijke beschikkingen inzake de opzeggingsvergoedingen, vastgelegd bij wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten.
L’indemnité forfaitaire est égale à la rémunération brute d’un an, sans préjudice de l’application des dispositions légales relatives aux indemnités de licenciements, prévues par la loi du 3 juillet 1978 relative aux contrats de travail.
Deze vergoeding is niet verschuldigd wanneer de syndicale afgevaardigde de vergoeding ontvangt, bepaald in de wet van 19 maart 1991.
Cette indemnité n’est pas due lorsque le délégué syndical bénéficie de l’indemnité prévue dans la loi du 19 mars 1991.
60924
BELGISCH STAATSBLAD — 11.10.2010 — MONITEUR BELGE HOOFDSTUK VII. — Geldigheidsduur
CHAPITRE VII. — Durée de validité
Art. 29. Deze collectieve arbeidsovereenkomst treedt in werking op 11 november 2009.
Art. 29. La présente convention collective de travail entre en vigueur le 11 novembre 2009.
Zij is gesloten voor onbepaalde tijd en kan worden opgezegd door elk van de partijen met een opzeggingstermijn van drie maanden bij een ter post aangetekende brief, gericht aan de voorzitter van het Paritair Comité voor de begrafenisondernemingen.
Elle est conclue pour une durée indéterminée et peut être dénoncée par chacune des parties moyennant un préavis de trois mois, notifié par lettre recommandée à la poste adressée au président de la Commission paritaire des pompes funèbres.
Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 10 september 2010. De Vice-Eerste Minister en Minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid, Mevr. J. MILQUET
Vu pour être annexé à l’arrêté royal du 10 septembre 2010.
La Vice-Première Ministre et Ministre de l’Emploi et de l’Egalité des chances, chargée de la Politique de migration et d’asile, Mme J. MILQUET
* FEDERALE OVERHEIDSDIENST WERKGELEGENHEID, ARBEID EN SOCIAAL OVERLEG N. 2010 — 3445
[2010/204504]
10 SEPTEMBER 2010. — Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 22 maart 2010, gesloten in het Paritair Subcomité voor de beschutte werkplaatsen gesubsidieerd door de Franse Gemeenschapscommissie, betreffende het stelsel van syndicaal verlof en syndicale vorming (1) ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
SERVICE PUBLIC FEDERAL EMPLOI, TRAVAIL ET CONCERTATION SOCIALE F. 2010 — 3445
[2010/204504]
10 SEPTEMBRE 2010. — Arrêté royal rendant obligatoire la convention collective de travail du 22 mars 2010, conclue au sein de la Sous-commission paritaire pour les entreprises de travail adapté subsidiées par la Commission communautaire française, relative au système de congé syndical et de formation syndicale (1)
ALBERT II, Roi des Belges, A tous, présents et à venir, Salut.
Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;
Vu la loi du 5 décembre 1968 sur les conventions collectives de travail et les commissions paritaires, notamment l’article 28;
Gelet op het verzoek van het Paritair Subcomité voor de beschutte werkplaatsen gesubsidieerd door de Franse Gemeenschapscommissie;
Vu la demande de la Sous-commission paritaire pour les entreprises de travail adapté subsidiées par la Commission communautaire française;
Op de voordracht van de Minister van Werk,
Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Sur la proposition de la Ministre de l’Emploi,
Nous avons arrêté et arrêtons :
Artikel 1. Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 22 maart 2010, gesloten in het Paritair Subcomité voor de beschutte werkplaatsen gesubsidieerd door de Franse Gemeenschapscommissie, betreffende het stelsel van syndicaal verlof en syndicale vorming.
Article 1er. Est rendue obligatoire la convention collective de travail du 22 mars 2010, reprise en annexe, conclue au sein de la Sous-commission paritaire pour les entreprises de travail adapté subsidiées par la Commission communautaire française, relative au système de congé syndical et de formation syndicale.
Art. 2. De Minister bevoegd voor Werk is belast met de uitvoering van dit besluit.
Art. 2. Le Ministre qui a l’Emploi dans ses attributions est chargé de l’exécution du présent arrêté.
Gegeven te Brussel, 10 september 2010.
Donné à Bruxelles, le 10 septembre 2010.
ALBERT
ALBERT
Van Koningswege :
Par le Roi :
De Vice-Eerste Minister en Minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid, Mevr. J. MILQUET
La Vice-Première Ministre et Ministre de l’Emploi et de l’Egalité des chances, chargée de la Politique de migration et d’asile, Mme J. MILQUET
Nota
Note
(1) Verwijzing naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969.
(1) Référence au Moniteur belge : Loi du 5 décembre 1968, Moniteur belge du 15 janvier 1969.
60925
BELGISCH STAATSBLAD — 11.10.2010 — MONITEUR BELGE Bijlage
Annexe
Paritair Subcomité voor de beschutte werkplaatsen gesubsidieerd door de Franse Gemeenschapscommissie
Sous-commission paritaire pour les entreprises de travail adapté subsidiées par la Commission communautaire française
Collectieve arbeidsovereenkomst van 22 maart 2010
Convention collective de travail du 22 mars 2010
Stelsel van syndicaal verlof en syndicale vorming (Overeenkomst geregistreerd op 10 mei 2010 onder het nummer 99326/CO/327.02)
Système de congé syndical et de formation syndicale (Convention enregistrée le 10 mai 2010 sous le numéro 99326/CO/327.02)
HOOFDSTUK I. — Toepassingsgebied
CHAPITRE Ier. — Champ d’application
Artikel 1. Met deze collectieve arbeidsovereenkomst legt het Paritair Subcomité voor de beschutte werkplaatsen gesubsidieerd door de Franse Gemeenschapscommissie een stelsel vast inzake syndicaal verlof en syndicale vorming.
Article 1er. Par la présente convention collective de travail, la Sous-commission paritaire pour les entreprises de travail adapté subsidiées par la Commission communautaire française fixe un système de congé syndical et de formation syndicale.
Onder ″syndicaal verlof″ wordt begrepen : de afwezigheid van effectieve of plaatsvervangende leden van de ondernemingsraad, van het comité voor preventie en bescherming op het werk en van de syndicale afvaardiging om reden van deelneming aan militantenvergaderingen en/of professionele congressen, die georganiseerd worden door de beroepscentrales die ondertekenaar zijn van dit akkoord, de interprofessionele algemeen vakverbonden en de interprofessionele verbonden waarbij de centrales zijn aangesloten.
Par ″congé syndical″, l’on entend : l’absence des membres effectifs ou suppléants du conseil d’entreprise, du comité de prévention et de protection au travail et de la délégation syndicale pour motif de participation à des conseils de militants et/ou des congrès professionnels, organisés par les centrales professionnelles signataires du présent règlement, les confédérations interprofessionnelles et les fédérations interprofessionnelles auxquelles sont associées les centrales.
Onder ″syndicale vorming″ wordt begrepen : vormingsdagen die georganiseerd worden door een syndicale organisatie in het kader van het stelsel betaald educatief verlof of het stelsel syndicale vorming.
Par ″formation syndicale″, l’on entend : les jours de formation organisés par une organisation syndicale dans le cadre du système de congé éducation payé ou de congé formation syndicale.
Art. 2. De onderhavige collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de werkgevers van de ondernemingen voor aangepast werk, gesubsidieerd door de Franse Gemeenschapscommissie, en op de werknemers die zij tewerkstellen.
Art. 2. La présente convention collective de travail s’applique aux employeurs des entreprises de travail adapté subsidiées par la Commission communautaire française et aux travailleurs qu’elles occupent.
HOOFDSTUK II. — Principes
CHAPITRE II. — Principes
Art. 3. In overeenstemming met artikel 30 van de wet van 3 juli 1978 hetwelk de gerechtvaardigde afwezigheden behandelt, worden de dagen van afwezigheid voor syndicaal verlof beschouwd als gerechtvaardigd en betaald door de werkgever.
Art. 3. Conformément à l’article 30 de la loi du 3 juillet 1978 qui règle les absences justifiées, les jours d’absence pour les congé syndicaux sont considérées comme justifiées et payées par l’employeur.
Als de afwezigheid omwille van syndicaal verlof of syndicale vorming samenvalt met een andere reden van afwezigheid die al of niet betaald wordt (bijvoorbeeld jaarlijkse vakantie, etc.) gaat deze laatste regeling voor.
Si l’absence en raison de congé syndical ou de formation syndicale coïncide avec un autre jour d’absence payé ou non payé (ex : vacances légales, etc.), ces autres règlements l’emporteront.
Art. 4. De dagen van syndicaal verlof en syndicale vorming welke opgenomen worden door de werknemers, worden vergoed tegen het verschuldigde loon door de werkgevers na ontvangst van een attest van deelname door de werknemers van de bijeenkomsten en vergaderingen, of van het driemaandelijks attest van regelmatige deelname.
Art. 4. les jours de congé syndical et de formation syndicale pris par les travailleurs sont payés au salaire dû par les employeurs, après réception de l’attestation de participation des travailleurs à des conseils ou réunions, ou de l’attestation trimestrielle d’assiduité pour les formations.
HOOFDSTUK III. — Organisatie
CHAPITRE III. — Organisation
Art. 5. In de mate dat de vergaderingen van informatieve aard zijn, zal de inhoud ervan meegedeeld worden aan de werkgevers zodat dezen op hun beurt kunnen bijdragen tot de informatie aan de werknemers.
Art. 5. Dans la mesure où ces réunions sont de nature informative, leur contenu sera communiqué aux employeurs afin que ceux-ci puissent à leur tour aider à l’information des travailleurs.
Art. 6. Wanneer de gelijktijdige afwezigheid van werknemers op een zelfde arbeidspost wegens syndicaal verlof of syndicale vorming onmogelijk is op organisatorisch vlak en een belangrijke internist vormt voor de goede werkorganisatie, zal de werkgever de betrokken syndicale organisatie in kennis stellen ten laatste een week op voorhand en met redenen omkleed. Het zal beide partijen toekomen om in dat geval een vergelijk te treffen.
Art. 6. Lorsque l’absence simultanée de travailleurs sur le même poste de travail, en raison de congé syndical ou de formation syndicale, rend l’absence impossible au niveau organisationnel et constitue un obstacle important pour la bonne organisation du travail, l’employeur avertira l’organisation syndicale concernée au plus tard une semaine au préalable en motivant sa décision. Il reviendra alors aux deux parties de trouver un arrangement.
Art. 7. Elke effectieve mandaatdrager van de syndicale delegatie beschikt per jaar over 5 dagen syndicaal verlof om deel te nemen aan sectorale syndicale bijeenkomsten. Bij verhindering kan hij vervangen worden door een plaatsvervanger. Daarbij, elke plaatsvervangend mandaatdrager beschikt over één dag syndicaal verlof om deel te nemen aan deze vergaderingen.
Art. 7. Chaque mandataire effectif de la délégation syndicale dispose de 5 jours de congé syndical par an pour participer aux conseils syndicaux sectoriels. En cas d’empêchement, il peut être remplacé par son suppléant. De plus, chaque mandataire suppléant de la délégation syndicale dispose d’un jour de congé syndical par an pour participer à ces réunions.
De vakorganisaties vragen de afwezigheid in syndicaal verlof aan minstens 15 dagen op voorhand.
Les organisations des travailleurs demandent par écrit à l’employeur, au plus tard 15 jours au préalable, l’absence en raison de congé syndical.
Art. 8. elk effectief en plaatsvervangend mandaatdrager van de het comité voor preventie en bescherming op het werk, van de syndicale delegatie en van de ondernemingsraad beschikt over een dag syndicale vorming om deel te nemen aan een coördinerende syndicale vergadering.
Art. 8. Chaque mandataire effectif et suppléant du comité de prévention et de protection au travail, de la délégation syndicale et du conseil d’entreprise dispose d’un jour de formation syndicale par an pour participer à une réunion de coordination syndicale.
De vakorganisaties vragen de afwezigheid in syndicale vorming aan minstens 30 dagen op voorhand.
Les organisations des travailleurs demandent par écrit à l’employeur, au plus tard 30 jours au préalable, l’absence en raison de formation syndicale.
60926
BELGISCH STAATSBLAD — 11.10.2010 — MONITEUR BELGE
Art. 9. Elk effectief en plaatsvervangend mandaatdrager van de het comité voor preventie en bescherming op het werk, van de syndicale delegatie en van de ondernemingsraad beschikt over 5 kalenderdagen per jaar voor syndicale vorming in het stelsel van betaald educatief verlof of syndicale vorming.
Art. 9. Chaque mandataire effectif et suppléant du comité de prévention et de protection au travail, de la délégation syndicale et du conseil d’entreprise dispose de 5 jours calendrier par an de formation syndicale, sous forme de congé-éducation payé ou congé formation syndicale.
De vakverenigingen vragen de afwezigheid omwille van syndicale vorming aan minstens 30 dagen op voorhand.
Les organisations des travailleurs demandent par écrit à l’employeur, au plus tard 30 jours au préalable, l’absence en raison de formation syndicale.
HOOFDSTUK IV. — Eindbeschikkingen
CHAPITRE IV. — Dispositions finales
Art. 10. Onderhavige collectieve arbeidsovereenkomst treedt in voege op 22 maart 2010 en zij wordt afgesloten voor en onbepaalde duur. Ze kan opgezegd worden door elk van de partijen voor 30 juni van elk jaar en met ingang vanaf 1 januari van het volgende jaar.
Art. 10. La présente convention collective de travail produit ses effets le 22 mars 2010 est conclue pour une durée indéterminée. Elle peut être dénoncée par chacune des parties avant le 30 juin de chaque année, avec effet au 1er janvier de l’année suivante.
De opzegging kan betekend worden met een aangetekende brief gericht tot de voorzitter van het paritair subcomité.
La dénonciation peut être notifiée par lettre recommandée adressée au président de la sous-commission paritaire.
Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 10 september 2010.
Vu pour être annexé à l’arrêté royal du 10 septembre 2010. La Vice-Première Ministre et Ministre de l’Emploi et de l’Egalité des chances, chargée de la Politique de migration et d’asile, Mme J. MILQUET
De Vice-Eerste Minister en Minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid, Mevr. J. MILQUET
* FEDERALE OVERHEIDSDIENST WERKGELEGENHEID, ARBEID EN SOCIAAL OVERLEG N. 2010 — 3446
[2010/204365]
10 SEPTEMBER 2010. — Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de beslissing genomen op 12 juli 2010 in het Paritair Comité voor de gezondheidsinrichtingen en Diensten in uitvoering van de wet van 19 augustus 1948 betreffende de prestaties van algemeen belang in vredestijd (1) ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
SERVICE PUBLIC FEDERAL EMPLOI, TRAVAIL ET CONCERTATION SOCIALE F. 2010 — 3446
[2010/204365]
10 SEPTEMBRE 2010. — Arrêté royal rendant obligatoire la décision prise le 12 juillet 2010 au sein de la Commission paritaire des établissements et des services de santé en exécution de la loi du 19 août 1948 relative aux prestations d’intérêt public en temps de paix (1) ALBERT II, Roi des Belges, A tous, présents et à venir, Salut.
Gelet op de wet van 19 augustus 1948 betreffende de prestaties van algemeen belang in vredestijd, inzonderheid op artikel 1, eerste lid, en artikel 2, tweede lid, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 1 maart 1971;
Vu la loi du 19 août 1948 relative aux prestations d’intérêt public en temps de paix, notamment l’article 1er, premier alinéa, et article 2, deuxième alinéa, modifié par l’arrêté royal du 1er mars 1971;
Gelet op het verzoek van het Paritair Comité voor de gezondheidsinrichtingen en -diensten;
Vu la demande de la Commission paritaire des établissements et des services de santé;
Op de voordracht van de Minister van Werk, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Sur la proposition de la Ministre de l’Emploi, Nous avons arrêté et arrêtons :
Artikel 1. - Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen beslissing genomen op 12 juli 2010 in het Paritair Comité voor de gezondheidsinrichtingen en -diensten, in uitvoering van de wet van 19 augustus 1948 betreffende de prestaties van algemeen belang in vredestijd.
Article 1er. - Est rendue obligatoire la décision, reprise en annexe, prise le 12 juillet 2010 au sein de la Commission paritaire des établissements et des services de santé en exécution de la loi du 19 août 1948 relative aux prestations d’intérêt public en temps de paix.
Art. 2. - De Minister bevoegd voor Werk is belast met de uitvoering van dit besluit.
Art. 2. - Le Ministre qui a l’Emploi dans ses attributions est chargé de l’exécution du présent arrêté.
Gegeven te Brussel, 10 september 2010.
Donné à Bruxelles, le 10 septembre 2010.
ALBERT
ALBERT
Van Koningswege :
Par le Roi :
De Vice-Eerste Minister en Minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid, Mevr. J. MILQUET
La Vice-Première Ministre et Ministre de l’Emploi et de l’Egalité des chances, chargée de la Politique de migration et d’asile, Mme J. MILQUET
Nota
Note
(1) Verwijzingen naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 19 augustus 1948, Belgisch Staatsblad van 21 augustus 1948. Koninklijk besluit van 1 maart 1971, Belgisch Staatsblad van 11 maart 1971.
(1) Références au Moniteur belge : Loi du 19 août 1948, Moniteur belge du 21 août 1948. Arrêté royal du 1er mars 1971, Moniteur belge du 11 mars 1971.
60927
BELGISCH STAATSBLAD — 11.10.2010 — MONITEUR BELGE Bijlage
Annexe
Paritair Comité voor de gezondheidsinrichtingen en -diensten
Commission paritaire des établissements et des services de santé
Beslissing van 12 juli 2010 betreffende de uitvoering van de wet van 19 augustus 1948 betreffende de prestaties van algemeen belang in vredestijd
Décision du 12 juillet 2010 en exécution de la loi du 19 août 1948 relative aux prestations d’intérêt public en temps de paix
Onderhavig akkoord wordt gesloten in een geest van wederzijdse rechten en verplichtingen. Bijgevolg is de naleving van de verplichtingen door elke partij afhankelijk van de eerbiediging van haar verplichtingen door de andere partij. Dit akkoord wordt gesloten te goeder trouw en de ondertekenende partijen verbinden er zich toe om het te doen toepassen, zowel naar de letter als naar de geest ervan.
Le présent accord est conclu dans un esprit de droits et devoirs mutuels. Par conséquent, le respect des devoirs de chaque partie dépend du respect des devoirs des autres parties.
Artikel 1. - Deze beslissing is van toepassing op de werkgevers en de werknemers die vallen onder de bevoegdheid van het Paritair Comité voor de gezondheidsinrichtingen en -diensten en meer bepaald deze die behoren tot de volgende sectoren :
Le présent accord est conclu de bonne foi et les parties signataires s’engagent à le faire appliquer tant dans sa lettre que dans son esprit. Article 1er. - La présente décision s’applique aux travailleurs et aux employeurs qui ressortissent à la Commission paritaire des établissements et des services de santé et en particulier ceux qui appartiennent aux secteurs suivants :
- de instellingen die ressorteren onder de wet op de ziekenhuizen;
- les institutions qui relèvent de la loi sur les hôpitaux;
- de rusthuizen;
- les maisons de repos;
- de rust- en verzorgingstehuizen;
- les maisons de repos et de soins;
- de psychiatrische verzorgingstehuizen;
- les maisons de soins psychiatriques;
- de initiatieven voor beschut wonen voor psychiatrische patiënten;
- les initiatives d’habitation protégée pour patients psychiatriques;
- de dagverzorgingscentra voor bejaarden verbonden aan een rusthuis of een rust- en verzorgingstehuis.
- les centres de soins de jour pour personnes âgées liés à une maison de repos ou une maison de repos et de soins.
Art. 2. - In geval van staking of lock-out, verbinden beide partijen zich er toe dat al de in behandeling zijnde en de te behandelen patiënten en bewoners in therapeutisch opzicht of op het vlak van de basiszorg, geen enkel nadeel zullen ondervinden.
Art. 2. - En cas de grève ou de lock-out, les deux parties s’engagent à ce que tous les patients et résidents en traitement ou à traiter ne subissent aucun préjudice au point de vue thérapeutique ou en matière de soins de base.
Commentaar : het begrip ″basiszorg″ moet restrictief geïnterpreteerd worden en kan enkel betrekking hebben op taken en/of hulp die de patiënten zelf rechtstreeks ten goede komen op het vlak van verpleegkunde, persoonlijke hygiëne of maaltijdvoorziening.
Commentaire : la notion de « soins de base » doit être interprétée de façon restrictive et peut uniquement concerner des tâches et/ou une aide qui profitent directement aux patients mêmes sur le plan des soins infirmiers, de l’hygiène personnelle ou de la fourniture de repas.
Boekhoudkundige, administratieve of onderhoudstaken vallen niet onder deze definitie, behoudens wanneer deze noodzakelijk zijn om de minimumprestaties te kunnen leveren. Bepalingen hieromtrent kunnen opgenomen te worden in de akkoorden bedoeld in artikel 6.
Les tâches comptables, administratives ou d’entretien ne sont pas couvertes par cette définition, sauf si ces dernières sont indispensables pour pouvoir fournir les prestations minimum. Des dispositions à cet égard peuvent être reprises dans les accords visés à l’article 6.
Art. 3. § 1. Minstens vijftien kalenderdagen voor de staking of lock-out, zal de partij die het initiatief neemt, een aanzegging sturen aan de andere partij en een kopie ervan aan de voorzitter van het Paritair Comité voor de gezondheidsinrichtingen en -diensten.
Art. 3. - § 1er. Quinze jours calendrier au moins avant la grève ou le lock-out, la partie qui prend l’initiative remet un préavis à l’autre partie ainsi qu’une copie de celui-ci au président de la Commission paritaire des établissements et des services de santé.
Deze aanzegging van de staking of lock-out vermeldt zowel de precieze duur van de aanzegging als het motief van de staking of lock-out.
Le préavis de grève ou de lock-out mentionne la durée précise du préavis ainsi que le motif de la grève ou du lock-out.
De aanzeggingstermijn vangt ten vroegste aan de dag na de ontvangst van de aanzegging door de voorzitter van het Paritair Comité voor de gezondheidsinrichtingen en -diensten en bedraagt minstens 14 kalenderdagen.
Le délai de préavis prend cours au plut tôt le jour qui suit la réception du préavis par le président de la Commission paritaire des établissements et des services de santé et il est d’au moins 14 jours calendrier.
Deze aanzegging dekt enkel de stakingsacties of lock-out die plaatshebben in de 6 maanden volgend op de dag na de ontvangst van de aanzegging.
Ce préavis couvre uniquement les actions de grève ou de lock-out qui ont lieu dans les 6 mois suivant le jour qui suit la réception du préavis.
Wanneer het conflict binnen deze termijn niet opgelost kan worden dan dient een nieuwe aanzegging ingediend te worden.
Si le conflit ne peut être résolu dans ce délai, un nouveau préavis doit être déposé.
Deze nieuwe aanzeggingstermijn dient eveneens minstens 14 kalenderdagen te bedragen en kan ingediend worden vóór het verstrijken van de eerste termijn van 6 maanden, om zo de continuïteit van de actievrijheid te waarborgen.
Ce nouveau délai de préavis doit également être d’au moins 14 jours calendrier et peut être déposé avant que le premier préavis de 6 mois n’expire pour garantir ainsi la continuité de la liberté d’action.
Commentaar : betrokken partijen dienen elkaar de nodige tijd te gunnen met het oog op het organiseren van de minimumprestaties op het niveau van de inrichtingen en diensten in die zin dat zij in de mate van het mogelijke de acties tijdig zullen aankondigen.
Commentaire : les parties concernées doivent s’accorder mutuellement le temps nécessaire en vue de l’organisation des prestations minimum au niveau des établissements et des services et pour se faire, annonceront, dans la mesure du possible, leurs actions à temps.
§ 2. In geval van conflict op het niveau van de instelling, wordt met de aanzegging van de staking of lock-out tegelijk de verzoeningsaanvraag verstuurd aan de voorzitter van het Paritair Comité voor de gezondheidsinrichtingen en -diensten.
§ 2. Dans le cas d’un conflit au niveau de l’établissement, le préavis de grève ou de lock-out est envoyé en même temps que la demande de conciliation au président de la Commission paritaire des établissements et des services de santé.
§ 3. De voorzitter roept het verzoeningsbureau samen binnen de week na ontvangst van een aanvraag tot verzoening.
§ 3. Le Président convoque le bureau de conciliation dans la semaine qui suit la réception d’une demande de conciliation.
§ 4. Wanneer tijdens de verzoeningsvergadering het conflict niet opgelost kan worden, kan het beperkt comité, zoals bedoeld in artikel 8 van dit besluit onmiddellijk worden samengeroepen.
§ 4. Si le conflit ne peut être résolu lors de la réunion de conciliation, le comité restreint, visé à l’article 8 du présent arrêté, peut être immédiatement convoqué.
60928
BELGISCH STAATSBLAD — 11.10.2010 — MONITEUR BELGE
Art. 4. - § 1. Wanneer de duur van de staking of lock-out geen 24 uur overschrijdt, dan zal de dienst verzekerd worden zoals op een zondag.
Art. 4. - § 1er Lorsque la grève ou le lock-out n’excède pas 24 heures, les prestations seront assurées comme un dimanche.
Voor volgende diensten kunnen de prestaties geleverd worden zoals op een wettelijke feestdag :
Pour les services suivants, les prestations peuvent être fournies comme lors d’un jour férié :
- dagziekenhuis oncologie;
- hôpital de jour oncologie;
- oncologie;
- oncologie;
- dialyse/kunstnier;
- dialyse/rein artificiel;
- dienst voor zware brandwonden;
- service des grands brûlés;
- transplantatie-afdeling;
- département transplantation;
- intensieve zorgen;
- soins intensifs;
- radiotherapie.
- radiothérapie.
§ 2. Indien evenwel het conflict uitbreekt op een maandag of op een dag welke op een feestdag volgt of wanneer de staking of lock-out de 24 uur overschrijdt, zullen de bepalingen, voorzien in de artikelen 6 tot 8 van toepassing zijn.
§ 2. Toutefois, si le conflit se déclenche un lundi ou le lendemain d’un jour férié, ou si la grève ou le lock-out excède 24 heures, les dispositions prévues aux articles 6 à 8 sont applicables.
Art. 5. - § 1. Bij de invulling van de minimumprestaties dient ermee rekening te worden gehouden dat zij verzekerd worden door voor de betrokken taak bekwaam personeel.
Art. 5. - § 1er. Lors de la concrétisation de prestations minimales, il faudra faire en sorte qu’elles soient assurées par du personnel compétent pour la tâche concernée.
§ 2. Er zal in paritair overleg met een stakingscomité bij voorrang een beroep worden gedaan op werkwillig personeel voor het invullen van de prestaties.
§ 2. En concertation paritaire avec un comité de grève il sera fait appel par priorité aux non-grévistes pour exécuter les prestations.
Dit vrijwillig engagement van de werknemer geldt maximum voor de volgende 48 uur.
Cet engagement volontaire du travailleur vaut au maximum pour les 48 heures qui suivent.
Commentaar : Onder stakingscomité wordt verstaan : een paritair comité samengesteld uit vertegenwoordigers van de werkgever en vertegenwoordigers van de in de instelling vertegenwoordigde vakorganisaties.
Commentaire : Par comité de grève, on entend : un comité paritaire composé des représentants de l’employeur et des représentants des organisations syndicales représentées au sein de l’institution.
Commentaar : de organisatie van de minimumprestaties berust bij de werkgever.
Commentaire : l’organisation des prestations minimales relève de l’employeur.
Art. 6. - § 1. De instellingen gaan de verbintenis aan om tijdens een periode van sociale rust akkoorden te sluiten aangaande de bepaling van de vitale behoeften en de hiervoor noodzakelijke minimumprestaties.
Art. 6. - § 1er. Les établissements s’engagent à conclure, pendant une période de paix sociale, des accords concernant la détermination des besoins vitaux et des prestations minimales nécessaires s’y rapportant.
Deze akkoorden of collectieve arbeidsovereenkomsten worden schriftelijk gesloten in de ondernemingsraad of, bij ontstentenis van ondernemingsraad, in het comité voor preventie en bescherming op het werk, en bij ontstentenis van dit comité, met de vakbondsafvaardiging.
Ces accords ou conventions collectives de travail sont conclus par écrit au sein du conseil d’entreprise ou, à défaut de conseil d’entreprise, au sein du comité pour la prévention et la protection au travail, et en l’absence de ce comité, avec la délégation syndicale.
Bij ontstentenis van een vakbondsafvaardiging kan een collectieve arbeidsovereenkomst gesloten worden.
En l’absence de délégation syndicale, une convention collective de travail pourra être conclue.
§ 2. In iedere instelling worden akkoorden gesloten over enerzijds de functies welke tijdens periodes van staking of lock-out minimaal moeten ingevuld worden en anderzijds over het aantal werknemers dat onontbeerlijk is om die functies in te vullen.
§ 2. Dans chaque établissement, des accords seront conclus afin de déterminer les fonctions qui devront au moins être remplies pendant une période de grève ou de lock-out et afin de fixer le nombre de travailleurs nécessaire pour exécuter ces fonctions.
§ 3. In deze akkoorden kan voorzien worden dat de vastgelegde behoeften en minimumprestaties kunnen wijzigen naargelang de duur van de staking of lock-out.
§ 3. Ces accords peuvent prévoir que les besoins vitaux et prestations minimales définis peuvent changer en fonction de la durée de la grève ou du lock-out.
Deze overeenkomsten zijn enkel inroepbaar in geval van staking of lock-out.
Ces conventions ne peuvent être invoquées qu’en cas de grève ou de lock-out.
Deze akkoorden kunnen herzien worden op vraag van de meest gerede partij.
Ces accords peuvent être revus à la demande de la partie la plus diligente.
Art. 7. - Wanneer deze besprekingen niet tot een akkoord hebben geleid, kan de meest gerede partij de zaak voorleggen aan het verzoeningsbureau.
Art. 7. - Lorsque ces discussions n’ont pas abouti à un accord, la partie la plus diligente peut saisir le bureau de conciliation.
Het verzoeningbureau zal de partijen aanmanen tot een akkoord of een collectieve arbeidsovereenkomst te komen binnen de 6 maanden.
Le bureau de conciliation exhortera les parties à arriver à un accord ou à une convention collective de travail dans les 6 mois.
Art. 8. - § 1. In uitvoering van artikel 3 van de wet van 19 augustus 1948 betreffende de prestaties van algemeen belang in vredestijd, wordt in de schoot van het Paritair comité een beperkt comité opgericht, samengesteld, enerzijds, uit minstens twee effectieve en twee plaatsvervangende leden, die de werkgevers vertegenwoordigen, en anderzijds, uit minstens twee effectieve en twee plaatsvervangende leden, die de werknemers vertegenwoordigen.
Art. 8. - § 1er. En exécution de l’article 3 de la loi du 19 août 1948 relative aux prestations d’intérêt public en temps de paix, il est institué au sein de la commission paritaire un comité restreint composé d’une part, d’au moins deux membres effectifs et deux membres suppléants représentant les employeurs et d’autre part, d’au moins deux membres effectifs et deux membres suppléants représentant les travailleurs.
§ 2. Het beperkt comité heeft tot opdracht te waken op de uitvoering van de in artikel 6 beschreven akkoorden.
§ 2. Le comité restreint a pour mission de veiller à l’exécution des accords décrits à l’article 6.
§ 3. Bij gebrek aan akkoord tussen werkgevers en werknemers, is het beperkt comité gemachtigd de personen aan te wijzen die onmisbaar zijn om de minimumprestaties te verrichten.
§ 3. A défaut d’accord entre les employeurs et les travailleurs, le comité restreint est habilité à désigner les personnes indispensables pour effectuer les prestations minimales.
Art. 9. - Ondertekenende partijen verbinden zich ertoe deze beslissing uit te voeren naar de geest van de wet van 19 augustus 1948 betreffende de prestaties van algemeen belang in vredestijd.
Art. 9. - Les parties signataires s’engagent à exécuter la présente décision dans l’esprit de la loi de 19 août 1948 relative aux prestations d’intérêt public en temps de paix.
60929
BELGISCH STAATSBLAD — 11.10.2010 — MONITEUR BELGE Art. 10. - Deze beslissing treedt inwerking op 12 juli 2010. Deze beslissing vervangt voor wat betreft de sectoren vermeld in artikel 1 de beslissing van 25 mei 1951 van het nationaal Paritair Comité voor de gezondheidsdiensten m.b.t. de prestaties van algemeen belang in vredestijd.
Art. 10. - Le présente décision entre en vigueur 12 juillet 2010. La présente décision remplace, pour ce qui concerne les secteurs prévus à l’article 1er, la décision du 25 mai 1951 de la commission paritaire nationale pour les soins de santé concernant les prestations d’intérêt public en temps de paix.
* FEDERALE OVERHEIDSDIENST WERKGELEGENHEID, ARBEID EN SOCIAAL OVERLEG N. 2010 — 3447
[2010/204112]
10 SEPTEMBER 2010. — Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 3 december 2009, gesloten in het Paritair Comité voor het kappersbedrijf en de schoonheidszorgen, betreffende het anciënniteitsverlof - modaliteiten voor de deeltijdse werknemers (1) ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
SERVICE PUBLIC FEDERAL EMPLOI, TRAVAIL ET CONCERTATION SOCIALE F. 2010 — 3447
[2010/204112]
10 SEPTEMBRE 2010. — Arrêté royal rendant obligatoire la convention collective de travail du 3 décembre 2009, conclue au sein de la Commission paritaire de la coiffure et des soins de beauté, relative au congé d’ancienneté - modalités pour les travailleurs à temps partiel (1) ALBERT II, Roi des Belges, A tous, présents et à venir, Salut.
Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;
Vu la loi du 5 décembre 1968 sur les conventions collectives de travail et les commissions paritaires, notamment l’article 28;
Gelet op het verzoek van het Paritair Comité voor het kappersbedrijf en de schoonheidszorgen;
Vu la demande de la Commission paritaire de la coiffure et des soins de beauté;
Op de voordracht van de Minister van Werk, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Sur la proposition de la Ministre de l’Emploi, Nous avons arrêté et arrêtons :
Artikel 1. Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 3 december 2009, gesloten in het Paritair Comité voor het kappersbedrijf en de schoonheidszorgen, betreffende het anciënniteitsverlof - modaliteiten voor de deeltijdse werknemers.
Article 1er. Est rendue obligatoire la convention collective de travail du 3 décembre 2009, reprise en annexe, conclue au sein de la Commission paritaire de la coiffure et des soins de beauté, relative au congé d’ancienneté - modalités pour les travailleurs à temps partiel.
Art. 2. De Minister bevoegd voor Werk is belast met de uitvoering van dit besluit.
Art. 2. Le Ministre qui a l’Emploi dans ses attributions est chargé de l’exécution du présent arrêté.
Gegeven te Bruxelles, le 10 september 2010.
Donné à Bruxelles, le 10 septembre 2010.
ALBERT
ALBERT
Van Koningswege :
Par le Roi :
De Vice-Eerste Minister en Minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid, Mevr. J. MILQUET
La Vice-Première Ministre et Ministre de l’Emploi et de l’Egalité des chances, chargée de la Politique de migration et d’asile, Mme J. MILQUET
Nota
Note
(1) Verwijzing naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969.
(1) Référence au Moniteur belge : Loi du 5 décembre 1968, Moniteur belge du 15 janvier 1969.
Bijlage
Annexe
Paritair Comité voor het kappersbedrijf en de schoonheidszorgen
Commission paritaire de la coiffure et des soins de beauté
Collectieve arbeidsovereenkomst van 3 december 2009
Convention collective de travail du 3 décembre 2009
Anciënniteitsverlof - modaliteiten voor de deeltijdse werknemers (Overeenkomst geregistreerd op 21 januari 2010 onder het nummer 97028/CO/314)
Congé d’ancienneté - modalités pour les travailleurs à temps partiel (Convention enregistrée le 21 janvier 2010 sous le numéro 97028/CO/314)
Artikel 1. Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de werkgevers van de ondernemingen die onder het Paritair Comité voor het kappersbedrijf en de schoonheidszorgen ressorteren en op de werknemers die zij tewerkstellen.
Article 1er. La présente convention collective de travail s’applique aux employeurs des entreprises ressortissant à la Commission paritaire de la coiffure et des soins de beauté et aux travailleurs qu’ils occupent.
Onder ″werknemers″ wordt verstaan : de arbeiders, de arbeidsters en de bedienden.
On entend par ″travailleurs″ : les ouvriers, les ouvrières, les employées et les employées.
60930
BELGISCH STAATSBLAD — 11.10.2010 — MONITEUR BELGE
Art. 2. Collectieve arbeidsovereenkomst van 11 mei 2009 De collectieve arbeidsovereenkomst van 11 mei 2009 betreffende de loon- en arbeidsvoorwaarden en houdende maatregelen ter bevordering van de vorming heeft vanaf 1 januari 2009 een betaalde verlofdag toegekend per schijf van vijf jaar anciënniteit.
Art. 2. Convention collective de travail du 11 mai 2009 La convention collective de travail du 11 mai 2009 relative aux conditions de salaire et de travail et portant des mesures de promotion de la formation a accordé à partir du 1er janvier 2009, un jour de congé rémunéré par cinq ans d’ancienneté. Art. 3. Calcul de l’ancienneté
Art. 3. Berekening van de anciënniteit De anciënniteit wordt berekend vanaf de eerste werkdag van de eerste arbeidovereenkomst bij de werkgever, zonder rekening te houden met het arbeidsstelsel. Bij overname van de onderneming blijft de anciënniteit behouden (collectieve arbeidsovereenkomst nr. 32).
L’ancienneté se calcule à partir du premier jour de travail du premier contrat de travail chez l’employeur sans tenir compte du régime de travail. En cas de transfert conventionnel d’entreprise, l’ancienneté reste acquise (convention collective de travail no 32).
Voor de berekening van de anciënniteit worden alle periodes van schorsing van de overeenkomst gelijkgesteld aan prestaties.
Toutes les périodes de suspension du contrat sont assimilées à des prestations pour le calcul de l’ancienneté.
Als de overeenkomst wordt onderbroken, zal de anciënniteit berekend worden door alle periodes die gedekt zijn door een arbeidsovereenkomst bij dezelfde werkgever op te tellen.
Si le contrat est interrompu, l’ancienneté sera calculée en additionnant toutes les périodes couvertes par un contrat de travail chez le même employeur. Art. 4. Modalités pour les travailleurs à temps partiel
Art. 4. Modaliteiten voor de deeltijdse werknemers Om het aantal dagen verlof of het aantal uren verlof in geval van deeltijds werk te bepalen, moet volgende formule toegepast worden : het wekelijkse arbeidsstelsel delen door 38 uren X het aantal dagen toegekend door anciënniteit.
Pour déterminer le nombre de jours de congé ou d’heures de congé en cas de travail à temps partiel, il faut appliquer la formule suivante : le régime hebdomadaire de travail divisé par 38 heures X le nombre de jours accordé par l’ancienneté.
Gezien het veelvoud aan arbeidsroosters, wordt het resultaat vervolgens omgezet in uren verlof door te vermenigvuldigen met 7,60 wat overeenstemt met 7 uur 36 minuten.
Vu la multiplicité des horaires de travail, ce résultat est ensuite transformé en heures de congé au moyen d’une multiplication par 7,60 qui correspond à 7 heures 36 minutes.
Als de decimalen gelijk zijn aan of hoger zijn dan 0,50, moet er naar boven worden afgerond en als de decimalen lager zijn dan 0,50, moet er naar beneden worden afgerond.
Si, les décimales sont égales ou supérieures à 0,50, il faut arrondir à l’unité supérieure et si la décimale est inférieure à 0,50, il faut arrondir à l’unité inférieure. Exemples :
Voorbeelden : 15 u/38 u X 3 dagen = 1,18 dagen X 7,60 = 8,96 uren of 9 uren na afronding.
15 h/38 h X 3 jours = 1,18 jour X 7,60 = 8,96 heures soit 9 heures après l’arrondissement.
29 u/38 u X 2 dagen = 1,52 dagen X 7,60 = 11,55 uren of 12 uren na afronding.
29 h/38 h X 2 jours = 1,52 jour X 7,60 = 11,55 heures ou 12 heures après l’arrondissement.
Het wekelijkse arbeidsstelsel stemt overeen met het wekelijkse gemiddelde van het arbeidsregime van de 4 weken voor de dag van de verlofaanvraag.
Le régime hebdomadaire de travail correspond à la moyenne hebdomadaire du régime de travail des 4 semaines qui précèdent le jour de la demande de congé.
De verlofdagen worden opgenomen na gemeenschappelijk akkoord.
Les congés sont pris de commun accord.
Art. 5. Deze arbeidsovereenkomst verduidelijkt artikel 18 van de collectieve arbeidsovereenkomst van 11 mei 2009 betreffende de loonen arbeidsvoorwaarden en houdende maatregelen ter bevordering van de vorming.
Art. 5. La présente convention clarifie l’article 18 de la convention collective de travail du 11 mai 2009 relative aux conditions de salaire et de travail et portant des mesures de promotion de la formation.
Art. 6. Deze collectieve arbeidsovereenkomst treedt in werking op 1 januari 2009.
Art. 6. La présente convention collective de travail entre en vigueur le 1er janvier 2009.
Zij wordt gesloten voor een onbepaalde tijd. Ze kan door een van de partijen met zes maanden vooropzeg worden opgezegd. De opzegging wordt gericht aan de voorzitter van het Paritair Comité voor het kappersbedrijf en de schoonheidszorgen bij een aangetekende brief.
Elle est conclue pour une durée indéterminée. Elle peut être dénoncée par une des parties, moyennant un préavis de six mois. La dénonciation est signifiée par lettre recommandée, adressée au président de la Commission paritaire de la coiffure et des soins de beauté.
Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 10 september 2010.
Vu pour être annexé à l’arrêté royal du 10 septembre 2010. La Vice-Première Ministre et Ministre de l’Emploi et de l’Egalité des chances, chargée de la Politique de migration et d’asile, Mme J. MILQUET
De Vice-Eerste Minister en Minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid, Mevr. J. MILQUET
* FEDERALE OVERHEIDSDIENST WERKGELEGENHEID, ARBEID EN SOCIAAL OVERLEG N. 2010 — 3448
[2010/204424]
10 SEPTEMBER 2010. — Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 23 juni 2009, gesloten in het Paritair Comité voor de metaal-, machine- en elektrische bouw, betreffende de opleidingsplannen (1) ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
SERVICE PUBLIC FEDERAL EMPLOI, TRAVAIL ET CONCERTATION SOCIALE F. 2010 — 3448
[2010/204424]
10 SEPTEMBRE 2010. — Arrêté royal rendant obligatoire la convention collective de travail du 23 juin 2009, conclue au sein de la Commission paritaire des constructions métallique, mécanique et électrique, relative aux plans de formation (1)
ALBERT II, Roi des Belges, A tous, présents et à venir, Salut.
Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;
Vu la loi du 5 décembre 1968 sur les conventions collectives de travail et les commissions paritaires, notamment l’article 28;
Gelet op het verzoek van het Paritair Comité voor de metaal-, machine- en elektrische bouw;
Vu la demande de la Commission paritaire des constructions métallique, mécanique et électrique;
60931
BELGISCH STAATSBLAD — 11.10.2010 — MONITEUR BELGE Op de voordracht van de Minister van Werk, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Sur la proposition de la Ministre de l’Emploi, Nous avons arrêté et arrêtons :
Artikel 1. Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 23 juni 2009, gesloten in het Paritair Comité voor de metaal-, machine- en elektrische bouw, betreffende de opleidingsplannen.
Article 1er. Est rendue obligatoire la convention collective de travail du 23 juin 2009, reprise en annexe, conclue au sein de la Commission paritaire des constructions métallique, mécanique et électrique, relative aux plans de formation.
Art. 2. De Minister bevoegd voor Werk is belast met de uitvoering van dit besluit.
Art. 2. Le Ministre qui a l’Emploi dans ses attributions est chargé de l’exécution du présent arrêté.
Gegeven te Brussel, 10 september 2010.
Donné à Bruxelles, 10 septembre 2010.
ALBERT
ALBERT
Van Koningswege :
Par le Roi :
De Vice-Eerste Minister en Minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid, Mevr. J. MILQUET
La Vice-Première Ministre et Ministre de l’Emploi et de l’Egalité des chances, chargée de la Politique de migration et d’asile, Mme J. MILQUET
Nota
Note
(1) Verwijzing naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969.
(1) Référence au Moniteur belge : Loi du 5 décembre 1968, Moniteur belge du 15 janvier 1969.
Bijlage
Annexe
Paritair Comité voor de metaal-, machine- en elektrische bouw
Commission paritaire des constructions métallique, mécanique et électrique
Collectieve arbeidsovereenkomst van 23 juni 2009
Convention collective de travail du 23 juin 2009
Opleidingsplannen (Overeenkomst geregistreerd op 2 april 2010 onder het nummer 98684/CO/111)
Plans de formation (Convention enregistrée le 2 avril 2010 sous le numéro 98684/CO/111)
Artikel 1. Toepassingsgebied Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de werkgevers en arbeiders van de ondernemingen die ressorteren onder het Paritair Comité voor de metaal-, machine- en elektrische bouw, met uitzondering van de ondernemingen welke bruggen en metalen gebinten monteren. Onder ″arbeiders″ wordt verstaan : de mannelijke en vrouwelijke arbeiders. Art. 2. Voorwerp Deze collectieve arbeidsovereenkomst wordt gesloten in uitvoering enerzijds van artikel 17 van de collectieve arbeidsovereenkomst van 31 mei 2007 houdende het nationaal akkoord 2007-2008, geregistreerd onder het nummer 83859/CO/111 op 11 juli 2007 en anderzijds van artikel 11 van de collectieve arbeidsovereenkomst van 18 mei 2009 houdende het nationaal akkoord 2009-2010. Art. 3. Neerlegging
Article 1er. Champ d’application La présente convention collective de travail s’applique aux employeurs et aux ouvriers des entreprises ressortissant à la Commission paritaire des constructions métallique, mécanique et électrique, à l’exception des entreprises de montage de ponts et de charpentes métalliques. On entend par ″ouvriers″ : les ouvriers et les ouvrières. Art. 2. Sujet Cette convention collective de travail est conclue en exécution de l’article 17 de la convention collective de travail du 31 mai 2007 relative à l’accord national 2007-2008, enregistrée sous le numéro 83859/CO/111 au 11 juillet 2007, et d’autre part en exécution de l’article 11 de la convention collective de travail du 18 mai 2009 relative à l’accord national 2009-2010. Art. 3. Dépôt
Deze collectieve arbeidsovereenkomst wordt neergelegd op de Griffie van de Algemene Directie Collectieve Arbeidsbetrekkingen van de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg overeenkomstig de bepalingen van het koninklijk besluit van 7 november 1969 tot vaststelling van de modaliteiten van neerlegging van de collectieve arbeidsovereenkomsten.
Cette convention collective de travail est déposée au Greffe de la Direction générale Relations collectives de travail du Service public fédéral Emploi, Travail et Concertation sociale, conformément aux dispositions de l’arrêté royal du 7 novembre 1969 fixant les modalités de dépôt des conventions collectives de travail.
Art. 4. Ondertekenende partijen vragen dat deze collectieve arbeidsovereenkomst zo vlug mogelijk bij koninklijk besluit algemeen verbindend wordt verklaard.
Art. 4. Les parties signataires demandent que la présente convention collective de travail soit rendue au plus vite obligatoire par arrêté royal.
Art. 5. Toepassing en timing
Art. 5. Application et timing
§ 1. Elke onderneming die een ondernemingsraad of bij ontstentenis een comité bescherming en preventie op het werk heeft opgericht, stelt jaarlijks een globaal opleidingsplan op.
§ 1er. Chaque entreprise ayant fondé un conseil d’entreprise ou, à défaut, un comité pour la protection et la prévention du travail, établit annuellement un plan de formation global.
§ 2. Dit opleidingsplan wordt voor advies voorgelegd aan de ondernemingsraad. Bij ontstentenis van een ondernemingsraad, wordt dit opleidingsplan voor advies voorgelegd aan de syndicale delegatie.
§ 2. Ce plan de formation est soumis à l’avis du conseil d’entreprise. A défaut d’un conseil d’entreprise, ce plan de formation est soumis à l’avis de la délégation syndicale.
§ 3. Tegen 31 maart van elk jaar moet het plan definitief zijn opgemaakt. Indien het boekhoudkundig jaar niet samenvalt met het kalenderjaar, moet de opmaak afgerond zijn binnen de 3 maanden na het einde van het boekhoudkundig jaar.
§ 3. Le plan devra être définitivement élaboré pour le 31 mars de chaque année. Si l’année comptable ne correspond pas à l’année calendrier, ce plan devra être élaboré dans les 3 mois qui suivent la fin de l’année comptable.
60932
BELGISCH STAATSBLAD — 11.10.2010 — MONITEUR BELGE
§ 4. Het opleidingsplan wordt tegen 30 april van elk jaar ter informatie overgemaakt aan de provinciale opleidingsinstelling bevoegd voor de regio waar het bedrijf gevestigd is. Art. 6. Definitie
§ 4. Le plan de formation est remis, pour le 30 avril de chaque année et à titre d’information, à l’instance provinciale de formation compétente pour la région où est située l’entreprise. Art. 6. Définition
Onder ″opleidingsplan″ wordt verstaan : een globaal overzicht van enerzijds de opleidingsbehoeften in de onderneming en anderzijds de wijze waarop er zal aan tegemoet gekomen worden. Art. 7. Opmaak
Par ″plan de formation″ on entend : d’une part, l’aperçu global des besoins de formation dans l’entreprise et, d’autre part, la façon dont on compte y répondre. Art. 7. Elaboration
Bij de opmaak van het opleidingsplan zullen de opleidingsbehoeften in alle afdelingen en van alle personeelsgroepen worden onderzocht.
Lors de l’élaboration du plan de formation, les besoins de formation seront examinés dans tous les départements et pour tous les groupes de personnel.
Jaarlijks wordt de uitvoering van het opleidingsplan gerapporteerd aan de ondernemingsraad, bij ontstentenis aan de syndicale delegatie.
Chaque année il sera fait rapport au conseil d’entreprise, ou à défaut, à la délégation syndicale sur la mise en œuvre du plan de formation.
Het ″Instituut voor Naschoolse Opleiding voor de Metaalverwerkende nijverheid″ VZW zal voor 31 oktober 2009 een model ″opleidingsplan″ op haar webstek ter beschikking stellen.
L’ASBL ″Institut de Formation professionnelle du Secteur de l’Industrie des Fabrications métalliques″ mettra à disposition un modèle de ″plan de formation″ sur son site Internet d’ici le 31 octobre 2009.
Art. 8. Evaluatie
Art. 8. Evaluation
In het 4de kwartaal van 2010 wordt deze methode voor eerst geëvalueerd op sectoraal vlak. Dan wordt paritair beslist om de methode al dan niet te handhaven of aan te passen.
Au 4e trimestre 2010 cette méthode sera évaluée une première fois au plan sectoriel. Il sera alors décidé paritairement de maintenir ou non la méthode, ou de la modifier. Art. 9. Durée
Art. 9. Duur Deze collectieve arbeidsovereenkomst wordt gesloten voor onbepaalde duur, ingaand op 1 januari 2009. Zij kan worden opgezegd mits een aangetekend schrijven aan de voorzitter van het nationaal paritair comité met een opzegtermijn van zes maanden. Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 10 september 2010. De Vice-Eerste Minister en Minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid, Mevr. J. MILQUET
Cette convention collective de travail est conclue pour une durée indéterminée, à partir du 1er janvier 2009. Elle peut être résiliée moyennant l’envoi d’une lettre recommandée au président de la commission paritaire nationale et en respectant un délai de préavis de six mois. Vu pour être annexé à l’arrêté royal du 10 septembre 2010. La Vice-Première Ministre et Ministre de l’Emploi et de l’Egalité des chances, chargée de la Politique de migration et d’asile, Mme J. MILQUET
* FEDERALE OVERHEIDSDIENST WERKGELEGENHEID, ARBEID EN SOCIAAL OVERLEG
SERVICE PUBLIC FEDERAL EMPLOI, TRAVAIL ET CONCERTATION SOCIALE
N. 2010 — 3449 [2010/204522] 10 SEPTEMBER 2010. — Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 26 juni 2008, gesloten in het Paritair Subcomité voor de opvoedings- en huisvestingsinrichtingen en -diensten van de Franse Gemeenschap, het Waalse Gewest en de Duitstalige Gemeenschap, betreffende de bijkomende opleidingsinspanningen (1)
F. 2010 — 3449 [2010/204522] 10 SEPTEMBRE 2010. — Arrêté royal rendant obligatoire la convention collective de travail du 26 juin 2008, conclue au sein de la Sous-commission paritaire des établissements et services d’éducation et d’hébergement de la Communauté française, de la Région wallonne et de la Communauté germanophone, relative aux efforts supplémentaires en matière de formation (1)
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet. Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28; Gelet op het verzoek van het Paritair Subcomité voor de opvoedingsen huisvestingsinrichtingen en -diensten van de Franse Gemeenschap, het Waalse Gewest en de Duitstalige Gemeenschap; Op de voordracht van de Minister van Werk,
ALBERT II, Roi des Belges, A tous, présents et à venir, Salut. Vu la loi du 5 décembre 1968 sur les conventions collectives de travail et les commissions paritaires, notamment l’article 28; Vu la demande de la Sous-commission paritaire des établissements et services d’éducation et d’hébergement de la Communauté française, de la Région wallonne et de la Communauté germanophone; Sur la proposition de la Ministre de l’Emploi,
Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Nous avons arrêté et arrêtons :
Artikel 1. Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 26 juni 2008, gesloten in het Paritair Subcomité voor de opvoedings- en huisvestingsinrichtingen en -diensten van de Franse Gemeenschap, het Waalse Gewest en de Duitstalige Gemeenschap, betreffende de bijkomende opleidingsinspanningen.
Article 1er. Est rendue obligatoire la convention collective de travail du 26 juin 2008, reprise en annexe, conclue au sein de la Sous-commission paritaire des établissements et services d’éducation et d’hébergement de la Communauté française, de la Région wallonne et de la Communauté germanophone, relative aux efforts supplémentaires en matière de formation.
Art. 2. De Minister bevoegd voor Werk is belast met de uitvoering van dit besluit.
Art. 2. Le Ministre qui a l’Emploi dans ses attributions est chargé de l’exécution du présent arrêté.
Gegeven te Brussel, 10 september 2010.
ALBERT
Donné à Bruxelles, le 10 septembre 2010.
ALBERT
Van Koningswege :
Par le Roi :
De Vice-Eerste Minister en Minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid, Mme J. MILQUET
La Vice-Première Ministre et Ministre de l’Emploi et de l’Egalité des chances, chargée de la Politique de migration et d’asile, Mme J. MILQUET
60933
BELGISCH STAATSBLAD — 11.10.2010 — MONITEUR BELGE Nota (1) Verwijzing naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969.
Note (1) Référence au Moniteur belge : Loi du 5 décembre 1968, Moniteur belge du 15 janvier 1969.
Bijlage
Annexe
Paritair Subcomité voor de opvoedings- en huisvestingsinrichtingen en -diensten van de Franse Gemeenschap, het Waalse Gewest en de Duitstalige Gemeenschap
Sous-commission paritaire des établissements et services d’éducation et d’hébergement de la Communauté française, de la Région wallonne et de la Communauté germanophone
Collectieve arbeidsovereenkomst van 26 juni 2008
Convention collective de travail du 26 juin 2008
Bijkomende opleidingsinspanningen (Overeenkomst geregistreerd op 10 december 2009 onder het nummer 96364/CO/319.02)
Efforts supplémentaires en matière de formation (Convention enregistrée le 10 décembre 2009 sous le numéro 96364/CO/319.02)
HOOFDSTUK I. — Toepassingsgebied
CHAPITRE Ier. — Champ d’application
Artikel 1. § 1. Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de werkgevers en de werknemers van de instellingen en diensten die onder de bevoegdheid van het Paritair Subcomité voor de opvoedings- en huisvestingsinrichtingen en -diensten van de Franse Gemeenschap, het Waalse Gewest en de Duitstalige Gemeenschap vallen.
Article 1er. § 1er. La présente convention collective de travail s’applique aux employeurs et aux travailleurs des établissements et services qui ressortissent à la Sous-commission paritaire des établissements et services d’éducation et d’hébergement de la Communauté française, de la Région wallonne et de la Communauté germanophone.
§ 2. Onder ″werknemers″ verstaat men : het mannelijk en vrouwelijk arbeiders- en bediendepersoneel.
§ 2. On entend par ″travailleurs″ : le personnel ouvrier et employé, tant féminin que masculin.
Art. 2. Deze collectieve arbeidsovereenkomst wordt gesloten in toepassing van :
Art. 2. La présente convention collective de travail est conclue en application de :
- artikel 30 van de wet van 23 december 2005 betreffende het Generatiepact;
- l’article 30 de la loi du 23 décembre 2005 relative au Pacte de solidarité entre les générations;
- het koninklijk besluit van 11 oktober 2007 tot invoering van een bijkomende werkgeversbijdrage ten bate van de financiering van het betaald educatief verlof voor de werkgevers die behoren tot sectoren die onvoldoende opleidingsinspanningen realiseren.
- l’arrêté royal du 11 octobre 2007 instaurant une cotisation patronale complémentaire au bénéfice du financement du congé-éducation payé pour les employeurs appartenant aux secteurs qui réalisent des efforts insuffisants en matière de formation.
HOOFDSTUK II. — Algemene beginselen
CHAPITRE II. — Principes
Art. 3. In uitvoering van het interprofessioneel akkoord 2007-2008 verbinden de sociale partners zich tot een jaarlijkse verhoging van 5 pct. van de participatiegraad in de opleiding.
Art. 3. En exécution de l’accord interprofessionnel 2007-2008, les partenaires sociaux s’engagent à augmenter annuellement de 5 p.c. le taux de participation à la formation.
Art. 4. De sociale partners verbinden zich ertoe elke werknemer de mogelijkheid te bieden opleidingen te volgen.
Art. 4. Les partenaires sociaux s’engagent à donner à chaque travailleur la possibilité de bénéficier de formations.
Die opleidingen kunnen zowel op intern, op de werkvloer, als buiten de onderneming georganiseerd worden.
Ces possibilités de formation peuvent être organisées tant au niveau interne, sur le lieu de travail, qu’à l’extérieur de l’entreprise.
De opleiding kan zowel door de werkgever als door een door hem gemachtigde opleidingsderde georganiseerd worden.
La formation peut être organisée aussi bien par l’employeur que par des tiers formateurs, qui sont mandatés par l’employeur.
Art. 5. De opleidingstijd die in artikel 4 van deze collectieve arbeidsovereenkomst bedoeld is wordt opgenomen in het raam van het opleidingsplan van de instelling of dienst. Dat opleidingsplan wordt in overleg tussen werkgever en werknemers opgesteld in toepassing van de collectieve arbeidsovereenkomst van 4 juni 1999 ter bevordering van de vorming in de inrichtingen en diensten (koninklijk besluit 16 februari 2001 - Belgisch Staatsblad van 29 maart 2001).
Art. 5. Le temps de formation visé à l’article 4 de la présente convention collective sera pris dans le cadre du plan de formation de l’établissement ou service, tel qu’il est rédigé en concertation entre l’employeur et les travailleurs en application de la convention collective de travail du 4 juin 1999 relative à la promotion de la formation dans les institutions et services (arrêté royal du 16 février 2001 - Moniteur belge du 29 mars 2001).
Art. 6. Voor de ondernemingen waar reeds een opleidingstijd, -recht of -krediet aan de werknemers toegekend wordt op grond van het opleidings- en scholingsbeleid wordt ervan uitgegaan dat de in artikel 4 van deze collectieve arbeidsovereenkomst bedoelde opleidingstijd wezenlijk deel uitmaakt van de bestaande maatregelen inzake opleidingstijd, -recht of -krediet op bedrijfsvlak.
Art. 6. Pour les entreprises où un temps, droit ou crédit de formation est déjà octroyé aux travailleurs dans le cadre de la politique de formation et d’apprentissage, il est entendu que le temps de formation visé à l’article 4 de la présente convention collective fait partie intégrante des mesures existantes en matière de temps, droit ou crédit de formation au niveau de l’entreprise.
HOOFDSTUK III. — Slotbepalingen
CHAPITRE III. — Dispositions finales
Art. 7. Deze collectieve arbeidsovereenkomst treedt in werking op 1 januari 2007. Zij houdt op werking te hebben op 31 december 2008.
Art. 7. La présente convention collective de travail entre en vigueur le 1er janvier 2007 et cesse de produire ses effets le 31 décembre 2008.
Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 10 september 2010. De Vice-Eerste Minister en Minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid, Mevr. J. MILQUET
Vu pour être annexé à l’arrêté royal du 10 septembre 2010. La Vice-Première Ministre et Ministre de l’Emploi et de l’Egalité des chances, chargée de la Politique de migration et d’asile, Mme J. MILQUET
60934
BELGISCH STAATSBLAD — 11.10.2010 — MONITEUR BELGE
FEDERALE OVERHEIDSDIENST WERKGELEGENHEID, ARBEID EN SOCIAAL OVERLEG N. 2010 — 3450
[2010/204425]
10 SEPTEMBER 2010. — Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de bijzondere collectieve arbeidsovereenkomst van 13 november 2009, gesloten in het Paritair Comité voor het tuinbouwbedrijf (1) ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
SERVICE PUBLIC FEDERAL EMPLOI, TRAVAIL ET CONCERTATION SOCIALE F. 2010 — 3450
[2010/204425]
10 SEPTEMBRE 2010. — Arrêté royal rendant obligatoire la convention collective de travail particulière du 13 novembre 2009, conclue au sein de la Commission paritaire pour les entreprises horticoles (1) ALBERT II, Roi des Belges, A tous, présents et à venir, Salut.
Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;
Vu la loi du 5 décembre 1968 sur les conventions collectives de travail et les commissions paritaires, notamment l’article 28;
Gelet op het verzoek van het Paritair Comité voor het tuinbouwbedrijf;
Vu la demande de la Commission paritaire pour les entreprises horticoles;
Op de voordracht van de Minister van Werk, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Sur la proposition de la Ministre de l’Emploi, Nous avons arrêté et arrêtons :
Artikel 1. Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen bijzondere collectieve arbeidsovereenkomst van 13 november 2009, gesloten in het Paritair Comité voor het tuinbouwbedrijf.
Article 1er. Est rendue obligatoire convention collective de travail particulière du 13 novembre 2009, reprise en annexe, conclue au sein de la Commission paritaire pour les entreprises horticoles.
Art. 2. De Minister bevoegd voor Werk is belast met de uitvoering van dit besluit.
Art. 2. Le Ministre qui a l’Emploi dans ses attributions est chargé de l’exécution du présent arrêté.
Gegeven te Brussel, 10 september 2010.
Donné à Bruxelles, le 10 septembre 2010.
ALBERT
ALBERT
Van Koningswege :
Par le Roi :
De Vice-Eerste Minister en Minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid, Mevr. J. MILQUET
La Vice-Première Ministre et Ministre de l’Emploi et de l’Egalité des chances, chargée de la Politique de migration et d’asile, Mme J. MILQUET
Nota
Note
(1) Verwijzing naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969.
(1) Référence au Moniteur belge : Loi du 5 décembre 1968, Moniteur belge du 15 janvier 1969.
Bijlage
Annexe
Paritair Comité voor het tuinbouwbedrijf
Commission paritaire pour les entreprises horticoles
Bijzondere collectieve arbeidsovereenkomst van 13 november 2009
Convention collective de travail particulière du 13 novembre 2009
(Overeenkomst geregistreerd op 2 april 2010 onder het nummer 98665/CO/145)
(Convention enregistrée le 2 avril 2010 sous le numéro 98665/CO/145)
Artikel 1. Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de werkgevers en werknemers van de ondernemingen die sinds 11 oktober 2009 onder het Paritair Comité voor het tuinbouwbedrijf ressorteren.
Article 1er. La présente convention collective de travail s’applique aux employeurs et aux travailleurs des entreprises ressortissant à partir du 11 octobre 2009 à la Commission paritaire pour les entreprises horticoles.
Art. 2. Alle collectieve arbeidsovereenkomsten, gesloten in het Paritair Comité voor het tuinbouwbedrijf, die nog van kracht zijn 11 oktober 2009 worden van toepassing op de in artikel 1 bedoelde ondernemingen.
Art. 2. Toutes les conventions collectives de travail, conclues au sein de la Commission paritaire pour les entreprises horticoles, qui sont encore en vigueur en date du 11 octobre 2009, sont applicables aux entreprises visées à l’article 1er.
Art. 3. Deze collectieve arbeidsovereenkomst treedt in werking op 11 oktober 2009 en is gesloten voor een onbepaalde duur.
Art. 3. La présente convention collective de travail entre en vigueur le 11 octobre 2009 et est conclue pour une durée indéterminée.
Elk van de ondertekenende partijen kan ze opzeggen mits het naleven van een opzeggingstermijn van zes maanden; deze opzegging wordt bij een ter post aangetekende brief aan de voorzitter van het Paritair Comité voor het tuinbouwbedrijf en aan elk van de ondertekenende partijen betekend.
Chacune des parties signataires peut la dénoncer moyennant le respect d’un délai de préavis de six mois; cette dénonciation est notifiée par lettre recommandée à la poste au président de la Commission paritaire pour les entreprises horticoles et à chacune des parties signataires.
Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 10 september 2010. De Vice-Eerste Minister en Minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid, Mevr. J. MILQUET
Vu pour être annexé à l’arrêté royal du 10 septembre 2010. La Vice-Première Ministre et Ministre de l’Emploi et de l’Egalité des chances, chargée de la Politique de migration et d’asile, Mme J. MILQUET
BELGISCH STAATSBLAD — 11.10.2010 — MONITEUR BELGE
60935
FEDERALE OVERHEIDSDIENST WERKGELEGENHEID, ARBEID EN SOCIAAL OVERLEG
SERVICE PUBLIC FEDERAL EMPLOI, TRAVAIL ET CONCERTATION SOCIALE
N. 2010 — 3451 [2010/204250] 28 SEPTEMBER 2010. — Koninklijk besluit tot wijziging van de artikelen 59bis, 59quinquies en 59sexies van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering
F. 2010 — 3451 [2010/204250] 28 SEPTEMBRE 2010. — Arrêté royal modifiant les articles 59bis, 59quinquies et 59sexies de l’arrêté royal du 25 novembre 1991 portant réglementation du chômage
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet. Gelet op de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, artikel 7, § 1, derde lid, i, vervangen bij de wet van 14 februari 1961; Gelet op het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering; Gelet op het advies van het Beheerscomité van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening, gegeven op 3 september 2009; Gelet op het advies van de Inspecteur van Financïen, gegeven op 7 september 2009; Gelet op de akkoordbevinding van de Staatssecretaris voor Begroting, gegeven op 28 mei 2010; Gelet op advies 48.488/1 van de Raad van State, gegeven op 13 juli 2010, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1o, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973; Op de voordracht van de Minister van Werk,
ALBERT II, Roi des Belges, A tous, présents et à venir, Salut. Vu l’arrêté-loi du 28 décembre 1944 concernant la sécurité sociale des travailleurs, l’article 7, § 1er, alinéa 3, i, remplacé par la loi du 14 février 1961; Vu l’arrêté royal du 25 novembre 1991 portant réglementation du chômage; Vu l’avis du Comité de gestion de l’Office national de l’Emploi, donné le 3 septembre 2009; Vu l’avis de l’Inspecteur des Finances, donné le 7 septembre 2009;
Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Vu l’accord du Secrétaire d’Etat au Budget, donné le 28 mai 2010; Vu l’avis 48.488/1 du Conseil d’Etat, donné le 13 juillet 2010, en application de l’article 84, § 1er, alinéa 1er, 1o, des lois sur le Conseil d’Etat, coordonnées le 12 janvier 1973; Sur la proposition de la Ministre de l’Emploi, Nous avons arrêté et arrêtons :
Artikel 1. Artikel 59bis van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 4 juli 2004 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 14 februari 2005, wordt aangevuld met een paragraaf 10, luidende :
Article 1er. L’article 59bis de l’arrêté royal du 25 novembre 1991 portant réglementation du chômage, inséré par l’arrêté royal du 4 juillet 2004 et modifié par l’arrêté royal du 14 février 2005, est complété par le paragraphe 10 rédigé comme suit :
″De opvolgingsprocedure bedoeld in dit artikel wordt opgeschort gedurende de periode tijdens dewelke de werkloze afziet van uitkeringen en tot aan de indiening van een nieuwe uitkeringsaanvraag als volledig werkloze, indien de volgende voorwaarden gelijktijdig vervuld zijn :
« La procédure de suivi visée au présent article est suspendue pendant la période durant laquelle le chômeur renonce aux allocations et jusqu’à l’introduction d’une nouvelle demande d’allocations comme chômeur complet, si les conditions suivantes sont simultanément réunies :
1o de periode tijdens dewelke de werkloze afziet van uitkeringen bedraagt ten minste 6 maanden;
1o la période durant laquelle le chômeur renonce aux allocations est de 6 mois au moins;
2o de werkloze doet hiervoor een geschreven en onherroepelijke verklaring bij het werkloosheidsbureau.
