Beleidsnota Implementatie Wet OKE 2010-2012 mei 2010
In werking getreden op 01-08-2010
Beleidsnota Implementatie Wet OKE
INHOUDSOPGAVE
INHOUDSOPGAVE ________________________________________________________ 2 INLEIDING _______________________________________________________________ 4 1.
WET OKE ___________________________________________________________ 5
2. DEKKEND AANBOD VVE ____________________________________________ 5 2.1. Landelijk beleid _______________________________________________________ 5 2.2 Lokale situatie ________________________________________________________ 6
3. TOEZICHT EN HANDHAVING _________________________________________ 9 3.1. Landelijk beleid _______________________________________________________ 9 3.2. Lokale situatie _______________________________________________________ 10
4. HARMONISATIE VOORSCHOOLSE VOORZIENINGEN ___________________ 4.1 Aanpassing definities peuterspeelzaalwerk en kinderopvang ________________ 4.2 Samenwerkingsvarianten ______________________________________________ 4.3 Lokale situatie _______________________________________________________
10 10 11 12
5. FINANCIEEL KADER _______________________________________________ 5.1 Te nemen acties ______________________________________________________ 5.2 Beschikbare middelen _________________________________________________ 5.3 Kostenoverzicht ______________________________________________________
13 13 13 13
Definitieve versie – mei 2010
3
Beleidsnota Implementatie Wet OKE
INLEIDING Het kabinet wil samenwerking en afstemming tussen kindercentra en peuterspeelzalen bevorderen en de kwaliteit van het aanbod verhogen en borgen. Medewerkers van voorschoolse voorzieningen moeten in staat zijn om taalachterstanden (of een verhoogd risico hierop) vroegtijdig te signaleren en effectief aan te pakken. Het kabinetsvoornemen is vertaald naar de Wet Ontwikkelingskansen door Kwaliteit en Educatie (Wet OKE). In tegenstelling tot wat de naam doet vermoeden is de Wet OKE geen aparte wet, maar een verzamelnaam voor drie wetswijzigingen: In de Wet Kinderopvang worden kwaliteitseisen voor peuterspeelzalen opgenomen evenals het toezicht van de gemeente daarop met de bijbehorende handhavingsmogelijkheden. Verder worden op grond van deze wet kwaliteitseisen voor voorschoolse educatie vastgesteld. In de Wet op het onderwijstoezicht wordt geregeld dat de Inspectie van het Onderwijs toezicht houdt op de kwaliteit van voorschoolse educatie. In de Wet op het Primair Onderwijs wordt de regierol van gemeenten ten aanzien van het onderwijsachterstandenbeleid verstevigd en wordt de verantwoordelijk voor het aanbod en de toegankelijkheid van voorschoolse educatie neergelegd. Het doel van het wetsvoorstel OKE is om voor jonge kinderen in peuterspeelzalen en kindercentra een veilige, stimulerende omgeving te creëren waarbij medewerkers in staat zijn om een risico op een taalachterstand te signaleren en dat effectief aan te pakken. De eerste maatregel hiertoe is het bieden van een kwaliteitsimpuls voor peuterspeelzalen door de wet- en regelgeving over peuterspeelzalen te harmoniseren (dat wil zeggen: zoveel mogelijk op één lijn te brengen) met de kinderdagverblijven. De tweede maatregel is dat peuterspeelzalen financieel toegankelijk blijven. Ten derde regelt het wetsvoorstel dat gemeenten, onder meer door een betere toeleiding, een breder en beter aanbod van voorschoolse educatie aanbieden. Zowel in peuterspeelzalen als in kinderdagverblijven. Bij voorschoolse educatie worden VVE-programma’s uitgevoerd, die kinderen spelenderwijs stimuleren in hun ontwikkeling. Samenvattend kent de Wet OKE drie speerpunten: 1) Dekkend aanbod voorschoolse educatie: gemeenten worden wettelijk verantwoordelijk voor de organisatie van een dekkend aanbod van voorschoolse educatie in kinderdagverblijven en peuterspeelzalen voor doelgroepkinderen. 2) Toezicht en handhaving: gemeenten zijn al verantwoordelijk voor toezicht op en handhaving van de kwaliteit in de kinderopvang. Deze wettelijke verantwoordelijkheid wordt uitgebreid met het peuterspeelzaalwerk. 3) Harmonisatie voorschoolse voorzieningen: de kwaliteitseisen van kinderopvang en peuterspeelzaalwerk worden meer op één lijn gebracht.
