Brussel, 2 mei 2006 020506_Aanbeveling Implementatie ESF 2007-2013
Aanbeveling Betreffende de bijdrage van Vlaanderen aan het Nationaal Strategisch Referentiekader met betrekking tot de implementatie van de Europese structuurfondsen 2007-2013 in Vlaanderen
Aanbeveling implementatie Europese structuurfondsen 2007-2013
Krachtlijnen van de aanbeveling Betreffende EFRO kan de raad kan zich vinden in het voorstel om ook voor EFRO te werken met één Operationeel Programma voor heel Vlaanderen. Daarbij blijft de vraag gesteld of bij de verdere operationalisering nog wordt voorzien in specifieke budgetten voor afgebakende gebieden binnen Vlaanderen. De EFRO-middelen moeten in de toekomst prioritair ingezet worden voor de projecten die van strategisch belang zijn voor de sociaal-economische ontwikkeling van Vlaanderen als geheel en in het bijzonder voor de doelstellingen van het herziene Pact van Vilvoorde. Het is cruciaal om hierbij de inbreng vanuit de RESOC’s in rekening te brengen, in twee richtingen:
een prioretisering van strategische projecten die rekening houdt met de hefboomprojecten die via de streekpacten worden voorgesteld;
een advisering vanuit de RESOC’s over de strategische projecten die centraal worden voorgesteld en die repercussies hebben op de betrokken streek/streken. Op deze wijze wordt het Europese structuurbeleid een versterking van het Vlaamse beleid. Verder vragen de sociale partners dat zij op VESOC-matige wijze en volwaardig worden betrokken bij het Vlaamse monitoringcomité en eventuele stuurgroepen. De sociale partners kunnen zich globaal terugvinden in de EFRO-prioriteiten die de Vlaamse regering naar voren schuift. In het licht van de realisatie van het vernieuwde Pact van Vilvoorde schuiven de sociale partners evenwel nog een aantal bijkomende accenten naar voren:
een beleid m.b.t. de problematiek van opvolging en overnames van bedrijven;
een performant beleid m.b.t. het aantrekken en ondersteunen van buitenlandse investeringen;
investeringen in logistieke knooppunten en vervoersinfrastructuur;
een preventief bedrijfsbeleid; een breedsporend innovatiebeleid met ook aandacht op de vernieuwing van arbeidsorganisaties;
investeringen in hernieuwbare energiebronnen (windenergie, zonne-energie, waterkracht, bio-energie,…).
Het ESF-luik van de aanbeveling formuleert ten eerste enkele essentialia in verband met de globale doelstelling van de ESF-middelen. Zo vindt de raad dat de ESF-middelen het Vlaams beleid moeten versterken: het dienen hefbomen te zijn voor onder meer de realisatie van de doelstellingen opgenomen in het Vlaams Hervormingsprogramma 2005-2008 en voor het
2
Aanbeveling implementatie Europese structuurfondsen 2007-2013
aanpakken van de delivery gabs in de verwezenlijking van de doelstellingen van het Pact van Vilvoorde. Ten tweede vraagt de SERV een meer transparante berekening van het aandeel van Vlaamse ESF-middelen dat gaat naar de Geïntegreerde Richtsnoeren, inclusief een berekening op het niveau van de Gemeenschappen en de Gewesten. Verder is de raad van mening dat structureel beleid ook structurele financiering vereist. Momenteel wordt de financiering van vele structurele beleidsmaatregelen doorgeschoven naar ESF-financiering. Voor de raad omvat het ESF-beleid een beleid op langere termijn en het programma 20072013 mag dan ook niet volledig in het teken staan van beleidsuitdagingen op korte of middenlange termijn. Verder hoeft er voor de raad geen federaal luik meer voorzien worden en mag de cofinanciering niet enkel voorbehouden worden voor publieke financiering. De Vlaamse Regering dient dit laatste standpunt te verdedigen bij de federale en Europese overheden. Tenslotte betreuren de sociale partners expliciet dat ze pas in laatste instantie formeel betrokken zouden worden bij het uitwerken van de Vlaamse bijdrage. In een twee gedeelte gaat de SERV in op de inhoudelijke klemtonen die gelegd moeten worden bij het uitwerken van het ESF-programma 2007-2013. De Vlaamse regering omschreef vier prioriteiten. Volgens de raad bevat iedere prioriteit een aantal belangrijke, soms vernieuwende, invalshoeken. Toch mist de raad ook enkele thema’s. Daarenboven wenst de raad algemeen aan te geven dat ESF-projecten ook het ondernemerschap en de ondernemingszin als focus moeten hebben en verwijst het naar de werkzaamheden die zijn opgestart omtrent de Competentieagenda 2010. De uitkomst van dit laatste moet voor de raad geïmplementeerd worden in de uitwerking van prioriteit 3 en prioriteit 4. Verder moet bij de uitwerking van de prioriteiten ook de bedrijfsopleidingen een belangrijke plaats krijgen. Betreffende prioriteit 1 moet voor de raad uitgebreide aandacht gaan naar het alternerend leren. Hierbij is de finale doelstelling te komen tot een sluitende aanpak voor elke deeltijds leerplichtige. In dit kader is een evaluatie van de brugprojecten en voortrajecten aangewezen. Verder moet er voor de raad ook een debat komen omtrent de rol van ESF bij de uitbouw van alternerend leren voor 18 tot 24 jarigen en suggereert de raad een evaluatie van het stimuleringsbeleid voor werkgevers. Bij de uitwerken van prioriteit 1 zijn ook het garanderen van de kwaliteit van het werkplekleren en het in goede banen leiden van de herstructureringen belangrijke thema’s. Wat de sluitende aanpak betreft, mist de raad aandacht voor de remediëring bij langdurige werklozen. Conform het Samen voor meer banen plan, moet voor de raad aandacht gaan naar het uitbouwen van de aanpak van de harde kern van langdurige werklozen. Binnen deze prioriteit dienen ook werkloosheidsvallen te worden meegenomen. Bij prioriteit 2 is de raad tevreden met de categoriale aandacht voor allochtonen, personen met een arbeidshandicap, kortgeschoolden en ouderen. Specifiek voor die laatste groep vraagt de raad nogmaals de acties naar werkenden niet te versmallen tot de groep van +50-jarigen. Het
3
Aanbeveling implementatie Europese structuurfondsen 2007-2013
is verder wel noodzakelijk dat de projecten effectief afgestemd zijn op de noden van de categoriale doelgroep. Voor de raad is het aanbieden van werkervaringsplaatsen een belangrijk toeleidingsinstrument voor kansengroepen. Bij tewerkstelling binnen de sociale economie is het belangrijk dat dit gebeurt binnen de idee van een loopbaantraject. Het nieuwe ESF-programma moet dan ook aandacht hebben voor de integratie van werknemers sociale economie in de reguliere economie. Ondanks de bijval voor de categoriale accenten mag voor de raad het programma niet beperkt worden tot categoriale maatregelen. Daarom bevat deze aanbeveling ook enkele hefbomen voor een globaal diversiteitsbeleid. Onder meer vertrekkende van de aandacht voor bredere inzetbaarheid van de arbeidskrachten en het stimuleren van de arbeidsmobiliteit is levenslang leren een belangrijk thema binnen prioriteit 3. In deze moet ook de rol van opleidingen op eigen initiatief van de werkende verder uitgewerkt worden. Betreffende de loopbaanbegeleidingsdiensten vraagt de raad een betere omkadering, aandacht voor toeleiding van kansengroepen en de ontwikkeling van een methodiek voor werkenden die zich wensen om te schakelen van een zwaar naar een licht beroep. Ook aan de EVC-weg moet verder getimmerd worden in de komende programmaperiode. Hierbij zijn het verder uitbouwen van de titels en de aandacht voor EVC binnen opleidings- en begeleidingstrajecten voor de raad belangrijke aandachtpunten. Prioriteit 4 focust op het ondersteunen en verbreden van strategische HRM-processen. Voor de raad zal hierbij terecht aandacht besteed worden aan de balans tussen werken en privé en aan gelijke kansen. Zelf vraagt de raad dat er voldoende ondersteuning komt van de kleine en middelgrote ondernemingen die op het vlak van HRM-processen een specifieke nood hebben. Opleidingen binnen de onderneming vormen een belangrijk instrument in het vervullen van de HRM-processen en de ESF-middelen moeten dan ook verder aangewend worden om de opleidingen verder uit te bouwen, dit met de nodige aandacht voor het bereiken van kortgeschoolden en oudere werknemers. Ten slotte moet ook de inspanningen betreffende werkbaar werk in de volgende programmaperiode gecontinueerd worden. De Vlaamse regering schuift drie horizontale thema’s naar voor. Voor de raad is het niet onlogisch dat innovatie hiertoe behoort. Het is belangrijk dat innovatie in iedere prioriteit voldoende aandacht krijgt wat kan door binnen iedere prioriteit een percentage van de middelen hiervoor te reserveren. Gelijke kansen als horizontaal thema kan worden geïmplementeerd door enerzijds binnen iedere prioriteit projecten hier op te focussen en anderzijds op het niveau van de oproep een diversiteitstoets uit te voeren. Voor het laatste horizontale thema, het transnationale, is investeren in de internationale uitwisseling prioritair. Enkele aanbevelingen betreffende het beheer van het programma vormen het slot van deze aanbeveling. Hierbij vragen de sociale partners dat hun betrokkenheid bij de uitvoering van het programma gecontinueerd wordt en suggereren ze dat ook doelgroeporganisaties en lokale
4
Aanbeveling implementatie Europese structuurfondsen 2007-2013
actoren, waar relevant, meer betrokken worden bij de uitwerking van het programma. De sociale partners blijven ook verder administratieve vereenvoudiging bepleiten. Dit kan onder meer bekomen door het verder uitwerken van het éénloketprincipe. De inspanningen omtrent de kwaliteitsbewaking geleverd in de vorige programmaperiode moeten verder gezet worden en bij het begin van de nieuwe programmaperiode is het aangewezen om de werking van de promotoren te evalueren zodoende organisatorische verbetervoorstellen te kunnen integreren in het nieuwe programma. Verder pleiten sociale partners voor een concentratie van de ingezette middelen waarbij een goede mix moet gevonden worden tussen meerjarenerkenningen en tijdelijke contracten. De raad vraagt ook dat enkel arbeidsmarktvoorzieningen die in orde zijn met het uitvoeringsbesluit op de evenredige arbeidsdeelname van 30 januari 2004 in aanmerking komen voor ESF-subsidiëring. Betreffende het cliëntvolgsysteem moet er naar gestreefd worden om, waar relevant, het te integreren in de nieuwe beleidsmaatregelen. De controle van de mate waarin de promotoren hun activiteiten registreren in het CVS valt voor de raad onder de kwaliteitsborging. Ten slotte moeten alle competentieversterkende maatregelen leiden tot een leerbewijs en liefst ook een competentiebewijs.
