BELEIDSNOTA ARCHEOLOGIE GEMEENTEN GRAFT-DE RIJP EN SCHERMER 2009
B ELEI DSNO T A A RCHEO LO G I E G EMEENT EN G RAF T – D E R I JP EN S CHERMER
Colofon SCENH-rapport cultuurhistorie 101 Opdrachtgever: Titel: Status: Datum: Projectnummer: Seniorarcheoloog: Auteur: Illustraties:
Gemeenten Graft-De Rijp en Schermer Beleidsnota archeologie, gemeenten Graft-De Rijp en Schermer, 2009 Definitief 19 september 2007 06P016 drs. G.P. Alders drs. M. Visser-Poldervaart, drs. J.O. Tjabringa Stichting Steunpunt Cultureel Erfgoed Noord-Holland, tenzij anders vermeld
Autorisatie:
drs. G.P. Alders
Datum: ISSN: 1871-398X © Stichting Steunpunt Cultureel Erfgoed Noord-Holland, Wormer, 2007 Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt worden door middel van druk, fotokopie of op welke wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgevers. Het Steunpunt aanvaardt geen aansprakelijkheid voor eventuele schade voortvloeiend uit de toepassing van de adviezen of het gebruik van de resultaten van dit onderzoek. Stichting Steunpunt Cultureel Erfgoed Noord-Holland Veerdijk 32 1531 MS Wormer
Telefoon Fax Email Internet
075-647 45 13 075-640 04 84
[email protected] www.cultureelerfgoednh.nl
Pagina 2
B ELEI DSNO T A A RCHEO LO G I E G EMEENT EN G RAF T – D E R I JP EN S CHERMER
SAMENVATTING Deze Beleidsnota Archeologie zet uiteen op welke wijze de gemeenten Schermer en Graft-De Rijp, naar aanleiding van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg, verantwoordelijkheid nemen voor het eigen archeologisch erfgoed. Met de wet wordt het de gemeenten verplicht bij bodemingrepen van enige omvang het behoud van archeologische waarden af te wegen tegen andere belangen. In deze nota worden beleidsregels geformuleerd om bij ruimtelijke ontwikkelingen archeologisch waardevolle terreinen waar mogelijk te ontzien. Het beheer van het gemeentelijk bodemarchief wordt zo veel mogelijk gekoppeld aan het reeds bestaande - maar aan de Archeologische Monumentenzorg aangepaste - instrumentarium. Bij de beoordeling van vergunningaanvragen voor ruimtelijke ingrepen zal worden getoetst op de aanwezigheid van archeologische waarden. Indien archeologisch onderzoek noodzakelijk blijkt, zullen de kosten daarvoor ten laste komen van de initiatiefnemer van de bodemverstorende activiteit. Zolang echter niets over archeologische waarden in het bestemmingsplan is opgenomen, kunnen de kosten voor archeologisch onderzoek moeilijk worden verhaald op de verstoorder. Bij het opstellen van nieuwe bestemmingsplannen zal in de toelichting op het bestemmingsplan worden ingegaan op het gemeentelijk archeologisch beleid. Door de gemeenteraad zal worden vastgesteld dat de kosten voor archeologisch onderzoek worden verhaald op de initiatiefnemer. In de voorschriften van het bestemmingsplan worden archeologische begrippen gedefinieerd en archeologische waarden als dubbelbestemming aangegeven. Voor de correcte opname van archeologisch waardevolle terreinen in bestemmingsplannen is een eerste inventarisatie van het gemeentelijk bodemarchief uitgevoerd. Per landschappelijke zone is onderzocht welke archeologische waarden reeds bekend zijn (deze staan deels aangegeven op de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Noord-Holland) en welke waarden in het gebied verwacht kunnen worden. Op basis van de bekende en verwachte archeologische waarden zijn archeologieregimes vastgesteld in vijf categorieën. Voor elk regime gelden interventiewaarden die aangeven vanaf welke planomvang en diepte van de bodemingreep nader archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Bij het vaststellen van de regimes is rekening gehouden met het cultuurhistorische karakter van Schermer en Graft-De Rijp en ligt de nadruk vooral op elementen die hun oorsprong vinden bij de veenontginningen zoals huisterpen en oude kerkplaatsen en bij de waterstaatkundige geschiedenis, zoals dijken, molengangen en molenplaatsen. De archeologieregimes zijn weergegeven op de beleidsbesliskaart zodat voor een ieder in één oogopslag duidelijk is aan welke archeologische voorwaarden moet worden voldaan bij ruimtelijke ontwikkelingen. De kosten die Archeologische Monumentenzorg met zich meebrengt zijn moeilijk te voorspellen. Kosten die gemaakt worden in het geval van ruimtelijke ontwikkelingen op initiatief van de gemeente worden in principe opgenomen in de begroting van het betreffende project. Daarnaast zijn er algemene kosten, de bestuurslasten. Hieronder vallen onder andere formatie-uitbreiding ten behoeve van archeologische taken en het mitigeren van onevenredige kosten van archeologisch onderzoek door initiatiefnemers anders dan de gemeente. Tevens zal een deel van het budget worden besteed aan educatie en publieksvoorlichting.
Pagina 3
B ELEI DSNO T A A RCHEO LO G I E G EMEENT EN G RAF T – D E R I JP EN S CHERMER
Pagina 4
B ELEI DSNO T A A RCHEO LO G I E G EMEENT EN G RAF T – D E R I JP EN S CHERMER
INHOUDSOPGAVE SAMENVATTING ................................................................................................................................................. 3 1.
INLEIDING ............................................................................................................................................... 9
2.
BEHEER VAN HET GEMEENTELIJK BODEMARCHIEF ................................................................................... 11 Visie op het archeologiebeleid............................................................................................................ 11 De gemeente als de bevoegde overheid.......................................................................................... 11 Rolverdeling bij het betrekken van archeologie in plannen .............................................................. 14 Transparantie van beleid .................................................................................................................. 16 Bestemmingsplannen ......................................................................................................................... 17 Actualisering van bestemmingsplannen ........................................................................................... 20 Polderpeil en waterbodems .............................................................................................................. 21 Adviescommissie, ambtelijke ondersteuning en regionale samenwerking ......................................... 21 Archeologiegebieden en gemeentelijke speerpunten......................................................................... 22 Inhoudelijke vraagstellingen ten behoeve van een gemeentelijk beleidskader................................ 23 Aanvullend inventariserend archeologisch onderzoek ....................................................................... 24 Draagvlakvergroting en archeologische erfgoededucatie .................................................................. 24 Conclusie............................................................................................................................................ 25
3.
FINANCIERING VAN HET ARCHEOLOGIEBELEID ......................................................................................... 27
4.
BESCHRIJVING VAN HET GEMEENTELIJK BODEMARCHIEF: EEN INVENTARISATIE VAN WAARDEN ................... 31 Algemeen overzicht van het bodemarchief ........................................................................................ 31 Ontwikkelingsgeschiedenis ................................................................................................................ 31 Geologie algemeen .......................................................................................................................... 31 Gemeente Schermer .......................................................................................................................... 32 Geologie ........................................................................................................................................... 32 Ontginningen .................................................................................................................................... 32 Bewoning en bestaanswijzen in de middeleeuwen .......................................................................... 33 Droogmakerij .................................................................................................................................... 33 Gebiedsbeschrijvingen Schermer....................................................................................................... 34 A. Veenpolders ............................................................................................................................. 34 B. Droogmakerij de Schermer....................................................................................................... 35 C. De historische dorpskernen...................................................................................................... 37 D. Dorpsbebouwing buiten de historische kernen......................................................................... 39 Gemeente Graft-De Rijp ..................................................................................................................... 39 Geologie ........................................................................................................................................... 39 Ontginningen .................................................................................................................................... 39 Scheepvaart en visserij .................................................................................................................... 40 Dorpen40 Noord-Hollands slibaardewerk ......................................................................................................... 41 Gebiedsbeschrijving Graft-De Rijp ..................................................................................................... 41 A. Het buitengebied ...................................................................................................................... 41 B. De historische dorpskernen...................................................................................................... 42 C. Dorpsbebouwing buiten de historische kernen......................................................................... 44 D. Stelling van Amsterdam............................................................................................................ 45
Pagina 5
B ELEI DSNO T A A RCHEO LO G I E G EMEENT EN G RAF T – D E R I JP EN S CHERMER
5.
ARCHEOLOGISCHE GEBIEDSBESCHRIJVINGEN: EEN INSTRUMENT VOOR BELEID.......................................... 47 Toelichting .......................................................................................................................................... 47 Veenpolders (SCHE1A, SCHE25A, SCHE57A, SCHE71A) ............................................................ 48 Oterleek, historisch dorpslint (SCHE2A) .......................................................................................... 48 Droogmakerij de Schermer (SCHE8A)............................................................................................. 49 Molengangen van de Schermer (SCHE9A t/m SCHE14A) .............................................................. 50 Molens en molenplaatsen (SCHE5A, SCHE28A, SCHE55A, SCHE 62A, SCHE63A, SCHE64A, SCHE65A, SCHE66A EN SCHE74A t/m SCHE143A) .................................................. 51 De Matten (SCHE17A) ..................................................................................................................... 52 Lintbebouwing in de Schermerpolder (SCHE18A) ........................................................................... 53 Bewoningssporen Polder Mijzen (SCHE20A t/m SCHE23A) ........................................................... 54 Historische dorpskern Schermerhorn (SCHE29A) ........................................................................... 54 Huisplaatsen in de Eilandspolder (SCHE32A t/m 48A en 144A t/m 152A) ...................................... 55 Zone van bewoning langs de Gouw en de Delft Eilandspolder en de Gouw in de Polder Mijzen (SCHE49A, SCHE50A, SCHE27A)....................................................................................... 56 Grootschermer, historisch dorpslint (SCHE52A) .............................................................................. 57 Driehuizen, historische dorpskern (SCHE58A) ................................................................................ 58 De Wouthuysen (SCHE70A) ............................................................................................................ 59 Huisplaats in de Noordeindermeerpolder (SCHE61A) ..................................................................... 59 Noordeindermeerpolder (SCHE72A)................................................................................................ 60 ’t Gereght (SCHE73A) ...................................................................................................................... 61 Kerkterreinen met kerk en begraafplaats (SCHE4A, SCHE30A, SCHE53A)................................... 61 Kerkterreinen van verdwenen kerken (SCHE24A, SCHE56A, SCHE59A, SCHE60A).................... 62 Dijken (SCHE7A, SCHE15A, SCHE16A, SCHE26A, SCHE54A, SCHE67A, SCHE68A, SCHE69A) ........................................................................................................................................ 63 20e-eeuwse uitbreidingen van de dorpen (SCHE6A, SCHE19A, SCHE31A) .................................. 64 Graft-De Rijp....................................................................................................................................... 65 Zone met bebouwing langs de Gouw en de Delft (GDR1A, GDR7A) .............................................. 65 Traankokerijen (GDR4A t/m GDR6A en GDR58A) .......................................................................... 65 Huisplaatsen (GDR2A, GDR10A, GDR11A, GDR12A, GDR59A t/m GDR62A) .............................. 66 Historische dorpslinten Noordeinde en Graft (GDR14A, GDR15A) ................................................. 67 Historische dorpskern De Rijp (GDR19A) ........................................................................................ 68 Molens en molenplaatsen (GDR3A, GDR8A, GDR13A, GDR18A, GDR22A t/m GDR57A)............ 69 Dijken (GDR9A, GDR20A, GDR63A, GDR64A, GDR71A, GDR74A, GDR76A, GDR78A, GDR80A, GDR83A).......................................................................................................................... 70 Historische dorpslinten in de Burenmaden (GDR65A, GDR66A, GDR67A) .................................... 71 Het verdwenen dorpslint in de Polder Kamerhop, Laanhuizen (GDR75A)....................................... 72 Het verdwenen dorpslint in de Oostwouderpolder (GDR81A).......................................................... 72 Kerkterreinen (GDR16A, GDR17A, GDR68A, GDR69A, GDR85A, GDR94A) ................................ 73 Nederzetting uit de Romeinse tijd (GDR86A)................................................................................... 74 Veenpolders (GDR21A, GDR70A, GDR77A, GDR82A en GDR87A) .............................................. 75 Starnmeer, Sapmeer, Graftermeer en Kamerhop (GDR72A, GDR73A, GDR79A en GDR88A) .......................................................................................................................................... 76 20e-eeuwse uitbreidingen van de dorpen (GDR89 t/m GDR92A) .................................................... 76 Historische dorpskern Markenbinnen (GDR93A) ............................................................................. 77 Samenvattend overzicht van archeologieregimes en archeologiecriteria .......................................... 78 Archeologisch waardevol gebied van de eerste categorie alle bodemroering ................................. 78
Pagina 6
B ELEI DSNO T A A RCHEO LO G I E G EMEENT EN G RAF T – D E R I JP EN S CHERMER
Archeologisch waardevol gebied van de tweede categorie plan groter dan 50 m2 en dieper dan 35 cm......................................................................................................................................... 79 Archeologisch waardevol gebied van de derde categorie plan groter dan 500 m2 en dieper dan 40 cm......................................................................................................................................... 80 Archeologisch waardevol gebied van de vierde categorie plan groter dan 2.500 m2 en dieper dan 40 cm.............................................................................................................................. 80 Archeologisch waardevol gebied van de vijfde categorie plan groter dan 10.000 m2 en dieper dan 40 cm.............................................................................................................................. 81 Terreinen waarvoor een metaaldetectorverbod geldt:...................................................................... 81 6.
OVERZICHT VAN DE PROCEDURE VOOR DE INBRENG VAN ARCHEOLOGIE IN PLANVORMING EN RUIMTELIJKE ORDENING ......................................................................................................................... 83 a. Historische dorpskernen van Graft-De Rijp en Schermer ............................................................. 83 b. Overige terreinen en waterbodems binnen de gemeenten Schermer en Graft-De Rijp ............... 84
7.