Deze notitie bevat een samenvatting van de Wet OKE met het oog op de consequenties die de wet voor de gemeente zal hebben. De belangrijkste speerpunten van het wetsvoorstel worden achtereenvolgens in hoofdstuk 1, 2, 3 en 4 aan de orde gesteld. Vervolgens wordt in hoofdstuk 5 de financiële contouren van de Wet OKE uiteengezet.
Definitieve versie – mei 2010
4
Beleidsnota Implementatie Wet OKE
1.
WET OKE
Op 19 januari 2010 heeft de Tweede Kamer het OKE-wetsvoorstel goedgekeurd. De Eerste Kamer heeft op 9 maart 2010 het wetsvoorstel niet controversieel verklaard. Daarom kan het demissionaire kabinet doorgaan met de voorbereidingen voor de invoering van de voorgestelde wijzigingen in de Wet kinderopvang, de Wet op het Primair Onderwijs en de Wet op het Onderwijstoezicht. De Wet OKE zal daarom nog steeds per 1 augustus 2010 in werking treden. Kinderdagverblijven en peuterspeelzalen zijn nu gescheiden voorzieningen met elk een eigen wettelijk kader en eigen financieringsstromen. Kinderdagverblijven zijn er vooral voor kinderen van werkende ouders, peuterspeelzalen voor kinderen van alle ouders die dit wensen voor hun kind. Werkende ouders kunnen via de belastingdienst een toeslag krijgen voor de kosten van kinderopvang. Het huidige stelsel leidt hiermee tot een kunstmatige scheiding tussen verschillende groepen kinderen. Dit wordt versterkt, omdat voorschoolse educatie vooral in peuterspeelzalen wordt aangeboden. Doordat de kinderopvang de laatste jaren een enorme groei heeft doorgemaakt, kampt het peuterspeelzaalwerk met een terugloop van het aantal kinderen. De Wet OKE wil ingrijpen op bovengenoemde ontwikkelingen. Vanaf 1 augustus krijgen gemeenten de wettelijke verantwoordelijkheid om een goed voorschools aanbod te bieden aan alle jonge kinderen met een taalachterstand. De gemeenten krijgen een inspanningsverplichting om in samenwerking met de consultatiebureaus al deze kinderen te bereiken. Het consultatiebureau speelt, als neutrale partner, een hele belangrijke rol in de bepaling van doelgroepkinderen. Deze inspanningsverplichting zal verder worden uitgewerkt in de Lokale Educatieve Agenda (LEA). In de navolgende hoofdstukken worden genoemde wetswijzigingen nader toegelicht. Door de wetswijzigingen wordt samenwerking tussen kinderopvang en peuterspeelzalen gestimuleerd en ondersteund. Gemeenten blijven echter de vrijheid houden of en zo ja, op welke manier en in welk tempo zij die samenwerking vorm willen geven. Er blijft sprake van gescheiden financieringsstromen en verantwoordelijkheden voor de kinderopvang, het peuterspeelzaalwerk en de voor- en vroegschoolse educatie.
2.
DEKKEND AANBOD VVE
2.1. Landelijk beleid Het bereik en de kwaliteit van de voorschoolse educatie moet omhoog. De gemeenten krijgen een wettelijke verantwoordelijkheid om alle doelgroepkinderen een goed aanbod te kunnen doen. Bij dit aanbod moet de gemeente ook rekening houden met het tegengaan van segregatie. Daarnaast krijgen gemeenten een inspanningsverplichting om alle doelgroepkinderen te bereiken. De invoering van deze wet betekent concreet dat: Gemeenten moeten voldoende plaatsen voor voorschoolse educatie aanbieden. Gemeenten beïnvloeden d.m.v. subsidieverstrekking welke peuterspeelzalen en kinderdagverblijven voorschoolse educatie gaan verzorgen; Er moet een goede spreiding van de voorschoolse educatie zijn, zodat segregatie wordt tegengegaan;
Definitieve versie – mei 2010
5
Beleidsnota Implementatie Wet OKE
Voorschoolse educatie moet voor alle ouders financieel toegankelijk zijn. De bijdrage die ouders betalen voor voorschoolse educatie in een peuterspeelzaal mag sinds 1 november 2009 niet hoger zijn dan de maximale bijdrage die ze voor kinderopvang zouden betalen als ze recht zouden hebben op de maximale kinderopvangtoeslag; Gemeenten zijn verantwoordelijk voor een kwalitatief volwaardig aanbod van voorschoolse educatie; Het aanbod voorschoolse educatie is minimaal gelijk aan het percentage gewichtenleerlingen binnen de gemeente, ook wanneer betreffende gemeente een ruimere doelgroepdefinitie hanteert; Gemeenten moeten zich, samen met de partners, inspannen voor een goede toeleiding van de doelgroepkinderen naar de voorschoolse voorzieningen. De gemeente voert hiertoe minimaal één keer per jaar (LEA-)overleg met de besturen van kinderdagverblijven, peuterspeelzalen en basisscholen (JGZ is aan te bevelen, maar niet verplicht). Andere verplichte gespreksonderwerpen waarover afspraken gemaakt moeten worden zijn vaststelling van de doelgroep voorschoolse educatie, de organisatie van de doorlopende leerlijn van voor- naar vroegschoolse educatie en resultaten vroegschoolse educatie. Wanneer niet alle partijen meewerken heeft de gemeente “doorzettingsmacht”.