5
Aanbeveling implementatie Europese structuurfondsen 2007-2013
Krachtlijnen van de aanbeveling .......................................................................................... 2 Situering van de aanbeveling ............................................................................................... 8
Deel 1 Het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling......9 1.
Context ........................................................................................................................ 9
2.
Algemene uitgangshouding ..................................................................................... 10
3.
Betrokkenheid van de sociale partners bij het tot stand komen, het uitvoeren en het monitoren van het operationeel programma ................................................ 11
4.
Inzake de prioriteiten ................................................................................................ 11
5.
Overgang van het huidige naar het nieuwe programma ......................................... 12
Deel 2 Het Europees Sociaal Fonds........................................13 1. 1.1. 1.2. 1.3. 1.4. 1.5. 1.6. 1.7.
Essentialia in verband met de globale doelstelling ESF-midelen .......................... 13 ESF-middelen moeten Vlaamse beleid verstrekken..................................................... 13 Nood aan een transparante berekening van het aandeel Vlaamse ESF-middelen dat gaat naar de Geïntegreerde Richtsnoeren................................................................... 13 Structureel beleid ook structureel financieren.............................................................. 14 ESF-beleid is beleid voor de lange termijn .................................................................. 15 Geen nood aan een federaal luik ................................................................................ 16 Cofinanciering mag niet enkel via publieke financiering............................................... 16 Betrokkenheid sociale partners bij het opstellen van de Vlaamse inbreng is belangrijk .................................................................................................................... 17
2. De inhoudelijke invulling van de ESF-middelen ...................................................... 17 2.1. De voorgestelde prioriteiten van de Vlaamse regering ................................................ 17 2.2. De klemtonen die de raad wenst te leggen.................................................................. 18 2.2.1 Prioriteit 1 .............................................................................................................. 19 2.2.2 Prioriteit 2 .............................................................................................................. 21 2.2.3 Prioriteit 3 .............................................................................................................. 23 2.2.4 Prioriteit 4 .............................................................................................................. 24 2.2.5 De horizontale thema’s .......................................................................................... 25 3. 3.1. 3.2.
Het beheer van het programma ................................................................................ 27 Continuering van de betrokkenheid van sociale partners bij uitvoering het programma ................................................................................................................. 27 Betrekken van de doelgroeporganisaties en lokale actoren bij uitwerken van het programma ................................................................................................................. 27
6
Aanbeveling implementatie Europese structuurfondsen 2007-2013
3.3. 3.4. 3.5. 3.6. 3.7. 3.8.
Administratieve vereenvoudiging verder uitwerken, onder meer door veralgemening éénloketprincipe.......................................................................................................... 28 Kwaliteitsbewaking hoog in het vaandel blijven houden............................................... 28 Concentratie van de middelen en mix meerjarenerkenning en tijdelijke contracten...... 29 Enkel arbeidsmarktvoorzieningen die in orde met het uitvoeringsbesluit van 30 januari 2004 ................................................................................................................ 29 Van een cliëntvolgsysteem naar een loopbaanvolgsysteem ........................................ 29 Veralgemeende leer- en competentiebewijzen ............................................................ 30
7
Aanbeveling implementatie Europese structuurfondsen 2007-2013
Situering van de aanbeveling Op 24 maart 2006 stemde de Vlaams regering in met de nota “Strategische keuzes met betrekking tot de bijdrage van Vlaanderen aan het Nationaal Strategisch Referentiekader met het oog op de implementatie van de Europese Structuurfondsen in Vlaanderen”. In deze nota bepaalde de Vlaamse Regering voor de nieuwe periode 2007-2013 onder meer vijf prioriteiten, voor het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling en vier prioriteiten voor door het Europees Sociaal Fonds gecofinancieerde acties. In de nota “Aanpak en strategie van de bijdrage van Vlaanderen aan het Nationaal Strategisch Referentiekader met betrekking tot de implementatie van de Europese Structuurfondsen in Vlaanderen”, goedgekeurd op 27 januari 2006, bepaalt de Vlaamse Regering ook de aanpak op Vlaams Niveau van dit dossier. Deze aanpak voorziet een principiële goedkeuring door de Vlaamse Regering van de bijdrage van Vlaanderen voor begin mei 2006. Pas na die principiële goedkeuring zal de tekst aan de sociale partners worden voorgelegd. Omdat de sociale partners overtuigd zijn van de rol die ze kunnen spelen in en de bijdrage die ze kunnen leveren aan dit besluitvormingsproces, formuleert de SERV nu reeds een aanbeveling omtrent de bijdrage van Vlaanderen aan het Nationaal Strategisch Referentiekader met betrekking tot de implementatie van de Europese structuurfondsen 20072013. Deze aanbeveling bestaat uit twee delen: een luik betreffende de implementatie van het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling en een luik betreffende het Europese Sociaal Fonds. In het deel betreffende de implementatie van het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling geeft de aanbeveling de inhoudelijke aandachtspunten die voor de SERV van belang zijn bij de uitwerking voor de initiatieven in het kader van het EFRO, meer specifiek met betrekking tot de territoriale accenten. Het luik betreffende het Europees Sociaal Fonds vangt aan met enkele essentialia in verband met de globale doelstelling ESF. In een tweede gedeelte gaat de raad dieper in op de inhoudelijke opties. Opmerkingen betreffende het beheer van ESF vormen het slot van deze aanbeveling.
8
Aanbeveling implementatie Europese structuurfondsen 2007-2013
Deel 1: Het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling 1. Context Vandaag zijn de middelen die in het kader van EFRO worden ingezet in Vlaanderen territoriaal toegespitst in het kader van de zogenaamde doelstelling 2 waarin naast stedelijke accenten tevens industriële, plattelands- en visserijaccenten zijn ingevuld en territoriaal toegewezen. Deze toewijzing gebeurde op basis van vastgelegde criteria, waarbij de geselecteerde gebieden dienden te voldoen aan grenswaarden. Als gevolg van de algemene economische ontwikkeling van België en Vlaanderen en het als gevolg daarvan beperkte bevolkingsplafond dat aan België/Vlaanderen werd toegewezen, zijn de tot einde 2006 erkende doelstellinggebieden klein en versnipperd, wat ook blijkt uit bijgaande kaart. DOELSTELLING 2 GEBIEDEN PERIODE 2000-2006 VLAANDEREN EN BRUSSEL
0
25
50
Km
TYPE STEDELIJK VISSERIJ INDUSTRIÊEL LANDELIJK PHASING OUT 2000-2005
Naast deze vaststelling formuleert de Vlaamse regering nog volgende elementen om te kiezen voor één operationeel programma voor geheel Vlaanderen:
Een gebiedsgerichte afbakening leidde in het verleden vaak tot een beperkte zonering met bijhorende moeilijkheden voor de uitvoering van de programma’s. Zo was de gebiedsafbakening vaak te beperkend voor de realisatie van projecten, vooral wanneer geen rekening werd gehouden met natuurlijke socio-economische entiteiten en de
9
Aanbeveling implementatie Europese structuurfondsen 2007-2013
bestaande regio-identiteit en -dynamiek. Tevens hield dit in dat bepaalde gedeelten van een gemeente voor steunverlening in aanmerking kwamen en andere niet. Dit stuitte uiteraard vaak op onbegrip bij de projectpromotoren. In lijn met het voorgaande argument en rekening houdend met het feit dat de programma’s worden opgesteld voor een periode van zeven jaar, wordt aangehaald dat het opstellen van gebiedsgerichte Operationele Programma’s beperkingen voor de toekomst inhoudt; acties die binnen vier jaar uiterst relevant zijn maar waar vandaag nog niet aan wordt gedacht, kunnen misschien wel worden uitgesloten door de gebiedsgerichte benadering. Eén Operationeel Programma biedt de grootste keuzevrijheid in een later stadium en laat bovendien toe om beter op de noden van het moment in te spelen, ongeacht het feit dat wordt voorzien in de mogelijkheid om Operationele Programma’s te herzien. De thema’s zoals vervat in de Communautaire Strategische Richtsnoeren – die de domeinen aanduiden waar het Europees structuur- en cohesiebeleid het best kan bijdragen tot de communautaire doelstellingen, met name die m.b.t. de Lissabonstrategie – hebben betrekking op het verhogen van de aantrekkelijkheid van lidstaten, regio’s en steden, innovatie, ondernemerschap en kenniseconomie en meer en betere banen. Gezien de horizontale aard van deze thema’s lijkt het aangewezen om per fonds één Operationeel Programma voor geheel Vlaanderen op te stellen. De Europese Commissie dringt vanuit het oogpunt van efficiëntie zelf aan op schaalvergroting en een beperking van het aantal programma’s.