BESLUIT ............................................................................................................................................... 87 Actiepunten......................................................................................................................................... 87
LITERATUUR- EN DOCUMENTATIELIJST .............................................................................................................. 89 Digitale bronnen ............................................................................................................................... 89 Atlassen............................................................................................................................................ 89 Literatuur .......................................................................................................................................... 89 BEGRIPPENLIJST ............................................................................................................................................. 93 BIJLAGEN........................................................................................................................................................ 96 Bijlage 1 .............................................................................................................................................. 97 Kaart met archeologiegebieden in de gemeente Schermer ............................................................. 97 Bijlage 2 .............................................................................................................................................. 98 Kaart met archeologiegebieden in de gemeente Graft-De Rijp........................................................ 98 Bijlage 3 .............................................................................................................................................. 99 Beschrijving van archeologisch relevante terreinen in de gemeente Schermer............................... 99 Beschrijving van archeologisch relevante terreinen in de gemeente Graft-De Rijp ....................... 103 Bijlage 4 ............................................................................................................................................ 106 Nationaal archeologisch beleid....................................................................................................... 106 Provinciaal archeologisch beleid .................................................................................................... 108 Bijlage 5 Toelichting op de KNA ....................................................................................................... 112 Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie.......................................................................... 112
Pagina 7
B ELEI DSNO T A A RCHEO LO G I E G EMEENT EN G RAF T – D E R I JP EN S CHERMER
Pagina 8
B ELEI DSNO T A A RCHEO LO G I E G EMEENT EN G RAF T – D E R I JP EN S CHERMER
1. INLEIDING De gemeenten Graft-De Rijp en Schermer zetten in onderliggende nota het gemeentelijk archeologisch beleid uiteen. Het beleid is geformuleerd vanuit de overtuiging dat de lokale overheid het publieke belang van het kwetsbare en waardevolle erfgoed dient te behartigen. Dit erfgoed is onderdeel van de cultuurhistorische identiteit van de gemeenten, vertegenwoordigt een algemeen belang en maakt deel uit van de publieke ruimte. Het versterken van deze identiteit verhoogt de kwaliteit van de dagelijkse leefomgeving. Tot op heden bestond er geen archeologiebeleid in de beide gemeenten. In het kader van de nieuwe ontwikkelingen op archeologisch gebied gaan de gemeenten dit beleid ontwikkelen. Met name van belang is het in 1992 door Nederland mede ondertekende Verdrag van Valletta (Malta), dat vermoedelijk in 2007 in de nationale wetgeving zal worden geïmplementeerd. Het in deze nota opgenomen archeologiebeleid wordt na vaststelling van kracht. Na vier jaar zal de archeologienota worden geëvalueerd en zonodig aangepast. Het doel van het archeologiebeleid is enerzijds behoud: het reserveren voor de toekomst van belangwekkend archeologisch erfgoed in situ (toekomstwaarde), anderzijds ontwikkeling door archeologische waarden een plaats te geven in het dynamische proces van de ruimtelijke planvorming. Daarbij is het van belang om op een effectieve, controleerbare en klantvriendelijke wijze met het archeologisch erfgoed om te gaan. Initiatiefnemers van bodemverstorende plannen kunnen in een vroeg stadium worden geïnformeerd welke consequenties het beleid voor hen heeft. Uitgangspunt is dat het beleid zo functioneert, dan men in een vroeg stadium kan anticiperen op de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden binnen het plangebied. Door het bekend zijn van de procedures en de daaraan te stellen eisen, alsmede de geformuleerde afwegingskaders, worden verrassingen zoveel mogelijk vermeden en de snelheid van afhandeling bevorderd. Dit vergroot de rechtszekerheid voor de initiatiefnemer. Mede daarom is in de nota een gebiedsgerichte differentiatie van archeologiebeleid geformuleerd. De gemeentebesturen geven aan in hoeverre bij werkzaamheden rekening gehouden dient te worden met archeologie, gebaseerd op de mate waarin aantasting van de (waarschijnlijk) aanwezige archeologische waarden in een deelgebied van de gemeente te verwachten is. Een uitwerking van dit aspect wordt gegeven in hoofdstuk 5. Dit kan in de loop van de tijd worden verfijnd naarmate bij de diverse bestemmingsplanwijzigingen archeologische bureauonderzoeken worden verricht. Tevens is het beleid volgens deze nota in overeenstemming met het door rijk en provincie gevoerde beleid, volgens de gewijzigde Monumentenwet 1988 en de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA). Hierdoor komt de bestuurlijke verantwoordelijkheid voor het meewegen van archeologische waarden in de ruimtelijke planvorming vooral te liggen bij de gemeenten die in veruit de meeste gevallen de bevoegde overheid zijn bij het afwegen van archeologische belangen in de ruimtelijke planvorming. Hiertoe zullen burgemeester en wethouders in voorkomende gevallen onafhankelijk deskundig advies inwinnen. Burgers kunnen beroep aantekenen tegen het door het college genomen besluit ten aanzien van de afgifte van een vergunning en de daarin gestelde voorwaarden. In deze nota zal de vergunningverlening dan ook binnen een inhoudelijk kader worden geplaatst, zodat afdoende argumenten voor de gemeenten worden gegeven om de archeologische belangen te kunnen afwegen en burgers zich voor de aanvang van nieuwe ontwikkelingen op de hoogte kunnen stellen van de beleidslijnen.
Pagina 9
B ELEI DSNO T A A RCHEO LO G I E G EMEENT EN G RAF T – D E R I JP EN S CHERMER
Het belang van het verkrijgen van maatschappelijk draagvlak voor het archeologiebeleid moet niet worden onderschat. Ten behoeve hiervan kan invulling worden gegeven aan archeologische erfgoededucatie en –participatie, bijvoorbeeld door publicaties en tentoonstellingen over archeologiebeleid en de resultaten daarvan. Door burgers te informeren en te enthousiasmeren ontstaat meer draagvlak voor het te voeren beleid, dan door het beleid en de daaruit voortvloeiende maatregelen van hogerhand op te leggen. Onder archeologisch erfgoed wordt in deze nota begrepen: die fysieke overblijfselen die bijdragen aan het verkrijgen van inzicht in menselijke samenlevingen uit het verleden. Deze overblijfselen kunnen zowel in als boven de grond bewaard zijn gebleven. In deze nota ligt het accent op de overblijfselen in de bodem, het bodemarchief. Ten behoeve van aanvulling en correctie van de archeologische kaartlaag van de Cultuurhistorische Waardenkaart, werd een bureau-inventarisatie verricht, waarvan de resultaten dienen als onderlegger voor het archeologiebeleid. Naarmate het bodemarchief fijnmaziger is beschreven, kan het archeologiebeleid verder worden gedetailleerd, omdat veel nauwkeuriger kan worden aangegeven waar welke archeologische waarden aanwezig of te verwachten zijn en hoe daarmee het best kan worden omgegaan. Bij hiaten in de kennis over het bodemarchief dient het archeologiebeleid noodgedwongen globaler te zijn. De overblijfselen boven de grond, het werkterrein van architectuur- en bouwhistorici en van historisch geografen, verdienen echter ook de nodige aandacht, zeker voor zover zij nog niet volledig geïnventariseerd zijn. Voor een volledig overzicht van de in deze nota gebruikte definities wordt verwezen naar de begrippenlijst, in de bijlagen. De opbouw van deze nota is als volgt: na deze inleiding wordt de visie op en de wijze van omgang met het gemeentelijke bodemarchief behandeld (hoofdstuk 2). Dan volgen enkele korte opmerkingen over de financiering van het beleid (hoofdstuk 3) waarna voor beide gemeenten het bodemarchief wordt beschreven, verdeeld in enkele grote deelgebieden (hoofdstuk 4). Na een kader voor gedifferentieerde omgang met archeologische waarden en verwachtingen (hoofdstuk 5) en een beschrijving van de procedure om archeologie in het ruimtelijke ordeningsproces in te brengen (hoofdstuk 6) geeft het afsluitende hoofdstuk een aantal door de gemeenten te nemen vervolgstappen (hoofdstuk 7). Als bijlagen zijn kaarten toegevoegd waarop de archeologisch relevante terreinen zijn aangegeven en overzichten waarop ze beknopt worden beschreven. Tevens is een beschrijving opgenomen van het door rijk en provincie gevoerde archeologische beleid.
Pagina 10
B ELEI DSNO T A A RCHEO LO G I E G EMEENT EN G RAF T – D E R I JP EN S CHERMER
2. BEHEER VAN HET GEMEENTELIJK BODEMARCHIEF Visie op het archeologiebeleid De gemeenten Schermer en Graft-De Rijp hechten waarde aan het archeologisch erfgoed en zetten zich in om dit erfgoed op een zodanige wijze te beheren dat het voor toekomstige generaties te kennen en te raadplegen is. Het is daarbij enerzijds van belang om het bodemarchief als bron voor de toekomst beschikbaar te houden, anderzijds zullen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen niet altijd kunnen en mogen worden verhinderd door de aanwezigheid van archeologisch erfgoed in de bodem. In het laatste geval kan bekeken worden hoe door middel van planaanpassing het erfgoed kan worden behouden. Een meer definitieve optie is om door het doen van opgravingen de archeologische vondsten en informatie uit de bodem te verwijderen en op andere wijze te bewaren. Bij nieuwe ontwikkelingen in gebieden met een grote kans op het aantreffen van archeologische sporen wordt, indien deze plaatsen niet gevrijwaard kunnen worden van ruimtelijke ontwikkelingen, extra aandacht besteed aan archeologisch onderzoek. Primair is het noodzakelijk om zowel bekende als nog niet of weinig bekende archeologische vindplaatsen een plaats te geven in het proces van ruimtelijke planvorming. Indien archeologie (en andere cultuurhistorische waarden) vroegtijdig in het planproces wordt meegenomen en onderdeel uitmaakt van de planontwikkeling, worden vertragingen en onnodige kosten voorkomen en zijn opgravingen vaak niet nodig. Ook om cultuurhistorie, waaronder archeologie, als inspiratiebron te kunnen laten fungeren in de ruimtelijke planvorming is vroegtijdig vooroverleg en vooronderzoek noodzakelijk, in ieder geval vóór of tijdens het opstellen van (voor)ontwerpbestemmingsplannen. De beide gemeenten zullen dit vooroverleg naar vermogen stimuleren. Ten behoeve van het archeologiebeleid zullen reeds bestaande gemeentelijke beleidsinstrumenten bijgewerkt moeten worden, zoals de vergunningverlening voor bouw en sloop en in het kader van het aanlegvergunningstelsel. Inpassing in de procedures rond het gemeentelijk RO-beleid is noodzakelijk. Hiertoe zal een intern protocol worden opgesteld. Aangezien rijk en provincie eveneens streven naar een goed beheer van het archeologisch erfgoed meent de gemeente daarom bij de uitvoering van die taak op ondersteuning van deze overheden te mogen rekenen. De gemeente als de bevoegde overheid
De eerste stap die moet worden genomen om bij ruimtelijke ontwikkelingen de cyclus van archeologische monumentenzorg op gang brengen is het (laten) uitvoeren van een archeologisch bureauonderzoek, eventueel vooraf gegaan door een archeologische risicoanalyse. Op basis van het bureauonderzoek wordt de concrete archeologische verwachting voor het betreffende plangebied nader gemotiveerd en kan worden aangegeven in welke mate de mogelijk aanwezige waarden door de planrealisatie schade zullen leiden. In het onderzoeksrapport wordt een aantal aspecten tegen elkaar afgewogen, hetgeen resulteert in een advies om al dan niet archeologisch veldwerk te laten uitvoeren. Voorafgaand aan archeologisch veldwerk dient namens de gemeente een Programma van Eisen (PvE) te worden opgesteld of getoetst, waarin de voorwaarden zijn vastgesteld waaraan het archeologisch onderzoek moet voldoen. Daartoe wordt gebruik gemaakt van een onafhankelijke
Pagina 11
B ELEI DSNO T A A RCHEO LO G I E G EMEENT EN G RAF T – D E R I JP EN S CHERMER
senior archeoloog die niet is verbonden aan het bedrijf dat het veldwerk verricht. Ook de toetsing van de rapportage en het adviseren over afwijkingen van het Programma van Eisen wordt namens de gemeente door een onafhankelijk senior archeoloog verricht. Deze heeft tevens als taak om de inbreng van lokale deskundigheid in het project te waarborgen. In het Programma van Eisen wordt de rol van de Bevoegde Overheid beschreven. Hierin moet onder anderen worden opgenomen dat de Bevoegde Overheid moet instemmen met het evaluatieverslag en het eindrapport van het veldonderzoek. Ook de toegankelijkheid van de opgravingsgegevens en de (eventuele) inschakeling van de plaatselijke afdeling van de Archeologische Werkgroep Nederland wordt in het Programma van Eisen geregeld. Bij een inventariserend veldonderzoek in de vorm van grondboringen is het niet verplicht om een PvE op te (laten) stellen. Wel zal de opdrachtnemer van het inventariserend veldonderzoek een Plan van Aanpak schrijven. De gemeente stelt als eis dat zij het Plan van Aanpak goedkeurt alvorens de archeologische werkzaamheden worden uitgevoerd. Daartoe wordt een senior archeoloog geraadpleegd. De kosten van deze toetsing worden via legesheffing doorberekend aan de initiatiefnemer. Voor onderzoeken die een oppervlakte van 1 hectare of meer beslaan wordt ook bij een booronderzoek een Programma van Eisen gevraagd. Het combineren van een archeologisch bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek in één opdracht wordt door de gemeente niet toegestaan. De verantwoordelijkheid voor het waarborgen van de inhoudelijke archeologische kwaliteit en een zorgvuldige besluitvorming rond archeologie ligt doorgaans bij het gemeentebestuur omdat zij in de meeste gevallen de Bevoegde Overheid is. De gemeente is verplicht erop toe te zien dat het archeologisch onderzoek slechts wordt geleid door daartoe gekwalificeerde personen en organisaties, zowel bij gemeentelijke initiatieven, als bij initiatieven van derden. De afweging van de archeologische waarde vindt plaats binnen het gemeentelijk beleidskader, waarbij niet alleen de gaafheid van de plek een rol speelt, maar ook de mate waarin deze kan bijdragen aan het beantwoorden van de onderzoeksvragen. De financiering van de archeologische werkzaamheden dient te worden opgenomen binnen de begroting van het betreffende project. Opgravingsresultaten en toevalsvondsten
De eindproducten van een opgraving bestaan uit een basisrapportage, vondstmateriaal en opgravingsdocumentatie. Daarnaast biedt een opgraving interessante educatieve mogelijkheden, waarbij kennis over het archeologisch verleden van Graft-De Rijp en de Schermer onder grotere delen van de bevolking kan worden verspreid. Het eigendomsrecht van de bij een opgraving aangetroffen bodemvondsten berust bij de provincie. Vanuit het Provinciaal Depot voor Bodemvondsten Noord-Holland worden de vondsten ter beschikking gesteld ten behoeve van exposities en dergelijke. Indien onverwacht tijdens grondroerende werkzaamheden wordt gestuit op zaken, waarvan vermoed wordt dat zij archeologisch van waarde zijn, moet de vondst zo spoedig mogelijk worden gemeld bij het Provinciaal Depot voor Bodemvondsten of de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten. De vondsten blijven in het geval van dergelijke toevalsvondsten eigendom van de vinder. Vondsten van een eventueel eruit voorvloeiend
Pagina 12
B ELEI DSNO T A A RCHEO LO G I E G EMEENT EN G RAF T – D E R I JP EN S CHERMER
opgravend onderzoek zijn doorgaans eigendom van de provincie. Eventuele kosten kunnen worden vergoed door het Rijk1. Betrouwbaarheid vooronderzoek en meldingsplicht
Een belangrijk aspect dat in het oog gehouden moet worden bij het uitvoeren van veldonderzoek, is de beperking in de mate van betrouwbaarheid van het inventariserend veldonderzoek. Over de problemen en mogelijkheden rond booronderzoek is een belangrijke studie verschenen, waaruit blijkt dat een optimum ligt rond de 80% betrouwbaarheid2. Tot 91% betrouwbaarheid is nog betaalbaar, daarna loopt de prijs naar verhouding snel op terwijl de toename van betrouwbaarheid gering is. Dit betekent dat gemiddeld zo’n 9 tot 20% van de archeologische vindplaatsen bij het vooronderzoek gemist wordt. Bij de verdere werkzaamheden dient daarom, ook op locaties waar bij het vooronderzoek geen archeologische indicaties zijn aangetroffen, toch rekening te worden gehouden met het alsnog aantreffen van archeologische vindplaatsen. De meldplicht van toevalsvondsten is daarom van groot belang. Financiële consequenties voor de initiatiefnemer zijn hierbij niet aanwezig, aangezien vergoeding voor eventuele schade kan worden verstrekt3.
1 In noodsituaties kan de minister de werkzaamheden stilleggen om eerst archeologisch onderzoek te laten verrichten, maar in de praktijk wordt deze bevoegdheid weinig gebruikt. De schade die hierdoor zou ontstaan wordt door het rijk vergoed. 2 Tol, Verhagen, Borsboom en Verbruggen 2004 3 Artikel 42 van de Monumentenwet 1988, stelt dat schade aan de rechthebbende wordt vergoed door de Staat.