Conform het actuele wetsvoorstel zullen de volgende kwaliteitseisen gaan gelden t.a.v. de voorschoolse educatie: Leidster-kindratio van één beroepskracht op maximaal acht kinderen; Groepsgrootte van maximaal 16 kinderen; Leidsters zijn minimaal op SPW3 of equivalent niveau opgeleid en geschoold in het werken met het betreffende VVE-programma; Voorschoolse educatie wordt tenminste 4 dagdelen of 10 uur per week aangeboden in een peuterspeelzaal of een kinderdagverblijf; Er wordt gebruik gemaakt van brede programma’s voorschoolse educatie. Deze programma’s stimuleren op speelse wijze de taal- en rekenontwikkeling, de sociaalemotionele ontwikkeling en de motoriek van kinderen. Om dit te kunnen realiseren worden betrokken partijen (peuterspeelzalen, kinderdagverblijven en scholen) verplicht om met gemeenten afspraken te maken die leiden tot een optimaal bereik van alle doelgroepkinderen. Het wetsvoorstel OKE en de kwaliteitseisen voor voorschoolse educatie treden in werking op 1 augustus 2010. Amsterdam, Den Haag, Rotterdam en Utrecht zullen vanaf die datum aan alle kwaliteitseisen voor voorschoolse educatie moeten voldoen. Andere gemeenten krijgen een jaar uitstel voor de opleidingseisen voor het personeel. Kleine gemeenten of gemeenten met weinig doelgroepkinderen krijgen bovendien een jaar uitstel voor het bieden van minimaal vier dagdelen of 10 uur voorschoolse educatie. Alle gemeenten moeten per 1 augustus 2010 wel twee leidsters op een groep van 16 kinderen hebben en gebruik maken van brede programma's voor voorschoolse educatie.
2.2 Lokale situatie De Gemeente West Maas en Waal wil met de implementatie van de Wet OKE meer en betere voorschoolse educatie in de kinderopvang en peuterspeelzalen. Daarnaast is een streven het realiseren van een betaalbare voorziening in alle dorpen, uitgevoerd door gekwalificeerde (kinderopvang-) organisaties, waarbinnen alle kinderen gebruik kunnen maken van opvang en/of peuterwerk en waar de doelgroep extra aandacht krijgt.
Definitieve versie – mei 2010
6
Beleidsnota Implementatie Wet OKE
Doelstelling is dat tenminste 90% van de kinderen die naar de basisschool gaan gedurende 1 of meerdere jaren voorschoolse educatie heeft genoten als voorbereiding op en in aansluiting op het lesprogramma van het basisonderwijs. Momenteel heeft de Gemeente West Maas en Waal aanbod van peuterspeelzaalwerk en kinderopvang zonder inzet van (erkende) VVE-programma´s. Wel zijn de leidsters van de peuterspeelzaal gecertificeerd VVE-leidsters. Het peuterspeelzaalwerk wordt uitgevoerd door de Stichting Samen voor Peuters (SSvP), de kinderopvang wordt uitgevoerd door Catalpa en diverse, kleine organisaties. De gemeente heeft met de peuterspeelzalen een subsidierelatie, de kinderopvanginstellingen vallen onder de noemer commerciële marktpartijen die echter niet (allemaal) een winstoogmerk hebben. De gemeente heeft op dit moment richting peuterspeelzalen geen wettelijke taak; wel een financiële verplichting die voortvloeit uit de Algemene wet Bestuur, omdat er van een langdurige subsidierelatie sprake is. De Gemeente West Maas en Waal is nooit eerder een OAB-gemeente (Onderwijs Achterstanden Beleid) geweest. De verwachting is dat daarin voorlopig ook geen wijzigingen optreden. Dit is een belangrijke reden geweest om niet eerder te investeren in VVE. Met de invoering van de Wet OKE bestaat de verplichting meer aandacht te besteden aan voorschoolse educatie. Daarmee krijgt de kwaliteitsverbetering meer kans van slagen. En kan preventief worden ingezet om onderwijsachterstanden te bestrijden. Bij het uitdenken en implementeren van nieuw beleid m.b.t. peuterwerk en VVE is continuïteit een belangrijke factor, ook omdat het bestaan van voorzieningen in de dorpen bijdraagt aan leefbaarheid. De waarborg geldt ook voor een toekomstbestendig aanbod voor het huidige lokale peuterspeelzaalwerk. Gelet op het landelijk ontwikkelingen en trends, gaat de gemeente ervan uit dat de VVE in elk geval wordt geïntegreerd