2. Algemene uitgangshouding De raad kan zich vinden in het voorstel om ook voor EFRO te werken met één Operationeel Programma voor heel Vlaanderen. Daarbij blijft de vraag gesteld of bij de verdere operationalisering nog wordt voorzien in specifieke budgetten voor afgebakende gebieden binnen Vlaanderen. De raad pleit er voor dat de EFRO-middelen in de toekomst prioritair worden ingezet voor de projecten die van strategisch belang zijn voor de sociaal-economische ontwikkeling van Vlaanderen als geheel en in het bijzonder voor de doelstellingen van het herziene Pact van Vilvoorde. Daarbij is het evenwel cruciaal de aanbreng vanuit de RESOC’s in rekening te brengen, in twee richtingen:
een prioretisering van strategische projecten die rekening houdt met de hefboomprojecten die via de streekpacten worden voorgesteld met aandacht voor de projecten van de huidige perioden waarbij opvolging aangewezen is en met prioriteit voor de reeds aanvaarde streekpacten; een advisering vanuit de RESOC’s over de strategische projecten die centraal worden voorgesteld en die repercussies hebben op de betrokken streek/streken.
10
Aanbeveling implementatie Europese structuurfondsen 2007-2013
Deze algemene uitgangshouding is in overeenstemming met de recente aanbeveling van de SERV (11 mei 20051) waarin de raad stelde dat er geen verschillende soorten streekbeleid naast mekaar kunnen bestaan zonder dat deze op mekaar zijn afgesteld. Op het gebied van het Europese regionaal beleid werd gesteld dat het logisch is dat de Europese programma's die ontwikkeld worden voor de regionaal-economische aspecten, passen in de visie van het betrokken RESOC. Het Europese structuurbeleid is aldus een versterking van het Vlaamse beleid.
3. Betrokkenheid van de sociale partners bij het tot stand komen, het uitvoeren en het monitoren van het operationeel programma Omdat er één operationeel programma wordt opgemaakt kan men aannemen dat het gewicht komt te liggen bij het Vlaamse monitoringcomité en eventuele stuurgroepen op Vlaams vlak daaronder (zoals bij ESF). De sociale partners vragen dat zij op de beide niveaus volwaardig worden betrokken, op VESOC-matige wijze, d.w.z. tripartiete samenstelling met medebeslissingsbevoegdheid voor de sociale partners, zoals dit inmiddels voor ESF gebeurt.
4. Inzake de prioriteiten De Vlaamse regering stelt volgende vijf prioriteiten voor in het kader van EFRO: 1. Het bevorderen van kenniseconomie en innovatie, o.m. door de verdere uitbouw van het kennispotentieel, het stimuleren van kennistransfer en valorisatie van onderzoeksresultaten, de begeleiding en professionalisering van het innovatieproces in KMO’s en het stimuleren van netwerking en clusters, en o.m. gericht op de vermindering van het directe gebruik van primaire grondstoffen en energiebronnen. 2. Het stimuleren van het ondernemerschap, o.m. door het bevorderen van de ondernemingszin, de begeleiding van startende en groeiende ondernemingen, het stimuleren van samenwerking en netwerkvorming en aandacht voor de overnamemarkt (groeiend aanbod van over te laten bedrijven). 3. Het verbeteren van de ruimtelijk-economische omgevingsfactoren, o.m. door de ontwikkeling van nieuwe en de herstructurering van verouderde bedrijventerreinen en brownfields, het bevorderen van duurzaam bedrijventerreinenbeheer en het benutten van verduurzamingspotenties, het voorzien van kwaliteitsvolle bedrijfshuisvestings-
1
Aanbeveling, De verdere ontwikkeling van een sociaal-economisch streekbeleid in de context van de RESOC en SERR. Belangrijke aandachtspunten van de sociale partners bij de inhoudelijke invulling van het sociaaleconomisch streekbeleid.
11
Aanbeveling implementatie Europese structuurfondsen 2007-2013
mogelijkheden en het verbeteren van de bereikbaarheid en de daartoe noodzakelijke infrastructuur. 4. Het bevorderen van de stedelijke ontwikkeling, hoofdzakelijk door het voeren van een actief economisch beleid en het verbeteren van de leefkwaliteit om innovatie en ondernemerschap te ondersteunen en door het stimuleren van de werkgelegenheid, duurzaam stedelijk vervoer en het ondersteunen van toeristische en economische projecten met internationale uitstraling (versterking van de eigen identiteit). 5. De duurzame economische ontwikkeling van het platteland door het uitbouwen van een sterke flankerende plattelandseconomie in kleinstedelijke gebieden en dorpen met aandacht voor hun intrinsieke kwaliteiten. Dit gebeurt via maatregelen ter stimulering van innovatie, ondernemerschap en ter verbetering van de ruimtelijk-economische omgevingsfactoren. De sociale partners kunnen zich globaal terugvinden in deze prioriteiten. Toch verwijzen de sociale partners hierbij ook naar de sociaal-economische prioriteiten die zij op 14 juni 2005 naar voren schoven in kader van Pact van Vilvoorde. Het is inderdaad belangrijk dat de prioriteiten inzake EFRO mee een de realisatie van de doelstellingen in het vernieuwde Pact van Vilvoorde kunnen bevorderen. In de lijn van het vernieuwde Pact van Vilvoorde schuiven de sociale partners daarom nog een aantal bijkomende accenten naar voren:
een beleid m.b.t. de problematiek van opvolging en overnames van bedrijven;
een performant beleid m.b.t. het aantrekken en ondersteunen van buitenlandse investeringen;
een preventief bedrijfsbeleid; een breedsporend innovatiebeleid met ook aandacht op de vernieuwing van arbeidsorganisaties;
investeringen in logistieke knooppunten en vervoersinfrastructuur; investeringen in hernieuwbare energiebronnen (windenergie, zonne-energie, waterkracht, bio-energie,…).
5. Overgang van het huidige naar het nieuwe programma Op projectniveau kan zich de problematiek stellen van continuïteit wanneer de nieuwe programmaperiode ingaat. Dit is ondermeer een gevolg van de trage opstart en het gegeven dat op niveau van vergunningen het soms langer heeft geduurd dan aanvankelijk begroot. De sociale partners menen dat het op project niveau inderdaad moet mogelijk zijn om aangezette projecten ook daadwerkelijk te kunnen finaliseren.
12
Aanbeveling implementatie Europese structuurfondsen 2007-2013
Deel 2: Het Europees Sociaal Fonds 1. Essentialia in verband met de globale doelstelling ESF-midelen 1.1.
ESF-middelen moeten Vlaamse beleid verstrekken
In het standpunt van 14 juli 1999 omschreef de SERV enkele uitgangspunten voor de invulling van het Europees structuurbeleid in Vlaanderen voor de programmaperiode 2000-2006. Hierbij stelde de SERV expliciet dat het Europees structuurbeleid niet parallel mag en kan ontwikkeld worden maar een versterking moet zijn van het Vlaamse beleid. Ook voor de nieuwe programmaperiode 2007-2013 is dit het uitgangspunt. De Europese Commissie geeft expliciet aan dat de middelen van de Europese structuurfondsen in hoofdzaak moeten worden ingezet om de EU-prioriteiten, uitgedrukt in de Geïntegreerde Richtsnoeren, te verwezenlijken. In het kader van doelstelling 2 ‘regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid’ wenst de Europese Commissie dan ook dat 75% van de middelen gaat naar projecten die de Lissabondoelstellingen bevorderen. De raad kan zich vinden in de focus op Geïntegreerde Richtsnoeren met die verstande dat ze dient om het Vlaamse beleid te versterken. Dit betekent dat de ESF-middelen onder meer als hefbomen kunnen fungeren voor de realisatie van de doelstellingen die zijn opgenomen in het Vlaams Hervormingsprogramma 2005-2008 en in het bijzonder voor het aanpakken van de delivery gaps in de verwezenlijking van de doelstellingen van het Pact van Vilvoorde. De raad verwijst betreffende dit laatste dan ook naar de recente actualisering van het Pact van Vilvoorde en de prioriteiten die de raad hierbij vooropstelde.
1.2.
Nood aan een transparante berekening van het aandeel Vlaamse ESF-middelen dat gaat naar de Geïntegreerde Richtsnoeren
Uit de nota van de Vlaams regering (27 januari 2006) valt af te leiden dat de Europese Commissie een lijst opstelde met categorieën van uitgaven die beschouwd worden als bijdragend tot de realisatie van de Lissabondoelstellingen. Uit de lijst van de Geïntegreerde Richtsnoeren heeft zij 15 richtsnoeren gedistilleerd en gegroepeerd in vijf clusters van prioritaire thema’s waarvan volgende vier clusters betrekking hebben op doelstelling 2:
13
Aanbeveling implementatie Europese structuurfondsen 2007-2013
Richtsnoeren 7, 8 en 9, gerelateerd aan Onderzoek en Ontwikkeling, innovatie en de informatiemaatschappij (voor Doelstelling 2, evenwel met uitsluiting van ICT-infrastructuur);
Richtsnoeren 10 en 15, gerelateerd aan het verbeteren van de omgeving waarin in ondernemingen en in het bijzonder KMO’s werken;
Richtsnoer 11 in verband met het duurzaam gebruik van hulpbronnen; Richtsnoeren 17 en 24, gerelateerd aan arbeidsmarkt, menselijk kapitaal en werkgelegenheidsbeleid.