Pagina 13
B ELEI DSNO T A A RCHEO LO G I E G EMEENT EN G RAF T – D E R I JP EN S CHERMER
Rolverdeling bij het betrekken van archeologie in plannen
De implementatie van archeologie in de ruimtelijke planvorming vindt plaats in verschillende stappen. In onderstaand schema wordt aangegeven welke stappen worden onderscheiden en wie hierbij betrokken zijn. Het schema gaat uit van een maximale variant; bij stads- en dorpskernonderzoek vervallen doorgaans de nummers 6 t/m 11 en 21. Gemeente
Initiatiefnemer
Archeologisch adviseur
Archeologisch bedrijf
Particulier
(bijv. Steunpunt Cultureel
(gecertificeerd)
Projectontwikkelaar
Erfgoed of anderen)
Gemeente 1. Vraagt vergunning of medewerking in verband met planrealisatie 2. Stelt vast of
2a. Adviseert zonodig of
vooronderzoek
vooronderzoek nodig is
nodig is
(RA)
3. Stelt aan initiatiefnemer de eis tot archeologisch bureauonderzoek 4. Geeft opdracht tot bureauonderzoek 5. Verricht bureauonderzoek, leidend tot archeologisch advies 6. Neemt kennis van
Opdracht voor het
resultaten onderzoek en
opstellen van een PvE kan
geeft opdracht tot opstellen
ook door de initiatiefnemer
van Programma van Eisen
worden verstrekt.
(PvE) voor Inventariserend VeldOnderzoek (IVO)4 7. Stelt zonodig PvE op voor IVO 8. Keurt PvE goed 9. Geeft (eventueel) opdracht tot directievoering van IVO 10. Geeft opdracht voor
10a. Adviseert zonodig bij
uitvoering IVO
offerteronde
(na offerteronde) 11. Realiseert (eventueel)
11a. Voert IVO uit en
directievoering tijdens IVO
verzorgt rapportage
4
Indien het IVO een onderzoek in de vorm van grondboringen betreft is het opstellen van een PvE niet verplicht. Wel zal de opdrachtnemer van het IVO een Plan van Aanpak opstellen. De gemeente stelt als eis dat zij het Plan van Aanpak wil goedkeuren alvorens de archeologische werkzaamheden worden uitgevoerd. Voor onderzoeken die een oppervlakte van 1 hectare of groter beslaan wordt, ook bij een booronderzoek, een Programma van Eisen worden gevraagd.
Pagina 14
B ELEI DSNO T A A RCHEO LO G I E G EMEENT EN G RAF T – D E R I JP EN S CHERMER
Gemeente
Initiatiefnemer
Archeologisch adviseur
Archeologisch bedrijf
Particulier
(bijv. Steunpunt Cultureel
(gecertificeerd)
Projectontwikkelaar
Erfgoed of anderen)
Gemeente 12. Analyseert en interpreteert resultaten IVO in vorm van selectieadvies 13. Neemt selectiebesluit op basis van selectieadvies 14. Geeft opdracht tot
Opdracht voor het
opstellen PvE voor
opstellen van een PvE kan
opgraving of
ook door de initiatiefnemer
veldwerkbegeleiding
worden verstrekt. 15. Stelt PvE op voor opgraving of veldwerkbegeleiding
16. Keurt PvE goed 17. Geeft opdracht tot directievoering van opgraving of veldwerkbegeleiding 18. Geeft opdracht tot
18a. Adviseert zonodig bij
uitvoering opgraving of
offerteronde
veldwerkbegeleiding (na offerteronde) 19. Realiseert
19a. Voert opgraving of
directievoering tijdens
veldwerkbegeleiding uit en
opgraving of
verzorgt rapportage
veldwerkbegeleiding 20. Keurt evaluatieverslag
20a. Adviseert de
en rapportage goed na
bevoegde overheid over
raadpleging van een
het evaluatieverslag en de
adviseur
rapportage
21. Start eventuele
21a. Adviseert zonodig bij
beschermingsprocedure
beschermingsprocedure/
en/of opname op CHW-
opname op CHW-kaart
kaart
RA IVO PvE
= Risico Analyse = inventariserend veldonderzoek = Programma van Eisen
Pagina 15
B ELEI DSNO T A A RCHEO LO G I E G EMEENT EN G RAF T – D E R I JP EN S CHERMER
Transparantie van beleid
Uitgangspunt is dat archeologische beslissingen transparant zijn en volgens de gebruikelijke procedures (Algemene Wet Bestuursrecht) open staan voor beroep en bezwaar. Voor alle betrokkenen moet relevante informatie zoals de resultaten van archeologisch onderzoek toegankelijk zijn. Ook wordt ernaar gestreefd om voor betrokkenen inzichtelijk te maken waar en wanneer met archeologische waarden rekening dient te worden gehouden Voor de vormgeving van de archeologische monumentenzorg is het essentieel om voor een bepaalde locatie risicoanalyses te maken om de archeologische betekenis daarvan in te kunnen schatten. Er bestaat echter geen generiek kaartmateriaal dat voldoende verfijnd is dat daar vanuit kan worden gegaan. Daarom zal telkens wanneer een bestemmingsplan wordt vastgesteld of herzien, tevens de archeologische (en andere cultuurhistorische) waarden en verwachtingen in kaart worden gebracht. Dit is ook conform het provinciaal beleid. Vervolgens kunnen door belanghebbenden de archeologische “risico’s” worden bepaald dankzij het meewegen van het archeologisch belang in de besluitvorming. Het beleid van rijk en provincie heeft het uitgangspunt de archeologie een onderdeel te laten zijn van de ruimtelijke ordeningsprocedures. De wijziging van de Monumentenwet, de Wet op de Archeologische Monumentenzorg, die op 1 juli 2007 van kracht zal worden, verleent hieraan de wettelijke basis. Uitgangspunt is dat archeologie één van de onderwerpen is waarover in het kader van planvorming door middel van vooronderzoeken informatie verzameld moet worden. Ook bij het verlenen van medewerking aan de ontwikkeling van ruimtelijke plannen van derden worden deze plannen op de consequenties voor het bodemarchief getoetst. Deze toetsing vindt plaats aan de hand van de beschikbare informatie, verkregen via archeologisch inventariserend vooronderzoek (bureauonderzoek, eventueel aangevuld met inventariserend veldonderzoek, bestaande uit grondboringen en zonodig proefsleuven). Het vooronderzoek resulteert in een selectieadvies, op basis waarvan de gemeente een selectiebesluit neemt, na het raadplegen van een onafhankelijk archeologisch adviseur.5 In dit selectiebesluit wordt aangegeven welke gevolgen de resultaten hebben voor de verdere voorbereiding van het betreffende plan. Daarbij wordt in eerste instantie gestreefd naar behoud in de bodem. Eventueel noodzakelijke beheersmaatregelen worden bij dit streven in overweging genomen en zonodig in de planontwikkeling en planuitwerking meegenomen. Indien andere belangen naar het oordeel van burgemeester en wethouders boven het archeologisch belang prevaleren, zorgen zij ervoor dat de betreffende archeologische informatie wordt behouden door archeologisch vervolgonderzoek in de vorm van een opgraving inclusief uitwerking, rapportage en deponering door daartoe bevoegde instellingen of bedrijven.6 Bij het uitvoerend archeologisch onderzoek is het uitgangspunt, dat wordt gewerkt volgens de meest recente versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) en binnen de door rijk en provincie gestelde kaders.
5 Het genomen selectiebesluit kan en mag overigens niet strijdig zijn met het landelijke en provinciale aanwijzingenbeleid voor archeologische monumenten (zie bijlage 5). 6 In uitzonderlijke gevallen, waarbij er onvoldoende zekerheid kan worden verkregen over de feitelijke aanwezigheid van archeologische waarden, kan tijdens uitvoering van werkzaamheden archeologisch toezicht worden verricht, waarbij voldoende gelegenheid wordt geboden om de eventueel waargenomen verschijnselen te documenteren.
Pagina 16
B ELEI DSNO T A A RCHEO LO G I E G EMEENT EN G RAF T – D E R I JP EN S CHERMER
Bestemmingsplannen Voor de bescherming van archeologische terreinen die een wettelijke bescherming genieten kunnen wet- en regelgeving ten aanzien van de monumentenzorg worden gebruikt. Rijk en provincie hebben verschillende instrumenten ingezet om de bescherming van cultuurhistorische waarden in ruimtelijke plannen te waarborgen.7 Archeologische terreinen die geen wettelijke bescherming genieten in gevolge van de Monumentenwet of relevante monumentenverordening zijn voor hun bescherming grotendeels afhankelijk van de mogelijkheden die de ruimtelijke ordening, en dan in het bijzonder het bestemmingsplan, biedt. In het bestemmingsplan kunnen voorwaarden en voorschriften worden opgenomen met betrekking tot archeologie, zodat de archeologische waarden niet ongezien verdwijnen. In artikel 19 procedures moeten de archeologische waarden worden meegenomen in de ruimtelijke onderbouwing van de plannen.8 Met inachtneming van het hiertoe bepaalde in de Wet op de Ruimtelijke Ordening stelt de gemeenteraad bestemmingsplannen vast. Daarin worden de bestemmingen van de grond aangewezen en zo nodig voorschriften gegeven over het gebruik van het gebied en de zich hierin bevindende opstallen. In het belang van de bescherming van onder meer cultuurhistorisch waardevolle gebieden kan het bestemmingsplan voorschrijven dat een aanlegvergunning nodig is voor bepaalde werkzaamheden of gebruik van een gebouw, of dat het verlenen van deze vergunning niet is toegestaan. Onderscheid in terreinen
Archeologische terreinen kunnen worden opgedeeld in (wettelijk) beschermde archeologische terreinen en niet beschermde archeologische terreinen. Nederland telt op dit moment ongeveer 1500 beschermde archeologische terreinen. Dit betekent dat het merendeel geen wettelijk beschermende status geniet. De wettelijk beschermde archeologische terreinen worden niet met vergunningstelsels in het bestemmingsplan opgenomen, vanwege de reeds bestaande bescherming via Monumentenwet of Monumentenverordening. Ter informatie worden de beschermde terreinen wel als zodanig op de plankaart aangeduid. Voor niet wettelijk beschermde terreinen waarin de aanwezigheid van archeologische resten bekend is, kunnen de belangen zonder verkennend onderzoek via het bestemmingsplan worden behartigd. Bij terreinen waarvan de archeologische waarde nog niet vaststaat, is bij ontwikkelingen voorafgaand een verkennend onderzoek noodzakelijk.9 Soorten bestemmingsplannen
Bestemmingsplannen voor het buitengebied en bestemmingsplannen voor het bebouwde gebied worden in deze nota van elkaar onderscheiden omdat de regelingen met betrekking tot de archeologie in deze plannen van elkaar kunnen verschillen. Verder wordt onderscheid gemaakt tussen consoliderende en ontwikkelingsgerichte bestemmingsplannen. In de consoliderende bestemmingsplannen wordt het huidige gebruik en de huidige bestemming gehandhaafd, terwijl bij ontwikkelingsgerichte plannen nieuwe ruimtelijke ingrepen mogelijk worden gemaakt. In het eerste 7
Voor landelijk en provinciaal beleid en instrumentarium verwijzen wij naar bijlagen 4 en 5 van deze nota. Bij een goede wijze van verwerken van archeologische waarden in het bestemmingsplan, bestaat de mogelijkheid om de verplichting te vermijden, dat vanwege artikel 19 procedures steeds toestemming moet worden gevraagd in het kader van provinciaal speerpuntenbeleid voor archeologie. Om dit te realiseren zullen zowel deze beleidsnota als de betreffende bestemmingsplannen nadrukkelijk onder de aandacht van de provincie worden gebracht. 9 Bij dergelijke terreinen ontbreekt immers de nodige kennis omtrent de archeologische waarde ter plaatse. 8
Pagina 17
B ELEI DSNO T A A RCHEO LO G I E G EMEENT EN G RAF T – D E R I JP EN S CHERMER
geval kan worden volstaan met het gebruik van de in deze nota gepresenteerde kennis, in het tweede geval moet een nader archeologisch onderzoek worden uitgevoerd om meer gedetailleerde informatie te verkrijgen over de aanwezige (en vermoede) archeologische waarden en om te bezien in hoeverre de nieuwe ingrepen hierop invloed hebben. Instrumenten
Archeologische waarden kunnen in het geding zijn bij de volgende soorten vergunningen: • bouwvergunning • sloopvergunning • aanlegvergunning • monumentenvergunning • ontgrondingenvergunning • milieueffectrapportage • milieuvergunning • vergunningen op gebied van waterbeheer (zoals baggerwerkzaamheden) • Optie: gemeentelijke vergunning voor het hanteren van een metaaldetector De hierboven vermelde vergunningen liggen op verschillende bestuurlijke niveaus. Voor de bescherming van archeologische waarden op gemeentelijk niveau ligt het voor de hand om gebruik te maken van de aanlegvergunning en de bouwvergunning, waarbij voor archeologische terreinen ook de sloopvergunning van belang kan zijn. Voor het buitengebied en de open ruimten binnen de dorpskernen (zoals groenstroken) is een aanlegvergunningstelsel het meest geëigend. Voor de bebouwde kom, met name in de historische kern, kan bescherming van de archeologische waarden met behulp van een bouw- en/of sloopvergunning de beste optie zijn. Aanlegvergunning
In een bestemmingsplan kan worden bepaald dat het verboden is om binnen een (bij het plan aan te geven) gebied bepaalde werken die geen bouwwerken zijn of bepaalde werkzaamheden uit te voeren zonder vergunning van burgemeester en wethouders. Dit is om te voorkomen dat een terrein minder geschikt wordt voor de realisering van de desbetreffende bestemming of ter handhaving en bescherming van die bestemming (artikel 14). Een aanlegvergunningenstelsel ten behoeve van de archeologische waarden is alleen toegestaan voor werken die schade kunnen veroorzaken aan de desbetreffende gronden.10 In de planvoorschriften moeten de schadelijk geachte en daarom vergunningplichtige werkzaamheden worden opgesomd. Voorbeelden daarvan zijn: • Egaliseren • Ophogen of afgraven van grond • Rooien of vellen van houtopstanden • Aanleg van wegen • Ingraven van leidingen • Bebossen van gronden • Graven, verbreden of dempen van greppels of sloten • Het op andere wijze wijzigen van het grondwaterpeil • Aanbrengen van natuurvriendelijke oevers 10 Ingevolge artikel 14 WRO moet altijd de noodzaak van een aanlegvergunningenstelsel worden aangetoond. Deze noodzaak is niet aanwezig als het werkzaamheden betreft die de bestemming niet of nauwelijks aantasten.
Pagina 18
B ELEI DSNO T A A RCHEO LO G I E G EMEENT EN G RAF T – D E R I JP EN S CHERMER
• • • • • •
Uitgraven van poelen en vijvers Bouwrijp maken van een gebied Scheuren van grasland Diepploegen (dieper dan 35 cm) Diepwoelen Aanleggen en intensiveren van drainage.
Wanneer voor een bepaalde activiteit nooit een aanlegvergunning kan worden verleend (omdat dan een te ernstige aantasting plaats vindt van de te beschermen belangen) kan een gebruiksverbod worden opgenomen. Aan een gebruiksverbod moet wel de zogenaamde ‘toverformule’ worden gekoppeld.11 Bouwvergunning
Het is verboden te bouwen zonder, of in afwijking van, een bouwvergunning. Aan de bouwvergunning kunnen archeologische verplichtingen worden verbonden. Om dit te kunnen doen dient wel eerst de Woningwet te worden gewijzigd. De komende Wet op de Archeologische Monumentenzorg voorziet hierin. Voordat een bouwvergunning wordt afgegeven zal duidelijk moeten zijn of er al of niet sprake is van archeologische waarden ter plekke. Bij de aanvraag van een bouwvergunning kan de voorwaarde worden verbonden op het overleggen van rapportages met betrekking tot de archeologie. Indien in het bestemmingsplan aan een gebied met archeologische waarden een dubbelbestemming is toegekend kan in de voorschriften bij deze bestemming een bouwverbod met vrijstellingsbevoegdheid worden opgenomen. Dit kan overigens alleen voor bouwvergunningplichtige werken. Zowel de vervanging van bestaande bebouwing als de aanleg van kelders, ondergrondse parkeergarages, vijvers en zwembaden kunnen vergunningplichtig worden gemaakt. In de vrijstellingsregeling kunnen voorwaarden worden opgenomen waarmee een zorgvuldige omgang met de (verwachte) archeologische waarden kan worden bewerkstelligd. Sloopvergunning
In de bouwverordening is geregeld voor welke werkzaamheden een sloopvergunning aangevraagd moet worden. Een sloopvergunning moet en kan slechts worden geweigerd op grond van de in de bouwverordening genoemde gronden. Het is daarom zaak de bouwverordening op dit punt aan te passen, zodat archeologische waarden niet ongezien verdwijnen bij sloopwerkzaamheden. Aan de sloopvergunning moet dan de voorwaarde worden gekoppeld dat het archeologisch belang voldoende is afgewogen. In gebieden waarin archeologische waarden een rol spelen dient de sloopvergunning te voorzien in een fasering van de sloop, waarbij sloop tot op maaiveldhoogte wordt mogelijk gemaakt en de sloop onder het maaiveld met archeologisch onderzoek wordt verbonden. In geval de gemeente betrokken is bij een bepaalde vergunningverlening wordt voortaan nagegaan of er archeologische waarden in het geding zijn en hoe de aanvrager daarmee rekening dient te houden. Het is niet wenselijk om bij projecten waarbij twee of drie van de bovengenoemde vergunningen vereist zijn aan elke vergunning een verplichting te koppelen. 11
Deze ‘toverformule’ wordt vrijwel standaard in elk bestemmingsplan opgenomen: “B&W verlenen vrijstelling (van het gebruiksverbod) indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.” Aan de toverformule kunnen geen voorwaarden worden verbonden.