in/bij de het peuterspeelzaalwerk en lokale kinderopvang, maar een verregaande of volledige integratie van het huidige peuterwerk in de lokale kinderopvang wordt ook als mogelijkheid gezien. Doelgroep bepaling In de oude regelingen had de Gemeente West Maas en Waal geen doelgroepkinderen. In ieder geval niet voldoende om in aanmerking te komen voor gelden voor bestrijding van achterstanden. Daarbij zijn er veel onduidelijkheden in de wet die het voor onze gemeente bemoeilijkt een doelgroepbepaling vast te leggen. De Gemeente West Maas en Waal zal daarom na twee jaar, aan de hand van een evaluatie, een definitieve doelgroepbepaling laten vaststellen. De richtlijnen die door het nieuwe kabinet worden vastgesteld en nieuwe ontwikkelingen kunnen daarin worden meegenomen. De Gemeente West Maas en Waal is wel verplicht VVE-plaatsen aan te bieden, gebaseerd op het gemiddeld aantal gewichtenleerlingen in groep 1 en 2 van het basisonderwijs. Daarom zal vooralsnog worden gewerkt met de doelgroepbepaling die door SSvP wordt gehanteerd. Bij de bepaling van de doelgroep is het van belang de partners te betrekken (organisaties voor kinderopvang en peuterspeelzaalwerk, consultatiebureau en het onderwijs). Verder bepalen burgemeester en wethouders op grond van welke criteria een doelgroepkind in aanmerking komt voor het volgen van voorschoolse educatie. Om te kunnen vaststellen welke kinderen tot deze doelgroep behoren, zullen criteria worden benoemd op grond waarvan kinderen een indicatie krijgen voor 4 dagdelen peuterspeelzaal of kinderopvang met een voorschools aanbod.
Definitieve versie – mei 2010
7
Beleidsnota Implementatie Wet OKE
Ouderbijdrage De voorschoolse educatie moet voor ouders laagdrempelig en financieel toegankelijk zijn. Sinds 2005 betalen ouders met lage inkomens relatief weinig voor een plaats in de kinderopvang. De peuterspeelzalen zijn over het algemeen duurder voor ouders. In de Wet OKE is bepaald dat gemeenten aan ouders van wie de kinderen deelnemen aan voorschoolse educatie, een ouderbijdrage mogen vragen die maximaal de hoogte is van de bijdrage die zij op grond van de Wet Kinderopvang zouden betalen in de kinderopvang indien ze de maximale toeslag ontvangen. Hierbij wordt uitgegaan van een bedrag van maximaal € 105 per jaar. Gemeenten die geen OAB-middelen ontvangen, maar wel VVE-groepen kennen, ontvangen geen Rijksbijdrage om de ouderbijdrage te compenseren. Voor de Gemeente West Maas en Waal betekent dit een extra druk op de beschikbare middelen om deze bijdrage te kunnen compenseren. Vandaar dat de komende twee jaar gebruik wordt om criteria vast te stellen die passend zijn voor de Gemeente West Maas en Waal. Zolang de doelgroepbepaling niet definitief is vastgesteld, zal de ouderbijdrage voor doelgroepkinderen niet worden verlaagd. Preventie op onderwijsachterstanden Het feit dat de Gemeente West Maas en Waal geen OAB-gemeente is, zal de nadruk vooral liggen op preventie op ontwikkelingsachterstanden door de inzet van VVE-instrumenten. Zowel de PSZ als de KDO zullen met deze instrumenten gaan werken. Afstemming en nauwe samenwerking zijn hierbij een belangrijke factor. Vooral het gebruik van hetzelfde programma als dezelfde materialen zorgen voor een beter resultaat. De leidsters van de PSZ zijn al VVE gecertificeerd en behoeven geen scholing, met uitzondering van een scholing voor het gebruik van het programma. Voor het KDO geldt dat echter niet. Daar zal geïnvesteerd moeten worden in scholing van de leidsters in VVE en het gebruik van het programma. Naast het VVE-programma wordt in de Gemeente West Maas en Waal uitvoering gegeven aan de volgende vereisten die in de Wet OKE zijn vastgesteld: Aanpassing groepsgrootte PSZ naar maximaal 16 kinderen per groep; Inspectie door de GGD*1; Invoeren twee dagdelen voor doelgroepkinderen (daarmee komt het totaal aantal dagdelen voor doelgroepkinderen op tenminste 4); Scholing leidsters PSZ en KDO. Om deze kwaliteitsverbetering te realiseren