2o le chômeur en fait la déclaration écrite et irrévocable au bureau du chômage.
Bij het verstrijken van de periode van afzien wordt een oproeping gestuurd aan de werkloze :
A l’issue de la période de renonciation, une convocation est envoyée au chômeur :
1o ten vroegste 12 maanden na de datum van de nieuwe uitkeringsaanvraag bedoeld in het eerste lid, indien het een oproeping tot gesprek betreft, voorzien in artikel 59quater;
1o au plus tôt 12 mois après la date de la nouvelle demande d’allocations visée à l’alinéa 1er, s’il s’agit d’une convocation à l’entretien visé à l’article 59quater;
2o ten vroegste 4 maanden na de datum van de nieuwe uitkeringsaanvraag bedoeld in het eerste lid, indien het een oproeping tot gesprek betreft, voorzien in artikel 59quinquies of 59sexies.″
2o au plus tôt 4 mois après la date de la nouvelle demande d’allocations visée à l’alinéa 1er, s’il s’agit d’une convocation à l’entretien visé à l’article 59quinquies ou 59sexies. »
Art. 2. - Artikel 59quinquies, § 7, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 4 juli 2004, wordt aangevuld met drie leden, luidende :
Art. 2. L’article 59quinquies, § 7, du même arrêté, inséré par l’arrêté royal du 4 juillet 2004, est complété par trois alinéas rédigés comme suit :
« Indien de uitsluiting bedoeld in § 6 op hetzelfde moment moet ingaan als een uitsluiting gebaseerd op artikel 52 of 52bis en/of een administratieve sanctie voorzien in artikelen 153, 154 of 155, wordt de totale duur van de uitsluiting vastgesteld door de samentelling van de duur van de verschillende periodes van uitsluiting. Wanneer een uitsluitingsperiode een aanvang moest nemen gedurende een andere periode van uitsluiting, neemt zij slechts een aanvang bij het verstrijken van deze laatste.
« Si l’exclusion visée au § 6 doit prendre cours au même moment qu’une exclusion fondée sur l’article 52 ou 52bis et/ou qu’une sanction administrative visée à l’article 153, 154 ou 155, la durée totale de l’exclusion s’établit par addition de la durée des différentes périodes d’exclusion. Lorsqu’une période d’exclusion devrait prendre cours pendant une autre période d’exclusion, elle ne prend cours qu’à l’expiration de celle-ci.
De periode van ziekte verlengt op evenredige wijze de duur van de uitsluiting voorzien in § 6.
La période de maladie prolonge à due concurrence la durée de l’exclusion visée au § 6.
De uitsluiting voorzien in § 6 houdt tijdelijk op uitwerking te hebben gedurende de periode tijdens dewelke de werkloze het werk hervat heeft als loontrekkende en tijdelijk werkloos is gesteld in deze betrekking.″.
L’exclusion visée au § 6 cesse temporairement de sortir ses effets pendant la période durant laquelle le chômeur a repris le travail comme travailleur salarié et est mis en chômage temporaire dans cet emploi. ».
Art. 3. Artikel 59sexies, § 7, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 4 juli 2004, wordt aangevuld met een lid, luidende :
Art. 3. L’article 59sexies, § 7, du même arrêté, inséré par l’arrêté royal du 4 juillet 2004, est complété par un alinéa rédigé comme suit :
″De uitsluiting voorzien in § 6 houdt tijdelijk op uitwerking te hebben gedurende de periode tijdens dewelke de werkloze het werk hervat heeft als loontrekkende en tijdelijk werkloos is gesteld in deze betrekking.″
« L’exclusion visée au § 6 cesse temporairement de sortir ses effets pendant la période durant laquelle le chômeur a repris le travail comme travailleur salarié et est mis en chômage temporaire dans cet emploi. »
Art. 4. Dit besluit treedt in werking op de eerste dag van de maand na afloop van een termijn van tien dagen te rekenen vanaf de dag volgend op de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad.
Art. 4. Le présent arrêté entre en vigueur le premier jour du mois qui suit l’expiration d’un délai de dix jours prenant cours le jour après sa publication au Moniteur belge.
60936
BELGISCH STAATSBLAD — 11.10.2010 — MONITEUR BELGE
Art. 5. De Minister bevoegd voor Werk is belast met de uitvoering van dit besluit. Gegeven te Brussel, 28 september 2010.
Art. 5. Le Ministre qui a l’Emploi dans ses attributions est chargé de l’exécution du présent arrêté. Donné à Bruxelles, le 28 septembre 2010.
ALBERT
ALBERT
Van Koningswege :
Par le Roi :
De Vice Eerste Minister en Minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid Mevr. J. MILQUET
La Vice-Première Ministre et Ministre de l’Emploi et de l’Egalité des chances, chargée de la Politique de migration et d’asile, Mme J. MILQUET
* FEDERALE OVERHEIDSDIENST SOCIALE ZEKERHEID
SERVICE PUBLIC FEDERAL SECURITE SOCIALE
N. 2010 — 3452 (2010 — 3210) [C − 2010/22428] 26 AUGUSTUS 2010. — Koninklijk besluit tot wijziging van de artikelen 3, § 1, C, I, 18, § 2, B, 24, § 1, en 26, § 8, van de bijlage bij het koninklijk besluit van 14 september 1984 tot vaststelling van de nomenclatuur van de geneeskundige verstrekkingen inzake verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen. — Rechtzetting
F. 2010 — 3452 (2010 — 3210) [C − 2010/22428] 26 AOUT 2010. — Arrêté royal modifiant les articles 3, § 1er, C, I, 18, § 2, B, 24, § 1er, et 26, § 8, de l’annexe à l’arrêté royal du 14 septembre 1984 établissant la nomenclature des prestations de santé en matière d’assurance obligatoire soins de santé et indemnités. — Avis rectificatif
In het Belgisch Staatsblad nr. 275 van 13 september 2010, pagina’s 57705 tot 57710, moeten de volgende correcties worden aangebracht : In artikel 2, 3°, g), bladzijde 57706, lees « (Cumulregel 94) » in plaats van « (Cumulregel 942) »; In artikel 3, 8°, a), bladzijde 57708, lees « de cumulregels 20, 21, 22, 23, 57, 58 en 331 worden opgeheven; » in plaats van « de cumulregels 20, 21, 22, 23, 57, 58, 325 en 331 worden opgeheven; ».
Dans le Moniteur belge n° 275 du 13 septembre 2010, pages 57705 à 57710, il y a lieu d’apporter les corrections suivantes : A l’article 2, 3°, g), page 57706, lire « Règle de cumul 94) » au lieu de « (Règle de cumul 942) »; A l’article 3, 8°, a), page 57708, lire « les règles de cumul 20, 21, 22, 23, 57, 58 et 331 sont abrogées; » au lieu de « les règles de cumul 20, 21, 22, 23, 57, 58, 325 et 331 sont abrogées; ».
* FEDERALE OVERHEIDSDIENST SOCIALE ZEKERHEID
SERVICE PUBLIC FEDERAL SECURITE SOCIALE
N. 2010 — 3453 (2010 — 3296) [C − 2010/22426] 26 AUGUSTUS 2010. — Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 23 maart 1982 tot vaststelling van het persoonlijk aandeel van de rechthebbenden of van de tegemoetkoming van de verzekering voor geneeskundige verzorging in het honorarium voor bepaalde verstrekkingen. — Rechtzetting
F. 2010 — 3453 (2010 — 3296) [C − 2010/22426] 26 AOUT 2010. — Arrêté royal modifiant l’arrêté royal du 23 mars 1982 portant fixation de l’intervention personnelle des bénéficiaires ou de l’intervention de l’assurance soins de santé dans les honoraires de certaines prestations. — Avis rectificatif
In het Belgisch Staatsblad nr. 287 van 24 september 2010, tweede editie, bladzijden 58879 tot 58882, moet de volgende correctie wordt aangebracht : In de Nederlandse tekst van artikel 5, lees « 12 september 2001 » in plaats van « 13 september 2001 ».
Dans le Moniteur belge n° 287 du 24 septembre 2010, deuxième édition, pages 58879 à 58882, il y a lieu d’apporter la correction suivante : A l’article 5, dans le texte néerlandais, lire :« 12 september 2001 » au lieu de « 13 september 2001 ».
* FEDERALE OVERHEIDSDIENST SOCIALE ZEKERHEID
SERVICE PUBLIC FEDERAL SECURITE SOCIALE
N. 2010 — 3454 (2010 — 3297) [C − 2010/22427] 26 AUGUSTUS 2010. — Koninklijk besluit tot wijziging van het artikel 2, A, F en G, van de bijlage bij het koninklijk besluit van 14 september 1984 tot vaststelling van de nomenclatuur van de geneeskundige verstrekkingen inzake verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen. — Rechtzetting
F. 2010 — 3454 (2010 — 3297) [C − 2010/22427] 26 AOUT 2010. — Arrêté royal modifiant l’article 2, A, F et G, de l’annexe à l’arrêté royal du 14 septembre 1984 établissant la nomenclature des prestations de santé en matière d’assurance obligatoire soins de santé et indemnités. — Avis rectificatif
In het Belgisch Staatsblad nr. 287 van 24 september 2010, tweede editie, bladzijden 58882 tot 58884, moeten de volgende correcties worden aangebracht: 1° in de Franse tekst van de inleiding van het dispositief, lees « Nous avons arrêté et arrêtons : » in plaats van « Hebben Wij besloten en besluiten Wij : »; 2° in de Nederlandse tekst van artikel 1, 1°, 3), lees « E 1 » in plaats van « E 3 ».
Dans le Moniteur belge n° 287 du 24 septembre 2010, deuxième édition, pages 58882 à 58884, il y a lieu d’apporter les corrections suivantes : 1° lire, dans le texte franc¸ ais de la formule introductive du dispositif : « Nous avons arrêté et arrêtons : » au lieu de « Hebben Wij besloten en besluiten Wij : »; 2° dans le texte néerlandais de l’article 1er, 1°, 3), lire: « E 1 » au lieu de « E 3 ».
60937
BELGISCH STAATSBLAD — 11.10.2010 — MONITEUR BELGE
GEMEENSCHAPS- EN GEWESTREGERINGEN GOUVERNEMENTS DE COMMUNAUTE ET DE REGION GEMEINSCHAFTS- UND REGIONALREGIERUNGEN
BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST — REGION DE BRUXELLES-CAPITALE MINISTERIE VAN HET BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST N. 2010 — 3455
[C − 2010/31448]
24 SEPTEMBER 2010. — Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering betreffende het bodemattest De Brusselse Hoofdstedelijke Regering,
MINISTERE DE LA REGION DE BRUXELLES-CAPITALE F. 2010 — 3455
[C − 2010/31448]
24 SEPTEMBRE 2010. — Arrêté du Gouvernement de la Région de Bruxelles-Capitale relatif à l’attestation du sol Le Gouvernement de la Région de Bruxelles-Capitale,
Gelet op de ordonnantie van 5 maart 2009 betreffende het beheer en de sanering van verontreinigde bodems, artikelen 11, derde lid, en 12, § 4, tweede lid;
Vu l’ordonnance du 5 mars 2009 relative à la gestion et à l’assainissement des sols pollués, les articles 11, alinéa 3, et 12, § 4, alinéa 2;
Gelet op het advies van de Raad voor het Leefmilieu gegeven op 10 februari 2010;
Vu l’avis du Conseil de l’Environnement, donné le 10 février 2010;
Gelet op het advies van de Economische en Sociale Raad, gegeven op 25 februari 2010;
Vu l’avis du Conseil économique et social, donné le 25 février 2010;
Gelet op advies nr. 48.402/3 van de Raad van State, gegeven op 6 juli 2010, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de wetten op Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Vu l’avis n° 48.402/3 du Conseil d’Etat, donné le 6 juillet 2010, en application de l’article 84, § 1er, alinéa 1er, 1°, des lois sur le Conseil d’Etat, coordonnées le 12 janvier 1973;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën en van het voorafgaandelijk akkoord van de Minister van Begroting;
Vu l’avis de l’Inspecteur des Finances et de l’accord préalable du Ministre du Budget;
Op voorstel van de Minister van Leefmilieu;
Sur la proposition de la Ministre de l’Environnement;
Na beraadslaging,
Après délibération,
Besluit : HOOFDSTUK I. — Inhoud van het bodemattest Artikel 1. Definities. 1° ordonnantie : ordonnantie van 5 maart 2009 betreffende het beheer en de sanering van verontreinigde bodems;
Arrête : CHAPITRE Ier. — Contenu de l’attestation du sol Article 1er. Définitions. 1° ordonnance : ordonnance du 5 mars 2009 relative à la gestion et à l’assainissement des sols pollués;
2° bodemattest : attest bedoeld in artikel 11 van de ordonnantie;
2° attestation du sol : attestation visée à l’article 11 de l’ordonnance;
3° Instituut : het Brussels Instituut voor Milieubeheer;
3° Institut : l’Institut bruxellois pour la gestion de l’Environnement;
4° perceel : kadastraal perceel, of bij ontstentenis van een kadastrale referentie, zone afgebakend door elke andere door het Instituut bepaalde identificerende eenheid.
4° parcelle : parcelle cadastrale ou, à défaut de référence cadastrale, zone délimitée par tout autre identifiant déterminé par l’Institut.
Art. 2. Het bodemattest vermeldt alle gegevens bedoeld in artikel 11 van de ordonnantie, tenzij ze niet beschikbaar zijn. In voorkomend geval vermeldt het Instituut dit in het bodemattest.
Art. 2. L’attestation du sol reprend les informations visées à l’article 11 de l’ordonnance, sauf lorsqu’elles ne sont pas disponibles. Dans ce cas, l’Institut le mentionne dans l’attestation du sol.
HOOFDSTUK II. — Aanvraagmodaliteiten voor een bodemattest
CHAPITRE II. — Modalités de demande d’une attestation du sol
Afdeling I. — Aanvraag d.m.v. een aangetekend schrijven
Section Ire. — Demande par lettre recommandée
Art. 3. § 1. De aanvraag om een bodemattest voor één of meer kadastrale percelen, bij het Instituut ingediend d.m.v. een aangetekend schrijven, omvat op straffe van nietigheid :
Art. 3. § 1er. La demande d’attestation du sol pour une ou plusieurs parcelles, cadastrales introduite à l’Institut par lettre recommandée comprend, à peine de nullité :
— het standaardformulier in bijlage bij dit besluit, behoorlijk ingevuld;
— le formulaire type annexé au présent arrêté, dûment complété;
— een bewijs van betaling van de vergoeding; — een uittreksel uit de kadastrale legger voor het of de perce(e)l(en) bedoeld in de aanvraag of, indien dat niet beschikbaar is, de kadastrale sectie of afdeling.
— une preuve de versement de la rétribution; — un extrait cadastral de la (ou des) parcelle(s) objet de la demande ou, à défaut, la section ou la division cadastrale.
60938
BELGISCH STAATSBLAD — 11.10.2010 — MONITEUR BELGE
§ 2. De aanvraag om een bodemattest voor een of meer percelen zonder kadastrale referentie, bij het Instituut ingediend d.m.v. een aangetekend schrijven, omvat op straffe van nietigheid :
§ 2. La demande d’attestation du sol pour une ou plusieurs parcelles sans références cadastrales, introduite à l’Institut par lettre recommandée comprend, à peine de nullité :
— het standaardformulier in bijlage bij dit besluit, behoorlijk ingevuld;
— le formulaire type annexé au présent arrêté, dûment complété;
— een bewijs van betaling van de vergoeding;
— une preuve de versement de la rétribution;
— een plan dat de lokalisatie, de omtrek en eventueel een identificatie van het perceel aanduidt.
— un plan reprenant la localisation, les contours et éventuellement un identifiant de la parcelle.
Bij gebrek aan een kadastrale referentie, bepaalt het Instituut het gebied aan de hand van elke andere identificatie op basis van, onder meer, de gegevens verstrekt door de aanvrager
A défaut de référence cadastrale, l’Institut détermine la zone par tout autre identifiant sur base, entre autre, des informations fournies par le demandeur.
§ 3 De aanvrager schrijft de vergoeding over op de rekening van het Instituut, met vermelding van zijn naam en het perceel waarvoor hij een aanvraag indient.
§ 3. Le demandeur verse la rétribution sur le compte de l’Institut avec mention de son nom et de la parcelle pour laquelle il fait la demande.
Heeft de aanvraag betrekking op meerdere percelen, dan vermeldt de aanvrager het aantal percelen waarvoor hij een aanvraag indient en de referenties van ten minste één van de percelen.
Si la demande porte sur plusieurs parcelles, le demandeur mentionne le nombre de parcelles objet de la demande et les références d’au moins une des parcelles.
Betreft de aanvraag een terrein zonder kadastrale referenties, dan vermeldt de aanvrager de kadastrale sectie en afdeling van het terrein of de identificatie bepaald door het Instituut.
Si la demande porte sur un terrain qui n’a pas de références cadastrales, le demandeur mentionne la section et la division cadastrale du terrain ou l’identifiant déterminé par l’Institut.
Afdeling II. — Aanvraag langs elektronische weg
Section II. — Demande par voie électronique
Art. 4. De aanvraag om een bodemattest voor één of meer percelen kan bij het Instituut worden ingediend langs elektronische weg d.m.v. een gedigitaliseerd formulier dat het Instituut opstelt en ter beschikking stelt van het publiek. Dat formulier moet een digitale versie van de kadastrale perceelsreferenties bevatten en de modaliteiten van de vergoeding voorzien. In dat geval hoeven de elementen bedoeld in artikel 3, § 1 en § 2, niet aan het Instituut overgemaakt te worden.
Art. 4. La demande d’attestation du sol pour une ou plusieurs parcelles peut être introduite à l’Institut par voie électronique au moyen d’un formulaire digitalisé élaboré et mis à disposition du public par l’Institut. Ce formulaire doit contenir une version digitalisée du parcellaire cadastral et prévoir les modalités de la rétribution. Dans ce cas, les éléments visés à l’article 3, § 1er et § 2, ne doivent pas être transmis à l’Institut. Section III. — Irrecevabilité
Afdeling III. — Onontvankelijkheid Art. 5. § 1. Het Instituut verklaart onontvankelijk :
er
Art. 5. § 1 . L’institut déclare irrecevable :
— de aanvraag waarin de in artikel 3, § 1 en § 2 of artikel 4, bedoelde elementen ontbreken;
— la demande qui ne comprend pas les éléments visés à l’article 3, § 1er et § 2, ou à l’article 4;
— de aanvraag waarvoor de vergoeding niet betaald werd conform artikel 3, § 3 en 6, § 1.
— la demande pour laquelle le versement de la rétribution n’a pas été effectué conformément aux articles 3, § 3 et 6, § 1er.
§ 2. De onontvankelijkheidsverklaring wordt aan de aanvrager meegedeeld binnen 20 dagen, te rekenen vanaf de ontvangst van de aanvraag.
§ 2. La décision d’irrecevabilité est notifiée au demandeur dans les 20 jours à dater de la réception de la demande.
§ 3. De aanvrager kan de eventuele vereiste aanvullende elementen nog meedelen binnen 60 dagen na de beslissing van onontvankelijkheid.
§ 3. Le demandeur peut notifier dans les 60 jours de la décision d’irrecevabilité, des compléments éventuellement nécessaires.
Worden deze aanvullende elementen niet meegedeeld, dan kan de aanvrager de terugbetaling van de betaalde vergoeding vragen binnen 90 dagen, te rekenen vanaf de beslissing van onontvankelijkheid.
En l’absence de notification de ces compléments, le demandeur peut demander le remboursement de la rétribution versée dans les 90 jours à dater de la décision d’irrecevabilité.
HOOFDSTUK III. — Bedrag van de vergoeding voor een bodemattest
CHAPITRE III. — Montant de la rétribution pour une attestation du sol
Art. 6. § 1. Het bedrag van de vergoeding wordt vastgesteld op S 30 per attest en per perceel.
Art. 6. § 1er. Le montant de la rétribution est fixé à S 30 par attestation et par parcelle.
Voor percelen zonder kadastrale referenties wordt het bedrag vastgesteld op S 30 per kadastrale sectie of, bij ontstentenis, per kadastrale afdeling.
Pour les terrains sans références cadastrales, le montant de la rétribution est fixé à S 30 par section cadastrale ou, à défaut, par division cadastrale.
§ 2. Het bedrag van de vergoeding wordt één keer om de twee jaar aangepast aan de evolutie van het indexcijfer van de consumptieprijzen, en dit vanaf 1 januari 2012 : het vigerende bedrag wordt vermenigvuldigd met een breuk waarvan de teller overeenstemt met het indexcijfer van de consumptieprijzen van de maand december van het jaar dat voorafgaat aan het jaar van aanpassing van het vigerende bedrag en waarvan de noemer overeenstemt met het indexcijfer van de consumptieprijzen van de maand december van het jaar dat voorafgaat aan het jaar waarin het vigerende bedrag is vastgesteld. Het geïndexeerde bedrag wordt afgerond naar de volgende eenheid en wordt door het Instituut aangekondigd op zijn website.
§ 2. Le montant de la rétribution est adapté une fois tous les deux ans sur base de l’évolution de l’indice de prix à la consommation, et ce à partir du 1er janvier 2012 : le montant en vigueur est multiplié par un facteur dont le numérateur correspond à l’indice des prix à la consommation du mois de décembre de l’année qui précède l’année d’adaptation du montant en vigueur et dont le dénominateur correspond à l’indice des prix à la consommation du mois de décembre de l’année qui précède l’année de fixation du montant en vigueur. Le montant indexé est arrondi à l’unité supérieure et est communiqué par l’Institut sur son site Internet.
HOOFDSTUK IV. — Uitreikingsmodaliteiten voor een bodemattest
CHAPITRE IV. — Modalités de délivrance d’une attestation du sol
Art. 7. § 1. Overeenkomstig artikel 12, § 4, eerste lid, van de ordonnantie, reikt het Instituut het bodemattest uit binnen een termijn van 20 dagen te rekenen vanaf de ontvangst van de aanvraag conform artikel 3 of 4.
Art. 7. § 1er. Conformément à l’article 12, § 4, alinéa 1er, de l’ordonnance, l’Institut délivre l’attestation du sol dans un délai de 20 jours à dater de la réception d’une demande conforme aux articles 3 ou 4.
§ 2. Het bodemattest wordt door het Instituut afgegeven per aangetekend schrijven of langs elektronische weg indien de aanvrager over een elektronisch adres beschikt.
§ 2. L’attestation du sol est délivrée par l’Institut par courrier recommandé ou par voie électronique si le demandeur dispose d’une adresse électronique.
§ 3. Het Instituut reikt een bodemattest uit voor elk perceel.
§ 3. L’Institut délivre une attestation du sol pour chaque parcelle.
BELGISCH STAATSBLAD — 11.10.2010 — MONITEUR BELGE
60939
HOOFDSTUK V. — Geldigheidsduur van een bodemattest
CHAPITRE V. — Durée de validité d’une attestation du sol
Art. 8. § 1. Wanneer een bodemattest aangeeft dat een perceel in de bodeminventaris is opgenomen in één van de categorieën beschreven in artikel 3, 15° van de ordonnantie, hangt de geldigheidsduur van dat attest af van de bodemcategorie waarbij het betreffende perceel is ingedeeld :
Art. 8. § 1er. Lorsque l’attestation du sol indique qu’une parcelle est reprise à l’inventaire de l’état du sol dans une des catégories décrites à l’article 3, 15°, de l’ordonnance, la validité de cette attestation dépend de la catégorie de l’état du sol qui est attribuée à ladite parcelle :
— Categorie 0 : voor de percelen waarop nooit een bodemonderzoek is uitgevoerd in de zin van artikel 14 van de ordonnantie, blijft het bodemattest maximaal 6 maanden geldig te rekenen vanaf de datum van uitreiking;
— Catégorie 0 : pour les parcelles qui n’ont jamais fait l’objet d’une reconnaissance de l’état du sol au sens de l’article 14 de l’ordonnance, la durée de validité de l’attestation du sol est de 6 mois maximum à dater de sa délivrance;
— Categorie 1 en 2 : het bodemattest blijft onbeperkt geldig;
— Catégories 1re et 2 : la durée de validité de l’attestation du sol est illimitée;
— Categorie 3 : het bodemattest blijft maximaal 1 jaar geldig te rekenen vanaf de datum van uitreiking;
— Catégorie 3 : la durée de validité de l’attestation du sol est de 1 an maximum à dater de sa délivrance;
— Categorie 4 : het bodemattest blijft maximaal 6 maanden geldig te rekenen vanaf de datum van uitreiking.
— Catégorie 4 : la durée de validité de l’attestation du sol est de 6 mois maximum à dater de sa délivrance.
§ 2. Wanneer categorie 0 samenvalt met categorieen 1, 2, 3 of 4, blijft het bodemattest maximaal 6 maanden geldig na de datum van uitreiking.
§ 2. Lorsque la catégorie 0 se superpose aux catégories 1, 2, 3, ou 4, la durée de validité de l’attestation du sol est de 6 mois maximum à dater de sa délivrance.
§ 3. Als het perceel waarvoor de aanvraag wordt ingediend niet is opgenomen in de bodeminventaris, blijft het bodemattest maximaal 6 maanden geldig na de datum van uitreiking.
§ 3. Lorsque la parcelle objet de la demande n’est pas reprise à l’inventaire de l’état du sol, la durée de validité de l’attestation du sol est de 6 mois maximum à dater de sa délivrance.
§ 4. In afwijking van §§ 1, 2 en 3 is het bodemattest niet langer geldig indien er zich één van volgende veranderingen heeft voorgedaan :
§ 4. En dérogation aux §§ 1er, 2 et 3, l’attestation du sol n’est plus valide lorsqu’il y a l’un des changements suivants :
Uitbating van andere risicoactiviteiten (in de zin van het besluit van 17 december 2009 betreffende de lijst van risicoactiviteiten) dan diegene die in dit bodemattest vermeld werden, met name na aanvraag van het milieuvergunning voor de uitbating van een risicoactiviteit of van de uitbreiding van een milieuvergunning indien deze betrekking heeft op het toevoegen van een risicoactiviteit;
Exploitation d’activités à risque (au sens de l’arrêté du 17 décembre 2009 fixant la liste des activités à risque) autres que celles citées sur l’attestation du sol, notamment lors de la demande d’un permis d’environnement pour l’exploitation d’une activité à risque ou de l’extension de permis d’environnement lorsque celui-ci porte sur l’adjonction d’une nouvelle activité à risque audit permis;
Stopzetting van een risicoactiviteit of overdracht van een milieuvergunning met betrekking tot een risicoactiviteit;
— Cessation d’une activité à risque ou cession de permis d’environnement relatif à une activité à risque;
Toevallige ontdekking van bodemverontreiniging gedurende uitgravingswerken;
— Découverte fortuite de pollutions du sol pendant l’exécution de travaux d’excavation;
Elke andere gebeurtenis dan de risicoactiviteiten die een vermoeden van verontreiniging rechtvaardigt of een bodemverontreiniging heeft veroorzaakt;
— Evénement autre que les activités à risque motivant une présomption de pollution du sol ou ayant engendré une pollution du sol;
Betekening van gelijkvormigheids-verklaringen, slotverklaringen of oplegging van veiligheidsmaatregelen conformde bepalingen van de ordonnantie;
— Notification de déclarations de conformité, de déclarations finales ou imposition de mesures de sécurité conformément aux dispositions de l’ordonnance;
Het niet respecteren van de voorwaarden vermeld in de gelijkvormigheids-verklaringen of slotverklaringen zoals bepaald in de artikelen 15, 27, 31, 35, 40, 43 en 48 van de ordonnantie;
— Non respect des conditions figurant dans les déclarations de conformité ou les évaluations finales citées aux articles 15, 27, 31, 35, 40, 43 et 48 de l’ordonnance;
Veranderingen van administratieve gegevens voor de identificatie van het perceel : het adres, de kadastrale referenties of bij ontstentenis de identificatie opgesteld door het Instituut, de oppervlakte, de omtrek, de bestemming of de identiteit van de houder(s) van zakelijke rechten.
— Modification des données administratives pour l’identification de la parcelle : l’adresse postale, les références cadastrales ou, à défaut, l’identifiant parcellaire déterminé par l’Institut, la superficie, sa délimitation, son affectation ou l’identité de(s) titulaire(s) de droits réels.
HOOFDSTUK VI. — Slotbepalingen
CHAPITRE VI. — Dispositions finales
Art. 9. Dit besluit treedt in werking twintig dagen na de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad.
Art. 9. Le présent arrêté entre en vigueur vingt jours après sa publication au Moniteur belge.
De bodemattesten die tussen 1 januari 2010 en de dag van inwerkingtreding van dit besluit werden aangevraagd en uitgereikt, worden geacht conform te zijn met de bepalingen van dit besluit.
Les attestations du sol demandées et délivrées entre le 1er janvier 2010 et la date d’entrée en vigueur du présent arrêté sont réputées conformes aux dispositions du présent arrêté.
Art. 10. De Minister van Leefmilieu is belast met de uitvoering van dit besluit.
Art. 10. La Ministre de l’Environnement est chargée de l’exécution du présent arrêté.
Brussel, 24 september 2010.
Bruxelles, le 24 septembre 2010.
Voor de Brusselse Hoofdstedelijke Regering :
Pour le Gouvernement de la Région de Bruxelles-Capitale :
De Minister-Voorzitter van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, Ch. PICQUE
Le Ministre-Président du Gouvernement de la Région de Bruxelles-Capitale, Ch. PICQUE
De Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, bevoegd voor Leefmilieu, Mevr. E. HUYTEBROEK
La Ministre du Gouvernement de la Région de Bruxelles-Capitale, chargée de l’Environnement, Mme E. HUYTEBROECK
60940
BELGISCH STAATSBLAD — 11.10.2010 — MONITEUR BELGE
BELGISCH STAATSBLAD — 11.10.2010 — MONITEUR BELGE
60941
60942
BELGISCH STAATSBLAD — 11.10.2010 — MONITEUR BELGE
BELGISCH STAATSBLAD — 11.10.2010 — MONITEUR BELGE
60943
60944
BELGISCH STAATSBLAD — 11.10.2010 — MONITEUR BELGE
BELGISCH STAATSBLAD — 11.10.2010 — MONITEUR BELGE
60945
Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 24 september 2010 betreffende het bodemattest. Voor de Brusselse Hoofdstedelijke Regering :
Vu pour être annexé à l’arrêté du Gouvernement de la Région de Bruxelles-Capitale du 24 septembre 2010 relatif à l’attestation du sol.
De Minister-Voorzitter van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, Ch. PICQUE
Le Ministre-Président du Gouvernement de la Région de Bruxelles-Capitale, Ch. PICQUE
De Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering bevoegd voor Leefmilieu, Mevr. E. HUYTEBROEK
La Ministre du Gouvernement de la Région de Bruxelles-Capitale, chargée de l’Environnement, Mme E. HUYTEBROECK
Pour le Gouvernement de la Région de Bruxelles-Capitale :
60946
BELGISCH STAATSBLAD — 11.10.2010 — MONITEUR BELGE
ANDERE BESLUITEN — AUTRES ARRETES FEDERALE OVERHEIDSDIENST FINANCIEN
SERVICE PUBLIC FEDERAL FINANCES
[C − 2010/03571] Personeel. — Eervolle ontslagverleningen
[C − 2010/03571] Personnel. — Démissions honorables
Bij koninklijk besluit van 6 december 2009, nr. 3, wordt eervol ontslag uit hun ambt verleend aan de hiernavolgende ambtenaren :
Par arrêté royal du 6 décembre 2009, n° 3, démission honorable de leurs fonctions est accordée aux agents suivants :
Algemeen Secretariaat heer PEETERS, P.M.M.G., adviseur-generaal van financiën, april 2010; heer MASKENS, C.A.M.P., adviseur-generaal van financiën, juni 2010.
Secrétariat général - M. PEETERS, P.M.M.G., conseiller général des finances, à partir du 1er avril 2010; - M. MASKENS, C.A.M.P., conseiller général des finances, à partir du 1er juin 2010.
Administratie der directe belastingen (Centrale Diensten) - De heer FRANCOIS, J.R.G., eerste attaché van financiën, vanaf 1 april 2010.
Administration des contributions directes (Services centraux) - M. FRANCOIS, J.R.G., premier attaché des finances, à partir du 1er avril 2010.
Administratie der directe belastingen (Buitendiensten) - De heer RASNEUR, J.L.G., gewestelijk directeur bij een fiscaal bestuur te Namen, vanaf 1 juni 2010; - De heer COIA, C.E.L.J., directeur bij een fiscaal bestuur te Luik, vanaf 1 april 2010.
Administration des contributions directes (Services extérieurs) - M. RASNEUR, J.L.G., directeur régional d’administration fiscale à Namur, à partir du 1er juin 2010; - M. COIA, C.E.L.J., directeur d’administration fiscale à Liège, à partir du 1er avril 2010.
Administratie van de btw, registratie en domeinen Sector der registratie en domeinen (Buitendiensten) - De heer LELOUP, J.A.E.V., eerstaanwezend inspecteur bij een fiscaal bestuur te Ans, vanaf 1 juni 2010; - De heer EVRARD, D.F.R., eerstaanwezend inspecteur bij een fiscaal bestuur te Luik (BBI), vanaf 1 juni 2010; -De heer JACQUES, R.J.G.G., hypotheekbewaarder te Verviers, vanaf 1 juni 2010.
Administration de la T.V.A., de l’enregistrement et des domaines Secteur de l’enregistrement et des domaines (Services extérieurs) - M. LELOUP, J.A.E.V., inspecteur principal d’administration fiscale à Ans, à partir du 1er juin 2010; - M. EVRARD, D.F.R., inspecteur principal d’administration fiscale à Liège (ISI), à partir du 1er juin 2010; - M. JACQUES, R.J.G.G., conservateur des hypothèques à Verviers, à partir du 1er juin 2010.
Administratie van het kadaster (Buitendiensten) - De heer DE FIZE, J.P.G., eerstaanwezend inspecteur bij een fiscaal bestuur te Luik, vanaf 1 juni 2010.
Administration du cadastre (Services extérieurs) - M. DE FIZE, J.P.G., inspecteur principal d’administration fiscale à Liège, à partir du 1er juin 2010.
Administratie der douane en accijnzen (Buitendiensten) - De heer RENIER, P.M.M., directeur bij een fiscaal bestuur te Aarlen, vanaf 1 juni 2010. De vermelde personen mogen hun aanspraken op het rustpensioen laten gelden en zijn gemachtigd de titel van hun ambt eershalve te voeren.
Administration des douanes et accises (Services extérieurs) - M. RENIER, P.M.M., directeur d’administration fiscale à Arlon, à partir du 1er juin 2010. Les personnes mentionnées sont admises à faire valoir leurs droits à la pension de retraite et autorisées à porter le titre honorifique de leurs fonctions.
- De vanaf 1 - De vanaf 1
* FEDERALE OVERHEIDSDIENST WERKGELEGENHEID, ARBEID EN SOCIAAL OVERLEG
SERVICE PUBLIC FEDERAL EMPLOI, TRAVAIL ET CONCERTATION SOCIALE
[2010/205085]
[2010/205085]
Algemene Directie Collectieve Arbeidsbetrekkingen. — Benoeming van de leden van het Paritair Subcomité voor de textielnijverheid uit het administratief arrondissement Verviers
Direction générale Relations collectives de travail. — Nomination des membres de la Sous-commission paritaire de l’industrie textile de l’arrondissement administratif de Verviers
Bij besluit van de Directeur-generaal van 27 september 2010, dat in werking treedt de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt : worden benoemd tot leden van het Paritair Subcomité voor de textielnijverheid uit het administratief arrondissement Verviers :
Par arrêté du Directeur général du 27 septembre 2010, qui entre en vigueur le jour de sa publication au Moniteur belge : sont nommés membres de la Sous-commission paritaire de l’industrie textile de l’arrondissement administratif de Verviers :
1. als vertegenwoordigers van de werkgeversorganisatie :
1. en qualité de représentants de l’organisation d’employeurs :
Gewone leden :
Membres effectifs :
De heren :
MM. :
SCHEEN, Jean-Michel, te Thimister-Clermont;
SCHEEN, Jean-Michel, à Thimister-Clermont;
CREMER, Hubert-Paul, te Welkenraedt;
CREMER, Hubert-Paul, à Welkenraedt;
DEWANDELEER, Pascal, te Tervuren;
DEWANDELEER, Pascal, à Tervuren;
BLOMME, Marc, te Brugge.
BLOMME, Marc, à Bruges.
60947
BELGISCH STAATSBLAD — 11.10.2010 — MONITEUR BELGE Plaatsvervangende leden : De heren : SIMONIS, Marc, te Chaudfontaine; GODIN, Dominique, te Geer; Mevr. DENIS, Chantal, te Pepinster; De heer COCHAUX, André, te Sint-Pieters-Woluwe. 2. als vertegenwoordigers van de werknemersorganisaties : Gewone leden : De heren : MEYFROOT, Dominique, te Meulebeke; JACQUEMIN, Christian, te Verviers; CALLAERT, Jan, te Dendermonde; BROCHARD, Patrick, te Sprimont. Plaatsvervangende leden : Mevr. KLARZYNSKY, Hélène, te Soumagne; De heren : LANCKOHR, Romain, te Kelmis; MOERMANS, Johan, te Evergem; KAPTAN, Ergin, te Fléron.
Membres suppléants : MM. : SIMONIS, Marc, à Chaudfontaine; GODIN, Dominique, à Geer; Mme DENIS, Chantal, à Pepinster; M. COCHAUX, André, à Woluwe-Saint-Pierre. 2. en qualité de représentants des organisations de travailleurs : Membres effectifs : MM. : MEYFROOT, Dominique, à Meulebeke; JACQUEMIN, Christian, à Verviers; CALLAERT, Jan, à Termonde; BROCHARD, Patrick, à Sprimont. Membres suppléants : Mme KLARZYNSKY, Hélène, à Soumagne; MM. : LANCKOHR, Romain, à La Calamine; MOERMANS, Johan, à Evergem; KAPTAN, Ergin, à Fléron.
*
FEDERALE OVERHEIDSDIENST JUSTITIE
SERVICE PUBLIC FEDERAL JUSTICE
[C − 2010/09839]
[C − 2010/09839]
Gerechtsdeurwaarder Vernietiging van de Raad van State
Huissier de justice Annulation par le Conseil d’Etat
Bij arrest nr. 207.661 van 27 september 2010 van de Raad van State wordt het koninklijk besluit van 7 juli 2008 waarbij Ann Pirlot benoemd wordt tot gerechtsdeurwaarder in het gerechtelijk arrondissement Antwerpen, vernietigd.
Par arrêt n° 207.661 du 27 septembre 2010 du Conseil d’Etat, l’arrêté royal du 7 juillet 2008, par lequel Ann Pirlot est nommée huissier de justice dans l’arrondissement judiciaire d’Anvers, est annulé.
GEMEENSCHAPS- EN GEWESTREGERINGEN GOUVERNEMENTS DE COMMUNAUTE ET DE REGION GEMEINSCHAFTS- UND REGIONALREGIERUNGEN
VLAAMSE GEMEENSCHAP — COMMUNAUTE FLAMANDE VLAAMSE OVERHEID Bestuurszaken [2010/205149] Autonoom Gemeentebedrijf. — Statutenwijziging. — Goedkeuring Bij besluit van 1 oktober 2010 hecht de Vlaamse minister van Bestuurszaken, Binnenlands Bestuur, Inburgering, Toerisme en Vlaamse Rand zijn goedkeuring aan de wijzigingen van de statuten van het Autonoom Gemeentebedrijf AGB Bornem aangebracht bij besluit van de raad van bestuur van het Autonoom Gemeentebedrijf van 14 juni 2010.
* VLAAMSE OVERHEID Economie, Wetenschap en Innovatie [2010/205148] Personeel. — Ontslag. — Pensioen Bij besluit van de administrateur-generaal d.d. 30 september 2010 wordt aan Mevr. Jenny VAN GELDER met ingang van 1 juni 2011 eervol ontslag verleend ui haar functie van adjunct van de directeur. Betrokkene is ertoe gemachtigd, met ingang van deze datum aanspraak op pensioen te doen gelden.
60948
BELGISCH STAATSBLAD — 11.10.2010 — MONITEUR BELGE VLAAMSE OVERHEID Landbouw en Visserij [2010/205113] Personeel. — Benoeming in vast dienstverband Bij besluit van de administrateur-generaal van het Agentschap voor Landbouw en Visserij van 17 september 2010 wordt Sofie Tilleman, met ingang van 1 juni 2010, in vast dienstverband benoemd in de graad van adjunct van de directeur bij het Vlaams Ministerie van Landbouw en Visserij, Agentschap voor Landbouw en Visserij, afdeling Markten Inkomensbeheer, buitendienst West-Vlaanderen.
* VLAAMSE OVERHEID Leefmilieu, Natuur en Energie [2010/205146] Vlaams natuurreservaat Bij ministerieel besluit van 28 juli 2010 wordt het natuurreservaat « Vallei van de Serskampse Beek », bestaande uit de percelen ten kadaster gekend als : — Lede, 4e afdeling, sectie A, nrs. 6A (deel), 7A, 11B, 12A, 12C, 13, 14, 15, 16, 116, 117, 118, 119A, 121, 144 en 260, — Wichelen, 2e afdeling, sectie B, nrs. 145A, 145B, 147A, 170C, 449 en 454B, — Wetteren, 3e afdeling, sectie F, nrs. 907, 908A, 912A, 912B, 912C, 913A, 913/2B, 913/2C, 914, 915 en 955, met een oppervlakte van 21 ha 96 a 08 ca aangewezen als Vlaams natuurreservaat overeenkomstig de bepalingen van artikels 32, 33, 34, 35, 36ter en 72, § 2 van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu. Bij het Vlaams natuurreservaat « Vallei van de Serskampse Beek » wordt in : — Lede, 4e afdeling, sectie A, ten noorden van Briel, — Lede, 5e afdeling, sectie A, — Wichelen, 2e afdeling, sectie B, — Wetteren, 3e afdeling, sectie F, ten oosten van de Smetledesteenweg en Adolf Papeleustraat, een uitbreidingszone voorzien waarbinnen het recht van voorkoop, conform artikel 33, derde lid van het decreet betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu, van toepassing is. Het beheerplan, de voorgestelde ontheffingen op de verbodsbepalingen en het toegankelijkheidsplan voor het Vlaams natuurreservaat « Vallei van de Serskampse Beek » worden goedgekeurd. Het goedgekeurde beheerplan is van toepassing voor een periode van 27 jaar op de aangewezen percelen.
* VLAAMSE OVERHEID Ruimtelijke Ordening, Woonbeleid en Onroerend Erfgoed [2010/205111] Tijdelijke aanwijzing van een lid van de Vlaamse Woonraad Bij besluit van de Vlaamse minister van Energie, Wonen, Steden en Sociale Economie van 28 juli 2010 wordt bepaald : Artikel 1. De heer Frederiek De Kimpe en mevrouw Peggy Verzele worden aangewezen als respectievelijk effectief en plaatsvervangend lid van de Vlaamse Woonraad, ter vervanging van mevrouw Goele Kerckhofs en de heer Jurgen Van Steene. Onverminderd de mogelijkheid van de Vlaamse Regering tot het benoemen van de leden van de Vlaamse Woonraad, geldt de aanwijzing, bedoeld in het eerste lid, uiterlijk tot 19 juli 2011. Art. 2. Dit besluit treedt in werking op datum van publicatie in het Belgisch Staatsblad.
* VLAAMSE OVERHEID Ruimtelijke Ordening, Woonbeleid en Onroerend Erfgoed [2010/205145] Provincie West-Vlaanderen. — Gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan (RUP) N 16.1 Vichte-Parken-Kerkdreef, gemeente Anzegem Bij besluit van 5 augustus 2010 heeft de deputatie van de Provincie West-Vlaanderen het gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan N 16.1 Vichte-Parken-Kerkdreef voor de gemeente Anzegem, zoals definitief vastgesteld door de gemeenteraad van Anzegem in zitting van 1 juni 2010, goedgekeurd.
60949
BELGISCH STAATSBLAD — 11.10.2010 — MONITEUR BELGE VLAAMSE OVERHEID Ruimtelijke Ordening, Woonbeleid en Onroerend Erfgoed [2010/205118] Ruimtelijke ordening HAMONT-ACHEL. — Bij ministerieel besluit van 28 september 2010 is vastgesteld dat de gemeente Hamont-Achel voldoet aan de vijf voorwaarden van artikel 7.2.1, § 1, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening.
REGION WALLONNE — WALLONISCHE REGION — WAALS GEWEST SERVICE PUBLIC DE WALLONIE [2010/205169] Routes de la Région wallonne Par arrêté ministériel du 21 septembre 2010 qui entre en vigueur le 21 septembre 2010, le tronçon de la rue de Familleureux à Houdeng-Gœgnies réalisé dans le cadre de la modernisation du canal du Centre à grand gabarit tel que repris au plan no 221-6139A est incorporé dans la voirie communale de la ville de La Louvière. Le même arrêté précise : — qu’en ce qui concerne le pont, le Service public de Wallonie conserve la gestion de la superstructure, des joints de dilatation et des gaines pour impétrant; — que tous les éléments de la chaussée, y compris glissières de sécurité, trottoirs, accotements, avaloirs,...) sont incorporés dans la voirie communale. Le dossier et le plan peuvent être consultés à la Direction des Voies hydrauliques de Mons de la Direction générale opérationnelle de la Mobilité et des Voies hydrauliques du Service public de Wallonie, rue Verte 11, à 7000 Mons.
* SERVICE PUBLIC DE WALLONIE [2010/205170] 3 SEPTEMBRE 2010. — Arrêté ministériel relatif à l’expropriation de biens immeubles à Pecq Le Ministre des Travaux publics, de l’Agriculture, de la Ruralité, de la Nature, de la Forêt et du Patrimoine, Vu la loi spéciale de réformes institutionnelles du 8 août 1980, modifiée par les lois du 8 août 1988, du 5 mai 1993 et du 16 juillet 1993, notamment l’article 6, § 1er, X, 1o; Vu la loi du 26 juillet 1962 relative à la procédure d’extrême urgence en matière d’expropriation pour cause d’utilité publique, notamment l’article 5; Vu le décret du 6 mai 1988 relatif aux expropriations pour cause d’utilité publique poursuivies ou autorisées par l’Exécutif régional wallon; Vu l’arrêté du Gouvernement wallon du 17 juillet 2009 portant règlement du fonctionnement du Gouvernement, notamment l’article 21; Vu l’arrêté du Gouvernement wallon du 17 juillet 2009 fixant la répartition des compétences entre les Ministres et réglant la signature des actes du Gouvernement, modifié par l’arrêté du Gouvernement wallon du 21 janvier 2010, notamment l’article 9; Considérant qu’il est d’utilité publique d’améliorer la visibilité au carrefour de la N50 avec la N353 et l’accès à la zone portuaire de Pecq; Considérant que la prise de possession immédiate est indispensable, Arrête : Article unique. Il est indispensable pour cause d’utilité publique de prendre immédiatement possession des immeubles nécessaires pour améliorer la visibilité au carrefour de la N50 avec la N353 et l’ accès à la zone portuaire de Pecq sur le territoire de la commune de Pecq, figurés par une teinte jaune au plan n° HN50.H21-39/1 ci-annexé, visé par le Ministre des Travaux publics, de l’Agriculture, de la Ruralité, de la Nature, de la Forêt et du Patrimoine, rectificatif et complémentaire au plan HN50.H21-39 annexé à l’arrêté du 10 juin 2009. En conséquence, la procédure en expropriation des immeubles précités sera poursuivie conformément aux dispositions de la loi du 26 juillet 1962. Namur, le 3 septembre 2010. B. LUTGEN
60950
BELGISCH STAATSBLAD — 11.10.2010 — MONITEUR BELGE TABLEAU D’EMPRISE
N°
Cadastre on
Propriétaires
Nature
Contenance
Revenu
A acquérir
ha
a
ca
ha
a
ca
1
A
368K
Tieu blanderie
CLAERHOUT Pierre, André et LATEUR Marie, Christine, Ponstraat 60, 8551 Zwevegem
Terre
00
94
20
74
00
30
60
3
A
375H
Trieu de cloderie
TERRYN N, L rue du Major Sable 55, 7740 Pecq D’HAENE Martine, Elvise, rue Cazeau 78, 7520 Tournai D’HAENE José, Odilon, place d’Herlain 27, 7522 Tournai D’Haene Josiane, Agnès et ayants droits, rue Howarderie 9, 7793 Comines Warneton
Terre
00
15
30
12
00
00
62
S
N°
Lieu-dit
Le plan no HN50.H21-39/1 peut être consulté auprès de la Direction des Routes de Mons, rue du Joncquois 118, 7000 Mons.
* SERVICE PUBLIC DE WALLONIE [2010/205171] 3 SEPTEMBRE 2010. — Arrêté ministériel relatif à l’expropriation de biens immeubles à Tournai Le Ministre des Travaux publics, de l’Agriculture, de la Ruralité, de la Nature, de la Forêt et du Patrimoine, Vu la loi spéciale de réformes institutionnelles du 8 août 1980, modifiée par les lois du 8 août 1988, du 5 mai 1993 et du 16 juillet 1993, notamment l’article 6, § 1er, X, 1o; Vu la loi du 26 juillet 1962 relative à la procédure d’extrême urgence en matière d’expropriation pour cause d’utilité publique, notamment l’article 5; Vu le décret du 6 mai 1988 relatif aux expropriations pour cause d’utilité publique poursuivies ou autorisées par l’Exécutif régional wallon; Vu l’arrêté du Gouvernement wallon du 17 juillet 2009 portant règlement du fonctionnement du Gouvernement, notamment l’article 21; Vu l’arrêté du Gouvernement wallon du 17 juillet 2009 fixant la répartition des compétences entre les Ministres et réglant la signature des actes du Gouvernement, modifié par l’arrêté du Gouvernement wallon du 21 janvier 2010, notamment l’article 9; Considérant qu’il est d’utilité publique d’effectuer des travaux sur la N7 à Tournai afin d’améliorer la sécurité des usagers; Considérant que la prise de possession immédiate est indispensable, Arrête : Article unique. Il est indispensable pour cause d’utilité publique de prendre immédiatement possession des immeubles nécessaires lors de la réalisation, par la Région wallonne, des travaux sur le territoire de la ville de Tournai, figurés par une teinte jaune au plan n° HN7.E22-49/7 ci-annexé, visé par le Ministre des Travaux publics, de l’Agriculture, de la Ruralité, de la Nature, de la Forêt et du Patrimoine, complémentaire au plan no HN7.E22-49 annexé à l’arrêté ministériel du 14 décembre 1989. En conséquence, la procédure en expropriation des immeubles précités sera poursuivie conformément aux dispositions de la loi du 26 juillet 1962. Namur, le 3 septembre 2010. B. LUTGEN
TABLEAU D’EMPRISE
N°
Cadastre Son
N°
13
B/4
76p
14
B/3
79a
Lieu-dit
Propriétaires
Nature
Vieux Allain
LECOCQ, N.M./vve DETOURNAY, A.L. rue d’Espinoy 3/2, 7500 Tournai LECOCQ, C.M./épse LAFRANCE H.V., rue J. Gorin 49, 7540 Tournai LECOCQ, O.M./vve DELHAYE, E.F., Grand Route 94, 7530 Tournai
Vieux Allain
YSERBYT, F. et MESSIAEN B. rue de la Lys, 7500 Tournai
Contenance ha
a
ca
Terre
01
11
39
Terre
00
74
87
Revenu
A acquérir ha
a
ca
3400
00
00
72
53
00
01
47
Le plan no HN7.E22-49/7 peut être consulté auprès de la Direction des Routes de Mons, rue du Joncquois 118, 7000 Mons.
60951
BELGISCH STAATSBLAD — 11.10.2010 — MONITEUR BELGE
OFFICIELE BERICHTEN — AVIS OFFICIELS GRONDWETTELIJK HOF [2010/204267] Uittreksel uit arrest nr. 72/2010 van 23 juni 2010 Rolnummer 4777 In zake : de prejudiciële vraag betreffende de artikelen 1469, tweede lid, en 1595, eerste lid, 4o, van het Burgerlijk Wetboek, gesteld door het Hof van Beroep te Gent. Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Bossuyt en M. Melchior, en de rechters R. Henneuse, J.-P. Moerman, E. Derycke, T. Merckx-Van Goey en P. Nihoul, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Bossuyt, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij arrest van 24 september 2009 in zake Françoise Dardenne tegen Patrick Laurent en Yves Tytgat, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 5 oktober 2009, heeft het Hof van Beroep te Gent de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt art. 1595, 4o, B.W. iuncto art. 1469, al. 2, B.W., de artikelen 10 en 11 Grondwet in de mate dat het een rechterlijke machtiging vereist voordat een echtgenoot, tijdens het huwelijk, zou kunnen overgaan tot de onderhandse inkoop van het aandeel van de andere echtgenoot in een door hen verworven onroerend goed dat in onverdeeldheid behoort aan de echtgenoten gehuwd onder het stelsel van scheiding van goederen, terwijl de artikelen 1475 e.v. B.W. deze vereiste niet stelt ten aanzien van wettelijk samenwonenden ? ». (...) III. In rechte (...) B.1.1. Artikel 1469 van het Burgerlijk Wetboek, zoals vervangen bij artikel 2 van de wet van 14 juli 1976 betreffende de wederzijdse rechten en verplichtingen van echtgenoten en de huwelijksvermogensstelsels, luidt : « Onverminderd de toepassing van artikel 215, § 1, en onder voorbehoud van de bepalingen van artikel 815, tweede lid, kan elk der echtgenoten te allen tijde verdeling vorderen van al hun onverdeelde goederen of een deel ervan. De ene echtgenoot kan het aandeel van de andere in een of meer goederen slechts inkopen op een openbare verkoping of met machtiging van de rechter ». B.1.2. Artikel 1595 van hetzelfde Wetboek, zoals gewijzigd bij artikel 4 van diezelfde wet van 14 juli 1976, luidt : « Tussen echtgenoten kan geen koopcontract worden aangegaan, dan in de vier volgende gevallen : 1o Wanneer een van de echtgenoten aan de andere echtgenoot, van wie hij gerechtelijk gescheiden is, goederen overdraagt tot voldoening van diens rechten; 2o Wanneer de overdracht die de man doet aan zijn vrouw, zelfs als hij van haar niet gescheiden is, een wettige oorzaak heeft, zoals de wederbelegging van haar vervreemde onroerende goederen of van penningen die haar toebehoren, indien die onroerende goederen of penningen niet in de gemeenschap vallen; 3o Wanneer de vrouw aan haar man goederen overdraagt tot betaling van een geldsom die zij hem als huwelijksgoed beloofd heeft, en er geen gemeenschap van goederen is; 4o Wanneer een der echtgenoten op een openbare verkoping of met machtiging van de rechter het aandeel inkoopt van de andere echtgenoot in een goed dat onverdeeld tussen hen is. Behoudens echter, in deze vier gevallen, de rechten van de erfgenamen van de contracterende partijen, indien er onrechtstreeks bevoordeling is ». B.2. Het verwijzende rechtscollege vraagt of de artikelen 1469, tweede lid, en 1595, eerste lid, 4o, van het Burgerlijk Wetboek bestaanbaar zijn met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre een echtgenoot, gehuwd onder het stelsel van scheiding van goederen, die onderhands het aandeel wil inkopen van de andere echtgenote in een onroerend goed dat hun in onverdeeldheid toebehoort, de machtiging van de rechter nodig heeft, terwijl die vereiste niet geldt ten aanzien van wettelijk samenwonenden. B.3. Vóór de wet van 14 juli 1976 was een koopovereenkomst tussen echtgenoten enkel mogelijk in de in artikel 1595, eerste lid, 1o tot 3o, van het Burgerlijk Wetboek bepaalde gevallen. B.4.1. In de parlementaire voorbereiding werd artikel 1469 van het Burgerlijk Wetboek als volgt verantwoord : « De Commissie heeft het nuttig geacht in de wet bepaalde problemen te regelen die zich kunnen voordoen wanneer er onverdeelde goederen zijn. Kan de verdeling van onverdeelde goederen te allen tijde plaatshebben of alleen bij de ontbinding van het stelsel ? Er wordt verwezen naar artikel 815 van het Burgerlijk Wetboek volgens hetwelk niemand kan worden genoodzaakt in onverdeeldheid te blijven. Hierop wordt geantwoord dat dit artikel betrekking heeft op een onvrijwillige onverdeeldheid bij een nalatenschap die aan verscheidene personen toevalt, terwijl de onverdeeldheid tussen echtgenoten bij scheiding van goederen meestal vrijwillig is doordat de echtgenoten samen een goed gekocht hebben of nagelaten hebben zich het bewijs van hun eigendomsrecht voor te behouden. Omdat een der echtgenoten zijn onverdeeld aandeel ook zou kunnen overdragen aan een derde die dan ook de verdeling zou kunnen vorderen, besluit de Commissie te bepalen dat alle of sommige onverdeelde goederen te allen tijde verdeeld mogen worden. Binnen de grenzen van artikel 815, tweede lid, kunnen de echtgenoten evenwel overeenkomen de verdeling voor een bepaalde tijd uit te stellen. Volgens artikel 215, § 1, betreffende de daden van beschikking i.v.m. het huis dat het gezin tot woning dient, kan een der echtgenoten zich ook om gewichtige redenen verzetten tegen de vordering tot verdeling van dat goed.
60952
BELGISCH STAATSBLAD — 11.10.2010 — MONITEUR BELGE Kan uit onverdeeldheid worden getreden door de rechten van een der echtgenoten in het onverdeelde goed over te dragen aan de andere echtgenoot ? Deze verrichting kan in bepaalde omstandigheden tot gevolg hebben dat de belangen van derden worden geschaad en kan ook dienen om een schenking van de ene echtgenoot aan de andere te vermommen. Toezicht van de rechtbank lijkt noodzakelijk en zou vooral betrekking moeten hebben op de wijze van overdracht en inzonderheid op de prijs. Artikel 1595 van het Burgerlijk moet worden aangevuld om te voorzien in de mogelijkheid van overdracht van onverdeelde rechten tussen echtgenoten (zie art. IV, art. 13). [...] » (Parl. St., Senaat, B.Z. 1974, nr. 683/2, pp. 88-89). B.4.2. In de Kamer van volksvertegenwoordigers werd met betrekking tot die bepaling nog het volgende verklaard : « Een lid vraagt of de terminologie in het tweede lid van dit artikel wel adekwaat is : strikt genomen gaat het hier immers niet over een verkoop, doch wel over een verdeling. Het inkopen door een medeëigenaar van het aandeel van de andere medeëigenaar is inderdaad een wijze van verdeling. Dit kan van belang zijn, b.v. voor de registratierechten. De Commissie gaat ermee akkoord dit aldus te begrijpen : ondanks het gebruik van de term ’ verkoop ’ gaat het in werkelijkheid om een ’ verdeling ’ » (Parl. St., Kamer, 1975-1976, nr. 869/3, p. 19). B.4.3. Wat de wijziging van artikel 1595 van het Burgerlijk Wetboek betreft, werd het volgende opgemerkt : « In artikel 1595 van het Burgerlijk Wetboek moet een vierde uitzondering worden gesteld op de regel dat verkoop tussen echtgenoten verboden is. Verkoop is voortaan toegelaten om een einde te kunnen maken aan een onverdeeldheid tussen echtgenoten die gescheiden zijn van goederen (zie hiervoren, artikel 1469, verslag blz. 89) » (Parl. St., Senaat, B.Z. 1974, nr. 683/2, p. 102). B.4.4. In de Kamer werd bij de bespreking van die bepaling naar de opmerkingen bij het nieuwe artikel 1469 van het Burgerlijk Wetboek (B.4.2) verwezen (Parl. St., Kamer, 1975-1976, nr. 869/3, p. 22). B.5. Uit wat voorafgaat blijkt dat de artikelen 1469, tweede lid, en 1595, eerste lid, 4o, van het Burgerlijk Wetboek een dubbel doel nastreven. Enerzijds, beogen die bepalingen de eventuele schuldeisers te beschermen tegen een overdracht door één van de echtgenoten aan de andere van zijn of haar ondeelbare rechten, waardoor die schuldeisers niet langer beslag kunnen leggen en de verdeling van het onverdeelde goed kunnen vragen. Het optreden van de rechtbank wordt gerechtvaardigd door de wil om de inkoopmodaliteiten in het oog te houden. Anderzijds, hebben die bepalingen tot doel te vermijden dat de inkoop een schenking verbergt, teneinde te ontsnappen aan het herroepbaar karakter van schenkingen tussen echtgenoten (artikel 1096, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek) en aan de beperking van schenkingen tot het gedeelte waarover een echtgenoot kan beschikken zonder de reservataire erfgenamen te benadelen. B.6.1. Onder wettelijke samenwoning wordt verstaan de toestand van samenleven van twee personen die een schriftelijke verklaring van wettelijke samenwoning hebben afgelegd (artikel 1475 van het Burgerlijk Wetboek). De verklaring wordt overhandigd aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeenschappelijke woonplaats, die nagaat of beide partijen niet zijn verbonden door een huwelijk of door een andere wettelijke samenwoning en bekwaam zijn om contracten aan te gaan overeenkomstig de artikelen 1123 en 1124 van het Burgerlijk Wetboek. De verklaring wordt vermeld in het bevolkingsregister. De wettelijke samenwoning houdt op wanneer een van de partijen in het huwelijk treedt of overlijdt. Zij kan tevens door de samenwonenden worden beëindigd, in onderlinge overeenstemming of eenzijdig, door middel van een schriftelijke verklaring bij de ambtenaar van de burgerlijke stand, die daarvan melding maakt in het bevolkingsregister (artikel 1476 van het Burgerlijk Wetboek). B.6.2. Op de wettelijke samenwoning zijn de volgende bepalingen toepasselijk : de wettelijke bescherming van de gezinswoning (artikelen 215, 220, § 1, en 224, § 1, 1, van het Burgerlijk Wetboek) wordt van overeenkomstige toepassing verklaard op de wettelijke samenwoning; de wettelijk samenwonenden dragen bij in de lasten van het samenleven naar evenredigheid van hun mogelijkheden en iedere niet-buitensporige schuld die door een der wettelijk samenwonenden wordt aangegaan ten behoeve van het samenleven en van de kinderen die door hen worden opgevoed, verbindt de andere partner hoofdelijk (artikel 1477 van het Burgerlijk Wetboek). Voor het overige is voorzien in een regeling van de goederen van de samenwonenden en in de mogelijkheid om de wettelijke samenwoning door middel van een overeenkomst te regelen, voor zover die geen beding bevat dat strijdig is met artikel 1477 van het Burgerlijk Wetboek, met de openbare orde of de goede zeden, noch met de regels betreffende het ouderlijk gezag en de voogdij, noch met de regels die de wettelijke orde van de erfopvolging bepalen. Die overeenkomst wordt in authentieke vorm verleden voor de notaris en wordt in het bevolkingsregister vermeld (artikel 1478 van het Burgerlijk Wetboek). B.6.3. Uit hetgeen voorafgaat blijkt dat de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek die gelden ten aanzien van wettelijk samenwonenden een beperkte vermogensrechtelijke bescherming creëren die gedeeltelijk is geïnspireerd door bepalingen die gelden ten aanzien van echtgenoten. B.7. Het verschil in behandeling tussen echtgenoten en wettelijk samenwonenden steunt op het objectieve gegeven dat hun juridische toestand verschilt, zowel wat hun verplichtingen jegens elkaar, als wat hun vermogensrechtelijke toestand betreft. Die verschillende juridische toestand kan in bepaalde gevallen, wanneer zij verband houdt met het doel van de maatregel, een verschil in behandeling tussen gehuwden en wettelijk samenwonenden verantwoorden. B.8.1. Het stelsel van de wettelijke samenwoning zoals bepaald in de artikelen 1475 tot 1479 van het Burgerlijk Wetboek is vergelijkbaar met het stelsel van scheiding van goederen bepaald in de artikelen 1466 tot 1469 van het Burgerlijk Wetboek. B.8.2. In het stelsel van scheiding van goederen blijft elke echtgenoot eigenaar van wat hij vóór het huwelijk bezit en van wat hij tijdens het huwelijk verkrijgt. Artikel 1466 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt dienaangaande het volgende : « Wanneer de echtgenoten bij huwelijkscontract bedingen dat zij gescheiden van goederen zullen zijn, bezit ieder van hen de bevoegdheid van beheer, genot en beschikking alleen, onverminderd de toepassing van artikel 215, § 1; zijn inkomsten en besparingen blijven eigen goed ». Bij gebrek aan een andersluidende overeenkomst geldt hetzelfde ten aanzien van wettelijk samenwonenden. Artikel 1478, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat « elk van de wettelijk samenwonenden [...] de goederen [behoudt] waarvan hij de eigendom kan bewijzen, de inkomsten uit deze goederen en de opbrengsten uit arbeid ».
60953
BELGISCH STAATSBLAD — 11.10.2010 — MONITEUR BELGE B.8.3. Wat het bewijs van de eigendom betreft, bepaalt artikel 1468, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek ten aanzien van echtgenoten gehuwd volgens het stelsel van scheiding van goederen dat « roerende goederen waarvan niet kan worden bewezen dat ze eigendom zijn van een der echtgenoten, [...] als onverdeeld [worden beschouwd] tussen de echtgenoten ». Wat de wettelijk samenwonenden betreft, bepaalt artikel 1478, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek dat « de goederen waarvan geen van beide wettelijk samenwonenden de eigendom kan bewijzen en de inkomsten daarvan worden geacht in onverdeeldheid te zijn ». B.9.1. Ofschoon de vermogensrechtelijke situatie van wettelijk samenwonenden en die van echtgenoten gehuwd onder het stelsel van scheiding van goederen vergelijkbaar zijn, geldt de in de in het geding zijnde bepalingen vervatte beperking niet ten aanzien van de eerste categorie van personen. B.9.2. Weliswaar kan de vrees van de wetgever dat de inkoop een schenking zou verbergen teneinde het herroepelijk karakter van die schenking te omzeilen, geen betrekking hebben op wettelijk samenwonenden, vermits schenkingen tussen die partijen aan het gemeen recht zijn onderworpen en derhalve in beginsel onherroepbaar zijn (artikel 894 van het Burgerlijk Wetboek). B.9.3. Dit neemt niet weg dat de zorg van de wetgever, vermeld in B.5, reservataire erfgenamen te beschermen tegen verdoken schenkingen, evenzeer geldt ten aanzien van wettelijk samenwonenden. De wetgever was zich overigens bewust van de noodzaak die erfgenamen te beschermen vermits artikel 1478, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat « indien de overlevende wettelijk samenwonende een erfgenaam is van de vooroverledene, [...] de in het vorige lid [van dat artikel] bedoelde onverdeeldheid ten aanzien van de erfgenamen met voorbehouden erfdeel als een schenking [wordt] beschouwd, behoudens tegenbewijs ». Het voormelde artikel 1478, derde lid, is evenwel niet langer van toepassing wanneer een wettelijk samenwonende het aandeel inkoopt van de andere wettelijk samenwonende in een goed dat onverdeeld tussen hen is. Door de inkoop van het aandeel van de ene wettelijk samenwonende zal de andere wettelijk samenwonende zijn eigendomsrecht over gans het goed kunnen bewijzen en is er niet langer sprake van een onverdeeldheid. B.9.4. Bovendien worden de eventuele schuldeisers van een wettelijk samenwonende die zijn of haar ondeelbare rechten overdraagt aan de andere wettelijk samenwonende niet beschermd bij gebrek aan een verplichting om hetzij een openbare verkoping te organiseren, hetzij de machtiging van de rechter te vragen. Weliswaar kunnen schuldeisers « opkomen tegen de handelingen die hun schuldenaar verricht heeft met bedrieglijke benadeling van hun rechten » (artikel 1167, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek). In dat geval dienen zij evenwel bedrog aan te tonen. Een dergelijke vereiste geldt niet wanneer een echtgenoot zijn of haar ondeelbare rechten in een goed overdraagt aan de andere echtgenoot zonder openbare verkoping of machtiging van de rechter. B.10.1. Gelet op het voorgaande, is het in B.2 vermelde verschil in behandeling niet redelijk verantwoord. B.10.2. Die discriminatie is echter niet te wijten aan de artikelen 1469, tweede lid, en 1595, eerste lid, 4o, van het Burgerlijk Wetboek. Zij vloeit voort uit het feit dat de wetgever niet in de artikelen 1475 tot 1479 van het Burgerlijk Wetboek ten aanzien van wettelijk samenwonenden in een soortgelijke beperking heeft voorzien. Daaruit volgt dat de prejudiciële vraag ontkennend dient te worden beantwoord. Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Vermits de in B.10 vastgestelde discriminatie niet berust op de artikelen 1469, tweede lid, en 1595, eerste lid, 4o, van het Burgerlijk Wetboek, schenden die bepalingen de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet. Aldus uitgesproken in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof, op de openbare terechtzitting van 23 juni 2010. De griffier, De voorzitter, P.-Y. Dutilleux. M. Bossuyt.