Pagina 19
B ELEI DSNO T A A RCHEO LO G I E G EMEENT EN G RAF T – D E R I JP EN S CHERMER
Bij wijziging of sloop van provinciale of rijksmonumenten wordt vaak een bouwhistorisch onderzoek voorgeschreven om bouwhistorische waarden te documenteren die niet behouden kunnen worden. In het vervolg zal in dergelijke situaties ook worden nagegaan of er archeologische waarden in het geding zijn die gedocumenteerd moeten worden. Ter voorkomen van nodeloze schade aan archeologische vindplaatsen door schatgravers, zal via de Algemene Plaatselijke Verordening een verbod worden opgenomen waarbij het is verboden om zich zonder vergunning van burgemeester en wethouders met een metaaldetector te bevinden op de belangrijkste archeologiegebieden, zoals aangegeven in hoofdstuk 6. Actualisering van bestemmingsplannen
In het archeologisch bestel, zoals dat nu is ontwikkeld, spelen gemeentelijke bestemmingsplannen een centrale rol. Om de archeologische belangen in voldoende mate te laten meewegen in ruimtelijke ordeningsprocedures is het noodzakelijk ook in de toekomst in de bestemmingsplannen met het archeologisch aspect rekening te houden. Bestemmingsplannen dienen eens in de tien jaar te worden geactualiseerd. Dit biedt een uitstekende gelegenheid om de archeologische waarden binnen de gemeente opnieuw te inventariseren en indien noodzakelijk te herwaarderen. Dit is noodzakelijk vanwege de ontwikkelingen die in de afgelopen jaren hebben plaatsgevonden en invloed hebben uitgeoefend op de archeologische waarden. Deze nota voorziet in een kenschetsende inventarisatie van de archeologische waarden, waarbij rekening is gehouden met de actuele behoudwaardigheid van deze waarden. Op basis van deze inventarisatie zijn vervolgens verschillende gebieden beschreven waarbij bij wijze van beleidsinstrument een gradueel regime is vastgesteld (hoofdstuk 5) Op het moment dat een bestemmingsplan wordt herzien zal deze nota als onderlegger dienen voor de verdere omgang met de archeologische waarden. Voor de gebieden binnen het bestemmingsplan die vanuit archeologisch oogpunt kwetsbaar zijn, ligt het voor de hand deze een dubbelbestemming te geven12. Bij dubbelbestemming (meervoudige bestemming) moet worden aangegeven dat de archeologische waarde voorrang heeft boven de andere bestemming (voorrangsbepaling). In de toelichting van het betreffende bestemmingsplan zal worden ingegaan op het gemeentelijk cultuurhistorisch beleid en op de ten behoeve van het plan uitgevoerde inventarisatie van archeologische waarden binnen het plangebied. Bovendien moet hier de onderbouwing worden gegeven voor de dubbelbestemming. Indien ter zake doende kan worden gewezen op de eventuele consequenties voor het verlenen van een aanlegvergunning; aan de vergunningverlening kan bijvoorbeeld de voorwaarde worden gekoppeld van een uit te voeren archeologisch onderzoek. In de voorschriften van het bestemmingsplan worden de relevante begrippen gedefinieerd en de archeologische waarden als dubbelbestemming met 12
In de notitie over archeologie en bestemmingsplannen van de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten worden verschillende geschikte teksten van voorbeeld-voorschriften gegeven. Hierbij bevindt zich ook een wijzigingsbevoegdheid waarbij burgemeester en wethouders het plan kunnen wijzigen in die zin dat de dubbelbestemming “archeologisch waardevol gebied” kan worden verwijderd of toegevoegd.
Pagina 20
B ELEI DSNO T A A RCHEO LO G I E G EMEENT EN G RAF T – D E R I JP EN S CHERMER
voorrangsbepaling aangegeven. Daarnaast worden voorschriften gegeven voor het aanlegvergunningenstelsel en voor eventuele bouwvergunningen. Vooral ten behoeve van de historische dorpskernen kunnen aan het verlenen van bouw- en sloopvergunningen13 voorwaarden worden gekoppeld waardoor voortaan ook bij deze vergunningaanvragen op archeologische waarden wordt getoetst. In bestemmingsplannen voor deze kern zal worden geregeld, dat zonder vergunning geen onderkeldering onder bestaande bebouwing mag worden aangebracht. In de bouwverordening kan worden vermeld dat bij sloop slechts mag worden gesloopt tot op het maaiveld. Indien in het bestemmingsplan niets over archeologische waarden is opgenomen, kunnen de kosten voor archeologisch onderzoek slechts worden verhaald op de verstoorder wanneer dit als voorwaarde is opgenomen bij een besluit inzake een ruimtelijke ordeningsproces. Bij het ontwikkelen van nieuwe of het aanpassen van bestaande bestemmingsplannen wordt daarom steeds vooronderzoek gedaan naar de archeologische waarden in het plangebied. De beschreven gebieden in deze nota en bijbehorend kaartbeeld geven in hoofdlijnen de omgang met de cultuurhistorische belangen aan (Hoofdstuk 5). Bij het opstellen of wijzigen van consoliderende bestemmingsplannen zal dit doorgaans voldoende zijn. Bij ontwikkelingsgerichte bestemmingsplannen is nader archeologisch onderzoek (in de vorm van een bureauonderzoek en eventueel vervolgonderzoek) noodzakelijk. Zodoende kunnen gedetailleerde gegevens over het plangebied worden verzameld en een op de locatie gerichte afweging worden gemaakt. Indien uit een bureauonderzoek blijkt, dat een geringe kans bestaat op het aantreffen van archeologische waarden, kan worden volstaan met een toelichtende paragraaf in het bestemmingsplan, waarin wordt aangegeven waarom is afgezien van verder inventariserend veldonderzoek.14
Polderpeil en waterbodems
Bestemmingsplannen hebben ook betrekking op water en ook hierbij geldt dat de (mogelijke) aanwezigheid van archeologische waarden moet worden afgewogen. Dit betekent onder meer dat bij baggerwerkzaamheden in archeologiegevoelige gebieden rekening moet worden gehouden met de aanwezigheid van archeologische waarden. Daarnaast kunnen bij het wijzigen van waterpeilen archeologische belangen in het geding zijn. Bij verlaging van het peil of bij sterke schommelingen kan verdroging van de archeologische lagen optreden, waarbij houten voorwerpen, zaden en pollen verloren kunnen gaan. Indien peilwijzigingen worden voorgesteld, zal voortaan rekening worden gehouden met de aanwezige of verwachte archeologische waarden. Het verlagen van het slootwaterpeil (door middel van blokbemaling) dient zoveel mogelijk vermeden te worden.
Adviescommissie, ambtelijke ondersteuning en regionale samenwerking Het is van belang dat ook in de monumentencommissie rekening gehouden wordt met de archeologische waarden in het gemeentelijk grondgebied. Zo is het belangrijk dat bij (restauratie) werkzaamheden bij bouwkundige monumenten rekening wordt gehouden met de mogelijk aanwezige archeologische waarden. Daartoe kan in eerste instantie kennis uit de voorliggende nota worden gebruikt.
13
14
Voorwaarden ten aanzien van sloopwerkzaamheden moeten in de bouwverordening worden geregeld. Dit blijkt uit de beantwoording van de kamervragen over de voorgenomen wetswijziging door de staatssecretaris.
Pagina 21
B ELEI DSNO T A A RCHEO LO G I E G EMEENT EN G RAF T – D E R I JP EN S CHERMER
Ten behoeve van de ambtelijke ondersteuning zal één persoon binnen de gemeente, te weten de beleidsmedewerker ruimtelijke ordening aanspreekpunt zijn voor de archeologische monumentenzorg. In het kader van vergunningverleningen waarbij archeologische belangen in het geding zijn, wint het bestuur deskundig advies in van een seniorarcheoloog conform de eisen van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie. De gemeente kan archeologisch meer tot stand brengen door samenwerking met andere gemeenten in de regio. De archeologische problematiek is door de ligging in het Nationaal Landschap Laag Holland (droogmakerijen en veenweidegebieden) en door de ruimtelijke dynamiek van dit gebied in hoge mate vergelijkbaar met aangrenzende gemeenten. De samenwerking met de gemeente Schermer zal worden gecontinueerd en er zal worden onderzocht op welke manier de mogelijkheden voor gezamenlijke initiatieven en informatieuitwisseling op het gebied van kennis en ervaring kunnen worden uitgebreid.
Archeologiegebieden en gemeentelijke speerpunten Bij het beheer van het gemeentelijk bodemarchief wordt prioriteit gegeven aan die soorten archeologische vindplaatsen die de gemeentelijke cultuurhistorische identiteit kunnen versterken. De keuze van deze archeologische speerpunten voor beide gemeenten zijn: 1. 2. 3. 4. 5.
Resten uit de middeleeuwse ontginningsperiode: oude woonplaatsen en veenterpen, oude kerkplaatsen en verkavelingspatronen. De voor het gebied karakteristieke historische kernen en hun (ontwikkelings)geschiedenis. De Schermer als droogmakerij. Waterstaatkundige werken vanaf de Middeleeuwen: dijken en molenplaatsen. Bijzondere archeologische gebieden: Eilandspolder, polder Oterleek en polder Mijzen.
Deze keuze sluit goed aan op de beleidskeuze voor dit gebied, die in het provinciale Beleidskader Landschap en Cultuurhistorie wordt genoemd. De strokenverkaveling is vanuit cultuurhistorisch oogpunt eveneens zeer belangrijk voor de identiteit van het gebied. Deze patronen worden voornamelijk gebruikt bij de verklaring van verschijnselen en bij de verwachtingen ten aanzien van archeologische resten. Uitgaande van bovengenoemde prioritering is ten behoeve van deze nota een inventarisatie verricht naar de voor het beleid van beide gemeenten relevante terreinen die (vermoedelijk) archeologisch waardevol zijn. Afhankelijk van aard en intensiteit van de te verwachten waarden dient bij werkzaamheden vanaf een bepaalde omvang en diepte van de grondroerende werkzaamheden, de zogenaamde interventiedrempel, rekening te worden gehouden met archeologie. In het beleid wordt, in een voortdurende balans tussen zekerheid en flexibiliteit, onderscheid gemaakt tussen de diverse gebiedsgerichte beoordelingskaders. In hoofdstuk 5 over de archeologische gebiedsbeschrijvingen wordt dit nader uitgewerkt. Voor vergunningsvrije ingrepen geldt uiteraard wel de in de Monumentenwet 1988 vastgelegde meldingsplicht bij toevalsvondsten. Het kaartbeeld wordt, na vaststelling door de raad, opgenomen in het systeem van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen (WKPB) dat de gemeente hanteert.
Pagina 22
B ELEI DSNO T A A RCHEO LO G I E G EMEENT EN G RAF T – D E R I JP EN S CHERMER
Inhoudelijke vraagstellingen ten behoeve van een gemeentelijk beleidskader
Bij het vaststellen van de vragen die als uitgangspunt kunnen dienen voor archeologisch onderzoek in Schermer en Graft-De Rijp, zijn er diverse mogelijkheden. Er is in het verleden onderzoek gedaan in de gemeente Waterland naar archeologische waarden en aangezien de ontwikkelingsgeschiedenis van dat gebied in grote mate vergelijkbaar is met dat van De Schermer en Graft-De Rijp, kunnen in dat onderzoek15 aanknopingspunten gevonden worden. Ook worden aanknopingspunten gevonden in eerder geschreven beleidsnota’s voor de gemeenten Beemster en Zeevang. De provincie richt zich in het algemeen op de ontwikkelingsgeschiedenis van westelijk Nederland en op de specifieke thema’s die genoemd worden in de regioprofielen. Het veengebied van de regio Waterland is daarbij voor de provincie een speerpunt-gebied. Dit houdt in, dat de provincie zich hier extra inspant op het gebied van beheer en behoud van archeologie. In de komende jaren zullen zich contouren gaan ontwikkelen van een eigen gemeentelijk/regionaal onderzoeks- en behoudskader die complementair is met de nationale en provinciale thema’s en speerpunten. De onderstaande vragen vormen daarbij een eerste uitgangspunt, naarmate er meer resultaten van archeologisch onderzoek in de beide gemeenten beschikbaar komen, wordt het onderzoekskader bijgesteld. In het kader van de huidige archeologische monumentenzorg komen steeds meer basisrapportages beschikbaar van uitgevoerd onderzoek. Deze bevatten tal van nieuwe gegevens over de (pre)historische ontwikkeling van de gemeenten, die zowel van belang zijn voor de historische kennis en erfgoededucatie als voor input in het gemeentelijk archeologiebeleid. Om deze losse gegevens daadwerkelijk te laten bijdragen tot nieuwe inzichten zijn wetenschappelijke analyse en onderzoek onontbeerlijk. Deze taak is voor de gemeenten alleen vooralsnog te zwaar, maar kan misschien wel in regionaal verband worden gerealiseerd, waarbij het veen- en droogmakerijenlandschap van de regio richtinggevend kan zijn. Voorbeelden van inhoudelijke archeologische vraagstellingen, die aansluiten bij de genoemde speerpunten van beleid in de gemeenten Schermer en Graft-De Rijp betreffen met name: • de vaststelling van de aanwezigheid van archeologische waarden in de bodem van bepaalde terreinen en de aard, gaafheid en overige kwaliteit van deze resten, • de aard en omvang van historische bewoning in de gemeenten, de factoren die de locatiekeuze hebben bepaald en de samenhang met landschappelijke ontwikkelingen, • de maritieme ontwikkeling van het gebied en de bijzondere materiële cultuur die hierdoor ontstond, • aard en historische ontwikkeling van de agrarische activiteiten, • informatie over de materiële cultuur en de verschillen hierin tussen de diverse bevolkingsgroepen in het verleden en tussen de droogmakerij en het omringende veengebied. • de ontwikkeling door de eeuwen heen van woonhuizen en boerderijen, • de ophogingstructuur en de ruimtelijke ontwikkeling van de historische dorpskernen van beide gemeenten • de opbouw van de dijken en de bijbehorende constructies, • de plaats van molens en ontwikkeling van de ontwatering van het gebied.