Voor de programmaperiode 2000-2006 berekende de Europese Commissie dat België globaal genomen 53% van de fondsen heeft besteed aan projecten die in de lijn liggen van de Lissabondoelstellingen. Hiermee bevindt België zich op het Europese gemiddelde. De Europese Commissie stelt echter vast dat slechts een kwart van de middelen werd aangewend in functie van de cluster van de werkgelegenheidsrichtsnoeren (richtlijnen 17 tot 24). De raad verbaast zich sterk over dit percentage. De raad vraagt expliciet een meer transparante analyse van de aanwendingen van de middelen. Hierbij is een duidelijke omschrijving van de toewijzingscriteria noodzakelijk. Volgens de raad kan enkel een transparante analyse aan de hand van duidelijke criteria sturend werken. Dergelijke analyse geeft ook aan op welke vlakken bijkomende inspanningen nodig zijn. Het ontbreken van deze transparantie zorgt voor onduidelijkheid. Zo is het het aanvoelen van de sociale partners dat, in elk geval voor wat Vlaanderen betreft, het aandeel van de middelen besteed in functie van de Europese werkgelegenheidsrichtsnoeren in realiteit een stuk hoger ligt. Meer transparantie betekent voor de raad in elk geval dat de analyse eveneens op het niveau van de Gemeenschappen en Gewesten gebeurt. Nu is enkel een globaal cijfer voor België gekend. Bij het uitwerken van de Vlaamse bijdrage is het voor de raad noodzakelijk te beschikken over de gegevens op het niveau van Vlaanderen.
1.3.
Structureel beleid ook structureel financieren
De ESF-financiering maakt een niet-gering gedeelte uit van de Vlaamse arbeidsmarktmiddelen. De sociale partners constateren dat momenteel de financiering van vele structurele beleidsmaatregelen doorgeschoven wordt naar ESF-financiering. Dit maakt dat de uitvoering van die structurele maatregelen ook in de toekomst afhankelijk blijft van de beschikbaarheid van de ESF-middelen en de bijzondere complexe procedures die ESF-financiering met zich meebrengt. De raad denkt hierbij aan de sluitende aanpak binnen de VDAB, het geheel van initiatieven m.b.t. het alternerend leren voor deeltijds leerplichtingen en BUSO-leerlingen, de loopbaanbegeleidingsdiensten, de financiering van begeleidings- en beoordelingscentra voor de titels van beroepsbekwaamheid, …. . Het is volgens de raad aangewezen dat een aantal beleidsinitiatieven ook op vlak van de financiering een structurele verankering krijgen. Door in te gaan op de vraag om bepaalde aspecten structureel te financieren, creëert de overheid
14
Aanbeveling implementatie Europese structuurfondsen 2007-2013
bovendien ruimte om aan nieuwe behoeftes te voldoen en nieuwe thema’s uit te werken. In punt 3.3 doet de raad enkele suggesties voor te ontwikkelen nieuwe thema’s. Wat het altenerend leren betreft, houdt de raad er aan te verwijzen naar de aanbeveling van 7 oktober 2002. Hierin vraagt de SERV met aandrang dat het beleid inzake alternerend leren structureel vorm zou krijgen in plaats van afhankelijk te worden gehouden van ESFfinanciering. Deze vraag maakt ook deel uit van de SERV Platformtekst alternerend leren van 28 augustus 2003 die ook door het werkveld werd onderschreven.2
1.4.
ESF-beleid is beleid voor de lange termijn
Bij de opstelling van een nieuw ESF-programma moet men er zich rekenschap van geven dat het hier gaat om opties voor de lange termijn: een programma voor 2007-2013, maar met een te verwachten doorloop tot en met 2015. Daar vloeien volgende twee uitdagingen uit voort:
vermijden dat het ESF-programma volledig in het teken komt te staan van de beleidsuitdagingen van de korte of middellange termijn, zonder oog voor de lange termijn;
voldoende flexibiliteit inbouwen, rekening houdende ook met de sterke volatiliteit van onze economie en arbeidsmarkt en van toekomstige beleidsuitdagingen.
Binnen het ESF-kader moet in elk geval voldoende ruimte zijn om tijdens de programmaperiode op veranderingen in te spelen en nieuwe accenten te leggen. De context kan in de loop van de programmaperiode mogelijks grondig wijzigen. De economische situatie kan veranderen, het beleid kan nieuwe beleidsopties nemen, het werkveld kan andere accenten leggen, … Daarom moet men zich er voor hoeden nu reeds het programma volledig vast te leggen. Het uitgewerkte programma dient dan ook de nodige flexibiliteit toe te laten. Voor de raad zijn de ESF-doelstellingen lange termijn doelstellingen. De nieuwe programmaperiode loopt immers van 2007 tot 2013. De sociale partners willen van deze aanbeveling dan ook gebruik maken om het beleid uit te nodigen om, nu het jaar 2010 dichterbij komt, samen na te denken over nieuwe lange termijndoelstellingen voor Vlaanderen na 2010. Deels zullen deze in het verlengde liggen van de huidige doelstellingen van het Pact van Vilvoorde, omdat nu reeds duidelijk is dat een aantal doelstellingen, gegeven de huidige vertaling in het beleid, niet haalbaar zijn tegen 2010. Deels zal het gaan om nieuwe doelstellingen.
2
De initiatiefnemers van deze platformtekst waren de sociale partners vertegenwoordigd in de SERV, de representatieve verenigingen van onderwijs en het gemeenschapsonderwijs, de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding, de Dienst Beroepsopleiding van het departement onderwijs, het Vlaams Instituut voor Zelfstandig Ondernemen, de koepelorganisatie van de vrije Centra voor Leerlingenbegeleiding en de Centra voor Deeltijdse Vorming.
15
Aanbeveling implementatie Europese structuurfondsen 2007-2013
1.5. Geen nood aan een federaal luik Wat voorligt is de bijdrage van Vlaanderen aan het Nationaal Strategisch Referentiekader en de bijhorende Operationele Programma’s. De raad gaf reeds in 1999 aan dat het federale luik van het ESF-programma in de discussie moest worden betrokken. Ook dit maal vraagt de raad zich af in welke mate de Vlaamse klemtonen versterkt werden door het federale luik en in welke mate het behoud van een federaal luik een toegevoegde waarde biedt. De raad is dan ook van mening dat, ondermeer vanuit het argument van homogene bevoegdheidspakketten, er in de toekomst niet meer moet worden voorzien in een federaal luik en stelt voor de ESFmiddelen volledig te verdelen over de gewesten/gemeenschappen. Dit hoeft niet noodzakelijk te betekenen dat een einde komt aan de initiatieven die vandaag vanuit federale middelen worden voorzien. De gewesten/gemeenschappen kunnen de financiering hiervan desgevallend overnemen, wanneer blijkt dat deze een toegevoegde waarde hebben. Deze besluitvorming moet gebaseerd zijn op een grondige analyse van het lopende federale beleid. Op heden beschikt de raad evenwel niet over een dergelijke evaluatie, wat op zich ook reeds vragen oproept.
1.6. Cofinanciering mag niet enkel via publieke financiering Voor de berekening van Europese middelen zou volgens het voorstel voor de algemene verordening COM 2004/492 enkel nog rekening gehouden worden met publieke financiering. Private financiering komt niet meer in aanmerking want zonder de medewerking van publieke financiering en/of cofinanciering via publieke instellingen worden projecten uitgesloten. Voor Vlaanderen betekent dit concreet dat elk privaat initiatief uitgesloten is voor het indienen van projectvoorstellen. Het feit dat de private middelen geen ESF-cofinanciering meer kunnen genereren is een miskenning van het brede veld van privé-promotoren dat zich ontwikkeld heeft in de voorbije programmarondes. Bovendien was het verhogen van de betrokkenheid van deze promotoren bij de ESF-werkig steeds een belangrijke prioriteit voor ESF in Vlaanderen. De SERV dringt er op aan dat de Vlaamse Regering dit standpunt ondersteunt en verdedigt bij de federale en Europese overheden. De Raad verwijst hierbij ook naar het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van maart 2006 over "De rol van de maatschappelijke organisaties en het cohesiebeleid". Mocht de gevraagde bijsturing toch niet gerealiseerd worden, dan is er voor de sectorfondsen een uitzondering op de uitsluiting van publieke financiering voorzien. De sectorfondsen zullen wel nog zonder de medewerking/cofinanciering van publieke financiering projecten kunnen indienen. In dat geval dringt de raad er sterk op aan dat deze opportuniteit aangegrepen wordt om de samenwerking met de sectorfondsen te versterken en ze nauwer bij de ESF-werking te betrekken.
16
Aanbeveling implementatie Europese structuurfondsen 2007-2013
1.7. Betrokkenheid sociale partners bij het opstellen van de Vlaamse inbreng is belangrijk Op 27 januari 2006 legde de Vlaamse Regering de aanpak en strategie vast voor het opstellen van de bijdrage van Vlaanderen. In deze aanpak is pas na de principiële beslissing van de Vlaamse regering een formele inbreng van de sociale partners voorzien. De raad betreurt heel sterk dat de sociale partners pas in een laatste fase formeel betrokken worden bij de uitwerking van de bijdrage van Vlaanderen. Het is volgens de raad aangewezen dat de sociale partners een actievere rol toebedeeld krijgen in het gehele proces. Omdat de sociale partners overtuigd zijn van de bijdrage die ze kunnen leveren, formuleren ze dan ook deze aanbeveling.