COUR CONSTITUTIONNELLE [2010/204267] Extrait de l’arrêt n° 72/2010 du 23 juin 2010 Numéro du rôle : 4777 En cause : la question préjudicielle relative aux articles 1469, alinéa 2, et 1595, alinéa 1er, 4o, du Code civil, posée par la Cour d’appel de Gand. La Cour constitutionnelle, composée des présidents M. Bossuyt et M. Melchior, et des juges R. Henneuse, J.-P. Moerman, E. Derycke, T. Merckx-Van Goey et P. Nihoul, assistée du greffier P.-Y. Dutilleux, présidée par le président M. Bossuyt, après en avoir délibéré, rend l’arrêt suivant : I. Objet de la question préjudicielle et procédure Par arrêt du 24 septembre 2009 en cause de Françoise Dardenne contre Patrick Laurent et Yves Tytgat, dont l’expédition est parvenue au greffe de la Cour le 5 octobre 2009, la Cour d’appel de Gand a posé la question préjudicielle suivante : « L’article 1595, 4o, du Code civil, juncto l’article 1469, alinéa 2, du Code civil, viole-t-il les articles 10 et 11 de la Constitution en ce qu’il soumet à une autorisation judiciaire préalable le rachat de gré à gré, pendant le mariage, par un des époux, de la part de son conjoint dans un bien immobilier acquis par eux, appartenant par indivis aux époux mariés sous le régime de la séparation des biens, alors que les articles 1475 et suivants du Code civil n’imposent pas cette condition aux cohabitants légaux ? ». (...) III. En droit (...) B.1.1. L’article 1469 du Code civil, tel qu’il a été remplacé par l’article 2 de la loi du 14 juillet 1976 relative aux droits et devoirs respectifs des époux et aux régimes matrimoniaux, dispose : « Sans préjudice de l’application de l’article 215, § 1er, et sous réserve des dispositions de l’alinéa 2 de l’article 815, chacun des époux peut à tout moment demander le partage de tout ou partie des biens indivis entre eux. Le rachat par l’un des époux de la part de l’autre époux dans un ou plusieurs biens ne peut avoir lieu qu’en vente publique ou moyennant l’autorisation du tribunal ».
60954
BELGISCH STAATSBLAD — 11.10.2010 — MONITEUR BELGE B.1.2. L’article 1595 du même Code, tel qu’il a été modifié par l’article 4 de la même loi du 14 juillet 1976, dispose : « Le contrat de vente ne peut avoir lieu entre époux que dans les quatre cas suivants : 1o Celui où l’un des deux époux cède des biens à l’autre, séparé judiciairement d’avec lui, en payement de ses droits; 2o Celui où la cession que le mari fait à sa femme, même non séparée, a une cause légitime, telle que le remploi de ses immeubles aliénés, ou de denier à elle appartenant, si ces immeubles ou deniers ne tombent pas en communauté; 3o Celui où la femme cède des biens à son mari en payement d’une somme qu’elle lui aurait promise en dot, et lorsqu’il y a exclusion de communauté; 4o Celui où l’un des époux rachète en vente publique ou avec l’autorisation du tribunal, la part de son conjoint dans un bien indivis entre eux. Sauf, dans ces quatre cas, les droits des héritiers des parties contractantes, s’il y a avantage indirect ». B.2. La juridiction a quo demande si les articles 1469, alinéa 2, et 1595, alinéa 1er, 4o, du Code civil sont compatibles avec les articles 10 et 11 de la Constitution en ce qu’un époux, marié sous le régime de la séparation de biens, qui souhaite racheter de gré à gré la part de son conjoint dans un bien immobilier qui leur appartient en indivision doit disposer de l’autorisation du juge, alors que cette condition n’est pas applicable aux cohabitants légaux. B.3. Avant la loi du 14 juillet 1976, un contrat de vente entre époux n’était possible que dans les cas prévus par l’article 1595, alinéa 1er, 1o à 3o, du Code civil. B.4.1. Au cours des travaux préparatoires, l’article 1469 du Code civil a été justifié comme suit : « La Commission a estimé utile de régler par la loi certains problèmes que peut poser l’existence de biens indivis entre les époux. Le partage des biens indivis ou de certains d’entre eux peut-il avoir lieu à tout moment ou seulement à la dissolution du régime ? On invoque l’article 815 du Code civil selon lequel nul n’est tenu de rester dans l’indivision; à quoi on répond que cet article vise l’indivision involontaire née d’une succession recueillie par plusieurs, alors que l’indivision entre époux séparés de biens est généralement volontaire, résultant de l’achat fait ensemble d’un bien ou est la conséquence de la négligence des époux à se réserver la preuve de leur droit de propriété. Relevant toutefois qu’un des époux pourrait céder sa part indivise à un tiers qui à son tour pourrait exiger le partage, la Commission décide d’autoriser à tout moment le partage des biens indivis, soit pour la totalité, soit pour certains d’entre eux; les époux pourront toutefois convenir dans les limites de l’article 815, alinéa 2, de suspendre le partage pour un temps limité; l’article 215, § 1er, concernant les actes de disposition de la maison servant au logement de la famille, permettra aussi à l’un des époux de s’opposer pour des motifs graves à l’action en partage de cet immeuble. La sortie d’indivision peut-elle se réaliser par la cession à l’un des époux des droits de l’autre dans le bien indivis ? Cette opération pourrait se réaliser dans des conditions telles que les intérêts des tiers se trouveraient lésés; elle pourrait aussi dissimuler une donation d’un époux à l’autre. Un contrôle du tribunal paraît nécessaire et devrait porter essentiellement sur les modalités de la cession et, notamment, sur le prix. L’article 1595 du Code civil devra être complété pour prévoir la possibilité de la cession entre époux de droits indivis (voir art. IV, art. 13). [...] » (Doc. parl., Sénat, S.E. 1974, no 683/2, pp. 88-89). B.4.2. A la Chambre des représentants, il a encore été déclaré ce qui suit concernant cette disposition : « Un membre demande si la terminologie employée au deuxième alinéa de cet article est bien adéquate : strictement parlant il ne s’agit pas ici d’une vente, mais bien d’un partage. Le rachat, par un co-propriétaire, de la part d’un autre co-propriétaire est, en effet, un mode de partage. Cela peut être important, par exemple pour les droits d’enregistrement. La commission marque son accord pour comprendre cette disposition comme suit : malgré l’emploi du terme ’ vente ’, il s’agit en réalité d’un ’ partage ’ » (Doc. parl., Chambre, 1975-1976, no 869/3, p. 19). B.4.3. En ce qui concerne la modification de l’article 1595 du Code civil, il a été observé ce qui suit : « Il s’agit d’introduire dans l’article 1595 du Code civil une quatrième exception à l’interdiction de la vente entre époux. Celle-ci sera dorénavant permise en vue de mettre fin à une indivision existant entre époux séparés de biens (voir ci-avant art. 1469, rapport page 89) » (Doc. parl., Sénat, S.E. 1974, no 683/2, p. 102). B.4.4. A la Chambre, lors de la discussion de cette disposition, il a été fait référence aux observations concernant le nouvel article 1469 du Code civil (B.4.2) (Doc. parl., Chambre, 1975-1976, no 869/3, p. 22). B.5. Il ressort de ce qui précède que les articles 1469, alinéa 2, et 1595, alinéa 1er, 4o, du Code civil poursuivent un double objectif. D’une part, ces dispositions visent à protéger les éventuels créanciers contre un transfert, par un des époux à l’autre époux, de ses droits indivis, les créanciers n’étant plus en mesure d’opérer une saisie et de demander le partage du bien indivis. L’intervention du tribunal se justifie par la volonté de contrôler les modalités du rachat. D’autre part, ces dispositions ont pour but d’éviter que le rachat dissimule une donation afin d’échapper au caractère révocable des donations entre époux (article 1096, alinéa 1er, du Code civil) et à la limitation des donations à la part dont un conjoint peut disposer sans léser les héritiers réservataires. B.6.1. Par cohabitation légale, il y a lieu d’entendre la situation de vie commune de deux personnes ayant fait une déclaration écrite de cohabitation légale (article 1475 du Code civil). La déclaration est remise à l’officier de l’état civil du domicile commun, qui vérifie si les deux parties ne sont pas liées par un mariage ou par une autre cohabitation légale et sont capables de contracter conformément aux articles 1123 et 1124 du Code civil. La déclaration est actée dans le registre de la population. La cohabitation légale cesse lorsque l’une des parties se marie ou décède. Il peut également être mis fin à la cohabitation légale par les cohabitants, soit de commun accord, soit unilatéralement, au moyen d’une déclaration écrite qui est remise à l’officier de l’état civil, qui acte la cessation de la cohabitation légale dans le registre de la population (article 1476 du Code civil).
60955
BELGISCH STAATSBLAD — 11.10.2010 — MONITEUR BELGE B.6.2. Les dispositions suivantes s’appliquent à la cohabitation légale : la protection légale du domicile familial (articles 215, 220, § 1er, et 224, § 1er, 1, du Code civil) s’applique par analogie à la cohabitation légale; les cohabitants légaux contribuent aux charges de la vie commune en proportion de leurs facultés et toute dette non excessive contractée par l’un des cohabitants légaux pour les besoins de la vie commune et des enfants qu’ils éduquent oblige solidairement l’autre cohabitant (article 1477 du Code civil). Pour le surplus, il est prévu un régime des biens des cohabitants et la possibilité de régler par convention les modalités de la cohabitation légale, pour autant que cette convention ne contienne aucune clause contraire à l’article 1477 du Code civil, à l’ordre public, aux bonnes mœurs ou aux règles relatives à l’autorité parentale, à la tutelle et aux règles déterminant l’ordre légal de la succession. Cette convention est passée en la forme authentique devant notaire, et fait l’objet d’une mention au registre de la population (article 1478 du Code civil). B.6.3. Il résulte de ce qui précède que les dispositions du Code civil applicables aux cohabitants légaux créent une protection patrimoniale limitée qui s’inspire partiellement de dispositions applicables aux époux. B.7. La différence de traitement entre conjoints et cohabitants légaux se fonde sur un élément objectif, à savoir que leur situation juridique diffère aussi bien en ce qui concerne les obligations mutuelles qu’en ce qui concerne leur situation patrimoniale. Cette situation juridique différente peut, dans certains cas, lorsqu’elle est liée au but de la mesure, justifier une différence de traitement entre conjoints et cohabitants légaux. B.8.1. Le régime de la cohabitation légale prévu aux articles 1475 à 1479 du Code civil est comparable à celui de la séparation de biens inscrit aux articles 1466 à 1469 du Code civil. B.8.2. Dans le régime de la séparation de biens, chaque époux reste propriétaire de ce qu’il possédait avant le mariage et de ce qu’il acquiert au cours du mariage. L’article 1466 du Code civil dispose à cet égard : « Lorsque les époux ont stipulé par contrat de mariage qu’ils seront séparés de biens, chacun d’eux a seul tous pouvoirs d’administration, de jouissance et de disposition, sans préjudice de l’application de l’article 215, § 1er; il garde propres ses revenus et économies ». A défaut de convention contraire, il en va de même pour les cohabitants légaux. L’article 1478, alinéa 1er, du Code civil dispose que « chacun des cohabitants légaux conserve les biens dont il peut prouver qu’ils lui appartiennent, les revenus que procurent ces biens et les revenus du travail ». B.8.3. En ce qui concerne la preuve de la propriété, l’article 1468, alinéa 2, du Code civil dispose, à l’égard des époux mariés selon le régime de la séparation de biens, que « les biens meubles dont la propriété dans le chef d’un seul des époux n’est pas établie, sont considérés comme indivis entre eux ». En ce qui concerne les cohabitants légaux, l’article 1478, alinéa 2, du Code civil dispose que « les biens dont aucun des cohabitants légaux ne peut prouver qu’ils lui appartiennent et les revenus que ceux-ci procurent sont réputés être en indivision ». B.9.1. Bien que la situation patrimoniale des cohabitants légaux et des époux mariés sous le régime de la séparation de biens soit comparable, la restriction prévue par les dispositions en cause ne s’applique pas à la première catégorie de personnes. B.9.2. La crainte du législateur que le rachat dissimule une donation afin de contourner le caractère révocable de cette donation ne peut, il est vrai, concerner les cohabitants légaux, étant donné que les donations entre ces parties sont soumises au droit commun et sont donc en principe irrévocables (article 894 du Code civil). B.9.3. Il n’empêche que le souci du législateur, mentionné en B.5, de protéger les héritiers réservataires contre les donations déguisées s’applique tout autant aux cohabitants légaux. Le législateur était d’ailleurs conscient de la nécessité de protéger ces héritiers, étant donné que l’article 1478, alinéa 3, du Code civil dispose que « si le cohabitant légal survivant est un héritier du cohabitant prémourant, l’indivision visée à l’alinéa précédent [de cet article] sera tenue, à l’égard des héritiers réservataires du prémourant, comme une libéralité, sauf preuve du contraire ». L’article 1478, alinéa 3, précité n’est cependant plus applicable lorsqu’un cohabitant légal rachète la part de l’autre cohabitant légal dans un bien indivis entre eux. Par le rachat de la part d’un cohabitant légal, l’autre cohabitant légal pourra prouver son droit de propriété sur l’ensemble du bien et il ne sera plus question d’indivision. B.9.4. Par ailleurs, les éventuels créanciers d’un cohabitant légal qui transfère ses droits indivis à l’autre cohabitant légal ne sont pas protégés à défaut d’une obligation soit d’organiser une vente publique, soit de demander l’autorisation du juge. Certes, les créanciers peuvent « attaquer les actes faits par leur débiteur en fraude de leurs droits » (article 1167, alinéa 1er, du Code civil). Dans ce cas, ils doivent cependant prouver la fraude. Une telle exigence n’est pas applicable lorsqu’un conjoint transfère ses droits indivis dans un bien à l’autre conjoint sans vente publique ou sans l’autorisation du juge. B.10.1. Eu égard à ce qui précède, la différence de traitement mentionnée en B.2 n’est pas raisonnablement justifiée. B.10.2. Cette discrimination n’a cependant pas son siège dans les articles 1469, alinéa 2, et 1595, alinéa 1er, 4o, du Code civil. Elle découle du fait que le législateur n’a pas prévu une restriction analogue pour les cohabitants légaux dans les articles 1475 à 1479 du Code civil. Il s’ensuit que la question préjudicielle appelle une réponse négative. Par ces motifs, la Cour dit pour droit : La discrimination constatée en B.10 ne résidant pas dans les articles 1469, alinéa 2, et 1595, alinéa 1er, 4o, du Code civil, ces dispositions ne violent pas les articles 10 et 11 de la Constitution. Ainsi prononcé en langue néerlandaise et en langue française, conformément à l’article 65 de la loi spéciale du 6 janvier 1989 sur la Cour constitutionnelle, à l’audience publique du 23 juin 2010. Le greffier, P.-Y. Dutilleux.
Le président, M. Bossuyt.
60956
BELGISCH STAATSBLAD — 11.10.2010 — MONITEUR BELGE ÜBERSETZUNG VERFASSUNGSGERICHTSHOF [2010/204267] Auszug aus dem Urteil Nr. 72/2010 vom 23. Juni 2010 Geschäftsverzeichnisnummer 4777 In Sachen: Präjudizielle Frage in Bezug auf die Artikel 1469 Absatz 2 und 1595 Absatz 1 Nr. 4 des Zivilgesetzbuches, gestellt vom Appellationshof Gent. Der Verfassungsgerichtshof, zusammengesetzt aus den Vorsitzenden M. Bossuyt und M. Melchior, und den Richtern R. Henneuse, J.-P. Moerman, E. Derycke, T. Merckx-Van Goey und P. Nihoul, unter Assistenz des Kanzlers P.-Y. Dutilleux, unter dem Vorsitz des Vorsitzenden M. Bossuyt, verkündet nach Beratung folgendes Urteil: I. Gegenstand der präjudiziellen Frage und Verfahren In seinem Urteil vom 24. September 2009 in Sachen Françoise Dardenne gegen Patrick Laurent und Yves Tytgat, dessen Ausfertigung am 5. Oktober 2009 in der Kanzlei des Hofes eingegangen ist, hat der Appellationshof Gent folgende präjudizielle Frage gestellt: «Verstößt Artikel 1595 Nr. 4 des Zivilgesetzbuches in Verbindung mit Artikel 1469 Absatz 2 desselben Gesetzbuches gegen die Artikel 10 und 11 der Verfassung, insofern er eine gerichtliche Ermächtigung erforderlich macht, bevor ein Ehepartner während der Ehe zum freihändigen Abkauf des Anteils des anderen Ehepartners an einem von beiden erworbenen unbeweglichen Gut, das den im Güterstand der Gütertrennung verheirateten Ehepartnern in Bruchteilsgemeinschaft gehört, übergehen könnte, während die Artikel 1475 ff. des Zivilgesetzbuches dieses Erfordernis für gesetzlich Zusammenwohnende nicht vorschreiben?». (...) III. In rechtlicher Beziehung (...) B.1.1. Artikel 1469 des Zivilgesetzbuches, ersetzt durch Artikel 2 des Gesetzes vom 14. Juli 1976 über die gegenseitigen Rechte und Pflichten der Ehegatten und über die ehelichen Güterstände, bestimmt: «Unbeschadet der Anwendung von Artikel 215 § 1 und unter Vorbehalt der Bestimmungen von Artikel 815 Absatz 2 kann jeder der Ehegatten jederzeit die Teilung all ihrer ungeteilten Güter oder eines Teils davon verlangen. Der eine Ehegatte kann den Anteil des anderen Ehegatten an einem oder mehreren Gütern nur durch einen öffentlichen Verkauf oder mit Ermächtigung des Gerichts abkaufen». B.1.2. Artikel 1595 desselben Gesetzbuches bestimmt in der durch Artikel 4 desselben Gesetzes vom 14. Juli 1976 abgeänderten Fassung: «Zwischen Ehegatten kann nur in den vier folgenden Fällen ein Kaufvertrag geschlossen werden: 1. Wenn einer der Ehegatten dem anderen Ehegatten, von dem er gerichtlich getrennt ist, Güter zur Erfüllung von dessen Rechten überträgt; 2. Wenn die Übertragung durch den Ehemann an seine Ehefrau, selbst wenn er nicht von ihr getrennt ist, einen rechtmäßigen Grund hat, wie etwa die Wiederanlage ihrer veräußerten unbeweglichen Güter oder von ihr gehörenden Geldern, wenn diese unbeweglichen Güter oder Gelder nicht zur Gemeinschaft gehören; 3. Wenn die Ehefrau ihrem Ehemann Güter überträgt zur Zahlung einer Geldsumme, die sie ihm als Mitgift versprochen hat, und es keine Gütergemeinschaft gibt; 4. Wenn einer der Ehegatten durch einen öffentlichen Verkauf oder mit Ermächtigung des Gerichts den Anteil des anderen Ehegatten an einem Gut abkauft, das ihnen in ungeteilter Rechtsgemeinschaft gehört. Vorbehaltlich jedoch - in diesen vier Fällen - der Rechte der Erben der Vertragsparteien im Fall eines indirekten Vorteils». B.2. Das vorlegende Rechtsprechungsorgan fragt, ob die Artikel 1469 Absatz 2 und 1595 Absatz 1 Nr. 4 des Zivilgesetzbuches mit den Artikeln 10 und 11 der Verfassung vereinbar seien, insofern ein im Güterstand der Gütertrennung verheirateter Ehepartner, der freihändig den Anteil des anderen Ehepartners an einem ihnen in ungeteilter Rechtsgemeinschaft gehörenden unbeweglichen Gut abkaufen möchte, die Ermächtigung des Gerichts benötige, während dieses Erfordernis nicht gelte in Bezug auf gesetzlich Zusammenwohnende. B.3. Vor dem Gesetz vom 14. Juli 1976 war ein Kaufvertrag zwischen Ehegatten nur möglich in den in Artikel 1595 Absatz 1 Nrn. 1 bis 3 des Zivilgesetzbuches vorgesehenen Fällen. B.4.1. In den Vorarbeiten wurde Artikel 1469 des Zivilgesetzbuches wie folgt gerechtfertigt: «Der Ausschuss hat es als nützlich erachtet, im Gesetz bestimmte Probleme zu regeln, die sich im Fall von ungeteilten Gütern ergeben können. Kann die Teilung von ungeteilten Gütern jederzeit vorgenommen werden oder nur bei der Auflösung des Systems? Es wird auf Artikel 815 des Zivilgesetzbuches verwiesen, wonach niemand dazu verpflichtet werden kann, in ungeteilter Rechtsgemeinschaft zu bleiben. Darauf wurde geantwortet, dass dieser Artikel sich auf eine unfreiwillige ungeteilte Rechtsgemeinschaft bei einem verschiedenen Personen zustehenden Nachlass beziehe, während die ungeteilte Rechtsgemeinschaft zwischen Ehegatten bei einer Gütertrennung in den meisten Fällen freiwillig sei, weil die Ehegatten gemeinsam ein Gut gekauft hätten oder es unterlassen hätten, sich den Nachweis ihres Eigentumsrechtes vorzubehalten. Da einer der Ehegatten seinen ungeteilten Anteil auch einem Dritten übertragen könnte, der dann auch die Teilung würde fordern können, beschließt der Ausschuss festzulegen, dass alle oder gewisse ungeteilte Güter jederzeit geteilt werden können. Innerhalb der Grenzen von Artikel 815 Absatz 2 können die Ehegatten jedoch vereinbaren, die Teilung für eine gewisse Zeit auszusetzen. Gemäß Artikel 215 § 1 in Bezug auf Verfügungshandlungen im Zusammenhang mit dem Haus, das der Familie als Wohnung dient, kann einer der Ehegatten sich auch aus schwerwiegenden Gründen der Forderung zur Teilung dieses Gutes widersetzen.
BELGISCH STAATSBLAD — 11.10.2010 — MONITEUR BELGE Kann die ungeteilte Rechtsgemeinschaft beendet werden, indem die Rechte eines der Ehegatten am ungeteilten Gut auf den anderen Ehegatten übertragen werden? Dieser Vorgang kann unter gewissen Umständen zur Folge haben, dass den Interessen von Dritten geschadet wird, und kann auch dazu dienen, eine unentgeltliche Zuwendung eines Ehegatten an den anderen zu verschleiern. Eine gerichtliche Kontrolle scheint notwendig zu sein; sie müsste in erster Linie über die Weise der Übertragung und insbesondere über den Preis ausgeübt werden. Artikel 1595 des Zivilgesetzbuches muss ergänzt werden, um die Möglichkeit der Übertragung ungeteilter Rechte zwischen Ehegatten vorzusehen (siehe Art. IV, Art. 13). [...]» (Parl. Dok., Senat, Sondersitzungsperiode 1974, Nr. 683/2, SS. 88-89). B.4.2. In der Abgeordnetenkammer wurde in Bezug auf diese Bestimmung noch Folgendes erklärt: «Ein Mitglied fragt, ob die Terminologie in Absatz 2 dieses Artikels angemessen sei; streng genommen handelt es sich hier nämlich nicht um einen Verkauf, sondern um eine Teilung. Der durch einen Miteigentümer vorgenommene Abkauf des Anteils des anderen Miteigentümers ist in der Tat eine Art der Teilung. Dies kann wichtig sein, beispielsweise für die Registrierungsgebühren. Der Ausschuss ist damit einverstanden, dies so zu verstehen; trotz der Verwendung des Begriffs ’ Verkauf ’ handelt es sich in Wirklichkeit um eine ’ Teilung ’» (Parl. Dok., Kammer, 1975-1976, Nr. 869/3, S. 19). B.4.3. In Bezug auf die Abänderung von Artikel 1595 des Zivilgesetzbuches wurde Folgendes bemerkt: «In Artikel 1595 des Zivilgesetzbuches muss eine vierte Ausnahme zu der Regel, dass der Verkauf zwischen Ehegatten verboten ist, eingefügt werden. Ein Verkauf ist fortan gestattet, um eine ungeteilte Rechtsgemeinschaft zwischen Ehegatten mit Gütertrennung beenden zu können (siehe vorstehend, Artikel 1469, Bericht S. 89)» (Parl. Dok., Senat, Sondersitzungsperiode 1974, Nr. 683/2, S. 102). B.4.4. In der Kammer wurde bei der Erörterung dieser Bestimmung auf die Anmerkungen zum neuen Artikel 1469 des Zivilgesetzbuches (B.4.2) verwiesen (Parl. Dok., Kammer, 1975-1976, Nr. 869/3, S. 22). B.5. Aus dem Vorstehenden geht hervor, dass die Artikel 1469 Absatz 2 und 1595 Absatz 1 Nr. 4 des Zivilgesetzbuches einem doppelten Zweck dienen. Einerseits sollen diese Bestimmungen die etwaigen Gläubiger davor schützen, dass einer der Ehegatten dem anderen seine unteilbaren Rechte überträgt, so dass die Gläubiger keine Beschlagnahme mehr durchführen lassen können und die Teilung der ungeteilten Güter fordern können. Das Auftreten des Gerichts wird mit dem Bemühen gerechtfertigt, die Abkaufmodalitäten im Auge zu behalten. Andererseits sollen die Bestimmungen vermeiden, dass der Abkauf eine unentgeltliche Zuwendung verschleiert, um der Widerrufbarkeit von unentgeltlichen Zuwendungen zwischen Ehegatten (Artikel 1096 Absatz 1 des Zivilgesetzbuches) sowie der Beschränkung von unentgeltlichen Zuwendungen auf den Teil, über den ein Ehepartner verfügen kann, ohne die Pflichtteilserben zu benachteiligen, zu entgehen. B.6.1. Unter gesetzlichem Zusammenwohnen ist der Zustand des Zusammenwohnens von zwei Personen zu verstehen, die eine schriftliche Erklärung des gesetzlichen Zusammenwohnens abgegeben haben (Artikel 1475 des Zivilgesetzbuches). Die Erklärung wird dem Standesbeamten des gemeinsamen Wohnsitzes überreicht, der prüft, ob beide Parteien nicht durch eine Ehe oder durch ein anderes gesetzliches Zusammenwohnen gebunden sind und ob sie rechtlich fähig sind, Verträge im Sinne der Artikel 1123 und 1124 des Zivilgesetzbuches abzuschließen. Die Erklärung wird im Bevölkerungsregister vermerkt. Das gesetzliche Zusammenwohnen endet, wenn eine der Parteien eine Ehe schließt oder verstirbt. Sie kann auch von den Zusammenwohnenden im gegenseitigen Einvernehmen oder einseitig beendet werden anhand einer schriftlichen Erklärung vor dem Standesbeamten, der dies im Bevölkerungsregister vermerkt (Artikel 1476 des Zivilgesetzbuches). B.6.2. Auf das gesetzliche Zusammenwohnen sind folgende Bestimmungen anwendbar: Der gesetzliche Schutz der Familienwohnung (Artikel 215, 220 § 1 und 224 § 1 Nr. 1 des Zivilgesetzbuches) findet sinngemäß auf das gesetzliche Zusammenwohnen Anwendung; die gesetzlich Zusammenwohnenden tragen entsprechend ihren Möglichkeiten zu den Lasten der Wohngemeinschaft bei, und alle nicht übertriebenen Schulden, die einer der gesetzlich Zusammenwohnenden für den Bedarf der Wohngemeinschaft und der Kinder, die sie gemeinsam erziehen, eingeht, verpflichtet den anderen Partner solidarisch (Artikel 1477 des Zivilgesetzbuches). Im Übrigen ist eine Regelung des Güterstandes der Zusammenwohnenden vorgesehen, sowie die Möglichkeit, das gesetzliche Zusammenwohnen durch eine Vereinbarung zu regeln, insofern diese Vereinbarung keine Klausel enthält, die im Widerspruch zu Artikel 1477 des Zivilgesetzbuches, zur öffentlichen Ordnung oder den guten Sitten, zu den Regeln der elterlichen Gewalt und der Vormundschaft oder zu den Regeln für die Festlegung der gesetzlichen Erbfolge steht. Die Vereinbarung wird in einer öffentlichen Urkunde vor einem Notar festgehalten und im Bevölkerungsregister vermerkt (Artikel 1478 des Zivilgesetzbuches). B.6.3. Aus dem Vorstehenden ergibt sich, dass die Bestimmungen des Zivilgesetzbuches, die angesichts gesetzlich Zusammenwohnender gelten, einen begrenzten vermögensrechtlichen Schutz einführen, der teilweise aus den für Ehepaare geltenden Bestimmungen abgeleitet ist. B.7. Der Behandlungsunterschied zwischen Eheleuten und gesetzlich Zusammenwohnenden beruht auf dem objektiven Umstand, dass sich ihre Rechtsstellung sowohl hinsichtlich ihrer gegenseitigen Verpflichtungen als auch hinsichtlich ihrer vermögensrechtlichen Lage unterscheidet. Diese unterschiedliche Rechtsstellung kann in bestimmten Fällen, wenn sie in einem Zusammenhang mit dem Ziel der Maßnahme steht, einen Behandlungsunterschied zwischen Verheirateten und gesetzlich Zusammenwohnenden rechtfertigen. B.8.1. Das System des gesetzlichen Zusammenwohnens im Sinne der Artikel 1475 bis 1479 des Zivilgesetzbuches ist vergleichbar mit dem System der Gütertrennung im Sinne der Artikel 1466 bis 1469 des Zivilgesetzbuches. B.8.2. Im System der Gütertrennung bleibt jeder Ehepartner Eigentümer der Güter, die er vor der Eheschließung besaß, sowie der Güter, die er während der Ehe erwirbt. Artikel 1466 des Zivilgesetzbuches bestimmt diesbezüglich Folgendes: «Haben die Ehegatten durch einen Ehevertrag festgelegt, dass sie in Gütertrennung leben, hat jeder von ihnen allein, unbeschadet der Anwendung von Artikel 215 § 1, alle Administrations-, Nutzungs- und Verfügungsbefugnisse; ihre jeweiligen Einkünfte und Ersparnisse bleiben Sondergut». In Ermangelung einer anders lautenden Vereinbarung gilt das Gleiche angesichts der gesetzlich Zusammenwohnenden. Laut Artikel 1478 Absatz 1 des Zivilgesetzbuches behält «jeder gesetzlich Zusammenwohnende [...] die Güter, von denen er beweisen kann, dass sie sein Eigentum sind, die Einkünfte aus diesen Gütern und das Einkommen aus der Arbeit».
60957
60958
BELGISCH STAATSBLAD — 11.10.2010 — MONITEUR BELGE B.8.3. Was den Beweis des Eigentums betrifft, bestimmt Artikel 1468 Absatz 2 des Zivilgesetzbuches angesichts der unter dem System der Gütertrennung verheirateten Ehepartner, dass «die beweglichen Güter, von denen nicht bewiesen ist, dass sie Eigentum eines einzigen der Ehegatten sind, [...] als unter den Ehegatten ungeteilt angesehen [werden]». Was die gesetzlich Zusammenwohnenden betrifft, bestimmt Artikel 1478 Absatz 2 des Zivilgesetzbuches, dass «die Güter, von denen keiner der beiden gesetzlich Zusammenwohnenden beweisen kann, dass sie sein Eigentum sind, und die Einkünfte aus diesen Gütern sich in ungeteilter Rechtsgemeinschaft befinden». B.9.1. Obwohl die vermögensrechtliche Lage von gesetzlich Zusammenwohnenden mit derjenigen von Ehegatten, die unter dem System der Gütertrennung verheiratet sind, vergleichbar ist, gilt die in den fraglichen Bestimmungen vorgesehene Einschränkung nicht für die erste Kategorie von Personen. B.9.2. Zwar kann die Befürchtung des Gesetzgebers, dass ein Abkauf eine unentgeltliche Zuwendung verschleiern kann, um die widerrufbare Beschaffenheit dieser unentgeltlichen Zuwendung zu umgehen, sich nicht auf gesetzlich Zusammenwohnende beziehen, da auf unentgeltliche Zuwendungen zwischen diesen Parteien das allgemeine Recht Anwendung findet und sie deshalb grundsätzlich unwiderrufbar sind (Artikel 894 des Zivilgesetzbuches). B.9.3. Dennoch gilt die in B.5 angeführte Sorge des Gesetzgebers, Pflichtteilserben vor verschleierten unentgeltlichen Zuwendungen zu schützen, ebenfalls in Bezug auf gesetzlich Zusammenwohnende. Der Gesetzgeber war sich im Übrigen der Notwendigkeit bewusst, diese Erben zu schützen, da Artikel 1478 Absatz 3 des Zivilgesetzbuches bestimmt: «Ist der hinterbliebene gesetzlich Zusammenwohnende ein Erbe des vorverstorbenen Zusammenwohnenden, wird die im vorhergehenden Absatz erwähnte ungeteilte Rechtsgemeinschaft hinsichtlich der Pflichtteilserben des Vorverstorbenen als eine unentgeltliche Zuwendung angesehen, außer bei Beweis des Gegenteils». Der vorerwähnte Artikel 1478 Absatz 3 gilt jedoch nicht mehr, wenn ein gesetzlich Zusammenwohnender den Anteil des anderen gesetzlich Zusammenwohnenden an einem Gut abkauft, das sie ungeteilt besitzen. Durch den Abkauf des Anteils des einen gesetzlich Zusammenwohnenden kann der andere gesetzlich Zusammenwohnende sein Eigentumsrecht an dem gesamten Gut nachweisen und handelt es sich nicht mehr um eine ungeteilte Rechtsgemeinschaft. B.9.4. Darüber hinaus werden die etwaigen Gläubiger eines gesetzlich Zusammenwohnenden, der seine ungeteilten Rechte an den anderen gesetzlich Zusammenwohnenden überträgt, nicht geschützt in Ermangelung der Verpflichtung, entweder einen öffentlichen Verkauf zu organisieren oder die Ermächtigung des Gerichts einzuholen. Zwar können Gläubiger «die Handlungen, die ihr Schuldner unter betrügerischer Benachteiligung ihrer Rechte durchführt, anfechten» (Artikel 1167 Absatz 1 des Zivilgesetzbuches), doch müssen sie in diesem Fall einen Betrug nachweisen. Ein solches Erfordernis gilt nicht, wenn ein Ehepartner seine unteilbaren Rechte ohne öffentlichen Verkauf oder Ermächtigung des Gerichts an den anderen Ehepartner überträgt. B.10.1. In Anbetracht des Vorstehenden ist der in B.2 angeführte Behandlungsunterschied nicht vernünftig gerechtfertigt. B.10.2. Diese Diskriminierung ist jedoch nicht auf die Artikel 1469 Absatz 2 und 1595 Absatz 1 Nr. 4 des Zivilgesetzbuches zurückzuführen. Sie ergibt sich aus dem Umstand, dass der Gesetzgeber in den Artikeln 1475 bis 1479 des Zivilgesetzbuches in Bezug auf gesetzlich Zusammenwohnende eine entsprechende Beschränkung nicht vorgesehen hat. Folglich ist die präjudizielle Frage verneinend zu beantworten. Aus diesen Gründen: Der Hof erkennt für Recht: Da die in B.10 festgestellte Diskriminierung nicht auf den Artikeln 1469 Absatz 2 und 1595 Absatz 1 Nr. 4 des Zivilgesetzbuches beruht, verstoßen diese Bestimmungen nicht gegen die Artikel 10 und 11 der Verfassung. Verkündet in niederländischer und französischer Sprache, gemäß Artikel 65 des Sondergesetzes vom 6. Januar 1989 über den Verfassungsgerichtshof, in der öffentlichen Sitzung vom 23. Juni 2010. Der Kanzler, Der Vorsitzende, P.-Y. Dutilleux. M. Bossuyt.
* COUR CONSTITUTIONNELLE [2010/204578] Extrait de l’arrêt n° 79/2010 du 1
er
juillet 2010
Numéro du rôle : 4746 En cause : la question préjudicielle relative à l’article 14, § 1er, 2o, des lois sur le Conseil d’Etat, coordonnées le 12 janvier 1973, tel qu’il a été remplacé par la loi du 15 mai 2007, posée par le Conseil d’Etat. La Cour constitutionnelle, composée des présidents M. Melchior et M. Bossuyt, et des juges R. Henneuse, E. De Groot, L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke, J. Spreutels, T. Merckx-Van Goey et P. Nihoul, assistée du greffier P.-Y. Dutilleux, présidée par le président M. Melchior, après en avoir délibéré, rend l’arrêt suivant : I. Objet de la question préjudicielle et procédure Par arrêt no 194.561 du 22 juin 2009 en cause de Frédéric Georges contre le Sénat de Belgique, en présence de Hugues Fronville et de la Chambre nationale des notaires, parties intervenantes, dont l’expédition est parvenue au greffe de la Cour le 8 juillet 2009, le Conseil d’Etat a posé la question préjudicielle suivante : « L’article 14, § 1er, 2o, des lois coordonnées sur le Conseil d’Etat, coordonnées le 12 janvier 1973, viole-t-il les articles 10 et 11 de la Constitution, lus seuls ou en combinaison avec l’article 6, § 1er, de la Convention européenne de sauvegarde des droits de l’homme et des libertés fondamentales, s’il est interprété en ce sens que le Conseil d’Etat ne serait pas compétent pour connaître du recours en annulation introduit par un candidat à la fonction de membre de la commission de nomination de langue française pour le notariat en qualité de chargé de cours ou de professeur de droit d’une faculté de droit d’une université belge qui n’est pas notaire, candidat notaire ou notaire associé, dirigé contre la désignation d’un autre membre de cette commission au seul motif qu’il aurait été désigné par le Sénat, alors que les notaires sont admis à contester les désignations des membres de cette commission qui relèvent de leur profession, pour avoir été désignés par une autre autorité ? ». (...)
BELGISCH STAATSBLAD — 11.10.2010 — MONITEUR BELGE III. En droit (...) B.1.1. L’article 14, § 1er, des lois coordonnées le 12 janvier 1973 sur le Conseil d’Etat, remplacé par l’article 2 de la loi du 15 mai 2007 « modifiant l’article 14 des lois sur le Conseil d’Etat, coordonnées le 12 janvier 1973 » et modifié par l’article 12 de la loi du 21 février 2010 « adaptant diverses lois réglant une matière visée à l’article 77 de la Constitution à la dénomination ’ Cour constitutionnelle ’ », dispose : « La section [du contentieux administratif du Conseil d’Etat] statue par voie d’arrêts sur les recours en annulation pour violation des formes soit substantielles, soit prescrites à peine de nullité, excès ou détournement de pouvoir, formés contre les actes et règlements : 1o des diverses autorités administratives; 2o des assemblées législatives ou de leurs organes, en ce compris les médiateurs institués auprès de ces assemblées, de la Cour des comptes et de la Cour constitutionnelle, du Conseil d’Etat et des juridictions administratives ainsi que des organes du pouvoir judiciaire et du Conseil supérieur de la Justice relatifs aux marchés publics et aux membres de leur personnel. L’article 159 de la Constitution s’applique également aux actes et règlements visés au 2o ». B.1.2. La commission de nomination de langue française pour le notariat compte huit membres effectifs (article 38, §§ 1er et 2, alinéa 1er, de la loi du 25 ventôse an XI « contenant organisation du notariat », inséré par l’article 22 de la loi du 4 mai 1999 « modifiant la loi du 25 ventôse an XI contenant organisation du notariat »). Quatre d’entre eux ont la qualité de notaire ou de « notaire associé non titulaire » (article 38, § 4, alinéa 1er, 1o et 2o, de la même loi). Ils sont « désignés par les membres de l’assemblée générale de la Chambre nationale des notaires qui appartiennent [...] au rôle linguistique [...] français » (article 38, § 5, alinéa 2, de la même loi). La commission compte, en outre, en son sein, un « magistrat en fonction choisi parmi les magistrats du siège des cours et tribunaux et les magistrats du ministère public » (article 38, § 4, alinéa 1er, 3o), un « chargé de cours ou un professeur de droit d’une faculté de droit d’une université belge qui n’est pas notaire, candidat-notaire ou notaire associé » (article 38, § 4, alinéa 1er, 4o) et deux « membres externes ayant une expérience professionnelle utile pour la mission » (article 38, § 4, alinéa 1er, 5o). Ces quatre autres membres effectifs de la commission sont « désignés alternativement par la Chambre des représentants et par le Sénat à la majorité des deux tiers des votes émis » (article 38, § 5, alinéa 3, de la loi du 25 ventôse an XI, inséré par l’article 2 de la loi du 4 mai 1999 « complétant la loi du 25 ventôse an XI, contenant organisation du notariat, par les articles 38, § 5, 76, 1o, 78 à 85 et 95 à 112 »). B.2.1. Il ressort des faits de la cause et de la motivation de la décision de renvoi que la Cour est invitée à statuer sur la compatibilité, avec les articles 10 et 11 de la Constitution, lus isolément ou en combinaison avec l’article 6.1 de la Convention européenne des droits de l’homme, de l’article 14, § 1er, alinéa 1er, 2o, des lois coordonnées sur le Conseil d’Etat, en ce que cette disposition introduirait une différence de traitement entre deux catégories de candidats à un mandat de membre de la commission de nomination de langue française pour le notariat : d’une part, ceux qui sont candidats en qualité de notaire ou de notaire associé non titulaire et, d’autre part, ceux qui sont candidats en qualité de « chargé de cours ou [de] professeur de droit d’une faculté de droit d’une université belge qui n’est pas notaire, candidat-notaire ou notaire associé ». B.2.2. Il ressort tant de la motivation de la décision de renvoi que du libellé de la question préjudicielle que le juge a quo considère que, lorsqu’ils désignent les notaires et le notaire associé non titulaire de cette commission de langue française, les membres du rôle linguistique français de l’assemblée générale de la Chambre nationale des notaires agissent en tant qu’autorité administrative au sens de l’article 14, § 1er, alinéa 1er, 1o, des lois coordonnées sur le Conseil d’Etat, de sorte que la section du contentieux administratif du Conseil d’Etat est compétente pour connaître d’un recours en annulation introduit contre ces désignations par les candidats de la première catégorie précitée en B.2.1. En limitant la compétence de la section du contentieux administratif du Conseil d’Etat pour connaître des recours en annulation formés contre les actes et règlements des assemblées législatives, aux actes et règlements qui sont « relatifs aux marchés publics et aux membres de leur personnel », la disposition en cause prive les candidats de la seconde catégorie précitée en B.2.1 du droit de demander au Conseil d’Etat l’annulation d’une désignation, par le Sénat, d’un membre effectif de la commission en question au titre de « chargé de cours ou [de] professeur de droit d’une faculté de droit d’une université belge ». B.3. Tel qu’il a été remplacé par l’article 2 de la loi du 15 mai 2007, l’article 14, § 1er, des lois coordonnées sur le Conseil d’Etat reprend la règle introduite, dans cette même disposition, par l’article 2 de la loi du 25 mai 1999 « modifiant les lois sur le Conseil d’Etat, coordonnées le 12 janvier 1973, la loi du 5 avril 1955 relative aux traitements des titulaires d’une fonction au Conseil d’Etat, ainsi que le Code judiciaire », règle selon laquelle le Conseil d’Etat est compétent pour connaître d’un recours en annulation des actes et règlements d’une assemblée législative ou de l’un de ses organes, relatifs aux marchés publics et aux membres de son personnel. La réserve relative à l’objet des actes concernés traduit la volonté de ne pas étendre la compétence d’annulation du Conseil d’Etat à « tous les actes extra-législatifs », et de la limiter aux actes administratifs qui relèvent du « fonctionnement interne » des assemblées législatives, à l’exclusion de ceux qui relèvent de leur mission spécifique, c’est-à-dire aux actes posés par l’assemblée législative agissant « en tant qu’autorité administrative » (Doc. parl., Sénat, 1998-1999, no 1-361/3, pp. 4-5; Ann., Sénat, 25 février 1999, p. 7146; Doc. parl., Chambre, 1998-1999, no 1960/4, pp. 2 et 6; ibid., no 1960/8, p. 4). B.4. Relève des principes de base de la structure démocratique de l’Etat, la règle selon laquelle les assemblées législatives disposent dans l’exercice de leur mission de la plus large indépendance. Ce principe a pour effet qu’une assemblée législative doit pouvoir régler elle-même les matières qui lui ont été confiées, comme les nominations, et exercer ses compétences de manière autonome. B.5. Le chargé de cours ou le professeur qui est, en cette qualité, membre de la commission de nomination de langue française pour le notariat n’est pas un membre du personnel de cette assemblée législative. Il s’agit d’un mandataire dont la fonction est identique à celle des notaires et du notaire associé non titulaire qui sont membres de cette même commission. Ce mandataire est soumis aux mêmes règles que ces notaires et ce notaire associé non titulaire, en ce qui concerne les incompatibilités (article 38, § 6, alinéa 1er, de la loi du 25 ventôse an XI, inséré par l’article 22 de la loi du 4 mai 1999 « modifiant la loi du 25 ventôse an XI contenant organisation du notariat »). Ces règles visent à « assure [r] la composition et le fonctionnement objectifs et impartiaux » de la commission de nomination (Doc. parl., Chambre, 1997-1998, no 1432/1, p. 54). Le mandat de membre d’une commission de nomination pour le notariat est, entre autres, incompatible avec « tout mandat politique conféré par élection » (article 38, § 6, alinéa 1er, 4o, de la loi du 25 ventôse an XI).
60959
60960
BELGISCH STAATSBLAD — 11.10.2010 — MONITEUR BELGE Le chargé de cours ou le professeur qui est, en cette qualité, membre de la commission de nomination de langue française pour le notariat est, en outre, soumis aux mêmes règles que les notaires et le notaire associé non titulaire qui sont membres de celle-ci, en ce qui concerne les conditions d’une seconde élection, les conditions d’exercice de son mandat et les modalités d’organisation et de fonctionnement de la commission (article 38, §§ 7 à 10, de la loi du 25 ventôse an XI, inséré par l’article 22 de la loi du 4 mai 1999; article 38, § 11, de la loi du 25 ventôse an XI, inséré par l’article 22 de la loi du 4 mai 1999 et modifié par l’article 6, a), de la loi du 23 mai 2007 « modifiant certaines lois relatives aux dotations allouées à la Cour des comptes, aux Médiateurs fédéraux, aux Commissions de nomination pour le notariat et à la Commission de la protection de la vie privée »). B.6. La différence de traitement décrite en B.2 est, par conséquent, disproportionnée par rapport au principe de l’indépendance des assemblées législatives, car l’intérêt protégé par l’institution d’un recours en annulation est aussi réel et aussi légitime dans le chef d’un candidat à une désignation comme membre effectif de cette commission au titre de « chargé de cours ou [de] professeur de droit d’une faculté de droit d’une université belge » que dans le chef d’un candidat à une désignation comme membre effectif de cette commission au titre de notaire ou de notaire associé non titulaire. La désignation par le Sénat d’un membre effectif de la commission de nomination de langue française pour le notariat, au titre de « chargé de cours ou [de] professeur de droit d’une faculté de droit d’une université belge », est un acte qui doit relever du contrôle juridictionnel du Conseil d’Etat. B.7.1. Toutefois, la procédure de désignation des membres des commissions de nomination pour le notariat qui ne sont ni notaires ni notaires associés non titulaires est inspirée de la procédure de nomination des membres du collège de recrutement des magistrats institué par l’ancien article 259bis du Code judiciaire, tel qu’il avait été inséré par l’article 20 de la loi du 18 juillet 1991 « modifiant les règles du Code judiciaire relatives à la formation et au recrutement des magistrats » (Doc. parl., Chambre, 1997-1998, nos 1432/1 et 1433/1, p. 54). Ceux-ci étaient « nommés par le Sénat, à la majorité des deux tiers des suffrages exprimés » (article 259bis, § 3, alinéa 1er, du Code judiciaire, tel qu’il était libellé avant son remplacement par l’article 45 de la loi du 22 décembre 1998 « modifiant certaines dispositions de la deuxième partie du Code judiciaire concernant le Conseil supérieur de la Justice, la nomination et la désignation de magistrats et instaurant un système d’évaluation pour les magistrats »). Cette « désignation [...] qui transcende la majorité gouvernementale du moment » permettait « de réaliser un pluralisme plus grand » et « un accord aussi large que possible ainsi qu’un éventail politique aussi grand que possible » (Doc. parl., Sénat, 1989-1990, no 974-2, pp. 110-111). B.7.2. Par ailleurs, la procédure de désignation des membres des commissions de nomination pour le notariat qui ne sont ni notaires ni notaires associés non titulaires est similaire à la procédure de nomination des « autres membres » du Conseil supérieur de la Justice visés à l’article 151, § 2, alinéa 2, de la Constitution - inséré par la révision de la Constitution du 20 novembre 1998 -, procédure à laquelle le Conseil des ministres et le Sénat font allusion devant la Cour. Les « non-magistrats » qui sont membres du Conseil supérieur de la Justice sont, en effet, aussi nommés par le Sénat à la majorité des deux tiers des suffrages exprimés (article 151, § 2, alinéa 2, de la Constitution; article 259bis-2, § 2, du Code judiciaire, inséré par l’article 45 de la loi du 22 décembre 1998). La nomination de ces membres du Conseil supérieur de la Justice - qui participent au recrutement des magistrats du pouvoir judiciaire - est, de cette manière, confiée à une « institution qui dispose de la légitimité démocratique requise et intervient de façon pluraliste » grâce à « une majorité excédant la majorité gouvernementale » (Doc. parl., Chambre, 1997-1998, no 1677/1, p. 47; Doc. parl., Chambre, 1997-1998, no 1675/1, p. 2). B.7.3. Il ressort de ce qui précède que le Conseil d’Etat, lorsqu’il connaît d’un recours en annulation d’une désignation, par le Sénat, d’un membre effectif de la commission en question au titre de « chargé de cours ou [de] professeur de droit d’une faculté de droit d’une université belge », doit, après avoir, le cas échéant, vérifié le respect par l’assemblée législative des conditions de désignation fixées par la Constitution ou par la loi, tenir compte du lien spécial de confiance que traduit la désignation par une assemblée législative. B.8. Compte tenu de ce qui est exposé en B.7, la disposition en cause est incompatible avec les articles 10 et 11 de la Constitution, en ce qu’elle ne permet pas au candidat malheureux à une nomination de membre effectif de la commission de nomination de langue française pour le notariat au titre de chargé de cours ou de professeur de droit d’une faculté de droit d’une université belge d’introduire, auprès de la section du contentieux administratif du Conseil d’Etat, un recours en annulation de la désignation par le Sénat d’un tel membre de cette commission. Etant donné que la lacune constatée est située dans le texte soumis à la Cour, il appartient au juge a quo de mettre fin à l’inconstitutionnalité constatée par la Cour, dès lors que ce constat est exprimé en des termes suffisamment précis et complets pour permettre que la disposition en cause soit appliquée dans le respect des articles 10 et 11 de la Constitution. B.9. En ce qu’elle dénonce la violation des articles 10 et 11 de la Constitution lus isolément, la question préjudicielle appelle une réponse positive. B.10. L’examen de la compatibilité de la disposition en cause avec les articles 10 et 11 de la Constitution lus en combinaison avec l’article 6.1 de la Convention européenne des droits de l’homme ne pourrait mener à une autre conclusion. Par ces motifs, la Cour dit pour droit : Compte tenu de ce qui est dit en B.7, en ce qu’il ne permet pas au candidat malheureux à une nomination de membre effectif de la commission de nomination de langue française pour le notariat au titre de chargé de cours ou de professeur de droit d’une faculté de droit d’une université belge d’introduire, auprès de la section du contentieux administratif du Conseil d’Etat, un recours en annulation de la désignation par le Sénat d’un tel membre de cette commission, l’article 14, § 1er, alinéa 1er, 2o, des lois sur le Conseil d’Etat, coordonnées le 12 janvier 1973, viole les articles 10 et 11 de la Constitution. Ainsi prononcé en langue française et en langue néerlandaise, conformément à l’article 65 de la loi spéciale du 6 janvier 1989 sur la Cour constitutionnelle, à l’audience publique du 1er juillet 2010. Le greffier,
Le président,
P.-Y. Dutilleux.
M. Melchior.
60961
BELGISCH STAATSBLAD — 11.10.2010 — MONITEUR BELGE GRONDWETTELIJK HOF [2010/204578] Uittreksel uit arrest nr. 79/2010 van 1 juli 2010 Rolnummer 4746 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 14, § 1, 2o, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, zoals vervangen bij de wet van 15 mei 2007, gesteld door de Raad van State. Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en M. Bossuyt, en de rechters R. Henneuse, E. De Groot, L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke, J. Spreutels, T. Merckx-Van Goey en P. Nihoul, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Melchior, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij arrest nr. 194.561 van 22 juni 2009 in zake Frédéric Georges tegen de Belgische Senaat, in aanwezigheid van Hugues Fronville en de Nationale Kamer van Notarissen, tussenkomende partijen, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 8 juli 2009, heeft de Raad van State de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 14, § 1, 2o, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 6.1 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, in die zin geïnterpreteerd dat de Raad van State niet bevoegd zou zijn om kennis te nemen van het beroep tot nietigverklaring dat een kandidaat voor de functie van lid van de Franstalige benoemingscommissie voor het notariaat in de hoedanigheid van docent of hoogleraar in de rechten aan een faculteit rechten van een Belgische universiteit, die geen notaris, kandidaat-notaris of geassocieerd notaris is, heeft ingesteld tegen de aanwijzing van een ander lid van die commissie om de enige reden dat hij zou zijn aangewezen door de Senaat, terwijl de notarissen de aanwijzingen mogen betwisten van de leden van die commissie die onder hun beroep vallen, omdat zij door een andere overheid zijn aangewezen ? ». (...) III. In rechte (...) B.1.1. Artikel 14, § 1, van de op 12 januari 1973 gecoördineerde wetten op de Raad van State, vervangen bij artikel 2 van de wet van 15 mei 2007 « tot wijziging van artikel 14 van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973 » en gewijzigd bij artikel 12 van de wet van 21 februari 2010 « tot aanpassing van verschillende wetten die een aangelegenheid regelen als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet, aan de benaming ’ Grondwettelijk Hof ’ » bepaalt : « De afdeling [bestuursrechtspraak van de Raad van State] doet uitspraak, bij wijze van arresten, over de beroepen tot nietigverklaring wegens overtreding van hetzij substantiële, hetzij op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen, overschrijding of afwending van macht, ingesteld tegen de akten en reglementen : 1o van de onderscheiden administratieve overheden; 2o van de wetgevende vergaderingen of van hun organen, daarbij inbegrepen de ombudsmannen ingesteld bij deze assemblees, van het Rekenhof en van het Grondwettelijk Hof, van de Raad van State en de administratieve rechtscolleges evenals van organen van de rechterlijke macht en van de Hoge Raad voor de Justitie met betrekking tot overheidsopdrachten en leden van hun personeel. Artikel 159 van de Grondwet is eveneens van toepassing op de in 2o bedoelde akten en reglementen ». B.1.2. De Franstalige benoemingscommissie voor het notariaat telt acht werkende leden (artikel 38, §§ 1 en 2, eerste lid, van de wet van 25 ventôse jaar XI « op het notarisambt », ingevoegd bij artikel 22 van de wet van 4 mei 1999 « tot wijziging van de wet van 25 ventôse jaar XI op het notarisambt »). Vier van hen hebben de hoedanigheid van notaris of van « geassocieerd notaris die geen titularis is » (artikel 38, § 4, eerste lid, 1o en 2o, van dezelfde wet). Zij worden « aangewezen door de leden van de algemene vergadering van de Nationale Kamer van notarissen [...] [die] tot [...] de Franse taalrol behoren » (artikel 38, § 5, tweede lid, van dezelfde wet). De commissie telt bovendien in haar midden een « magistraat in functie gekozen uit de zittende magistraten van de hoven en rechtbanken en de magistraten bij het openbaar ministerie » (artikel 38, § 4, eerste lid, 3o), een « docent of een hoogleraar in de rechten aan een faculteit voor rechtsgeleerdheid van een Belgische universiteit, die geen notaris, kandidaat-notaris of geassocieerde notaris is » (artikel 38, § 4, eerste lid, 4o) en twee « externe leden met een voor de opdracht relevante beroepservaring » (artikel 38, § 4, eerste lid, 5o). Die vier andere werkende leden van de commissie worden « afwisselend door de Kamer van volksvertegenwoordigers en de Senaat aangewezen met een tweederdemeerderheid van de uitgebrachte stemmen » (artikel 38, § 5, derde lid, van de wet van 25 ventôse jaar XI, ingevoegd bij artikel 2 van de wet van 4 mei 1999 « tot aanvulling van de wet van 25 ventôse jaar XI op het notarisambt, met de artikelen 38, § 5, 76, 1o, 78 tot 85 en 95 tot 112 »). B.2.1. Uit de feiten van de zaak en de motivering van de verwijzingsbeslissing blijkt dat het Hof wordt verzocht zich uit te spreken over de bestaanbaarheid, met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 6.1 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, van artikel 14, § 1, eerste lid, 2o, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, in zoverre die bepaling een verschil in behandeling zou invoeren tussen twee categorieën van kandidaten voor een mandaat van lid van de Franstalige benoemingscommissie voor het notariaat : enerzijds, diegenen die kandidaat zijn in de hoedanigheid van notaris of geassocieerd notaris die geen titularis is en, anderzijds, diegenen die kandidaat zijn in de hoedanigheid van « docent of hoogleraar in de rechten aan een faculteit voor rechtsgeleerdheid van een Belgische universiteit die geen notaris, kandidaat-notaris of geassocieerd notaris is ». B.2.2. Zowel uit de motivering van de verwijzingsbeslissing als uit de bewoordingen van de prejudiciële vraag blijkt dat de verwijzende rechter van mening is dat de leden van de Franse taalrol van de algemene vergadering van de Nationale Kamer van Notarissen, wanneer zij voor die Franstalige benoemingscommissie de notarissen en de geassocieerde notaris die geen titularis is, aanwijzen, optreden als administratieve overheid in de zin van artikel 14, § 1, eerste lid, 1o, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, zodat de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevoegd is om kennis te nemen van een beroep tot nietigverklaring dat door de kandidaten van de in B.2.1 eerstgenoemde categorie tegen die aanwijzingen wordt ingesteld.
60962
BELGISCH STAATSBLAD — 11.10.2010 — MONITEUR BELGE Door de bevoegdheid van de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State om kennis te nemen van de beroepen tot nietigverklaring ingesteld tegen de handelingen en reglementen van de wetgevende vergaderingen, te beperken tot de handelingen en reglementen die betrekking hebben op de « overheidsopdrachten en leden van hun personeel », ontneemt de in het geding zijnde bepaling de kandidaten van de in B.2.1 laatstgenoemde categorie het recht om voor de Raad van State de nietigverklaring te vorderen van een aanwijzing, door de Senaat, van een werkend lid van de desbetreffende commissie in de hoedanigheid van « docent of hoogleraar in de rechten aan een faculteit voor rechtsgeleerdheid van een Belgische universiteit ». B.3. Zoals het is vervangen bij artikel 2 van de wet van 15 mei 2007, neemt artikel 14, § 1, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State de regel over die in diezelfde bepaling was ingevoerd bij artikel 2 van de wet van 25 mei 1999 « tot wijziging van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, van de wet van 5 april 1955 inzake de wedden van de ambtsdragers bij de Raad van State, alsook van het Gerechtelijk Wetboek », regel volgens welke de Raad van State bevoegd is om kennis te nemen van een beroep tot nietigverklaring van akten en reglementen van een wetgevende vergadering of van een van haar organen, met betrekking tot de overheidsopdrachten en de leden van haar personeel. Het voorbehoud in verband met het voorwerp van de betrokken handeling beoogt de vernietigingsbevoegdheid van de Raad van State niet uit te breiden tot « alle bestuurshandelingen », en die te beperken tot de administratieve handelingen die tot het « intern functioneren » van de wetgevende vergaderingen behoren, met uitsluiting van die welke hun specifieke opdracht betreffen, met andere woorden tot de handelingen van de wetgevende vergadering die optreedt « als administratieve overheid » (Parl. St., Senaat, 1998-1999, nr. 1-361/3, pp. 4-5; Hand., Senaat, 25 februari 1999, p. 7146; Parl. St., Kamer, 1998-1999, nr. 1960/4, pp. 2 en 6; ibid., nr. 1960/8, p. 4). B.4. Tot de basisbeginselen van de democratische opbouw van de Staat behoort de regel dat de wetgevende vergaderingen bij de uitoefening van hun opdracht over de ruimste onafhankelijkheid beschikken. Dat beginsel brengt met zich mee dat een wetgevende vergadering de haar toevertrouwde aangelegenheden, zoals bijvoorbeeld benoemingen, zelf dient te kunnen regelen en haar bevoegdheden op autonome wijze dient te kunnen uitoefenen. B.5. De docent of de hoogleraar die, in die hoedanigheid, lid is van de Franstalige benoemingscommissie voor het notariaat is geen personeelslid van die wetgevende vergadering. Het gaat om een mandataris wiens functie identiek is met die van de notarissen en van de geassocieerde notaris die geen titularis is en die leden van diezelfde commissie zijn. Ten aanzien van de onverenigbaarheden is die mandataris aan dezelfde regels onderworpen als die notarissen en die geassocieerde notaris die geen titularis is (artikel 38, § 6, eerste lid, van de wet van 25 ventôse jaar XI, ingevoegd bij artikel 22 van de wet van 4 mei 1999 « tot wijziging van de wet van 25 ventôse jaar XI op het notarisambt »). Die regels strekken ertoe « de objectieve en onpartijdige samenstelling en werking [te verzekeren] » van de benoemingscommissie (Parl. St., Kamer, 1997-1998, nr. 1432/1, p. 54). Het mandaat van lid van een benoemingscommissie voor het notariaat is onder meer onverenigbaar met « [elk] bij verkiezing verleend politiek mandaat » (artikel 38, § 6, eerste lid, 4o, van de wet van 25 ventôse jaar XI). De docent of de hoogleraar die, in die hoedanigheid, lid is van de Franstalige benoemingscommissie voor het notariaat wordt bovendien aan dezelfde regels onderworpen als de daarvan lid zijnde notarissen en geassocieerde notaris die geen titularis is, wat betreft de voorwaarden voor een tweede verkiezing, de voorwaarden voor de uitoefening van zijn mandaat en de voorwaarden inzake de organisatie en de werking van de commissie (artikel 38, §§ 7 tot 10, van de wet van 25 ventôse jaar XI, ingevoegd bij artikel 22 van de wet van 4 mei 1999; artikel 38, § 11, van de wet van 25 ventôse jaar XI, ingevoegd bij artikel 22 van de wet van 4 mei 1999 en gewijzigd bij artikel 6, a), van de wet van 23 mei 2007 « tot wijziging van een aantal wetten betreffende de dotaties aan het Rekenhof, de federale ombudsmannen, de benoemingscommissies voor het notariaat en de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer »). B.6. Het in B.2 beschreven verschil in behandeling is bijgevolg niet evenredig met het beginsel van de onafhankelijkheid van de wetgevende vergaderingen, want het door het instellen van een beroep tot nietigverklaring beschermde belang is even reëel en even wettig ten aanzien van een kandidaat voor een aanwijzing als werkend lid van die commissie in de hoedanigheid van « docent of hoogleraar in de rechten aan een faculteit rechtsgeleerdheid van een Belgische universiteit » als ten aanzien van een kandidaat voor een aanwijzing als werkend lid van die commissie in de hoedanigheid van notaris of geassocieerd notaris die geen titularis is. De aanwijzing, door de Senaat, van een werkend lid van de Franstalige benoemingscommissie voor het notariaat in de hoedanigheid van « docent of hoogleraar in de rechten aan een faculteit voor rechtsgeleerdheid van een Belgische universiteit » is een handeling die dient onderworpen te zijn aan het rechterlijk toezicht van de Raad van State. B.7.1. De procedure voor de aanwijzing van de leden van de benoemingscommissies voor het notariaat die geen notaris zijn, noch geassocieerd notaris die geen titularis is, is evenwel geïnspireerd op de procedure voor de benoeming van de leden van het wervingscollege der magistraten ingesteld bij het vroegere artikel 259bis van het Gerechtelijk Wetboek, zoals ingevoegd bij artikel 20 van de wet van 18 juli 1991 « tot wijziging van de voorschriften van het Gerechtelijk Wetboek die betrekking hebben op de opleiding en de werving van de magistraten » (Parl. St., Kamer, 1997-1998, nrs. 1432/1 en 1433/1, p. 54). Zij werden « door de Senaat benoemd, met de meerderheid van twee derde van de uitgebrachte stemmen » (artikel 259bis, § 3, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek, zoals het luidde vóór de vervanging ervan bij artikel 45 van de wet van 22 december 1998 « tot wijziging van sommige bepalingen van deel II van het Gerechtelijk Wetboek met betrekking tot de Hoge Raad voor de Justitie, de benoeming en aanwijzing van magistraten en tot invoering van een evaluatiesysteem »). Die « aanwijzing [...] die de regeringsmeerderheid van het ogenblik overstijgt » maakte het mogelijk « een groter pluralisme te realiseren » en « een zo breed mogelijk akkoord en een zo groot mogelijke politieke waaier » (Parl. St., Senaat, 1989-1990, nr. 974-2, pp. 110-111). B.7.2. De procedure voor de aanwijzing van de leden van de benoemingscommissies voor het notariaat die geen notaris zijn, noch geassocieerd notaris die geen titularis is, is overigens vergelijkbaar met de procedure voor de benoeming van de « andere leden » van de Hoge Raad voor de Justitie bedoeld in artikel 151, § 2, tweede lid, van de Grondwet - ingevoegd bij de herziening van de Grondwet van 20 november 1998 -, procedure waarop de Ministerraad en de Senaat allusie maken voor het Hof. De « niet-magistraten » die lid zijn van de Hoge Raad voor de Justitie worden immers eveneens benoemd door de Senaat met een meerderheid van twee derden van de uitgebrachte stemmen (artikel 151, § 2, tweede lid, van de Grondwet; artikel 259bis-2, § 2, van het Gerechtelijk Wetboek, ingevoegd bij artikel 45 van de wet van 22 december 1998).
60963
BELGISCH STAATSBLAD — 11.10.2010 — MONITEUR BELGE De benoeming van die leden van de Hoge Raad voor de Justitie - die deelnemen aan de werving van de magistraten van de rechterlijke macht - gebeurt aldus door een « instelling, die wel over een noodzakelijke democratische legitimiteit beschikt en op pluralistische wijze tot stand komt » dankzij « een meerderheid die de regeringsmeerderheid overstijgt » (Parl. St., Kamer, 1997-1998, nr. 1677/1, p. 47; Parl. St., Kamer, 1997-1998, nr. 1675/1, p. 2). B.7.3. Uit hetgeen voorafgaat, volgt dat de Raad van State, wanneer hij kennis neemt van een beroep tot nietigverklaring van een aanwijzing, door de Senaat, van een werkend lid van de commissie in kwestie in de hoedanigheid van « docent of hoogleraar in de rechten aan een faculteit voor rechtsgeleerdheid van een Belgische universiteit », na in voorkomend geval te hebben nagegaan of de wetgevende vergadering de bij de Grondwet of de wet vastgestelde aanwijzingsvoorwaarden in acht heeft genomen, rekening dient te houden met de bijzondere vertrouwensband die blijkt uit de aanwijzing door een wetgevende vergadering. B.8. Rekening houdend met wat in B.7 is uiteengezet, is de in het geding zijnde bepaling onbestaanbaar met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre zij het de geweigerde kandidaat voor een benoeming tot werkend lid van de Franstalige benoemingscommissie voor het notariaat in de hoedanigheid van docent of hoogleraar in de rechten aan een faculteit voor rechtsgeleerdheid van een Belgische universiteit niet mogelijk maakt om bij de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een beroep in te stellen tot nietigverklaring van de aanwijzing, door de Senaat, van een dergelijk lid van die commissie. Aangezien de vastgestelde lacune zich bevindt in de aan het Hof voorgelegde tekst, staat het aan de verwijzende rechter een einde te maken aan de door het Hof vastgestelde ongrondwettigheid, aangezien die vaststelling wordt uitgedrukt in voldoende duidelijke en volledige bewoordingen om toe te laten dat de in het geding zijnde bepaling wordt toegepast met inachtneming van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet. B.9. In zoverre de prejudiciële vraag de schending van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, afzonderlijk gelezen, aanklaagt, dient zij bevestigend te worden beantwoord. B.10. Het onderzoek van de bestaanbaarheid van de in het geding zijnde bepaling met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 6.1 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, zou niet tot een ander besluit kunnen leiden. Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Rekening houdend met wat in B.7 is gezegd, schendt artikel 14, § 1, eerste lid, 2o, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in zoverre het het de geweigerde kandidaat voor een benoeming tot werkend lid van de Franstalige benoemingscommissie voor het notariaat in de hoedanigheid van docent of hoogleraar in de rechten aan een faculteit voor rechtsgeleerdheid van een Belgische universiteit niet mogelijk maakt om bij de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een beroep in te stellen tot nietigverklaring van de aanwijzing, door de Senaat, van een dergelijk lid van die commissie. Aldus uitgesproken in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof, op de openbare terechtzitting van 1 juli 2010. De griffier, De voorzitter, P.-Y. Dutilleux. M. Melchior.