15
Bos, 1988
Pagina 23
B ELEI DSNO T A A RCHEO LO G I E G EMEENT EN G RAF T – D E R I JP EN S CHERMER
Aanvullend inventariserend archeologisch onderzoek In het kader van deze nota is een bureauonderzoek verricht dat een inventaris heeft opgeleverd van een groot aantal terreinen waar archeologische waarden aanwezig of te verwachten zijn. De fysieke toestand en de kwaliteit van de archeologische sporen op deze terreinen is ten dele nog niet bekend. Voor een effectief beheer is derhalve aanvullende informatie gewenst. Er wordt geen proactieve aanvullende inventarisatie verricht voor het waarderen van terreinen waarvoor archeologische verwachtingen bestaan, maar die nog niet gewaardeerd zijn (bijvoorbeeld door middel van luchtfoto-onderzoek, bewerking van het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN), grondboringen en geofysisch onderzoek). Onderzoeken uitgevoerd in het kader van ruimtelijke ontwikkelingen kunnen gegevens opleveren op basis waarvan een selectie kan worden gemaakt van behoudwaardige terreinen, waarvan een deel bij rijk of provincie wordt voorgedragen als archeologisch monument, dan wel als gemeentelijk archeologisch monument wordt aangewezen. Bij het maken van genoemde selectie zal uitgangspunt zijn: het veiligstellen van een verantwoorde steekproef van alle archeologische vindplaatsen die in de bodem van Schermer en Graft-De Rijp bekend zijn, ten behoeve van behoud van de voor gemeenten of regio meest karakteristieke vindplaatsen. Het aanvullende onderzoek wordt gekoppeld aan ruimtelijke ontwikkelingen, waarbij de voortgang van het onderzoek bepaald wordt door de mate waarin planontwikkeling plaatsvindt. Dit wordt reeds zoveel mogelijk gerealiseerd in het kader van het opstellen en wijzigen van bestemmingsplannen en andere ruimtelijke plannen. Het is mogelijk dat tijdens een opgraving mogelijkheden ontstaan om extra informatie te verkrijgen door iets meer onderzoek te doen dan strikt genomen door de initiatiefnemer betaald moet worden. Ingeval de informatie dermate belangrijk en relevant is voor het gemeentelijk archeologiebeleid, willen de gemeenten ook voor deze incidentele gevallen het archeologisch budget beschikbaar houden.
Draagvlakvergroting en archeologische erfgoededucatie Een apart en uiterst belangrijk onderdeel van het beheer van het bodemarchief is de archeologische erfgoededucatie en -participatie. Daarbij wordt gestreefd naar terugkoppeling van het archeologisch erfgoed naar de inwoners en bezoekers van de gemeenten en naar vergroting van het maatschappelijk draagvlak voor de archeologie binnen de gemeente. Doorgaans bestaat er bij de bevolking grote belangstelling voor de resultaten van archeologisch onderzoek en zijn ook jongeren geïnteresseerd in het ontdekken van het onbekende. Publieksparticipatie, waarbij het archeologische verhaal wordt verteld, kan plaats vinden door zowel het zichtbaar(der) maken van archeologische monumenten in de leefomgeving als in regionale musea en exposities. Oudheidkundige Vereniging ‘Het Schermereiland’, werkgroep Schermerhorn en de Archeologische Werkgroep Zaanstreek-Waterland en omstreken en andere vrijwilligers, kunnen hierbij een belangrijke rol spelen. Voor het omgevingsonderwijs vormt archeologie een dankbaar onderwerp. Het concretiseren van het archeologische verleden kan op twee manieren: door specifieke opgaven in het ruimtelijk ontwerp en door de publieke betrokkenheid bij het archeologisch onderzoek te vergroten. In de gemeenten zijn twee cultuurhistorische routes uitgezet, de Haring-&Henneproute en de Leeghwaterroute. De Haring-&Henneproute belicht de geschiedenis van de haring- en walvisvaart
Pagina 24
B ELEI DSNO T A A RCHEO LO G I E G EMEENT EN G RAF T – D E R I JP EN S CHERMER
en de daaraan gerelateerde scheepvaart en nijverheid. Behalve verhalen worden hierbij ook archeologische vondsten tentoon gesteld. De Leeghwaterroute is vooral gericht op de maritieme geschiedenis en de droogmakerijen. Bij beide routes kunnen, indien nieuwe archeologische vondsten worden gedaan, deze vondsten worden opgenomen in de route. Ook het geregeld informeren van de bevolking over de resultaten van actueel archeologisch onderzoek is een punt van aandacht. Daartoe zullen, zodra er interessant onderzoek plaatsvindt en de gelegenheid zich voordoet, persberichten worden opgesteld en informatie op de gemeentelijke website worden gezet. Kortom: het archeologisch presentatiebeleid wordt in het algemene voorlichtingsbeleid van de gemeente geïntegreerd. Er zal worden gezocht naar mogelijkheden om bij toekomstig archeologisch onderzoek de resultaten ter beschikking te stellen aan het publiek in de regio en mogelijkheden te creëren voor bezoek van de opgravingen tijdens open dagen waarbij rondleidingen en andere informatie worden verzorgd, zo mogelijk in samenwerking met vrijwilligers. Ook zal aandacht worden gegeven aan het beter zichtbaar en bereikbaar maken van nog in de bodem aanwezige archeologische vindplaatsen. Om voldoende maatschappelijk draagvlak te verkrijgen, dient het historisch besef te worden vergroot en kennis en informatie toegankelijk gemaakt. Ter stimulering hiervan heeft de provincie een subsidieregeling die gericht is op educatie- en participatieprojecten. Daarnaast wordt het Provinciaal Depot voor Bodemvondsten hiervoor ingezet en, zowel voor de uitlening van vondstmateriaal als voor wetenschappelijke doeleinden, beter ontsloten. In dit depot bevindt zich één vondstenverzameling uit de Eilandspolder. Wij hechten grote waarde aan archeologische educatie in ruime zin en zullen de mogelijkheden onderzoeken voor het benutten van deze collectie en de daarover beschikbare kennis. Over weinig archeologische onderzoekingen in de gemeenten zijn voor het publiek aantrekkelijk uitgevoerde opgravingsverslagen beschikbaar. Wij overwegen enkele publieksboekjes te laten vervaardigen, waarin ook aandacht wordt geschonken aan het gemeentelijk archeologiebeleid. De inbreng van lokale deskundigheid in archeologische (opgravings)projecten achten wij van groot belang. In onze Programma’s van Eisen zullen wij daarom de mogelijkheid creëren tot deelname door vrijwilligers aan deze projecten. Indien dit tot een geringe verhoging van de projectkosten leidt, zullen wij deze uit het gemeentelijke archeologiebudget bekostigen.
Conclusie Binnen het kader van het archeologiebeleid zijn de gemeenten vanwege wettelijke regelingen en het beleid van hogere overheden verplicht tot de volgende zaken: • bij het vervaardigen of wijzigen van bestemmingsplannen is altijd eerst archeologisch vooronderzoek nodig (minstens bestaande uit bureauonderzoek, maar zonodig ook uit inventariserend veldonderzoek) om de archeologische waarde van de bodem te kunnen vaststellen16.
16 Tweede Kamer 2004, 29259: “Bureauonderzoek maakt deel uit van het reguliere onderzoek dat een gemeente bij het ontwerpen van een bestemmingsplan verricht op grond van artikel 9 van het Besluit op de ruimtelijke ordening en artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht.”
Pagina 25
B ELEI DSNO T A A RCHEO LO G I E G EMEENT EN G RAF T – D E R I JP EN S CHERMER
• • •
bij bodemverstoringen steeds rekening houden met archeologische waarden, waarvoor een regeling moet worden getroffen via het bestemmingsplan of bouw- en sloopvergunning, "rekening houden met" betekent in de praktijk steeds het op gang brengen van de cyclus van archeologische monumentenzorg, te beginnen met archeologisch bureauonderzoek. bij die zaken waarbij de gemeente de bevoegde overheid is (en dat is meestal het geval) is deze verantwoordelijk voor het laten schrijven of toetsen van een Programma van Eisen voorafgaand aan archeologisch veldwerk, alsook voor het beoordelen van afwijkingen van het Programma van Eisen in de loop van het traject en voor het toetsen van het eindrapport.
Het gekozen beleid ten aanzien van archeologie communiceren wij met de burgers door de nota op de website van de gemeente te plaatsen en de archeologiegebieden op te nemen in het systeem van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen (WKPB)
Pagina 26
B ELEI DSNO T A A RCHEO LO G I E G EMEENT EN G RAF T – D E R I JP EN S CHERMER
3. FINANCIERING VAN HET ARCHEOLOGIEBELEID De kosten voor archeologische monumentenzorg laten zich verdelen in enerzijds algemene uitvoeringskosten en anderzijds projectgebonden kosten. Voor de algemene kosten, te zien als bestuurslasten, wordt sinds enige tijd door het Rijk een tegemoetkoming verstrekt. De projectkosten kunnen, waar het gaat om ruimtelijke ontwikkeling, in de projectuitvoering worden opgenomen. Gemeenten zijn nu reeds gehouden op basis van provinciaal en rijksbeleid de bescherming van archeologische waarden mee te nemen in hun ruimtelijke ordeningsbeleid. De kosten van de voor planontwikkeling verrichte onderzoekingen, waaronder begrepen de eventuele kosten van archeologisch onderzoek en beheersmaatregelen, worden in principe opgenomen in de kosten van het betreffende plan of besluit. De projectkosten kunnen bestaan uit: • planaanpassingen • beheersmaatregelen • archeologisch bureauonderzoek • inventariserend veldonderzoek (grondboringen, proefsleuven) • opgravend onderzoek De kosten voor opgravend onderzoek bestaan uit: - vervaardigen Programma van Eisen en directievoering - opgravingskosten - vondstenconservering - deponering vondsten en documentatie - vervaardigen basisrapportage Van de kosten van archeologisch onderzoek is geen eenduidige indicatie te geven, omdat zij afhankelijk zijn van vele factoren. Wel is duidelijk dat vooronderzoek relatief het goedkoopst is en opgravend onderzoek het duurst. De voor de verschillende vormen van onderzoek benodigde tijd kent een vergelijkbare verdeling. Het voordeel van vroegtijdig onderzoek naar archeologische waarden in een plangebied is, dat vooraf reeds veel over de aanwezige archeologische waarden gezegd kan worden. Hierdoor kunnen bij de uitvoering van de werkzaamheden kosten bespaard worden en kunnen de kosten verwerkt worden in de grondexploitatie. Verder kunnen plannen worden aangepast en in de projectbegroting kan rekening worden gehouden met archeologisch onderzoek. Bovendien wordt hiermee de basis gelegd om daadwerkelijk gestalte te geven aan het uitgangspunt dat de aanwezige archeologie inspiratiebron is voor planontwikkeling. Indien bij planontwikkeling een Beeldkwaliteitplan wordt opgesteld zal daarin een archeologisch bureauonderzoek zijn opgenomen waarvan de resultaten richting kunnen geven aan de ruimtelijke inrichting van de planlocatie. Wanneer de eventueel aanwezige archeologische waarden niet behouden kunnen blijven kan in de projectbegroting rekening worden gehouden met archeologisch vervolgonderzoek. Indien hiertoe voorwaarden zijn opgenomen in het betreffende bestemmingsplan kunnen de archeologische kosten zonder problemen worden verhaald op de initiatiefnemer. Wanneer de gemeente bij planontwikkeling de uit te geven grond zelf in eigendom heeft, kunnen de kosten voor eventueel archeologisch onderzoek worden verdisconteerd in de uitgifteprijs.
Pagina 27
B ELEI DSNO T A A RCHEO LO G I E G EMEENT EN G RAF T – D E R I JP EN S CHERMER
Bij grote projecten zullen de kosten voor archeologie naar verhouding niet snel worden ervaren als excessief. Maar een relatief kleine bodemingreep door een particulier kan leiden tot relatief kostbare opgravingen. Het is de vraag in hoeverre het redelijk is deze kosten volledig door een particulier te laten dragen, vooral wanneer ze niet in verhouding staan tot de totale stichtingskosten. Om te voorkomen dat de totale exploitatie in gevaar komt door de kosten van archeologische maatregelen, zullen wij een regeling ontwikkelen om in dergelijke gevallen een bijdrage in de kosten van archeologisch onderzoek te verlenen. Indien ook voor ons de kosten excessief zijn kan een beroep worden gedaan op een Rijksregeling voor het mitigeren van opgravingskosten; geregeld in de AMvB Excessieve kosten. Een aanvraag voor een bijdrage uit dit fonds dient inclusief de bijbehorende stukken, op dit moment minstens dertien weken voor de aanvang van de opgraving te worden ingediend. Het is niet duidelijk of deze termijn in de toekomst veranderd. De provinciale subsidieregeling gericht op archeologische erfgoededucatie- en participatieprojecten kan worden benut door historische en archeologische verenigingen en werkgroepen. De kosten voor het gemeentelijk archeologiebeleid kunnen niet volledig worden gedekt door bestaande gemeentelijke begrotingsposten of opname van archeologiekosten in gemeentelijke projectbegrotingen. Omdat uitgaven voor archeologie naar verwachting per jaar sterk zullen fluctueren, wordt overwogen om een gemeentelijk archeologiefonds op te bouwen, waarin jaarlijks stortingen worden gedaan. Uit dit fonds worden, voor zover er niet op andere wijze in kan worden voorzien, de diverse archeologische kosten bestreden, waarbij de noodzakelijke en de facultatieve uitgaven worden onderscheiden. Om bij gemeentelijke inrichtingsprojecten waar archeologie een rol speelt over voldoende financiële middelen voor archeologisch onderzoek te beschikken, zullen de kosten van archeologie in de projectdefinitie en in de projectbegroting van deze projecten worden opgenomen. De projectgebonden gemeentelijke archeologische uitvoeringsprojecten zullen in concurrentie worden aanbesteed, op basis van een toereikend archeologisch Programma van Eisen17. Eventuele extra kosten vanwege het inzetten van vrijwilligers bij opgravingen zal uit ons budget worden vergoed, evenals die vanwege rondleidingen tijdens open dagen. Ditzelfde geldt voor het verrichten van eventueel extra onderzoek naast het onderzoek dat noodzakelijk is voor de planontwikkeling (zie hoofdstuk 2). Het onderscheid in noodzakelijke en facultatieve gemeentelijke uitgaven leidt tot het volgende overzicht:
17 Bij een inventariserend veldonderzoek in de vorm van grondboringen is het niet verplicht om een PvE op te (laten) stellen. Wel zal de opdrachtnemer van het inventariserend veldonderzoek een Plan van Aanpak opstellen.
Pagina 28
B ELEI DSNO T A A RCHEO LO G I E G EMEENT EN G RAF T – D E R I JP EN S CHERMER
Noodzakelijke archeologische uitgaven: • kosten voor archeologische advisering, toetsen Programma's van Eisen, toezicht tijdens de uitvoering, toetsen Plannen van Aanpak, toetsen archeologische rapportages, • het opstellen van een archeologisch bureauonderzoek en eventueel inventariserend veldonderzoek in het kader van ruimtelijke ontwikkelingen, • mitigeren van excessieve kosten van archeologisch onderzoek, • bestrijden van archeologiekosten die optreden door het aantreffen van toevalsvondsten in het plangebied nadat door de gemeente de vergunning reeds is verleend. Facultatieve archeologische uitgaven: • het vergoeden van kosten voor de inzet van vrijwilligers bij opgravingen, • het schrijven van Programma’s van Eisen18 • het uitvoeren van extra onderzoek om de geschiedenis van de gemeente of de archeologische waarden in de bodem meer in kaart te brengen, • aanvullende archeologische en bouwhistorische inventarisaties, • publieksboekjes en nadere uitwerking van enkele relevante opgravingen, • ontwikkelen van andere educatieve mogelijkheden (open dagen, expositie), • interpretatie en syntheseonderzoek ter bijstelling van het onderzoekskader. Advies over de hoogte van het archeologiebudget per gemeente, uitgaande van de verplichte kosten: a. Eventuele uitbreiding van de formatie kan worden bestreden uit de door het rijk verstrekte bestuurslastenvergoeding, waarbij het de vraag is of deze vergoeding de te maken kosten dekt. Mogelijk kan door middel van leges een ander deel van deze kosten worden gedekt. b. Afhankelijk van de mate waarin de archeologiekosten bij projecten ook in het archeologiebudget worden opgenomen dient voor dit aspect een bedrag te worden gereserveerd. Per project zullen de kosten voor archeologisch bureauonderzoek, Programma van Eisen en advisering/directievoering ongeveer € 3.000,- tot € 7.000,- kunnen bedragen. c. Kosten voor archeologisch veldonderzoek, opgravingen, planaanpassingen en maatregelen voor behoud en beheer in de bodem horen niet thuis in het archeologiebudget, maar dienen te worden opgenomen in de betreffende projectbegroting. d. Kosten die in redelijkheid niet aan de initiatiefnemer kunnen worden opgelegd (excessieve kosten) dienen door de gemeente te worden opgevangen. In een AMvB die onderdeel uitmaakt van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg wordt geregeld dat gemeenten bij het optreden van excessieve kosten een tegemoetkoming hierin moeten verstrekken van € 2,50 per inwoner per project. Hiertoe zou per gemeente voorlopig van een bedrag van € 10.000,- tot € 20.000,- uitgegaan kunnen worden. e. Voor het zeldzame geval dat er onverwacht aangetroffen toevalsvondsten dienen te worden gedocumenteerd zou uitgegaan kunnen worden van een reserve van € 5.000,- tot € 15.000,-.