2. De inhoudelijke invulling van de ESF-middelen 2.1. De voorgestelde prioriteiten van de Vlaamse regering De Vlaamse regering schuift in een nota van 24 maart 2006 voor de ESF gecofinancierde acties volgende prioriteiten naar voor: 1) Het vergemakkelijken van de toegang tot het arbeidsproces en de duurzame integratie in de arbeidsmarkt voor werkzoekenden en inactieven, zorgen voor een naadloze aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt, het voorkomen van werkloosheid, in het bijzonder langdurige en jongerenwerkloosheid, via een sluitende aanpak en het in goede banen leiden van herstructureringen. 2) Het verhogen van de arbeidsdeelname en de sociale inclusie van kansengroepen die momenteel ondervertegenwoordigd zijn op de arbeidsmarkt, in het bijzonder ouderen, allochtonen, arbeidsgehandicapten en kortgeschoolde jongeren, het inzetten van categoriale instrumenten die deze prioriteit kan waarmaken, het aanbieden van werkervaringskansen en het optimaal benutten van de kansen die de sociale economie biedt voor werkgelegenheid en maatschappelijk verantwoord ondernemen. 3) Het bieden van instrumenten aan individuen om de eigen loopbaan vorm te geven, het stimuleren van de individuele loopbaanontwikkeling en -mobiliteit op basis van een geïntegreerde, procesmatige loopbaanbenadering, het veralgemenen van de erkenning van verworven competenties en het waarborgen van de arbeidsmobiliteit via levenslang leren en loopbaanbegeleiding. 4) Het focussen van de ondernemingscultuur op mensen, het ondersteunen en verbreden van de strategische HRM-processen op bedrijfsniveau, het versterken van het HR-beleid in de ondernemingen via innovatie van de arbeidsorganisatie, evenwicht in de balans tussen werk en privé, gelijke kansenbeleid, diversiteitsmanagement en maatschappelijk verantwoord ondernemen.
17
Aanbeveling implementatie Europese structuurfondsen 2007-2013
Daarnaast identificeerde de ESF-werkgroep verschillende prioriteiten die op een horizontale wijze in het nieuwe programma geïntegreerd zullen worden, namelijk gelijke kansen (m.i.v. “gender”), innovatie en transnationale samenwerking.
2.2. De klemtonen die de raad wenst te leggen Het voorstel van de Vlaamse Regering bevat vier prioriteiten als ook 3 horizontale thema’s. Voor de raad is het niet duidelijk welke het statuut is van deze prioriteiten. Zich baserend op de structuur van de huidige programmaperiode, vermoedt de raad dat deze prioriteiten in de plaats komen van de huidige zwaartepunten. Voor de raad is het alvast aangewezen dat naast de inhoudelijke prioriteitsbepaling ook duidelijkheid komt omtrent de structuur. Die structuur heeft immers evenzeer invloed op de manier waarop oproepen uitgeschreven en projecten gefinancierd kunnen worden. Inhoudelijk kan de raad zich globaal vinden in de vier prioriteiten. Volgens de raad bevat iedere prioriteit een aantal belangrijke, soms vernieuwende, invalshoeken. Anderzijds mist de raad enkele thema’s bij de invulling van de prioriteiten. Bij de bespreking van de prioriteiten gaat de raad dieper in op enkele accenten die gelegd kunnen worden in de prioriteiten en bij de uitwerking van de Operationele Programma’s. Zich opnieuw baserend op huidige ESFstructuren kan dit laatste de vorm aannemen van de maatregelen binnen de zwaartepunten. Ondernemerschap wordt vanuit een ruimtelijke en economische visie benaderd in de EFROprogrammering. Deze EFRO-aanpak is positief. Maar het is duidelijk dat in het onderwijs- en arbeidsmarktbeleid, zoals het deels ook vorm krijgt in het ESF-programma, ook het ondernemerschap en ruimer de ondernemingszin hun plaats moeten krijgen. Voor de raad is het dan ook evident dat de ESF-middelen zich richten tot alle werkenden, naast de werkzoekenden en mensen die nu nog niet op de arbeidsmarkt actief zijn. Dit betekent dat niet enkel personen werkzaam in loonsverband maar ook zelfstandigen tot de focus van de toekomstige ESF-projecten behoren. Binnen het kader van de aangegeven prioriteiten kunnen projecten dan ook ingaan op specifieke invalshoeken betreffende ondernemerschap en ondernemingszin. Ter illustratie enkele mogelijke invalshoeken: in het kader van de aansluiting onderwijs-arbeidsmarkt is de promotie van ondernemingszin en ondernemerschap een belangrijk middel om de ongekwalificeerde uitstroom te verminderen; voor werkzoekende trajecten op maat voorzien naar het opstarten van een eigen onderneming, het stimuleren van ondernemerschap bij ouderen naar aanleiding van een herstructurering, het ‘sociale luik’ van het ondernemerschap en het beleid daaromtrent (bv begeleiding van kandidaat-ondernemers en starters, netwerking en kennisuitwisseling, opleiding en vorming van ondernemers),… Voor de raad moet Syntra Vlaanderen hierbij zijn missie met betrekking tot het waarborgen van een kwalitatief en specifiek vormingsaanbod aan jongeren en volwassenen die een professionele
18
Aanbeveling implementatie Europese structuurfondsen 2007-2013
loopbaan ambiëren of verder willen uitbouwen in een zelfstandige onderneming of een kleine en middelgrote onderneming volop kunnen realiseren Verder wenst de raad te wijzen op de werkzaamheden die zijn opgestart omtrent de Competentieagenda 2010. Voor de raad is het belangrijk dat de uitkomst van dit debat omtrent de sporen inzake competentieontwikkeling en competentiemanagment in Vlaanderen, geïmplementeerd wordt in de uitwerking van de prioriteiten, in het bijzonder van prioriteit 3 en prioriteit 4. De raad stelt vast dat de binnen de uitwerking van de verschillende prioriteiten de bedrijfopleidingen een belangrijk plaats zullen innemen. Zo is het werkplekleren een belangrijk instrument in de toeleiding naar de arbeidsmarkt (prioriteit 1) en vormt het opleidingsbeleid een onderdeel van het HRM (prioriteit 4). Voor de raad is het belangrijk dat er binnen het ESFprogramma een flankerend beleid wordt ontwikkeld, rekening houdende met de aandachtspunten inzake bedrijfsopleiding. 2.2.1
Prioriteit 1
De ongekwalificeerde uitstroom is een urgent probleem dat volgens de raad onder meer in het deeltijds onderwijs een grote omvang aanneemt. De raad onderschrijft dan ook de aandacht die zal gaan naar het dichten van de kloof tussen onderwijs en de arbeidsmarkt. Het is voor de raad belangrijk dat beide werelden dichter bij elkaar komen. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt zowel bij het onderwijs als bij het bedrijfsleven. Voor de raad dient hierbij, in het verlengde van onder meer het Vlaams Werkgelegenheidsakkoord 2005-2006, logischerwijs uitgebreide aandacht te gaan naar het systeem van alternerend leren. Zeker wanneer er een voltijds leerplicht komt tot 18 is het voor de raad belangrijk dat er tegenover deze verplichting voldoende mogelijkheden staan op de arbeidsmarkt om te komen tot een voltijds engagement. De engagementen van het Vlaams Werkgelegenheidsakkoord 2005-2006 zijn voor de raad slechts een eerste stap in een meerjarenproces. De finale doelstelling is te komen tot een sluitende aanpak met voor elke deeltijds leerplichtige een gegarandeerde werkervaring en/of een traject daar naartoe voor diegene die nog niet klaar zijn voor een werkervaring. Die sluitende aanpak moet zoveel mogelijk vorm krijgen via structurele financiering (zie hoger) en aanvullend, zeker voor de nieuwe initiatieven, via ESF. De raad is van mening dat zowel voor de brugprojecten als voor de voortrajecten een grondige evaluatie aangewezen is. Voor de brugprojecten kan dit volgens de raad, zich baserend op de beperkte werkzaamheden reeds verricht binnen de VESOCwerkgroep, op korte termijn. De evaluatie van de pas hervormde voortrajecten gebeurt het best na afloop van het schooljaar 2006-2007. Verder vraagt de raad een evaluatie van het
19
Aanbeveling implementatie Europese structuurfondsen 2007-2013