ÜBERSETZUNG VERFASSUNGSGERICHTSHOF [2010/204578] Auszug aus dem Urteil Nr. 79/2010 vom 1. Juli 2010 Geschäftsverzeichnisnummer 4746 In Sachen: Präjudizielle Frage in Bezug auf Artikel 14 § 1 Nr. 2 der am 12. Januar 1973 koordinierten Gesetze über den Staatsrat, ersetzt durch das Gesetz vom 15. Mai 2007, gestellt vom Staatsrat. Der Verfassungsgerichtshof, zusammengesetzt aus den Vorsitzenden M. Melchior und M. Bossuyt, und den Richtern R. Henneuse, E. De Groot, L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke, J. Spreutels, T. Merckx-Van Goey und P. Nihoul, unter Assistenz des Kanzlers P.-Y. Dutilleux, unter dem Vorsitz des Vorsitzenden M. Melchior, verkündet nach Beratung folgendes Urteil: I. Gegenstand der präjudiziellen Frage und Verfahren In seinem Urteil Nr. 194.561 vom 22. Juni 2009 in Sachen Frédéric Georges gegen den belgischen Senat, in Anwesenheit von Hugues Fronville und der Nationalen Notariatskammer - intervenierende Parteien -, dessen Ausfertigung am 8. Juli 2009 in der Kanzlei des Hofes eingegangen ist, hat der Staatsrat folgende präjudizielle Frage gestellt: «Verstößt Artikel 14 § 1 Nr. 2 der am 12. Januar 1973 koordinierten Gesetze über den Staatsrat gegen die Artikel 10 und 11 der Verfassung, an sich oder in Verbindung mit Artikel 6 Absatz 1 der europäischen Konvention zum Schutze der Menschenrechte und Grundfreiheiten, wenn er dahingehend ausgelegt wird, dass der Staatsrat dafür nicht zuständig wäre, über die Nichtigkeitsklage eines Bewerbers um die Stelle eines Mitglieds der französischsprachigen Ernennungskommission für das Notariatswesen als Lehrbeauftragter oder als Professor der Rechte an einer Rechtsfakultät einer belgischen Universität, der nicht Notar, Notarsanwärter oder gesellschaftlich verbündeter Notar ist, gegen die Bestimmung eines anderen Mitglieds dieser Kommission zu befinden, und zwar aus dem einzigen Grund, dass dieses vom Senat bestimmt worden wäre, während die Notare die Bestimmung der Mitglieder dieser Kommission, die zu ihrer Berufsgruppe gehören, wohl anfechten können, wenn sie von einer anderen Behörde bestimmt worden sind?». (...)
60964
BELGISCH STAATSBLAD — 11.10.2010 — MONITEUR BELGE III. In rechtlicher Beziehung (...) B.1.1. Artikel 14 § 1 der am 12. Januar 1973 koordinierten Gesetze über den Staatsrat, ersetzt durch Artikel 2 des Gesetzes vom 15. Mai 2007 «zur Abänderung von Artikel 14 der am 12. Januar 1973 koordinierten Gesetze über den Staatsrat» und abgeändert durch Artikel 12 des Gesetzes vom 21. Februar 2010 «zur Anpassung verschiedener Gesetze, die eine in Artikel 77 der Verfassung erwähnte Angelegenheit regeln, an die Bezeichnung ’ Verfassungsgerichtshof ’», bestimmt: «Die Verwaltungsstreitsachenabteilung befindet im Wege von Entscheiden über Nichtigkeitsklagen wegen Verletzung entweder wesentlicher oder unter Androhung der Nichtigkeit auferlegter Formvorschriften, wegen Befugnisüberschreitung oder wegen Befugnismissbrauch, die eingeleitet werden gegen Akte und Verordnungen: 1. der verschiedenen Verwaltungsbehörden, 2. der gesetzgebenden Versammlungen oder ihrer Organe, einschließlich der bei diesen Versammlungen eingerichteten Ombudsdienste, des Rechnungshofes, des Verfassungsgerichtshofes, des Staatsrates, der administrativen Rechtsprechungsorgane, der Organe der rechtsprechenden Gewalt und des Hohen Justizrates, in Bezug auf öffentliche Aufträge und Personalmitglieder. Artikel 159 der Verfassung findet ebenfalls Anwendung auf die unter Nr. 2 erwähnten Akte und Verordnungen». B.1.2. Die französischsprachige Ernennungskommission für das Notariatswesen zählt acht ordentliche Mitglieder (Artikel 38 §§ 1 und 2 Absatz 1 des Gesetzes vom 25. Ventose des Jahres XI «zur Organisierung des Notariats», eingefügt durch Artikel 22 des Gesetzes vom 4. Mai 1999 «zur Abänderung des Gesetzes vom 25. Ventose des Jahres XI zur Organisierung des Notariats»). Vier von ihnen besitzen die Eigenschaft als Notar oder als «gesellschaftlich verbündeter Notar, der nicht Notariatsstubeninhaber ist» (Artikel 38 § 4 Absatz 1 Nrn. 1 und 2 desselben Gesetzes). Sie werden «von den Mitgliedern der Generalversammlung der Nationalen Notariatskammer bestimmt, die der [...] französischen Sprachrolle angehören» (Artikel 38 § 5 Absatz 2 desselben Gesetzes). Die Kommission umfasst außerdem unter ihren Mitgliedern einen «amtierenden Magistrat, der unter den Magistraten des Spruchkörpers der Gerichtshöfe und Gerichte und unter den Magistraten der Staatsanwaltschaft ausgewählt wird» (Artikel 38 § 4 Absatz 1 Nr. 3), einen «Lehrbeauftragten oder Professor der Rechte an einer Rechtsfakultät einer belgischen Universität, der nicht Notar, Notarsanwärter oder gesellschaftlich verbündeter Notar ist» (Artikel 38 § 4 Absatz 1 Nr. 4) und zwei «auswärtige Mitglieder, die eine für den Auftrag zweckdienliche Berufserfahrung haben» (Artikel 38 § 4 Absatz 1 Nr. 5). Diese weiteren vier ordentlichen Mitglieder der Kommission werden «abwechselnd von der Abgeordnetenkammer und vom Senat mit Zweidrittelmehrheit der abgegebenen Stimmen bestimmt» (Artikel 38 § 5 Absatz 3 des Gesetzes vom 25. Ventose des Jahres XI, eingefügt durch Artikel 2 des Gesetzes vom 4. Mai 1999 «zur Ergänzung des Gesetzes vom 25. Ventose des Jahres XI, welches eine Organisierung des Notariats enthält, durch die Artikel 38 § 5, 76 Nr. 1, 78 bis 85 und 95 bis 112»). B.2.1. Aus dem Sachverhalt und der Begründung der Verweisungsentscheidung geht hervor, dass der Hof gebeten wird, über die Vereinbarkeit von Artikel 14 § 1 Absatz 1 Nr. 2 der koordinierten Gesetze über den Staatsrat mit den Artikeln 10 und 11 der Verfassung, gegebenenfalls in Verbindung mit Artikel 6 Absatz 1 der Europäischen Menschenrechtskonvention, zu befinden, insofern diese Bestimmung einen Behandlungsunterschied zwischen zwei Kategorien von Bewerbern um ein Mandat als Mitglied der französischsprachige Ernennungskommission für das Notariatswesen einführe: einerseits denjenigen, die sich als Notar oder als gesellschaftlich verbündeter Notar, der nicht Notariatsstubeninhaber ist, bewerben würden, und andererseits denjenigen, die sich in ihrer Eigenschaft als «Lehrbeauftragter oder Professor der Rechte an einer Rechtsfakultät einer belgischen Universität, der nicht Notar, Notarsanwärter oder gesellschaftlich verbündeter Notar ist» bewerben würden. B.2.2. Sowohl aus der Begründung der Verweisungsentscheidung als auch aus der Formulierung der präjudiziellen Frage geht hervor, dass der vorlegende Richter der Auffassung ist, dass die Mitglieder der französischen Sprachrolle der Generalversammlung der Nationalen Notariatskammer, wenn sie die Notare und den gesellschaftlich verbündeten Notar, der nicht Notariatsstubeninhaber ist, als Mitglieder dieser französischsprachigen Ernennungskommission bestimmen, als Verwaltungsbehörde im Sinne von Artikel 14 § 1 Absatz 1 Nr. 1 der koordinierten Gesetze über den Staatsrat handeln, so dass die Verwaltungsstreitsachenabteilung des Staatsrates befugt ist, über eine Nichtigkeitsklage zu befinden, die gegen diese Bestimmungen von den Bewerbern der ersten in B.2.1 erwähnten Kategorie eingereicht wurde. Indem die fragliche Bestimmung die Zuständigkeit der Verwaltungsstreitsachenabteilung des Staatsrates, über Nichtigkeitsklagen gegen Akte und Verordnungen der gesetzgebenden Versammlungen zu befinden, auf die Akte und Verordnungen in Bezug auf «öffentliche Aufträge und ihre Personalmitglieder» begrenzt, entzieht sie den Bewerbern der zweiten in B.2.1 erwähnten Kategorie das Recht, beim Staatsrat die Nichtigerklärung der Bestimmung eines ordentlichen Mitglieds der betreffenden Kommission durch den Senat in der Eigenschaft als «Lehrbeauftragter oder Professor der Rechte an einer Rechtsfakultät einer belgischen Universität» zu beantragen. B.3. Ersetzt durch Artikel 2 des Gesetzes vom 15. Mai 2007 übernimmt Artikel 14 § 1 der koordinierten Gesetze über den Staatsrat die in diese Bestimmung durch Artikel 2 des Gesetzes vom 25. Mai 1999 «zur Abänderung der am 12. Januar 1973 koordinierten Gesetze über den Staatsrat, des Gesetzes vom 5. April 1955 über die Gehälter der Inhaber eines Amtes beim Staatsrat sowie des Gerichtsgesetzbuches» eingeführte Regel, wonach der Staatsrat befugt ist, über eine Nichtigkeitsklage gegen Akte und Verordnungen einer gesetzgebenden Versammlung oder eines ihrer Organe in Bezug auf öffentliche Aufträge oder Mitglieder ihres Personals zu befinden. Der Vorbehalt bezüglich des Gegenstands der betreffenden Handlungen ist Ausdruck des Willens, die Nichtigerklärungsbefugnis des Staatsrats nicht auf «alle nicht zur Gesetzgebung gehörenden Handlungen» auszudehnen und sie auf die Verwaltungsakte zu begrenzen, die Bestandteil der «internen Arbeitsweise» der gesetzgebenden Versammlungen sind, unter Ausschluss derjenigen, die zu ihrem spezifischen Auftrag gehören, das heißt die Handlungen der gesetzgebenden Versammlung «als Verwaltungsbehörde» (Parl. Dok., Senat, 1998-1999, Nr. 1-361/3, SS. 4-5; Ann., Senat, 25. Februar 1999, S. 7146; Parl. Dok., Kammer, 1998-1999, Nr. 1960/4, SS. 2 und 6; ebenda, Nr. 1960/8, S. 4). B.4. Zu den Grundprinzipien der demokratischen Staatsstruktur gehört die Regel, wonach die gesetzgebenden Versammlungen bei der Ausübung ihres Auftrags über die weitestgehende Unabhängigkeit verfügen. Dieser Grundsatz hat zur Folge, dass eine gesetzgebende Versammlung selbst die ihr übertragenen Angelegenheiten, wie Ernennungen, muss regeln und ihre Befugnisse autonom muss ausüben können.
BELGISCH STAATSBLAD — 11.10.2010 — MONITEUR BELGE B.5. Ein Lehrbeauftragter oder Professor, der in dieser Eigenschaft Mitglied der französischsprachigen Ernennungskommission für das Notariatswesen ist, ist kein Personalmitglied dieser gesetzgebenden Versammlung. Es handelt sich um einen Mandatar, dessen Funktion identisch ist mit derjenigen der Notare oder des gesellschaftlich verbündeten und nicht die Eigenschaft als Notariatsstubeninhaber besitzenden Notars, die Mitglieder derselben Kommission sind. Dieser Mandatar unterliegt den gleichen Regeln wie diese Notare und dieser gesellschaftlich verbündete Notar, der nicht Notariatsstubeninhaber ist, hinsichtlich der Unvereinbarkeiten (Artikel 38 § 6 Absatz 1 des Gesetzes vom 25. Ventose des Jahres XI, eingefügt durch Artikel 22 des Gesetzes vom 4. Mai 1999 «zur Abänderung des Gesetzes vom 25. Ventose des Jahres XI zur Organisierung des Notariats»). Diese Regeln dienen dazu, «die objektive und unparteiliche Zusammensetzung und Arbeitsweise» der Ernennungskommission «zu gewährleisten» (Parl. Dok., Kammer, 1997-1998, Nr. 1432/1, S. 54). Das Mandat als Mitglied einer Ernennungskommission für das Notariatswesen ist unter anderem unvereinbar mit jedem «durch Wahl verliehenen politischen Mandat» (Artikel 38 § 6 Absatz 1 Nr. 4 des Gesetzes vom 25. Ventose des Jahres XI). Ein Lehrbeauftragter oder Professor, der in dieser Eigenschaft Mitglied der französischsprachigen Ernennungskommission für das Notariatswesen ist, unterliegt außerdem den gleichen Regeln wie die Notare und der gesellschaftlich verbündete und nicht die Eigenschaft als Notariatsstubeninhaber besitzende Notar, die ihr als Mitglieder angehören, hinsichtlich der Bedingungen einer Wiederwahl, der Bedingungen für die Ausübung des Mandats sowie der Modalitäten für die Organisation und Einsatzweise der Kommission (Artikel 38 §§ 7 bis 10 des Gesetzes vom 25. Ventose des Jahres XI, eingefügt durch Artikel 22 des Gesetzes vom 4. Mai 1999; Artikel 38 § 11 des Gesetzes vom 25. Ventose des Jahres XI, eingefügt durch Artikel 22 des Gesetzes vom 4. Mai 1999 und abgeändert durch Artikel 6 Buchstabe a) des Gesetzes vom 23. Mai 2007 «zur Abänderung bestimmter Gesetze mit Bezug auf die Dotationen, die dem Rechnungshof, den föderalen Ombudsmännern, den Ernennungskommissionen für das Notariatswesen und dem Ausschuss für den Schutz des Privatlebens gewährt werden»). B.6. Der in B.2 beschriebene Behandlungsunterschied steht folglich nicht im Verhältnis zum Grundsatz der Unabhängigkeit der gesetzgebenden Versammlungen, weil das durch die Einführung einer Nichtigkeitsklage geschützte Interesse ebenso real und ebenso legitim ist bei einem Bewerber um eine Bestimmung zum ordentlichen Mitglied dieser Kommission in der Eigenschaft als «Lehrbeauftragter oder Professor der Rechte an einer Rechtsfakultät einer belgischen Universität» wie bei einem Bewerber um eine Bestimmung zum ordentlichen Mitgliedes dieser Kommission in der Eigenschaft als Notar oder gesellschaftlich verbündeter Notar, der nicht Notariatsstubeninhaber ist. Die Bestimmung eines ordentlichen Mitglieds der französischsprachigen Ernennungskommission für das Notariatswesen in der Eigenschaft als «Lehrbeauftragter oder Professor der Rechte an einer Rechtsfakultät einer belgischen Universität» durch den Senat ist eine Handlung, die der gerichtlichen Kontrolle durch den Staatsrat unterliegen muss. B.7.1. Das Verfahren zur Bestimmung der Mitglieder der Ernennungskommission für das Notariatswesen, die weder Notar noch gesellschaftlich verbündeter und nicht die Eigenschaft als Notariatsstubeninhaber besitzender Notar sind, ist abgeleitet aus dem Verfahren zur Ernennung der Mitglieder des Anwerbungskollegiums für Magistrate, eingeführt durch den ehemaligen Artikel 259bis des Gerichtsgesetzbuches, so wie er durch Artikel 20 des Gesetzes vom 18. Juli 1991 «zur Abänderung der Vorschriften des Gerichtsgesetzbuches bezüglich der Ausbildung und Anwerbung von Magistraten» eingefügt worden ist (Parl. Dok., Kammer, 1997-1998, Nrn. 1432/1 und 1433/1, S. 54). Diese wurden «vom Senat mit Zweidrittelmehrheit der abgegebenen Stimmen ernannt» (Artikel 259bis § 3 Absatz 1 des Gerichtsgesetzbuches in der Fassung vor seiner Ersetzung durch Artikel 45 des Gesetzes vom 22. Dezember 1998 «zur Abänderung einiger Bestimmungen von Teil II des Gerichtsgesetzbuches über den Hohen Justizrat, die Ernennung und die Bestimmung von Magistraten und zur Einführung eines Bewertungssystems für Magistrate»). Diese «Bestimmung [...], die über die Regierungsmehrheit zum betreffenden Zeitpunkt hinausgeht», ermöglichte es, «einen größeren Pluralismus» und «ein möglichst breites Abkommen sowie ein möglichst großes politisches Spektrum zu erzielen» (Parl. Dok., Senat, 1989-1990, Nr. 974-2, SS. 110-111). B.7.2. Im Übrigen ähnelt das Verfahren zur Bestimmung der Mitglieder der Ernennungskommission für das Notariatswesen, die weder Notar noch gesellschaftlich verbündeter und nicht die Eigenschaft als Notariatsstubeninhaber besitzender Notar sind, dem Verfahren zur Ernennung der «anderen Mitglieder» des Hohen Justizrates im Sinne von Artikel 151 § 2 Absatz 2 der Verfassung - eingefügt durch die Verfassungsrevision vom 20. November 1998 -, und auf dieses Verfahren verweisen der Ministerrat und der Senat vor dem Hof. Die «Nichtmagistrate», die Mitglieder des Hohen Justizrates sind, werden nämlich ebenfalls vom Senat mit einer Zweidrittelmehrheit der abgegebenen Stimmen ernannt (Artikel 151 § 2 Absatz 2 der Verfassung; Artikel 259bis-2 § 2 des Gerichtsgesetzbuches, eingefügt durch Artikel 45 des Gesetzes vom 22. Dezember 1998). Die Ernennung dieser Mitglieder des Hohen Justizrates - die an der Anwerbung der Magistrate der richterlichen Gewalt teilnehmen - erfolgt somit durch eine «Institution, die über die erforderliche demokratische Legitimität verfügt und pluralistisch vorgeht» dank «einer Mehrheit, die über die Regierungsmehrheit hinausgeht» (Parl. Dok., Kammer, 1997-1998, Nr. 1677/1, S. 47; Parl. Dok., Kammer, 1997-1998, Nr. 1675/1, S. 2). B.7.3. Aus dem Vorstehenden geht hervor, dass der Staatsrat, wenn er über eine Klage auf Nichtigerklärung einer vom Senat vorgenommenen Bestimmung eines ordentlichen Mitglieds der betreffenden Kommission in der Eigenschaft als «Lehrbeauftragter oder Professor der Rechte an einer Rechtsfakultät einer belgischen Universität» befindet, nachdem er gegebenenfalls die Einhaltung der in der Verfassung oder im Gesetz festgelegten Bestimmungsbedingungen durch die gesetzgebende Versammlung geprüft hat, die besondere Vertrauensverbindung berücksichtigen muss, die die Bestimmung durch eine gesetzgebende Versammlung ausdrückt. B.8. Unter Berücksichtigung der Darlegungen in B.7 ist die fragliche Bestimmung unvereinbar mit den Artikeln 10 und 11 der Verfassung, indem sie es einem abgewiesenen Bewerber um eine Ernennung zum ordentlichen Mitglied der französischsprachigen Ernennungskommission für das Notariatswesen in der Eigenschaft als Lehrbeauftragter oder Professor der Rechte an einer Rechtsfakultät einer belgischen Universität nicht ermöglicht, bei der Verwaltungsstreitsachenabteilung des Staatsrates eine Nichtigkeitsklage gegen die Bestimmung eines solchen Mitglieds dieser Kommission durch den Senat einzureichen. Da die festgestellte Lücke in dem Text enthalten ist, der dem Hof unterbreitet wurde, obliegt es dem vorlegenden Richter, der durch den Hof festgestellten Verfassungswidrigkeit ein Ende zu setzen, da diese Feststellung in einer ausreichend präzisen und vollständigen Formulierung ausgedrückt ist, damit die fragliche Bestimmung unter Einhaltung der Artikel 10 und 11 der Verfassung angewandt wird.
60965
60966
BELGISCH STAATSBLAD — 11.10.2010 — MONITEUR BELGE B.9. Insofern mit der präjudiziellen Frage ein Verstoß gegen die Artikel 10 und 11 der Verfassung an sich angeprangert wird, ist die präjudizielle Frage bejahend zu beantworten. B.10. Die Prüfung der Vereinbarkeit der fraglichen Bestimmung mit den Artikeln 10 und 11 der Verfassung in Verbindung mit Artikel 6 Absatz 1 der Europäischen Menschenrechtskonvention kann nicht zu einer anderen Schlussfolgerung führen. Aus diesen Gründen: Der Hof erkennt für Recht: Unter Berücksichtigung des in B.7 Erwähnten verstößt Artikel 14 § 1 Absatz 1 Nr. 2 der am 12. Januar 1973 koordinierten Gesetze über den Staatsrat gegen die Artikel 10 und 11 der Verfassung, insofern er es dem abgewiesenen Bewerber um eine Ernennung zum ordentlichen Mitglied der französischsprachigen Ernennungskommission für das Notariatswesen als Lehrbeauftragter oder Professor der Rechte an einer Rechtsfakultät einer belgischen Universität nicht ermöglicht, bei der Verwaltungsstreitsachenabteilung des Staatsrates Klage auf Nichtigerklärung der durch den Senat vorgenommenen Bestimmung eines solchen Mitglieds dieser Kommission zu erheben. Verkündet in französischer und niederländischer Sprache, gemäß Artikel 65 des Sondergesetzes vom 6. Januar 1989 über den Verfassungsgerichtshof, in der öffentlichen Sitzung vom 1. Juli 2010. Der Kanzler, Der Vorsitzende, P.-Y. Dutilleux. M. Melchior.
* GRONDWETTELIJK HOF [2010/204577] Uittreksel uit arrest nr. 81/2010 van 1 juli 2010 Rolnummer 4796 In zake : de prejudiciële vraag over artikel 38, § 5, van de wetten betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd bij koninklijk besluit van 16 maart 1968, zoals ingevoegd bij de wet van 21 april 2007, gesteld door de Correctionele Rechtbank te Leuven. Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Bossuyt en M. Melchior, en de rechters A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, J. Spreutels en T. Merckx-Van Goey, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Bossuyt, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij vonnis van 8 oktober 2009 in zake het openbaar ministerie tegen T.S., waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 9 november 2009, heeft de Correctionele Rechtbank te Leuven de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 38, § 5, van de wet van 16 maart 1968 betreffende de politie over het wegverkeer de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, nu de rechter in toepassing van deze bepaling verplicht is om bij een veroordeling wegens een overtreding begaan met een motorvoertuig die tot een verval van het recht tot sturen kan leiden en de schuldige sinds minder dan twee jaar houder is van het rijbewijs B, verplicht is het verval van het recht tot sturen uit te spreken en het herstel van het recht tot sturen minstens afhankelijk moet maken van het slagen voor het theoretisch of praktisch examen, terwijl de rechter niet verplicht is om dit te doen, in geval van een verkeersongeval te wijten aan het persoonlijk toedoen van de dader met enkel lichtgewonden of in geval van overtredingen van de tweede graad zoals bedoeld in artikel 29, § 1, van de wet van 16 maart 1968 betreffende de politie over het wegverkeer ? ». (...) III. In rechte (...) B.1. De prejudiciële vraag betreft artikel 38, § 5, van de wetten betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd bij koninklijk besluit van 16 maart 1968, zoals ingevoegd bij de wet van 21 april 2007, dat bepaalt : « De rechter moet het verval van het recht tot sturen uitspreken en het herstel van het recht tot sturen minstens afhankelijk maken van het slagen voor het theoretisch of praktisch examen indien hij veroordeelt wegens een overtreding begaan met een motorvoertuig die tot een verval van het recht tot sturen kan leiden en de schuldige sinds minder dan twee jaar houder is van het rijbewijs B. Het eerste lid is niet van toepassing op artikel 38, § 1, 2o, in geval van een verkeersongeval met enkel lichtgewonden. Het eerste lid is niet van toepassing op de overtredingen van de tweede graad, zoals bedoeld in artikel 29, § 1 ». B.2. De verwijzende rechter vraagt aan het Hof of die bepaling het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie schendt doordat zij de rechter verplicht om bij een veroordeling wegens een overtreding begaan met een motorvoertuig die tot een verval van het recht tot sturen kan leiden en wanneer de schuldige sinds minder dan twee jaar houder is van het rijbewijs B, het verval van het recht tot sturen uit te spreken en het herstel van het recht tot sturen minstens afhankelijk te maken van het slagen voor het theoretisch of praktisch examen, terwijl de rechter daartoe niet is verplicht in het geval van een verkeersongeval te wijten aan het persoonlijk toedoen van de dader met enkel lichtgewonden of in geval van overtredingen van de tweede graad bedoeld in artikel 29, § 1, van de gecoördineerde wetten betreffende de politie over het wegverkeer.
60967
BELGISCH STAATSBLAD — 11.10.2010 — MONITEUR BELGE B.3. De prejudiciële vraag heeft bijgevolg betrekking op een verschil in bestraffing van verschillende categorieën van personen, waarbij de rechter tot gestrengheid gehouden is ten aanzien van de in het eerste lid bedoelde bestuurders, terwijl hij over een beoordelingsbevoegdheid beschikt ten aanzien van de bestuurders voor wie de uitzonderingen gelden. Ten aanzien van een bepaalde categorie van veroordeelden dient de rechter immers het verval van het recht tot sturen uit te spreken (eerste lid). De maatregel voorziet in twee uitzonderingen. De eerste uitzondering betreft een veroordeling als bedoeld in artikel 38, § 1, 2o, namelijk een veroordeling wegens een verkeersongeval te wijten aan het persoonlijk toedoen van de dader, doch beperkt tot de hypothese dat zij wordt uitgesproken wegens verwonding, waarbij er enkel lichtgewonden zijn (tweede lid). De tweede uitzondering betreft een veroordeling wegens een overtreding van de tweede graad (derde lid). Het betreft overtredingen van de reglementen uitgevaardigd op grond van de gecoördineerde wetten betreffende de politie over het wegverkeer die de veiligheid van personen onrechtstreeks in gevaar brengen en de overtredingen die bestaan uit het onrechtmatig gebruiken van parkeerfaciliteiten voor personen met een handicap, bij een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad (artikel 29, § 1, derde lid, van dezelfde gecoördineerde wetten). B.4. De maatregel wordt in de parlementaire voorbereiding van de in het geding zijnde bepaling als volgt uiteengezet : « Kennis en vaardigheid zijn betrouwbaar te testen op het rijexamen, maar attitude en gedrag zijn dat niet. Daarom wordt het eerste jaar dat men zijn rijbewijs heeft behaald beschouwd als een jaar waarbinnen de praktijk moet uitwijzen of de nieuwe, meestal ook jonge, bestuurder een veilige rijstijl heeft ontwikkeld. Is dat niet het geval, dan moet hij zijn theoretisch en/of praktisch rijexamen opnieuw afleggen. Onder meer de volgende overtredingen komen volgens de wet van 16 maart 1968 betreffende de politie over het wegverkeer in aanmerking voor een verval van het recht tot sturen : - alcohol en dronkenschap in het verkeer; - overtredingen van de tweede, derde of vierde graad; - drugs in het verkeer; - een radarverklikker aan boord hebben; - verkeersongevallen met doden of ernstige gewonden veroorzaken; - recidive (reeds drie keer veroordeeld in het jaar voorafgaand aan de overtreding); - rijden zonder houder te zijn van een rijbewijs of rijden terwijl men medisch ongeschikt is; - vluchtmisdrijf; - de toegelaten maximumsnelheid met meer dan 30 kilometer per uur overschrijden; - de toegelaten maximumsnelheid met meer dan 20 kilometer per uur overschrijden in een bebouwde kom, zone 30 of woonerf » (Parl. St., Kamer, 2006-2007, DOC 51-2836/001, p. 4). Een amendement werd aangenomen dat de vermelde termijn van één op twee jaar brengt (Parl. St., Kamer, 2006-2007, DOC 51-2836/002). B.5. De maatregel van het verval van het recht tot besturen van een motorvoertuig wordt verantwoord door de bekommernis verkeersongevallen te verminderen en op die manier de verkeersveiligheid te bevorderen. De in het geding zijnde maatregel strekt ertoe bestuurders met een geringe ervaring in het wegverkeer aan een strenger toezicht te onderwerpen dan andere bestuurders. Door de eerstgenoemde bestuurders te verplichten, wanneer zij wegens bepaalde overtredingen zijn veroordeeld, hun theoretische kennis of praktische vaardigheden opnieuw te bewijzen, draagt de maatregel bij tot een verbetering van de veiligheid van de andere weggebruikers en van de verkeersveiligheid in het algemeen. De maatregel is bovendien beperkt tot bestuurders die bepaalde ernstige verkeersovertredingen hebben begaan. B.6. Gelet op de doelstelling van de in het geding zijnde maatregel, leidt de keuze van de wetgever om de beoordelingsvrijheid van de rechter ten aanzien van een bepaalde categorie van veroordeelden uit te sluiten en niet ten aanzien van andere categorieën, niet tot een verschil in behandeling dat verstoken is van een redelijke verantwoording of tot een onevenredige straf. Het gegeven dat de wetgever de rechter niet tot dezelfde gestrengheid heeft verplicht ten aanzien van andere categorieën van bestuurders, ontneemt de in het geding zijnde bepaling niet haar verantwoording. Dat geldt des te meer daar de rechter, indien hij dat verantwoord acht, rekening houdend met de concrete omstandigheden van de overtreding en het verkeersongeval waartoe zij aanleiding geeft, dezelfde maatregel kan toepassen op de bestuurders op wie de uitzonderingen van toepassing zijn en uit wier gedrag blijkt dat zij geen « veilige rijstijl » hebben aangenomen. B.7. De prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord. Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 38, § 5, van de wetten betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd bij koninklijk besluit van 16 maart 1968, schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet. Aldus uitgesproken in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof, op de openbare terechtzitting van 1 juli 2010. De griffier, P.-Y. Dutilleux.
De voorzitter, M. Bossuyt.
60968
BELGISCH STAATSBLAD — 11.10.2010 — MONITEUR BELGE COUR CONSTITUTIONNELLE [2010/204577] Extrait de l’arrêt n° 81/2010 du 1er juillet 2010 Numéro du rôle : 4796 En cause : la question préjudicielle concernant l’article 38, § 5, des lois relatives à la police de la circulation routière, coordonnées par arrêté royal du 16 mars 1968, tel qu’il a été inséré par la loi du 21 avril 2007, posée par le Tribunal correctionnel de Louvain. La Cour constitutionnelle, composée des présidents M. Bossuyt et M. Melchior, et des juges A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, J. Spreutels et T. Merckx-Van Goey, assistée du greffier P.-Y. Dutilleux, présidée par le président M. Bossuyt, après en avoir délibéré, rend l’arrêt suivant : I. Objet de la question préjudicielle et procédure Par jugement du 8 octobre 2009 en cause du ministère public contre T.S., dont l’expédition est parvenue au greffe de la Cour le 9 novembre 2009, le Tribunal correctionnel de Louvain a posé la question préjudicielle suivante : « L’article 38, § 5, de la loi du 16 mars 1968 relative à la police de la circulation routière viole-t-il les articles 10 et 11 de la Constitution en ce que le juge, en application de cette disposition, a l’obligation de prononcer la déchéance du droit de conduire et de subordonner la réintégration dans le droit de conduire au moins à la réussite de l’examen théorique ou pratique lorsqu’il condamne du chef d’une infraction commise avec un véhicule à moteur pouvant donner lieu à une déchéance du droit de conduire et que le coupable est titulaire depuis moins de deux ans du permis de conduire B, alors que le juge n’a pas cette obligation en cas d’accident de la circulation avec seulement des blessés légers, imputable au fait personnel de son auteur, ou en cas d’infraction du deuxième degré visée à l’article 29, § 1er, de la loi du 16 mars 1968 relative à la police de la circulation routière ? ». (...) III. En droit (...) B.1. La question préjudicielle concerne l’article 38, § 5, des lois relatives à la police de la circulation routière, coordonnées par arrêté royal du 16 mars 1968, tel qu’il a été inséré par la loi du 21 avril 2007, qui dispose : « Le juge doit prononcer la déchéance du droit de conduire et rendre la réintégration du droit de conduire dépendante au moins de la réussite des examens théorique ou pratique s’il condamne du chef d’une infraction commise avec un véhicule à moteur pouvant donner lieu à une déchéance du droit de conduire, et que le coupable est titulaire depuis moins de deux ans du permis de conduire B. L’alinéa 1er n’est pas d’application à l’article 38, § 1er, 2o, en cas d’un accident de la circulation avec seulement des blessés légers. L’alinéa 1er n’est pas d’application aux infractions du deuxième degré visées à l’article 29, § 1er ». B.2. Le juge a quo demande à la Cour si cette disposition viole le principe d’égalité et de non-discrimination en ce que, dans l’hypothèse d’une condamnation du chef d’une infraction commise avec un véhicule à moteur, pouvant donner lieu à une déchéance du droit de conduire, et lorsque le coupable est titulaire depuis moins de deux ans du permis de conduire B, elle oblige le juge à prononcer la déchéance du droit de conduire et à subordonner la réintégration dans le droit de conduire au moins à la réussite des examens théorique ou pratique, tandis que le juge n’est pas tenu de prononcer la déchéance en cas d’accident de roulage, imputable au fait personnel de son auteur, entraînant seulement des blessés légers ou en cas d’infractions du deuxième degré, visées à l’article 29, § 1er, des lois coordonnées relatives à la police de la circulation routière. B.3. La question préjudicielle porte dès lors sur la différence des sanctions prises à l’égard de diverses catégories de personnes, le juge étant tenu à la sévérité à l’égard des conducteurs visés à l’alinéa 1er, alors qu’il dispose d’un pouvoir d’appréciation pour les conducteurs à l’égard desquels les exceptions s’appliquent. A l’égard d’une catégorie déterminée de condamnés, le juge doit en effet prononcer la déchéance du droit de conduire (alinéa 1er). La mesure prévoit deux exceptions. La première exception concerne la condamnation visée à l’article 38, § 1er, 2o, à savoir une condamnation du chef d’un accident de roulage imputable au fait personnel de son auteur, mais limitée à l’hypothèse où elle est prononcée du chef de blessures ayant entraîné seulement des blessés légers (alinéa 2). La seconde exception concerne la condamnation du chef d’une infraction du deuxième degré (alinéa 3). Il s’agit des infractions aux règlements pris en exécution des lois coordonnées relatives à la police de la circulation routière qui mettent indirectement en danger la sécurité des personnes et des infractions qui consistent en l’utilisation sans droit des facilités de stationnement pour les personnes handicapées, ces infractions étant établies par arrêté royal délibéré en Conseil des ministres (article 29, § 1er, alinéa 3, des mêmes lois coordonnées). B.4. La mesure a été commentée comme suit dans les travaux préparatoires de la disposition en cause : « La connaissance et l’habileté sont des éléments qui peuvent être testés de manière fiable lors de l’examen de conduite mais ce n’est pas le cas de l’attitude et du comportement. C’est pourquoi la première année suivant l’obtention du permis de conduire est considérée comme une année lors de laquelle la pratique doit démontrer si le nouveau, et souvent jeune, conducteur a développé un style de conduite sûr. Si ce n’est pas le cas, il doit alors repasser ses examens de conduite théorique et/ou pratique. Voici entre autres les infractions qui, selon la loi du 16 mars 1968 relative à la police de la circulation routière, entrent en ligne de compte pour une déchéance du droit de conduire : - alcool et ivresse au volant; - infractions du deuxième, troisième ou quatrième degré; - drogues au volant; - disposer d’un détecteur de radar à bord; - causer des accidents de la route avec tués ou blessés graves; - récidive (déjà trois condamnations dans l’année précédant l’infraction); - rouler sans être titulaire d’un permis de conduire ou rouler alors que l’on est médicalement inapte; - délit de fuite; - dépasser de plus de 30 kilomètres par heure la vitesse maximale autorisée; - dépasser de plus de 20 kilomètres par heure la vitesse maximale autorisée dans une agglomération, zone 30 ou zone résidentielle » (Doc. parl., Chambre, 2006-2007, DOC 51-2836/001, p. 4). Un amendement portant à deux ans le délai précité d’un an a été adopté (Doc. parl., Chambre, 2006-2007, DOC 51-2836/002).
60969
BELGISCH STAATSBLAD — 11.10.2010 — MONITEUR BELGE B.5. La mesure de la déchéance du droit de conduire un véhicule à moteur est justifiée par le souci de diminuer les accidents de la route et de favoriser ainsi la sécurité routière. La mesure en cause vise à soumettre les conducteurs ayant peu d’expérience de la circulation routière à un contrôle plus sévère que d’autres conducteurs. En obligeant les premiers, lorsqu’ils sont condamnés pour avoir commis certaines infractions déterminées, à prouver à nouveau leur connaissance théorique ou leurs aptitudes pratiques, la mesure contribue à améliorer la sécurité des autres usagers de la route et à augmenter la sécurité routière en général. La mesure est en outre limitée aux conducteurs qui ont commis certaines infractions de roulage graves. B.6. Eu égard à l’objectif de la mesure en cause, le choix du législateur consistant à exclure le pouvoir d’appréciation du juge à l’égard d’une catégorie déterminée de condamnés ne conduit pas à une différence de traitement dépourvue de justification raisonnable ou à une sanction pénale disproportionnée. La circonstance que le législateur n’a pas obligé le juge à la même sévérité à l’égard d’autres catégories de conducteurs n’a pas pour effet d’ôter sa justification à la disposition en cause. Il en va d’autant plus ainsi que le juge peut, s’il l’estime justifié, compte tenu des circonstances concrètes de l’infraction et de l’accident de roulage auquel elle donne lieu, appliquer la même mesure aux conducteurs auxquels les exceptions s’appliquent et dont le comportement démontre qu’ils n’ont pas adopté un « style de conduite sûr ». B.7. La question préjudicielle appelle une réponse négative. Par ces motifs, la Cour dit pour droit : L’article 38, § 5, des lois relatives à la police de la circulation routière, coordonnées par arrêté royal du 16 mars 1968, ne viole pas les articles 10 et 11 de la Constitution. Ainsi prononcé en langue néerlandaise et en langue française, conformément à l’article 65 de la loi spéciale du 6 janvier 1989 sur la Cour constitutionnelle, à l’audience publique du 1er juillet 2010. Le greffier, Le président, P.-Y. Dutilleux. M. Bossuyt.
ÜBERSETZUNG VERFASSUNGSGERICHTSHOF [2010/204577] Auszug aus dem Urteil Nr. 81/2010 vom 1. Juli 2010 Geschäftsverzeichnisnummer 4796 In Sachen: Präjudizielle Frage in Bezug auf Artikel 38 § 5 der durch den königlichen Erlass vom 16. März 1968 koordinierten Gesetze über die Straßenverkehrspolizei, eingefügt durch das Gesetz vom 21. April 2007, gestellt vom Korrektionalgericht Löwen. Der Verfassungsgerichtshof, zusammengesetzt aus den Vorsitzenden M. Bossuyt und M. Melchior, und den Richtern A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, J. Spreutels und T. Merckx-Van Goey, unter Assistenz des Kanzlers P.-Y. Dutilleux, unter dem Vorsitz des Vorsitzenden M. Bossuyt, verkündet nach Beratung folgendes Urteil: I. Gegenstand der präjudiziellen Frage und Verfahren In seinem Urteil vom 8. Oktober 2009 in Sachen der Staatsanwaltschaft gegen T.S., dessen Ausfertigung am 9. November 2009 in der Kanzlei des Hofes eingegangen ist, hat das Korrektionalgericht Löwen folgende präjudizielle Frage gestellt: «Verstößt Artikel 38 § 5 des Gesetzes vom 16. März 1968 über die Straßenverkehrspolizei gegen die Artikel 10 und 11 der Verfassung, indem der Richter in Anwendung dieser Bestimmung im Falle einer Verurteilung wegen eines mit einem Motorfahrzeug begangenen Verstoßes, der zur Entziehung der Fahrerlaubnis führen kann, und wenn der Schuldige seit weniger als zwei Jahren Inhaber eines Führerscheins der Klasse B ist, dazu verpflichtet ist, die Entziehung der Fahrerlaubnis auszusprechen und die Wiedererlangung der Fahrerlaubnis mindestens vom Bestehen der theoretischen oder praktischen Prüfung abhängig zu machen, während der Richter nicht dazu verpflichtet ist, wenn es sich um einen Verkehrsunfall handelt, den der Täter persönlich verschuldet hat und bei dem es nur Leichtverletzte gibt, oder um einen Verstoß zweiten Grades im Sinne von Artikel 29 § 1 des Gesetzes vom 16. März 1968 über die Straßenverkehrspolizei?». (...) III. In rechtlicher Beziehung (...) B.1. Die präjudizielle Frage betrifft Artikel 38 § 5 der durch den königlichen Erlass vom 16. März 1968 koordinierten Gesetze über die Straßenverkehrspolizei, eingefügt durch das Gesetz vom 21. April 2007; er bestimmt: «Der Richter muss die Entziehung der Fahrerlaubnis aussprechen und die Wiedererlangung der Fahrerlaubnis mindestens vom Bestehen der theoretischen oder praktischen Prüfung abhängig machen, wenn die Verurteilung wegen eines mit einem Motorfahrzeug begangenen Verstoßes erfolgt, der zu einer Entziehung der Fahrerlaubnis Anlass geben kann, und der Schuldige seit weniger als zwei Jahren Inhaber des Führerscheins der Klasse B ist. Absatz 1 ist nicht anwendbar auf Artikel 38 § 1 Nr. 2 im Falle eines Verkehrsunfalls mit nur Leichtverletzten. Absatz 1 ist nicht anwendbar auf die in Artikel 29 § 1 erwähnten Verstöße zweiten Grades». B.2. Der vorlegende Richter fragt den Hof, ob diese Bestimmung gegen den Grundsatz der Gleichheit und Nichtsdiskriminierung verstoße, indem sie den Richter dazu verpflichte, im Falle einer Verurteilung wegen eines mit einem Motorfahrzeug begangenen Verstoßes, der zur Entziehung der Fahrerlaubnis führen könne, und wenn der Schuldige seit weniger als zwei Jahren Inhaber eines Führerscheins der Klasse B sei, die Entziehung der Fahrerlaubnis auszusprechen und die Wiedererlangung der Fahrerlaubnis mindestens vom Bestehen der theoretischen oder praktischen Prüfung abhängig zu machen, während der Richter nicht dazu verpflichtet sei, wenn es sich um einen Verkehrsunfall handele, den der Täter persönlich verschuldet habe und bei dem es nur Leichtverletzte gebe, oder um einen Verstoß zweiten Grades im Sinne von Artikel 29 § 1 der koordinierten Gesetze über die Straßenverkehrspolizei.
60970
BELGISCH STAATSBLAD — 11.10.2010 — MONITEUR BELGE B.3. Die präjudizielle Frage betrifft demzufolge einen Unterschied in der Bestrafung verschiedener Kategorien von Personen, wobei der Richter angesichts der in Absatz 1 erwähnten Fahrer zur Strenge gehalten ist, während er angesichts der Fahrer, für die die Ausnahmen gelten, über einen Ermessensspielraum verfügt. Angesichts einer bestimmten Kategorie von Verurteilten muss der Richter nämlich die Entziehung der Fahrerlaubnis aussprechen (Absatz 1). Die Maßnahme sieht zwei Ausnahmen vor. Die erste Ausnahme betrifft eine Verurteilung im Sinne von Artikel 38 § 1 Nr. 2, und zwar eine Verurteilung wegen eines Verkehrsunfalls, den der Täter persönlich verschuldet hat, allerdings auf jeden Fall beschränkt, in dem sie wegen Körperverletzung ausgesprochen wurde, wobei es nur Leichtverletzte gibt (Absatz 2). Die zweite Ausnahme betrifft eine Verurteilung wegen eines Verstoßes zweiten Grades (Absatz 3). Dabei handelt es sich um Verstöße gegen die in Ausführung der koordinierten Gesetze über die Straßenverkehrspolizei ergangenen Verordnungen, die die Sicherheit von Personen indirekt gefährden, und Verstöße, die darin bestehen, Parkerleichterungen für Personen mit Behinderung unrechtmäßig zu nutzen, wobei diese Verstöße durch einen im Ministerrat beratenen Erlass bestimmt werden (Artikel 29 § 1 Absatz 3 derselben koordinierten Gesetze). B.4. Die Maßnahme wird in den Vorarbeiten zur fraglichen Bestimmung wie folgt erläutert: «Kenntnisse und Fähigkeiten sind zuverlässig bei der Fahrprüfung zu testen, die Einstellung und das Verhalten jedoch nicht. Deshalb gilt das erste Jahr nach dem Erhalt des Führerscheins als ein Jahr, in dem sich in der Praxis zeigen muss, ob der neue, meist auch junge Fahrer einen sicheren Fahrstil entwickelt hat. Ist dies nicht der Fall, muss er seine theoretische und/oder praktische Fahrprüfung erneut ablegen. Unter anderem folgende Verstöße geben gemäß dem Gesetz vom 16. März 1968 über die Straßenverkehrspolizei Anlass zu einer Entziehung der Fahrerlaubnis: - Alkoholeinfluss und Trunkenheit im Straßenverkehr; - Verstöße zweiten, dritten oder vierten Grades; - Drogen im Straßenverkehr; - einen Radarwarner im Fahrzeug haben; - Verkehrsunfälle mit Toten oder schwer Verletzten verursachen; - Rückfälligkeit (im Jahr vor dem Verstoß bereits drei Mal verurteilt worden sein); - fahren, ohne im Besitz eines Führerschein zu sein, oder fahren, obwohl man medizinisch nicht in der Lage dazu ist; - Fahrerflucht; - die erlaubte Höchstgeschwindigkeit um mehr als 30 Kilometer in der Stunde überschreiten; - die erlaubte Höchstgeschwindigkeit um mehr als 20 Kilometer in der Stunde überschreiten in einer geschlossenen Ortschaft, einer 30-Zone oder einem verkehrsberuhigten Bereich» (Parl. Dok., Kammer, 2006-2007, DOC 51-2836/001, S. 4). Ein Abänderungsantrag wurde angenommen, mit dem die erwähnte Frist von einem auf zwei Jahre erhöht wurde (Parl. Dok., Kammer, 2006-2007, DOC 51-2836/002). B.5. Die Maßnahme der Entziehung der Fahrerlaubnis wird gerechtfertigt mit dem Bemühen, die Zahl der Verkehrsunfälle zu verringern und auf diese Weise die Verkehrssicherheit zu fördern. Durch die fragliche Maßnahme soll Fahrern mit einer geringeren Erfahrung im Straßenverkehr eine strengere Aufsicht als anderen Fahrern auferlegt werden. Indem die erstgenannten Fahrer verpflichtet werden, ihre theoretischen Kenntnisse oder praktischen Fähigkeiten erneut unter Beweis zu stellen, wenn sie wegen bestimmter Verstöße verurteilt wurden, trägt die Maßnahme zur Verbesserung der Sicherheit der anderen Verkehrsteilnehmer und der Verkehrssicherheit im Allgemeinen bei. Die Maßnahme beschränkt sich im Übrigen auf Fahrer, die bestimmte schwere Verstöße im Bereich des Straßenverkehrs begangen haben. B.6. Angesichts des Ziels der fraglichen Maßnahme führt die Entscheidung des Gesetzgebers, eine Ermessensbefugnis des Richters gegenüber einer gewissen Kategorie von Verurteilten auszuschließen, nicht aber gegenüber anderen Kategorien, nicht zu einem Behandlungsunterschied, der einer vernünftigen Rechtfertigung entbehrt, oder zu einer unverhältnismäßigen Strafe. Der Umstand, dass der Gesetzgeber den Richter angesichts anderer Kategorien von Fahrern nicht zur gleichen Strenge verpflichtet hat, entzieht der fraglichen Bestimmung nicht ihre Rechtfertigung. Dies gilt umso mehr, da der Richter in dem Fall, wo er dies für gerechtfertigt hält, unter Berücksichtigung der konkreten Umstände des Verstoßes und des Verkehrsunfalls, zu dem er geführt hat, die gleiche Maßnahme auf Fahrer anwenden kann, auf die die Ausnahmen anwendbar sind und aus deren Verhalten hervorgeht, dass sie sich keinen «sicheren Fahrstil» zu eigen gemacht haben. B.7. Die präjudizielle Frage ist verneinend zu beantworten. Aus diesen Gründen: Der Hof erkennt für Recht: Artikel 38 § 5 der durch den königlichen Erlass vom 16. März 1968 koordinierten Gesetze über die Straßenverkehrspolizei verstößt nicht gegen die Artikel 10 und 11 der Verfassung. Verkündet in niederländischer und französischer Sprache, gemäß Artikel 65 des Sondergesetzes vom 6. Januar 1989 über den Verfassungsgerichtshof, in der öffentlichen Sitzung vom 1. Juli 2010. Der Kanzler, P.-Y. Dutilleux.
Der Vorsitzende, M. Bossuyt.
60971
BELGISCH STAATSBLAD — 11.10.2010 — MONITEUR BELGE GRONDWETTELIJK HOF [2010/204576] Uittreksel uit arrest nr. 82/2010 van 1 juli 2010 Rolnummer 4929 In zake : de vordering tot schorsing van hoofdstuk 2 en artikel 53 van de wet van 10 januari 2010 tot wijziging van de wetgeving inzake kansspelen, ingesteld door de nv « Telebet ». Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Bossuyt en M. Melchior, en de rechters R. Henneuse, E. De Groot, L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke, J. Spreutels, T. Merckx-Van Goey en P. Nihoul, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Bossuyt, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van het beroep en rechtspleging Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 3 mei 2010 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 4 mei 2010, is een vordering tot schorsing ingesteld van hoofdstuk 2 en artikel 53 van de wet van 10 januari 2010 tot wijziging van de wetgeving inzake kansspelen (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 1 februari 2010) door de nv « Telebet », met maatschappelijke zetel te 8710 Wielsbeke, Abeelestraat 26C. Bij hetzelfde verzoekschrift vordert de verzoekende partij eveneens de vernietiging van dezelfde wetsbepalingen. (...) II. In rechte (...) Ten aanzien van de bestreden bepalingen B.1.1. De verzoekende partij vordert de schorsing van hoofdstuk 2 en van artikel 53 van de wet van 10 januari 2010 tot wijziging van de wetgeving inzake de kansspelen. B.1.2. Het Hof kan slechts uitdrukkelijk bestreden wetskrachtige bepalingen schorsen waartegen middelen worden aangevoerd en, in voorkomend geval, bepalingen waarvan de schorsing niet wordt gevorderd maar die onlosmakelijk zijn verbonden met de bepalingen die moeten worden geschorst. Te dezen worden enkel middelen aangevoerd tegen de artikelen 4, 1o, 25 en 53 van de wet van 10 januari 2010. Bijgevolg wordt het onderzoek van de vordering tot schorsing beperkt tot die bepalingen. B.1.3. Artikel 4, 1o, van de wet van 10 januari 2010 bepaalt : « In artikel 3 [van de wet van 7 mei 1999 op de kansspelen, de kansspelinrichtingen en de bescherming van de spelers], gewijzigd bij de programmawet van 27 december 2004, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1o punt 1 wordt vervangen door wat volgt : ’ 1. de sportbeoefening ’ ». B.1.4. Artikel 25 van de wet van 10 januari 2010 bepaalt : « In [de] wet [van 7 mei 1999 op de kansspelen, de kansspelinrichtingen en de bescherming van de spelers] wordt een hoofdstuk IV/1 ingevoegd, dat artikel 43/8 bevat, luidende : ’ Hoofdstuk IV/1. — De aanvullende vergunningen of kansspelen via informatiemaatschappij-instrumenten Art. 43/8. § 1. De commissie kan, aan een vergunninghouder klasse A, B of F1 maximaal één aanvullende vergunning toekennen, respectievelijk A+, B+ en F1+, voor het uitbaten van kansspelen via informatiemaatschappijinstrumenten. De aanvullende vergunning kan enkel betrekking hebben op de uitbating van spelen van dezelfde aard als deze die in de reële wereld aangeboden worden. § 2. De Koning bepaalt, bij besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad : 1o de kwaliteitsvoorwaarden die door de aanvrager dienen te worden vervuld en welke minstens betrekking hebben op de volgende elementen : a) de kredietwaardigheid van de aanvrager; b) de veiligheid van het betalingsverkeer tussen de exploitant en de speler; c) het beleid van de exploitant ten aanzien van de toegankelijkheid van de kansspelen voor sociaal kwetsbare groepen; d) de klachtenregeling; e) de nadere regels betreffende de reclame; f) de nakoming van al zijn fiscale verplichtingen; 2o de voorwaarden waaronder de spelen kunnen worden aangeboden en welke minstens betrekking hebben op de registratie en identificatie van de speler, de controle van de leeftijd, de aangeboden spelen, de spelregels, de wijze van betaling en de wijze van verdeling van prijzen; 3o de nadere regels van toezicht op en controle van de geëxploiteerde kansspelen en die minstens betrekking hebben op de voorwaarde dat de servers waarop de gegevens en de website-inrichting worden beheerd, zich bevinden in een permanente inrichting op het Belgisch grondgebied; 4o welke spelen mogen worden uitgebaat; 5o de nadere regels betreffende de informatie ten behoeve van de spelers over de wettigheid van de kansspelen via informatiemaatschappij-instrumenten. § 3. De geldigheidsduur van de aanvullende vergunningen is gekoppeld aan de respectievelijke geldigheidsduur van de vergunningen klasse A, B of F1. § 4. De commissie houdt een lijst bij van de afgegeven aanvullende vergunningen die kan worden ingezien door eenieder die daarom verzoekt. ’ ». B.1.5. Artikel 53 van de wet van 10 januari 2010 bepaalt : « In de wet van 26 juni 1963 betreffende de aanmoediging van de lichamelijke opvoeding, de sport en het openluchtleven en het toezicht op de ondernemingen die wedstrijden van weddenschappen op sportuitslagen inrichten, worden opgeheven : 1o de artikelen 1 tot 9; 2o artikel 12, 1o ». Ten aanzien van het belang B.2.1. De Ministerraad voert aan dat het belang van de verzoekende partij beperkt is tot de artikelen 4, 1o, 10, 22, 23, 24, 25 en 53 van de wet van 10 januari 2010.
60972
BELGISCH STAATSBLAD — 11.10.2010 — MONITEUR BELGE B.2.2. In zoverre uit het voorgaande voortvloeit dat het onderzoek van de vordering tot schorsing beperkt is tot de artikelen 4, 1o, 25 en 53 van de wet van 10 januari 2010, behoeft de exceptie niet te worden onderzocht. Ten aanzien van de voorwaarden van de schorsing B.3. Naar luid van artikel 20, 1o, van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof dient aan twee grondvoorwaarden te zijn voldaan opdat tot schorsing kan worden besloten : - de middelen die worden aangevoerd moeten ernstig zijn; - de onmiddellijke uitvoering van de bestreden maatregel moet een moeilijk te herstellen ernstig nadeel kunnen berokkenen. Daar de twee voorwaarden cumulatief zijn, leidt de vaststelling dat één van die voorwaarden niet is vervuld tot de verwerping van de vordering tot schorsing. Ten aanzien van het moeilijk te herstellen ernstig nadeel B.4. De schorsing van een wetsbepaling door het Hof moet het mogelijk maken te vermijden dat, voor de verzoekende partij, een ernstig nadeel voortvloeit uit de onmiddellijke toepassing van de bestreden normen, nadeel dat niet of moeilijk zou kunnen worden hersteld in geval van een vernietiging van die normen. B.5. Het nadeel dat wordt aangevoerd door de verzoekende partij - die een naamloze vennootschap is - is het feit dat zij haar enige economische activiteit zou moeten stopzetten, waardoor haar financiële stabiliteit en haar voortbestaan zouden worden bedreigd. B.6. Uit artikel 22 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof blijkt dat, om te voldoen aan de tweede voorwaarde van artikel 20, 1o, van die bijzondere wet, de persoon die een vordering tot schorsing instelt, in zijn verzoekschrift concrete en precieze feiten moet uiteenzetten waaruit voldoende blijkt dat de onmiddellijke toepassing van de bepalingen waarvan hij de vernietiging vordert, hem een moeilijk te herstellen ernstig nadeel kan berokkenen. Die persoon moet met name het bestaan van het risico van een nadeel, de ernst ervan en het verband tussen dat risico en de toepassing van de bestreden bepalingen aantonen. B.7.1.1. De verzoekende partij heeft bij ministerieel besluit van 1 oktober 2009 een vergunning voor onbepaalde duur verkregen voor het inrichten van wedstrijden van weddenschappen op sportuitslagen. B.7.1.2. Luidens artikel 61, eerste lid, van de wet van 10 januari 2010 treedt die wet in werking op 1 januari 2011. De Koning kan voor iedere bepaling van de wet een datum van inwerkingtreding bepalen voorafgaand aan de voormelde datum (artikel 61, tweede lid, van de wet van 10 januari 2010), wat op heden niet is gebeurd. B.7.1.3. Uit wat voorafgaat blijkt dat, zolang de wet van 10 januari 2010 niet in werking is getreden, de verzoekende partij aan de hand van de verkregen vergunning haar activiteiten kan voortzetten. B.7.2.1. Uit het verzoekschrift blijkt eveneens dat de verzoekende partij thans nog geen weddenschappen op sportuitslagen aanbiedt. Zolang dat niet het geval is, verkrijgt die partij geen inkomsten uit die activiteit. B.7.2.2. De verzoekende partij toont niet aan dat haar financiële situatie van die aard is dat, wanneer zij door de inwerkingtreding van de wet van 10 januari 2010 ertoe genoodzaakt zou worden het aanbieden van weddenschappen op sportuitslagen uit te stellen tot op het ogenblik dat het Hof uitspraak doet over het door haar ingestelde beroep tot vernietiging, haar solvabiliteit in het gedrang kan worden gebracht. B.7.3. De verzoekende partij toont ten slotte niet aan dat, indien bij de inwerkingtreding van de wet van 10 januari 2010 haar geen aanvullende vergunning F1+ zou worden verleend, het voor haar onmogelijk zou zijn haar activiteiten te heroriënteren, zoals haar maatschappelijk doel, omschreven in haar statuten, het haar toelaat. B.8. Aangezien niet is voldaan aan één van de voorwaarden die zijn vereist bij artikel 20, 1o, van de bijzondere wet van 6 januari 1989, dient de vordering tot schorsing te worden verworpen. Om die redenen, het Hof verwerpt de vordering tot schorsing. Aldus uitgesproken in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof, op de openbare terechtzitting van 1 juli 2010. De griffier, De voorzitter, P.-Y. Dutilleux. M. Bossuyt.
COUR CONSTITUTIONNELLE [2010/204576] Extrait de l’arrêt n° 82/2010 du 1er juillet 2010 Numéro du rôle : 4929 En cause : la demande de suspension du chapitre 2 et de l’article 53 de la loi du 10 janvier 2010 portant modification de la législation relative aux jeux de hasard, introduite par la SA « Telebet ». La Cour constitutionnelle, composée des présidents M. Bossuyt et M. Melchior, et des juges R. Henneuse, E. De Groot, L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke, J. Spreutels, T. Merckx-Van Goey et P. Nihoul, assistée du greffier P.-Y. Dutilleux, présidée par le président M. Bossuyt, après en avoir délibéré, rend l’arrêt suivant : I. Objet du recours et procédure Par requête adressée à la Cour par lettre recommandée à la poste le 3 mai 2010 et parvenue au greffe le 4 mai 2010, une demande de suspension du chapitre 2 et de l’article 53 de la loi du 10 janvier 2010 portant modification de la législation relative aux jeux de hasard (publiée au Moniteur belge du 1er février 2010) a été introduite par la SA « Telebet », dont le siège social est établi à 8710 Wielsbeke, Abeelestraat 26C. Par la même requête, la partie requérante demande également l’annulation des mêmes dispositions légales. (...) II. En droit (...) En ce qui concerne les dispositions attaquées B.1.1. La partie requérante demande la suspension du chapitre 2 et de l’article 53 de la loi du 10 janvier 2010 portant modification de la législation relative aux jeux de hasard.
BELGISCH STAATSBLAD — 11.10.2010 — MONITEUR BELGE B.1.2. La Cour peut uniquement suspendre des dispositions législatives explicitement attaquées contre lesquelles des moyens sont invoqués et, le cas échéant, des dispositions dont la suspension n’est pas demandée mais qui sont indissociablement liées aux dispositions qui doivent être suspendues. En l’occurrence, des moyens ne sont invoqués que contre les articles 4, 1o, 25 et 53 de la loi du 10 janvier 2010. L’examen de la demande de suspension est dès lors limité à ces dispositions. B.1.3. L’article 4, 1o, de la loi du 10 janvier 2010 dispose : « A l’article 3 de la même loi [du 7 mai 1999 sur les jeux de hasard, les établissements de jeux de hasard et la protection des joueurs], modifié par la loi-programme du 27 décembre 2004, sont apportées les modifications suivantes : 1o le point 1 est remplacé comme suit : ’ 1. l’exercice des sports ’ ». B.1.4. L’article 25 de la loi du 10 janvier 2010 dispose : « Il est inséré dans la loi [du 7 mai 1999 sur les jeux de hasard, les établissements de jeux de hasard et la protection des joueurs] un chapitre IV/1 comprenant l’article 43/8, rédigé comme suit : ’ Chapitre IV/1. - Des licences supplémentaires ou jeux de hasard via des instruments de la société de l’information Art. 43/8. § 1er. La commission peut octroyer à un titulaire d’une licence de classe A, B ou F1, au maximum une licence supplémentaire, respectivement A+, B+ et F1+, pour l’exploitation de jeux de hasard via des instruments de la société de l’information. La licence supplémentaire ne peut porter que sur l’exploitation des jeux de même nature que ceux offerts dans le monde réel. § 2. Le Roi détermine par arrêté délibéré en Conseil des ministres : 1o les conditions qualitatives auxquelles le demandeur doit satisfaire et qui portent au moins sur les éléments suivants : a) la solvabilité du demandeur; b) la sécurité des opérations de paiement entre l’exploitant et le joueur; c) la politique de l’exploitant concernant l’accessibilité de groupes socialement vulnérables aux jeux de hasard; d) le règlement des plaintes; e) les modalités relatives à la publicité; f) le respect de toutes ses obligations fiscales; 2o les conditions auxquelles les jeux peuvent être offerts et qui portent au minimum sur l’enregistrement et l’identification du joueur, le contrôle de l’âge, les jeux offerts, les règles de jeu, le mode de paiement et le mode de distribution des prix; 3o les modalités de surveillance et de contrôle des jeux de hasard exploités, qui portent au minimum sur la condition selon laquelle les serveurs sur lesquels les données et la structure du site web sont gérées se trouvent dans un établissement permanent sur le territoire belge; 4o quels jeux peuvent être exploités; 5o les modalités de l’information des joueurs, concernant la légalité des jeux offerts par le biais des instruments de la société de l’information; § 3. La durée de validité des licences supplémentaires est liée à la durée de validité respective de la licence de classe A, B ou F1. § 4. La commission tient à jour une liste des licences supplémentaires délivrées, qui est consultable par toute personne qui en fait la demande ’ ». B.1.5. L’article 53 de la loi du 10 janvier 2010 dispose : « Dans la loi du 26 juin 1963 relative à l’encouragement de l’éducation physique, de la pratique des sports et de la vie en plein air ainsi qu’au contrôle des entreprises qui organisent des concours de paris sur les résultats d’épreuves sportives, sont abrogés : 1o les articles 1er à 9; 2o l’article 12, 1o ». En ce qui concerne l’intérêt B.2.1. Le Conseil des ministres fait valoir que l’intérêt de la partie requérante est limité aux articles 4, 1o, 10, 22, 23, 24, 25 et 53 de la loi du 10 janvier 2010. B.2.2. Dans la mesure où il découle de ce qui précède que l’examen de la demande de suspension est limité aux articles 4, 1o, 25 et 53 de la loi du 10 janvier 2010, l’exception ne doit pas être examinée. En ce qui concerne les conditions de la suspension B.3. Aux termes de l’article 20, 1o, de la loi spéciale du 6 janvier 1989 sur la Cour constitutionnelle, deux conditions de fond doivent être remplies pour que la suspension puisse être décidée : - des moyens sérieux doivent être invoqués; - l’exécution immédiate de la règle attaquée doit risquer de causer un préjudice grave difficilement réparable. Les deux conditions étant cumulatives, la constatation que l’une de ces deux conditions n’est pas remplie entraîne le rejet de la demande de suspension. En ce qui concerne le préjudice grave difficilement réparable B.4. La suspension par la Cour d’une disposition législative doit permettre d’éviter que l’application immédiate des normes attaquées cause à la partie requérante un préjudice grave qui ne pourrait être réparé ou qui pourrait difficilement l’être en cas d’annulation de ces normes. B.5. Le préjudice allégué par la partie requérante - qui est une société anonyme - réside dans le fait qu’elle devrait mettre un terme à sa seule activité économique, de sorte que sa stabilité financière et sa survie seraient compromises. B.6. Il ressort de l’article 22 de la loi spéciale du 6 janvier 1989 sur la Cour constitutionnelle que, pour satisfaire à la deuxième condition de l’article 20, 1o, de cette loi spéciale, la personne qui forme une demande de suspension doit exposer, dans sa requête, des faits concrets et précis qui prouvent à suffisance que l’application immédiate des dispositions dont elle demande l’annulation risque de lui causer un préjudice grave difficilement réparable. Cette personne doit notamment faire la démonstration de l’existence du risque de préjudice, de sa gravité et de son lien avec l’application des dispositions attaquées. B.7.1.1. La partie requérante a obtenu, par arrêté ministériel du 1er octobre 2009, une autorisation à durée indéterminée lui permettant d’organiser des concours de paris sur les résultats d’épreuves sportives. B.7.1.2. Aux termes de l’article 61, alinéa 1er, de la loi du 10 janvier 2010, cette loi entre en vigueur le 1er janvier 2011. Le Roi peut fixer une date d’entrée en vigueur antérieure à la date précitée, pour chacune des dispositions de la loi (article 61, alinéa 2, de la loi du 10 janvier 2010), ce qu’Il n’a pas fait jusqu’à présent.
60973
60974
BELGISCH STAATSBLAD — 11.10.2010 — MONITEUR BELGE B.7.1.3. Il ressort de ce qui précède que la partie requérante pourra poursuivre ses activités sur la base de l’autorisation obtenue, tant que la loi du 10 janvier 2010 ne sera pas entrée en vigueur. B.7.2.1. Il ressort également de la requête que la partie requérante n’offre pas encore, à l’heure actuelle, des paris sur les résultats d’épreuves sportives. Tant qu’elle ne le fera pas, elle ne percevra pas de revenus de cette activité. B.7.2.2. La partie requérante ne démontre pas que sa situation financière est telle que sa solvabilité puisse être mise en péril si, du fait de l’entrée en vigueur de la loi du 10 janvier 2010, elle devait attendre que la Cour se prononce sur le recours en annulation qu’elle a introduit pour offrir des paris sur les résultats d’épreuves sportives. B.7.3. Enfin, la partie requérante ne démontre pas qu’à supposer qu’elle ne reçoive pas d’autorisation supplémentaire de classe F1+ lors de l’entrée en vigueur de la loi du 10 janvier 2010, il lui serait impossible de réorienter ses activités, comme le permet son objet social, défini dans ses statuts. B.8. Etant donné qu’il n’est pas satisfait à l’une des conditions requises par l’article 20, 1o, de la loi spéciale du 6 janvier 1989, la demande de suspension doit être rejetée. Par ces motifs, la Cour rejette la demande de suspension. Ainsi prononcé en langue néerlandaise et en langue française, conformément à l’article 65 de la loi spéciale du 6 janvier 1989 sur la Cour constitutionnelle, à l’audience publique du 1er juillet 2010. Le greffier, Le président, P.-Y. Dutilleux. M. Bossuyt.