18
Het (laten) schrijven van PvE’s kan door de gemeente worden uitgevoerd, maar kan eventueel ook aan de initiatiefnemer worden overgelaten.
Pagina 29
B ELEI DSNO T A A RCHEO LO G I E G EMEENT EN G RAF T – D E R I JP EN S CHERMER
Conclusie: Er is een groot aantal onzekere factoren waardoor het bepalen van een geschikt bedrag bemoeilijkt wordt. De kans dat alle problemen zich tegelijkertijd voordoen in uiteraard relatief klein. Er wordt een regeling voor het mitigeren van excessieve kosten opgesteld, waarvoor een jaarlijks budget van € 10.000,- op de begroting wordt opgenomen. Bovendien wordt € 5.000,- gereserveerd dat naar behoefte kan worden ingezet voor het inzetten van vrijwilligers bij opgravingen, het uitvoeren van extra onderzoek aansluitend aan onderzoek ten behoeve van een ruimtelijke ontwikkeling, het archiveren van toevalsvondsten en voor het vergroten van draagvlak voor archeologie. Na enkele jaren wordt geëvalueerd of de hoogte van het bedrag werkbaar is, of dat het naar boven of beneden dient te worden bijgesteld.
Pagina 30
B ELEI DSNO T A A RCHEO LO G I E G EMEENT EN G RAF T – D E R I JP EN S CHERMER
4. BESCHRIJVING VAN HET GEMEENTELIJK BODEMARCHIEF: EEN INVENTARISATIE VAN WAARDEN Het handhaven en versterken van de cultuurhistorische identiteit van de gemeenten Schermer en Graft-De Rijp dient ook voor wat betreft de archeologie een regulier en volwaardig bestanddeel van de ruimtelijke inrichting te worden. Daarbij is het van wezenlijk belang om een beeld te hebben van de archeologische waarden die in de bodem van de betreffende gemeenten aanwezig of te verwachten zijn. Door technologische en demografische ontwikkelingen is het landschap binnen de gemeenten de afgelopen honderd jaar veranderd, maar er zijn nog belangrijke archeologische vindplaatsen bewaard gebleven. Uitgangspunt van een beschrijving van het gemeentelijk bodemarchief is idealiter de archeologische kaartlaag van de Cultuurhistorische Waardenkaart Noord-Holland (CHW-kaart). Dit kaartbeeld is gelijk aan dat van de Archeologische Monumentenkaart (AMK) van de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten. Deze kaarten zijn echter per definitie incompleet omdat zij de bekende en gewaardeerde archeologische vindplaatsen aangeven en veel, mogelijk zelfs de meeste, archeologische vindplaatsen nog niet ontdekt zijn en in de bodem sluimeren; bovendien blijken de kaarten een aantal fouten te bevatten. De hieronder gegeven aanvullende inventarisatie is uiteraard niet uitputtend, maar heeft toch een aantal nieuwe potentiële archeologische terreinen opgeleverd. Als resultaat hiervan zijn op de digitale kaart die bij deze nota hoort de potentiële archeologische terreinen aangeduid. Als ondergrond van de kaart is de GBKN (Grootschalige Basiskaart Nederland) gebruikt. Hierbij hoort een lijst met een korte beschrijving van elk terrein (zie bijlage). In de tekst van hoofdstuk 5 zijn deze gebieden met het aanbevolen ruimtelijk beleid beschreven.
Algemeen overzicht van het bodemarchief Het bodemarchief van de beide gemeenten valt per definitie niet volledig te kennen, aangezien de vindplaatsen verborgen liggen in de bodem. Dankzij het tot nu toe verrichte archeologische, geologische en historische onderzoek echter, kan een redelijk betrouwbare indruk worden verkregen van de nog aanwezige archeologische waarden. Vanuit het archeologisch beleid gezien vormen de historische dorpskernen een zelfstandige eenheid. Daarnaast kan het totale onderzoeksgebied worden verdeeld in de overige gebieden binnen de bebouwde kommen van de dorpen en het buitengebied. De ligging van deze deelgebieden wordt op bijgaande kaarten aangeven. Voor beide gemeenten is een aparte kaart gemaakt en de aanduiding van de deelgebieden is eveneens per gemeente gemaakt.
Ontwikkelingsgeschiedenis Geologie algemeen
Water speelde - en speelt tot op de dag van vandaag - een grote rol in de ontwikkelingsgeschiedenis van Schermer en Graft-De Rijp. Waar het water in eerste instantie voor vele bedreigingen zorgde, werd het later als kansrijk ervaren. Rond 4100 voor Christus bestond het gebied van Schermer en Graft-De Rijp uit open (zee)water en wadden. Aan de randen van het waddenmilieu bevonden zich kwelders, die slechts boven de normale hoogwaterstand onder water
Pagina 31
B ELEI DSNO T A A RCHEO LO G I E G EMEENT EN G RAF T – D E R I JP EN S CHERMER
stonden19. Rond 3000 voor Christus werden aan de westzijde van de huidige Schermerpolder strandwallen geformeerd door de zee. Deze strandwallen lagen op de grens van zee en land en kenden een zuidwest-noordoostelijke richting. De strandwallen die rond 3000 voor Christus werden opgeworpen zijn de oudste nog in het kustgebied aanwezige strandwallen. Eerder opgeworpen strandwallen werden door de zee zelf weer opgeruimd door de stijging van de zeespiegel, die een oostwaartse verlegging van de kust veroorzaakte. Rond 3000 voor Christus nam de zeespiegelstijging af, waardoor een westwaartse verlegging van de kustlijn tot stand kwam. De opgeworpen strandwallen bleven zodoende bewaard achter de nieuwere strandwallen die verder westelijk door de zee werden opgeworpen. Op het moment dat de strandwallen boven het gemiddeld hoogwaterpeil uitstaken, droogde het zand en kreeg de wind hierop vrij spel. Hierdoor ontstonden duinen, de zogenaamde Oude Duinen, waarop ook bewoning plaatsvond. Ten zuiden van de droogmakerij de Schermer ligt de meest oostelijke strandwal bij Akersloot. De strandwallen sloten het achterland af van de zee. Slechts een aantal zeegaten gaf de zee nog toegang tot het gebied achter de strandwallen. Het wadden- en kweldergebied achter de strandwallen veranderde in een lagune die geleidelijk dichtslibde met zand en klei dat via de zeegaten naar het achterland werd vervoerd en later met veen, dat ontstond in de ondiepere delen van de lagune. Rond 2500 voor Christus lag de monding van het Oer-IJ, een zeegat in de strandwallenkust, ter hoogte van Heemskerk en Castricum. De loop van het Oer-IJ was zuidwaarts. Het gebied ten oosten van Akersloot was in deze periode afgesloten van het zeegat door de strandwallen. In de loop der tijd vernauwde het zeegat zich en rond 100 na Christus was het zeegat gesloten. Wel bleef in de bedding van het voormalige Oer-IJ een watergang bestaan.
Gemeente Schermer Geologie
Voor Schermer is het Zeegat van Bergen van belang geweest. Bij Bergen liggen de strandwallen niet parallel aan de andere strandwallen langs de Noord-Hollandse kust, maar buigen ze landinwaarts. Deze oost-west gerichte strandwallen worden haakwallen genoemd en danken deze richting aan het Zeegat van Bergen en de geul erachter, waardoor het zandtransport anders verliep dan elders langs de kust. De haakwallen komen ook in het noordwesten van de Schermerpolder voor (Omval). Rond 2100 voor Christus was de invloed van het Zeegat van Bergen op het grondgebied van Schermer verdwenen en vormde zich veen. Ontginningen
Vanaf de 9e of 10e eeuw na Christus werd het veen ontgonnen vanuit de riviertjes. De destijds droge en warme periode, maakte het mogelijk om naar de veengebieden te trekken. In eerste instantie zullen de ontginners zich op de flank van de veenkussens gevestigd hebben. Om de gebieden verder geschikt te maken voor de landbouw, werden afwateringssloten aangelegd, haaks op een veenriviertje. Langs deze ontginningsbasis werd ook in eerste instantie gewoond. Later is de bewoning verplaatst. Via de veenriviertjes werd het water afgevoerd uit de veenontginning. De afwateringssloten tussen de kavels werden op korte afstand van elkaar gegraven om een goede ontwatering mogelijk te maken. Men stichtte een gemengd landbouwbedrijf met akkerbouw en veeteelt, die elkaar aanvulden. Door ontwatering van het veen traden inklinking en oxidatie op, waardoor het maaiveld 19
Zagwijn, 1991, kaartbijlage. In een waddenmilieu bevinden zich wadplaten en geulen. De wadplaten, die bij laagwater droogliggen, staan bij hoogwater onder water.
Pagina 32
B ELEI DSNO T A A RCHEO LO G I E G EMEENT EN G RAF T – D E R I JP EN S CHERMER
daalde en het perceel weer vernatte. Men groef als reactie hierop de sloten dieper uit om een betere ontwatering mogelijk te maken. Op een gegeven moment was het dieper uitgraven van de sloten niet meer afdoende, omdat het maaiveld zover was gedaald dat natuurlijke afwatering op het riviertje niet meer mogelijk was. Men verlengde in dat geval de kavels, waarbij men het nieuw ontgonnen gedeelte als akkerland gebruikte. Hierdoor ontstond de strokenverkaveling, zoals die op diverse plaatsen in Noord-Holland nog terug te vinden is. Uiteindelijk was ook dit niet meer mogelijk en werd akkerbouw op grote schaal onmogelijk. Men schakelde daarom over op extensieve veeteelt20. Bewoning en bestaanswijzen in de middeleeuwen
Het dalende maaiveld voorzag niet alleen in een veranderend landbouwsysteem, maar had ook meer wateroverlast tot gevolg. In combinatie met een hogere zeespiegel en veranderende weersomstandigheden kreeg het water meer vrij spel, waardoor afwateringssloten konden uitgroeien tot kleine en grote meren. Zo werden de veenstroompjes Schermer en Leet steeds onstuimiger, waarbij ze in noordoostelijke richting uitwaaierden21. Het veenland verbrokkelde hierdoor tot een eilandenrijk (Schermereiland) en het Schermeer ontstond. In eerste instantie was bewoning hier veel moeilijker, zo niet onmogelijk geworden. Vele stukken land moesten opnieuw ontgonnen worden en van stevige dijken worden voorzien. De hernieuwde kolonisatie van 1300 bracht een ander soort bestaanswijze met zich mee. Het water werd niet alleen meer als vijand gezien, maar ook aan water gerelateerde werkvelden werden versterkt. Op het Schermeer en het Beemstermeer werd gevist. De paling uit deze omgeving werd onder andere naar Engeland geëxporteerd. Verder werden de zoetwatervissen vooral in Nederland gegeten. De specialisatie naar veeteelt en de visserij zorgden er gezamenlijk met de goede bereikbaarheid over water voor dat ook handel rond de Eilandspolder steeds belangrijker werd. Beemster en Schermer hadden een open verbinding met de Zuiderzee en de schepen die over de Zuiderzee voeren konden in de eerste helft van de 14e eeuw nog de Eilandspolder aandoen22. Droogmakerij
De van defensief naar offensief omgeslagen strijd tegen het water kreeg meer vorm met de drooglegging van meren die vanaf de 16e eeuw werd uitgevoerd. De Schermeer werd tussen 1631 en 1635 drooggelegd. Technologisch was men in die tijd in staat om dergelijke grote wateroppervlakten droog te malen. De sterk verbeterde molentechnologie maakt dit technisch mogelijk. Financieel werd het mogelijk gemaakt door de grote vraag naar landbouwgronden en het aanbod van kapitaal van kooplieden. Door de drooglegging van de Schermer veranderde het landschappelijke beeld van het gebied aanzienlijk. Zo werd het Schermerland een eilandengroep binnen een omdijkt gebied. Met het gevolg dat opnieuw gezocht moest worden naar de middelen van bestaan.
20 Dit is een proces waar vele tientallen jaren zo niet eeuwen overheen gingen. Aangenomen wordt dat niet een eenmalige overstap van akkerbouw- naar veeteeltbedrijf is gemaakt, maar dat in de loop der tijd de veelteelt meer de overhand kreeg. Zie ook Ettema, 2005 21 Reh, W. 2005. Zee van Land 22 In deze tijd speelden de Hanze steden nog een belangrijke rol in de handel (Kaptein, 1988, p. 33-36)
Pagina 33
B ELEI DSNO T A A RCHEO LO G I E G EMEENT EN G RAF T – D E R I JP EN S CHERMER
Gebiedsbeschrijvingen Schermer A.