alternerend leren binnen het BUSO-onderwijs. De bijsturing op basis van deze evaluatie moet er voor zorgen dat dit uitgroeit tot een volwaardige vorm van alternerend leren. Voor de raad moet er hoe dan ook een debat komen omtrent de rol van ESF bij de uitbouw van het alternerend leren voor 18 tot 24 jarigen. De raad gaat er van uit dat dit een belangrijke rol kan spelen in het remediëren van de ongekwalificeerde uitstroom en in het bijzonder in het kader van de Europese doelstelling om de ongekwalificeerde uitstroom terug te dringen tot beneden de 10 %. Europa neemt daarvoor immers ook in rekening het aantal jongeren dat voor de leeftijd van 25 jaar in een kwalificerend traject stapt. Het uitbreiden van de ESFfinanciering naar de beroepsinlevingsovereenkomsten, een vraag die de sociale partners reeds meermaals stelden, is in deze een laatste aspect. Met het oog op de toekomst suggereert de raad een evaluatie van het stimuleringsbeleid voor werkgevers in het kader van alternerend leren. De huidige ervaringen met deze incentives, de nieuwe elementen op federaal niveau en de bevindingen van het lopende VIONA-onderzoek kunnen hiervan de basis vormen. Voor de raad is het garanderen van de kwaliteit van het werkplekleren een belangrijke invulling van deze prioriteit. Werkplekleren is immers voor de raad een essentieel instrument in het bevorderen van de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt. Via ESF-middelen moet getimmerd worden aan de kwaliteitsborging van dit werkplekleren alsook aan de verdere uitbouw van het instrumentarium. Hierbij mag niet enkel het systeem van alternerend leren de scoop vormen. Kwaliteitsborging is belangrijk voor alle stelsels van het werkplekleren. Wat betreft onderwijs vraagt de raad dat er bekeken wordt welke de consequenties zijn van het experiment modularisering voor de invulling van het ESF-programma. Het in goede banen leiden van herstructureringen is volgens de raad terecht opgenomen in prioriteit één. Voor de raad kunnen de ESF-middelen dan ook als hefboom fungeren om het beleid omtrent herstructureringen dat momenteel op federaal vlak en op Vlaams niveau vorm krijgt, te ondersteunen. Dit Vlaams beleid vindt onder meer zijn basis in de afspraken die gemaakt zijn in het kader van het Samen meer banen plan. Hierbij is het voor de raad belangrijk dat de ESF-middelen kunnen worden gezet om een flankerend beleid uit te werken, Binnen zwaartepunt 1 en 2 van de huidige ESF-werking wordt een belangrijke bijdrage geleverd aan de realisatie van de sluitende aanpak van de VDAB. Zoals de raad reeds aangaf betreft het hier in feite structureel beleid. Toch gaat de raad er vanuit dat de sluitende aanpak ook in de volgende jaren via ESF-middelen zal moeten worden gefinancierd. In dit kader dient de eerste prioriteit ook de aandacht voor de langdurige werklozen te omvatten. De raad mist momenteel dit aspect in de omschrijving van die prioriteit. In prioriteit één is vandaag enkel
20
Aanbeveling implementatie Europese structuurfondsen 2007-2013
sprake van voorkoming van langdurig werkloosheid, niet van remediëring ervan. Naast het preventieve aspect moet dus ook het curatieve aspect voldoende aan bod komen. Die aandacht is nodig om de Europese doelstelling in zake activering te realiseren. In 2004 bleef Vlaanderen met 18,9% een stuk onder de doelstelling van 25%. Hierbij moet, conform het Samen voor meer banen plan, in het bijzonder de aanpak van de harde kern van langdurige werklozen uitgebouwd worden. Analyses van de VDAB hebben uitgewezen dat die minstens 20% van de langdurige werklozen in curatieve begeleiding betreft. Bij deze groep worden problemen geconstateerd die niet onmiddellijk op te lossen zijn door een arbeidsmarktgericht regulier of intensief gespecialiseerd traject naar werk. Het Samen voor meer banen plan voorziet dat deze werkzoekende, waar nodig en mogelijk, kunnen worden doorverwezen naar gespecialiseerde hulpverleners in de welzijns- en gezondheidssector. Die doorwijzing moet op een structurele manier plaatsvinden teneinde de werkzoekende zo snel mogelijk terug op te nemen in de trajectwerking. De raad wenst dat, in uitvoering van het Samen voor meer banen plan, de aanpak van deze groep onder meer via ESF-middelen wordt verfijnd en uitgebreid. Tegelijk moet ESF ook kunnen worden ingezet om de curatieve begeleiding te veralgemenen tot alle werklozen, ongeacht de uitkeringssituatie en in het bijzonder ook naar OCMWwerklozen. Dit laatste betekent voor de raad ook dat de OCMW’s hun rol moeten waarmaken binnen de lokale werkwinkels. Binnen deze prioriteit moet ook aandacht besteed worden aan de werkloosheidsvallen. Het in het Samen voor meer banen plan aangekondigde actieplan werkloosheidsvallen dient hier als basis te fungeren. 2.2.2
Prioriteit 2
De raad is tevreden met de categoriale aandacht voor ouderen, allochtonen, personen met een arbeidshandicap en kortgeschoolden. Deze kansengroepen vormen reeds de doelgroep van meerdere beleidsinitiatieven omtrent evenredige arbeidsdeelname en diversiteit. Hierbij denkt de raad onder meer aan de VESOC-actieplannen en de uitvoeringsbesluiten van het decreet van 8 mei 2002, namelijk het besluit omtrent de Vlaamse overheid als werkgever (24 november 2004) en het besluit betreffende de intermediairen op de Vlaamse arbeidsmarkt (30 januari 2004). Specifiek voor de ouderen herhaalt de raad zijn pleidooi om de acties naar werkenden niet te versmallen tot de groep van + 50-jarigen, maar voldoende ruimte te laten voor acties inzake leeftijdsbewust personeelsbeleid, waarbij op vroegere leeftijd inspanningen gebeuren om werknemers in staat te stellen actief ouder te worden. Voor de raad is het noodzakelijk dat deze categoriale projecten effectief afgestemd zijn op de noden van de doelgroep. Het is dan ook belangrijk dat vertegenwoordigers van de
21
Aanbeveling implementatie Europese structuurfondsen 2007-2013
doelgroepen, in het bijzonder van allochtonen- en gehandicaptenorganisaties, betrokken worden bij het invullen van deze tweede prioriteit. Het vragen van een advies hieromtrent aan de commissie Diversiteit is voor de raad één van de mogelijke wegen om deze betrokkenheid te realiseren. Het aanbieden van werkervaringsplaatsen is expliciet opgenomen in de prioriteit 2. De raad wijst er op dat zeker voor leden van kansengroepen werkervaring een belangrijk instrument is in de toeleiding naar de arbeidsmarkt. Onder meer uit het HIVA-onderzoek naar de effecten van de positieve actieplannen allochtonen en diversiteitsplannen (Lamberts ea 2005) blijkt dat het openen van deuren, het realiseren van de toegang tot de arbeidsmarkt, het moeilijkste aspect is van het diversiteitsbeleid. De raad onderschrijft in deze de vraag naar instroombevorderende maatregelen die de commissie Diversiteit formuleerde in het advies van 3 oktober 2005 en is van mening dat ESF-kredieten hier als hefboom kunnen fungeren. De rol van de sociale economie wordt benadrukt door de Vlaamse Regering. Voor de raad is het wel belangrijk dat de tewerkstelling in de sociale economie steeds gebeurt binnen de idee van een loopbaantraject. Hierbij moet nagegaan worden of er, onder meer verder bouwend op opgedane werkervaring, een perspectief is op integratie in het reguliere economisch circuit. Dit uitgangspunt is ook verwoord in het Samen voor meer banen plan. Dit betekent dat het nieuwe ESF-programma ook aandacht moet hebben voor de integratie van deze werknemers binnen de reguliere economie (bv via de methodiek van supported employment). De verdere ontwikkeling van maatschappelijk verantwoord ondernemen binnen de reguliere economie vormt hierbij aansluitend eveneens een belangrijk thema. Ten slotte pleit de raad er voor om niet enkel via categoriale maatregelen te werken aan de evenredige arbeidsdeelname en diversiteit. Uitdaging is en blijft het geheel van categorale acties ook te kaderen in een globaal diversiteitsbeleid, met als centrale hefbomen:
de bevordering in zoveel mogelijk organisaties van het diversiteitsbeleid;
het verder uitwerken van het beleidsinstrument ‘diversiteitstoets’ door binnen deze prioriteiten projecten te realiseren die de ontwikkeling en/of implementatie van de diversiteitstoets als voorwerp hebben.
de verspreiding van het gebruik van het instrument van diversiteitsplannen in zowel bedrijven als arbeidsmarktvoorzieningen, in brede zin;
de ontwikkeling, ook met steun vanuit ESF, van een beleid ter bestrijding van discriminatie en ongelijke behandeling.