ÜBERSETZUNG VERFASSUNGSGERICHTSHOF [2010/204576] Auszug aus dem Urteil Nr. 82/2010 vom 1. Juli 2010 Geschäftsverzeichnisnummer 4929 In Sachen: Klage auf einstweilige Aufhebung von Kapitel 2 und Artikel 53 des Gesetzes vom 10. Januar 2010 zur Abänderung der Rechtsvorschriften über die Glücksspiele, erhoben von der «Telebet» AG. Der Verfassungsgerichtshof, zusammengesetzt aus den Vorsitzenden M. Bossuyt und M. Melchior, und den Richtern R. Henneuse, E. De Groot, L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke, J. Spreutels, T. Merckx-Van Goey und P. Nihoul, unter Assistenz des Kanzlers P.-Y. Dutilleux, unter dem Vorsitz des Vorsitzenden M. Bossuyt, verkündet nach Beratung folgendes Urteil: I. Gegenstand der Klage und Verfahren Mit einer Klageschrift, die dem Hof mit am 3. Mai 2010 bei der Post aufgegebenem Einschreibebrief zugesandt wurde und am 4. Mai 2010 in der Kanzlei eingegangen ist, erhob die «Telebet» AG, mit Gesellschaftssitz in 8710 Wielsbeke, Abeelestraat 26 C, Klage auf einstweilige Aufhebung von Kapitel 2 und Artikel 53 des Gesetzes vom 10. Januar 2010 zur Abänderung der Rechtsvorschriften über die Glücksspiele (veröffentlicht im Belgischen Staatsblatt vom 1. Februar 2010). Mit derselben Klageschrift beantragt die klagende Partei ebenfalls die Nichtigerklärung derselben Gesetzesbestimmungen. (...) II. In rechtlicher Beziehung (...) In Bezug auf die angefochtenen Bestimmungen B.1.1. Die klagende Partei beantragt die einstweilige Aufhebung von Kapitel 2 und von Artikel 53 des Gesetzes vom 10. Januar 2010 zur Abänderung der Rechtsvorschriften über die Glücksspiele. B.1.2. Der Hof kann nur ausdrücklich angefochtene gesetzeskräftige Bestimmungen, gegen die Klagegründe angeführt werden, und gegebenenfalls Bestimmungen, deren einstweilige Aufhebung nicht beantragt wird, die jedoch untrennbar mit den einstweilig aufzuhebenden Bestimmungen verbunden sind, einstweilig aufheben. Im vorliegenden Fall werden nur Klagegründe gegen die Artikel 4 Nr. 1, 25 und 53 des Gesetzes vom 10. Januar 2010 angeführt. Daher wird die Prüfung der Klage auf einstweilige Aufhebung auf diese Bestimmungen begrenzt. B.1.3. Artikel 4 Nr. 1 des Gesetzes vom 10. Januar 2010 bestimmt: «In Artikel 3 [des Gesetzes vom 7. Mai 1999 über die Glücksspiele, Glücksspieleinrichtungen und den Schutz der Spieler], abgeändert durch das Programmgesetz vom 27. Dezember 2004, werden folgende Änderungen vorgenommen: 1. Punkt 1 wird durch Folgendes ersetzt: ’ 1. die Sportausübung ’». B.1.4. Artikel 25 des Gesetzes vom 10. Januar 2010 bestimmt: «In [das] Gesetz [vom 7. Mai 1999 über die Glücksspiele, Glücksspieleinrichtungen und den Schutz der Spieler] wird ein Kapitel IV/1, das Artikel 43/8 enthält, mit folgendem Wortlaut eingefügt: ’ Kapitel IV/1. — Die ergänzenden Lizenzen oder Glücksspiele mit Hilfe der Instrumente der Informationsgesellschaft
BELGISCH STAATSBLAD — 11.10.2010 — MONITEUR BELGE Art. 43/8. § 1. Die Kommission kann einem Inhaber einer Lizenz der Klasse A, B oder F1 höchstens eine ergänzende Lizenz A+, B+ beziehungsweise F1+ für den Betrieb von Glücksspielen mit Hilfe der Instrumente der Informationsgesellschaft erteilen. Die ergänzende Lizenz kann sich nur auf den Betrieb von Glücksspielen der gleichen Art, wie sie in der realen Welt angeboten werden, beziehen. § 2. Der König bestimmt durch einen im Ministerrat beratenen Erlass: 1. die Qualitätsbedingungen, die der Antragsteller erfüllen muss und die sich mindestens auf folgende Elemente beziehen: a) die Kreditwürdigkeit des Antragstellers; b) die Sicherheit des Zahlungsverkehrs zwischen dem Betreiber und dem Spieler; c) die Politik des Betreibers in Bezug auf die Zugänglichkeit der Glücksspiele für sozial verletzliche Gruppen; d) die Beschwerderegelung; e) die Modalitäten bezüglich der Werbung; f) die Einhaltung aller steuerlichen Verpflichtungen; 2. die Bedingungen, unter denen die Spiele angeboten werden können und die sich mindestens auf die Registrierung und Identifizierung der Spieler, die Kontrolle des Alters, die angebotenen Spiele, die Spielregeln, die Zahlungsweise und die Weise der Verteilung der Gewinne beziehen; 3. die Modalitäten bezüglich der Aufsicht und Kontrolle über die betriebenen Glücksspiele, wobei sie sich mindestens auf die Bedingung beziehen, dass die Server, auf denen die Daten und die Einrichtung der Website verwaltet werden, sich in einer festen Niederlassung auf belgischem Staatsgebiet befinden; 4. welche Spiele betrieben werden dürfen; 5. die Modalitäten bezüglich der Information der Spieler über die Gesetzlichkeit der Glücksspiele mit Hilfe der Instrumente der Informationsgesellschaft. § 3. Die Gültigkeitsdauer der ergänzenden Lizenzen ist mit der jeweiligen Gültigkeitsdauer der Lizenzen der Klasse A, B oder F1 verbunden. § 4. Die Kommission führt eine Liste der erteilten ergänzenden Lizenzen, die jeder auf Antrag einsehen kann. ’». B.1.5. Artikel 53 des Gesetzes vom 10. Januar 2010 bestimmt: «Im Gesetz vom 26. Juni 1963 über die Förderung der Leibeserziehung, der sportlichen Betätigung und des Lebens im Freien und über die Kontrolle der Unternehmen, die Wettbewerbe für Wetten über Sportergebnisse organisieren, werden aufgehoben: 1. die Artikel 1 bis 9; 2. Artikel 12 Nr. 1». In Bezug auf das Interesse B.2.1. Der Ministerrat führt an, das Interesse der klagenden Partei beschränke sich auf die Artikel 4 Nr. 1, 10, 22, 23, 24, 25 und 53 des Gesetzes vom 10. Januar 2010. B.2.2. Insofern aus dem Vorstehenden hervorgeht, dass die Prüfung der Klage auf einstweilige Aufhebung auf die Artikel 4 Nr. 1, 25 und 53 des Gesetzes vom 10. Januar 2010 begrenzt ist, braucht die Einrede nicht geprüft zu werden. In Bezug auf die Voraussetzungen für die einstweilige Aufhebung B.3. Laut Artikel 20 Nr. 1 des Sondergesetzes vom 6. Januar 1989 über den Verfassungsgerichtshof sind zwei Grundbedingungen zu erfüllen, damit auf einstweilige Aufhebung erkannt werden kann: - Die vorgebrachten Klagegründe müssen ernsthaft sein. - Die unmittelbare Durchführung der angefochtenen Maßnahme muss die Gefahr eines schwerlich wiedergutzumachenden, ernsthaften Nachteils in sich bergen. Da die beiden Bedingungen kumulativ sind, führt die Feststellung der Nichterfüllung einer dieser Bedingungen zur Zurückweisung der Klage auf einstweilige Aufhebung. In Bezug auf den schwerlich wiedergutzumachenden, ernsthaften Nachteil B.4. Durch die einstweilige Aufhebung einer Gesetzesbestimmung durch den Hof soll es vermieden werden können, dass der klagenden Partei ein ernsthafter Nachteil aus der unmittelbaren Anwendung der angefochtenen Normen entsteht, der im Fall einer etwaigen Nichtigerklärung nicht oder nur schwerlich wiedergutzumachen wäre. B.5. Der durch die klagende Partei - die eine Aktiengesellschaft ist - angeführte Nachteil ist der Umstand, dass sie ihre einzige Wirtschaftstätigkeit einstellen müsse, so dass ihre finanzielle Stabilität und ihr Fortbestand gefährdet seien. B.6. Aus Artikel 22 des Sondergesetzes vom 6. Januar 1989 über den Verfassungsgerichtshof geht hervor, dass zur Erfüllung der zweiten Bedingung von Artikel 20 Nr. 1 dieses Sondergesetzes die Person, die eine Klage auf einstweilige Aufhebung einreicht, in ihrer Klageschrift konkrete und präzise Fakten darlegen muss, aus denen hinlänglich hervorgeht, dass die unmittelbare Anwendung der Bestimmungen, deren Nichtigerklärung sie beantragt, ihr einen schwerlich wiedergutzumachenden ernsthaften Nachteil zufügen kann. Diese Person muss insbesondere das Bestehen der Gefahr eines Nachteils, dessen Ernsthaftigkeit und den Zusammenhang zwischen dieser Gefahr und der Anwendung der angefochtenen Bestimmungen nachweisen. B.7.1.1. Die klagende Partei hat durch den ministeriellen Erlass vom 1. Oktober 2009 eine unbefristete Lizenz zum Organisieren von Wettbewerben für Wetten über Sportergebnisse erhalten. B.7.1.2. Gemäß Artikel 61 Absatz 1 des Gesetzes vom 10. Januar 2010 tritt dieses Gesetz am 1. Januar 2011 in Kraft. Der König kann für jede Bestimmung des Gesetzes ein Datum des Inkrafttretens vor dem vorerwähnten Datum festlegen (Artikel 61 Absatz 2 des Gesetzes vom 10. Januar 2010), was bisher nicht geschehen ist. B.7.1.3. Aus dem Vorstehenden ergibt sich, dass die klagende Partei, solange das Gesetz vom 10. Januar 2010 nicht in Kraft getreten ist, anhand der erhaltenen Lizenz ihre Tätigkeiten fortsetzen kann. B.7.2.1. Aus der Klageschrift geht ferner hervor, dass die klagende Partei derzeit noch keine Wetten über Sportergebnisse anbietet. Solange dies nicht der Fall ist, erzielt diese Partei keine Einkünfte aus dieser Tätigkeit. B.7.2.2. Die klagende Partei weist nicht nach, dass ihre finanzielle Lage so ist, dass in dem Fall, wo sie durch das Inkrafttreten des Gesetzes vom 10. Januar 2010 verpflichtet würde, das Anbieten von Wetten über Sportergebnisse aufzuschieben, bis der Hof über ihre Nichtigkeitsklage entschieden hätte, ihre Solvenz gefährdet werden könnte.
60975
60976
BELGISCH STAATSBLAD — 11.10.2010 — MONITEUR BELGE B.7.3. Schließlich weist die klagende Partei nicht nach, dass es ihr, falls ihr beim Inkrafttreten des Gesetzes vom 10. Januar 2010 keine ergänzende Lizenz F1+ erteilt würde, unmöglich wäre, ihre Tätigkeiten neu auszurichten, so wie ihr in ihrer Satzung beschriebener Gesellschaftszweck es ihr ermöglicht. B.8. Da eine der Bedingungen, die durch Artikel 20 Nr. 1 des Sondergesetzes vom 6. Januar 1989 vorgeschrieben sind, nicht erfüllt ist, ist die Klage auf einstweilige Aufhebung zurückzuweisen. Aus diesen Gründen: Der Hof weist die Klage auf einstweilige Aufhebung zurück. Verkündet in niederländischer und französischer Sprache, gemäß Artikel 65 des Sondergesetzes vom 6. Januar 1989 über den Verfassungsgerichtshof, in der öffentlichen Sitzung vom 1. Juli 2010. Der Kanzler, Der Vorsitzende, P.-Y. Dutilleux. M. Bossuyt.
* RECHTERLIJKE MACHT
POUVOIR JUDICIAIRE
[C − 2010/09837] Rechtbank van eerste aanleg te Dendermonde
[C − 2010/09837] Tribunal de première instance de Termonde
De rechtbank verenigd in algemene vergadering op 14 september 2010, heeft Mevr. Rober, V., beslagrechter in de rechtbank van eerste aanleg te Dendermonde, aangewezen tot ondervoorzitter in deze rechtbank, voor een termijn van drie jaar met ingang van 23 september 2010.
Le tribunal, réuni en assemblée générale le 14 septembre 2010, a désigné Mme Rober, V., juge des saisies au tribunal de première instance de Termonde, comme vice-président à ce tribunal, pour une période de trois ans prenant cours le 23 septembre 2010.
* RECHTERLIJKE MACHT
POUVOIR JUDICIAIRE
[C − 2010/09838] Rechtbank van koophandel te Brussel. — Erratum
[C − 2010/09838] Tribunal de commerce de Bruxelles. — Erratum
In de bekendmaking, in het Belgisch Staatsblad van 6 oktober 2010, pagina 60373, van de aanwijzing van de heer Flachs, A., om het ambt van plaatsvervangend rechter in handelszaken in de rechtbank van koophandel te Brussel te blijven uitoefenen, dient de datum van 1 november 2010 te worden vervangen door deze van 17 oktober 2010.
Dans la publication, au Moniteur belge du 6 octobre 2010, page 60373, de la désignation de M. Flachs, A. pour continuer à exercer les fonctions de juge consulaire suppléant au tribunal de commerce de Bruxelles, la date du 1er novembre 2010 doit être remplacée par celle du 17 octobre 2010.
* FEDERALE OVERHEIDSDIENST ECONOMIE, K.M.O., MIDDENSTAND EN ENERGIE
SERVICE PUBLIC FEDERAL ECONOMIE, P.M.E., CLASSES MOYENNES ET ENERGIE
[C − 2010/11378]
[C − 2010/11378]
Specifieke beperkende maatregelen ten aanzien van Eritrea. — Bericht van verbod. — Verordening (EU) nr. 667/2010 van de Raad van 26 juli 2010
Mesures restrictives spécifiques à l’égard de l’Erythrée. — Avis d’interdiction. — Règlement (UE) n° 667/2010 du Conseil du 26 juillet 2010
Het is voor een Belg of een houder van om het even welke nationaliteit, handelend vanuit het nationale grondgebied verboden om, direct of indirect :
Il est interdit à un Belge ou au titulaire de quelque nationalité que ce soit, agissant à partir du territoire national, directement ou indirectement :
- technische bijstand te verlenen in verband met militaire activiteiten en met de verstrekking, de fabricage, het onderhoud of het gebruik van wapens en alle soorten aanverwant materieel die zijn opgenomen in de Gemeenschappelijke EU-lijst van militaire goederen, aan natuurlijke personen of rechtspersonen, entiteiten of lichamen in Eritrea of voor gebruik in Eritrea;
- de fournir une assistance technique en rapport avec des activités militaires et la livraison, la fabrication, l’entretien et l’utilisation d’armements et de matériels connexes, de quelque type que ce soit, figurant sur la liste commune des équipements militaires de l’Union européenne, à toute personne physique ou morale, toute entité ou tout organisme en Erythrée ou aux fins d’une utilisation dans ce pays;
- technische bijstand te verkrijgen in verband met militaire activiteiten en met de verstrekking, de fabricage, het onderhoud of het gebruik van wapens en alle soorten aanverwant materieel die zijn opgenomen in de Gemeenschappelijke EU-lijst van militaire goederen, van natuurlijke personen, rechtspersonen, entiteiten of lichamen in Eritrea.
- d’obtenir une assistance technique en rapport avec des activités militaires et la livraison, la fabrication, l’entretien et l’utilisation d’armements et de matériels connexes, de quelque type que ce soit, figurant sur la liste commune des équipements militaires de l’Union européenne, de toute personne physique ou morale, toute entité ou tout organisme en Erythrée.
Artikel 2, alinea e, van de Verordening (EU) nr. 667/2010 van de Raad van 26 juli 2010, verbiedt een Belg of een houder van om het even welke nationaliteit, handelend vanuit het nationale grondgebied, eveneens, bewust en opzettelijk deel te nemen aan activiteiten die er toe strekken of tot gevolg hebben dat de verbodsbepalingen worden omzeild.
De même, l’article 2, alinéa e, du Règlement (UE) n° 667/2010 du Conseil du 26 juillet 2010 interdit à un Belge ou au titulaire de quelque nationalité que ce soit, agissant à partir du territoire national, de participer volontairement et délibérément à des activités ayant pour objet ou pour effet de contourner les interdictions.
De inbreuken op deze bepalingen worden bestraft met de sancties voorzien in het artikel 6 van de wet van 13 mei 2003 inzake de tenuitvoerlegging van de beperkende maatregelen die genomen worden door de Raad van de Europese Unie ten aanzien van Staten, sommige personen en entiteiten.
Les infractions à ces dispositions sont punies des sanctions prévues à l’article 6 de la loi du 13 mai 2003 relative à la mise en œuvre des mesures restrictives adoptées par le Conseil de l’Union européenne à l’encontre d’Etats, de certaines personnes et entités.
60977
BELGISCH STAATSBLAD — 11.10.2010 — MONITEUR BELGE
GEMEENSCHAPS- EN GEWESTREGERINGEN GOUVERNEMENTS DE COMMUNAUTE ET DE REGION GEMEINSCHAFTS- UND REGIONALREGIERUNGEN
VLAAMSE GEMEENSCHAP — COMMUNAUTE FLAMANDE JOBPUNT VLAANDEREN [2010/205219] Jobpunt Vlaanderen coördineert de aanwerving voor een veiligheidsadviseur (m/v) (niveau A) voor het Departement Bestuurszaken van de Vlaamse overheid Het Departement Bestuurszaken van de Vlaamse overheid streeft een kwaliteitsvolle en permanente dienstverlening aan de burger en aan haar personeelsleden na. Hiervoor specialiseert ze zich in een aantal domeinen waaronder preventie en bescherming. De afdeling preventie en bescherming geeft advies over het welzijn op het werk en over risicobeheer, risicomanagement en het continuïteits- en crisisbeheer. Om ons team te versterken zijn we op zoek naar een (m/v) Veiligheidsadviseur Jouw functie : je begeleidt interne klanten bij de ontwikkeling van hun veiligheidsstrategie. Je ondersteunt hen eveneens bij de uitwerking van acties en initiatieven om de veiligheid en beveiliging van de gebouwen van de Vlaamse overheid in de Noordwijk, op en rond het Martelaarsplein en het Arenberggebouw te garanderen. Dit heeft betrekking op zowel de dagelijkse werking als in crisissituaties. Je werkt hiervoor nauw samen met de verschillende entiteiten die in deze gebouwen huizen. Jouw profiel : je behaalde een masterdiploma en je hebt minimaal zes jaar relevante beroepservaring in het domein van het risicobeheer, crisismanagement of continuïteitsmanagement. Een attest arbeidsveiligheid niveau I is een troef. Je hebt zin voor initiatief, communiceert vlot en je weet een goede samenwerking met anderen tot stand te brengen. Wij bieden jou : een inhoudelijk boeiende job en een statutaire benoeming. Je wordt aangeworven in de graad van adviseur (rang A2) met de bijbehorende salarisschaal. Relevante beroepservaring in de privésector of als zelfstandige kan verloond worden. Je kunt je loon berekenen op http : //www2.vlaanderen.be/arbeidsvoorwaarden/ Bij interesse stuur je uiterlijk op 24 oktober 2010 het standaard-CV ingevuld per mail naar
[email protected] of per post naar Jobpunt Vlaanderen, Boudewijnlaan 30, bus 42 ( zone 3C ), 1000 Brussel, en vermeld je in het onderwerp van je mail of brief het selectienummer. Je kunt meer informatie over de selectieprocedure en de deelnemingsvoorwaarden terugvinden in het selectiereglement op www.jobpunt.be. Je vindt daar ook een uitgebreide functiebeschrijving en het standaard-CV dat je nodig hebt om te solliciteren voor deze functie. De Vlaamse overheid wil de samenleving waarvoor zij zich inzet zo goed mogelijk weerspiegelen. Kandidaten worden dan ook geselecteerd op basis van hun kwaliteiten en vaardigheden, ongeacht geslacht, afkomst of handicap.
* VLAAMSE OVERHEID [2010/35746] Bekendmaking van definitieve vaststelling WIELSBEKE. — De gemeenteraad van Wielsbeke besliste in haar zitting van 29 september 2010 om over te gaan tot de definitieve vaststelling van het rooilijnplan, het onteigeningsplan en de bijhorende onteigeningstabel betreffende de inneming nr. 42 en de innemingen nrs. 76 t.e.m. 79 van de Ridder de Ghellinckstraat, zoals opgemaakt door Studiebureau Demey BVBA.
REGION WALLONNE — WALLONISCHE REGION — WAALS GEWEST SERVICE PUBLIC DE WALLONIE [2010/205167] Information relative à l’attribution des contrats de service public de transport de personnes en Wallonie (article 7 du Règlement européen 1370/2007) En date du 22 juillet 2010, le Gouvernement wallon, autorité organisatrice du transport public de personnes en Wallonie, rue Mazy 25-27, à 5100 Jambes, a décidé, dans le cadre du prochain contrat de service public de transport de personnes en Wallonie : — d’attribuer directement les missions de transport régulier de voyageurs et de transport scolaire à un opérateur interne au sens de l’article 2, j), du Règlement 1370/2007 relatif aux services publics de transport de voyageurs par chemin de fer et par route; — d’attribuer directement les missions de transport de personnes à mobilité réduite à un ou plusieurs opérateurs internes au sens de l’article 2, j), du même Règlement. Les services et territoires concernés par l’attribution sont le territoire de la Wallonie.
60978
BELGISCH STAATSBLAD — 11.10.2010 — MONITEUR BELGE
WETTELIJKE BEKENDMAKINGEN EN VERSCHILLENDE BERICHTEN
Het dossier voor de aanvraag ligt tijdens de kantooruren ter inzage in de burelen van de dienst grondgebiedzaken, Leo Duboisstraat 44, te 9280 Lebbeke (052-46 82 50), van maandag tot en met vrijdag, van 8 u. 30 m. tot 12 uur, en op dinsdag, van 13 tot 19 uur.
PUBLICATIONS LEGALES ET AVIS DIVERS
De bezwaren of opmerkingen aangaande dit dossier moeten schriftelijk worden ingediend bij het college van burgemeester en schepenen, Flor Hofmanslaan 1, 9280 Lebbeke. Een rooilijnplan heeft ook gevolgen voor werken en handelingen waarvoor geen stedenbouwkundige vergunning is vereist. (artikel 16, vierde lid, van het decreet houdende vaststelling en realisatie van de rooilijnen van 8 mei 2009). (36973)
VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL Vacatures academisch personeel Vacature nr. : RC/2010/019. Faculteit : recht en criminologie. Betrekking : guest professorship (gastprofessor). Intern of extern : extern.
Openbare Besturen en Technisch Onderwijs Administrations publiques et Enseignement technique
Mandaat : part-time (10 %). Ingangsdatum : 1 februari 2011.
OPENSTAANDE BETREKKINGEN − PLACES VACANTES
Duur : 3 academic years. Vakgebied en vakgroep : Law and Criminology PILC-IES. Omschrijving : Teaching of the course « International and European Protection of Human Rights » of the advanced Master (LLM) in International and European Law and conducting related research. Vereisten : Requirements : Ph.D. (or equivalent); thorough knowledge of international and European human rights law; fluency and proficiency in English; candidates without prior teaching experience in the PILC programme will have to deliver a probational lecture. Candidates should submit a vision on the task, including a preliminary course outline. Contactpersoon : prof. dr. G. Van Limberghen (Dean); prof. dr. S. Van Thiel (programme director). Contact telefoon : +32 2 629 25 43; +32 2 629 26 31. Contact e-mail :
[email protected];
[email protected]
Université de Liège L’Université de Liège engage : un attaché à la direction administrative de la faculté de psychologie et des sciences de l’éducation. Pour toute information concernant ce recrutement, veuillez consulter le site : www.ulg.ac.be/emploi/pato/externe. (36837)
Gerechtelijke akten en uittreksels uit vonnissen Actes judiciaires et extraits de jugements
Naam decaan : prof. dr. G. Van Limberghen. Inwachtingstermijn : 15 november, na publicatie in het Belgisch Staatsblad.
Bekendmaking gedaan overeenkomstig artikel 490 van het Strafwetboek
De kandidaten worden verzocht gebruik te maken van het daartoe bestemde kandidaatstellingsformulier met cumulatieformulier dat kan gedownload worden op het internetadres http://www.vub.ac.be/DP/ AP.html of bekomen worden op de dienst personeel (tel. 02-629 20 02) van de Vrije Universiteit Brussel, Pleinlaan 2, te 1050 Brussel. Dit ingevuld kandidaatstellingsformulier dient gericht te worden aan de rector van de Vrije Universiteit Brussel. (80590)
Publication faite en exécution de l’article 490 du Code pénal
Misdrijven die verband houden met de staat van faillissement Infractions liées à l’état de faillite
Tribunal de première instance de Liège Decreet van 8 mei 2009 houdende organisatie van de ruimtelijke ordening Gemeente Lebbeke bericht van onderzoek de commodo et incommodo wijziging van de rooilijn Het college van burgemeester en schepenen brengt ter kennis aan de belanghebbenden dat er wordt overgegaan tot een onderzoek de commodo et incommodo in verband met de te nemen beslissing betreffende een wijziging van de rooilijn van buurtweg 20, te Lebbeke genaamd Lange Minnestraat, tweede afdeling, sectie C, nummer 963 F, van maandag 11 oktober 2010 tot en met dinsdag 9 november 2010.
Par jugement défaut rendu le 11 mai 2010, signifié le 3 juin 2010 : Le tribunal correctionnel de Liège a condamné : RADOUX Fabian, né le 16.09.1976 à Rocourt, célibataire, sans profession, domicilié chaussée des Prés 3, à 4020 Liège à une peine unique de six mois d’emprisonnement et à une amende de 300 euros x 5,5 soit 1.650 euros; a ordonné qu’à défaut de paiement de l’amende dans le délai légal, elle pourra être remplacée par un emprisonnement de 30 jours; a ordonné la publication du présent jugement au Moniteur belge selon les modalités prévues à l’article 490 du Code pénal, aux frais envers l’Etat liquidés à 27,47 euros;
BELGISCH STAATSBLAD — 11.10.2010 — MONITEUR BELGE à verser une somme de 25 euros à titre de contribution au Fonds institué par l’article 28 de la loi du 1er août 1985, cette somme étant majorée de 45 décimes et élevée ainsi à 137,50 euros; a imposé le paiement d’une indemnité de 25 euros (art. 91 A.R. 28.12.1950 tel que modifié).
60979
frauduleuse ou à dessein de nuire, détourné ou dissimulé une partie de l’actif, en l’espèce, avoir détourné au préjudice de la masse des créanciers représentée par le curateur, Maître Etienne DESCAMPS, en l’espèce une camionnette MERCEDES MB 100D d’une valeur indéterminée; III) à une date indéterminée entre le 5 septembre 2006 et le 12 décembre 2007,
Du chef d’avoir : A. 1. Entre le 19.03.2008 et le 22.06.2009, frauduleusement détourné ou dissipé, au préjudice de la SA HENRARD, des effets, deniers, marchandises, billets, quittances ou écrits de toute nature contenant ou opérant obligation ou décharge, en l’espèce deux ponts hydrauliques d’une valeur de S 7.728,27 T.V.A. comprise, qui lui avaient été remis à la condition de les rendre ou d’en faire un usage ou un emploi déterminé (art. 491 CP). B. 2. Entre le 25.06.2009 et le 18.03.2010, étant dirigeant, de droit ou de fait, de société commerciale, en l’espèce de la SCS EUROPEAN CAR RADDUX & CIE, déclarée en faillite par jugement du Tribunal de Commerce de Liège en date du 08.06.2009, inscrite à la BanqueCarrefour des Entreprises sous le numéro 0876.014.423, sans empêchement légitime, omis d’exécuter les obligations prescrites par l’article 53 de la loi sur les faillites, en l’espèce
étant gérant de droit de la société IMMO CONSTRUCT P-W 2000 SCRIS (BCE 0472.976.255) déclarée en faillite par jugement du tribunal de commerce de Mons en date du 4 septembre 2006, sans empêchement légitime, omis d’exécuter les obligations prescrites par l’article 53 de la loi sur les faillites, en l’espèce avoir omis de se rendre à toutes les convocations du juge commissaire ou du curateur en l’espèce à celle du curateur en date du 6 septembre 2006; IV) à une date indéterminée entre le 1er janvier 2002 et le 30 juin 2006, les faits étant la manifestation successive et continue d’une même intention délictueuse, En contravention aux articles 92 § 1er, alinéa 2 et 126 § 1er, 1° du Code des sociétés,
de se rendre à toutes les convocations lui (leur) faites, soit par le juge-commissaire, soit par les curateurs (article 489, 2° du Code pénal, article 53, al. 1 de la loi du 8 août 1997 sur le faillites);
n’avoir pas soumis à l’approbation de l’assemblée générale dans les six mois de la clôture de l’exercice, les comptes annuels arrêtés au 31 décembre 2001, 31 décembre 2002, 31 décembre 2003, 31 décembre 2004 et 31 décembre 2005;
de fournir au juge-commissaire et aux curateurs tous les renseignements requis (art. 489, du Code Pénal, art. 53, al. 1 de la loi du 8 août 1997 sur les faillites);
V) entre le 18 octobre 2000 et le 4 septembre 2006, les faits étant la manifestation successive et continue d’une même intention délictueuse,
d’aviser les curateurs de tout changement d’adresse (art. 489, 2° du Code pénal, art. 53, al. de la loi du 8 août 1997 sur les faillites);
En contravention aux articles 2, 3 alinéa 1, 4, 6 et 16 de la loi du 17 juillet 1975 relative à la comptabilité des entreprises, n’avoir sciemment pas tenu une comptabilité appropriée à la nature et l’étendue de ses activités,
Lois appliquées : Vu les articles 40, 65, 489, 489bis, 490 et 491 du Code pénal;
comptabilité qui ne couvre pas l’ensemble de ses opérations, avoirs et droits de toute nature, dettes, obligations et engagements de toute nature, en l’espèce n’avoir sciemment tenu aucune comptabilité empêchant de la sorte le curateur, Maître Etienne DESCAMPS, de vérifier les opérations réalisées, au préjudice de la masse des créanciers représentés par ledit curateur;
4 Titre préliminaire du Code de procédure pénale; 186, 162, 162bis, 194 du Code d’instruction criminelle, l’article 1382 du Code civil; la loi du 05.03.1952 telle que modifiée, la loi du 26.06.2000,
Le Tribunal a en outre :
les articles 14, 31 à 36 de la loi du 15.06.1935,
dit que l’amende sera majorée de 45 décimes et portée ainsi à cinq cent cinquante euros ou quinze jours d’emprisonnement subsidiaire.
Liège, le 24 septembre 2010. Pour extrait conforme : le greffier, (signé) J. Renson. (36711)
Tribunal de première instance de Mons
Par jugement rendu contradictoirement le 2 octobre 2009, le tribunal de première instance séant à Mons, Province de Hainaut, 6e chambre, jugeant en matière correctionnelle, a condamné le nommé : WALEM Patrick Gaston Raymond, entrepreneur, né à Braine-leComte le 30 septembre 1960, domicilié à 7090 Braine-le-Comte, rue de la Ferme Bucho 8, à un emprisonnement de un mois et à une amende de cent euros, Pour avoir, à Braine-le-Comte, arrondissement judiciaire de Mons, I) à une date indéterminée entre le 23 mai 2005 et le 4 septembre 2006,
prononcé à charge de WALEM Patrick, pour une durée de trois ans l’interdiction du droit d’exercer personnellement ou par interposition de personne les fonctions énumérées à l’article 1 de l’arrêté royal n° 22 du 24 octobre 1934 relatif à l’interdiction judiciaire faite à certains condamnés et aux faillis d’exercer certaines fonctions, professions ou activités, l’interdiction d’exercer une activité commerciale, personnellement ou par interposition de personne, conformément à l’article 1bis de l’arrêté royal n° 22 du 24 octobre 1934 précité. prononcé sur réquisitions du Ministère Public, en application des articles 42-3° et 43bis alinéa 2 du Code pénal, la confiscation de la somme de 3.720 euros constituant l’équivalent des avantages patrimoniaux tirés directement de l’infraction faisant l’objet de la prévention I déclarée établie dans le chef du prévenu, des biens et valeurs qui leur ont été substitués et des revenus de ces avantages investis qui n’ont pu être retrouvés dans son patrimoine;
en sa qualité de gérant de droit de la société IMMO CONSTRUCT P-W 2000 SCRIS (BCE 0472.976.255) frauduleusement détourné ou dissipé des effets, deniers, marchandises, billets, quittances ou écrits de toute nature contenant ou opérant obligation ou décharge, qui lui avaient été remis à la condition de les rendre ou d’en faire un usage ou un emploi déterminé, en l’espèce la somme de 3.720 euros représentant le prix de vente du véhicule Range Rover au préjudice de ladite société;
ordonné, conformément à l’article 490 du Code pénal, la publication du présent jugement par extrait au Moniteur belge, aux frais du condamné.
II) à une date indéterminée entre le 4 septembre 2006 et le 18 janvier 2007 et notamment le 17 janvier 2007,
condamné le prévenu aux frais envers la partie publique liquidés à la somme de 141,07 euros.
étant gérant de droit de la société IMMO CONSTRUCT P-W 2000 SCRIS (BCE 0472.976.255) déclarée en faillite par jugement du tribunal de commerce de Mons en date du 4 septembre 2006, avec une intention
condamné le prévenu à verser la somme de vingt-cinq euros à titre de contribution au fonds d’aide aux victimes d’actes intentionnels de violences, augmentée de 45 décimes et ainsi portée à 137,50 euros.
dit qu’à dater du jugement, il sera sursis pendant trois ans à l’exécution de la peine d’emprisonnement principal, de la peine d’amende et de la peine de confiscation par équivalent.
60980
BELGISCH STAATSBLAD — 11.10.2010 — MONITEUR BELGE
imposé au prévenu le paiement d’une somme de vingt-cinq euros en vertu de l’A.R. du 28 décembre 1950 modifié par l’A.R. du 11 décembre 2001. Mons, le 3 décembre 2009. Pour extrait conforme : le greffier chef de service, (signé) J.-C. Fourez. (36712)
Bekendmaking gedaan overeenkomstig artikel 488bis e, § 1 van het Burgerlijk Wetboek Publication faite en exécution de l’article 488bis e, § 1er du Code civil
Vredegerecht van het achtste kanton Antwerpen
Bij vonnis van de vrederechter van het achtste kanton Antwerpen, verleend op 29 september 2010, werd Mevr. Elza De Loose, geboren op 5 januari 1922, ongehuwd, wonende te 2018 Antwerpen, Helenalei 24, verblijvende in de instelling R.V.T. Sint-Maria, Vredestraat 93, te 2600 Berchem (Antwerpen), niet in staat verklaard haar goederen te beheren en kreeg toegevoegd als voorlopig bewindvoerder : Mr. Johan Van Steenwinkel, advocaat te 2020 Antwerpen, er kantoorhoudende aan de Jan Van Rijswijcklaan 164. Er werd vastgesteld dat het verzoekschrift neergelegd werd op 16 juli 2010. Antwerpen, 29 september 2010.
Aanstelling voorlopig bewindvoerder Désignation d’administrateur provisoire
Voor eensluidend uittreksel : de hoofdgriffier, (get.) Arthur Jespers. (71808)
Vredegerecht van het tweede kanton Antwerpen
Bij vonnis van de vrederechter van het tweede kanton Antwerpen, uitgesproken op 21 september 2010, werd volgende beslissing uitgesproken, verklaart de heer Theodorus Roeten, geboren te Bussum (Nederland) op 8 februari 1944, wonende te 2018 Antwerpen, Paleisstraat 33/1, verblijvende in ZNA Sint Elisabeth, Leopoldstraat 26, te 2000 Antwerpen, niet in staat zelf zijn goederen te beheren.
Bij vonnis van de vrederechter van het achtste kanton Antwerpen, verleend op 29 september 2010, werd Mevr. Marina Goudar, geboren te Antwerpen op 13 maart 1969, ongehuwd, wonende te 2000 Antwerpen, Lange Gasthuisstraat 33, doch verblijvende in de instelling Psychiatrisch Centrum Sint-Amedeus, Deurnestraat 252, te 2640 Mortsel, niet in staat verklaard haar goederen te beheren en kreeg toegevoegd als voorlopig bewindvoerder : Mr. Wim Leenaards, advocaat te 2610 Wilrijk (Antwerpen), er kantoorhoudende aan het Ridderveld 19.
Voegt toe als voorlopig bewindvoerder : Mr. Claude Marinower, kantoorhoudende te 2018 Antwerpen, Consciencestraat 7.
Er werd vastgesteld dat het verzoekschrift neergelegd werd op 27 augustus 2010.
Voegt toe als vertrouwenspersoon : Roeten, Welmoed, wonende te 5037 CE Tilburg (Nederland), Abdij van Bernestraat 93. Antwerpen, 29 september 2010.
Antwerpen, 29 september 2010. Voor eensluidend uittreksel : de hoofdgriffier, (get.) Arthur Jespers. (71809)
Voor eensluidend uittreksel : de griffier, (get.) Annita Brosens. (71805)
Vredegerecht van het vierde kanton Antwerpen
Bij beschikking van de vrederechter van het vierde kanton Antwerpen, verleend op 29 september 2010, werd Klemans, Yvonne, geboren te Antwerpen op 17 mei 1920, wonende te 2060 Antwerpen, Lange Dijkstraat 98, niet in staat verklaard haar goederen te beheren en kreeg toegevoegd als voorlopige bewindvoerder : Mevr. Van Den Berg, Annik, geboren te Antwerpen op 25 juli 1969, wonende te 2600 Antwerpen, Grote Steenweg 521.
Bij vonnis van de vrederechter van het achtste kanton Antwerpen, verleend op 29 september 2010, werd de heer Roger Goeman, geboren te Antwerpen op 30 maart 1947, ongehuwd, wonende te 2640 Mortsel, in de instelling Psychiatrisch Centrum Sint-Amedeus, Deurnestraat 252, niet in staat verklaard zijn goederen te beheren en kreeg toegevoegd als voorlopig bewindvoerder : Mr. Wim Leenaards, advocaat te 2610 Wilrijk (Antwerpen), er kantoorhoudende aan het Ridderveld 19. Er werd vastgesteld dat het verzoekschrift neergelegd werd op 27 augustus 2010. Antwerpen, 29 september 2010. Voor eensluidend uittreksel : de hoofdgriffier, (get.) Arthur Jespers. (71810)
Antwerpen, 29 september 2010. Voor eensluidend uittreksel : de griffier, (get.) Diane Dom. (71806)
Vredegerecht van het kanton Arendonk Vredegerecht van het vijfde kanton Antwerpen
Bij vonnis van de vrederechter Antwerpen-5, verleend op 17 september 2010, werd de heer Ducheyne, Ricot, geboren te Port-auPrince (Haiti) op 15 november 1985, wonende te 2000 Antwerpen, Kleine Kauwenberg 24 bus 3, niet in staat verklaard zelf zijn goederen te beheren en kreeg toegevoegd als voorlopige bewindvoerder : Mr. De Loof, Pieter, kantoorhoudende te 2018 Antwerpen, Boomgaardstraat 93.
Bij vonnis van de vrederechter van het kanton Arendonk, uitgesproken op 27 september 2010, werd Wouters, Jozef Hendrik, geboren te Arendonk op 15 juni 1938, wonende te 2370 Arendonk, RVT SintIsabella, Vrijheid 100, niet in staat verklaard zijn goederen te beheren en kreeg toegevoegd als voorlopig bewindvoerder : Hoet, Hans Ludo Ferdinand Maria, advocaat, geboren te Westmalle op 13 mei 1964, met kantoor te 2300 Turnhout, Graatakker 103/4. Arendonk, 30 september 2010.
Antwerpen, 29 september 2010. De griffier, (get.) Christiaensen, Inez.
De griffier, (get.) Peggy Eysermans. (71807)
(71811)
BELGISCH STAATSBLAD — 11.10.2010 — MONITEUR BELGE
60981
Vredegerecht van het kanton Diest
Vredegerecht van het kanton Herentals
Beschikking van de vrederechter van het kanton Diest, d.d. 23 september 2010, verklaart de heer Rommens, Claude Henri André Josiane, geboren te Werl (Duitsland) op 11 augustus 1953, gedomicilieerd te 3390 Tielt-Winge, Blerebergstraat 149 en verblijvende in het Algemeen Ziekenhuis Diest, Statiestraat 65, te 3290 Diest, niet in staat zelf zijn goederen te beheren.
Bij beschikking van de vrederechter van het kanton Herentals, Henri Vangenechten, verleend op 30 september 2010, werd ambsthalve een einde gesteld aan het voorlopig beheer over de goederen van Van Opstal, Franciscus Augustinus, geboren te Westerlo op 17 maart 1923, verblijvende RVT Parel der Kempen, te 2260 Westerlo, Verlorenkost 22, overleden te Westerlo op 25 september 2010, aan wie bij beschikking verleend door de vrederechter van het kanton Herentals op 5 april 2001 als voorlopig bewindvoerder werd toegevoegd : Mr. Hugo Verhaegen, advocaat, kantoorhoudende te 2200 Herentals, Lierseweg 102-104.
Wijst aan als vertrouwenspersoon van de beschermde persoon : Mevr. De Coninck, Francine Paul Marie, geboren te Kessel-Lo op 14 september 1948 en wonende te 3001 Leuven, Leeuwerikenstraat 55/ 0703, en echtgenote van de beschermde persoon. Wijst aan als voorlopige bewindvoerder over de beschermde persoon : Mr. Boogaerts, Marleen, advocaat, met kantoor te 3271 Scherpenheuvel-Zichem, P.R. Van de Wouwerstraat 11.
Herentals, 30 september 2010. Voor eensluidend afschrift : de griffier, (get.) E. Burm. (71816)
Diest, 1 oktober 2010. Vredegerecht van het kanton Houthalen-Helchteren
De griffier, (get.) Arnold Colla. (71812)
Vredegerecht van het kanton Genk
Vonnis d.d. 30 september 2010, verklaart Heylen, Hubert, geboren te Westerlo op 3 november 1945, wonende te 3600 Genk, Molenstraat 65 bus 3, niet in staat zelf zijn goederen te beheren. Voegt toe als voorlopig bewindvoerder : Vandenhoudt, David, advocaat, met kantoor gevestigd te 3600 Genk, André Dumontlaan 210.
Bij vonnis van de vrederechter van het kanton HouthalenHelchteren, verleend op 27 september 2010, werd Campesi, Olga, geboren te Ascoli Piceno (It) op 13 juni 1929, wonende te 3530 Houthalen-Helchteren, Lunstraat 19, niet in staat verklaard haar goederen te beheren en kreeg toegevoegd als voorlopig bewindvoerder : Wouters, Rolf, advocaat, wonende te 3530 Houthalen-Helchteren, Grote Baan 92. Er werd vastgesteld dat het verzoekschrift neergelegd werd op 23 juli 2010. Houthalen-Helchteren, 1 oktober 2010. Voor eensluidend uittreksel : de griffier, (get.) Marleen Vrolix. (71817)
Genk, 30 september 2010. De hoofdgriffier, (get.) Lode Thijs. (71813)
Vredegerecht van het eerste kanton Ieper Vredegerecht van het vijfde kanton Gent
Bij vonnis van de vrederechter van het vredegerecht Gent-5, verleend op 30 september 2010, werd beslist dat Cécile Driesens, geboren op 28 november 1927 te Brugge, wonende te 9000 Gent, Meersstraat 104, verblijvend te 9000 Gent, Home Claire vzw, Jan Delvinlaan 70, niet in staat is zelf haar goederen te beheren en kreeg toegevoegd als voorlopig bewindvoerder, De Cock, Anne-Marie, bediende, wonende te 9050 Gentbrugge (Gent), Oscar De Gruyterstraat 18. Er werd vastgesteld dat het verzoekschrift neergelegd werd op 20 september 2010.
Bij vonnis van de vrederechter van het kanton Ieper I, verleend op 23 september 2010, werd de heer Baillieul, Louis, geboren te Zillebeke op 25 augustus 1926, gedomicilieerd te 8904 Ieper, Wijngaardstraat 2, doch thans verblijvende in het Regionaal Ziekenhuis Jan Yperman, te 8900 Ieper, Briekestraat 12, niet in staat verklaard zijn goederen te beheren en kreeg toegewezen als voorlopige bewindvoerder, Mr. De Witte, Stephanie, kantoorhoudende te 8900 Ieper, Diksmuidsestraat 46 (dossiernr. 10A608). Ieper, 24 september 2010. De hoofdgriffier, (get.) Wilfried Van Engelandt. (71818)
Voor eensluidend uittreksel : de hoofdgriffier, (get.) Bearelle, Marleen. (71814) Vredegerecht van het kanton Kontich Vredegerecht van het kanton Heist-op-den-Berg
Bij vonnis verleend door de vrederechter van het kanton Heist-opden-Berg op 28 september 2010, werd Moeskops, Maria, geboren te Heist-op-den-Berg op 19 augustus 1922 en wonende te 2580 Putte, Lierbaan 46, niet in staat verklaard haar goederen te beheren en kreeg toegevoegd als voorlopig bewindvoerder : Moeskops, Leo, Schuttershof 1, te 2590 Berlaar. Er werd vastgesteld dat het verzoekschrift werd neergelegd op 14 september 2010.
Beschikking d.d. 28 september 2010, verklaart Timmermans, Paula Maria Emiliana, geboren te Kontich op 3 augustus 1927, wonende te 2550 Kontich, Noordstraat 13, verblijvende RVT Cantershof, te 2540 Hove, Réne Verbeecklaan 5/7, niet in staat zelf haar goederen te beheren. Voegt toe als voorlopig bewindvoerder : Van Loon, Christine, advocaat te 2550 Kontich, Antwerpsesteenweg 92. Voegt toe als vertrouwenspersoon : Mariën, Flor, wonende te 2550 Kontich, Nieuwstraat 39. Kontich, 30 september 2010.
Heist-op-den-Berg, 30 september 2010. Bij uittreksel : de hoofdgriffier, (get.) Wim Ooms. (71815)
Voor eensluidend uittreksel : de hoofdgriffier, (get.) Van Nuffel, Geert. (71819)
60982
BELGISCH STAATSBLAD — 11.10.2010 — MONITEUR BELGE
Beschikking d.d. 28 september 2010, verklaart Van Looy, Ludovica Emilia, geboren te Kontich op 13 april 1921, eerder wonende te 2650 Edegem, Dr. Frans Hemeryckxlaan 5/4, thans verblijvende te 2650 Edegem, RVT Immaculata, Oude Godstraat 110, niet in staat zelf haar goederen te beheren.
Bij beschikking van de vrederechter van het vredegerecht van het kanton Merelbeke, verleend op 23 september 2010, werd beslist dat Vanlerberghe, Saskia, geboren te Menen op 14 juni 1977, wonende te 9090 Melle, Caritasstraat 76, niet in staat is zelf haar goederen te beheren.
Voegt toe als voorlopig bewindvoerder : Bogaerts, Nina, advocaat te 2840 Reet, Eikenstraat 210.
Voegt toe als voorlopige bewindvoerder : De Becker, Ann, advocaat, met kantoor te 9000 Gent, Kortrijksesteenweg 219.
Voegt toe als vertrouwenspersoon : Van Dessel, Hugo, wonende te 2550 Kontich, Waarloosveld 60.
Voor eensluidend uittreksel : de hoofdgriffier, (get.) De Veirman, Christiaan. (71825)
Kontich, 30 september 2010. Voor eensluidend uittreksel : de hoofdgriffier, (get.) Van Nuffel, Geert. (71820)
Bij beschikking van de vrederechter van het vredegerecht van het kanton Merelbeke, verleend op 23 september 2010, werd beslist dat Nicholas, Joyce, geboren te Jeadon op 18 februari 1929, wonende te 9090 Melle, Caritasstraat 76, niet in staat is zelf haar goederen te beheren.
Vredegerecht van het eerste kanton Kortrijk
Bij beschikking van de vrederechter van het vredegerecht van het eerste kanton Kortrijk, verleend op 22 september 2010, werd Gillet, Marie Ghislaine, geboren te Montleban op 26 oktober 1930, weduwe van Julien Vandenborre, wonende en verblijvende in het rusthuis « De Pottelberg », 8500 Kortrijk, Pottelberg 1, niet in staat verklaard haar goederen te beheren en kreeg toegevoegd als voorlopig bewindvoerder : Vandenborre, Evelyne, wonende te 8587 Spiere (Spiere-Helkijn), Hellenhoek 4. Voor eensluidend uittreksel : de hoofdgriffier, (get.) Greta Lambrecht. (71821)
Vredegerecht van het kanton Mechelen
Bij vonnis van de vrederechter van het kanton Mechelen, verleend op 28 september 2010, werd Dillen, Andy Jan Maria, geboren te Deurne op 14 oktober 1970, wonende te 2830 Willebroek, Krekelenberg 12, niet in staat verklaard zijn goederen te beheren en kreeg toegevoegd als voorlopig bewindvoerder : Verstraeten, Renilda Paula Theodora, geboren te Antwerpen op 24 mei 1951, wonende te 2160 Wommelgem, Lievevrouwestraat 65.
Voegt toe als voorlopige bewindvoerder : De Becker, Ann, advocaat, met kantoor te 9000 Gent, Kortrijksesteenweg 219. Voor eensluidend uittreksel : de hoofdgriffier, (get.) De Veirman, Christiaan. (71826)
Vredegerecht van het kanton Neerpelt-Lommel, zetel Lommel
Bij vonnis van de vrederechter van het kanton Neerpelt-Lommel, met zetel te Lommel, verleend op 21 september 2010, werd Hendrikx, Lucia, geboren te Luyksgestel op 27 december 1930, gedomicileerd te 3920 Lommel, Jachtstraat 11 en verblijvende te 3920 Lommel, Kliniekstraat 2, niet in staat verklaard haar goederen te beheren en kreeg toegevoegd als voorlopig bewindvoerder : Kolen, Ida Maria Franciska, huishoudhulp, gedomicilieerd te 3900 Overpelt, Spoorwegstraat 19. Voor eensluidend uittreksel : de griffier, (get.) Lisette Symons. (71827)
Het verzoekschrift werd neergelegd ter griffie op 16 september 2010. Mechelen, 29 september 2010. Voor eensluidend uittreksel : de griffier, (get.) Peter Vankeer.
Vredegerecht van het kanton Maasmechelen (71822)
Bij vonnis van de vrederechter van het kanton Mechelen, verleend op 16 september 2010, werd Dreezen, Betsy Elisa Jacqueline, geboren te Opitter op 25 september 1936, wonende te 1820 Steenokkerzeel, SintJannekensstraat 2, niet in staat haar goederen te beheren en kreeg toegevoegd als voorlopig bewindvoerder : Decoster, Thierry, advocaat, kantoorhoudende te 2800 Mechelen, Nekkerspoelstraat 61. Het verzoekschrift werd neergelegd ter griffie op 31 augustus 2010.
Bij vonnis van de vrederechter van het kanton Maasmechelen, verleend op 22 september 2010, werd Ricotta, Luigina, geboren op 23 juli 1974, wonende te 3770 Riemst, Pater Vanweertplein 45, opgenomen in de instelling OPZ Rekem, 3621 Lanaken, Daalbroekstraat 106, niet in staat verklaard haar goederen te beheren en kreeg toegevoegd als voorlopige bewindvoerder : Haenraets, Anne-Marie, advocaat, kantoorhoudende te 3620 Lanaken, Koning Albertlaan 73. Maasmechelen, 30 september 2010. Er werd vastgesteld dat het verzoekschrift neergelegd werd op 30 augustus 2010.
Mechelen, 29 september 2010. Voor eensluidend uittreksel : de griffier, (get.) Peter Vankeer. (71823)
De griffier, (get.) Kees, Vera. (71828)
Vredegerecht van het kanton Merelbeke
Bij beschikking van de vrederechter van het vredegerecht van het kanton Merelbeke, verleend op 23 september 2010, werd beslist dat Sierens, Agnes, geboren te Sleidinge op 27 april 1931, wonende te 9820 Merelbeke, Salisburylaan 100, niet in staat is zelf haar goederen te beheren. Voegt toe als voorlopige bewindvoerder : Herssens, Marc, advocaat, met kantoor te 9000 Gent, Recollettenlei 3. Voor eensluidend uittreksel : de hoofdgriffier, (get.) De Veirman, Christiaan. (71824)
Bij vonnis van de vrederechter van het kanton Maasmechelen, verleend op 29 september 2010, werd Janssen, Erwin Antoon Maria, geboren te Maaseik op 24 december 1975, wonende te 3630 Maasmechelen, Rijksweg 224/10, niet in staat verklaard zijn goederen te beheren en kreeg toegevoegd als voorlopige bewindvoerder : Lenaerts, Tom, advocaat, kantoorhoudende te 3680 Maaseik, Prinsenhoflaan 4. Maasmechelen, 1 oktober 2010. Er werd vastgesteld dat het verzoekschrift neergelegd werd op 12 juli 2010. De griffier, (get.) Kees, Vera. (71829)
BELGISCH STAATSBLAD — 11.10.2010 — MONITEUR BELGE Bij vonnis van de vrederechter van het kanton Maasmechelen, verleend op 15 september 2010, werd Fadda, Giuseppe, geboren te Italië op 22 januari 1951, wonende te 3600 Genk, Hondsbos 9 bus 4, opgenomen in de instelling OPZ Rekem, 3621 Lanaken, Daalbroekstraat 106, niet in staat verklaard zijn goederen te beheren en kreeg toegevoegd als voorlopige bewindvoerder : Hanssen, Kristien, advocaat, wonende te 3600 Genk, Onderwijslaan 72 bus 11. Maasmechelen, 30 september 2010. Er werd vastgesteld dat het verzoekschrift neergelegd werd op 20 augustus 2010. De griffier, (get.) Kees, Vera. (71830)
60983
Vredegerecht van het kanton Sint-Truiden
Het vonnis van de vrederechter van het kanton Sint-Truiden, verleend op 28 september 2010, verklaart Petre, Bruno Marcel Johan, geboren te Tienen op 24 oktober 1968, wonende te 3800 Sint-Truiden, Steenovenstraat 48/001, niet in staat zelf zijn goederen te beheren. Voegt toe als voorlopig bewindvoerder : Lambeets, Geert, advocaat, te 3800 Sint-Truiden, Toekomststraat 22. Sint-Truiden, 28 september 2010. Voor eensluidend uittreksel : de hoofdgriffier, (get.) Marina Derwael. (71835)
Vredegerecht van het kanton Oudenaarde-Kruishoutem, zetel Oudenaarde
Vonnis d.d. 28 september 2010, verklaart Vandewoestyne, Agnes Julia, geboren te Eine op 4 augustus 1922, wonende te 9700 Oudenaarde, RVT H. Hart, Marlbouroughlaan 3, niet in staat zelf haar goederen te beheren. Voegt toe als voorlopig bewindvoerder : Mahieu, Luc Gilbert, wonende te 9681 Maarkedal, Fonteineweg 10. Oudenaarde, 29 september 2010. De griffier, (get.) Baguet, Filip. (71831)
Vredegerecht van het kanton Veurne-Nieuwpoort, zetel Veurne
Vonnis uitgesproken door de vrederechter van het kanton VeurneNieuwpoort, zetel Veurne, d.d. 14 september 2010, verklaart Lonneville, Irma, geboren te Gistel op 5 oktober 1927, wonende te 8680 Koekelare, Dorpsstraat 22/4, verblijvende Koningin Elisabeth Instituut, te 8670 Koksijde, Dewittelaan 1, niet in staat zelf haar goederen te beheren. Voegt toe als voorlopig bewindvoerder : Vemeersch, Wilfried, wonende te 8620 Nieuwpoort, Parklaan 187. Veurne, 28 september 2010.
Vonnis d.d. 30 september 2010, verklaart Mollin, Gilbert, geboren te Kortrijk op 6 november 1948, wonende te 8755 Ruiselede, Bruggesteenweg 128, doch verblijvende te 9700 Oudenaarde, Vijflindendries 2, niet in staat zelf zijn goederen te beheren. Voegt toe als voorlopig bewindvoerder : Van Hoey, Vanessa, advocaat, met kantoor te 9630 Zwalm, Heufkensstraat 133A.
De hoofdgriffier, (get.) Gina Huyghe. (71836)
Vredegerecht van het kanton Westerlo
Oudenaarde, 30 september 2010. De griffier, (get.) Baguet, Filip. (71832)
Vredegerecht van het eerste kanton Sint-Niklaas
Bij beschikking van de vrederechter vredegerecht Sint-Niklaas-1, verleend op 30 september 2010, werd De Schrijver, Francine, geboren te Ninove op 24 juni 1949, gepensioneerde, wonende te 9140 Temse, Hospitaalstraat 37, niet in staat verklaard haar goederen te beheren en kreeg toegevoegd als voorlopig bewindvoerder : Daniël Amelinckx, advocaat, met kantoor te 9140 Temse, Piet Nutenlaan 7A.
Bij beschikking van de vrederechter van het kanton Westerlo, verleend op 28 september 2010, werd Haverals, Marcel August Gabriel, geboren op 26 november 1924 te Nijlen, weduwnaar, wonend in het rust- en verzorgingstehuis « Ter Nethe », 2235 Hulshout, Grote Baan 256, niet in staat verklaard zelf zijn goederen te beheren en kreeg toegevoegd als voorlopig bewindvoerder, de genaamde Mr. Dieltjens, Sophie, advocaat, kantoorhoudende te 2270 Herenthout, Langstraat 128B. Westerlo, 1 oktober 2010. Voor eensluidend uittreksel : de hoofdgriffier in opdracht, (get.) Josephina Brems. (71837)
Sint-Niklaas, 30 september 2010. Voor eensluidend uittreksel : de griffier, (get.) Astrid Duquet. (71833)
Bij beschikking van de vrederechter vredegerecht Sint-Niklaas-1, verleend op 30 september 2010, werd Lea Van Overtveldt, geboren te Beveren op 20 februari 1935, gepensioneerde, wonende te 9100 SintNiklaas, Koningin Fabiolapark 316, niet in staat verklaard haar goederen te beheren en kreeg toegevoegd als voorlopig bewindvoerder : Nicole Delforge, advocaat, met kantoor te 9100 Sint-Niklaas, Baron Dhanisstraat 10.
Vredegerecht van het kanton Zelzate
Bij vonnis van de vrederechter van het kanton Zelzate, verleend op 20 september 2010, werd De Vliegher, Willy, advocaat te 9185 Wachtebeke, Walderdonk 51, aangesteld als voorlopig bewindvoerder over Fruytier, Paul, geboren te Moerbeke-Waas op 18 februari 1944 en wonende te 9180 Moerbeke, Herfstvrede 5, gezien deze onbekwaam werd verklaard.
Sint-Niklaas, 30 september 2010.
Zelzate, 1 oktober 2010.
Voor eensluidend uittreksel : de griffier, (get.) Astrid Duquet. (71834)
Voor eensluidend uittreksel : de griffier, (get.) Lietanie, Katelijne. (71838)
60984
BELGISCH STAATSBLAD — 11.10.2010 — MONITEUR BELGE Justice de paix du premier canton d’Anderlecht
Par ordonnance du juge de paix du premier canton d’Anderlecht, en date du 23 septembre 2010, faisant suite à la requête du 7 septembre 2010, le nommé Martinez Soto, Teodoro, né à Cantoria (Espagne) le 27 avril 1955, domicilié à 1070 Anderlecht, rue Victor Rauter 32/48, a été déclaré incapable de gérer ses biens et a été pourvu d’un administrateur provisoire, étant : Ossieur, Diane, avocate à 1070 Anderlecht, avenue H. et F. Limbourg 19. Pour extrait certifié conforme : le greffier délégué, (signé) Malika El Hadouchi. (71839)
Justice de paix du canton d’Auderghem
Suite à la requête déposée le 26 août 2010, par ordonnance du juge de paix du canton d’Auderghem, rendue le 22 septembre 2010, Mme Eliane Beatse, domiciliée à 1160 Auderghem, avenue HermannDebroux 50, résidence « Carina », a été déclarée incapable de gérer ses biens et a été pourvue d’un administrateur provisoire en la personne de Me Rudi Loos, avocat à 1040 Bruxelles, boulevard Saint-Michel 55, bte 10. Pour extrait conforme : le greffier délégué, (signé) Inès Blockmans. (71844)
Justice de paix du canton de Bastogne-Neufchâteau, siège de Neufchâteau Justice de paix du second canton d’Anderlecht
Par ordonnance du juge de paix du second canton d’Anderlecht, en date du 23 septembre 2010, le nommé M. Rudd, Jacques (10A4554), né à Etterbeek le 21 novembre 1949, domicilié à 1070 Anderlecht, rue du Sillon 121, a été déclaré incapable de gérer ses biens et a été pourvu d’un administrateur provisoire, étant : Me Francine Lemaire, avocat, dont les bureaux sont établis à 1070 Bruxelles, avenue René Berrewaerts 34. Pour extrait conforme : le greffier délégué, (signé) Martine Van der Beken. (71840)
En suite à la requête déposée le 16 septembre 2010, par ordonnance du juge de paix du canton de Bastogne-Neufchâteau, siège de Neufchâteau, rendue le 27 septembre 2010, M. Emile Jean Marie Parisse, né à Witry le 26 décembre 1935, domicilié à 6860 Léglise (Traimont), rue des Chasseurs Ardennais 41/A000, résidant rue Clos des Seigneurs 4, à 6840 Neufchâteau, a été déclaré incapable de gérer ses biens et a été pourvu d’une administratrice provisoire en la personne de Mme Marianne Dumont, domiciliée à 6740 Etalle (Sainte-Marie-surSemois), Grand’Rue 59. Pour extrait conforme : le greffier, (signé) Lepinois, Françoise. (71845)
Justice de paix du premier canton de Charleroi Par ordonnance du juge de paix du second canton d’Anderlecht, en date du 23 septembre 2010, le nommé M. Vandonck, Roland, domicilié à 1780 Wemmel, avenue Prince Baudouin 121, mais résidant au Centre hospitalier « Valisa », avenue Josse Goffin 180, à 1082 Berchem-SainteAgathe, chambre 421, a été déclaré incapable de gérer ses biens et a été pourvu d’un administrateur provisoire, étant : Me Rosseel, Klaas, avocat, dont les bureaux sont établis à 1050 Ixelles, rue de Livourne 45. Pour extrait conforme : le greffier délégué, (signé) Martine Van der Beken. (71841)
Par ordonnance du juge de paix du second canton d’Anderlecht, en date du 23 septembre 2010, la nommée Mme Daivier, Christiane (10A4475), née le 5 février 1923, domiciliée à 7130 Binche, rue de l’Industrie 118/1, résidant actuellement à 1070 Anderlecht, seniorie « Parc Astrid », rue de Neerpede 288, a été déclarée incapable de gérer ses biens et a été pourvue d’un administrateur provisoire, étant : M. Koziol, Philippe, domicilié à 7133 Binche, rue de Cent Pieds 106. Pour extrait conforme : le greffier délégué, (signé) Martine Van der Beken. (71842)
Suite à l’inscription d’office au rôle des requêtes du 16 septembre 2010, par ordonnance du juge de paix du premier canton de Charleroi, rendue le 16 septembre 2010, Mme Lise Bourtembourg, née le 21 novembre 1948, domiciliée à 6000 Charleroi, rue Willy Ernst 17/66, résidant rue du Chêne aux Haies 24, à 7000 Mons, a été déclarée incapable de gérer ses biens et a été pourvue d’un administrateur provisoire en la personne de Me Sophie Labeye, avocat, dont le cabinet est sis à 6000 Charleroi, boulevard Devreux 3, 1er étage. Pour extrait conforme : le greffier délégué, (signé) Fabienne Bultynck. (71846)
Suite à la requête déposée le 7 septembre 2010, par ordonnance du juge de paix du premier canton de Charleroi, rendue le 22 septembre 2010, M. Dominique David Claude Dumont, né à Charleroi le 15 avril 1964, domicilié à 6280 Gerpinnes, rue d’Acoz 11, résidant « GHdC », site « Reine Fabiola », avenue du Centenaire 73, à 6061 Charleroi (Montignies-sur-Sambre), a été déclaré incapable de gérer ses biens et a été pourvu d’un administrateur provisoire en la personne de Mme Claudine Dumont, laborantine, domiciliée à 6280 Gerpinnes, rue Moncheret 109. Pour extrait conforme : le greffier délégué, (signé) Fabienne Bultynck. (71847)
Justice de paix du quatrième canton de Charleroi Par ordonnance du juge de paix du second canton d’Anderlecht, en date du 23 septembre 2010, la nommée Mme Léonard, Thérèse (10A4463), née le 20 août 1926, domiciliée à 1082 Berchem-SainteAgathe, rue Jules Lahaye 290, résidant actuellement à 1082 BerchemSainte-Agathe, « Valida », avenue Josse Goffin 180, a été déclarée incapable de gérer ses biens et a été pourvue d’un administrateur provisoire, étant : Me Klaas Rosseel, avocat, dont le cabinet est établi à 1050 Bruxelles, rue de Livourne 45. Pour extrait conforme : le greffier délégué, (signé) Martine Van der Beken. (71843)
Par ordonnance rendue le 21 septembre 2010, par M. Serge Casier, juge suppléant du quatrième canton de Charleroi, siégeant en chambre du conseil, Mme Francine Dufayt, née le 21 novembre 1941 à Châtelet, domiciliée au home « Drion » à 6042 Charleroi, rue Pont Drion 7, a été déclarée incapable de gérer ses biens et a été pourvue d’un administrateur provisoire en la personne de Me Christian Boudelet, avocat, domicilié à 6040 Charleroi, chaussée de Gilly 61-63. Pour extrait conforme : le greffier en chef, (signé) Canivet, Christine. (71848)
BELGISCH STAATSBLAD — 11.10.2010 — MONITEUR BELGE Par ordonnance rendue le 23 septembre 2010, par M. Serge Casier, juge suppléant du quatrième canton de Charleroi, siégeant en chambre du conseil, Mme Yvonne Grammet, née le 24 juin 1921 à Dampremy, domiciliée à 6042 Charleroi, rue Pont Drion 7, à la résidence « Drion », a été déclarée hors d’état de gérer ses biens et pourvue d’un administrateur provisoire en la personne de Me Christian Boudelet, avocat, sis à 6040 Jumet, chaussée de Gilly 61-63. Pour extrait conforme : le greffier, (signé) Milic, Véronique. (71849)
Par ordonnance rendue le 23 septembre 2010, par M. Serge Casier, juge suppléant du quatrième canton de Charleroi, siègeant en chambre du conseil, M. Claude Deceulaer, né le 2 mars 1943 à Charleroi, domicilié à 6183 Trazegnies, Hôtel de Ville 52, résidant au home « Les Jours Heureux », rue Jules Destrée 89, à 6042 Charleroi, a été déclaré hors d’état de gérer ses biens et pourvu d’un administrateur provisoire en la personne de Me Thierry Knoops, avocat à 6000 Charleroi, avenue de Waterloo 54. Pour extrait conforme : le greffier, (signé) Ernest Laurent. (71850)
60985
Suite à la requête déposée le 7 septembre 2010, par ordonnance du juge de paix du canton de Couvin-Philippeville, siégeant à Couvin, rendue le 24 septembre 2010, Mme Laeremans, Yvette, née à Silenrieux le 18 février 1937, domiciliée à 5670 Oignies-en-Thiérache, rue Roger Delizée 33, à la résidence « La Fontaine », a été déclarée incapable de gérer ses biens et a été pourvue d’un administrateur provisoire en la personne de Me Delvallée, Julien, avocat, domicilié à 5660 Mariembourg, boulevard des Combattants 2. Pour extrait conforme : le greffier, (signé) Dominique Dussenne. (71854)
Justice de paix du canton de Dour-Colfontaine, siège de Colfontaine
Par ordonnance du juge de paix du canton de Dour-Colfontaine, siège de Colfontaine, rendue le 20 septembre 2010, M. Jean-Pierre Dumont, né le 18 mai 1947, domicilié à 7340 Colfontaine, rue du Roi Albert 228, a été déclaré incapable de gérer ses biens et a été pourvu d’un administrateur provisoire en la personne de Me De Bruycker, Christelle, avocate, ayant son cabinet sis à 7340 Colfontaine, rue Vincent Van Gogh 4. Pour extrait conforme : le greffier en chef, (signé) Breuse, Brigitte. (71855)
Justice de paix du canton de Châtelet
Suite à la requête déposée le 26 août 2010, par ordonnance du juge de paix du canton de Châtelet, rendue le 22 septembre 2010, M. JeanPierre Michiels, né à Sambreville le 20 décembre 1983, et Mme Christelle Gilson, née à Charleroi le 25 avril 1980, tous deux domiciliés à 6240 Farciennes, rue Centrale 47, ont été déclarés incapables de gérer leurs biens et ont été pourvus d’un administrateur provisoire en la personne de Me Delphine Bourtembourg, avocate, dont le cabinet est sis à 6200 Châtelet, rue du Rempart 11. Pour extrait conforme : le greffier, (signé) Jean-Marie De Trai. (71851)
Justice de paix du canton de Gembloux-Eghezée, siège de Gembloux
Suite à la requête déposée le 7 septembre 2010, par ordonnance de Mme le juge de paix du canton de Gemboux-Eghezée, siège de Gembloux, rendue le 30 septembre 2010, la nommée Mme Alphonsine Grolet, née le 21 décembre 1934 à Ham-sur-Sambre, domiciliée à 5190 Ham-sur-Sambre (Jemeppe-sur-Sambre), rue de Praules 42, a été déclarée incapable de gérer ses biens et a été pourvue d’un administrateur provisoire en la personne de Mme Françoise Brix, avocate, dont les bureaux sont établis à 5000 Namur, boulevard Isabelle Brunell 2/1. Pour extrait conforme : le greffier, (signé) Fabienne Rouer. (71856)
Suite à la requête déposée le 27 août 2010, par ordonnance du juge de paix du canton de Châtelet, rendue le 22 septembre 2010, Mme Giuseppina Incorvaia, née à Auvelais le 9 septembre 1958, domiciliée à 6200 Châtelet, rue de la Station 170/1/1, a été déclarée incapable de gérer ses biens et a été pourvue d’un administrateur provisoire en la personne de Me Brigitte Leurquin, avocat, dont le cabinet est sis à 6240 Farciennes, rue Albert Ier 236. Pour extrait conforme : le greffier, (signé) Jean-Marie De Trai. (71852)
Justice de paix du canton de Couvin-Philippeville, siège de Couvin
Suite à la requête déposée le 3 septembre 2010, par ordonnance du juge de paix du canton de Couvin-Philippeville, siégeant à 5660 Couvin, rendue le 24 septembre 2010, Mme Martinot, Léone Alphonsine Eugénie, née à Charleville (France) le 18 décembre 1924, domiciliée à 5670 Mazée, rue de Vaucelles 10, mais résidant à la résidence « L’Edelweiss », route du Viroin 17, à 5680 Gimnée, veuve de M. Delporte, Lucien, a été déclarée incapable de gérer ses biens et a été pourvue d’un administrateur provisoire en la personne de Me Delvallée, Julien, avocat, domicilié à 5660 Mariembourg, boulevard des Combattants 2. Pour extrait conforme : le greffier, (signé) Dominique Dussenne. (71853)
Suite à la requête déposée le 6 septembre 2010, par ordonnance de Mme le juge de paix du canton de Gemboux-Eghezée, siège de Gembloux, rendue le 30 septembre 2010, la nommée Mme Renée Doumont, née à Ham-sur-Sambre le 9 février 1927, domiciliée à 5190 Ham-sur-Sambre (Jemeppe-sur-Sambre), rue de Brouckère 64, résidant au home « Van Cutsem », rue Van Cutsem 9, à 5190 Jemeppesur-Sambre, a été déclarée incapable de gérer ses biens et a été pourvue d’un administrateur provisoire en la personne de M. Jean Brichart, avocat, dont le cabinet est établi chaussée de Nivelles 45, à 5140 Sombreffe. Pour extrait conforme : le greffier, (signé) Fabienne Rouer. (71857)
Suite à la requête déposée le 6 septembre 2010, par ordonnance de Mme le juge de paix du canton de Gemboux-Eghezée, siège de Gembloux, rendue le 30 septembre 2010, la nommée Mme Simone Fievet, née à Froidfontaine le 29 mai 1927, domiciliée à 5576 Froidfontaine (Beauraing), rue de Bazai 14, résidant au home « Van Cutsem », rue Van Cutsem 9, à 5190 Jemeppe-sur-Sambre, a été déclarée incapable de gérer ses biens et a été pourvue d’un administrateur provisoire en la personne de M. Jean Brichart, avocat, dont le cabinet est établi chaussée de Nivelles 45, à 5140 Sombreffe. Pour extrait conforme : le greffier, (signé) Fabienne Rouer. (71858)
60986
BELGISCH STAATSBLAD — 11.10.2010 — MONITEUR BELGE Justice de paix du canton d’Hamoir
Justice de paix du deuxième canton de Liège
Suite à la requête déposée par ordonnance du juge de paix du canton d’Hamoir, rendue le 23 septembre 2010, Godfraind, Renée Carmen Marie, née à Bihain le 28 décembre 1938, domiciliée à 6982 Samrée (La Roche-en-Ardenne), Samrée 20/C00, résidant à 4557 Fraiture (Tinlot), rue Champ des Alouettes 30, a été déclarée incapable de gérer ses biens et a été pourvue d’un administrateur provisoire en la personne de Renoy, Laurence, dont les bureaux sont établis à 6980 La Roche-enArdenne, route de Beausaint 29. Pour extrait conforme : le greffier en chef, (signé) Maryse, Simon. (71859)
Justice de paix du canton d’Herstal
Par ordonnance du juge de paix du canton d’Herstal du 20 septembre 2010, le nommé Sponticcia, Jean-François, né à Oupeye le 22 juillet 1991, domicilié et résidant Cité John Fitzgerald Kennedy 75, a été déclaré incapable de gérer ses biens et a été pourvu d’un administrateur provisoire en la personne de Godin, Philippe, avocat, domicilié rue Hoyoux 60, à 4040 Herstal. Pour extrait conforme : le greffier, (signé) Depas, Marie-Paule. (71860)
Justice de paix du premier canton de Huy
Suite à la requête déposée le 17 septembre 2010, par jugement du juge de paix du premier canton de Huy, rendu le 30 septembre 2010, M. André Jules Ghislain Anciaux, né à Haillot le 26 avril 1928, domicilié à 4570 Marchin, chemin du Comte 9, résidant Poyoux Sarts 29, 4500 Huy, a été déclaré incapable de gérer ses biens et a été pourvu d’un administrateur provisoire en la personne de Me Marie Montluc, avocat, dont l’étude est établie à 4500 Huy, rue E. Delperée 5.