binnen de huidige uitvoering van PSZ, zijn niet veel aanpassingen nodig. De grote zalen beschikken immers al over 2 professionele leidsters per groep. Om het huidige peuterwerk aan te passen aan de kwaliteitseisen waarbij preventie op onderwijsachterstanden geïmplementeerd kan worden, moet aan de volgende eisen worden voldaan: Werken op ambitieniveau 2, dus incl. signaleren en monitoren ontwikkeling van de peuters; Maximale groepsgrootte reduceren naar 16 peuters per groep; Opleiding personeel conform niveau Sociaal Pedagogisch Werk-3 (of equivalent, conform CAO); mede zorg dragen voor de doorlopende leer- en zorglijn vanaf jeugdgezondheidszorg (consultatiebureau) via peuterspeelzaalwerk en kinderopvang naar basisonderwijs; *1
Met ingang van 1 augustus 2010 zullen de PSZ-locaties geïnspecteerd moeten worden door de GGD om te beoordelen of deze voldoen aan de vereisten van de Wet Oké. Per locatie wordt voor een standaard inspectie 10 uur gerekend tegen een tarief van € 74,- per uur (prijsafspraak zoals vastgelegd in de meerjaren overeenkomst tussen GGD-Nijmegen en de regio).
Definitieve versie – mei 2010
8
Beleidsnota Implementatie Wet OKE
3.
Gebruik maken van een erkend VVE-programma voor tenminste de doelgroepkinderen*2 Afstemming en samenwerking tussen PSZ, KDO, het consultatiebureau, primair onderwijs en gemeente (LEA).
TOEZICHT EN HANDHAVING
3.1. Landelijk beleid Volgens de huidige Wet Kinderopvang zijn gemeenten reeds verantwoordelijk voor het toezicht en de handhaving op de kwaliteit van de kinderopvang. Door invoering van de Wet OKE krijgen de gemeenten deze wettelijke taak ook t.a.v. alle peuterspeelzalen (al dan niet gesubsidieerd). Peuterspeelzalen moeten zich, net als de kinderdagverblijven, verplicht melden bij de gemeente voor opname in een landelijk register kinderopvang en peuterspeelzalen. In dit register wordt ook vermeld waar en hoeveel voorschoolse educatie wordt aangeboden. Het toezicht zal worden uitgevoerd door de GGD. Na invoering van de Wet OKE zal de GGD ook beoordelen of de kinderdagverblijven en peuterspeelzalen die voorschoolse educatie verzorgen, voldoen aan de gestelde basisvoorwaarden. De Inspectie van het Onderwijs gaat toezicht houden op de educatieve kwaliteit van de voorschoolse educatie op verzoek van de gemeente of op eigen initiatief. Verantwoordelijkheid voor toezicht op en handhaving van kwaliteit van de kinderopvang en het peuterspeelzaalwerk Gemeenten zien volgens de gewijzigde Wet Kinderopvang en Kwaliteitseisen Peuterspeelzalen toe op de naleving van de kwaliteitseisen voor de peuterspeelzalen. Net als voor de kinderopvang wijst de gemeente de GGD aan als toezichthouder. Het toezicht wordt uitgevoerd op basis van de wettelijke kwaliteitseisen en de Beleidsregels kwaliteit peuterspeelzalen. De GGD zal daartoe een landelijk gestandaardiseerd toetsingskader hanteren, met concrete toetsingscriteria. Op deze manier kan, met inachtneming van relevante lokale verschillen, zoveel mogelijk eenduidigheid in kwaliteit worden bereikt. Controle op kwaliteitseisen aanbod voorschoolse educatie De GGD beoordeelt, in opdracht van de gemeente, of aan de in de AMvB genoemde kwaliteitseisen voor voorschoolse educatie wordt voldaan. Er komt hiervoor een landelijk toetsingskader. Wanneer er op de kwaliteitseisen tekorten worden geconstateerd, geeft de GGD het rapport in afschrift ook aan de Inspectie van het Onderwijs. De Inspectie van het Onderwijs rapporteert over de bevindingen van het toezicht aan de peuterspeelzaal of het kinderdagverblijf en aan de gemeente. Opzet landelijk register van peuterspeelzalen en kinderdagverblijven De gemeente wordt verplicht te registreren en openbaar te maken welke peuterspeelzalen en kinderdagverblijven er in de gemeente zijn en of ze gesubsidieerde voorschoolse educatie aanbieden. Een nieuwe peuterspeelzaalorganisatie of kinderdagverblijf is verplicht om een aanvraag voor registratie te doen, zodat de gemeente de inschrijving kan regelen.