Veenpolders
Polders Mijzen en Oterleek
Polder Mijzen kent een lange bewoningsgeschiedenis. Vanuit de veenriviertjes ‘Schermer’ en ‘Leet’ werd dit gebied bewoond en ontstond het dorpje ‘Misen’ (Mijzen). De bestaansmiddelen van de bewoners bestond uit de opbrengsten uit de landbouw, zowel akkerbouw als veeteelt, en de binnenvisserij. De nederzetting en het gebied daaromheen hadden veel te lijden van de hevige stormen in de 13e eeuw. Veel van de gronden rondom de Mijzenpolder verdwenen in het water. Het voormalige dorp Mijzen is getraceerd bij eerdere archeologische booronderzoeken. Het dorp strekte zich uit langs de zuidzijde van de Gouw. Er zijn op deze plaats niet alleen vondsten uit de 12e en 13e eeuw aangetroffen, maar ook verschillende huisplaatsen en de sporen van een kerkje uit de tijd dat Mijzen opnieuw werd opgebouwd. Dit kerkje is in 1745 gesloopt. Tegenwoordig staat op deze plaats een boerderij. In de Polder Oterleek, die aan de noordzijde van de gemeente ligt, zijn geen archeologische waarnemingen bekend. De aan de zuidkant gelegen Nieuwe Huijgendijk werd vermoedelijk aangelegd bij de droogmaking van de Schermer. De Oude Huijgendijk, die al in de 13e eeuw bestond, werd toen onderdeel van de dijkring rond de Schermer, de huidige Noordschermerdijk. De Polderweg is de 13e-eeuwse zomerdijk die nu de Polder Oterleek in tweeën splitst. De Kaart van ‘De Groote Zuyder Waert’ uit 1626 geeft ter hoogte van de Polderweg, aan de westkant, een molen weer. Ook de kaart van Claes Jansz. Visscher (ca. 1635) van de Schermer geeft op deze locatie een molen weer23. Schermereiland
Het Schermereiland staat vandaag de dag beter bekend als Eilandspolder en behoort gedeeltelijk tot de gemeente Schermer en gedeeltelijk tot de gemeente Graft-De Rijp. De 10e eeuw is er al sprake van bewoning. Het waren vooral pioniers die het aandurfden om het land hier te bewerken en er een bestaan op te bouwen. Vanuit de ‘rivieren’ Schermer en Leet, werd het omliggende land in cultuur gebracht. Men woonde op hoger gelegen gebieden waarbij in de lager gelegen delen kleine veenstroompjes voor de afwatering zorgden. Zo ontstond ook de nederzetting ‘Schermer’. De plaats van deze nederzetting is niet zeker. In ieder geval heeft langs het water van de Gouw, ongeveer 600 meter ten oosten van het huidige Grootschermer, een oudere nederzetting gelegen. Parallel aan de noord-zuid lopende dijkbebouwing zijn veel sporen van voormalige huisterpen in de Eilandspolder waargenomen. In sommige gevallen zijn deze vondsten met zekerheid vastgesteld, in andere gevallen bestaan vermoedens over mogelijke huisterpen. De huisterpen vormden de lintbebouwing van Schermer die in de periode van de Late Middeleeuwen is ontstaan. Bij het noordelijk eindpunt van de Gouw bevindt zich het terrein waarop een oudere kerk dan de huidige kerk van Grootschermer heeft gestaan. De oudste kerk van het oude dorp Schermer dateert van vóór 1050. De plaats van deze oude kerk is niet bekend. Langs de Gouw zijn veel vondsten gedaan die wijzen op de aanwezigheid van huisterpen langs de Gouw. In de 13e eeuw werd het ontgonnen gebied geteisterd door wateroverlast, waarbij ook de rivier Schermer uitgroeide tot een meer. De huidige Eilandspolder raakte verbrokkeld in kleine en grotere
23
Schilstra 1993
Pagina 34
B ELEI DSNO T A A RCHEO LO G I E G EMEENT EN G RAF T – D E R I JP EN S CHERMER
eilanden. De Binnenmaden, het oostelijke deel van de Eilandspolder, behield de strookvormige verkaveling. Mogelijk werd het gebied in de 13e eeuw herontgonnen, waarbij de graaf van Holland betrokken was24. Om zich te beschermen tegen overstromingen werden de overgebleven veenontginningen bedijkt. Zo ontstond een dijkring rond de Eilandspolder. Voor deze dijken werden veelal de al eerder aangelegde kaden gebruikt. Ten oosten van de Gouw bevindt zich de Delft, een watergang, waarvan de naam erop duidt dat deze gegraven is als achtergrens of als extra watergang om het water uit het gebied sneller af te voeren. Zowel langs de Gouw als langs de Delft zijn bewoningssporen gevonden. Mogelijk werd het dorp in eerste instantie naar de Delft verplaatst en in een later stadium naar de dijk ten westen van de Gouw, waar Grootschermer ontstond. Het zuidwestelijke deel van de Eilandspolder heet de Burenmaden. In de tijd van de omdijking van de Binnenmaden, bleef dit gebied onbedijkt liggen. De toegankelijkheid van het gebied in de zomer verschilde daardoor met de winterperiode. Pas in de 16e eeuw werden de Burenmaden omdijkt, omdat door de bevolkingsgroei nieuwe, gecultiveerde gronden nodig waren. Het verkavelingspatroon, onregelmatig en blokvormig, wijst op overstromingen gedurende langere tijd. Sloten slibden dicht en de bewoners groeven slechts die sloten open die voldoende effectief het water afvoerden. Hierdoor ontstond een blokvormige verkaveling. Dit onderscheid in de verkaveling tussen de Binnen- en de Burenmaden is nog altijd herkenbaar. Het Noordeindermeer en het Zuideindermeer (Graftermeer) bleven in eerste instantie als meren binnen het ontgonnen gebied behouden25, later zijn beide meren drooggelegd.
B.
Droogmakerij de Schermer
In een grote reeks van voormalige meren werd ook het Schermeer (4.700 ha.) drooggelegd. Behoefte aan landbouwgronden en het bedwingen van het watergeweld lag aan deze drooglegging ten grondslag. Het initiatief voor de drooglegging lag bij een aantal inwoners van Alkmaar. Dit is ook terug te zien in de inrichting die in hoofdzaak op Alkmaar gericht is26. Bijzonder aan deze droogmakerij is de onderverdeling in 14 polderafdelingen. Elke afdeling was in staat om een apart waterpeil te handhaven. De kaart uit 1635, gekarteerd door Pieter Wils, geeft deze afdelingen weer die allen met een letter aangeduid zijn. De uitwaaiing van de veenstroompjes Schermer en Leet hebben geleid tot de specifieke vorm van de Schermer. Het water kon zijn weg niet vinden via de westzijde vanwege de daar aanwezige noord-zuid lopende standwallen. Door de overwegend westenwinden werd het water gedwongen om zich meer naar het noorden en oosten te verplaatsten, naar de lager gelegen gebieden. Door afkalving van het veenpakket ontstond zo het Schermeer met zijn vorm. Om de drooglegging mogelijk te maken moest een dijkring rond de Schermer gerealiseerd worden. Hieraan waren op verschillende plaatsen molengangen te vinden (zie paragraaf Molens en molengangen). Aan de noordzijde van de Schermer werd de Huijgendijk gebruikt als onderdeel van de dijkring. Deze Huijgendijk was onderdeel geweest van de West-Friese Omringdijk, die reeds vanaf de 13e eeuw West-Friesland omringde en beschermde tegen wateroverlast. Deze dijk is door de provincie Noord-Holland aangewezen als provinciaal cultuurhistorisch monument.
24 25 26
Zie Kaptein, 1988, p. 22 en Kaptein, 1992, p.51-54 Kaptein, H. (1988) Drewes, J. e.a.
Pagina 35
B ELEI DSNO T A A RCHEO LO G I E G EMEENT EN G RAF T – D E R I JP EN S CHERMER
In eerste instantie was er geen ruimte voor dorpen gepland in de polder. Het kaartbeeld uit 1635, van Pieter Wils, laat dan ook geen enkele bebouwingslocatie zien. De kaart uit 1680 laat al bebouwing zien, zij het verspreid langs de doorgaande wegen. Van concentratie binnen kernen is nog geen sprake. De eerste twee nederzettingen, Stompetoren en Zuidschermer, ontstonden als het ware vanzelf. Tot op de dag van vandaag zijn dit de enige dorpskernen in de droogmakerij. De overige bebouwing is hoofdzakelijk gesitueerd langs de Zuidervaart, de Noordervaart en de Molenweg. Aan de westrand van de Schermer was, ter hoogte van polder F, een locatie van een huisterp met stolpboerderij uit de 19e eeuw gelegen (Francesco). Voor de inpoldering van de Schermer was deze locatie een eindpunt van een stuk druipland: een hoger gelegen stuk land waarop reeds voor de drooglegging bewoning mogelijk was. Dit perceel is onlangs na opgraving ten behoeve van de wegverbreding verdwenen. Bij de opgraving zijn echter geen middeleeuwse bewoningssporen gevonden. Wel is een stolpboerderij opgegraven. Het verkavelingspatroon laat een rationeel beeld zien. Deze verkaveling hangt nauw samen met het ter plaatse aangelegde wegen- en afwateringspatroon. Voor het afmeten van de kavels, werd vanuit landbouwkundig oogpunt, de voor die tijd ideale maatverhouding gebruikt; een standaard afmeting van 925 x 120 meter per kavel. Slechts een klein gebied heeft binnen de polder een opvallende verkaveling. In polder L ligt het gebied ‘De Matten’, een stuk oudland dat mee ingepolderd is. Tot op de dag van vandaag is hier een onregelmatige blok- en strokenverkaveling te vinden. Voorkomende daliegaten leveren mede het bewijs dat op de kleigrond van de Schermer een dik pakket veen heeft gelegen. Daliegaten zijn cirkelvormige depressies in de kleiondergrond met een doorsnede van twee tot drie meter. De grond in deze depressies bestaat voornamelijk uit veen of venig materiaal. In de periode dat het veenpakket nog aanwezig was, hebben bewoners putten in dit veenpakket gemaakt om de in de ondergrond aanwezige klei te kunnen winnen en te gebruiken. Het dichten van de putten werd gedaan door opvulling met veen. Door het verdwijnen van het veen, zijn de in de kleigrond gelegen gedeeltes van de opgevulde putten aan de oppervlakte gekomen27. Molens en molengangen
Bij het begin van de drooglegging van de Schermer werden 36 watermolens gebouwd. Voor het op peil houden van de grondwaterstand waren later in totaal 52 molens nodig28. Op vijf plaatsen werd “druipland” mee ingepolderd waardoor er ruimte en hoogte ontstond om de molengangen te realiseren. De molengangen zijn soms ook weer verplaatst, omdat ze na het droogmalen of niet meer nodig waren om het water in de polder op peil te houden of er waren dieper gelegen molens nodig. De molens hebben tot in de 20e eeuw hun functie behouden door het ingenieuze systeem van bemalen. Behalve voor de bemaling werden de molens ook gebruikt als woonhuis voor de molenaars en hun gezinnen. De kaart van de verkaveling van de Schermer van rond 1635 van Claes Jansz. Visscher29 geeft een viertal molengangen aan aan de ringdijk, namelijk één in het noorden bij Rustenburg, één in het oosten bij Schermerhorn, één in het zuiden bij Driehuizen en één in het westen bij Oudorp (Alkmaar). De molengangen waren aangelegd op en rond stukken oud land die mee ingepolderd waren. De drie eerst genoemde watergangen bleven na de drooglegging bestaan. De molengang
27 28 29
Baas, H. e.a. (2005) Reh, W. 2005. Zee van Land Schilstra, 1993, p.22-23
Pagina 36
B ELEI DSNO T A A RCHEO LO G I E G EMEENT EN G RAF T – D E R I JP EN S CHERMER
aan de westzijde van de polder werd echter kort na de drooglegging verwijderd. De molens werden vermoedelijk naar elders in de Schermer verplaatst. Aan de Noordschermerdijk heeft een molengang van negen molens dienst gedaan voor de afwatering. Hier was oud land mee ingepolderd, dat als een smalle, verhoogde strook in het landschap lag. Op de kaart uit 1856 komen de binnendijkse molens niet meer voor. De grond van de ter plaatse aanwezige verhoging is later gebruikt voor het ophogen van de ringdijk. Het landschap geeft hier geen aanwijzingen meer van de vroegere molengang. Ten noorden van de Noordschermerdijk, bij Rustenburg staan nog wel drie molens van deze molengang. Op de kaart van 1680 komen hier vier molens voor. Ten westen van de Polder Mijzen lag een molengang die 15 molens telde. De kadastrale minuutplans van 1817 tellen zelfs 17 molens in deze molengang. Vermoedelijk werden later molens vanuit andere molengangen verplaatst naar deze oostelijk gelegen molengang. Rond 1900 stonden er nog 13 molens. In het huidige landschap resteren nog drie van deze molens. De andere molens zijn verdwenen. De molengang bij Driehuizen bestond uit in totaal vijftien molens tijdens de drooglegging. Van deze molengang is geen enkele molen bewaard gebleven. De contouren van de locaties waar de molens gestaan hebben, zijn nog goed zichtbaar in het landschap, soms zelfs in de vorm van onregelmatig reliëf. Fundamenten van de molens zijn veelal nog in de bodem aan te treffen. Aan de westzijde van de Schermer lag een molengang met vijf molens. Deze zijn kort na de drooglegging verwijderd. Op de kaart van 1680 is de molengang al niet meer weergegeven. De molens zijn vermoedelijk naar de oostzijde van de Schermerpolder verplaatst. Bijzonder in de Schermer was de realisatie van de binnenboezem. Waar de meeste droogmakerijen water naar een boezem uitsloegen die buiten de droogmakerij zelf gelegen was, dienden in de Schermer de Noorder- en Zuidervaart als boezem, van waaruit het water naar de ringvaart werd uitgeslagen. In de diverse polderafdelingen binnen de Schermer stonden tien molens die het water uit deze afdelingen loosden op de Noorder- dan wel de Zuidervaart. Ten westen van Schermerhorn werd het peilverschil tussen de Noordervaart en de ringsloot overbrugd door een molengang met zes molens. Heden ten dage zijn er nog drie molens aanwezig en zijn de locaties van de verdwenen molens nog goed zichtbaar in het veld. De Kadastrale Minuutplan uit 1817 toont de exacte locaties. De molens in de Schermer waren tot het midden van de 19e eeuw van een scheprad voorzien. Pas daarna werden de molens vervijzeld, terwijl dat elders in Noord-Holland reeds veel eerder gebeurde. Begin 20e eeuw is men van molenbemaling overgegaan op elektrische bemaling, waarna veel molens afgebroken zijn. Daarbij is het stoomtijdperk in de Schermer overgeslagen. C.
De historische dorpskernen
Binnen de gemeente zijn verschillende soorten historische dorpskernen aan te wijzen. Stompetoren en Zuidschermer zijn gelegen in de Polder De Schermer. Driehuizen, Grootschermer en Schermerhorn maken onderdeel uit van de Eilandspolder. Oterleek bevindt zich ten noorden van de polder De Schermer. Driehuizen
De betekenis van Driehuizen wordt toegeschreven aan de drie huizen die in 1603 gebouwd zijn. De oorsprong ligt bij een overhaal, waarbij boten over de dijk getrokken werden om zo verder te kunnen varen in het naastgelegen water. Door het omdijken van de Burenmaden (2e helft 16e
Pagina 37
B ELEI DSNO T A A RCHEO LO G I E G EMEENT EN G RAF T – D E R I JP EN S CHERMER
eeuw) was een overhaal noodzakelijk om de scheepvaart doorgang te verlenen. Deze overhaal trok mensen aan die er zich ook vestigden. De 17e-eeuwse kerk is in 1912 door brand verwoest. De oude locatie ervan is op de Kadastrale Minuutplan van 1817 te herkennen. De fundamenten van de kerk zijn in de bodem aanwezig, gedeeltelijk onder de huidige straat. De kerk is vervolgens op een andere plaats herbouwd. Grootschermer
Grootschermer vormt als lintdorp een scheiding tussen de aan de oostzijde aanwezige ‘eilanden’ van de Eilandspolder (Binnenmaden) en aan de westzijde een blokvormig verkaveld gebied, de Burenmaden. Het dorp is in de laatste helft van de 13e eeuw op de huidige plaats ontwikkeld. Eerder had de bevolking van dit deel van het gebied zich langs de Gouw gevestigd en mogelijk langs de Delft. Bij de bedijking van de Binnenmaden werd voor de bouw van de huizen van Grootschermer gebruik gemaakt van de noord-zuid lopende dijk, waarlangs de huizen werden gebouwd. Er zijn nog niet veel archeologische waarnemingen bekend in deze historische dorpskern. Schermerhorn
Het meest noordelijk gelegen dorp van de Eilandspolder, Schermerhorn, ligt ingeklemd tussen de polders Schermer, Beemster, Mijzen en de Eilandspolder. Het dorp is gesitueerd langs het noordelijke gedeelte van de ringdijk om de Eilandspolder en volgt de oever van het water Zwet. Het Zwet vormde de verbinding tussen de Beemster en de Schermer. Schermerhorn behoort tot de ‘Binnenmaden-bedijkings-dorpen’. Het is rond 1300 met de naam ‘De Horn’ als vissersdorp ontstaan. De naam ‘De Horn’ betekent ‘hoek of punt’. De plaats van Schermerhorn stak ook uit in het voormalige water van het Schermeer. Net als het dorp Grootschermer zullen ook in Schermerhorn zich mensen gevestigd hebben die eerder langs de Gouw woonden, of mogelijk langs de Delft30. Oterleek
Het dorp Oterleek en de polder Oterleek maken onderdeel uit van het gebied wat in zijn totaliteit omringt wordt door de Westfriese Omringdijk. Het dorp Oterleek behoort tot de eerst ontstane dorpen binnen de gemeente Schermer. Ontstaan rond 1000 na Chr., in dezelfde tijd als de latere verdwenen dorpen Schermer en Westmijzen. Bebouwing is (vermoedelijk) vanaf de ontstaansperiode langs de voormalige Westdijk te vinden. Het kerkterrein heeft een geschiedenis die teruggaat tot de 12e eeuw. Stompetoren
De naam van dit dorp verwijst letterlijk naar de onafgebouwde stompe toren van de kerk, die in 1662 werd gebouwd. Een schooltje en de kerk op de kruising van de Oterlekerweg en de Noordervaart vormde in eerste instantie de basis van dit dorp. De van oorsprong lineaire bebouwing langs de vaart is in de 20e eeuw aangevuld met meer geconcentreerde bebouwing ten noorden van de Noordervaart. Zuidschermer
Net als het dorp Stompetoren vindt ook Zuidschermer haar oorspong in de tijd na het droogmalen van het Schermeer. De huidige kerk is gebouwd in 1666 in de vorm van een stolp. Ruim honderd
30
Zie de paragraaf over Schermereiland.