Suite à la requête déposée le 1er septembre 2010, une ordonnance du juge de paix du deuxième canton de Liège, rendue le 29 septembre 2010, a déclaré Mme Georgette Berthe Julie Galer, née à Odeur le 23 février 1937, domiciliée à 4000 Liège, quai de Rome 66/ 051, incapable de gérer ses biens et cette personne a, en conséquence, été pourvue d’un administrateur provisoire en la personne de M. Christian Marie Michel Julian Bovy, notaire, domicilié à 4170 Comblain-auPont, rue du Thier 11. Liège, le 1er octobre 2010. Pour extrait conforme : le greffier, (signé) Lefort, Carine. (71864)
Suite à la requête déposée le 17 septembre 2010, une ordonnance du juge de paix du deuxième canton de Liège, rendue le 29 septembre 2010, a déclaré Mme Marie-Claire Jeanne Lucie Ghislaine Lecrombs, née à Luxembourg le 22 août 1949, domiciliée à 4400 Flémalle, route de France 692, résidant à 4000 Liège, rue Professeur Mahaim 84, incapable de gérer ses biens et cette personne a, en conséquence, été pourvue d’un administrateur provisoire en la personne de Me Lise Vandenbeylaardt, avocate, dont le cabinet est sis à 4600 Visé, rue de Berneau 3. Liège, le 30 septembre 2010. Pour extrait conforme : le greffier, (signé) Lefort, Carine. (71865)
Suite à la requête déposée le 23 août 2010, une ordonnance du juge de paix du deuxième canton de Liège, rendue le 29 septembre 2010, a déclaré Mme Michèle Jeanne Elisabeth Louise Monbron, née à Liège le 18 novembre 1952, domiciliée à 4218 Héron, allée des Thuyas 21, résidant à 4000 Liège, rue Professeur Mahaim 84, incapable de gérer ses biens et cette personne a, en conséquence, été pourvue d’un administrateur provisoire en la personne de Mme Marie Anne Benoît Carpeaux, domiciliée à 4218 Héron, allée des Thuyas 21. Liège, le 30 septembre 2010. Pour extrait conforme : le greffier, (signé) Lefort, Carine. (71866)
Pour extrait conforme : le greffier, (signé) Laurence Haond. (71861) Justice de paix du troisième canton de Liège Suite à la requête déposée le 16 septembre 2010, par jugement du juge de paix du premier canton de Huy, rendu le 30 septembre 2010, Mme Lucienne Germaine Landuyt, née à Zonnebeke le 28 juin 1925, domiciliée à 4470 Saint-Georges-sur-Meuse, rue Dommartin 19, résidant chaussée de Tirlemont 231, 4520 Wanze, a été déclarée incapable de gérer ses biens et a été pourvue d’un administrateur provisoire en la personne de Me Philippe Vander Eecken, avocat, dont l’étude est établie à 4500 Huy, chaussée de Liège 33. Pour extrait conforme : le greffier, (signé) Laurence Haond. (71862)
Suite à la requête déposée le 16 septembre 2010, par décision du juge de paix du troisième canton de Liège, rendue le 27 septembre 2010, Mme Josette Dumont, née le 16 juin 1942, domiciliée à 4000 Liège, rue des Peupliers 5, a été déclarée incapable de gérer ses biens et a été pourvue d’un administrateur provisoire en la personne de Me Benoît Herbiet, avocat, domicilié à 4000 Liège, avenue Blonden 33. Pour extrait conforme : le greffier délégué, (signé) Dumoulin, Pascal. (71867)
Justice de paix du canton d’Ixelles
Justice de paix du canton de Marche-en-Famenne-Durbuy, siège de Marche-en-Famenne
Par ordonnance du juge de paix du canton d’Ixelles, en date du 30 septembre 2010, Mlle Ortigosa Bueno, Véronica, née à BerchemSainte-Agathe le 19 mars 1979, domiciliée à 1050 Ixelles, avenue Adolphe Buyl 8/E00, a été déclarée incapable de gérer ses biens et a été pourvue d’un administrateur provisoire, étant : Me Oliviers, Gilles, avocat, avenue de la Chasse 132, 1040 Etterbeek.
Suite à la requête déposée le 3 septembre 2010, par ordonnance du juge de paix du canton de Marche-en-Famenne-Durbuy, siège de Marche-en-Famenne, rendue le 23 septembre 2010, Michaux, André, né le 24 septembre 1932, domicilié à 6900 Marche-en-Famenne (On), rue des Combattants 46, a été déclaré partiellement incapable de gérer ses biens et a été pourvu d’un administrateur provisoire en la personne de Fisse, Damien, avocat à 6980 La Roche-en-Ardenne, rue de la Gare 10/9.
Pour extrait conforme : le greffier en chef, (signé) Jocelyne Decoster. (71863)
Pour extrait conforme : le greffier, (signé) Lebrun-Jacob, Liliane. (71868)
BELGISCH STAATSBLAD — 11.10.2010 — MONITEUR BELGE Suite à la requête déposée le 19 août 2010, par ordonnance du juge de paix du canton de Marche-en-Famenne-Durbuy, siège de Marche-en-Famenne, rendue le 16 septembre 2010, Larondelle, Désirée Elisabeth, née à Mont-Gauthier le 14 juin 1927, domiciliée à 6900 Marche-en-Famenne, rue Porte Haute 26/3, a été déclarée incapable de gérer ses biens et a été pourvue d’un administrateur provisoire en la personne de Guimin, Sylvie, avocat, dont les bureaux sont sis à 6900 Marche-en-Famenne (Waha), rue du Petit Bois 31. Pour extrait conforme : le greffier, (signé) Lebrun-Jacob, Liliane. (71869)
60987
Justice de paix du premier canton de Schaerbeek
Par ordonnance du juge de paix du premier canton de Schaerbeek, en date du 30 septembre 2010, la nommée Krasnic, Anumsa, née à Skopje (Yougoslavie) le 28 mars 1956, domiciliée à 1080 Bruxelles, rue des Quatre-Vents 51/B, résidant à 1030 Schaerbeek, rue de la Luzerne 11, au Centre hospitalier « J. Titeca », a été déclarée incapable de gérer ses biens et a été pourvue d’un administrateur provisoire, étant : Muhadri, Pushtrig, avocat, dont le cabinet est établi à 1030 Schaerbeek, boulevard Lambermont 138/2. Pour copie conforme : le greffier délégué, (signé) Michaël Schippefilt. (71874)
Justice de paix du premier canton de Namur Justice de paix du canton de Seraing Par ordonnance du juge de paix du premier canton de Namur, prononcée en date du 29 septembre 2010 (RG. N° 10A2157), Kayenbergh, Virginie, née à Huy le 27 avril 1981, domiciliée à 4500 Huy, rue Portelette 20/1, résidant à 5002 Namur (Saint-Servais), hôpital du « Beau Vallon », rue de Bricgniot 205, a été déclarée hors d’état de gérer ses biens et a été pourvue d’un administrateur provisoire, à savoir : Me Caroline Linotte, avocate, dont le cabinet est établi à 5030 Gembloux, avenue des Volontaires 6A. Namur, le 29 septembre 2010. Pour extrait conforme : le greffier en chef, (signé) Rulot, Véronique. (71870)
Par ordonnance du juge de paix du premier canton de Namur, prononcée en date du 29 septembre 2010 (RG. N° 10A2079), Dhyne, Georgette, née à Belgrade le 3 juillet 1928, domiciliée à 5001 Namur (Belgrade), square du Souvenir 19, a été déclarée hors d’état de gérer ses biens et a été pourvue d’un administrateur provisoire, à savoir : Me Baudhuin Rase, avocat, dont le cabinet est établi à 5100 Jambes, boulevard de la Meuse 25. Namur, le 30 septembre 2010. Pour extrait conforme : le greffier en chef, (signé) Rulot, Véronique. (71871)
Justice de paix du canton de Saint-Nicolas
Suite à la requête déposée le 16 septembre 2010, par décision du juge de paix du canton de Saint-Nicolas, rendue le 22 septembre 2010, Mme Germaine Parant, née le 1er novembre 1925 à Namur, veuve, domiciliée à la résidence du « Chemin de Loncin », rue de la Baille 7/16, à 4432 Ans, a été déclarée incapable de gérer ses biens et a été pourvue d’un administrateur provisoire en la personne de Me Tanguy Kelecom, avocat, dont l’étude est établie rue C. Trouillet 45-47, à 4100 Seraing. Pour extrait certifié conforme : le greffier en chef, (signé) Sarlet, Léa. (71872)
Suite à la requête déposée le 17 septembre 2010, par ordonnance du juge de paix du canton de Seraing, rendue le 29 septembre 2010 : Constatons que M. Stassin, Thierry Fernand Victor, de nationalité belge, né à Ougrée le 29 mai 1958, chauffeur, divorcé, domicilié à 4100 Seraing, square de Zenica 47, n’est pas apte à assurer la gestion de ses biens. Désignons Me Jean-Claude Clignet, avocat, dont les bureaux sont établis à 4020 Liège, boulevard de l’Est 4, en qualité d’administrateur provisoire, avec les pouvoirs prévus à l’article 488bis, c du Code civil. L’administrateur exercera la gestion des comptes bancaires, dossiers titres et coffres-forts ouverts au nom de la personne protégée dans les conditions et limites prévues aux dispositions particulières de la présente décision. Ordonnons la publication du dispositif qui précède au Moniteur belge. Pour extrait conforme : le greffier en chef, (signé) Jean-Marie Fouarge. (71875)
Suite à la requête déposée le 14 septembre 2010, par ordonnance du juge de paix du canton de Seraing, rendue le 29 septembre 2010 : Constatons que M. Melis, Freddy Louis Anna, né à Seraing le 20 décembre 1937, pensionné, divorcé, domicilié à 4100 Seraing, rue Goffart 47/2, n’est pas apte à assurer la gestion de ses biens. Désignons Me Jean-Claude Charlier, avocat, dont les bureaux sont établis à 4101 Seraing (Jemeppe), rue de la Station 9, en qualité d’administrateur provisoire, avec les pouvoirs prévus à l’article 488bis, c du Code civil. L’administrateur exercera la gestion des comptes bancaires, dossiers titres et coffres-forts ouverts au nom de la personne protégée dans les conditions et limites prévues aux dispositions particulières de la présente décision. Ordonnons la publication du dispositif qui précède au Moniteur belge. Pour extrait conforme : le greffier en chef, (signé) Jean-Marie Fouarge. (71876)
Suite à la requête déposée le 10 septembre 2010, par ordonnance du juge de paix du canton de Seraing, rendue le 29 septembre 2010 :
Friedensgericht des Kantons Sankt Vith
Constatons que M. Saverino, Giuseppe, de nationalité italienne, né à Joppolo Giancaxio (Italie) le 2 janvier 1927, époux Sacco, Giovanna, retraité, domicilié à 4100 Seraing, rue de la Baume 230, n’est pas apte à assurer la gestion de ses biens.
Durch Urteil des Fridensrichters des Kantons St. Vith vom 28. September 2010 wurde die Frau Elvira Heyen, Rechtsanwältin aus 4780 St. Vith, Klosterstraße 8, zur vorläufigen Verwalterin der Frau Johanna Barbara Fock, geboren in Recht, am 24. maart 1937, wohnhaft im «Senioren- und Pflegeheim St. Elisabeth» in 4780 St. Vith, Klosterstraße 9B bestellt.
Désignons Mme Sacco, Giovanna, de nationalité belge, née à Joppolo Giancaxio (Italie) le 28 août 1939, épouse Saverino, Giuseppe, domiciliée à 4100 Seraing, rue de la Baume 230, en qualité d’administrateur provisoire, avec les pouvoirs prévus à l’article 488bis, c du Code civil. L’administrateur exercera la gestion des comptes bancaires, dossiers titres et coffres-forts ouverts au nom de la personne protégée dans les conditions et limites prévues aux dispositions particulières de la présente décision.
Es wurde festgestellt die vorgenante Frau Fock, außer Stande ist, ihre Güter selbst zu verwalten. Für gleichlautenden Auszug: (gez.) Brigitte Wiesemes, Chefgreffier. (71873)
Ordonnons la publication du dispositif qui précède au Moniteur belge. Pour extrait conforme : le greffier en chef, (signé) Jean-Marie Fouarge. (71877)
60988
BELGISCH STAATSBLAD — 11.10.2010 — MONITEUR BELGE Justice de paix du canton de Soignies
Justice de paix du canton de Visé
Par ordonnance du juge de paix du canton de Soignies, du 17 septembre 2010, sur requête déposée le 3 septembre 2010, la nommée Mme Marianne Kosma, née à Klein-Habbelrath le 14 avril 1935, domiciliée à 7070 Le Rœulx, rue des Fonds 12, a été déclarée incapable de gérer ses biens et a été pourvue d’un administrateur provisoire en la personne de M. Jean-Luc Mathy, domicilié à 7170 Manage, rue Théophile Massart 44.
Par décision prononcée par Mme le juge de paix du canton de Visé, le 23 septembre 2010, M. Emonts-Gast, Armand, né à Eupen le 6 mai 1931, domicilié allée du Hennen 8, à 4600 Visé, a été déclaré incapable de gérer ses biens et a été pourvu d’un administrateur provisoire en la personne de Mme Claire Lejeune, domiciliée à 4600 Visé, allée du Hennen 8. Pour extrait conforme : le greffier, (signé) Baillien, Brigitte. (71883)
Pour extrait conforme : le greffier en chef, (signé) Borgniet, Jacques. (71878) Justice de paix du canton de Woluwe-Saint-Pierre Justice de paix du second canton de Verviers
Par décision de M. le juge de paix du second canton de Verviers, rendue en date du 30 septembre 2010, suite à la requête déposée le 2 septembre 2010, Vandeleene, Ghislaine Simone Marie Louise, née à Paris le 17 juillet 1917, domiciliée à 4802 Verviers, avenue Nicolai 49/A, résidant à 4800 Verviers, « Sainte-Elisabeth », rue de Pepinster 82, a été déclarée incapable de gérer ses biens et pourvue d’un administrateur provisoire en la personne de M. Francis Pigeolet, domicilié à 4000 Liège, Montagne-Sainte-Walburge 6/72.
Par ordonnance rendue le 23 septembre 2010, rep. 4634/2010, par le juge de paix de Woluwe-Saint-Pierre, la nommée Llera Galan, Maria, née le 21 septembre 1931, domiciliée à 1070 Anderlecht, rue Ruysdael 22, résidant actuellement au « Centre de Médecine gériatrique », rue de la Charrette 27, à 1200 Woluwe-Saint-Lambert, a été déclarée inapte à gérer ses biens et a été pourvue d’un administrateur provisoire, étant : Me Hambye, Hélène, avocate à 1050 Bruxelles, rue Emile Banning 31. Pour extrait conforme : le greffier délédgué, (signé) Isabelle Steels. (71884)
Pour extrait conforme : le greffier, (signé) Hendrick, Christine. (71879) Mainlevée d’administration provisoire Opheffing voorlopig bewind Par décision de M. le juge de paix du second canton de Verviers, rendue en date du 30 septembre 2010, suite à la requête déposée le 18 août 2010, David, John Arnaud, né le 29 décembre 1987 à Liège, domicilié à 4800 Verviers, rue Mali 8/1ét., a été déclaré incapable de gérer ses biens et pourvu d’un administrateur provisoire en la personne de Me Magnée, Véronique, avocate à 4800 Verviers, ayant son cabinet rue des Martyrs 24. Pour extrait conforme : le greffier, (signé) Hendrick, Christine. (71880)
Par décision de M. le juge de paix du second canton de Verviers, rendue en date du 30 septembre 2010, suite à la requête déposée le 7 septembre 2010, Mme Maquet, épouse Culot, Geneviève Catherine Eugénie, née à Straimont le 31 janvier 1929, domiciliée à 4802 Verviers, avenue de Ningloheid 166, résidant à 4910 Theux, home « Sainte-Joséphine », rue de la Chaussée 25, a été déclarée incapable de gérer ses biens et pourvue d’un administrateur provisoire en la personne de Mme Culot, Véronique Suzanne, domiciliée à 4800 Verviers, chaussée de Heusy 152. Pour extrait conforme : le greffier, (signé) Hendrick, Christine. (71881)
Par décision de M. le juge de paix du second canton de Verviers, rendue en date du 30 septembre 2010, suite à la requête déposée le 29 juillet 2010, Mme Gungor, Kara, née le 8 juin 1985, domiciliée à 4800 Verviers, rue de Namur 5/2e, a été déclarée incapable de gérer ses biens et pourvue d’un administrateur provisoire en la personne de Me Nathalie Dumoulin, avocat, dont les bureaux sont établis à 4800 Verviers, place Albert Ier 4. Pour extrait conforme : le greffier, (signé) Hendrick, Christine. (71882)
Vredegerecht van het derde kanton Antwerpen
Bij beschikking van de vrederechter derde kanton Antwerpen, verleend op 30 september 2010, werd vastgesteld dat Meersman, Alfons, geboren te Meerdonk op 11 juli 1924, wonende te 2000 Antwerpen, RVT De Swane, Sint-Jacobsmarkt 38, over wie als bewindvoerder werd aangesteld, bij beschikking van 15 september 2004 (rolnummer 04A634-Rep.R. 1721/2004, gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 28 september 2004, blz. 69580 en onder nummer 68356) : Van Gelder, Patricia, advocaat, kantoorhoudende te 2600 Antwerpen, Grotesteenweg 638, overleden is te Antwerpen op 13 september 2010 en aan de opdracht van de voorlopige bewindvoerder een einde is gekomen op datum van het overlijden. Antwerpen, 30 september 2010. Voor eensluidend uittreksel : de griffier, (get.) Godelieve Vanhoutte. (71885)
Bij beschikking van de vrederechter derde kanton Antwerpen, verleend op 30 september 2010, werd Mevr. Van Gelder, Patricia, advocaat, kantoorhoudende te 2600 Antwerpen, Grotesteenweg 638, aangewezen bij vonnis verleend door vijfde B kamer van de rechtbank van eerste aanleg Antwerpen, op 19 mei 2006 (rolnummer 06/403/Brep.R. 1525/2006), tot voorlopig bewindvoerder over de heer Verschueren, Michael, geboren te Wilrijk op 28 januari 1982, wonende te Denemarken, 2870 Dyssebard Gentofte, Baekkebo 6 bus C1TV B (gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 6 juni 2006, blz. 29187-29188 en onder nummer 65673), met ingang van heden ontslagen van de opdracht. De heer Verschueren, Michael, kan vanaf de datum van de beschikking, zijnde 30 september 2010, terug zijn goederen beheren. Antwerpen, 30 september 2010. Voor eensluidend uittreksel : de griffier, (get.) Godelieve Vanhoutte. (71886)
BELGISCH STAATSBLAD — 11.10.2010 — MONITEUR BELGE Bij beschikking van de vrederechter derde kanton Antwerpen, verleend op 30 september 2010, werd de heer Meerts, Jan, advocaat, kantoorhoudende te 2000 Antwerpen, Mechelsesteenweg 12/6, aangewezen bij beschikking verleend door de vrederechter van het derde kanton Antwerpen, op 22 april 2010 (rolnummer 10B94-Rep.R. 1410/ 2010), tot voorlopig bewindvoerder over Mevr. Wyns, Cindy, geboren op 22 juni 1981, wonende te 2660 Antwerpen, Den Haaglaan 8 (gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 7 mei 2010, blz. 25744 en onder nummer 65750), met ingang van heden ontslagen van de opdracht. Mevr. Wyns, Cindy, kan vanaf de datum van de beschikking, zijnde 30 september 2010, terug haar goederen beheren.
60989
Vredegerecht van het eerste kanton Gent
Bij beschikking van de vrederechter van het eerste kanton Gent, verleend op 29 september 2010, werd De Decker, Francis, advocaat, met kantoor te 9000 Gent, Steendam 77-79, aangesteld als voorlopig bewindvoerder bij beschikking verleend door de vrederechter van het eerste kanton Gent, op 18 december 2008, over De Booser, Julius, geboren te Gent op 8 augustus 1923, laatst wonende te 9940 Evergem, Rusthuis De Brembloem, Patrijzenstraat 112, ontlast van zijn ambt als voorlopige bewindvoerder ingevolge het overlijden van De Booser, Julius, op 7 september 2010. Gent, 1 oktober 2010.
Antwerpen, 30 september 2010. Voor eensluidend uittreksel : de griffier, (get.) Godelieve Vanhoutte. (71887)
Voor eensluidend uittreksel : de hoofdgriffier, (get.) Van Parijs, Nadine. (71891)
Vredegerecht van het kanton Boom
Vredegerecht van het derde kanton Gent
Bij beschikking van de vrederechter van het kanton Boom, verleend op 29 september 2010, inzake R.V. 10B327 (10W68), werd Kempen, Mario, advocaat, kantoorhoudende te 2000 Antwerpen, Mechelsesteenweg 12 bus 6, aangewezen bij beschikking verleend door de vrederechter van het twaalfde kanton Antwerpen, op 22 december 2009 (rolnr. 09A2130-Rep.R. 3876/2009), tot voorlopig bewindvoerder over Peeters, Harold, geboren te Willebroek op 9 juni 1948, wonende te 2850 Boom, Nielsestraat 175, met ingang van 29 september 2010, ontslagen van zijn opdracht, aangezien de beschermde persoon opnieuw in staat werd verklaard zijn goederen te beheren.
Bij beschikking van de vrederechter van het vredegerecht derde kanton Gent, verleend op 30 september 2010, werd Beuselinck, Philippe, advocaat te 9000 Gent, er kantoorhoudende aan de Zilverhof 2B, ontslagen van zijn opdracht als voorlopige bewindvoerder over Nevejans, Maria Clementia, geboren te Nazareth op 9 juni 1922, wonende te 9051 Sint-Denijs-Westrem, Loofblommestraat 4, overleden te Gent op 23 april 2010. Voor eensluidend uittreksel : de afgevaardigd griffier, (get.) C. Degraeve. (71892)
Boom, 29 september 2010. De hoofdgriffier, (get.) Verbeken, Sonja. (71888)
Vredegerecht van het eerste kanton Brugge
Verklaart Bekaert, Paul, advocaat met kantoor te 8700 Tielt, Hoogstraat 34, aangewezen bij vonnis verleend door de vrederechter van het eerste kanton Brugge, op 14 augustus 2008 (rolnummer 08A550-Rep.R.2327/2008), tot voorlopige bewindvoerder over Vergote, Jean-Marie, geboren te Izegem op 21 april 1976, laatst wonende te 8760 Meulebeke, Marialoopplaats 12, doch thans laatst verblijvende in het Sint-Amandusinstituut, Reigerlostraat 10, te 8730 Beernem, met ingang van 1 oktober 2010, ontslagen van de opdracht, gezien de beschermde persoon overleden is te Tielt op 9 september 2010. Brugge, 1 oktober 2010. De afgevaardigd griffier, (get.) Gregory De Poorter. (71889)
Verklaart Nyssen, Luc, advocaat met kantoor te 8000 Brugge, Minderbroedersstraat 12 bus 1, aangewezen bij vonnis verleend door de vrederechter van het eerste kanton Brugge, op 1 februari 2010 (rolnummer 10A61-Rep.R.713/2010), tot voorlopige bewindvoerder over Van Roosbeke, Jozef, geboren te Brugge op 7 januari 1921, laatst wonende te 8020 Oostkamp, Sint-Elooisstraat « RVT Ter Luchte » 87, met ingang van 1 oktober 2010 ontslagen van de opdracht, gezien de beschermde persoon overleden is te Brugge, op 26 mei 2010. Brugge, 1 oktober 2010.
Bij beschikking van de vrederechter van het vredegerecht derde kanton Gent, verleend op 30 september 2010, werd Dierkens, Sonia, wonende te 9050 Gentbrugge, Boer Janssensstraat 18, ontslagen van haar opdracht als voorlopige bewindvoerder over Pataer, Jenny, geboren te Gent op 17 september 1932, wonende te 9000 Gent, Blekerijstraat 36, overleden te Gent op 4 juni 2010. Voor eensluidend uittreksel : de afgevaardigd griffier, (get.) C. Degraeve. (71893)
Vredegerecht van het kanton Veurne-Nieuwpoort, zetel Veurne
Beschikking uitgesproken door de vrederechter van het kanton Veurne-Nieuwpoort, zetel Veurne, d.d. 30 september 2010, verklaart Versyp, Philippe, advocaat, kantoorhoudende te 8660 De Panne, Koninklijke Baan 30, aangewezen bij beschikking verleend door de vrederechter vredegerecht Veurne-Nieuwpoort, zetel Veurne, op 3 maart 2010 (rolnummer 10B26-Rep.R.613/2010) en gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad, d.d. 22 maart 2010), tot voorlopig bewindvoerder over Maes, Willy, geboren te Leuven op 29 juni 1979, wonende te 8660 De Panne, Pierre Bortierplein 8/0301, met ingang van 30 september 2010, ontslagen van de opdracht. Verklaart Maes, Willy, voornoemd, opnieuw in staat zelf zijn goederen te beheren vanaf 30 september 2010, zodat de beschikking verleend door de vrederechter vredegerecht Veurne-Nieuwpoort, zetel Veurne, op 3 maart 2010 (rolnummer 10B26-Rep.R.613/2010 en gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad, d.d. 22 maart 2010), ophoudt uitwerking te hebben en er met ingang van 30 september 2010, een einde komt aan de opdracht als voorlopig bewindvoerder van Versyp, Philippe. Veurne, 1 oktober 2010.
De afgevaardigd griffier, (get.) Gregory De Poorter.
De hoofdgriffier, (get.) Gina Huyghe. (71890)
(71894)
60990
BELGISCH STAATSBLAD — 11.10.2010 — MONITEUR BELGE Vredegerecht van het kanton Vilvoorde
Bij beschikking van de vrederechter van het kanton Vilvoorde van 30 september 2010, werd aan het mandaat van voorlopig bewindvoerder van de heer Luc De Wilder, advocaat met kantoor te 1830 Machelen, C. Françoisstraat 9, over de goederen van de heer De Mulder, Theo, geboren te Boom op 21 december 1922, in leven laatst wonende te 1853 Strombeek-Bever (Grimbergen), Gemeenteplein 8, en verblijvende te 1800 Vilvoorde, in het AZ Jan Portaels, Gendarmeriestraat 65, ambtshalve een einde gesteld ingevolge het overlijden van de heer De Mulder, Theo, voornoemd op 28 augustus 2010.
Suite à la requête déposée le 31 août 2010, une ordonnance du juge de paix du deuxième canton de Liège, rendue le 29 septembre 2010, a déclaré : Mettons fin, à la date du 15 octobre 2010, à la mission d’administrateur provisoire des biens de Mme Dalmus, Isabelle Raymonde Yvette, née à Rocourt le 6 janvier 1973, divorcée, domiciliée à 4040 Herstal, rue des Perdrix 4, confiée à Me Vandenbeylaardt, Lise, avocate, dont le cabinet est sis à 4600 Visé, rue de Berneau 3, par notre ordonnance du 27 mai 2009. Liège, le 30 septembre 2010. Pour extrait conforme : le greffier, (signé) Lefort, Carine. (71899)
De hoofdgriffier, (get.) Henriette Hendrikx. (71895) Justice de paix du premier canton de Namur Justice de paix du canton d’Ath-Lessines, siège de Lessines
Par ordonnance du juge de paix du canton d’Ath-Lessines, siège de Lessines, en date du 28 septembre 2010, il a été mis fin au mandat de Me Corinne Poncin, dont les bureaux sont sis à Tournai, rue Barre Saint-Brice 21, en sa qualité d’administrateur provisoire des biens des William Matton, né à Ath le 22 novembre 1952, domicilié à Flobecq, rue Docteur Degavre 17/6, cette personne ayant été déclarée apte à gérer ses biens. Pour extrait conforme : J.-M. Derobertmasure.
le
greffier
en
chef,
(signé) (71896)
Par ordonnance du juge de paix du premier canton de Namur, prononcée en date du 30 septembre 2010 (Rep. n° 4745/2010), il a été constaté que la mission de l’administrateur provisoire, Me Gillet, Séverine, avocat, dont le cabinet est établi à 5170 Profondeville, chaussée de Dinant 30A, a cessé de plein droit lors du décès survenu le 23 août 2010, de la personne protégée, M. Vandy, Gabriel, né à Jemeppe-sur-Sambre (Spy) le 30 octobre 1930, domicilié en son vivant à 1190 Forest, résidence « Bellevue », avenue du Roi 157. Namur, le 30 septembre 2010. Pour extrait conforme : le greffier en chef, (signé) Rulot, Véronique. (71900)
Justice de paix du canton de Nivelles
Justice de paix du canton de Fosses-la-Ville
Par ordonnance du juge de paix du canton de Fosses-la-Ville, rendue le 29 septembre 2010, a été levée la mesure d’administration provisoire prise par ordonnance du 27 janvier 2010, et publiée au Moniteur belge du 4 février 2010, à l’égard de M. René François Alphonse Ghislain Laurent, né à Franière le 22 mai 1934, domicilié à 5150 Floreffe, rue du Boni-d’Auge 8, résidant rue Sainte-Brigide 43, à 5070 Fosses-la-Ville, cette personne étant décédée à Fosses-la-Ville le 21 septembre 2010, il a été mis fin, en conséquence, à la mission de son administrateur provisoire, à savoir : Me Véronique Damanet, avocat à 5070 Fosses-laVille, rue Delmotte 11. Pour extrait conforme : le greffier en chef, (signé) Watelet, Paul. (71897)
Suite à la requête déposée le 19 juillet 2010, par ordonnance du juge de paix du canton de Nivelles, rendue le 30 septembre 2010, a été levée la mesure d’administration provisoire prise par ordonnance du 17 septembre 2007, du juge de paix du canton de Beauraing-DinantGedinne, siège de Dinant, à l’égard de Piret, Vincent, né à Dinant le 5 août 1976, domicilié à 1400 Nivelles, rue de Charleroi 17, bte 7, cette personne étant redevenue capable de gérer ses biens, il a été mis fin, en conséquence, à la mission de son administrateur provisoire, à savoir : Me Christel Delvaux, avocate à 5500 Dinant, rue Alexandre Daoust 71. Pour extrait conforme : le greffier, (signé) Anne-Marie Farin. (71901)
Justice de paix du canton de Verviers-1-Herve, siège de Herve Justice de paix du deuxième canton de Liège
Suite à la requête déposée le 8 septembre 2010, une ordonnance du juge de paix du deuxième canton de Liège, rendue le 29 septembre 2010, a déclaré : Mettons fin, à la date du 15 octobre 2010, à la mission d’administrateur provisoire des biens de M. Lovinfosse, Cédric, né à Oupeye le 23 octobre 1978, domicilié à 4000 Liège, Degré des Tisserands 11, confiée à Me Dembour, François, avocat, dont le cabinet est sis à 4000 Liège, place de Bronckart 1, par notre ordonnance du 7 mars 2007. Liège, le 30 septembre 2010. Pour extrait conforme : le greffier, (signé) Lefort, Carine. (71898)
Suite à la requête déposée le 27 septembre 2010, par ordonnance du juge de paix du canton de Verviers-1-Herve, siège de Herve, rendue le 29 septembre 2010, a été levée la mesure d’administration provisoire prise par ordonnance du 22 avril 2009, et publiée au Moniteur belge du 7 mai 2009, à l’égard de Mme Simone Molinghen, veuve de M. Louis Jamotton, née à Dison le 16 septembre 1928, pensionnée, domiciliée à 4651 Battice (Herve), clos du Mayeur 427, et résidant à la maison de repos « Léon d’Andrimont », rue J. Wauters 79, à 4830 Limbourg, cette personne étant décédée en date du 1er septembre 2010, il a été mis fin, en conséquence, à la mission de son administrateur provisoire, à savoir : Me Deventer, Olivier, avocat, dont les bureaux sont établis rue Sainte-Walburge 462, à 4000 Liège. Pour extrait conforme : le greffier en chef, (signé) Heinrichs, Chantal. (71902)
BELGISCH STAATSBLAD — 11.10.2010 — MONITEUR BELGE Remplacement d’administrateur provisoire Vervanging voorlopig bewindvoerder
60991
Justice de paix du canton de Beaumont-Chimay-Merbes-le-Château, siège de Merbes-le-Château
Vredegerecht van het kanton Harelbeke
Bij beschikking van de vrederechter van het kanton Harelbeke, verleend op 23 september 2010, werd Mr. Backaert, Rosanne, advocaat te 8530 Harelbeke, Noordstraat 7, aangesteld als nieuwe voorlopige bewindvoerder over Kohli, Sadesh Kumer, geboren te Kaboel (Afghanistan) op 22 juni 1987, wonende te 8530 Harelbeke, Boekweitstraat 41, ter vervanging van : Kohli, Bahari Lal, aangewezen bij beschikking, verleend door de vrederechter van het kanton Harelbeke, op 28 augustus 2008 (rolnummer 08a475 - Rep.R. 1385/2008). Voor eensluidend uittreksel : de griffier, (get.) Caroline Deklerk. (71903)
Vredegerecht van het kanton Landen-Zoutleeuw
Par ordonnance du juge de paix du canton de Beaumont-ChimayMerbes-le-Château, siège de Merbes-le-Château, en date du 23 septembre 2010, il a été mis fin au mandat d’administrateur provisoire de Me Jean-Michel Lambot, avocat, dont le cabinet est sis à 6000 Charleroi, rue de la Science 42, désigné en cette qualité par ordonnance de M. le juge de paix en date du 15 juillet 2005, quant aux biens de M. Marcel Gantois, né à Erquelinnes le 2 décembre 1952, domicilié à 6567 Fontaine-Valmont, rue Roger Henocq 1/48, mais résidant actuellement à la Résidence du Quartier Fleuri, rue des Quartiers 2, à 6560 Erquelinnes. Un nouvel administrateur provisoire a été désigné à ladite personne protégée, en remplacement de Me Jean-Michel Lambot susdit, à savoir : Me Philippe Cuvelier, avocat, dont le cabinet est sis à 6530 Thuin, place Albert Ier 6. Pour extrait conforme : le greffier délégué, (signé) Bailly, Katy. (71907)
Bij beschikking van de vrederechter van het kanton LandenZoutleeuw, met zetel te Landen, verleend op 29 september 2010, werd Coenen, Marc, wonende te 8420 Wenduine (De Haan), Coppieterstraat 13/0203, in hoedanigheid van voorlopig bewindvoerder over Buzzi, Stephan Felix, geboren te Waremme op 3 oktober 1957, wonende te 3400 Landen, Haspengouwlaan 7/4, hiertoe aangesteld bij beschikking van het vredegerecht van het kanton Sint-Truiden, d.d. 9 februari 1995, ontslagen uit zijn functie vanaf 29 september 2010. In vervanging van de heer Coenen, Marc, voegt de vrederechter toe als voorlopige bewindvoerder, de heer Nico Matthijs, advocaat te 3400 Landen, Marktplein 2, met behoud van de opdracht gegeven in de beschikking van de plaatsvervangend vrederechter van Sint-Truiden, van 9 februari 1995. Er werd vastgesteld dat het verzoekschrift neergelegd werd op 24 september 2010.
Justice de paix du premier canton de Huy
Suite à la requête déposée le 25 juin 2010, par ordonnance du juge de paix du premier canton de Huy, rendue le 29 septembre 2010, il a été donné décharge à Me Brück, Valérie, avocate, dont l’étude est établie à 1050 Ixelles, avenue Louise 200, bte 115, de sa mission d’administrateur provisoire des biens de Mme Boulard, Madeleine Albertine, de nationalité belge, née à Bruxelles le 16 septembre 1958, mariée, domiciliée à 4500 Huy, rue des Fouarges 5, bte 11, et Me Régine Destexhe, avocate, dont l’étude est établie à 4500 Huy, place Saint-Denis 1, a été désignée en qualité de nouvel administrateur provisoire. Pour extrait conforme : le greffier, (signé) Laurence Haond. (71908)
Landen, 29 september 2010. De afgevaardigd-griffier, (get.) Jeannine Lindekens. (71904)
Vredegerecht van het eerste kanton Sint-Niklaas
Bij beschikking van de vrederechter van het eerste kanton SintNiklaas, verleend op 30 september 2010, werd Mr. Daniël Amelinckx, advocaat, met kantoor te 9140 Temse, Piet Nutenlaan 7a, aangesteld als voorlopig bewindvoerder over Tom Osselaer, geboren te Aalst op 24 januari 1967, wonende te 9140 Temse, Philippe Saveryslaan 5, hiertoe aangesteld bij beschikking, d.d. 12 november 2009. Sint-Niklaas, 30 september 2010. Voor eensluidend uittreksel : de griffier, (get.) Astrid Duquet. (71905)
Justice de paix du premier canton d’Anderlecht
Par ordonnance du juge de paix du premier canton d’Anderlecht en date du 9 septembre 2010, il a été mis fin au mandat de Denoncin, Vincent, avocat, 1070 Anderlecht, rue Georges Moreau 160, en sa qualité d’administrateur provisoire de Haj Amar, Mustapha, né à Bruxelles le 9 novembre 1966, domicilié à 1070 Anderlecht, chaussée de Mons 376. Un nouvel administrateur provisoire a été désigné à cette personne protégée, à savoir : Blanc, Yannick, avocat, 1090 Jette, rue A. Vandenschrieck 92. Pour extrait certifié conforme : le greffier délégué, (signé) Malika El Hadouchi. (71906)
Suite à la requête déposée le 25 juin 2010, par ordonnance du juge de paix du premier canton de Huy, rendue le 29 septembre 2010, il a été donné décharge à Me Brück, Valérie, avocate, dont l’étude est établie à 1050 Ixelles, avenue Louise 200, bte 115, de sa mission d’administrateur provisoire des biens de M. Stassin, Pedro Carlos André Pierre Charles, de nationalité belge, né à Santo Antonio le 10 avril 1950, marié, domicilié à 4500 Huy, rue des Fouarges 5, bte 11, et Me Régine Destexhe, avocate, dont l’étude est établie à 4500 Huy, place SaintDenis 1, a été désignée en qualité de nouvel administrateur provisoire. Pour extrait conforme : le greffier, (signé) Laurence Haond. (71909)
Justice de paix du premier canton de Namur
Par ordonnance du juge de paix du premier canton de Namur, prononcée en date du 29 septembre 2010 (RG.N ° 04A1379), Mme Bernadette Claude, logopède, domiciliée à Bouge, rue Don Juan d’Autriche 11, a été déchargée de la fonction d’administrateur provisoire des biens de Mme Goddevrind, Allison, née à Etterbeek le 19 octobre 1985, domiciliée à 5004 Bouge (Namur), rue Don Juan d’Autriche 11, qui lui a été confiée par ordonnance du 9 novembre 2004. Un nouvel administrateur provisoire a été désigné à cette personne protégée, à savoir, Me Johanne Martin, avocat, dont le cabinet est établi à 5000 Namur, rue du Lombard 85. Namur, le 29 septembre 2010. Pour extrait conforme : le greffier en chef, (signé) Rulot, Véronique. (71910)
60992
BELGISCH STAATSBLAD — 11.10.2010 — MONITEUR BELGE
Par ordonnance du juge de paix du premier canton de Namur, prononcée en date du 28 septembre 2010 (RG. N ° 08A344), Me Marlène Laurent, avocate, dont le cabinet est établi à 5340 Faulx-les-Tombes, rue de la Taillette 1, a été déchargée de la fonction d’administrateur provisoire des biens de Mme Alexandre, Isabelle, née à Namur le 6 juin 1966, domiciliée à 5000 Namur, avenue des Champs Elysées 26, bte 06, qui lui a été confiée par ordonnance du 3 mars 2008. Un nouvel administrateur provisoire a été désigné à cette personne protégée, à savoir, Me Marie-Eve Clossen, avocate, dont le cabinet est établi à 5000 Namur, rue Lucien Namêche 19. Namur, le 29 septembre 2010. Pour extrait conforme : le greffier, (signé) Capelle, Angélique. (71911)
Justice de paix du second canton de Namur
Par ordonnance du 28 septembre 2010, le juge de paix du second canton de Namur, a déchargé Me Mélissa Cornez, avocate, à 7500 Tournai, boulevard du Roi Albert 13, de sa mission d’administrateur provisoire de Gilson, Fabienne, née à Etterbeek le 27 avril 1970, domiciliée 5030 Gembloux, avenue du Comté 16, résidant au service résidentiel « La Marlagne », à 5000 Namur, avenue de la Marlagne 205, et a désigné pour la remplacer : Me Baudhuin Rase, avocat, à 5100 Jambes, boulevard de la Meuse 25. Pour extrait certifié conforme : le greffier, (signé) Anne Palate. (71912)
Justice de paix du premier canton de Schaerbeek
Par ordonnance du juge de paix du premier canton de Schaerbeek, en date du 27 septembre 2010 : a) il a été mis fin au mandat de Van Den Broeck, Luc-Jean, avocat, dont le cabinet est établi à 1070 Bruxelles, boulevard Paepsem 20, en sa qualité d’administrateur provisoire de Ledoux, Dimitri, né à Charleroi le 30 août 1986, domicilié à 1070 Anderlecht, rue Léon Delcroix 49, résidant au Centre hospitalier Jean Titeca, à 1030 Schaerbeek, rue de la Luzerne 11; b) un nouvel administrateur provisoire a été désigné à cette personne protégée, à savoir : Muhadri, Pushtrig, avocat, dont le cabinet est établi à 1030 Schaerbeek, boulevard Lambermont 138, bte 2. Pour copie conforme : le greffier délégué, (signé) Michaël Schippefilt. (71913)
Justice de paix du canton de Soignies
Suite à la requête déposée le 6 septembre 2010, par ordonnance du juge de paix du canton de justice de paix de Soignies, rendue le 22 septembre 2010, M. Pierre Pensez, domicilié à 7000 Mons, chemin de la Cure d’Air 26, désigné en qualité d’administrateur provisoire des biens de M. Michel Pensez, né à Flénu le 15 octobre 1936, domicilié à 7000 Mons, chemin de la Cure d’Air 24, déclaré incapable d’assumer la gestion desdits biens, en vertu d’une ordonnance rendue le 23 mars 2009 par le susdit juge de paix du canton de justice de paix de Soignies, a été déchargé de son mandat et remplacé par Me Xavier Beauvois, avocat, à 7000 Mons, place du Parc 34. Pour extrait conforme : le greffier en chef, (signé) Borgniet, Jacques. (71914)
Bekendmaking voorgeschreven bij artikel 793 van het Burgerlijk Wetboek Publication prescrite par l’article 793 du Code civil Aanvaarding onder voorrecht van boedelbeschrijving Acceptation sous bénéfice d’inventaire
Bij verklaring (akte nr. 10-2067), afgeleverd ter griffie van de rechtbank van eerste aanleg te Brussel, op 1 oktober 2010, heeft Johan De Bruyn, notaris te 1980 Zemst, Brusselsesteenweg 63, in haar hoedanigheid van volmachtdrager van Mevr. Heirman, Diana Christine Victor, geboren te Lommel op 27 juli 1960, wonende te 1850 Grimbergen, Gaston Devoswijk 50, zelf handelend in haar hoedanigheid van drager van het ouderlijk gezag over haar minderjarige kinderen, zijnde : 1. Van Coppenolle, Lindsey, geboren te Vilvoorde op 3 juni 1997, en 2. Van Coppenolle, Brent, geboren te Vilvoorde op 5 juni 2000, hiertoe gemachtigd bij beschikking van de vrederechter van het kanton Grimbergen, d.d. 18 mei 2010, verklaard de nalatenschap te aanvaarden, onder voorrecht van boedelbeschrijving, van de heer Van Coppenolle, Thierry, geboren te Vilvoorde op 21 december 1960, laatst wonende te 1850 Grimbergen, Gaston Devoswijk 50, en overleden te Grimbergen op 3 april 2010. De schuldeisers en legatarissen worden verzocht, bij aangetekend schrijven, hun rechten bekend te maken binnen de drie maanden, te rekenen vanaf de datum van de opneming in het Belgisch Staatsblad van onderhavige bekendmaking. Dit bericht moet gericht worden aan notaris Johan De Bruyn, te 1980 Zemst, Brusselsesteenweg 63. (Get.) J. De Bruyn, notaris. (36713)
Blijkens een akte, verleden op 28 mei 2010, voor S. Nietvelt, afgevaardigd griffier bij de rechtbank van eerste aanleg te Turnhout, en ingevolge de bijzondere machtiging blijkens beschikking van de vrederechter van het kanton Turnhout, d.d. 17 mei 2010, werd de nalatenschap van wijlen de heer Van Gorp, Leo Jozef, geboren te Tielen op 28 augustus 1927, echtgenoot van Mevr. Simons, Marcella Catharina Constantia, in leven laatst wonende te Turnhout, Zandbergstraat 11, overleden te Turnhout op 18 januari 2010, aanvaard, onder voorrecht van boedelbeschrijving, door Wielockx, Ilka, advocaat, kantoorhoudende te Turnhout, Wouwerstraat 1, handelend in haar hoedanigheid van voorlopig bewindvoerder, hiertoe aangesteld bij vonnis van de vrederechter van het kanton Turnhout, d.d. 18 maart 2010, over Mevr. Simons, Marcella Catharina Constantia, geboren te Turnhout op 21 september 1930, wonende te Turnhout, Albert Van Dyckstraat 39, in R.V.T. Sint-Petrus. Keuze van woonst op het kantoor van notaris Christine Van Haeren, te Turnhout. (Get.) Christine Van Haeren, notaris. (36714)
Blijkens een akte, verleden op 14 april 2010, voor S. Nietvelt, afgevaardigd griffier bij de rechtbank van eerste aanleg te Turnhout, en ingevolge de beschikking van de vrederechter van het kanton Turnhout, d.d. 23 december 2009, werd de nalatenschap van wijlen Mevr. Van Eynt, Brigitte Félix, geboren te Turnhout op 8 februari 1971, echtgenote van de heer Van Zieleghem, Geert Maurice, in leven laatst wonende te Turnhout, Boerenkrijglaan 4, overleden te Turnhout op 1 november 2009, aanvaard, onder voorrecht van boedelbeschrijving, door voornoemde heer Vanzieleghem, Geert, namens het minderjarige kind van de overledene, te weten Vanzieleghem, Kimberley Patricia, geboren te Turnhout op 1 december 1993, wonende te Turnhout, Boerenkrijglaan 4. Keuze van woonst op het kantoor van notaris Christine Van Haeren, te Turnhout. (Get.) Christine Van Haeren, notaris. (36715)
BELGISCH STAATSBLAD — 11.10.2010 — MONITEUR BELGE L’an 2010, le 9 septembre, au greffe, a comparu : Kluge, Farida, née le 25 septembre 1979 à Liège, domiciliée à Moha (Wanze), rue Pierre Jacques 70, laquelle agissant en qualité de tutrice de son frère Kluge, Karim, placé sous le statut de minorité prolongée par jugement du 23 février 2007 prononcé par la troisième chambre du tribunal de première instance de Liège, né le 4 novembre 1984 à Liège, domicilié à Nandrin, rue Thier des Raves 2, a déclaré accepter sous bénéfice d’inventaire la succession de M. Kluge, Frank Georg, né à Heikendorf le 12 juillet 1947, domicilié à Saint-Nicolas, rue Likenne 49 et décédé à Liège le 11 juin 2010. (Signé) R. Grégoire, notaire associé. (36716)
Suivant acte dressé au greffe du tribunal de première instance de Charleroi, le 28 septembre 2010, Mme Dubois, Christina, née à Courcelles le 10 janvier 1964, veuve de M. Rudy Molet, domiciliée à Villersle-Gambon, ville de Philippeville, Cité Jardin 15, agissant avec autorisation du juge de paix du canton de Fosses-la-Ville, en date du 1er juin 2010, agissant en nom personnel et en sa qualité de mère titulaire de l’autorité parentale de son fils mineur, M. Molet, Christophe, né à Charleroi le 8 janvier 1996, domicilié à Sambreville, rue de Fleurus 25, Mlle Molet, Ludivine, née à Charleroi le 14 mai 1992, domiciliée à Mariembourg, ville de Couvin, place Marie de Hongrie, et M. Molet, Jordan, né à Charleroi le 18 juin 1990, domicilié à Lobbes, rue Pachal 65, ont déclaré, agissant qualitate qua, accepter sous bénéfice d’inventaire la succession de leur époux et père, M. Molet, Rudy Hubert Arthur, né à Jamioulx le 7 juillet 1959, domicilié à Solre-Saint-Géry, ville de Beaumont, chaussée de Chimay 169, décédé à Beaumont, section de Solre-Saint-Géry, le 25 mars 2009. Les créanciers et légataires sont invités à faire connaître leurs droits par avis recommandé dans un délai de trois mois à compter de la présente au notaire Yves Bouillet, rue Gérard de Cambrai 28, à 5620 Florennes. (Signé) Yves Bouillet, notaire. (36717)
Rechtbank van eerste aanleg te Brugge
Bij akte, verleden ter griffie van de rechtbank van eerste aanleg te Brugge, op 1 oktober 2010, heeft Vincke, Desirée Patricia Veronique, geboren te Varsenare op 1 juni 1965, weduwe van Cherlet, Peter, wonende te 8020 Oostkamp, Sint-Pietersplein 8, bus 3, handelend in eigen naam en, blijkens machtiging verleend bij beschikking van de vrederechter van het eerste kanton Brugge van 10 september 2010, namens de bij haar wonende minderjarige kinderen :
60993
Rechtbank van eerste aanleg te Gent
Bij akte, verleden ter griffie van de rechtbank van eerste aanleg te Gent, op 4 oktober 2010, heeft Van Hoecke, Willy Hubert, geboren te Gent op 25 september 1937, en wonende te 9860 Oosterzele, Rooigemstraat 41, handelend in eigen naam, verklaard, onder voorrecht van boedelbeschrijving, de nalatenschap te aanvaarden van wijlen Van Hoecke, Retzy Albin, geboren te Balegem op 4 juli 1944, in leven laatst wonende te 9860 Balegem, Gootje 68, en overleden te Oosterzele op 25 februari 2010. De schuldeisers en legatarissen worden verzocht binnen de drie maanden, te rekenen van de datum van opneming in het Belgisch Staatsblad , hun rechten bij aangetekend schrijven te doen kennen ter studie van Mr. Marc Sobrie, notaris, met kantoor te 9630 Zwalm, Noordlaan 50. Gent, 4 oktober 2010. De griffier, (get.) Kim Huughe. (36719)
Tribunal de première instance de Bruxelles
Déclaration d’acceptation, sous bénéfice d’inventaire, devant le greffier du tribunal de première instance de Bruxelles faite le 29 septembre 2010, par : Me Dhont, François, notaire à 1210 Saint-Josse-ten-Noode, place Quetelet 1; en qualité de : mandataire en vertu d’une procuration, sous seing privé ci-annexée datée du 27 août 2010, et donnée par : Mme Vander Elst, Perrine Théodule Paule, née à Bruxelles le 9 juin 1971, et demeurant à Ottignies-Louvain-la-Neuve, rue du BlancRy 55, agissant en sa qualité de mère et détentrice de l’autorité parentale sur son enfant mineur : Vander Elst, Timéa Aline Dimitri, née à Ottignies-Louvain-la-Neuve le 13 avril 2006; autorisation : ordonnance du juge de paix du second canton de Wavre, en date du 31 mars 2010, objet déclaration : acceptation, sous bénéfice d’inventaire, à la succession de Fort, Francis Werner Emile, né à Bruxelles (premier district) le 14 mai 1938, de son vivant domicilié à Ixelles, chaussée de Boondael 452, et décédé le 19 août 2009 à Bruxelles. Dont acte, signé, après lecture. Le greffier, (signé) Dhont, François. (36720)
Tribunal de première instance de Charleroi
Suivant acte dressé au greffe du tribunal de ce siège, en date du 1er octobre 2010, aujourd’hui le 1er octobre 2010, comparaît au greffe civil du tribunal de première instance séant à Charleroi, province de Hainaut, et par-devant nous, Kania, Tamara, greffier :
a) Cherlet, Fredric, geboren te Brugge op 5 juli 1994; b) Cherlet, Benedict, geboren te Brugge op 17 februari 1998; c) Cherlet, Sebastien, geboren te Brugge op 31 oktober 2005, verklaard, onder voorrecht van boedelbeschrijving, de nalatenschap te aanvaarden van wijlen Cherlet, Peter Julien Eufrasie, geboren te Assebroek op 14 mei 1966, in leven laatst wonende te 8200 Sint-Michiels, Koning Albert I-laan 44/E801, en overleden te Brugge op 2 juli 2010. De schuldeisers en legatarissen worden verzocht binnen de drie maanden, te rekenen van de datum van opneming in het Belgisch Staatsblad , hun rechten bij aangetekend schrijven te doen kennen op het adres van Vincke, Desirée, voornoemd. Brugge, 1 oktober 2010. De hoofdgriffier, (get.) G. De Zutter. (36718)
Me Wart, Hélène, domiciliée à 6000 Charleroi, boulevard Emile Devreux 3, agissant en sa qualité d’administrateur provisoire des biens de : Mme Vanveckhoven, Marie, domiciliée à 6060 Gilly, rue des Auduins 218, résidant « La Séniorie du Vigneron », rue du Vigneron 59, à 6043 Ransart; désignée à cette fonction par ordonnance du juge de paix du troisième canton de Charleroi, en date du 12 mars 2009; à ce dûment autorisée par ordonnance du juge de paix du troisième canton de Charleroi, en date du 2 septembre 2010, laquelle comparante déclare, en langue française, accepter mais, sous bénéfice d’inventaire seulement, la succession d’Atabalipa, François Julien Athos, né le 12 mars 1924 à Roux, de son vivant domicilié à
60994
BELGISCH STAATSBLAD — 11.10.2010 — MONITEUR BELGE
6060 Gilly, rue des Auduins 218, résidant « La Seniorie du Vigneron » 59, à 6043 Ransart, et décédé le 7 février 2010 à Gilly. Dont acte dressé à la demande formelle de la comparante, qu’après lecture faite, nous avons signé avec elle. Les créanciers et légataires sont invités à faire connaître leurs droits, par avis recommandé, dans un délai de trois mois, à compter de la date de la présente insertion. Cet avis doit être adressé à M. le notaire Rouvez, Jean-Paul, de résidence avenue de Waterloo 11, à 6000 Charleroi. Charleroi, le 1er octobre 2010. Le greffier, (signé) Kania, Tamara. (36721)
Il est fait élection de domicile en l’étude du notaire Didier Nellessen, notaire à 4500 Huy, avenue Ch. et L. Godin 6, à qui toute correspondance sera adressée par les créanciers et légataires. (Signé) Didier Nellessen, notaire. (36723)
L’an 2010, le 1er octobre, au greffe du tribunal de première instance de Liège, a comparu : Derudder, Françoise, née à Liège le 15 mai 1965, domiciliée à 4630 Soumagne, rue de Theux 5, porteuse de 3 procurations sous seing privé qui resteront annexées au présent acte, pour et au nom de : Moïse, Anne, née à Waulsort le 9 novembre 1929, domiciliée à 4530 Villers-le-Bouillet, rue de Huy 114;
Tribunal de première instance de Liège
Vincent, Philippe, né à Liège le 27 novembre 1961, domicilié à 4520 Wanze, rue Ernest Malvoz 4; L’an 2010, le 24 septembre, au greffe du tribunal de première instance de Liège, a comparu : Me Jammaer, Thierry, avocat, dont l’étude est sise à 4000 Liège, rue de Campine 293, agissant en qualité d’administrateur provisoire des biens de : Fauville, Jacqueline, née à Mons-lez-Liège le 22 août 1958, domiciliée à 4000 Liège, rue de Fragnée 111 (1er étage); désigné à cette fonction par ordonnance de Mme le juge de paix du canton de Saint-Nicolas, rendue en date du 21 janvier 2004; et à ce autorisé par ordonnance dudit juge de paix, rendue en date du 22 septembre 2010;
Vincent, Mireille, née à Libramont-Chevigny le 29 avril 1965, domiciliée à 6730 Tintigny, rue du Gros-Cron 94, laquelle comparante a déclaré, ès qualités, accepter, sous bénéfice d’inventaire, la succession de Vincent, Jean Paul Ghislain Alfred Pierre, né à Haut-Fays le 8 février 1954, de son vivant domicilié à Herstal, en Hayenneux 217/00R2, et décédé le 29 juin 2010 à Liège. Conformément aux prescriptions du dernier alinéa de l’article 793 du Code civil, la comparante déclare faire élection de domicile en l’étude de Me Sébastien Martens, sise à 4000 Liège, boulevard Piercot 17. Dont acte signé, lecture faite par la comparante et le greffier. Les créanciers et légataires sont invités à faire connaître, leurs droits, par avis recommandé, au domicile élu, dans les trois mois de la présente insertion. Le greffier, (signature illisible). (36724)
ordonnances toutes deux produites en photocopie et qui resteront annexées au présent acte, lequel comparant a déclaré, ès qualités, accepter, sous bénéfice d’inventaire, la succession de Lecocq, Sidonie Marie Félicie Juliette, née à Soumagne le 25 juillet 1924, de son vivant domiciliée à Liège 2, rue Bois de Breux 53, et décédée le 30 mars 2009 à Liège. Conformément aux prescriptions du dernier alinéa de l’article 793 du Code civil, le comparant déclare faire élection de domicile en son étude, rue de Campine 293, à 4000 Liège. Dont acte signé, lecture faite par le comparant et le greffier, lequel certifie avoir attiré l’attention du déclarant sur les dispositions du troisième paragraphe de l’article 793 du Code civil. Pour extrait conforme : le greffier, (signature illisible). (36722)
Tribunal de première instance de Nivelles
Suivant acte dressé au greffe du tribunal de première instance de Nivelles, en date du 27 septembre 2010 : Mme Coppens, Rita Jozef M., née à Hasselt le 15 mai 1949, domiciliée Hollestraat 24, à 1670 Beert, agissant en nom personnel et porteuse de procurations qui seront annexées au présent acte, agissant pour et au nom de ses mandants : Mme Coppens, Martine Elisabeth Léopold Marie Renée, née à Hasselt le 7 mars 1956, domiciliée à 1390 Grez-Doiceau (Nethen), rue de Beaumont 47;
D’une déclaration faite au greffe du tribunal de première instance de Huy, en date du 28 septembre 2010 : Me Mary Lacroix, avocate, ayant son cabinet à 4500 Ben-Ahin, place Jules Boland 5, agissant en qualité d’administratrice provisoire de : Mme Hacquin, Angélique, née à Huy le 9 janvier 1966, domiciliée à 4500 Huy, Aux Vieux Floricots 70, a accepté, sous bénéfice d’inventaire, la succession de M. Hacquin, Joseph, né à Herstal le 20 mai 1937, en son vivant domicilié à 4500 Huy, chaussée de Waremme 139, décédé à Huy le 11 août 2010, dûment autorisée à cet effet par ordonnance de M. le juge de paix du premier canton de Huy, en date du 22 septembre 2010. Les créanciers et légataires sont invités à faire connaître, par avis recommandé, leurs droits, dans un délai de trois mois, à compter de la date de la présente déclaration.
M. Coppens, Marc Jean Yvonne Maurice René, né à Hasselt le 6 décembre 1953, domicilié à 2000 Antwerpen, Aalmoezenierstraat 53; M. Coppens, Robert Victor Elise Walther, né à Hasselt le 8 août 1947, domicilié à 1190 Forest, avenue du Mont Kemmel 16, lesquels comparants s’exprimant en français, ont déclaré accepter, sous bénéfice d’inventaire, la succession de Gielen, Maria Joseph Thérèse, née à Hasselt le 12 mars 1925, de son vivant domiciliée à Grez-Doiceau, rue de Beaumont 47, et décédée le 21 mars 2010 à Grez-Doiceau. Les créanciers et légataires sont invités à faire connaître leurs droits, par avis recommandé, dans les trois mois, à compter de la date de la présente insertion, à Me Frans Van Achter, dont le cabinet est situé Brusselsesteenweg 73, à 1500 Halle. Nivelles, le 27 septembre 2010. Pour extrait conforme : le greffier chef de service, (signé) B. Rychlik. (36725)
BELGISCH STAATSBLAD — 11.10.2010 — MONITEUR BELGE
60995
Bekendmaking voorgeschreven bij artikel 584 van het Gerechtelijk Wetboek
Tribunal de commerce de Charleroi
Publication prescrite par l’article 584 du Code judiciaire
Par jugement du 29 septembre 2010, la première chambre du tribunal de commerce de Charleroi a acté que la SA La Ligne Océan Indien, dont le siège social est sis à 6000 Charleroi, boulevard Tirou 17, bte 50, inscrite à la B.C.E. sous le n° 0431.819.947, dont l’activité est le transport maritime, a renoncé à sa demande en réorganisation judiciaire.
Aanstelling voorlopig bewindvoerder Désignation d’un administrateur provisoire
Pour extrait conforme : le greffier, (signé) Ch. Ghislain. (36729)
Par ordonnance du 15 janvier 2010, de M. le Président du tribunal de première instance de Neufchâteau, Mme Manuella Comblin, avocat à 6880 Bertrix, rue de la Gare 89, a été désignée administrateur provisoire à la succession de Mme Schneider, Brigitte Anna, née à Offenbach an Main le 18 janvier 1953, de son vivant domiciliée à 6642 Vaux-sur-Sure, Bercheux 9, décédée à Bastogne le 16 décembre 2008. (Signé) M. Comblin, avocat. (36726)
Gerechtelijke reorganisatie − Réorganisation judiciaire
Par jugement du 29 septembre 2010, la première chambre du tribunal de commerce de Charleroi a prorogé le sursis qui avait été accordé par jugement du 6 avril 2010 dans le cadre d’une réorganisation judiciaire accordée à M. Bellot, domicilié à 6120 Nalinnes, rue de la Charrière 10, inscrit à la B.C.E. sous le n° 0864.205.959. Le sursis est prorogé jusqu’au 28 février 2011. Fixe au mardi 22 février 2011, à 9 h 30 m précises le vote et les débats sur le plan de réorganisation. Pour extrait conforme : le greffier, (signé) Ch. Ghislain. (36730)
Rechtbank van koophandel te Gent
Tribunal de commerce de Huy
Bij vonnis van de eerste kamer, d.d. 11 juni 2010, van de rechtbank van koophandel te Gent, werd de procedure gerechtelijke reorganisatie van Stapelhuis NV, met maatschappelijke zetel te 9000 Gent, Graslei 10, ondernemingsnummer 0479.729.237, open verklaard en werd de duur van de opschorting bepaald op drie maanden om te verstrijken op 11 september 2010.
Suite à la requête sollicitant la prorogation du sursis provisoire déposée par Lardinois, Etienne, agriculteur, né à Huy le 4 mars 1973, domicilié à 4160 Anthisnes, La Rock 23, inscrit à la B.C.E. sous le n° 0751.457.812, pour l’élevage de poules, par jugement du 29 septembre 2010, le tribunal de commerce de Huy a prorogé le sursis provisoire accordé à M. Etienne Lardinois, jusqu’à la date du 31 décembre 2010.
Bij vonnis van 10 september 2010 werd de duur van de opschorting verlengd tot en met 18 oktober 2010. Ik heb de eer u mede te delen dat voornoemde schuldenaar een reorganisatieplan ter griffie heeft neergelegd.