*2
Door een erkend VVE-programma te gebruiken voor alle peuterwerk, kan op elke locatie VVE worden aangeboden en wordt segregatie van doelgroepkinderen voorkomen. De VVE-doelgroep onderscheidt zich dan alleen door het aantal dagdelen peuterwerk waar zij aan deelnemen.
Definitieve versie – mei 2010
9
Beleidsnota Implementatie Wet OKE
Gemeenten worden tevens verplicht mee te werken aan het verstrekken van gegevens aan de Inspectie van het Onderwijs die nodig zijn voor het goed uitvoeren van het toezicht op de voorschoolse educatie. Het Rijk ontwikkelt op dit moment, op basis van de gemeentelijke gegevens, een Landelijk Register peuterspeelzaalwerk. Dit wordt gedaan zodat er ook een goed beeld komt van de landelijke ontwikkeling van het aantal peuterspeelzaalorganisaties. Het streven is om 1 augustus 2011 een landelijk register te hebben. Verslag toezicht aan gemeenteraad en Minister Van gemeenten wordt gevraagd om jaarlijks een rapport over het gehouden toezicht en de resultaten daarvan op te stellen voor de gemeenteraad en de Minister. De Minister stelt vast op welk moment van het jaar dit moet gebeuren en ook welke punten in het rapport opgenomen moeten worden.
3.2. Lokale situatie In de Gemeente West Maas en Waal wordt alleen nog de KDO geïnspecteerd. Deze inspectie vindt eenmaal per jaar plaats. De verplichte inspecties op de PSZ dienen uitbesteed te worden aan eveneens de GGD. Hierbij uitgaande van eenmaal een inspectie per jaar op alle locaties in de Gemeente West Maas en Waal. Sinds enige tijd zijn er overleggen tussen regio gemeenten en de GGD Regio Nijmegen. Laatst genoemde is uitvoerder van de wettelijk verplichte inspecties in de Gemeente West Maas en Waal. Deze overleggen hebben betrekking op de toekomstige invulling van de inspecties op Kinderdagverblijven. Daarbij is het niet uit te sluiten dat de uitkomsten van deze overleggen van invloed kunnen zijn op de inspecties op peuterspeelzalen. Op dit moment is nog niet te overzien wat de consequenties zijn voor de PSZ. De GGD zal namelijk gaan komen met voorstellen om het aantal uren naar beneden bij te stellen voor reguliere inspectie en kernzaken plus. Zij zullen hiervoor onderzoek doen bij andere GGD-en en intern de bedrijfsvoering onder de loep gaan houden. De planning is dat voor de zomer de voorstellen gereed zijn, op basis waarvan een besluit kan worden genomen.
4.
HARMONISATIE VOORSCHOOLSE VOORZIENINGEN
4.1 Aanpassing definities peuterspeelzaalwerk en kinderopvang Harmonisatie voorschoolse voorzieningen is gericht op: Gelijkschakelen kwaliteitseisen peuterspeelzaalwerk en kinderopvang; Aanbod voorschoolse educatie (VVE); Lokaal voor alle kinderen tussen 0 – 4 jaar een dekkend aanbod van voorschoolse voorzieningen dat aansluit op de (arbeids)situatie van ouders. De kwaliteit van de kinderopvang is verankerd in de Wet kinderopvang. De kwaliteit van de peuterspeelzalen wordt geregeld bij gemeentelijke verordening. Met de wet OKE worden de kwaliteitseisen meer op één lijn gebracht, waardoor samenwerking tussen beide werksoorten wordt vereenvoudigd.