Om die reden ook moet vermeden worden het beleid van evenredige participatie, zoals nu gebeurt in prioriteit 2, te versmallen tot de vermelde 4 categorieën. ESF moet ook als hefboom kunnen fungeren voor gerichte acties naar andere risicogroepen. De raad denkt dan met name
22
Aanbeveling implementatie Europese structuurfondsen 2007-2013
aan de groepen waarmee reeds initiatieven werden genomen in het kader van zijn diversiteitsaanpak: holebi’s enerzijds en armen anderzijds. 2.2.3
Prioriteit 3
In de periode 2007-2013 zal onze arbeidsmarkt van uitzicht veranderen (de problematiek van de knelpuntberoepen , de globalisering, …. ). De aandacht voor een brede inzetbaarheid van de arbeidskrachten en het stimuleren van arbeidsmobiliteit is dan ook een prioriteit voor de raad. De raad vindt de aandacht voor levenslang leren hierbij belangrijk en hoopt dat de ESFmiddelen een hefboom kunnen vormen voor de realisatie van de doelstelling 1 van het Pact van Vilvoorde en in het bijzonder voor de doelstelling in verband met de participatie van de kortgeschoolden. Bij de invulling van de derde prioriteit is het daarom voor de raad belangrijk dat ook de rol van opleidingen op eigen initiatief van de werkende (werknemer of zelfstandige) wordt uitgewerkt. Door de klemtoon op loopbaanbegeleiding enerzijds en erkenning van verworven competenties anderzijds dreigt deze te worden onderbelicht. De begeleiding is voor de raad een essentieel aspect bij de loopbaanontwikkeling. In de aflopende programmaperiode werden de loopbaanbegeleidingsdiensten erkend en gefinancierd via ESF-middelen. Voor de sociale partners is het belangrijk dat de loopbaanbegeleiding zich verder ontwikkelt met oog voor een betere omkadering, de toeleiding van kansengroepen en de ontwikkeling van een methodiek voor werkenden die zich wensen om te schakelen van een zwaar naar een licht beroep. De raad is dan ook tevreden dat de loopbaanbegeleiding opnieuw is opgenomen in de omschrijving van de prioriteiten. De Erkenning van Verworven Competenties is een ander belangrijk thema van de huidige programmaperiode. Dit thema kreeg onder meer vorm via flankerende EVC-acties en via de erkenning van de begeleidings- en beoordelingscentra in functie van de titels voor beroepsbekwaamheid. Voor de sociale partners is het verder timmeren aan deze weg belangrijk. Bovendien wensen de sociale partners dat de Erkenning van Verworven Competenties in de volgende programmaperiode ruimer wordt benaderd. Dit betekent dat naast de uitbouw van de titels van beroepsbekwaamheid ook aandacht moet gaan naar de plaats van EVC binnen enerzijds opleidingstrajecten (zowel bij het hoger onderwijs als bij de naschoolse opleidingen) en anderzijds begeleidingstrajecten (bv bij de IBO en de tewerkstellingscellen). Zoals reeds opgemerkt bij de inleiding van dit gedeelte, is het voor de raad tenslotte belangrijk dat de inzichten opgedaan in het debat omtrent de Competentieagenda die raakpunten hebben met deze prioriteit, ook worden geïntegreerd in het uitgewerkte programma. Voor
23
Aanbeveling implementatie Europese structuurfondsen 2007-2013
prioriteit 3 ligt de nadruk vooral op het strategisch en competentiegericht ontwikkelingbeleid waarbij het initiatief om aan de loopbaan en competentieontwikkeling te werken bij het individu ligt, onafhankelijk van het bedrijf of organisatie waarin men vandaag werkt of onafhankelijk van statuut van betrokkenen. Hierbij zijn het ontwikkelen, het in kaart brengen en het valideren van de competenties enkele van de uit te werken thema’s. 2.2.4
Prioriteit 4
Binnen prioriteit 4 staat het ondersteunen en verbreden van de strategische HRM-processen centraal. Dit is een belangrijk thema voor de Vlaamse ondernemingen. De raad verwelkomt hierbij de aandacht die gaat naar de balans tussen werken en privé, gelijke kansen en diversiteitsmanagement. Dit betekent eveneens dat ook kansengroepen zoals de ervaren werknemers en de kortgeschoolden voldoende worden meegenomen in de HRM-processen. Voor de raad is het belangrijk dat er ingegaan wordt op de wisselwerking tussen bedrijven. Het uitwerken van strategische HRM-processen gebeurt immers vaak naar aanleiding van contacten met andere bedrijven, naar aanleiding van getuigenissen over succesverhalen. Verder hebben kleinere bedrijven in het bijzonder een duidelijke nood aan een sterke ondersteuning om de nodige capaciteiten op te bouwen in functie van een eigen HR-beleid. Voor de Raad is het dan ook belangrijk dat het volgende programma voldoende aandacht heeft voor aan de ontwikkeling van strategische HRM-processen binnen kleine en middelgrote ondernemingen. Naast de in deze prioriteit opgesomde aandachtspunten, die de Raad dus deelt en onderschrijft, ontbreekt duidelijk de focus op opleidingen en opleidingsbeleid. Opleidingen binnen de onderneming vormen een belangrijk instrument in het vervullen van de HRMprocessen. Daarom moeten de ESF-middelen worden aangewend om deze opleidingen verder uit te bouwen en welke plaats deze opleidingen kunnen krijgen binnen het streven naar levenslang leren. Ook voor de opleidingen binnen de ondernemingen moet er voldoende aandacht gaan naar de kortgeschoolden (in het kader van doelstelling 1) en naar de oudere werknemers. In het streven naar een investering van 1,9% van de loonmassa in opleiding enerzijds en een deelname van 1 op 2 werknemers aan opleiding anderzijds is het volgens de sociale partners verder aangewezen dat de werking van het hefboomkrediet wordt herbekeken. Verder verwijst de raad ook naar het SERV-advies betreffende het ontwerp van Besluit van de Vlaamse regering tot toekenning van steun aan kleine en middelgrote ondernemingen voor ondernemerschapsbevorderende diensten (14 september 2005). In dat advies vragen de sociale partners hoe de voorgestelde regeling qua opleidingsondersteuning zich verhoudt tot het geuite voornemen tot bundeling van de bedrijfsgerichte opleidingsmiddelen in één opleidingsfonds.
24
Aanbeveling implementatie Europese structuurfondsen 2007-2013
Voor de raad zullen de uitkomsten van de Competentieagenda 2010 eveneens voor deze prioriteit mee richtinggevend zijn. In het kader van de Competentieagenda 2010 is het ondermeer de bedoeling toe te werken naar het realiseren van een strategisch en competentiegericht (personeels)beleid in bedrijven. Dit kan onder andere volgende componenten omvatten: innovatiebeleid en talentontwikkeling, een strategisch competentieplan, het vergroten van het draagvlak bij het personeel- en de personeelsvertegenwoordigers, de rol van de verschillende stakeholders bij de ontwikkeling van een efficiënt en effectief opleidingsbeleid, …. Voor de raad is het aangewezen dat de middelen voorzien in deze prioriteit als hefboom zullen fungeren voor de inzichten en doelstellingen van de in ontwikkeling zijnde Competentieagenda 2010, zij het rekening houdend met het langere termijnperspectief van 2015 (zie hoger). Werkbaar werk is ook in de huidige programmaperiode een onderwerp dat reeds de ruime aandacht kreeg. Zo wordt de werkbaarheidsmonitor van de SERV medegefinancierd met ESFmiddelen, in het kader van zwaartepunt 6 en gebeurde ook een projectoproep voor innoverende arbeidsorganisaties, met het oog op een verbetering van de werkbaarheid. Het is voor de raad belangrijk dat dit thema ook in de volgende programmaperiode een plaats krijgt binnen de aandachtspunten van de ESF. Naast het verder uitwerken van de monitoring is het voor de raad echter aangewezen dat er ook meer diepgaand, vertrekkend van de initiële ervaringen van de pilootprojecten, gewerkt wordt aan de disseminatie van het concept, gericht op ondersteuning van acties van de sociale partners gericht op de verhoging van de kwaliteit van de arbeid en op de innovatie van arbeidsorganisaties in die richting. 2.2.5
De horizontale thema’s
De Vlaamse regering schuift ook een drietal horizontale thema’s naar voor, namelijk gelijke kansen (m.i.v. gender), innovatie en transnationaliteit. Voor de raad zijn deze thema’s nogal vaag en is een omschrijven en verdere afbakening dan ook aangewezen. Verder bouwend op de vooronderstelling dat de prioriteiten de equivalenten zullen worden van de huidige zwaartepunten, betekent dit kennelijk dat twee specifiek verticale aandachtspunten verdwijnen. Zwaartepunt 6 van het huidige ESF-programma wordt ingezet om strategisch arbeidsmarktonderzoek te bevorderen, vernieuwde methodieken uit te werken en nieuwe arbeidsmarktinstrumenten te testen. In de praktijk fungeerde zwaartepunt 6 reeds als een horizontaal thema vermits hierbij projecten werden gefinancierd die inhoudelijk betrekking hebben op de thema’s van de andere zwaartepunten. Voor de raad is het dus niet onlogisch dat innovatie een horizontaal thema zou zijn. Belangrijk is dan wel dat dit binnen iedere prioriteit effectief en voldoende aan bod komt. Daarom suggereert de raad om een percentage van de middelen, in de vorm van een te hanteren vork, van iedere prioriteit te besteden aan de
25
Aanbeveling implementatie Europese structuurfondsen 2007-2013
ontwikkelingen van vernieuwende methodes, arbeidsmarktinstrumenten en experimenten. Voor de raad is het verder aangewezen dat ook de financiering van arbeidsmarktonderzoek een stevig luik blijft binnen de ESF-activiteiten. De VESOC-matige aansturing en het voorzien van voldoende cofinanciering zijn voor de raad belangrijke uitgangspunten. Inhoudelijk moet onder meer aandacht besteed worden aan het ontwikkelen van methodieken voor het vroegtijdig detecteren van knelpuntvacatures. De SERV stelde in zijn advies betreffende ‘APSrapport Demografische ontwikkeling in Vlaanderen’ (10 februari 2006) dat het essentieel is dat het beleid investeert in het ontwikkelen van goede prognose-instrumenten voor knelpuntberoepen. In het onderzoek ‘Detectie van knelpuntvacatures”3 werd hier een eerste aanzet toe gegeven door in te zoomen op de aspecten die nodig zijn om te komen tot de betere prospectie van knelpuntberoepen. De raad wijst er verder op dat in de Geïntegreerde Richtsnoeren voor groei en werkgelegenheid, die op 12 juli 2005 door de Europese Raad werden goedgekeurd, de vraag tot het beter anticiperen op knelpuntberoepen expliciet is opgenomen in richtsnoer 20 en dat Vlaanderen hierop nog onvoldoende heeft ingespeeld. In het huidige zwaartepunt 5 worden ESF-projecten gesubsidieerd die als invalshoek hebben ‘gelijke kansen voor vrouwen en mannen’. In het voorstel van prioriteiten is gelijke kansen met in begrip van gender een horizontaal thema. De raad kan zich vinden in deze horizontale aandacht voor gelijke kansen. Dit houdt voor de raad wel in dat binnen iedere prioriteit het thema gelijke kansen op een dubbele manier aan bod komt. Enerzijds moet binnen ieder prioriteit een aantal projecten worden gerealiseerd die het aspect gender als specifieke invalshoek heeft van het aangesneden thema. Anderzijds vraagt de raad een diversiteitstoets voor ieder ESF-oproep. Dit houdt concreet in dat zowel bij het uittekenen van de oproep als bij de uiteindelijke toekenning een diversiteitstoets wordt uitgevoerd op het niveau van de oproep. Deze diversiteitstoets geeft onder meer aan welke kansengroepen in de projecten worden meegenomen, hoe ze worden geoperationaliseerd, hoe hun deelname wordt opgevolgd, welke kwantitatieve en kwalitatieve doelstelling er zijn, …. Wat tenslotte het transnationale betreft, is voor de raad vandaag onduidelijk op welke wijze de regering dit op horizontale wijze denkt te verankeren. Voor de raad is prioritair dat sterker wordt geïnvesteerd in de internationale uitwisseling op het niveau van personen en organisaties die bij de beleidsvoorbereiding worden betrokken, met inbegrip van de sociale partners. Dit lijkt in elk geval belangrijker dan de ondoelmatige versnippering van internationale uitwisseling op het niveau van individuele promotoren.