Le vote des créanciers sur le plan de réorganisation de l’entreprise aura lieu à l’audience du jeudi 23 décembre 2010, à 10 h 30 m précises. Pour extrait conforme : le greffier, (signé) Mottet, G. (36731)
In toepassing van artikel 53 van de wet van 31 januari 2009 betreffende de continuïteit van de ondernemingen deel ik u mede dat het plan wordt onderzocht en dat u het op de griffie van deze rechtbank kan raadplegen.
Tribunal de commerce de Liège
Bij deze wordt u uitgenodigd om, hetzij schriftelijk, hetzij mondeling, op de terechtzitting in raadkamer, insolventiekamer, op vrijdag 15 oktober 2010, om 10 uur, eerste verdieping (zaal 1.1) van de rechtbank van koophandel te 9000 Gent, Opgeëistenlaan 401, uw opmerkingen te formuleren betreffende het voorgestelde reorganisatieplan en alwaar tevens over dat plan moet worden gestemd.
Par jugement du 28 septembre 2010, le tribunal de commerce de Liège a homologué le plan de réorganisation du 6 septembre 2010 de la SPRL Dany Croc Club Sandwish, dont le siège social est sis à 4000 Liège, rue Léon Trocler 8, inscrite à la BCE sous le n° 0423.738.560.
Enkel de schuldeisers in de opschorting op wier rechten dat plan een weerslag heeft, kunnen deelnemen aan de stemming.
Le même jugement a clôturé la procédure de réorganisation sous réserve des contestations découlant de l’exécution du plan.
De griffier-hoofd van dienst, (get.) C. Van Kerckhove. (36727)
Rechtbank van koophandel te Leuven
Bij vonnis, uitgesproken in raadkamer van de rechtbank van koophandel te Leuven, op 30 september 2010, werd voor wat betreft de WCO ’t Hoekske, met zetel te 3140 Keerbergen, Mechelsebaan 2, K.B.O. nr. 0480.081.803, de procedure tot gerechtelijke reorganisatie open verklaard voor een periode van twee maanden, om te eindigen op 30 november 2010. Als gedelegeerd rechter werd de heer W. Van den Berckt, rechter in handelszaken in de rechtbank van koophandel te Leuven, p.a. griffie rechtbank van koophandel, gerechtsgebouw, Vaartstraat 5, te Leuven, aangesteld.
Pour extrait conforme : le greffier en chef, (signé) M. Godin. (36732)
Par jugement du 28 septembre 2010, le tribunal de commerce de Liège a déclaré ouverte la procédure de réorganisation judiciaire et en a octroyé le bénéfice à la SPRL Mac Consulting, dont le siège social est sis à 4000 Liège, boulevard d’Avroy 180, ayant pour activités un restaurant, inscrite à la B.C.E. sous le n° 0866.365.396. La durée du sursis est de six mois prenant cours le 28 septembre 2010 pour se terminer le 28 mars 2011. Le même jugement fixe au 15 mars 2011, à 10 h 30 m précises à l’audience de la troisième chambre du tribunal de commerce, le vote et les débats sur le plan de réorganisation. Juge délégué : M. Pierre Neuray, juge consulaire, désigné par ordonnance du 20 septembre 2010. Pour extrait conforme : le greffier en chef, (signé) M. Godin.
De griffier, get.) E. Gustin. (36728)
(36733)
60996
BELGISCH STAATSBLAD — 11.10.2010 — MONITEUR BELGE Tribunal de commerce de Neufchâteau
Faillissement − Faillite
Par jugement du 1er octobre 2010, le tribunal de commerce de Neufchâteau, a octroyé la prolongation du sursis au nom de la SA LMB Menuiserie dont le siège social est sis à 6640 Vaux-sur-Sure (section Hompré), n° 1, inscrite au registre de la Banque-Carrefour des Entreprise sous le n° 0464.642.965, pour exercer l’activité principale renseignée de fabrication et commercialisation de tous les produits de menuiserie générale dont notamment des châssis de fenêtres et des vérandas.
Hof van beroep te Antwerpen Bij arrest van de vijfde bis kamer van het hof van beroep te Antwerpen, d.d. 30 september 2010, dat bij verstek werd gewezen jegens de curatoren, inzake Bitonti, Francesco, geboren te Genk op 9 juni 1979, wonende te 3600 Genk, Emiel van Dorenlaan 111, bus 2, appelant; tegen :
Juge-délégué : M. Raymond Closter. La durée du sursis prend cours le 20 octobre 2010 pour se terminer le 20 avril 2011. Le vote des créanciers sur le plan de réorganisation judiciaire de l’entreprise aura lieu à l’audience du vendredi 8 avril 2011, à 14 heures, en l’auditoire de la chambre du tribunal de commerce de Neufchâteau, siégeant au Palais de Justice, place Charles Bergh, à 6840 Neufchâteau. Pour extrait conforme : le greffier, (signé) Wanlin. (36734)
Mrs. Hanssen, Marc, en Hanssen, Kristien, advocaten te 3600 Genk, Onderwijslaan 71, bus 11, in hun hoedanigheid van curatoren van het faillissement Bitonti, Francesco, faillissement gesloten bij vonnis van 3 juni 2010, eerste geïntimeerde; en tegen : de procureur-generaal bij het hof van beroep te Antwerpen, tweede geïntimeerde, wordt de heer Bitonti verschoonbaar verklaard. Antwerpen, 4 oktober 2010. De griffier-hoofd van dienst, (get.) V. Vriens. (36738)
Tribunal de commerce de Nivelles Rechtbank van koophandel te Brugge, afdeling Oostende Par jugement du 27 septembre 2010, le tribunal de commerce de Nivelles a déclaré ouverte une procédure de réorganisation judiciaire par accord amiable au nom de Emballage 2000 SA, dont le siège social est établi à 1480 Tubize, rue Notre-Dame 20, inscrite à la BanqueCarrefour des Entreprises sous le n° 0411.985.031. Juge délégué : Pietquin, Bernard. Un sursis prenant cours le 27 septembre 2010 et venant à échéance le 22 novembre 2010 a été accordé à l’entreprise. Pour extrait conforme : le greffier, (signé) Bernard Busquin. (36735)
Bij vonnis van de tijdelijke derde kamer van de rechtbank van koophandel te Brugge, afdeling Oostende, werd op 4 oktober 2010, op dagvaarding, het faillissement uitgesproken van Carpe Diem BVBA, met zetel en handelsuitbating te 8400 Oostende, Vismijn 1, hebbende als handelsactiviteiten : zeevisserij met handelsbenaming : Z284 Antonia Martruida, ondernemingsnummer 0411.577.928. De datum van staking van betaling is vastgesteld op 4 oktober 2010. Tot curator werd aangesteld : Mr. Jan Ferlin, advocaat te 8400 Oostende, L. Spillaertsstraat 63. De aangiften van schuldvordering dienen neergelegd te worden ter griffie van de rechtbank van koophandel te 8400 Oostende, Canadaplein, vóór 5 november 2010.
Par jugement du 27 septembre 2010, le tribunal de commerce de Nivelles a déclaré ouverte une procédure de réorganisation judiciaire par accord amiable au nom de Eureka Belgium International SA, dont le siège social est établi à 1410 Waterloo, chaussée de Bruxelles 732B, inscrite à la Banque-Carrefour des Entreprises sous le n° 0453.574.374. Un sursis prenant cours le 27 septembre 2010 et venant à échéance le 8 novembre 2010 a été accordé à l’entreprise. Pour extrait conforme : le greffier, (signé) Bernard Busquin. (36736)
Concordat judiciaire — Gerechtelijk akkoord
De personen die zich persoonlijk zeker hebben gesteld voor de gefailleerde (onder meer de borgen van de gefailleerde), kunnen hiervan ter griffie een verklaring neerleggen overeenkomstig artikel 72ter Fail. W. Het eerste proces-verbaal van verificatie der schuldvorderingen zal dienen neergelegd te worden op de griffie van de rechtbank, uiterlijk op 15 november 2010. Voor eensluidend verklaard uittreksel : de griffier-hoofd van dienst, (get.) N. Pettens. (36739)
Rechtbank van koophandel te Dendermonde
Tribunal de commerce de Nivelles Bij vonnis van de rechtbank van koophandel te Dendermonde, van 1 oktober 2010, werd Van Kerckhove, Julien, horeca, Heikantstraat 39, 9290 Berlare, in staat van faillissement verklaard. Par jugement du 27 septembre 2010, le tribunal de commerce de Nivelles a prononcé la fin du sursis définitif octroyé par jugement du 18 février 2008, à la SA Geminus Industrial Assemblies, dont le siège social est sis à 1400 Nivelles, rue du Bosquet 41, et inscrite à la BanqueCarrefour des Entreprises sous le n° 0454.003.352. Réserve à statuer sur la question de la décharge des commissaires au sursis et remet la cause à l’audience de la troisième chambre de ce tribunal à 9 heures du lundi 8 novembre 2010. Pour extrait conforme : le greffier, (signé) B. Busquin. (36737)
Ondernemingsnummer 0763.205.403. Rechter-commissaris : Marc Tackaert. Curator : Mr. Petra Seymoens, 9400 Ninove, Pollare Dorp 28. Datum staking van betaling : 30 september 2010, onder voorbehoud van artikel 12, lid 2 F.W. Indienen van schuldvorderingen met bewijsstukken, uitsluitend op de griffie van de rechtbank van koophandel te Dendermonde, binnen de dertig dagen vanaf datum faillissementsvonnis.
BELGISCH STAATSBLAD — 11.10.2010 — MONITEUR BELGE Het eerste proces-verbaal van nazicht van de ingediende schuldvorderingen zal neergelegd worden op de griffie van de rechtbank, op vrijdag 12 november 2010. Elke schuldeiser die geniet van een persoonlijke zekerheidstelling vermeldt dit in zijn aangifte van schuldvordering of uiterlijk binnen zes maanden vanaf de datum van het vonnis van faillietverklaring (artikel 63 F.W.). Om te kunnen genieten van de bevrijding, moeten de natuurlijke personen die zich kosteloos persoonlijk zeker hebben gesteld voor de gefailleerde, op de griffie van de rechtbank van koophandel een verklaring neerleggen, waarin zij bevestigen dat hun verbintenis niet in verhouding met hun inkomsten en hun patrimonium is (artikel 72bis F.W. en artikel 10 wet 20 juli 2005). Voor eensluidend uittreksel : de afgevaardigd griffier, (get.) R. Cloostermans. (36740)
Bij vonnis van de rechtbank van koophandel te Dendermonde, van 4 oktober 2010, werd Sored BVBA, consulting, Eerdegemstraat 67, 9310 Baardegem, in staat van faillissement verklaard. Ondernemingsnummer 0480.040.330. Rechter-commissaris : Christophe Meert. Curator : Mr. Marc Ghysens, 9300 Aalst, Keizerplein 46.
60997
De curator : Mr. De Schrijver, Helena, advocaat, kantoorhoudende te 9000 Gent, Rijsenbergstraat 37. Voor eensluidend uittreksel : de griffier-hoofd van dienst, (get.) C. Van Kerckhove. (36742)
Bij vonnis van de rechtbank van koophandel te Gent, d.d. 30 september 2010, op bekentenis, zesde kamer, werd het faillissement vastgesteld inzake Rabet, Pascal, zandstralen-industriële schilderwerken, geboren te Gent op 1 november 1964, wonende te 9420 Erpe-Mere, Oudenaardsesteenweg 309, voorheen wonende te 9000 Gent, Slachthuisstraat 84, ondernemingsnummer 0587.865.530. Rechter-commissaris : de heer Van den Dorpe, Marc. Datum staking der betalingen : 30 maart 2010. Indienen schuldvorderingen : griffie rechtbank van koophandel, Opgeëistenlaan 401E, 9000 Gent, vóór 28 oktober 2010. Neerlegging ter griffie van het eerste proces-verbaal van nazicht der ingediende schuldvorderingen : 18 november 2010. De personen die zich persoonlijk zeker hebben gesteld voor de gefailleerde (zoals onder meer de personen die zich borg hebben gesteld) kunnen hiervan een verklaring ter griffie afleggen (artikel 72bis en artikel 72ter F.W.).
Datum staking van betaling : 1 september 2010, onder voorbehoud van artikel 12, lid 2 F.W.
De curator : Mr. De Vliegher, Fernand, advocaat, kantoorhoudende te 9000 Gent, Pacificatielaan 33.
Indienen van schuldvorderingen met bewijsstukken, uitsluitend op de griffie van de rechtbank van koophandel te Dendermonde, binnen de dertig dagen vanaf datum faillissementsvonnis.
Voor eensluidend uittreksel : de griffier-hoofd van dienst, (get.) C. Van Kerckhove. (36743)
Het eerste proces-verbaal van nazicht van de ingediende schuldvorderingen zal neergelegd worden op de griffie van de rechtbank, op vrijdag 12 november 2010.
Rechtbank van koophandel te Hasselt
Elke schuldeiser die geniet van een persoonlijke zekerheidstelling vermeldt dit in zijn aangifte van schuldvordering of uiterlijk binnen zes maanden vanaf de datum van het vonnis van faillietverklaring (artikel 63 F.W.). Om te kunnen genieten van de bevrijding, moeten de natuurlijke personen die zich kosteloos persoonlijk zeker hebben gesteld voor de gefailleerde, op de griffie van de rechtbank van koophandel een verklaring neerleggen, waarin zij bevestigen dat hun verbintenis niet in verhouding met hun inkomsten en hun patrimonium is (artikel 72bis F.W. en artikel 10 wet 20 juli 2005). Voor eensluidend uittreksel : de afgevaardigd griffier, (get.) R. Cloostermans. (36741)
Rechtbank van koophandel te Gent
Bij vonnis van de rechtbank van koophandel te Gent, d.d. 30 september 2010, op bekentenis, vijfde kamer, werd het faillissement vastgesteld inzake De Backer, Tamara, geboren te Eeklo op 14 augustus 1975, wonende te 9990 Maldegem, Nieuwstraat 11, in haar hoedanigheid van hoofdelijk aansprakelijke voor de VOF Het Theelicht.
De rechtbank van koophandel te Hasselt, tweede kamer, heeft bij vonnis van 30 september 2010, het faillissement op naam van C.F.B. BVBA, Kusterstraat 20A, te 3890 Gingelom (Jeuk), ondernemingsnummer 0457.850.886, dossiernummer : 4772, gesloten verklaard. Aard vonnis : sluiting bij vereffening. Wordt als vereffenaar beschouwd : Blum, Kristof, Steenweg 44, te 3890 Gingelom. Voor eensluidend uittreksel : de griffier, (get.) V. Bossens. (36744)
De rechtbank van koophandel te Hasselt, tweede kamer, heeft bij vonnis van 30 september 2010, het faillissement op naam van Schoeters, Jan Louis Willy, Statiestraat 1, bus 7, te 3290 Diest, uitbating te 3500 Hasselt, Minderbroederstraat 13/1, ondernemingsnummer 0637.660.380, dossiernummer : 6201, gesloten verklaard. Aard vonnis : sluiting bij vereffening. Voor eensluidend uittreksel : de griffier, (get.) V. Bossens. (36745)
Rechter-commissaris : Mevr. Callebaut, Lucrèce. Datum staking der betalingen : 22 juin 2010. Indienen schuldvorderingen : griffie rechtbank van koophandel, Opgeëistenlaan 401E, 9000 Gent, vóór 28 oktober 2010. Neerlegging ter griffie van het eerste proces-verbaal van nazicht der ingediende schuldvorderingen : 5 november 2010. De personen die zich persoonlijk zeker hebben gesteld voor de gefailleerde (zoals onder meer de personen die zich borg hebben gesteld) kunnen hiervan een verklaring ter griffie afleggen (artikel 72bis en artikel 72ter F.W.).
De rechtbank van koophandel te Hasselt, tweede kamer, heeft bij vonnis van 30 september 2010, het faillissement op naam van 4Table BVBA, Diesterstraat 93, te 3980 Tessenderlo, ondernemingsnummer 0885.462.718, dossiernummer : 6209, gesloten verklaard. Aard vonnis : sluiting bij vereffening. Wordt als vereffenaar beschouwd : Thomissen, Alain, Nieuwstraat 120, te 2440 Geel. Voor eensluidend uittreksel : de griffier, (get.) V. Bossens. (36746)
60998
BELGISCH STAATSBLAD — 11.10.2010 — MONITEUR BELGE
De rechtbank van koophandel te Hasselt, tweede kamer, heeft bij vonnis van 30 september 2010, het faillissement op naam van Blackout Hasselt BVBA, Fruitmarkt 8/3, te 3500 Hasselt, ondernemingsnummer 0884.969.996, dossiernummer : 6146, gesloten verklaard. Aard vonnis : sluiting bij vereffening. Wordt als vereffenaar beschouwd : Dupont, Boudewijn, Fruitmarkt 8/3, te 3500 Hasselt. Voor eensluidend uittreksel : de griffier, (get.) V. Bossens. (36747)
De rechtbank van koophandel te Hasselt, tweede kamer, heeft bij vonnis van 30 september 2010, het faillissement op naam van M & S Sportweddenschappen BVBA, Heuvenstraat 28/3, te 3520 Zonhoven, ondernemingsnummer 0882.359.510, dossiernummer : 6251, gesloten verklaard. Aard vonnis : sluiting bij vereffening. Worden als vereffenaars beschouwd : Said Boukriche, Oranjeplein 30d, te 6224 KD Maastricht; Jacqueline Verberkt, Mockstraat 35, te 6226 CA Maastricht. Voor eensluidend uittreksel : de griffier, (get.) V. Bossens. (36748)
De rechtbank van koophandel te Hasselt, tweede kamer, heeft bij vonnis van 30 september 2010, het faillissement op naam van Limburgse Plafonneerwerken CVBA, Siegersveldstraat 1A, te 3500 Hasselt, ondernemingsnummer 0434.333.930, dossiernummer : 5415, gesloten verklaard. Aard vonnis : sluiting bij vereffening. Wordt als vereffenaar beschouwd : Santermans, Wim, Siegerveldstraat 1A, te 3500 Hasselt. Voor eensluidend uittreksel : de griffier, (get.) V. Bossens. (36749)
De rechtbank van koophandel te Hasselt, tweede kamer, heeft bij vonnis van 30 september 2010, het faillissement op naam van Chartage BVBA, Burg. Heymansplein 40/2, te 3581 Beverlo, ondernemingsnummer 0464.546.262, dossiernummer : 6040, gesloten verklaard. Aard vonnis : sluiting bij vereffening. Wordt als vereffenaar beschouwd : Vanhees, Ronny, Broekerveld 30, te 3971 Leopoldsburg. Voor eensluidend uittreksel : de griffier, (get.) V. Bossens. (36750)
De rechtbank van koophandel te Hasselt, tweede kamer, heeft bij vonnis van 30 september 2010, het faillissement op naam van De Kleine Roost NV, Kleine Roost 2B, te 3500 Hasselt, ondernemingsnummer 0457.736.862, dossiernummer : 5954, gesloten verklaard. Aard vonnis : sluiting bij vereffening. Wordt als vereffenaar beschouwd : Vanolst, Marc, Processiestraat 4, te 3585 Paal. Voor eensluidend uittreksel : de griffier, (get.) V. Bossens. (36751)
De rechtbank van koophandel te Hasselt, tweede kamer, heeft bij vonnis van 30 september 2010, het faillissement op naam van Schoofs, Joey, Walputstraat 19, te 3500 Hasselt, ondernemingsnummer 0888.047.965, dossiernummer : 6437, gesloten verklaard. Aard vonnis : sluiting ontoereikend actief-verschoonbaar (artikel 73 F). Voor eensluidend uittreksel : de griffier, (get.) V. Bossens. (36753)
De rechtbank van koophandel te Hasselt, tweede kamer, heeft bij vonnis van 30 september 2010, het faillissement op naam van DelhaizeBeringen NV, Markt 2/2, te 3580 Beringen, ondernemingsnummer 0430.258.346, dossiernummer : 6641, gesloten verklaard. Aard vonnis : sluiting ontoereikend actief. Wordt als vereffenaar beschouwd : Kasprzak, Pascal, Hoogstraat 1, te 3580 Beringen. Voor eensluidend uittreksel : de griffier, (get.) V. Bossens. (36754)
De rechtbank van koophandel te Hasselt, tweede kamer, heeft bij vonnis van 30 september 2010, het faillissement op naam van Peltex BVBA, Bedrijfsstraat 19/1, te 3990 Peer, ondernemingsnummer 0442.197.165, dossiernummer : 6696, gesloten verklaard. Aard vonnis : sluiting ontoereikend actief. Wordt als vereffenaar beschouwd : racka 19A m40, 01-864 Warschou (P).
Sliwinsky,
Marek,
Lite-
Voor eensluidend uittreksel : de griffier, (get.) V. Bossens. (36755)
De rechtbank van koophandel te Hasselt, tweede kamer, heeft bij vonnis van 30 september 2010, het faillissement op naam van D.D.C. Trans BVBA, Kruisstraat 37, te 3545 Halen, ondernemingsnummer 0473.694.649, dossiernummer : 6699, gesloten verklaard. Aard vonnis : sluiting ontoereikend actief. Wordt als vereffenaar beschouwd : Beets, Danny, Sint-Truidersteenweg 15/1, te 3540 Herk-de-Stad. Voor eensluidend uittreksel : de griffier, (get.) V. Bossens. (36756)
De rechtbank van koophandel te Hasselt, tweede kamer, heeft bij vonnis van 30 september 2010, het faillissement op naam van Immo Investments Company NV, Fruitmarkt 6, te 3500 Hasselt, ondernemingsnummer 0425.455.658, dossiernummer : 6530, gesloten verklaard. Aard vonnis : sluiting ontoereikend actief. Wordt als vereffenaar beschouwd : steenweg 17/5, te 3780 Hoesselt.
Saelen,
Marc,
Tongerse-
Voor eensluidend uittreksel : de griffier, (get.) V. Bossens. (36757)
De rechtbank van koophandel te Hasselt, tweede kamer, heeft bij vonnis van 30 september 2010, het faillissement op naam van VTU Technics BVBA, Kerkstraat 5, te 3560 Lummen, ondernemingsnummer 0891.563.919, dossiernummer : 6512, gesloten verklaard.
Rechtbank van koophandel te Ieper
Aard vonnis : sluiting bij vereffening. Wordt als vereffenaar beschouwd : VTU Belgium BV, Aalborg 6, te Barendrecht (NL), vertegenwoordigd door Kees Van Riel, Julianastraat 2, te 5151 VV Drunen. Voor eensluidend uittreksel : de griffier, (get.) V. Bossens. (36752)
Bij vonnis van de rechtbank van koophandel te Ieper, d.d. 4 oktober 2010, werd in het faillissement van Devuyst, Juanita, namelijk Devuyst, Juanita, verschoonbaar verklaard. Voor eensluidend uittreksel : de griffier, (get.) C. Melsens. (36758)
BELGISCH STAATSBLAD — 11.10.2010 — MONITEUR BELGE Bij vonnis van de rechtbank van koophandel te Ieper, d.d. 4 oktober 2010, werd in het faillissement van De Goe, Peter, de gefailleerde, namelijk De Goe, Peter, verschoonbaar verklaard. Voor eensluidend uittreksel : de griffier, (get.) C. Melsens. (36759)
60999
Bij vonnis van de rechtbank van koophandel te Kortrijk, vijfde kamer, d.d. 29 september 2010, werd het faillissement van Verleye, Nathalie, voorheen wonende te 8800 Roeselare, Vlamingstraat 4, thans wonende te 8800 Roeselare, Zuidstraat 80/0001, handelsbenaming : « ’t Huis van Eden » & « B-Box », ondernemingsnummer 0521.619.280, door vereffening beëindigd. De gefailleerde werd hierbij verschoonbaar verklaard. De griffier, (get.) V. Soreyn.
Rechtbank van koophandel te Kortrijk
(36766)
Bij vonnis van de rechtbank van koophandel te Kortrijk, vijfde kamer, d.d. 29 september 2010, werd het faillissement van Leclercq, Sandra Gisele, voorheen wonende te 8500 Kortrijk, Marksesteenweg 29, thans wonende te 8930 Menen, Lauweplaats 13, handeldrijvende te 8500 Kortrijk, Bruggestraat 32, geboren op 10 juni 1974, ondernemingsnummer 0526.717.819, afgesloten wegens ontoereikend activa. De gefailleerde werd hierbij verschoonbaar verklaard. De griffier, (get.) V. Soreyn. (36760)
Bij vonnis van de rechtbank van koophandel te Kortrijk, vijfde kamer, d.d. 29 september 2010, werd het faillissement van De Langhe, Nathalie, voorheen wonende te 8790 Waregem, Platanendreef 5, thans wonende te 8800 Roeselare, Gitsestraat 96, geboren op 28 februari 1970, ondernemingsnummer 0682.356.101, door vereffening beëindigd. De gefailleerde werd hierbij niet verschoonbaar verklaard. De griffier, (get.) V. Soreyn. (36761)
Bij vonnis van de rechtbank van koophandel te Kortrijk, vijfde kamer, d.d. 29 september 2010, werd het faillissement van Decock, Christophe Henri, Statiestraat 145, te 8720 Dentergem, geboren op 22 juni 1953, ondernemingsnummer 0521.367.971, door vereffening beëindigd. De gefailleerde werd hierbij niet verschoonbaar verklaard. De griffier, (get.) V. Soreyn. (36762)
Bij vonnis van de rechtbank van koophandel te Kortrijk, vijfde kamer, d.d. 29 september 2010, werd het faillissement van Claerhout, Mathieu, Sprietestraat 34, te 8792 Desselgem, geboren op 3 maart 1986, ondernemingsnummer 0870.990.219, door vereffening beëindigd. De gefailleerde werd hierbij verschoonbaar verklaard. De griffier, (get.) V. Soreyn. (36763)
Bij vonnis van de rechtbank van koophandel te Kortrijk, vijfde kamer, d.d. 29 september 2010, werd het faillissement van Missihoun Mawusse Lydia, voorheen wonende te 8930 Menen, Kunstenstraat 35, thans wonende te 8800 Roeselare, Wallenstraat 40/0031, ondernemingsnummer 0895.328.608, door vereffening beëindigd. De gefailleerde werd hierbij verschoonbaar verklaard. De griffier, (get.) V. Soreyn.
Bij vonnis van de rechtbank van koophandel te Kortrijk, vijfde kamer, d.d. 29 september 2010, werd het faillissement van Vandenhove Agency BVBA, Kollegelaan 32, te 8530 Harelbeke, ondernemingsnummer 0476.705.906, door vereffening beëindigd. Als vermoedelijk vereffenaar wordt beschouwd : de heer Frederic Vandenhove, wonende te 8530 Harelbeke, Ballingenweg 30 B 101. De griffier, (get.) V. Soreyn. (36767)
Bij vonnis van de rechtbank van koophandel te Kortrijk, vijfde kamer, d.d. 29 september 2010, werd het faillissement van E & C BVBA, Stationsstraat 70, te 8540 Deerlijk, ondernemingsnummer 0465.865.165, door vereffening beëindigd. Als vermoedelijk vereffenaar wordt beschouwd : de heer Christophe Saey, wonende te 8582 Avelgem, Maraillestraat 46. De griffier, (get.) V. Soreyn. (36768)
Bij vonnis van de rechtbank van koophandel te Kortrijk, vijfde kamer, d.d. 29 september 2010, werd het faillissement van Vamagro BVBA, Leegstraat 175, te 8780 Oostrozebeke, ondernemingsnummer 0864.815.376, door vereffening beëindigd. Als vermoedelijk vereffenaar wordt beschouwd : de heer Frans Maes, laatst wonende te 8780 Oostrozebeke, Leegstraat 175. De griffier, (get.) V. Soreyn. (36769)
Bij vonnis van de rechtbank van koophandel te Kortrijk, vijfde kamer, d.d. 29 september 2010, werd het faillissement van Libra Paints NV, Beversesteenweg 616, bus 1, te 8800 Roeselare, ondernemingsnummer 0453.576.354, door vereffening beëindigd. Als vermoedelijk vereffenaar wordt beschouwd : de heer Karl Vermandere, wonende te 8620 Nieuwpoort, Albert Pinotweg 5/0201. De griffier, (get.) V. Soreyn. (36770)
Bij vonnis van de rechtbank van koophandel te Kortrijk, vijfde kamer, d.d. 29 september 2010, werd het faillissement van Timing BVBA, Ooststraat 63, te 8800 Roeselare, ondernemingsnummer 0441.346.337, door vereffening beëindigd.
(36764)
Als vermoedelijk vereffenaar wordt beschouwd : Mevr. Caroline De Winter, wonende te 8790 Waregem, Nokerseweg 64. De griffier, (get.) V. Soreyn. (36771)
Bij vonnis van de rechtbank van koophandel te Kortrijk, vijfde kamer, d.d. 29 september 2010, werd het faillissement van Delbeke, Philip, voorheen wonende te 8800 Roeselare, Rumbeeksesteenweg 306, thans wonende te 8800 Roeselare, Rumbeeksesteenweg 139/12, geboren op 11 januari 2048, ondernemingsnummer 0530.694.225, door vereffening beëindigd.
Bij vonnis van de rechtbank van koophandel te Kortrijk, vijfde kamer, d.d. 29 september 2010, werd het faillissement van Pajo Weave BVBA, Pitantiestraat 132, te 8792 Desselbem, ondernemingsnummer 0471.576.287, door vereffening beëindigd.
De gefailleerde werd hierbij verschoonbaar verklaard. De griffier, (get.) V. Soreyn. (36765)
Als vermoedelijk vereffenaar wordt beschouwd : de heer Patrick Dhaene, wonende te 8792 Waregem (Desselgem), Wetstrat 5. De griffier, (get.) V. Soreyn. (36772)
61000
BELGISCH STAATSBLAD — 11.10.2010 — MONITEUR BELGE
Bij vonnis van de rechtbank van koophandel te Kortrijk, vijfde kamer, d.d. 29 september 2010, werd het faillissement van Sobora BVBA, Wevelgemstraat 29/1, te 8930 Menen, ondernemingsnummer 0477.648.784, door vereffening beëindigd. Als vermoedelijk vereffenaar wordt beschouwd : Mevr. Carine Vermeulen, wonende te 8930 Menen, Wervikstraat 234. De griffier, (get.) V. Soreyn. (36773)
Bij vonnis van de rechtbank van koophandel te Kortrijk, vijfde kamer, d.d. 29 september 2010, werd het faillissement van Habit NV, Elbestraat 16, te 8760 Meulebeke, ondernemingsnummer 0474.871.913, door vereffening beëindigd. Als vermoedelijke vereffenaar wordt beschouwd : de heer Kurt Nuttynck, wonende te 8700 Tielt, Kortrijkstraat 112/0001. De griffier, (get.) V. Soreyn. (36774)
Bij vonnis van de rechtbank van koophandel te Kortrijk, vijfde kamer, d.d. 29 september 2010, werd het faillissement van Qiu BVBA, Meensesteenweg 78, te 8870 Izegem, ondernemingsnummer 0865.850.407, door vereffening beëindigd.
Mevr. Schelfhout, Greta, wonende te 9470 Denderleeuw, Eenestraat 7, wordt beschouwd als vereffenaar. Voor éénsluidend verklaard uittreksel : de griffier, (get.) Fostier, Marijke. (36779)
Tribunal de commerce de Mons
Par jugement du 30 septembre 2010, le tribunal de commerce de Mons, a prononcé la clôture de la faillite, pour insuffisance d’actif, de la société Allilon SA, dont le siège social est sis à 7830 Bassily, rue de la Procession 3, RPM Mons 148098, B.C.E. n° 0473.071.473, et a déchargé le curateur, Me Georges Ponchau, de ses fonctions. Sont considérés comme liquidateurs : M. Ashutosh Sheshabalaya, domicilié à 7830 Bassily, rue de Grammont 2, bte 3 et Mme Ilse Noppen, dont la dernière adresse connue est sise à 7830 Bassily, rue de Grammont 2, bte 3, rayée pour l’étranger le 30 juin 2010. Pour extrait conforme : le greffier, (signé) B. Delmoitié. (36780)
Als vermoedelijk vereffenaar wordt beschouwd : Mevr. Jun Ting Shu, wonende te 8820 Torhout, Zuidstraat 20. De griffier, (get.) V. Soreyn. (36775)
Par jugement du 30 septembre 2010, le tribunal de commerce de Mons, a prononcé la clôture de la faillite, pour insuffisance d’actif, de la société Cap Transport Services SPRL, dont le siège social est sis à 7100 La Louvière, rue Arthur Warocqué 68, RPM Mons 148258, B.C.E. n° 0872.285.069, et a déchargé le curateur, Me Georges Ponchau, de ses fonctions.
Bij vonnis van de rechtbank van koophandel te Kortrijk, vijfde kamer, d.d. 29 september 2010, werd het faillissement van Kindt Luc BVBA, Bozestraat 111, te 8501 Heule, ondernemingsnummer 0415.065.671, door vereffening beëindigd.
Est considérée comme liquidateur : Mme Piia Kuosmanen, dont la dernière adresse connue est sise à 1140 Evere, rue du Bon Pasteur 64, bte 3, rayée pour l’étranger le 15 janvier 2006.
Als vermoedelijk vereffenaar wordt beschouwd : Mevr. Marie-Josée Callewaert, wonende te 8400 Oostende, Mariakerkelaan 349/2. De griffier, (get.) V. Soreyn. (36776)
Rechtbank van koophandel te Oudenaarde
Bij vonnis van de rechtbank van koophandel te Oudenaarde, tweede kamer, d.d. 30 september 2010, werd het faillissement op naam van Mevr. Fontaine, Brigitte, voorheen wonende te 9500 Geraardsbergen, Markt 3, thans zonder gekend adres en van ambtswege afgevoerd sedert 17 november 2003, ondernemingsnummer 0666.347.339, gesloten wegens ontoereikend actief. Mevr. Fontaine, Brigitte, wordt verschoonbaar verklaard. Voor éénsluidend verklaard uittreksel : de griffier, (get.) Marijke Fostier. (36777)
Bij vonnis van de rechtbank van koophandel te Oudenaarde, tweede kamer, d.d. 30 september 2010, werd het faillissement op naam van de heer Deleu, John, voorheen wonende te 9600 Ronse, Riekestraat 9, en thans wonende te 9700 Oudenaarde, Kerkgate 57, ondernemingsnummer 0736.237.819, gesloten wegens ontoereikend actief. De heer Deleu, John, wordt verschoonbaar verklaard. Voor éénsluidend verklaard uittreksel : de griffier, (get.) Marijke Fostier. (36778)
Bij vonnis van de rechtbank van koophandel te Oudenaarde, tweede kamer, d.d. 30 september 2010, werd het faillissement op naam van K&K BVBA, met zetel te 9500 Geraardsbergen, Onkerzelestraat 212, ondernemingsnummer 0468.288.680, gesloten, bij gebrek aan actief.
Pour extrait conforme : le greffier, (signé) B. Delmoitié. (36781)
Par jugement du 30 septembre 2010, le tribunal de commerce de Mons, a prononcé la clôture de la faillite, pour insuffisance d’actif, de la société Chenal Sud SPRL, dont le siège social est sis à 7090 Ronquières, rue de Chenu 16, RPM Mons 146403, B.C.E. n° 0478.877.914, et a déchargé le curateur, Me Georges Ponchau, de ses fonctions. Est considéré comme liquidateur : M. Philippe Malbrain, domicilié à 7060 Soignies, rue Grégoire Wincqz 35. Pour extrait conforme : le greffier, (signé) B. Delmoitié. (36782)
Par jugement du 30 septembre 2010, le tribunal de commerce de Mons, a prononcé la clôture de la faillite, pour insuffisance d’actif, de la société Exotica New SPRL, dont le siège social est sis à 7332 Sirault, rue Odon Rosier 51, RPM Mons 143331, B.C.E. n° 0473.946.453, et a déchargé le curateur, Me Natalie Debouche, de ses fonctions. Est considérée comme liquidateur : Mme Christine Stremez, domiciliée à 7332 Sirault, rue Odon Rosier 51. Pour extrait conforme : le greffier, (signé) B. Delmoitié. (36783)
Par jugement du 30 septembre 2010, le tribunal de commerce de Mons, a prononcé la clôture de la faillite, pour insuffisance d’actif, de la société Kartal Car SPRL, dont le siège social est sis à 7390 Quaregnon, rue Courbelette 86, RPM Mons 148745, B.C.E. n° 0878.023.511, et a déchargé le curateur, Me Etienne Descamps, de ses fonctions. Est considéré comme liquidateur : M. Bran Gecgen, domicilié à 7390 Quaregnon, rue Alphonse Brenez 186. Pour extrait conforme : le greffier, (signé) B. Delmoitié. (36784)
BELGISCH STAATSBLAD — 11.10.2010 — MONITEUR BELGE Par jugement du 30 septembre 2010, le tribunal de commerce de Mons, a prononcé la clôture de la faillite, pour insuffisance d’actif, de la société Michael Gerin SPRL, dont le siège social est sis à 7390 Quaregnon, rue du Plat Rie 73, RPM Mons 150784, B.C.E. n° 0899.070.432, et a déchargé le curateur, Me Etienne Descamps, de ses fonctions. Est considérée comme liquidateur : Mme Stéphanie Lasagna-Liuzzo, actionnaire et veuve de M. Michaël Gerin, domiciliée à 7390 Quaregnon, rue du Plat Rie 73. Pour extrait conforme : le greffier, (signé) B. Delmoitié. (36785)
Par jugement du 30 septembre 2010, le tribunal de commerce de Mons, a prononcé la clôture de la faillite, pour insuffisance d’actif, de M. Taildeman, Marc, domicilié à 7100 Haine-Saint-Paul, rue Emile Vandervelde 99, B.C.E. n° 0653.635.587, et a déchargé le curateur, Me Georges Ponchau, de ses fonctions. Le failli n’a pas été déclaré excusable. Pour extrait conforme : le greffier, (signé) B. Delmoitié. (36786)
Par jugement du 30 septembre 2010, le tribunal de commerce de Mons, a prononcé la clôture de la faillite, par liquidation, de M. Cornelis, Jacquy, domicilié à 7370 Dour, rue des Canadiens 25, B.C.E. n° 0860.339.025, et a déchargé le curateur, Me Natalie Debouche, de ses fonctions.
61001
Par jugement du 30 septembre 2010, le tribunal de commerce de Namur, a déclaré, sur aveu, la faillite de la SPRL Coppens, Didier, dont le siège social est établi à 5170 Lesves, rue de la Blanchisserie 48, ayant une activité de plomberie, inscrite à la B.C.E. sous le n° 0874.741.941. Le même jugement reporte à la date provisoire du 30 septembre 2010 l’époque de la cessation des paiements. Juge-commissaire : M. Lewal, Eric, juge consulaire. Curateur : Me Brichart, Jean, chaussée de Nivelles 45, 5140 Sombreffe. Les créanciers doivent produire leurs créances au greffe du tribunal de commerce, rue du Collège 37, 5000 Namur, dans les trente jours. Les personnes physiques, qui se sont constituées sûreté personnelle du failli, sont invitées à en faire déclaration au greffe conformément à l’article 72ter de la loi sur les faillites. Le dépôt du 1er procès-verbal de vérification des créances se fera au greffe du tribunal de commerce de Namur, le 10 novembre 2010, avant 16 heures, au deuxième étage. Pour extrait conforme : le greffier en chef f.f., (signé) A. Baye. (36790)
Par jugement du 30 septembre 2010, le tribunal de commerce de Namur, a déclaré, sur aveu, la faillite de la SPRL VDL Transbois, dont le siège social est sis à 5070 Le Roux, rue Fontarciennes 5, y exploitant une activité de transport de marchandises pour compte de tiers, inscrite à la B.C.E. sous le n° 0806.540.548. Le même jugement reporte à la date provisoire du 30 septembre 2010 l’époque de la cessation des paiements.
Le failli n’a pas été déclaré excusable. Pour extrait conforme : le greffier, (signé) B. Delmoitié. (36787)
Juge-commissaire : M. Lewal, Eric, juge consulaire. Curateur : Me Chauvaux, Françoise, route de Gembloux 12, 5002 Saint-Servais.
Par jugement du 30 septembre 2010, le tribunal de commerce de Mons, a prononcé la clôture de la faillite, par liquidation, de M. Bodnarczuk, Michael, domicilié à 7080 Frameries, route d’Eugies 8, B.C.E. n° 0792.109.621, et a déchargé le curateur, Me Etienne Descamps, de ses fonctions. Le failli n’a pas été déclaré excusable. Pour extrait conforme : le greffier, (signé) B. Delmoitié. (36788)
Tribunal de commerce de Namur
Par jugement du 30 septembre 2010, le tribunal de commerce de Namur, a déclaré, sur citation, la faillite de la SPRL New-Life 2006, dont le siège social est situé à 5060 Sambreville, section de Tamines, rue des Bachères 221, ayant pour objet social l’exploitation de commerce de type Horeca, café et bar, inscrit à la B.C.E. sous le n° 0879.703.886. Le même jugement reporte à la date provisoire du 30 septembre 2010 l’époque de la cessation des paiements. Juge-commissaire : M. Thibaut de Maisières François, juge consulaire.
Les créanciers doivent produire leurs créances au greffe du tribunal de commerce, rue du Collège 37, 5000 Namur, dans les trente jours. Les personnes physiques, qui se sont constituées sûreté personnelle du failli, sont invitées à en faire déclaration au greffe conformément à l’article 72ter de la loi sur les faillites. Le dépôt du 1er procès-verbal de vérification des créances se fera au greffe du tribunal de commerce de Namur, le 10 novembre 2010, avant 16 heures, au deuxième étage. Pour extrait conforme : le greffier en chef f.f., (signé) A. Baye. (36791)
Par jugement du 30 septembre 2010, le tribunal de commerce de Namur, a déclaré, sur aveu, la faillite de la SPRL Sécurité Protection individuelle, en abrégé S.P.I., dont le siège social et le siège d’exploitation sont établis à 5100 Jambes, avenue Jean Materne 180, ayant pour activité la fabrication de vêtements de sécurité et de la broderie industrielle, inscrite à la B.C.E. sous le n° 0457.725.578. Le même jugement reporte à la date provisoire du 30 septembre 2010 l’époque de la cessation des paiements. Juge-commissaire : M. Thibaut de Maisieres François, juge consulaire.
Curateur : Me Choffray, François-Xavier, chaussée de Dinant 30A, 5170 Profondeville.
Curateur : Me Buysse, Patrick, chaussée de Dinant 776, 5100 Wépion.
Les créanciers doivent produire leurs créances au greffe du tribunal de commerce, rue du Collège 37, 5000 Namur, dans les trente jours.
Les créanciers doivent produire leurs créances au greffe du tribunal de commerce, rue du Collège 37, 5000 Namur, dans les trente jours.
Les personnes physiques, qui se sont constituées sûreté personnelle du failli, sont invitées à en faire déclaration au greffe conformément à l’article 72ter de la loi sur les faillites.
Les personnes physiques, qui se sont constituées sûreté personnelle du failli, sont invitées à en faire déclaration au greffe conformément à l’article 72ter de la loi sur les faillites.
Le dépôt du 1er procès-verbal de vérification des créances se fera au greffe du tribunal de commerce de Namur, le 10 novembre 2010, avant 16 heures, au deuxième étage.
Le dépôt du 1er procès-verbal de vérification des créances se fera au greffe du tribunal de commerce de Namur, le 10 novembre 2010, avant 16 heures, au deuxième étage.
Pour extrait conforme : le greffier en chef f.f., (signé) A. Baye. (36789)
Pour extrait conforme : le greffier en chef f.f., (signé) A. Baye. (36792)
61002
BELGISCH STAATSBLAD — 11.10.2010 — MONITEUR BELGE Tribunal de commerce de Nivelles
Uit een akte verleden voor notaris Philippe Vanlatum, notaris, met standplaats te Oedelem, op 17 september 2010, dragende de melding :
Par jugement du tribunal de commerce de Nivelles, du 29 septembre 2010, a été déclarée ouverte, sur citation, la faillite de ISP Entreprise SPRL, chaussée de Louvain 431A, 1380 Lasne. N° B.C.E. 0875.434.304. Juge-commissaire : M. Dewulf, Olivier. Curateur : Me Vanham, Bernard, avocat, à 1400 Nivelles, rue de Charleroi 2. Date limite du dépôt des créances : dans les trente jours de la date de la faillite. Dépôt par la curatelle du premier procès-verbal de vérification des créances : au plus tard le 15 novembre 2010. Dit que les personnes physiques qui se sont constituées sûreté personnelle du failli, ont le moyen d’en faire déclaration au greffe, conformément à l’article 72ter de la loi sur les faillites. Pour extrait conforme : la greffière en chef f.f., (signé) P. Fourneau. (36793)
Huwelijksvermogensstelsel − Régime matrimonial
Er blijkt uit een akte verleden op 16 september 2010. Voor mij, Mr. Laurent Rens, notaris met standplaats te Geraardsbergen, dat zijn verschenen, de heer Vanholder, Raoul Hubert, geboren te Herne op 11 maart 1940, en zijn echtgenote, Mevr. Robignon, Michella Marie José Maria, geboren te Opbrakel op 30 april 1944, beiden wonend te Hemelveerdegem (Lierde), Molenstraat 11, gehuwd te Hemelveerdigen op 8 augustus 1967. Dat voormelde echtgenoten, in het gemeenschappelijk overleg, in uitvoering van artikel 1394 van het Burgerlijk Wetboek, hun oorspronkelijk huwelijksvermogensstelsel, vastgesteld in een akte verleden voor notaris Rens, Jean-Louis, met standplaats te Geraardsbergen, op 4 augustus 1967, hebben gewijzigd. Volgen de handtekeningen. Geregistreerd een blad, geen renvooi te Geraardsbergen, op 23 september 2010, boek 505, blad 76, vak 10. Ontvangen : vijfentwintig euro (25,00 EUR). De eerstaanwezend inspecteur, (getekend) de inspecteur Luc Bovijn. Voor uittreksel : (get.) L. Rens, notaris. (36794)
« Geregistreerd te Brugge 4 op 24 september 2010, deel 217, blad 8, vak 4. Ontvangen : vijfentwintig euro (S 25,00). De eerstaanwezend inspecteur, (get.) Laga E.G. », blijkt dat de heer Vandepitte, Roger Edward Louis, geboren te Assebroek op 22 september 1932, nationaal nummer 32.09.22 153-19, identiteitskaart nummer 590-8615612-01, en zijn echtgenote, Mevr. Beausaert, Marie Magdalena, geboren te Koolkerke op 19 juli 1937, nationaal nummer 37.07.19 006-56, identiteitskaart nummer 590-5092541-67, samenwonende te 8340 Damme, Burg. Sabotlaan 24, gehuwd onder het stelsel van gemeenschap van aanwinsten blijkens huwelijkscontract verleden voor notaris Jean Vanlatum, te Oedelem, op 10 februari 1993, niet gewijzigd tot op heden, gebruik hebben gemaakt van de mogelijkheid hen verschaft bij artikel 1394 van het Burgerlijk Wetboek, hun voormeld huwelijkscontract te wijzigen. Krachtens voormelde wijzigende akte werd dit huwelijksstelsel omgezet in het stelsel van scheiding van goederen. Oedelem, 4 oktober 2010. Voor beredeneerd uittreksel : (get.) Philippe Vanlatum, notaris. (36796)
Er blijkt uit een akte verleden op 27 september 2010, voor Mr. Luc Van Eeckhoudt, notaris met standplaats te Halle, dat de heer Hernaut, Marc Jean, nationaal nummer 61042847393, geboren te Halle op 28 april 1961, en zijn echtgenote, Mevr. Vanden Branden, Christel Hélène, nationaal nummer 61041331621, geboren te Halle op 13 april 1961, samenwonende te 1500 Halle, Groeningenstraat 25, gehuwd te Halle op 6 september 1985, hun oorspronkelijk huwelijksvermogensstelsel hebben gewijzigd overeenkomstig artikel 1394 van het Burgerlijk Wetboek. Geregistreerd twee bladen, geen renvooien, te Halle I, op 29 september 2010, boek 716, folio 5, vak 14, ontvangen, vijfentwintig euro. De ontvanger, (getekend) Y. Dehantschutter. Voor eensluidend uittreksel : (get.) L. Van Eeckhoudt, notaris. (36797)
Uit een akte verleden voor notaris Rina Dieltiens, te Ravels, op 14 september 2010, blijkt dat de heer Leemans, Peter Jan Maria, van Belgische nationaliteit, geboren te Turnhout op 27 november 1966, en zijn echtgenote, Mevr. Bax, Annick Lydia Jan, van Belgische nationaliteit, geboren te Turnhout op 28 februari 1968, samenwonende te 2380 Ravels, Klein Ravels 114 bus a, die gehuwd zijn voor de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Ravels, op 21 maart 1992, onder het wettelijk huwelijksstelsel zonder huwelijkscontract, hun huwelijksvermogensstelsel op minnelijke wijze hebben gewijzigd, conform artikel 1394 Burgerlijk Wetboek. Ravels, 1 oktober 2010.
Bij akte verleden voor notaris Ghislain Eerdekens, te Neerpelt, op 13 september 2010, hebben de heer Huygh, Daan, geboren te Hasselt op 28 juli 1981, en zijn echtgenote, Mevr. Moscatiello, Yolanda, geboren te Heusden-Zolder op 11 februari 1984, wonende te Beringen, Rechtestraat 87, gehuwd onder het beheer van het wettelijk stelsel naar Belgisch recht bij ontstentenis van een huwelijkscontract, een wijziging aangebracht aan hun huwelijksvermogensstelsel. Bij het wijzigend contract blijft het bestaande stelsel behouden en wordt door de heer Huygh, Daan, in het gemeenschappelijk vermogen gebracht, het onroerend goed gelegen te Beringen, vijfde afdeling, Koersel, eerste afdeling, een woning, « Rechtestraat 87 », gekad. sectie B, nr. 1294/F, groot 11 a 20 ca. Neerpelt, 4 oktober 2010. (Get.) Ghislain Eerdekens, notaris. (36795)
Voor ontledend uittreksel : (get.) Rina Dieltiens, notaris. (36798)
Bij akte verleden voor notaris Bernard Denys, te Avelgem, op 27 september 2010, hebben de echtgenoten de heer Dumont, Valentin Roger Simon, geboren te Kortrijk op 27 januari 1970, en zijn echtgenote, Mevr. Malfait, Sofie Gerda Edith, geboren te Oudenaarde op 12 oktober 1978, samenwonende te Kluisbergen (Ruien), Beukendreef 12, bij toepassing van artikel 1394 Burgerlijk Wetboek, een wijziging aangebracht aan hun huwelijksstelsel waarbij het wettelijk stelsel der gemeenschap werd behouden, doch uitgebreid met de inbreng van een onverdeeld onroerend goed in de gemeenschap door de echtgenoten Dumont-Malfait. Voor de partijen : (get.) Bernard Denys, notaris. (36799)
BELGISCH STAATSBLAD — 11.10.2010 — MONITEUR BELGE Bij akte verleden voor notaris Paul Rommens, te Hoogstraten/Meer, op 28 september 2010, hebben de heer Costermans, Petrus Joannes Maria Leonia, geboren te Schilde op 10 mei 1943 en Mevr. Stofferis, Francinne Christiane, geboren te Zulte op 10 februari 1944, samenwonende te 2970 Schilde, Bethaniëlei 51, hun huwelijksvermogensstelsel gewijzigd, inhoudende behoud van het wettelijk stelsel, met inbreng van eigen onroerende goederen in het gemeenschappelijk vermogen door mevrouw. (Get.) Paul Rommens, notaris. (36800)
Bij akte verleden voor notaris Hendrik Debucquoy, te Diksmuide, op 7 september 2010, hebben de heer Depoorter, Geert, arbeider, en Mevr. Vanhoverbeke, Jessie, arbeidster, samenwonende te 8650 Houthulst, Klaproosstraat 15, hun huwelijksvoorwaarden gewijzigd, onder meer door inbreng door voornoemde echtgenoot van een eigen onroerend goed in het gemeenschappelijk vermogen. Geregistreerd te Diksmuide, drie bladen, één verzending, op 8 september 2010, boek 422, blad 93, vak 10, ontvangen : vijfentwintig euro (25,00 EUR), de eerstaanwezend inspecteur, (getekend), De Moor, L. (Get.) H. Debucquoy, notaris. (36801)
Bij akte verleden voor notaris Michaël Van Der Linden, te Hasselt, op 17 september 2010, hebben de heer Simons, Jozef Henri, geboren te Bree op 6 augustus 1965, en zijn echtgenote, Mevr. Loenders, Nadia Maria Petronella, geboren te Turnhout op 16 juni 1967, samenwonende te 3560 Lummen, Meerlestraat 40, gehuwd ingevolge huwelijkscontract verleden voor notaris Peter Berben, te Neerpelt, op 14 juni 1993, een wijziging aan hun huwelijksvermogensstelsel aangebracht, met als voorwerp de handhaving van het wettelijk stelsel, de schrapping van artikel 2 en de inlassing van een keuzebeding. (Get.) M. Van der Linden, notaris. (36802)
Uit een akte verleden voor notaris Edgard Van Oudenhove, te Haaltert (Denderhoutem), op 13 september 2010, blijkt dat de heer Van Varenbergh, Willy Etienne, en echtgenote, Mevr. Covens, Margaretha Godeliva Henrica, samenwonende te 1760 Roosdaal, Patrijzenweg 1, een wijziging van hun huwelijksvermogensstelsel hebben gedaan overeenkomstig artikel 1394 en volgende van het Burgerlijk Wetboek. Het huwelijk van de voornoemde echtgenoten werd gesloten voor de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Pamel op 20 juli 1956, onder het stelsel der gemeenschap van aanwinsten blijkens huwelijkscontract verleden voor notaris Jean Van Winckel, destijds te Pamel, op 28 juni 1956, eenmaal gewijzigd krachtens akte wijziging huwelijkscontract verleden voor notaris Jozef Van Oudenhove, destijds te Denderhoutem op 3 oktober 1988, gehomologeerd door de rechtbank van eerste aanleg te Brussel, zevenentwintigste kamer, op 24 januari 1989. De voormelde wijzigende overeenkomst houdt onder meer het behoud van het stelsel der gemeenschap van aanwinsten in, met inbreng van drie onroerende goederen door Mevr. Covens, Margaretha en met inbreng van twee onroerende goederen door de heer Van Varenbergh, Willy, in het gemeenschappelijk vermogen en toevoeging van een keuzebeding. (Get.) E. Van Oudenhove, notaris. (36803)
De heer Sack, Gilbert Alfons Karel, geboren te Pollare op 7 juni 1932, en zijn echtgenote, Mevr. De Cooman, Lucienne Hubertine, geboren te Pollare op 5 juni 1935, samenwonende te 9401 Ninove (Pollare), SintKristoffelstraat 3, hebben bij akte verleden voor geassocieerd notaris Ingrid Evenepoel, te Ninove, de dato 6 september 2010, hun huwelijkscontract gewijzigd door inbreng van persoonlijke en onverdeelde goederen in het gemeenschappelijk vermogen. Namens de verzoekers : (get.) Ingrid Evenepoel, geassocieerd notaris. (36804)
61003
Er blijkt uit een akte verleden voor ondergetekende notaris Philippe Flamant, te Ronse, op 27 september 2010, dat de heer Debusschere, Philippe Alphonse François Herman, geboren te Ronse op 10 mei 1960 (nationaal nummer 600510-237-79), en zijn echtgenote, Mevr. Leroy, Chantal Marie Madeleine Jeanne, geboren te Ronse op 20 december 1957 (nationaal nummer 571220-214-79), gedomicilieerd en samenwonende te 9600 Ronse, Eisdale 9, gehuwd voor de ambtenaar van de burgerlijke stand te Ronse op 8 augustus 1980, onder het wettelijk stelsel bij ontstentenis van huwelijkscontract, een minnelijke wijziging van hun huwelijksvermogensstelsel hebben laten opmaken in toepassing van artikel 1394 van het BW door inbreng van eigen onroerende goederen in de huwgemeenschap. Ronse, 4 oktober 2010. (Get.) Philippe Flamant, notaris. (36805)
Er blijkt uit een akte verleden voor notaris Giselinde Van Duffel, te Lochristi-Zaffelare, op 14 september 2010, geregistreerd te Gent-6, 17 september 2010, boek 179, blad 69, vak 13, vier rollen, geen verzendingen. Ontvangen : vijfentwintig euro (S 25,00). De eerstaanwezend inspecteur, (getekend) K. Devos Bevernage, dat de heer Geer De Bruycker, geboren te Zaffelare op 29 juni 1963, en Mevr. Mia Audenaert, geboren te Lokeren op 16 april 1963, samenwonende te 9080 Lochristi, Rechtstraat 196, wijzigingen hebben aangebracht aan hun huwelijksvermogensstelsel, onder meer door inbreng van eigen onroerende goederen door voornoemde Mevr. Mia Audenaert. Voor gelijkvormig uittreksel : (get.) G. Van Duffel, notaris. (36806)
Uit een akte verleden voor notaris Eric Deroose, te Knokke-Heist, op 23 september 2010, geregistreerd te Knokke-Heist, op 28 september 2010, reg. 5, boek 135, blad 48, vak 5, ontvangen : vijfentwintig euro (S 25,00), blijkt dat de heer Dullaert, François Leon Martha, geboren te Lokeren op 30 november 1950, en zijn echtgenote, Mevr. Vindevogel, Gisèle Edmonde Zulma, geboren te Ukkel op 13 december 1950, samenwonend te 8301 Knokke-Heist (Heist), Vuurtorenstraat 14/0031, die gehuwd zijn op 27 juni 1973 voor de ambtenaar van de burgerlijke stand te Gent, onder het stelsel van scheiding van goederen ingevolge huwelijkscontract verleden voor notaris Soinne Jacques Gent, op 24 mei 1973, een minnelijke wijziging aan hun voormeld huwelijksstelsel hebben aangebracht. Voor ontledend uittreksel opgemaakt door notaris Eric Deroose, te Knokke-Heist, op 4 oktober 2010. (Get.) Eric Deroose, notaris. (36807)
Bij akte, verleden voor Jean Flemings, notaris te Lommel, op 30 september 2010, hebben de heer Craeghs, Kurt Matheus Maria Jozef, geboren te Bree op 14 oktober 1976, en zijn echtgenote, Mevr. Van Den Hoogen, Katrien Josephine, geboren te Lommel op 18 september 1979, samenwonende te 3920 Lommel, Overmaal 35/A, een wijziging aan hun huwelijksvermogensstelsel aangebracht. Deze wijziging voorziet in de overgang van het wettelijk stelsel naar het stelsel van scheiding van goederen overeenkomstig de artikelen 1466 en volgende van het Burgerlijk Wetboek. Voor de verzoekers : (get.) Jean Flemings, notaris. (36808)
Ingevolge akte, verleden voor Wouter Nouwkens, notaris, te Malle, op 9 september 2010, hebben de heer Pauwels, Dirk Maria Eduard, geboren te Merksem op 12 oktober 1958, en echtgenote, Mevr. Stuyts, Nadya Erika José, geboren te Brecht op 18 december 1960, wonend te 2980 Zoersel, Medelaar 161, gehuwd onder het stelsel van scheiding van goederen bij huwelijkscontract verleden voor notaris J. Van Roosbroeck, te Merksem, op 23 september 1986, een wijziging aangebracht aan hun huwelijkscontract in die zin van artikel 1394 Burgerlijk Wetboek, door de inbreng van roerende en onroerende goederen in het gemeenschappelijk vermogen.
61004
BELGISCH STAATSBLAD — 11.10.2010 — MONITEUR BELGE
Geregistreerd vijf bladen, geen verzendingen, te Zandhoven, registratie, 17 september 2010, boek 118, blad 80, vak 17. Ontvangen : (S 25), (get.) de eerstaanwezend inspecteur, W. Laureys. (Get.) Wouter Nouwkens, notaris. (36809)
Uit de akte houdende wijziging huwelijksvoorwaarden die werd verleden voor ondergetekende Mr. Pascal Vandemeulebroecke, doctor in de rechten, notaris, met standplaats te Sint-Martens-Latem, op 14 september 2010, geregistreerd 5 bladen, 1 verzending, te Deinze, op 17 september 2010, boek 501, blad 62, vak 17. Ontvangen : vijfentwintig euro (S 25). De eerstaanwezend inspecteur, (get.) S. Gillioen, met betrekking tot de echtgenoten de heer Hoorens, Joseph Karel, professor emeritus, geboren te Roeselare op 29 april 1928, wonende en gehuisvest te 9840 De Pinte, Polderdreef 18, en zijn echtgenote, Mevr. Grymonprez, Denisa Maria Josepha Alix, zonder beroep, geboren te Roeselare op 11 augustus 1929, en met hem samenwonende op hetzelfde adres. Opgemaakt in uitvoering van artikel 1395, paragraaf 2 van het Burgerlijk Wetboek, om te worden overgemaakt aan de bevoegde ambtenaar van de burgerlijke stand en/of de notaris die de minuut van het gewijzigde huwelijkscontract onder zich houdt.
— Dat deze akte werd geregistreerd twee bladen, geen renvooien te Antwerpen, negende kantoor der registratie op 2 september 2010, boek 221, blad 003, vak 08; — Dat deze akte noch de wijziging, noch de vereffening van het vorig stelsel tot gevolg heeft. (Get.) Ellen Verhaert, geassocieerd notaris. (36812)
Bij akte, verleden voor geassocieerd notaris Daan Smets, te Mortsel, op 21 mei 2010, hebben de heer Van Der Ven (Van der Ven), Jan Pieter Paulus, geboren te Essen op 29 juli 1950, en zijn echtgenote, Mevr. Aerts, Maria Odile, geboren te Hoogstraten op 6 september 1950, samenwonende te 2540 Hove, Diepestraat 6, gehuwd onder het stelsel van de gemeenschap van aanwinsten ingevolge huwelijkscontract, verleden voor notaris Van Ussel, Jean-Paul, te Hoogstraten, op 13 december 1974, de op hen toepasselijke huwelijksvermogensregeling gewijzigd, zonder dat deze wijziging leidt tot de vereffening van hun huidig stelsel. Blijkens de wijzigingsakte wordt een wijziging aangebracht met betrekking tot de wijze van verdeling van het gemeenschappelijk vermogen in bepaalde gevallen. Mortsel, 10 augustus 2010. (Get.) Daan Smets, geassocieerd notaris. (36813)
Er blijkt uit deze akte : 1. Dat zij gehuwd zijn voor de ambtenaar van de burgerlijke stand van de stad Roeselare op 25 mei 1955, onder het stelsel der scheiding van goederen met een gemeenzaamheid van aanwinsten, blijkens huwelijkscontract, verleden voor notaris André Wyffels, destijds te Roeselare, op 23 mei 1955, zonder verklaring van behoud nog wijziging, alzo verklaard. 2. Dat zij bij akte op 23 mei 2005, verleden voor notaris Pascal Vandemeulebroecke, te Sint-Martens-Latem, hun huwelijkscontract gewijzigd hebben.
Bij akte, verleden voor notaris Myriam Fransman-Daelemans, te Bree, op 21 september 2010, werd hetd huwelijksvermogensstelsel gewijzigd tussen Creemers, Edmond Theo Fernand, geboren te Opitter op 3 augustus 1936, en zijn echtgenote, Meewis, Simonne Betsy Flora, geboren te Bree op 7 september 1940, wonende te 3960 Bree, Kanaallaan 3. De echtgenoten Creemers-Meewis, zijn gehuwd te Bree op 8 juli 1965, onder het stelsel van scheiding van goederen.
3. Dat zij hun huwelijksvoorwaarden gewijzigd hebben door inbreng van een onroerend goed in de huwgemeenschap, zonder vereffening van het vorig huwelijksvermogensstelsel.
Zij hebben bij voormelde wijzigende akte hun huwelijksstelsel behouden waaraan evenwel een intern gemeenschappelijk vermogen werd toegevoegd.
Voor analytisch uittreksel : (get.) P. Vandemeulebroeckez, notaris. (36810)
Bree, 5 oktober 2010. Voor gelijkluidend uittreksel : (get.) Myriam Fransman-Daelemans, notaris. (36814)
Het blijkt uit een akte, verleden voor geassocieerd notaris Peter Verhaegen, te Puurs, op 24 september 2010, geregistreerd te Puurs, deel 477, blad 89, vak 14, dat de heer De Busschop, Francis Helena, geboren te Willebroek op 7 februari 1961, en zijn echtgenote, Mevr. Van Dam, Hilde Francine, geboren te Willebroek op 20 augustus 1965, samenwonende te 2870 Puurs, Hogedreef 12. Een notariële akte inhoudende een tussenwijziging van hun huwelijksvermogensstelsel hebben laten opmaken, met name behoud van het tussen hen bestaande wettelijk stelsel, bij ontstentenis van een huwelijkscontract, doch met inbreng in het gemeenschappelijk vermogen door de heer De Busschop, Francis, van onroerende goederen en met inbreng in het gemeenschappelijk vermogen door de heer De Busschop, Francis, van hypothecair kredieten en hypothecaire mandaten, alsook toevoeging van de keuzeclausule. Opgemaakt en getekend door ondergetekend geassocieerd notaris te Puurs, op 30 september 2010.
Uit een akte, verleden voor notaris Sofie Van Biervliet, te Putte, op 22 september 2010, met volgende vermelding van registratie : « Geregistreerd te Heist-op-den-Berg, d.d. 29 september 2010, boek 288, blad 69, vak 3, één blad, geen verzendingen. Ontvangen : vijfentwintig euro (S 25) getekend de ontvanger, E. Wouters eerstaanwezend inspecteur », blijkt dat de heer Aerts, Theofiel (identiteitskaartnummer 590-7386397-67) (rijksregisternummer 49.04.11-375.61), geboren te Lier op 11 april 1949, en zijn echtgenote, Mevr. Nijs, Maria Florentina Joanna (identiteitskaartnummer 590-4315684-83), geboren te Heist-opden-Berg op 2 oktober 1948, wonende te 2220 Heist-op-den-Berg, Kasteelstraat 4/0002, een notariële akte hebben laten opmaken houdende een wijziging van hun oorspronkelijk huwelijksstelsel. Waarvan onderhavig uittreksel werd opgemaakt door notaris Sofie Van Biervliet, te Putte, op 4 oktober 2010. (Get.) Sofie Van Biervliet, notaris. (36815)
(Get.) Peter, Verhaegen, notaris te Puurs. (36811)
Ondergetekende, Ellen Verhaert, geassocieerd notaris, te Antwerpen, op 27 augustus 2010, de heer Serge Jacobs, en zijn echtgenote, Mevr. Francine Joanna Van Horenbeeck, beiden wonende te 2170 Antwerpen (Merksem), IJsvogelstraat 77, gehuwd te Antwerpen op 2 juli 1960, hun huwelijkscontract minnelijk hebben gewijzigd.
Uit een akte, verleden voor notaris Sofie Van Biervliet, te Putte, op 20 september 2010, met volgende vermelding van registratie : « Geregistreerd te Heist-op-den-Berg, d.d. 23 september 2010, boek 288, blad 67, vak 2, twee bladen, geen verzendingen. Ontvangen : vijfentwintig euro (S 25) getekend de ontvanger, a.i. A. Buermans, blijkt dat de heer Heremans, André Jan (identiteitskaartnummer 590-4161930-74) (rijksregisternummer 45.07.14 315-65), op rust, geboren te Keerbergen op 14 juli 1945, en zijn echtgenote, Mevr. De Leebeeck, Nicole Imelda (identiteitskaartnummer 590-3565701-07) (rijksregisternum-
BELGISCH STAATSBLAD — 11.10.2010 — MONITEUR BELGE mer 48.01.20 362-53), op rust, geboren te Keerbergen op 20 januari 1948, samenwonende te 3140 Keerbergen, Schrieksebaan 160, een notariële akte hebben laten opmaken houdende een wijziging van hun oorspronkelijk huwelijksstelsel. Waarvan onderhavige uittreksel werd opgemaakt door notaris Sofie Van Biervliet, te Putte, op 4 oktober 2010. (Get.) Sofie Van Biervliet, notaris. (36816)
Ingevolge akte, verleden voor geassocieerd notaris Kristiaan Triau, te Rotselaar, op 1 september 2010 (geregistreerd drie bladen, geen verzendingen, te Haacht, op 14 september 2010. Ontvangen : vijfentwintig euro (S 25). De ontvanger, (get.) Hermans, Myriam), hebben de heer Maurice Gilbert Fol, en zijn echtgenote, Mevr. Arletta Augusta Coletta Backaert, samenwonende te Lubbeek (Linden), Houwaartstraat 98, gehuwd onder het beheer der wettelijke gemeenschap van goederen ingevolge huwelijkscontract verleden voor notaris André Van Holen, destijds te Galmaarden, op 16 juni 1959, hun huwelijkscontract gewijzigd, met behoud van het stelsel, door inbreng door de heer Maurice Fol, van een eigen onroerend goed in het gemeenschappelijk vermogen, alsook door een wijziging van de toebedeling van het gemeenschappelijk vermogen aan de langstlevende echtgenoot en herroeping gift, tussen echtgenoten. Voor ontledend uittreksel : (get.) Kristiaan Triau, geassocieerd notaris. (36817)
Ingevolge akte, verleden voor geassocieerd notaris Kristiaan Triau, te Rotselaar, op 10 september 2010 (geregistreerd twee bladen, geen verzendingen, te Haacht, op 14 september 2010, boek 5/66, blad 70, vak 17. Ontvangen : vijfentwintig euro (S 25). De ontvanger, (get.) Hermans, Myriam), hebben de heer Arthur Joseph Marie De Reu, en zijn echtgenote, Mevr. Anna Alfred Coleta Luciana De Blieck, samenwonende te Rotselaar, Wijngaard 19, gehuwd onder het beheer der gemeenschap van aanwinsten ingevolge huwelijkscontract verleden voor notaris Leon De Brabander, destijds te Eksaarde, op 30 juli 1961, hun huwelijkscontract gewijzigd, met behoud van het stelsel, door inbreng door Mevr. Anna De Blieck, van een eigen onroerend goed in het gemeenschappelijk vermogen, alsook door een wijziging van de toebedeling van het gemeenschappelijk alsook door een wijziging van de toebedeling van het gemeenschappelijk vermogen aan de langstlevende echtgenoot en herroeping gift, tussen echtgenoten. Voor ontledend uittreksel : (get.) Kristiaan Triau, geassocieerd notaris. (36818)
Bij akte, verleden voor notaris Jozef Van Elslande, te Alsemberg, op 28 augustus 2010, hebben de heer Heremans, Gerrit Emiel Maria Alfons, geboren te Vilvoorde op 6 februari 1944, en zijn echtgenote, Mevr. Wijnant, Godelieve Clementine Julia, geboren te Perk op 6 juli 1947, samenwonende te 1820 Steenokkerzeel (Perk), Tervuursesteenweg 87, hun huwelijksstelsel van scheiding van goederen behouden en een beperkte gemeenschap toegevoegd met inbreng van onroerende goederen.