Definitieve versie – mei 2010
10
Beleidsnota Implementatie Wet OKE
Als eerste maatregel in de harmonisatie worden in de Wet Kinderopvang de definities van het peuterspeelzaalwerk en kinderopvang aangepast in de termen verzorgen, opvoeden en bijdragen aan ontwikkeling. Kinderopvang wordt: ‘het bedrijfsmatig en anders dan om niet verzorgen, opvoeden en bijdragen aan de ontwikkeling van kinderen tot de eerste dag van de maand waarop het voortgezet onderwijs voor die kinderen begint’ (artikel 1.1, lid b). Peuterspeelzaalwerk wordt: ‘de verzorging, opvoeding en het bijdragen aan de ontwikkeling van kinderen uitsluitend bestemd voor kinderen vanaf de leeftijd van twee jaar tot het tijdstip waarop die kinderen kunnen deelnemen aan het basisonderwijs’ (artikel 2.1, lid b). Als tweede maatregel worden de globale kwaliteitseisen in de huidige Wet Kinderopvang grotendeels ook van toepassing voor de peuterspeelzalen. Hierdoor ontstaat een landelijk kwaliteitskader met minimale kwaliteitseisen. De kwaliteitseisen worden uitgewerkt in beleidsregels voor peuterspeelzalen. De brancheorganisaties maken hiertoe een convenant. Het kabinet wil tenminste de volgende eisen hanteren: Een leidster-kindratio van één leidster op maximaal 8 kinderen; Per groep minimaal één beroepskracht met opleidingsniveau PW3; Maximale groepsgrootte van 16 kinderen; Personeel beschikt over een verklaring omtrent het gedrag; Er is een schriftelijke risico-inventarisatie van de opvang van kinderen; Gemeenten kunnen regels stellen t.a.v. de administratie, bijvoorbeeld i.v.m. monitoring; Informatieplicht aan ouders over beleid; Voorschriften over de voertaal; Instellen van een vorm van oudervertegenwoordiging, inclusief een klachtenregeling voor niet-gesubsidieerde peuterspeelzalen. 4.2 Samenwerkingsvarianten In de lokale situatie wordt de harmonisatie op verschillende manieren uitgewerkt. We onderscheiden drie basisvarianten (modellen) van samenwerking tussen peuterspeelzaalwerk en kinderopvang: 1. Lichte samenwerking; 2. Intensieve samenwerking; 3. Integratie van voorzieningen oftewel het integraal kindcentrum. Kenmerken van lichte samenwerking zijn: Er is overleg op uitvoerend niveau Deskundigheidsbevordering wordt onderling afgestemd Kwaliteitseisen worden onderling afgestemd Voor ouders en kinderen verandert er in principe niets. Kenmerken van intensieve samenwerking zijn: Er is samenwerking op uitvoerend en organisatorisch niveau (bv in de ondersteuning) Deskundigheidsbevordering en kwaliteitseisen wordt onderling afgestemd Er is samenwerking op het gebied van ontwikkelingsprogramma’s w.o. VVE (hetzelfde programma en materialen) Er is eventueel gezamenlijk gebruik van ruimtes en faciliteiten Ouders hebben meer keuzemogelijkheden met betrekking tot opvang en educatie (b.v. dankzij aansluitende tijden) Er is voldoende afstemming met het basisonderwijs
Definitieve versie – mei 2010
11
Beleidsnota Implementatie Wet OKE
Kenmerken van integratie van voorzieningen oftewel het integraal kindcentrum zijn: Er is één voordeur voor alle kinderen van 0 - 4 jaar Kinderopvang en peuterspeelzaalwerk vinden plaats in dezelfde organisatorische inbedding Er is één pedagogisch plan voor opvang en educatie. Ouders hebben meer keuzemogelijkheden met betrekking tot opvang en educatie (b.v. dankzij aansluitende tijden) Deskundigheidsbevordering en kwaliteitseisen worden onderling afgestemd Er is voldoende afstemming met het basisonderwijs Binnen de drie basismodellen zijn verschillende subvarianten mogelijk. Daarbij is samenwerking met het primair onderwijs (w.o de Brede school) en het Centrum voor Jeugd en Gezin belangrijk.