3
Bollens J. en Vos S., Detectie van knelpuntvacatures. Een vroegtijdige detectie van knelpuntvacatures en een aanzet tot de ontwikkeling en implementatie van een instrumentarium ter voorspelling van de arbeidsmarktevoluties. HIVA, Leuven, 2002
26
Aanbeveling implementatie Europese structuurfondsen 2007-2013
3. Het beheer van het programma 3.1. Continuering van de betrokkenheid van sociale partners bij uitvoering het programma De Vlaamse sociale partners werden in de aflopende programmaperiode nauw betrokken bij het beheer van de ESF-werking. De sociale partners maken samen met de beleidsinstanties en institutionele en private promotoren deel uit van het Vlaams MonitoringsComité (VMC). Voor het ESF Doelstelling 3 heeft het VMC in haar schoot Strategische Werkgroepen opgericht per zwaartepunt. Ook hierin zetelen sociale partners. Voor de raad, die de betrokkenheid positief evalueert, is het aangewezen dat ESF in de volgende programmaperiode op dezelfde manier wordt aangestuurd. Dit betekent dus een sterke VESOC-matige aansturing, met een grote betrokkenheid van vertegenwoordigers van werkgevers, werknemers en het beleid, desgevallend met betrokkenheid van andere stakeholders (cf. onze voorstellen voor prioriteit 2). Dit is essentieel om een te sterke aanbodgerichte benadering te vermijden. De manier waarop de sociale partners tot op heden betrokken zijn bij de uitwerking van de Vlaamse bijdrage staat in elk geval in schril contrast met de positieve manier waarop samengewerkt werd bij de uitvoering van de Operationele Programma’s 2000-2006. Voor de raad is het in deze belangrijk dat in de volgende programmaperiode de regie van de middelen die ingezet worden voor de sluitende aanpak terug binnen de VDAB komt. Dit ligt volgens de raad in de lijn van uitkomst van de VDAB-actor/regie discussie.
3.2. Betrekken van de doelgroeporganisaties en lokale actoren bij uitwerken van het programma Bij het uitwerken van de ESF-programma moet de vraaggerichtheid voorop staan. Om deze vraaggerichtheid zo veel mogelijk te realiseren is het belangrijk dat naast de sociale partners, waar nodig ook doelgroeporganisaties betrokken worden bij de uitwerking van het ESFprogramma. Prioriteit 2 focust op de arbeidsmarkintegratie van kansengroepen en dit ondermeer via het inzetten van categoriale instrumenten. In de voorstellen van de Vlaamse Regering worden de volgende kansengroepen expliciet opgenoemd: ouderen, allochtonen, arbeidsgehandicapten en kortgeschoolde jongeren. Voor de raad is het dan ook aangewezen dat bij de uitwerkingen van deze prioriteit vertegenwoordigers betrokken worden.
27
Aanbeveling implementatie Europese structuurfondsen 2007-2013
Naast de doelgroeporganisaties moeten ook de lokale actoren, en meer bepaald de SERR’s, betrokken worden bij het uitwerken van de programma’s. De SERR’s kunnen de behoeftes aan de aanbod- en vraagzijde van de arbeidsmarkt specifiek omschrijven en zo een insteek leveren, specifiek wat betreft de acties naar de werklozen. De raad pleit voor het behoud van een model waarbij de subregionale sociale partners projectomschrijvingen formuleren en het vervolgens aan de arbeidsmarktregisseur (VDAB) toekomt om daartoe de meest geschikte promotor te selecteren.
3.3. Administratieve vereenvoudiging verder uitwerken, onder meer door veralgemening éénloketprincipe In het standpunt van 1999 schoof de SERV de administratieve vereenvoudiging van de procedures als één van de aandachtspunten naar voor. Ondanks de gedane inspanningen, blijft er volgens de raad op dit terrein behoorlijk wat werk aan de winkel. Zo pleit de raad er voor dat zowel de aanvraagprocedure als de salderingsprocedure soepel en éénvoudig verloopt met een minimum aan administratieve lasten. De raad is dan ook voorstander van het verder uitwerken van het éénloketprincipe. Dit betekent dat de aanvragers voor zowel de ESF-financiering als voor de cofinanciering op dezelfde plaats terecht kunnen, op basis van één dossier. In de afgelopen programmaperiode realiseerde het ESF agentschap het éénloketprincipe voor oproepen in het kader van zwaartepunt 4 en van zwaartepunt 5. Voor andere ESF-acties lukte dit vaak niet. Voor de raad is het aangewezen dat daar in de volgende programmaperiode werk wordt gemaakt van een globale realisatie van het éénloketprincipe. In opvolging van een discussie die reeds enkele jaren gevoerd wordt, geeft de raad aan het werken op basis van een factuur te prefereren boven de huidige kostengebaseerde afrekening. De raad verdedigt deze optie onder meer vanuit het oogpunt van de administratieve vereenvoudiging.
3.4. Kwaliteitsbewaking hoog in het vaandel blijven houden In de aflopende periode was kwaliteitsbewaking van het Doelstelling 3 programma één van de centrale thema’s. Die kwaliteitsbewaking vond plaats op drie niveaus: de projecten, beheer en dienstverlening aan promotoren en tenslotte het programma. De raad apprecieert de inspanningen die de aflopende periode zijn geleverd als positief. Het is dan ook de mening van de raad dat de ingeslagen weg verder moet worden gezet. De raad sluit zich aan bij suggestie van de final evaluation om te zoeken naar kwaliteitsinstrumenten die kunnen worden toegepast over alle deelprogramma’s heen. Verder wenst de raad een verder zetting en
28
Aanbeveling implementatie Europese structuurfondsen 2007-2013
finalisering van de werkzaamheden die verricht zijn in het kader van de integratie van het EFQM-model in de kwaliteitbewaking. De raad is van mening dat de competenties en capaciteiten van het uitgebreide veld van promotoren zo optimaal mogelijk moeten worden aangewend. Het begin van een nieuwe programmaperiode is voor de raad dan ook het uitgelezen moment om de werking van de promotoren te evalueren om zodoende eventuele organisatorische verbetervoorstellen te kunnen integreren in het nieuwe programma. Tenslotte is voor de raad een verdere uitbouw van de coachingfunctie belangrijk.
3.5. Concentratie van de middelen en mix meerjarenerkenning en tijdelijke contracten De ESF-middelen vormen een aanzienlijk potentieel van beleidsmiddelen. Voor de raad is het belangrijk dat deze middelen doelgericht worden ingezet. Concentratie van deze middelen is hierbij een belangrijk uitgangspunt. De raad is van mening dat versnippering vermeden dient te worden vermits dit niet leidt tot gericht beleid. Bovendien is het aangewezen dat er een goede mix gevonden wordt tussen meerjarenerkenningen en tijdelijke contracten. Meerjarenerkenning geeft promotoren enige zekerheid en de mogelijkheid een werking op de bouwen. Tijdelijke contracten geven de mogelijkheid in te spelen op de veranderende context.
3.6. Enkel arbeidsmarktvoorzieningen die in orde met het uitvoeringsbesluit van 30 januari 2004 ESF-middelen dienen een hefboom te zijn om beleidsbeslissingen ingang te doen vinden in het werkveld. De voorbij jaren creëerde de Vlaamse Regering een wettelijk kader voor de evenredige arbeidsdeelname en diversiteit aan de hand van het decreet van 8 mei 2002 en het uitvoeringsbesluit van 30 januari 2004 dat betrekking heeft de arbeidsmarktintermediairen. De raad stelt voor dat enkel arbeidsmarktvoorzieningen die in orde zijn met het uitvoeringsbesluit in aanmerking komen voor subsidiëring via ESF-middelen.
3.7. Van een cliëntvolgsysteem naar een loopbaanvolgsysteem Het Cliëntvolgsysteem is niet meer weg te denken uit de begeleiding van werkzoekende personen. Het is uitgegroeid tot één van de centrale instrumenten. Voor de raad dient er naar gestreefd te worden om, waar relevant, het cliëntvolgsysteem steeds te integreren in de nieuwe beleidsmaatregelen. Dit betekent voor de raad dat hiervoor ook de nodige middelen
29
Aanbeveling implementatie Europese structuurfondsen 2007-2013
moeten worden voorzien. Voor die projecten die in het kader van deze maatregelen via ESFmiddelen worden gefinancierd, is het registeren van de activiteiten in het CVS een voorwaarde voor de promotoren. De controle van de mate waarin dit gebeurt, valt onder de kwaliteitsborging van de ESF-middelen. Wel moet steeds gestreefd worden om de administratieve overlast bij de registratiesystemen zo beperk mogelijk te houden. Tegelijk moet er naar gestreefd worden dit in te bedden in de doelstelling om tot een globaal loopbaanvolgsysteem te komen, naar zowel werkenden als werklozen, in het verlengde van de ESF-projecten die terzake in de steigers werden gezet.
3.8. Veralgemeende leer- en competentiebewijzen Zoals de raad reeds eerder bepleitte moeten alle competentieversterkende maatregelen, gesubsidieerd door de overheid, zowel naar werkenden als naar werklozen, kunnen leiden tot een bewijs, minstens dat een traject werd gevolgd (leerbewijs), liefst dat bepaalde competenties werden verworven (competentiebewijs). Elk competentieversterkend traject in het kader van ESF zal daar in de toekomst moeten aan meewerken.
30