61005
Uit een akte, verleden voor de ondergetekende Mr. Jan Myncke, notaris, met standplaats te Gent, op 28 september 2010, boek 180, blad 40, vak 3, twee rollen, blijkt dat de heer Landuyt, Noël Rene Daniel, geboren te Sleidinge op 5 mei 1951, identiteitskaartnummer 590-2706507-39, en zijn echtgenote, Mevr. Nachtergaele, Cécile Maria Leona, geboren te Gentbrugge op 6 mei 1948, identiteitskaartnummer 590-3365551-65, samenwonende te Gent (voorheen Wondelgem), Marcastraat 2, gehuwd te Gentbrugge (thans stad Gent) op 31 augustus 1974, onder het wettelijk stelsel, bij ontstentenis van een voorafgaand huwelijkscontract, stelsel dat niet werd bevestigd, maar wel werd gewijzigd ingevolge de akte verleden voor Mr. Gaston Myncke, destijds notaris te Nazareth, op 2 mei 1978, gehomologeerd door de rechtbank van eerste aanleg te Gent, ingevolge vonnis, de dato 19 maart 1979, opnieuw een minnelijke wijziging hebben laten opmaken. Deze wijziging leidt niet tot de vereffening van hun stelsel. (Get.) Jan Myncke, notaris. (36821)
Uit een akte, verleden voor de ondergetekende Mr. Jan Myncke, notaris, met standplaats te Gent, op 22 september 2010, geregistreerd op het zesde registratiekantoor te Gent, op 28 september 2010, boek 180, blad 39, vak 11, blijkt dat de heer Meuleman, Patrick Willy Lucréce, geboren te Gentbrugge op 19 januari 1958, identiteitskaartnummer 5904270877-90, en zijn echtgenote, Mevr. De Mulder, Mariette Clarisse, geboren te Melle op 5 november 1954, identiteitskaartnummer 5904270814-27, samenwonende te De Pinte, Zwaluwlaan 23, gehuwd te Melle op 23 september 1978, onder het wettelijk stelsel bij ontstentenis van een voorafgaandelijk huwelijkscontract, een minnelijke wijziging van hun huwelijksstelsel hebben laten opmaken. Deze wijziging leidt niet tot de vereffening van hun stelsel. (Get.) Jan Myncke, notaris. (36822)
D’un acte reçu par Me Olivier Dubuisson, notaire associé de résidence à Ixelles, le 13 septembre 2010, il résulte que M. de Martelaere, Didier René Joseph, né à Ixelles le 24 mai 1960, numéro national 600524 005 85, et son épouse, Mme Compain, Catherine Simone, née à Uccle le 26 août 1965, numéro national 650826 010 49, de nationalité française, domiciliés à 1410 Waterloo, avenue des Sansonnets 70, qui se sont mariés à Lasne le 31 mars 2007, sous le régime de la séparation des biens aux termes de leur contrat de mariage reçu par le notaire Olivier Dubuisson, soussigné, le 12 mars 2007, ont modifié leur régime matrimonial. Que l’acte modificatif a pour objet l’adjonction d’une société d’acquêts limitée à quatre-vingt pour cent (80 %) de l’immeuble ci-dessous décrit appartenant en propre à M. de Martelaere, Didier, sans que le régime matrimonial préexistant des époux de MartelaereCompain, soit par ailleurs modifié, ou liquidé. Commune de Waterloo - troisième division cadastrale Un villa avec toutes dépendances et jardin, l’ensemble sis avenue des Sansonnets 70, cadastré selon titre et extrait récent de la matrice cadastrale section I numéro 851/R, pour une contenance de sept ares vingtquatre centiares. Ixelles, le 1er octobre 2010. (Signé) O. Dubuisson, notaire associé. (36823)
Voor de verzoekers : (get.) J. Van Elslande. (36819)
Bij akte, verleden voor notaris Jozef Van Elslande, te Alsemberg, op 2 september 2010, hebben de heer Walschot, Georges Joseph, geboren te Beersel op 23 oktober 1938, en zijn echtgenote, Mevr. Dehertogh, Francinne Josephine, geboren te Lot op 13 december 1940, samenwonende te 1651 Beersel (Lot), Hendrik Consciencestraat 54, hun huwelijksstelsel behouden maar het gemeenschappelijk vermogen uitgebreid door inbreng van een eigen goed door de echtgenote. Voor de verzoekers : (get.) J. Van Elslande. (36820)
Il résulte d’un acte reçu par Me Vincent van Drooghenbroeck, notaire associé à Charleroi, en date du 23 septembre 2010, que M. Depreux, Léon Camiel, né à Bellegem le 9 janvier 1937 (registre national numéro : 370109 09531), et son épouse, Mme Coppin, Yvette Marie-Jeanne Ghislaine, née à Tourinnes-Saint-Lambert le 12 août 1940 (registre national numéro : 400812 08860), domiciliés ensemble à Charleroi, section de Couillet, square Albert Premier 4, lesquels ont contracté mariage devant l’Officier de l’état civil de la communauté réduite aux acquêts suivant contrat de mariage reçu par le notaire Pierre Menne, ayant résidé à Couillet le 17 mai 1962 et qu’ils n’ont apporté aucune modification à leur régime matrimonial à ce jour.
61006
BELGISCH STAATSBLAD — 11.10.2010 — MONITEUR BELGE
Usant de la faculté prévue à l’article 1461 du Code civil, les époux Depreux-Coppin décident de substituer à l’article quatre de leur contrat de mariage précité, la clause suivante :
mariage reçu par le notaire René Gigot, à Walcourt, le 8 juillet 1967, ont apporté une modification à leur régime matrimonial, notamment à l’article 4 dudit contrat de mariage.
En cas de dissolution du patrimoine commun par le décès de l’un des époux et dans ce cas seulement, les parties stipulent, à titre de convention de mariage, que le patrimoine commun appartiendra au conjoint survivant, rétroactivement à la date du décès, au choix du conjoint survivant :
Pour extrait analytique conforme : (signé) Augustin de Lovinfosse, notaire. (36828)
soit pour la totalité en pleine propriété; soit pour une moitié en pleine propriété et une moitié en usufruit; soit pour la totalité en pleine propriété en ce qui concerne les biens meubles et pour une moitié en pleine propriété et une moitié en usufruit en ce qui concerne les immeubles. Le conjoint survivant sera tenu de faire connaître le mode d’attribution qu’il choisit par déclaration faite par acte notarié dans les trois mois du décès du prémourant. Passé ce délai, il ne sera plus admis à choisir et le patrimoine commun lui appartiendra pour la totalité en pleine propriété, en ce qui concerne les biens meubles et pour la totalité en usufruit seulement, en ce qui concerne les biens immeubles, le solde revenant à la succession du prémourant. (Signé) V. van Drooghenbroeck, notaire associé. (36824)
D’un acte reçu par le notaire Augustin de Lovinfosse, à Florennes, le 30 septembre 2010, les époux Wauthelet, Moïse Jean Marie Ghislain, né à Charleroi le 19 juin 1976, inscrit au registre national sous le numéro : 760619-189-06 et Mme Moreau, Kathy (seul prénom), née à Frameries le 24 décembre 1965, inscrite au registre national sous le numéro : 651224-080-67, domiciliés ensemble à 6280 Gerpinnes (Gougnies), rue Sainte-Rolende 9, mariés à Gerpinnes le 4 septembre 2010, sous le régime légal de communauté à défaut de contrat de mariage ont modifié leur régime matrimonial par apport d’un bien immeuble par l’époux dans la communauté. Pour extrait analytique conforme : (signé) Augustin de Lovinfosse, notaire. (36829)
Onbeheerde nalatenschap − Succession vacante Aux termes d’un acte reçu par le notaire Damien Le Clercq, à Namur, le 16 septembre 2010, M. Jean-Marie Witsel, né à Jadotville le 24 juin 1946, et son épouse, Mme Marie-Paule Brassine, née à Namur le 27 octobre 1948, domiciliés à Ermeton-sur-Biert (Mettet), rue de Maredret 14, ont adopté le régime de la séparation des biens en remplacement du régime de la communauté légale qu’ils avaient adopté par acte du notaire Jean-Pierre Michaux, à Namur, du 16 septembre 1981. Pour le notaire Damien Le Clercq, absent (signature illisible). (36825)
Par acte reçu par le notaire Sandrine Koeune, de Mons, le 21 septembre 2010, enregistré au premier bureau de l’enregistrement à Mons, le 28 septembre 2010, vol. 1099, fol. 86, ca 20. Rôles deux, renvois. Reçu vingt-cinq euros (25). (s) L’inspecteur, principal, J.P. Maroquin, les époux Duquenne, Didier, né à Mons le 28 août 1966 et Larbouillat, Corinne Hermine, née à Mons le 21 janvier 1963, de nationalité belge, domiciliés à 7000 Mons, avenue de Jemappes 149, mariés à Mons le 6 octobre 1989, sous le régime légal, à défaut de contrat de mariage, ont déclaré maintenir leur régime matrimonial et M. Duquenne a apporté au patrimoine commun l’immeuble sis à Mons, première division, avenue de Jemappes 149, cadastré section D, n° 19 N 3, pour une contenance de 2 a 50 ca. Mons, le 4 octobre 2010. (Signé) Sandrine Koeune, notaire. (36826)
Aux termes de l’acte reçu par le notaire Philippe Degrooff, à WoluweSaint-Pierre, le 9 septembre 2010, portant modification du régime matrimonial entre M. Abadie, Patrick Gilbert Joseph, né à Castiglione (Algérie) le 23 août 1959, et son épouse, Mme Bastien, Brigitte Fernande Anne-Marie, née à Toulouse (France) le 2 décembre 1958, domiciliés à Uccle, avenue Léo Errera 32, il résulte que les époux alors mariés sous le régime français de la communauté universelle, ont adopté le régime belge de la communauté universelle. Pour extrait conforme : (signé) Philippe Degrooff, notaire. (36827)
D’un acte reçu par le notaire Augustin de Lovinfosse, à Florennes, le 4 octobre 2010, il résulte que les époux Raskin, Guy Lucien, né à Pry le 20 avril 1944, inscrit au registre national sous le numéro : 440420-165-90, et Lambert, Janine Marie, née à Corenne le 25 mars 1946, inscrite au registre national sous le numéro : 460325-218-19, domiciliée à 5521 Onhaye (Serville), Quartier Saint-Pierre 2, mariés sous le régime de la communauté réduite aux acquêts, aux termes de leur contrat de
Bij de beschikking van de derde kamer bij de rechtbank van eerste aanleg te Gent, verleend op 9 september 2010, werd de heer Marnix Moerman, advocaat, met kantoor te 9930 Zomergem, Dekenijstraat 6, aangesteld als curator over de onbeheerde nalatenschap van Charles Sirejacob, geboren te Gent op 25 april 1927, laatst wonende te 9000 Gent, Rodelijvekensstraat 19, overleden te Gent op 31 augustus 2009. Alle schuldeisers dienen zich binnen de drie maanden vanaf heden kenbaar te maken aan de curator. (Get.) Marnix Moerman, curator. (36830)
Par ordonnance du tribunal de Mons, en date du 13 septembre 2010, RRQ 09/1182/B, Me Jean-Loup Legat, juge de paix suppléant, avocat à 7000 Mons, boulevard Kennedy 65, a été désigné en qualité de curateur à la succession vacante de feu Michel Emile Sylvain Pirotte, né à Jemeppe-sur-Meuse, le 9 juillet 1957, et décédé à La Louvière le 7 décembre 2006, domicilié de son vivant à 7100 La Louvière, boulevard du Tivoli 73/14. Les créanciers et débiteurs éventuels de cette succession se feront connaître du curateur par lettre recommancée, dans les trois mois de la présente publication. Le curateur : (signé) Jean-Loup Legat. (36831)
Tribunal de première instance de Bruxelles
La douzième chambre du tribunal de première instance de Bruxelles a désigné le 14 septembre 2010, M. Guy Verbrugge, avocat, juge suppléant, avenue de la Renaissance 34/1, à 1000 Bruxelles, en qualité de curateur à la succession de Dockier, Ghislain Joseph Lucien, né à Uccle le 9 juillet 1925, domicilié en son vivant à 1140 Evere, rue de Genève 119/B, décédé à Uccle le 6 juin 2008. Bruxelles, le 1er octobre 2010. Le greffier délégué, Ch. Sauvage. (36832)
BELGISCH STAATSBLAD — 11.10.2010 — MONITEUR BELGE La douzième chambre du tribunal de première instance de Bruxelles a désigné le 14 septembre 2010, M. Guy Verbrugge, avocat, juge suppléant, avenue de la Renaissance 34/1, à 1000 Bruxelles, en qualité de curateur à la succession de Patteau, Yvonne Ghislaine, née à SaintGilles le 11 avril 1918, domiciliée en son vivant à 1000 Bruxelles, boulevard de Dixmude 40, décédée à Auderghem le 2 juin 2008.
Les créanciers ou légataires sont invités à faire connaître, par actes recommandés, leurs droits dans un délai de trois mois à compter de la présente insertion. Nivelles, le 30 septembre 2010. Pour extrait conforme : le greffier chef de service, (signé) B. Rychlik. (36834)
Bruxelles, le 1er octobre 2010. Le greffier délégué, Ch. Sauvage. (36833)
Tribunal de première instance de Nivelles
Par ordonnance rendue le 27 septembre 2010 en la chambre du conseil du tribunal de première instance de Nivelles, affaires civiles, Me Annie Lagast, avocat, juge suppléant, dont les bureaux sont établis à 1400 Nivelles, rue de la Procession 25, est désignée en qualité de curateur à la succession vacante de Stordeur, Charles Joseph G.M., né à Grand-Reng le 11 décembre 1910, de son vivant domicilié à 1495 Villersla-Ville (Marbais), Parc Près Saint Pierre 27, décédé à Charleroi le 15 juillet 2000.
61007
Par ordonnance rendue le 27 septembre 2010 en la chambre du conseil du tribunal de première instance de Nivelles, affaires civiles, Me Paul Blesin, avocat, juge suppléant, dont les bureaux sont établis à 1410 Waterloo, chaussée de Bruxelles 103, est désigné en qualité de curateur à la succession vacante de Wattiez, Jacques Adonis, né à Schaerbeek le 15 décembre 1951, de son vivant domicilié à Walhain, rue de Poncha 19, bte 2, décédé à Mont-Saint-Guibert le 12 septembre 2007. Les créanciers ou légataires sont invités à faire connaître, par actes recommandés, leurs droits dans un délai de trois mois à compter de la présente insertion. Nivelles, le 30 septembre 2010. Pour extrait conforme : le greffier chef de service, (signé) B. Rychlik. (36835)
BIJLAGE tot het Belgisch Staatsblad van 11 oktober 2010 − ANNEXE au Moniteur belge du 11 octobre 2010
Université libre de Bruxelles, Université d’Europe Chancellerie - Service du greffe STATUTS ORGANIQUES DE L’UNIVERSITE LIBRE DE BRUXELLES En vigueur à partir du 15 septembre 2010 Adoptés par le Conseil d’Administration en sa séance du 10 juillet 1970 (Moniteur belge du 4 août 1970), modifiés par lui : le 3 novembre 1986 (Moniteur belge du 14 janvier 1987), le 24 juin 1991 (Moniteur belge du 8 août 1991), le 21 octobre 1991 (Moniteur belge du 22 novembre 1991), le 5 juillet 1993 (Moniteur belge du 20 août 1993), le 25 avril 1994 (Moniteur belge du 21 juin 1994), le 2 juillet 2001 (Moniteur belge du 20 juillet 2001), le 24 novembre 2003 (Moniteur belge du 9 mars 2004), le 23 mai 2005 (Moniteur belge du 1er septembre 2005), le 2 juillet 2007 (Moniteur belge du 8 octobre 2007), le 19 octobre 2009 (Moniteur belge du 10 février 2010), le 10 mai 2010. TABLE DES MATIERES : TITRE TITRE TITRE TITRE TITRE TITRE TITRE
I : Des Principes et de la Mission de l’Université II : De l’Organisation et des Compétences III : Des Facultés et des Entités d’enseignement et de recherche IV : Du Recteur V : De l’Administration VI : Du Commissaire Général VII : Dispositions diverses Dispositions transitoires TITRE Ier. — Des principes et de la mission de l’Université
Article 1 L’Université Libre de Bruxelles fonde l’enseignement et la recherche sur le principe du libre examen. Celui-ci postule, en toute matière, le rejet de l’argument d’autorité et l’indépendance de jugement. Article 2 L’Université fonde son organisation sur la démocratie interne, l’indépendance, l’autonomie et la solidarité. La démocratie interne postule la garantie de l’exercice des libertés fondamentales à l’intérieur de l’Université et la vocation des corps constitutifs de la communauté universitaire à participer, avec pouvoir délibératif, à la gestion de l’Université et au contrôle de cette gestion.
61008
BELGISCH STAATSBLAD — 11.10.2010 — MONITEUR BELGE
Article 3 La mission de l’Université est : — d’assurer le développement, la transmission et l’application de la connaissance par une recherche scientifique et un enseignement libérés de toute entrave politique et idéologique; — d’assurer, grâce à cette recherche, la formation critique de ceux qui enrichiront la connaissance dans l’intérêt de la collectivité; — d’assurer une mission générale de service à la collectivité et à la société dont celle de dispenser des soins médicaux de qualité en relation avec l’enseignement et la recherche universitaires. Pour mener à bien cette triple mission, l’Université établit tels contacts qu’elle estime opportuns avec les organismes publics ou privés - dont les institutions universitaires et établissements d’enseignement supérieur - tant en Belgique qu’à l’étranger, sous la seule réserve d’avoir à en donner régulièrement connaissance à la communauté universitaire. TITRE II. — De l’organisation et des compétences Article 4 § 1er. L’Université Libre de Bruxelles comprend neuf Facultés : — la Faculté de Philosophie et Lettres; — la Faculté de Droit et de Criminologie; — la Faculté des Sciences sociales et politiques; — la Faculté Solvay Brussels School of Economics and Management; — la Faculté des Sciences psychologiques et de l’Education; — la Faculté d’Architecture; — la Faculté des Sciences; — la Faculté de Médecine; — la Faculté des Sciences appliquées. Les six premières sont appelées Facultés de Sciences humaines. § 2. L’Université compte en outre des structures d’enseignement et de recherche. Celles-ci sont tantôt indépendantes des Facultés, tantôt intégrées dans une Faculté. Le Conseil d’Administration en approuve les règlements d’ordre intérieur, en établit la liste et indique lesquelles, parmi elles, relèvent des Sciences humaines. Pour l’application des présents Statuts, sont réputées indépendantes des Facultés, les Entités disposant des organes énumérés au Titre III et habilitées, en vertu de leurs propres règlements d’ordre intérieur approuvés par le Conseil d’Administration de l’Université, à introduire auprès dudit Conseil des propositions pour les matières visées à l’article 7. La dénomination des structures visées au présent paragraphe est fixée par le Conseil d’administration. Les Entités indépendantes visées à l’alinéa 3 du présent paragraphe peuvent être autorisées par le Conseil d’Administration à porter le titre de « Faculté ». L’attribution éventuelle de ce titre ne modifie en rien les droits, obligations et prérogatives des Entités qui en bénéficient. Le terme « Facultés » utilisé par les présents Statuts ou par les règlements internes de l’Université sans autre indication s’applique exclusivement aux Facultés visées au § 1er du présent article. § 3. L’Université comprend également un hôpital académique et universitaire, l’Hôpital Erasme, dont la mission et la gestion sont réglées dans ″les statuts des cliniques universitaires de Bruxelles - Hôpital Erasme″. Toute modification de ces statuts requiert la réunion d’une majorité au sein du Conseil d’Administration et d’une majorité au sein du Conseil de Gestion de l’Hôpital. Article 5 Le Conseil d’Administration a la haute direction de l’Université. II en est l’organe suprême et possède droit d’initiative dans tous les domaines. II élabore les statuts et les règlements généraux, définit la politique et les objectifs de l’Université, établit et approuve le budget et les comptes, statue en dernier ressort et exerce notamment la tutelle sur tous les organes décentralisés. Article 6 Pour faciliter l’exercice de sa mission, le Conseil peut prendre toutes mesures de décentralisation. II constitue notamment des commissions permanentes à caractère consultatif. Sans préjudice des dispositions légales particulières régissant certaines commissions, il en détermine la composition sous la réserve qu’elles ne peuvent comprendre que des membres du Conseil d’Administration, leurs suppléants et des délégués élus appartenant à la communauté universitaire. Des experts peuvent être associés aux travaux des commissions. Le Conseil d’Administration constitue en tout cas six commissions permanentes : — le Conseil de la recherche, — la Commission de l’enseignement, — la Commission administrative, — la Commission des affaires sociales étudiantes, — la Commission des finances, — la Commission de la programmation et des investissements. Le Conseil fixe, par un règlement, le fonctionnement de chacune de ces commissions et les conditions dans lesquelles le Conseil peut appeler les experts appartenant à la communauté universitaire à siéger dans ces commissions avec voix consultative. Article 7 § 1er. La décentralisation se fait au niveau des Facultés et des Entités d’enseignement et de recherche indépendantes des Facultés de la manière suivante. § 2. Ces Facultés et Entités ont compétence d’initiative pour 1. l’organisation de l’enseignement, sa diffusion, la refonte des programmes et le contrôle des connaissances; 2. conformément aux modalités prévues aux chapitres V et VI du titre III, les nominations et promotions dans le corps académique et dans le corps scientifique n’appartenant pas au corps académique; 3. les nominations et promotions du personnel administratif, technique, de gestion et spécialisé de ces Facultés et Entités; 4. l’utilisation des bâtiments et locaux mis à la disposition de ces Facultés et Entités; 5. la répartition des crédits attribués à ces Facultés et Entités dans les limites que détermine le Conseil d’Administration.
BELGISCH STAATSBLAD — 11.10.2010 — MONITEUR BELGE
61009
§ 3. Ces Facultés et Entités transmettent leurs propositions, avec avis motivé, au Conseil d’Administration ou aux commissions permanentes compétentes créées par le Conseil d’Administration. § 4. Ces Facultés et Entités ont compétence de décision pour 1. les méthodes d’enseignement et la recherche, les réformes partielles des programmes, avec l’avis des titulaires; les décisions doivent être prises en ces matières dans les limites des budgets de ces Facultés et Entités, et du personnel disponible; 2. les modifications d’affectation du personnel scientifique ne faisant pas partie du corps académique, administratif, technique, de gestion et spécialisé dans les limites des cadres et règlements approuvés par le Conseil d’Administration; 3. l’exécution du budget ordinaire; 4. l’octroi aux membres des corps académique et scientifique de congés ne pouvant excéder un mois; 5. toutes matières pour lesquelles une délégation de pouvoir leur a été expressément accordée par le Conseil d’Administration. § 5. Ces Facultés et Entités établissent, trimestriellement, un rapport sur les décisions prises et le transmettent au Conseil d’Administration. Article 7bis Le Délégué du Gouvernement de la Communauté franc¸ aise assiste aux séances du Conseil d’Administration et du Bureau, ainsi qu’aux réunions des autres organes qui ont à connaître de questions relevant de sa compétence. II en va de même du Délégué du Ministre du Budget du Gouvernement de la Communauté franc¸ aise pour l’examen des questions qui ont une incidence budgétaire ou financière. TITRE III. — Des Facultés et des Entités d’enseignement et de recherche Chapitre Ier. — Du corps enseignant, du corps scientifique et du corps académique Article 8 Le corps enseignant comprend les professeurs ordinaires, les professeurs ordinaires C, les professeurs extraordinaires, les professeurs, les chargés de cours ainsi que les porteurs de titres légaux à venir. Les suppléants, portant le titre de suppléant, les maîtres de conférences, les chargés d’enseignement et les maîtres d’enseignement, font également partie du corps enseignant, de même que les membres du corps enseignant admis à la retraite, autorisés à poursuivre certaines activités d’enseignement, de recherche et de service à la communauté, conformément à la loi. Article 9 Le corps scientifique comprend les agrégés de Faculté, les conservateurs-agrégés, le bibliothécaire en chef, les chefs de travaux, les conservateurs, les répétiteurs, les premiers assistants, les bibliothécaires, les assistants, les attachés, les assistants-chargés d’exercices, les lecteurs ainsi que les porteurs de titres légaux à venir. Pour l’exercice des droits qui leur sont expressément reconnus par le Conseil d’Administration, il comprend aussi les assistants chargés d’exercices adjoints à un titulaire de langue vivante, les assistants volontaires, les assistants volontaires hospitaliers exerc¸ ant leurs activités à l’Hôpital académique et universitaire, les chercheurs rémunérés et les bénéficiaires de bourses attribuées par des Fonds ou des organismes extérieurs à l’Université et autorisés à y exercer leurs activités. De même que les chercheurs non rémunérés par l’Université mais bénéficiaires d’une bourse attribuée par elle, sont assimilés aux membres du corps scientifique, à l’exception de ceux qui sont assimilés aux membres du corps enseignant. Article 9bis Le corps académique est composé, d’une part, de l’ensemble des membres du corps enseignant et, d’autre part, de l’ensemble des membres du corps scientifique qui ont obtenu une thèse de doctorat, une thèse d’agrégation de l’enseignement supérieur, une équivalence de diplôme de docteur avec thèse ou une dispense de diplôme de docteur avec thèse et qui ont été nommés à titre définitif. Pour l’exercice des droits qui leur sont expressément reconnus par le Conseil d’Administration, les chercheurs qualifiés, les maîtres de recherches et les directeurs de recherches du FNRS, exerc¸ ant leurs activités à l’Université, sont assimilés aux membres du corps académique. Pour l’exercice des droits qui leur sont expressément reconnus par le Conseil d’Administration, font également partie du corps académique — les chercheurs rémunérés par des Fonds ou des organismes extérieurs à l’Université et autorisés à y exercer leurs activités auxquels le titre honorifique de Chercheur de l’ULB a été conféré par le Conseil d’Administration; — ceux parmi les assistants volontaires hospitaliers exerc¸ ant leurs activités à l’Hôpital académique et universitaire qui sont autorisés à porter le titre de maître assistant hospitalier et qui sont titulaires du grade académique de docteur ou d’agrégé conféré après la soutenance d’une thèse; — ceux parmi les assistants chargés d’exercices attachés à un titulaire de langue vivante qui sont autorisés à porter le titre de Maître de Langues principal et de Premier Maître de Langues et qui sont titulaires du grade académique de docteur conféré après la soutenance d’une thèse. Article 10 Les membres du corps académique et du corps scientifique n’appartenant pas au corps académique sont nommés et leurs titres et attributions sont conférés par le Conseil d’Administration, selon les modalités prévues aux chapitres V et VI du présent titre. Les conditions d’accès aux titres qui, parmi ceux énumérés aux articles 9 et 9bis, ne sont pas prévus par la loi sont fixées par le Conseil d’Administration selon les modalités qu’il détermine. Les mandats sont définitifs ou temporaires, selon ce que prévoit la loi, le statut équivalent du corps professoral et du corps scientifique ou le règlement des titres honorifiques pour chacun d’eux. Article 11 Les jurys d’examen sont composés, soit pour une ou plusieurs années d’études, soit pour l’ensemble d’une Faculté ou d’une Entité d’enseignement et de recherche, soit encore pour chacun des groupes ou sections qui peuvent y être créés, notamment de tous les membres du corps académique et des membres du corps scientifique qui ne font pas partie du corps académique, à qui est confiée la responsabilité des épreuves relatives à un enseignement obligatoire au programme de l’année d’études. Le corps académique, réuni en jury facultaire ou de l’Entité, adopte un règlement d’examen, qui peut comporter des dispositions propres à l’un ou l’autre des groupes ou sections. Ce règlement est soumis au Conseil d’Administration, qui ne peut refuser de l’entériner que s’il comporte des dispositions contraires aux règles imposées à l’Université ou adoptées par elle, et qui ne peut l’amender. Ce règlement est transmis au Conseil facultaire ou de l’Entité d’enseignement et de recherche indépendante des Facultés pour information. Article 12 Les membres du corps enseignant et du corps scientifique perdent leur titre, avec les droits qui s’y rattachent, le jour où ils cessent leurs fonctions. Le titre honorifique de leurs fonctions leur est accordé, sauf si un motif grave s’y oppose.
61010
BELGISCH STAATSBLAD — 11.10.2010 — MONITEUR BELGE
Les membres du corps enseignant admis à la retraite, et autorisés à poursuivre certaines activités, conformément à la loi, portent le titre de Professeur de l’Université. Une fois l’âge de soixante-dix ans révolus, ils perdent tout droit de siéger dans les organes de l’Université. Chapitre II. — Du Conseil facultaire et du Conseil des Entités d’enseignement et de recherche indépendantes des Facultés Article 13 Les Facultés et les Entités d’enseignement et de recherche indépendantes des Facultés, dans les limites des compétences qui leur sont attribuées, sont gérées par un Conseil. Celui-ci est tenu de respecter les orientations générales et les impératifs budgétaires assignés par le Conseil d’Administration sur proposition des commissions compétentes. Les Facultés et les Entités d’enseignement et de recherche indépendantes des Facultés fixent leur règlement d’ordre intérieur et le soumettent au Conseil d’Administration pour approbation. Le règlement des Entités d’enseignement et de recherche qui sont intégrées à une Faculté est soumis au Conseil d’Administration par l’intermédiaire des Facultés dont relèvent les domaines d’enseignement ou de recherche de l’Entité concernée, après avis de celles-ci. Article 14 Le Conseil se compose : a. au choix des membres du corps académique de la Faculté ou de l’Entité d’enseignement et de recherche indépendante, de tous les membres de ce corps académique ou de certains d’entre eux, délégués par leurs pairs; b. de délégués des membres du corps scientifique qui ne font pas partie du corps académique, des étudiants et du personnel administratif, technique, de gestion et spécialisé de la Faculté ou de l’Entité. Le nombre de ces délégués est fixé, pour chaque Faculté ou Entité d’enseignement et de recherche indépendante, par le Conseil d’Administration, sur proposition du Conseil facultaire ou du Conseil de l’Entité indépendante. Le nombre des délégués des étudiants à voix délibérative ne peut en aucun cas être inférieur à vingt pour cent du nombre total des membres du Conseil. En font d’office partie les délégués au Conseil d’Administration effectifs ou, à défaut, suppléants des étudiants et qui appartiennent à la Faculté ou à l’Entité. La composition du Conseil de Faculté ou de l’Entité indépendante est communiquée au Conseil d’Administration lors de son renouvellement. Article 15 Au choix des Facultés ou des Entités d’enseignement et de recherche indépendantes des Facultés, le Conseil peut être complété au plus par six membres cooptés extérieurs à la Faculté ou à l’Entité intéressée, anciens étudiants ou appartenant à la Communauté universitaire. Le nombre des membres cooptés peut être porté au maximum à douze pour la Faculté de Médecine. Le Conseil facultaire ou de l’Entité indépendante peut leur accorder voix délibérative. Ils sont élus en nombre égal par le corps académique ou ses délégués, d’une part, et par les délégués des autres corps, d’autre part. Toutefois, pour la Faculté de Médecine, ils sont élus à la majorité des deux tiers sur présentation des membres du personnel infirmier et paramédical de l’Hôpital académique et universitaire, des maîtres de stage des hôpitaux de stage, des maîtres de stage en médecine générale ainsi que des anciens étudiants. Article 16 L’élection de tous les délégués et des membres cooptés se fait au scrutin secret; leur mandat est de deux ans et est renouvelable. Au choix des Facultés ou des Entités d’enseignement et de recherche indépendantes des Facultés, le mandat des délégués des étudiants peut néanmoins être d’un an ou de deux ans; leur règlement d’ordre intérieur précisera cette durée. Les délégués peuvent avoir un suppléant, élu dans ce cas conjointement avec le titulaire. Le suppléant remplace le titulaire empêché. Par exception à l’alinéa précédant, les délégués des étudiants peuvent, si leur mandat est d’une durée de deux ans, avoir deux suppléants, élus dans ce cas conjointement avec le titulaire. Les suppléants des délégués des étudiants sont dans ce cas appelés premier suppléant et deuxième suppléant. Ils remplacent, dans cet ordre, le titulaire empêché. Les décisions du Conseil facultaire ou de l’Entité indépendante sont prises à la majorité simple des membres présents. Toutefois, lorsque le nombre des membres du corps académique présents au vote est supérieur au nombre total des sièges attribués aux délégués des autres corps, les voix des membres du corps académique ou de leurs délégués sont réduites à ce nombre. Article 17 Le régime de constitution et de vote du Conseil facultaire ou de l’Entité indépendante s’applique mutatis mutandis aux sections, départements ou autres structures internes éventuellement créés au sein des Facultés et Entités d’enseignement et de recherche indépendantes des Facultés. Chapitre III. — Du Doyen, du Vice-Doyen et du Secrétaire des Facultés et du Président, du Vice-Président et du Secrétaire des Entités d’enseignement et de recherche indépendantes des Facultés Article 18 Le Conseil facultaire élit en son sein son Doyen, son Vice-Doyen et son Secrétaire. Le Doyen et le Vice-Doyen d’une Faculté sont issus du corps académique. Ils sont choisis, sauf exception autorisée par le Recteur préalablement au dépôt des candidatures, parmi les professeurs ordinaires, les professeurs ordinaires C, les professeurs extraordinaires et les professeurs, appartenant en ordre principal à cette Faculté, et sur proposition du corps académique. Ils sont élus séparément, à la majorité simple et au scrutin secret. Leur mandat prend cours le premier jour de l’année académique. II est de deux ans. Ils sont rééligibles une fois. Après avoir achevé leur deuxième mandat, ils ne peuvent poser à nouveau leur candidature à la même fonction qu’après une interruption de deux ans au moins. Le Secrétaire d’une Faculté est choisi parmi les membres du corps académique, appartenant en ordre principal à cette Faculté. Son mandat est de deux ans et est renouvelable. Article 19 Les membres du corps académique des Facultés ne participent à l’élection du Doyen, du Vice-Doyen et du Secrétaire de la Faculté que dans la Faculté à laquelle ils appartiennent en ordre principal. Article 20 Le Doyen de la Faculté est chargé, dans les limites de la compétence de la Faculté, de la surveillance immédiate de l’enseignement, de la recherche et de l’administration, et de la mise en ceuvre des prérogatives conférées aux Facultés par l’article 7 § 4. En cas d’empêchement du Doyen, le Vice-Doyen exerce toutes les fonctions du Doyen.
BELGISCH STAATSBLAD — 11.10.2010 — MONITEUR BELGE
61011
Article 21 Le Conseil de l’Entité d’enseignement et de recherche indépendante des Facultés élit en son sein, à la majorité simple et au scrutin secret, son Président, son Vice-Président et son Secrétaire. Le Président et le Vice-Président d’une Entité d’enseignement et de recherche indépendante sont issus du corps académique. Ils sont choisis, sur proposition du corps académique, sauf exception autorisée par le Recteur préalablement au dépôt des candidatures, parmi les professeurs ordinaires, les professeurs ordinaires C, les professeurs extraordinaires et les professeurs. Ils sont élus séparément, à la majorité simple et au scrutin secret. Leur mandat prend cours le premier jour de l’année académique. II est de deux ans et est renouvelable une fois. Après avoir achevé leur deuxième mandat, ils ne peuvent poser à nouveau leur candidature à la même fonction qu’après une interruption de deux ans au moins. Le Président d’une Entité d’enseignement et de recherche indépendante des Facultés est chargé, dans les limites de la compétence de l’Entité, de la surveillance immédiate de l’enseignement, de la recherche et de l’administration, et de la mise en ceuvre des prérogatives conférées aux Entités d’enseignement et de recherche par l’article 7 § 4. En cas d’empêchement du Président, le Vice-Président exerce toutes les fonctions du Président. Le Secrétaire d’une Entité de recherche et d’enseignement est choisi parmi les membres du corps académique rattaché à l’Entité. Son mandat est de deux ans et est renouvelable. Chapitre IV. — Du Bureau des Facultés et des Entités d’enseignement et de recherche indépendantes des Facultés Article 22 Le Bureau de la Faculté ou de l’Entité d’enseignement et de recherche indépendante est composé comme suit : a. le Doyen, ou, dans les Entités, le Président; b. le Vice-Doyen, ou dans les Entités, le Vice-Président; c. un délégué du corps académique; d. un délégué des membres du corps scientifique qui ne font pas partie du corps académique; e. deux délégués des étudiants; f. un délégué du personnel administratif, technique, de gestion et spécialisé; g. le Secrétaire académique. Tous les membres du Bureau ont voix délibérative. Ils doivent être membres du Conseil facultaire ou du Conseil de l’Entité d’enseignement et de recherche indépendante des Facultés. Les membres du Bureau prévus aux litteras c à f sont élus par le Conseil facultaire ou de l’Entité indépendante, sur proposition des corps dont ils relèvent. Sur proposition du Conseil facultaire ou du Conseil de l’Entité indépendante, le Conseil d’Administration peut décider d’adjoindre au Bureau des membres avec voix consultative. Ces membres assistent au Conseil facultaire ou de l’Entité indépendante. Article 23 Le Bureau prépare les séances du Conseil. II statue en premier ressort sur les différends d’ordre académique. Lorsque l’urgence le requiert, il supplée le Conseil, à charge de le saisir, à sa plus proche séance, des décisions éventuellement prises. Dans tous les cas de figure, le Conseil ratifie, à sa plus proche séance, les délibérations du Bureau. Chapitre V. — De la Commission spéciale Article 24 Une Commission spéciale est créée au sein de chaque Faculté ainsi que dans chaque Entité d’enseignement et de recherche indépendante des Facultés. Celle-ci a compétence exclusive au niveau facultaire en matière de nomination, de promotion et de renouvellement de mandat du corps académique. Sa compétence s’étend également aux changements d’attribution et au retrait d’enseignement visant les membres du même corps. Article 25 La Commission spéciale est composée des personnes suivantes qui y ont voix délibérative : — les membres du corps académique de la Faculté ou de l’Entité d’enseignement et de recherche indépendante; — les délégués au Conseil d’Administration - effectifs ou, à défaut, suppléants - des membres du corps scientifique qui ne font pas partie du corps académique; — les délégués au Conseil d’Administration - effectifs ou, à défaut, suppléants - des étudiants et qui appartiennent à la Faculté ou à l’Entité. Lorsque les étudiants ou les membres du corps scientifique qui ne font pas partie du corps académique d’une Faculté ou d’une Entité n’ont pas de représentants au Conseil d’Administration, ces corps sont représentés au sein de la Commission spéciale par leurs représentants au Bureau de la Faculté ou de l’Entité. Ils ont également voix délibérative. La Commission spéciale peut s’adjoindre en outre des membres du Conseil facultaire ou du Conseil de l’Entité indépendante, avec voix consultative. Article 26 La Commission spéciale statue sur rapport d’une commission scientifique, composée de membres du corps académique de la Faculté, ou de l’Entité, et, le cas échéant, de personnalités choisies en raison de leur compétence particulière. Au cas où elle est appelée à se prononcer sur la nomination, la promotion, le renouvellement ou le changement d’attribution d’un membre appartenant déjà à l’Université, elle statue en outre sur rapport de la commission d’évaluation pédagogique telle que prévue à l’article 27. Les membres de la Commission scientifique sont désignés par la Commission spéciale. Les membres de la Commission d’évaluation pédagogique sont désignés par le Conseil facultaire ou le Conseil de l’Entité indépendante. Article 27 Sans préjudice des dispositions qui précèdent, le Conseil facultaire ou le Conseil de l’Entité indépendante peut constituer des commissions permanentes ou temporaires à caractère consultatif. II en détermine l’objet et la composition. Une commission d’évaluation pédagogique est créée au sein de chaque Faculté et Entité d’enseignement et de recherche indépendante des Facultés en tant que commission permanente du Conseil facultaire ou de l’Entité indépendante. Elle est composée de quatre membres du corps académique, de quatre membres du corps scientifique n’appartenant pas au corps académique et de huit membres étudiants. La commission statue sur les aptitudes pédagogiques des membres du corps académique et du corps scientifique n’appartenant pas au corps académique lors d’une demande de renouvellement de mandat ou de promotion ainsi que lors de la nomination d’un membre appartenant déjà à l’Université.
61012
BELGISCH STAATSBLAD — 11.10.2010 — MONITEUR BELGE
Les modalités de désignation de ses membres et le fonctionnement de cette commission sont définis dans un règlement approuvé par le Conseil d’Administration. Chapitre VI. — Du mode de nomination des membres du corps scientifique n’appartenant pas au corps académique Article 28 Les nominations des membres du corps scientifique n’appartenant pas au corps académique, ainsi que les renouvellements de mandats, sont proposés par le Conseil facultaire ou de l’Entité d’enseignement et de recherche indépendante des Facultés. Les propositions de nomination et de renouvellement sont accompagnées d’un rapport scientifique. La proposition de renouvellement est, en outre, accompagnée d’un rapport établi par la commission d’évaluation pédagogique telle que prévue à l’article 27. Ces rapports sont transmis au Conseil d’Administration en même temps que la proposition. Article 28bis En cas d’intégration à l’Université d’établissements d’enseignement jusque-là juridiquement distincts, le Conseil d’Administration est habilité à autoriser, pour une période maximale de quatre ans, des dérogations aux articles 13 à 28 des présents Statuts, dans la mesure nécessaire à l’adaptation progressive des structures des établissements en question aux exigences statutaires en vigueur à l’Université. Une telle mesure nécessite une délibération du Conseil d’Administration prise à la majorité des deux tiers des membres présents, abstentions non comptées. TITRE IV. — Du Recteur Article 29 § 1er. Le Recteur est élu au scrutin secret, parmi les professeurs ordinaires, les professeurs ordinaires C et les professeurs extraordinaires, dans le courant du mois de mai, par le corps académique. Son mandat commence le premier jour de l’année académique; il a une durée de quatre ans. Il peut être renouvelé une fois, pour une durée de deux ans. § 2. Le Recteur est alternativement élu parmi les professeurs appartenant aux Facultés et Entités d’enseignement et de recherche indépendantes des Facultés de Sciences humaines, et aux autres Facultés et Entités. Cette règle s’applique, lors de chaque élection, à tout candidat autre que le Recteur se présentant à la réélection. Article 30 § 1er. Le Recteur représente le corps académique. II en convoque et en préside les assemblées générales. II a le droit de convoquer et de présider les Conseils facultaires ou des Entités indépendantes. II est l’interlocuteur, pour les matières académiques, des corps de la Communauté universitaire. II veille à l’entente cordiale entre les Facultés et Entités indépendantes. § 2. II veille, sur le plan académique, au bon ordre de l’Université, à l’observation des programmes et des horaires et à l’exécution des décisions du Conseil d’Administration. A cet effet, il exerce l’autorité administrative sur les autorités des Facultés et des Entités d’enseignement et de recherche indépendantes des Facultés. II est l’autorité disciplinaire du corps académique, scientifique et étudiant sans préjudice des compétences attribuées en matière disciplinaire aux instances désignées par le Conseil d’Administration. § 3. II assure, avec le concours des commissions compétentes, la régularité et le progrès de l’enseignement et le développement de la recherche scientifique. § 4. Avec le Président, il partage la direction de l’administration générale. II peut se faire produire tous documents relatifs à la gestion de l’Université, et obtenir directement toutes informations, quelle qu’en soit la nature, de la part de l’administration. § 5. En accord avec le Bureau de l’Université, il veille à la programmation des aménagements et à la ventilation des surfaces académiques anticipant sur les besoins liés à l’organisation de l’enseignement et de la recherche et à l’évolution de la population étudiante. § 6. II peut se faire suppléer ou assister par les deux derniers Recteurs ayant achevé leur mandat. Pour l’accomplissement de la mission qui lui est dévolue, le Recteur peut se faire assister par les Doyens des Facultés. II peut, aux mêmes fins, obtenir le concours d’au maximum cinq Vice-Recteurs et d’un adjoint pour les affaires culturelles issu du corps étudiant, désignés sur sa proposition par le Conseil d’Administration. Leur mandat est d’une durée de deux ans. II est renouvelable. L’élection des Vice-Recteurs et de l’adjoint a lieu lors du premier Conseil d’Administration de l’année académique. En cas de décès ou de démission d’un Vice-Recteur ou de l’adjoint, son successeur, à la désignation duquel il est pourvu par le Conseil d’Administration sur proposition du Recteur, achève son mandat. § 7. En cas d’empêchement du Recteur, ses fonctions sont provisoirement exercées par le dernier Recteur ayant achevé son mandat. Celui-ci porte le titre de Pro-Recteur. Article 31 En cas de décès ou de démission du Recteur, ses fonctions sont exercées provisoirement par le ProRecteur. II est, en outre, procédé dans les plus brefs délais au remplacement du Recteur décédé ou démissionnaire. Le nouveau Recteur achève le mandat de son prédécesseur; il est rééligible une fois sans pour autant que la durée totale de ses mandats successifs n’excède six ans. TITRE V. — De l’administration Chapitre Ier. — Du Conseil d’Administration Article 32 § 1er. Le Conseil d’Administration se compose : a. du Président et du Vice-Président du Conseil d’Administration, élus par les membres des catégories b à j, soit en leur sein, soit en dehors de ceux-ci; b. du Recteur; c. du Pro-Recteur; son suppléant est celui de ses prédécesseurs le plus récemment sorti de charge et ayant achevé son mandat; celui-ci porte le titre d’Ancien Recteur; en cas de décès, de démission ou de refus d’un ancien Recteur, celui de ses prédécesseurs le plus récemment sorti de charge, et ayant achevé son mandat, le remplacera.
BELGISCH STAATSBLAD — 11.10.2010 — MONITEUR BELGE
61013
d. des Doyens de Faculté; dd. d’un Président d’Entité d’enseignement et de recherche indépendante des Facultés, élu par ses pairs; e. de sept membres du corps académique, élus en son sein, par le corps académique. Ils sont élus au scrutin de liste et à la représentation proportionnelle. Le règlement électoral prévoira que trois de ces membres doivent appartenir au corps académique des Facultés ou Entités d’enseignement et de recherche indépendantes des Facultés de Sciences humaines et quatre au corps académique des autres Facultés ou Entités. Le règlement électoral précisera les modalités complémentaires permettant d’assurer un équilibre satisfaisant entre les différentes Facultés et Entités d’enseignement et de recherche indépendantes des Facultés; f. de cinq membres élus, en leur sein, par les membres du corps scientifique qui ne font pas partie du corps académique. Ils sont élus au scrutin de liste et à la représentation proportionnelle. Le règlement électoral prévoira qu’au moins deux de ces membres doivent appartenir aux Facultés ou Entités d’enseignement et de recherche indépendantes des Facultés de Sciences humaines et au moins deux aux autres Facultés ou Entités. Le règlement électoral précisera les modalités complémentaires permettant d’assurer un équilibre satisfaisant entre les différentes Facultés et Entités d’enseignement et de recherche indépendantes des Facultés; g. de huit membres étudiants élus par les étudiants de chaque Faculté et parmi eux, à raison d’un par Faculté, à l’exception de la Faculté d’Architecture; gg. d’un membre étudiant, élu par un collège électoral distinct comprenant les étudiants inscrits en Faculté d’Architecture ainsi que dans les Entités d’enseignement et de recherche indépendantes des Facultés et parmi eux; h. de cinq membres élus en son sein, par le personnel administratif, technique, de gestion et spécialisé, en deux scrutins séparés; h.1. les membres du PATGS de l’Université élisent trois représentants parmi les membres du personnel administratif, technique, de gestion et spécialisé de l’Université n’exerc¸ ant pas leur activité à l’Hôpital académique et universitaire. Ils sont élus au scrutin de liste et à la représentation proportionnelle; h.2. les membres du PATGS de l’Hôpital académique et universitaire élisent deux représentants parmi les membres du personnel administratif, technique, de gestion et spécialisé exerc¸ ant leur activité au sein de l’Hôpital académique et universitaire. Ils sont élus au scrutin de liste et à la représentation proportionnelle; i. de quatre membres élus par les membres des catégories a à h du Conseil d’Administration, parmi les personnes représentatives de la vie sociale, politique et économique du pays, ayant témoigné de leur attachement à l’Université; Le règlement d’ordre intérieur dont il est question à l’article 33bis fixe le mode de cette élection dans le respect des principes suivants : — l’élection a lieu lors d’une séance extraordinaire du Conseil à laquelle seuls les membres des catégories a à h précitées sont convoqués; — dans une première phase, la procédure tend à recueillir une majorité d’au moins % des voix, abstentions non comptées, sur l’élection des quatre membres, moyennant une concertation préalable dans une commission constituée par le Conseil en son sein, et dont il fixe la composition et le fonctionnement; — à défaut d’aboutir à l’élection dans les conditions susdites, les présentations des candidatures sont faites à raison de deux par les membres du Conseil appartenant aux catégories b à e, et à raison de deux par les membres appartenant aux catégories f à h. j. d’un membre élu par les anciens étudiants, dans les conditions déterminées par le Conseil d’Administration de l’Université. § 2. De l’élection des membres du Conseil d’Administration L’élection de tous les membres du Conseil a lieu au scrutin secret. Un règlement électoral est arrêté fixant les modalités et procédures électorales pour l’élection du Recteur ainsi que pour les membres du Conseil d’Administration repris aux alinéas e à h du présent article. Les membres du corps académique n’ayant qu’une charge réduite ne seront, en vue de l’élection du Recteur et des membres désignés à l’article 32 littera e des présents Statuts, inscrits sur les listes électorales que sur la demande qu’ils en feront, selon les modalités que fixera le règlement électoral; celui-ci précisera ce qu’il y a lieu d’entendre par charge réduite, pour l’application de la présente disposition. Les membres du corps scientifique n’ayant qu’une charge réduite qui ne font pas partie du corps académique, les chercheurs rémunérés et les bénéficiaires de bourses attribuées par des Fonds ou des organismes extérieurs à l’Université et autorisés à y exercer leurs activités ainsi que les chercheurs non rémunérés par l’Université mais bénéficiaires d’une bourse attribuée par elle, quelle que soit l’importance de leur mandat, ne seront, en vue de l’élection des membres désignés à l’article 32 littera f des présents Statuts, inscrits sur les listes électorales que sur la demande qu’ils en feront, selon les modalités que fixera le règlement électoral; celui-ci précisera ce qu’il y a lieu d’entendre par charge réduite, pour l’application de la présente disposition. Les étudiants de troisième cycle ne seront inscrits sur les listes électorales que sur la demande qu’ils en feront, selon les modalités que fixe le règlement électoral. Le règlement électoral pourra compléter, pour des raisons spécifiques débattues en Conseil d’Administration, la liste des électeurs qui, parmi les électeurs reconnus par les présents Statuts, ne seront inscrits sur les listes électorales que sur la demande qu’ils en feront. § 3. Des suppléances Les membres des catégories e, f, h et j peuvent avoir un suppléant, élu conjointement avec le titulaire. Les suppléants des membres de la catégorie d sont les Vice-Doyens des Facultés; le suppléant du membre de la catégorie dd est un Vice-Président d’Entité d’enseignement et de recherche indépendante des Facultés désigné par ses pairs sur proposition du membre de la catégorie dd. Les membres de la catégorie g et gg peuvent avoir deux suppléants. Le premier suppléant devient titulaire en cas de démission ou de décès du membre effectif. Si le premier suppléant est déjà devenu effectif, s’il a démissionné ou s’il est décédé, le deuxième suppléant remplace l’effectif qui a démissionné ou qui est décédé. Un membre du Conseil d’Administration de la catégorie b à h qui cesse d’appartenir à la Communauté universitaire perd son mandat. § 4. Aucun membre du Conseil d’Administration ne peut rester en fonction au-delà de l’âge de soixante-dix ans. Article 32bis § 1er. Les membres effectifs et suppléants des catégories e à h de l’article 32, § 1er sont élus pour un mandat de deux ans. Ils peuvent exercer jusqu’à quatre mandats consécutifs, quels qu’ils soient, dans la même catégorie, sans pouvoir être élus en qualité de membres effectifs plus de deux fois. Après l’achèvement de quatre mandats consécutifs, ils peuvent poser leur candidature à un nouveau mandat, quel qu’il soit, dans la même catégorie, après une interruption de deux ans. Dans cette hypothèse, ce nouveau mandat est considéré comme un premier mandat pour l’application de l’alinéa 1er. Après l’achèvement de quatre mandats consécutifs, les membres qui sont en mesure de se présenter aux suffrages d’une autre catégorie peuvent le faire sans respecter le délai d’interruption prévu à l’alinéa 2 du présent §. Dans cette hypothèse, ce nouveau mandat est considéré comme un premier mandat pour l’application de l’alinéa ter. § 2. Le membre effectif et le membre suppléant de la catégorie j de l’article 32, § 1er sont élus pour un mandat de deux ans. Ils peuvent exercer jusqu’à quatre mandats consécutifs, quels qu’ils soient, dans la même catégorie. Pour le surplus, les règles portées par le § 1er, al. 2 et 3 du présent article leur sont applicables.
61014
BELGISCH STAATSBLAD — 11.10.2010 — MONITEUR BELGE
§ 3. Les membres de la catégorie i de l’article 32, § 1er sont élus pour un mandat de deux ans, étant entendu que leur mandat prend fin au plus tard lors de l’entrée en fonction des membres nouvellement élus au terme de la procédure visée au même article. Ils peuvent exercer jusqu’à quatre mandats consécutifs dans la même catégorie. Pour le surplus, les règles portées par le § 1er, al. 2 et 3 du présent article leur sont applicables. Article 33 Le Président et le Vice-Président du Conseil d’Administration sont élus par le Conseil, soit en son sein, soit en dehors de celui-ci. S’ils sont élus en dehors du Conseil d’Administration, ils deviennent, du fait même de leur élection, membres à part entière de celui-ci. Ils sont élus pour deux ans et sont rééligibles trois fois. Article 33bis Le Conseil adopte un règlement d’ordre intérieur qui fixe les conditions de son fonctionnement, de celui du Bureau ainsi que le mode d’élection des membres de la catégorie i de l’article 32, § 1er, selon ce que prévoit cette disposition; le règlement peut limiter dans le temps la réélection de ces membres. Le règlement détermine également le mode d’élection du Président et du Vice-Président du Conseil, des membres du Bureau, ainsi que le mode de désignation des personnes auxquelles il pourrait assigner des fonctions spécifiques. Article 34 Tous les documents relatifs aux questions soumises au Conseil sont tenus à la Chancellerie à la disposition des membres, à partir du jour de l’envoi de la convocation aux membres du Conseil. Article 35 Les résolutions du Conseil sont prises à la majorité des suffrages exprimés. En cas de parité, la proposition mise aux voix est rejetée. Le nombre de votes émis par les catégories de membres visés à l’article 32, § 1er, d) et dd) additionnés ne peut en aucun cas dépasser huit. Le règlement d’ordre intérieur visé à l’article 33bis fixe les modalités d’application de cette règle. Article 36 Les délibérations du Conseil d’Administration sont consignées dans des procès-verbaux approuvés par le Conseil et signés par le Président et le Secrétaire. Les copies ou extraits à produire en justice ou ailleurs sont signés par le Président et le Secrétaire ou, à leur défaut, par deux membres du Conseil d’Administration. II n’en peut être pris ou délivré copie ou extrait qu’avec l’autorisation du Bureau ou du Président. Article 37 Le Conseil établit chaque année un rapport sur l’activité de l’Université et sur sa gestion financière. Ces rapports sont publiés dans l’année qui suit la clôture de l’année dont question. Chapitre II. — Du Président et du Vice-Président Article 38 § 1er. Le Président du Conseil d’Administration prend, de sa seule autorité, toutes les mesures d’extrême urgence, à charge d’en saisir le Conseil lors de sa séance la plus proche. Il est l’organe de l’Université. § 2. II est l’instance disciplinaire des personnels administratif, technique, de gestion et spécialisé sans préjudice des compétences attribuées en matière disciplinaire aux instances désignées par un règlement de travail. § 3. II assume la responsabilité et la direction de l’administration générale. § 4. En accord avec le Bureau, il établit les prévisions des dépenses en vue de l’établissement des budgets. II veille à la programmation des investissements et de leur financement. § 5. Il convoque et préside le Conseil d’Administration et le Bureau. § 6. Le Vice-Président assiste le Président dans les tâches que celui-ci lui confie. Il remplace le Président empêché. § 7. Pour l’accomplissement de sa mission, le Président peut obtenir le concours de trois adjoints désignés par le Conseil d’Administration, sur proposition du Président. § 8. En cas de décès ou de démission du Président, ses fonctions sont exercées provisoirement par le Vice-Président. II est procédé dans les plus brefs délais au remplacement du Président, pour la partie restant à courir de son mandat. En cas de décès ou de démission du Vice-Président, il est procédé dans les plus brefs délais à son remplacement pour la partie restant à courir de son mandat. Article 38bis Le Conseil d’Administration peut, en adoptant une motion de méfiance, destituer son Président ou son Vice-Président. Lorsque la demande de destitution vise simultanément le Président et le Vice-Président, une motion doit être introduite séparément pour chacun d’eux. La motion n’est inscrite à l’ordre du jour du Conseil que si elle est contresignée par plus de la moitié des membres effectifs du Conseil, en fonction au moment de son dépôt. La motion ne sera adoptée que si elle réunit au moins les trois-quarts des voix des membres présents en séance. Le Président ou le Vice-Président, ainsi destitué, est remplacé dans les plus brefs délais, pour la partie restant à courir de son mandat. Article 39 Le Bureau se compose a. du Président du Conseil d’Administration, qui est de droit Président du Bureau; b. du Recteur; c. du Pro-Recteur; d. de deux membres du corps académique;
BELGISCH STAATSBLAD — 11.10.2010 — MONITEUR BELGE
61015
e. d’un membre du corps scientifique qui ne fait pas partie du corps académique; f. de deux étudiants; g. d’un membre du personnel administratif, technique, de gestion et spécialisé. Les membres du Bureau doivent être membres effectifs du Conseil d’Administration; leur mandat cesse de plein droit s’ils perdent cette qualité. Les membres du Bureau sont élus pour deux ans; ils peuvent être réélus. Les membres visés aux litteras d à g sont élus par le Conseil d’Administration, sur proposition des corps dont ils relèvent. Ils peuvent avoir un suppléant, désigné parmi les membres effectifs du Conseil et conjointement avec le titulaire, ou ultérieurement sur proposition de celui-ci. En cas d’empêchement du membre effectif, le suppléant siège au Bureau. II devient titulaire en cas de décès ou de démission du membre effectif. Lorsqu’un membre effectif, sans suppléant, vient à manquer, le Conseil pourvoit immédiatement à son remplacement, pour la partie du mandat restant à courir. Le suppléant du Pro-Recteur est celui de ses prédécesseurs le plus récemment sorti de charge et ayant achevé son mandat; en cas de décès, de démission ou de refus d’un ancien Recteur, celui de ses prédécesseurs le plus récemment sorti de charge et ayant achevé son mandat, le remplacera. Le Vice-Président du Conseil d’Administration, les Doyens des Facultés et le membre repris au littera dd de l’article 32 des présents Statuts assistent au Bureau avec voix consultative. Article 39bis Le Président du Conseil d’Administration peut inviter aux séances du Conseil et à celles du Bureau toute personne à même d’éclairer les administrateurs sur les points en délibéré. Article 40 Le Bureau exerce les délégations de pouvoir qui lui sont conférées par le Conseil d’Administration et décide des mesures d’exécution qu’impliquent les décisions du Conseil. II veille à la coordination des administrations. II prépare les débats importants du Conseil d’Administration que lui soumet le Président du Conseil d’Administration et élabore une proposition patronale en prévision de débats relevant de la compétence des organes de concertation sociale. Dans tous les cas de figure, le Conseil d’Administration ratifie, à sa plus proche séance, les délibérations du Bureau. Article 40bis Afin de renforcer les liens entre l’Université et le monde extérieur et de favoriser le développement de l’Université, le Conseil d’Administration peut créer un Conseil Stratégique consultatif. Chapitre III. — Du Secrétaire de l’Université et du siège administratif de l’Université Article 41 Le Secrétaire est nommé par le Conseil d’Administration. II est chargé de la rédaction des rapports et de la rédaction des procès-verbaux ainsi que de la garde des archives. Article 42 Le siège administratif de l’Université est établi dans la Région de Bruxelles-Capitale. Chapitre IV. — De la représentation de l’Université vis-à-vis des tiers Article 43 Abrogé. Article 44 Tous actes engageant l’Université sont signés par le Président du Conseil d’Administration et par le Recteur. A défaut du Président, le VicePrésident ou un membre du Bureau signe l’acte. A défaut du Recteur, le Pro-Recteur ou un membre du Bureau signe l’acte. Ils n’ont pas à justifier à l’égard des tiers d’une décision préalable du Conseil. Le Conseil peut accorder des délégations spéciales aux mêmes fins à telle personne qu’il désigne. TITRE VI. — Du Commissaire Général Article 45 Le Commissaire général a compétence pour recevoir toute requête de la part d’un membre de la communauté universitaire faisant grief à une autorité académique ou administrative de l’Université d’irrégularité, de retard ou de carence dans l’examen d’une affaire le concernant directement et personnellement. Le Commissaire général juge souverainement s’il y a lieu de prendre cette requête en considération et, dans l’affirmative, a pouvoir d’obtenir tous renseignements verbaux ou écrits et de consulter, sans déplacement, tout document ou pièce pour, sa conviction étant formée, faire rapport sans délai au Conseil d’Administration, qui statue en dernier ressort. Article 46 Le Commissaire général, lorsqu’il constate une irrégularité, un retard ou une carence dans l’examen, par une autorité académique ou administrative de l’Université, d’une affaire concernant directement et personnellement un membre de la communauté universitaire, peut également agir d’office et, après enquête, faire rapport au Conseil d’Administration pour qu’il soit statué par celui-ci en dernier ressort sur les conclusions du Commissaire général. Article 47 Le Commissaire général est nommé par le Conseil d’Administration et hors de son sein, parmi les membres de la communauté universitaire, sur proposition du Bureau de l’Université statuant à la majorité des cinq sixièmes des membres présents. Son mandat est de quatre ans et n’est pas renouvelable.
61016
BELGISCH STAATSBLAD — 11.10.2010 — MONITEUR BELGE
Article 48 Pour l’accomplissement de sa mission, le Commissaire général est assisté de trois adjoints, désignés par le Conseil d’Administration sur proposition du Commissaire général. Ces adjoints sont choisis à raison d’un dans chacun des corps auxquels n’appartient pas le Commissaire général. TITRE VII. — Dispositions diverses Article 49 L’engagement de respecter les présents Statuts et l’adhésion aux principes qu’énoncent les articles 1 et 2 sont une condition d’éligibilité et de cooptation au Conseil d’Administration, au Conseil facultaire ou au Conseil d’une Entité d’enseignement et de recherche indépendante des Facultés et dans toutes les commissions permanentes du Conseil d’Administration. Article 50 Le Conseil d’Administration peut, sur la proposition d’une Faculté ou d’une Entité d’enseignement et de recherche indépendante des Facultés ou de sa propre initiative, conférer le titre de Docteur honoris Causa à des personnes qui ont rendu des services à la science, à la société ou à l’Université. Article 51 Le vote à toute fonction élective est moralement obligatoire. L’élection n’est valable que si les participants au scrutin, y compris ceux dont le bulletin est blanc ou nul, représentent au moins un tiers du corps électoral sauf pour les collèges électoraux étudiants où le quorum est d’un quart. Si cette condition n’est pas remplie, il sera procédé à une nouvelle élection trois mois au plus après la première consultation, et, s’il y a lieu, sauf pour les collèges électoraux étudiants, à une dernière élection, trois mois au plus après la deuxième consultation. En l’absence d’élection réunissant le quorum, le(s) représentant(s) du corps intéressé élus lors de la précédente élection reste(nt) en fonction jusqu’à ce que de nouveaux représentants aient été valablement élus, et ce pour autant qu’ils satisfassent toujours aux conditions d’éligibilité. Les délégués élus aux divers organes représentatifs de l’Université sont tenus de convoquer une assemblée générale de leurs mandants si un cinquième de ceux-ci en font la demande. Article 52 Toute révision des statuts devra être précédée d’une consultation de la communauté universitaire, selon les modalités que le Conseil d’Administration détermine. Toute proposition de révision des statuts doit être portée à la connaissance des membres du Conseil d’Administration quinze jours au moins avant d’être mise en délibération. Le Conseil ne pourra statuer sur cette proposition que si les deux tiers au moins des membres qui le composent sont présents; et la modification proposée ne sera adoptée que si elle réunit au moins les deux tiers des suffrages exprimés. Article 53 Les présents statuts entrent en vigueur et remplacent les statuts antérieurs en date du 15 septembre 2010, sans préjudice des dispositions transitoires qui suivent. Dispositions transitoires En tant qu’il adapte la représentation du corps étudiant aux modifications de l’article 4, § 1er, l’article 32, § 1er sera intégralement d’application en vue des élections de décembre 2011, moyennant une entrée en vigueur progressive tenant compte des dispositions transitoires suivantes : — le membre étudiant du Conseil d’administration élu en décembre 2009 par les étudiants de la Faculté des Sciences sociales et politiques / Solvay Brussels School of Economics and Management restera en fonction jusqu’au terme de son mandat en décembre 2011; à partir du 15 septembre 2010, il représente les étudiants de l’ancienne Faculté désormais répartis entre les deux nouvelles Facultés issues de la scission; à cette fin, il ne disposera toujours que d’une voix délibérative; ses suppléants restent en fonction pour la même période; — le membre étudiant du Conseil d’administration élu en décembre 2009 en application de l’article 32, § 1er, gg) [repris ci-après] restera en fonction jusqu’au terme de son mandat en décembre 2011; ses suppléants restent en fonction pour la même période; — conformément à une disposition statutaire transitoire insérée dans les Statuts le 19 octobre 2009 et remplacé par la présente disposition, les représentants étudiants élus au Conseil d’administration en décembre 2009 par les étudiants inscrits pour l’année académique 2009-2010 aux études organisées par l’Institut supérieur d’Architecture Victor Horta et l’Institut supérieur d’Architecture de la Communauté franc¸ aise « La Cambre » assistent avec voix consultative au Conseil d’administration du ter janvier 2010 au 14 septembre 2010. A partir du 15 septembre 2010, ces représentants exerceront pleinement, avec voix délibérative et sans nouvelle élection, le mandat de représentants des étudiants inscrits à la Faculté d’Architecture. Pour la bonne compréhension des dispositions transitoires reprises ci-dessus, l’article 32, § 1er, gg) est le suivant : gg) d’un membre étudiant, élu par un collège électoral distinct comprenant les étudiants inscrits dans les Ecoles et Instituts d’enseignement et de recherche indépendants des Facultés et parmi eux. Université Libre de Bruxelles - Service du Greffe Dernière modification le 15 septembre 2010 Commentaires :
[email protected] (36836)
Belgisch Staatsblad, Antwerpsesteenweg 53, 1000 Brussel. − Moniteur belge, chaussée d’Anvers 53, 1000 Bruxelles. Adviseur/Conseiller : A. VAN DAMME