4.3 Lokale situatie Voor de Gemeente West Maas en Waal is, gezien de grootte van de gemeente, samenwerkingsvariant 2: ´intensieve samenwerking´ vooralsnog het meest haalbare. Vandaar dat in deze notitie vooral de aandacht uitgaat naar de uitwerking van deze variant. Voor wat betreft de andere varianten geldt het volgende. Variant 1 is gericht op lichte samenwerking en zorgt voor weinig verandering op de huidige situatie. Door de invoering van een van de kwaliteitsprogramma´s uit het VVE concept, gaat de gemeente al voorbij aan deze vorm van samenwerking. Samenwerkingsvariant 3 is voor de Gemeente West Maas en Waal vooralsnog niet haalbaar. Deze behelst voornamelijk de harmonisatie tussen PSZ en KDO, het realiseren van een kindcentrum. Beide instellingen vallen onder een ander wettelijk regiem en hebben een andere bedrijfscultuur. Een PSZ behoort tot de non-profit organisaties terwijl de KDO een marktpartij vormt. Naast deze afwijkingen is in de Gemeente West Maas en Waal lang niet overal de mogelijkheid om een kindcentrum te realiseren. Het vergt dus het nodige om dit te realiseren. Vervolgens staat een dagdeel op de PSZ niet gelijk aan een dagdeel op de KDO. En bestaat er een fiscaal regiem waarbij ouders met kinderen op de KDO wel een zorgtoeslag krijgen en ouders met kinderen op een PSZ niet. Vooralsnog zijn er mogelijkheden deze regeling voor beide organisaties gelijk te trekken. Dit is echter geen structurele oplossing, omdat daarmee een te groot beroep wordt gedaan op de regeling kinderopvangtoeslag op grond van het `Besluit kinderopvangtoeslag en tegemoetkomingen in kosten kinderopvang`. Te verwachten valt dat deze regeling wordt aangescherpt, met alle gevolgen van dien. Het kiezen voor samenwerkingsvariant 2 sluit echter een mogelijke harmonisatie niet uit. In de loop van de tijd kan worden onderzocht welke mogelijkheden bestaan om harmonisatie te verwezenlijken. Daarbij kan zelfs gedacht worden aan harmonisatie met bijvoorbeeld het onderwijs. Waardoor het streven om zoveel mogelijk voorzieningen in de kernen van de Gemeente West Maas en Waal te behouden, gerealiseerd kan worden. Bij de uitwerking van de harmonisering blijft overigens de bestaande keuzevrijheid voor ouders uitgangspunt, evenals de diversiteit in de uitvoering. De regierol van de gemeente wordt vorm gegeven door het formuleren van randvoorwaarden en uitgangspunten.
Definitieve versie – mei 2010
12
Beleidsnota Implementatie Wet OKE
5.
FINANCIEEL KADER
5.1 Te nemen acties Gemeente West Maas en Waal kiest ervoor om te investeren in kwaliteit binnen PSZ en KDO. Dit wordt op de volgende manier gerealiseerd: Invoeren inspecties door de GGD; Aanpassen groepsgrootte naar maximaal 16 kinderen per groep; Invoeren van een erkend VVE-programma Invoeren Boekstart (leesbevorderingproject voor ouders met jonge kinderen beginnende bij baby´s). Scholing voor leidsters van zowel PSZ als KDO; Samenwerking met KDO en onderwijs; Verhogen van de huidige ouderbijdrage; Aanpassen van de huidige subsidiesystematiek; Ontwikkelen van een doelgroepbepaling waarmee tegelijkertijd bij invoering de maximale ouderbijdrage voor ouders vastgesteld wordt op €105 per jaar. 5.2 Beschikbare middelen Op basis van de regelgeving is er binnen de gemeentelijke begroting structureel € 55.000 beschikbaar gemaakt. 5.3 Kostenoverzicht Invoeringskosten Handhaving en toezicht Dekkend aanbod VVE
Subtotaal TOTAAL
Bedrag Toelichting Structureel Incidenteel € 6.000 Inspectie GGD € 17.169 Doorvoeren groepsverkleining naar max. 16 € 13.700 Invoeren 2 dagdelen voor doelgroepkinderen VVE € 750 € 4.950 Implementeren erkend VVE-programma € 10.181 Scholing leidsters € 6.100 € 1.500 Boekstart, leesbevorderingsprogramma € 500 investering hoek in bibliotheek en consultatiebureau € 43.969 € 17.131 € 55.000
De jaarlijkse structurele kosten liggen lager dan het beschikbare budget. Aangezien nu geen zicht is op de ontwikkelingen betreffende bezuinigingen en de komst van het nieuwe kabinet, wordt voorgesteld het bedrag van € 55.000 op te nemen in een reservering/voorziening. Daarmee kunnen mogelijke tekorten opgevangen worden, zonder dat dit ten koste gaat van de kwaliteit van de PSZ/KDV.
Definitieve versie – mei 2010
13