Pagina 38
B ELEI DSNO T A A RCHEO LO G I E G EMEENT EN G RAF T – D E R I JP EN S CHERMER
jaar later, in 1790, werd het naastgelegen schoolgebouw gerealiseerd. De van oorsprong lineaire bebouwing langs de Zuidervaart is nog in tact. In de droogmakerij Schermer zijn ook meerdere buitenplaatsen gebouwd. De ligging en de geschiedenis ervan zijn echter onbekend. Alleen van de buitenplaats Rusthoek is wat meer bekend uit de beschrijving van Pieter Peereboom, één van de bewoners. Behalve Rusthoek waren ook Oud Korenstein en Hartenrust buitenplaatsen. De Kadastrale Minuutplannen van het begin van de 19e eeuw tonen diverse omgrachte terreinen met bebouwing. De beschrijving daarbij in de Oorspronkelijk Aanwijzende Tafels geeft aan dat het gaat om huizen met erf. Niet duidelijk is of het hier buitenplaatsen betreft of boerderijen met een omgracht erf. D.
Dorpsbebouwing buiten de historische kernen
Afgaande op de historische kaarten van rond 1900 blijkt dat voornamelijk Stompetoren (aan de noordzijde) en Schermerhorn (in het zuidoosten) in de 20e eeuw zijn gegroeid. De dorpen Grootschermer, Oterleek en Zuidschermer zijn op minder grote schaal uitgebreid. Driehuizen is niet of nauwelijks gegroeid, in vergelijking met de situatie rond 1900. Dit dorp heeft door de eeuwen heen een vrij stabiele bebouwingsdichtheid gekend. De uitbreiding van de dorpen vond plaats in het open landelijke gebied dat aan de dorpskernen grensde.
Gemeente Graft-De Rijp Geologie
Na het sluiten van de strandwallenkust (zie paragraaf Geologie algemeen) vormde zich op het grondgebied van het huidige Graft-De Rijp een veengebied. Tussen 1000 voor Christus en 100 na Christus was een zijgeul van het Oer-IJ door de strandwal van Akersloot heen gebroken. Via een kreek, die zich tot in de huidige Markermeer/Starnmeer uitstrekte, werd zand en klei afgezet. Tussen 100 en 900 na Christus raakten deze afzettingen overgroeid met veen. Ontginningen
Opvallend binnen de gemeentegrenzen zijn de vele verschillende verkavelingspatronen. Aan de hand van deze patronen is het geschiedenisverhaal van de gemeente te lezen en te vertellen. Vanaf de 9e of 10e eeuw na Christus werd het veen ontgonnen vanuit de riviertjes. De destijds droge en warme periode, maakte het mogelijk om naar de veengebieden te trekken. In eerste instantie zullen de ontginners zich op de flank van de veenkussens gevestigd hebben. Om de gebieden verder geschikt te maken voor de landbouw, werden afwateringssloten aangelegd, haaks op een veenriviertje. De Gouw in de Eilandspolder werd als bewoningsas gebruikt. Later is de bewoning verplaatst naar het huidige Noordeinde en Graft. Het is mogelijk dat ook verder naar het westen een bewoningslint gelegen heeft. Dit kan een oudere nederzetting geweest zijn, die voorafging aan de bewoning langs de Gouw. Het is ook mogelijk dat deze nederzetting gelijktijdig met de bewoning langs de Gouw bestond. Via de Gouw werd het water afgevoerd uit de veenontginning. De afwateringssloten tussen de kavels werden op korte afstand van elkaar gegraven om een goede ontwatering mogelijk te maken. Men stichtte een gemengd landbouwbedrijf met akkerbouw en veeteelt, die elkaar aanvulden. Door ontwatering van het veen traden inklinking en oxidatie op, waardoor het maaiveld daalde en het perceel weer vernatte. Men groef als reactie hierop de sloten dieper uit om een
Pagina 39
B ELEI DSNO T A A RCHEO LO G I E G EMEENT EN G RAF T – D E R I JP EN S CHERMER
betere ontwatering mogelijk te maken. Op een gegeven moment was het dieper uitgraven van de sloten niet meer afdoende, omdat het maaiveld zover was gedaald dat natuurlijke afwatering op het riviertje niet meer mogelijk was. Men verlengde in dat geval de kavels door de sloten verder het veen in te graven, waarbij men het nieuw ontgonnen gedeelte als akkerland gebruikte. Hierdoor ontstond de strokenverkaveling, zoals die op diverse plaatsen in Noord-Holland nog terug te vinden is. Uiteindelijk was ook dit niet meer mogelijk en werd akkerbouw op grote schaal onmogelijk. Men schakelde daarom over op extensieve veeteelt31. Het dalende maaiveld voorzag niet alleen in een veranderend landbouwsysteem, maar had ook meer wateroverlast tot gevolg. In combinatie met een hogere zeespiegel en veranderende weersomstandigheden kreeg het water meer vrij spel, waardoor afwateringssloten konden uitgroeien tot kleine en grote meren. Zo werden de veenstroompjes Schermer, Leet en Bamestra (Beemster) steeds onstuimiger, waarbij ze in noordoostelijke richting uitwaaierden32. Het veenland verbrokkelde hierdoor tot een eilandenrijk (Eilandspolder) en het Schermeer en de Beemster ontstonden. Vanaf de 16e eeuw werden in Noord-Holland meren drooggelegd. De Beemster (1612) en de Schermer (1635) zijn 17e-eeuwse droogmakerijen. Scheepvaart en visserij
Bewoning in de overgebleven veengebieden werd in de loop van de late middeleeuwen veel moeilijker. De bewoners ontwikkelden echter ook andere bestaanswijzen, waarbij aan het water gerelateerde werkzaamheden werden ontwikkeld, zoals visserij en scheepvaart. Enkhuizen was de eerste en belangrijkste stad die haringbuizen op zee bracht. De Rijp was halverwege de 16e eeuw na Enkhuizen het belangrijkste redersdorp van Noord-Holland. Omstreeks 1575 werd ook de eerste scheepswerf in De Rijp in gebruik genomen. Ook vanuit Graft werd de haringvisserij vanaf de 16e eeuw uitgeoefend en vermoedelijk ook vanuit Grootschermer en Schermerhorn. Behalve deze handel en de binnenscheepvaart, legden de bewoners van dit gebied zich in de 16e eeuw ook toe op de zeevaart. Behalve haringvisserij was ook de walvisvaart in de Eilandspolder van belang. Vanaf halverwege de 17e eeuw werd vanuit de dorpen van de Eilandspolder, De Rijp voorop, gevist op walvis rond Groenland. De dikke speklaag werd mee naar huis genomen en in traankokerijen gekookt tot lampolie en smeermiddel. Dorpen
Overeenkomstig het verkavelingspatroon vertellen ook de dorpen qua ligging en vorm een deel van het verhaal van de geschiedenis van de gemeente. In feite is de ontstaansgeschiedenis voor wat de dorpen betreft in te delen in drie categorieën33. Ten eerste zijn er de agrarische dorpen zoals Markenbinnen. Dan zijn er de dorpen die ontstonden door de bedijking van de Binnenmaden met Noordeinde, Graft en De Rijp als voorbeelden. De derde en laatste groep dorpen ontstond door bedijking van de Buitenmaden, waardoor West-Graftdijk en Oost-Graftdijk konden ontstaan. Naast de Schermer en de Beemster werd ook de Starnmeer in de 17e eeuw drooggelegd. Deze veranderingen hadden ook hun weerslag op de werkgelegenheid. De visserij nam in de loop van de tijd daarna in belang af.
31 Dit is een proces waar vele tientallen jaren zo niet eeuwen overheen gingen. Aangenomen wordt dat niet een eenmalige akkerbouw, naar veeteeltbedrijf is gemaakt, maar dat in de loop der tijd de veelteelt meer de overhand kreeg. Zie ook Ettema, 2005 32 Reh, W. 2005. Zee van Land 33 Kaptein, H. (1998)
Pagina 40
B ELEI DSNO T A A RCHEO LO G I E G EMEENT EN G RAF T – D E R I JP EN S CHERMER
Noord-Hollands slibaardewerk
Van Noord-Hollands slibaardewerk zijn in inventarissen geen overblijfselen aangetroffen. Deze vorm van keramiek is slechts als bodemvondsten aangetroffen. Het slibaardewerk, genoemd naar de versieringen van witte, dunne kleipap, werd vermoedelijk vervaardigd in Alkmaar in de 16e en 17e eeuw. In Alkmaar is echter op zeer beperkte schaal van dit aardewerk terug gevonden. Juist in de Eilandspolder is een grote hoeveelheid van het aardewerk aangetroffen34. Het aardewerk is versierd met allerlei voorstellingen en symbolen. Er is weinig bekend over het gebruik van het aardewerk en de eventuele sierwaarde ervan in de tijd dat het vervaardigd werd.
Gebiedsbeschrijving Graft-De Rijp A.
Het buitengebied
De veenpolders: Eilandspolder, Kogerpolder, Oostwouderpolder en Markerpolder
De veenpolders van Graft-De Rijp zijn restanten van de veenontginningen uit de 9e en 10e eeuw. Sommige delen zijn in de eeuwen erna herontgonnen. Met de introductie van de windpoldermolen kregen de verschillende polders ook eigen molens. De bouw van nieuwe molens duurde voort tot het einde van de 19e eeuw. Er werden overigens verspreid in het gebied rond de kernen van Graft en De Rijp ook industriemolens gebouwd vanaf de 16e eeuw. De beschrijving van de Eilandspolder komt grotendeels overeen met de beschrijving bij de gemeente Schermer onder de naam Schermereiland. Voor de algemene ontwikkelingsgeschiedenis wordt dan ook naar die paragraaf verwezen. Net als in de gemeente Schermer zijn ook in de gemeente Graft-De Rijp huisplaatsen aangetroffen langs de Gouw. Naar analogie van het ontstaan van Grootschermer ontstonden ten westen van de Gouw ook het huidige Graft en Noordeinde. Deze beide nederzettingen liggen op de westelijke dijk van de Binnenmaden. Langs de Gouw bevinden zich, op dezelfde kavelstrook als de huidige zerkenvloer van Graft, enkele percelen die nog in 1817 in bezit waren van de gereformeerde (=hervormde) kerk te Graft. Mogelijk heeft hier een voorganger van de kerk van Graft gestaan35. De Burenmaden liggen ook gedeeltelijk in de gemeente Schermer en gedeeltelijk in de gemeente Graft-De Rijp. Het Noordeindermeer en het Zuideindermeer (Graftermeer) bleven in eerste instantie als meren binnen het ontgonnen gebied behouden36, later zijn beide meren drooggelegd. De ringdijk rond de Burenmaden werd in de 16e eeuw aangelegd. Aan deze dijk ontstonden de nederzettingen West- en Oost-Graftdijk. Vanaf de 16e eeuw gingen ook de haringvisserij en zeescheepvaart een belangrijke rol spelen in de economie van Graft en De Rijp en vanaf de 17e eeuw de walvisvaart. Behalve sporen in de dorpskernen zelf, heeft dit ook sporen in de omgeving achtergelaten. Er werden diverse industriemolens gebouwd in de omgeving van de dorpen en er werden traankokerijen in de polder geplaatst. Vindplaatsen van molens en traankokerijen zijn ook als terreinen van archeologische waarde op de Archeologische Monumentenkaart (AMK) vermeld. De molens hadden een plaats buiten het dorp vanwege de windvang en de traankokerijen vanwege de stank. Aan de westzijde van de Starnmeer zijn de Oostwouderpolder en de Kogerpolder gelegen. Deze polders kennen een ontstaansgeschiedenis die met de Burenmaden van de Eilandspolder 34 35 36
In het museum ’t Houten Huis in De Rijp is een expositie van het aardewerk ingericht. Zie ook Alders (2006), p. 14-15 Kaptein, H. (1988)
Pagina 41
B ELEI DSNO T A A RCHEO LO G I E G EMEENT EN G RAF T – D E R I JP EN S CHERMER
overeenkomt. De 17e-eeuwse kaart37 laat in de Oostwouderpolder nog lintbebouwing langs de dijk zien. De Kadastrale Minuutplan uit 1821 toont nog slechts één woning langs de dijk. Op dezelfde plaats staat ook nu nog een huis. De Markerpolder heeft nog altijd een onregelmatige blokverkaveling. De polder is geen onderdeel van de Starnmeerpolder, maar is wat hoger gelegen, vermoedelijk als gevolg van de zandige en kleiige afzettingen die de zijtak van het Oer-IJ op deze plaats heeft afgezet. De Stierop, ten westen van de polder gelegen, is vermoedelijk een restant van deze kreek. De naam Stierop is een prehistorische naam, wat erop duidt dat deze watergang al lange tijd in het gebied bekend is. Rond 1900 stonden in de Markerpolder ruim 20 kleine molens. Aan de westzijde van de polder, langs de Markervaart stond in die tijd een grotere poldermolen. Polder de Starnmeer en Kamerhop
Polder de Starnmeer is drooggelegd in 1643. Het behoorde tot één van de vele meren in het Noorderkwartier38. De uiterst rationele verkaveling is te verklaren doordat de tekening en verdeling van de verkaveling in slechts één dag vervaardigd is. Dit verkavelingspatroon laat door de eeuwen heen weinig verandering zien. Tot op de dag van vandaag is de 17e-eeuwse verkaveling terug te zien. In het oosten van de polder heeft een viertal molens gestaan voor de bemaling. In het veld zijn deze locaties nog herkenbaar. Vermoedelijk bevinden zich in de grond nog restanten van funderingen. Ook voor deze molens geldt dat ze zijn ingetekend op de 17e-eeuwse kaart en al verdwenen zijn op de kaart van rond 1900. Meer westelijk stonden nog twee molens in een molengang (direct ten zuiden van Oost-Graftdijk). Deze molens zijn op de kaart van rond 1900 nog aangegeven. Het Kamerhop ligt aan de noordoostzijde van de Starnmeerpolder en is tegelijkertijd met de Starnmeerpolder drooggelegd. In deze polder zijn op de 17e-eeuwse kaart huizen aangegeven langs de dijk aan de noordzijde van de polder. Op de Kadastrale Minuutplan van 1817 zijn deze huizen verdwenen. Polder de Graftermeer
Deze polder is pas laat drooggelegd. In 1845 werd begonnen met het droogmalen. Daarvoor maakte het destijds genoemde Suyder Meer onderdeel uit van de eerder besproken Burenmaden binnen de Eilandspolder. Op de kaart van rond 1850 zijn drie molens in de polder ingetekend, waarvan de belangrijkste aan de zuidoostzijde van de polder lag, bij de dijk. Op de kaart uit 1904 is aan de zuidzijde ook de locatie van het stoomgemaal te zien. Vandaag de dag is dit stoomgemaal niet meer aanwezig. De exacte locatie van zowel het stoomgemaal als de molens is nog vast te stellen en restanten van funderingen zijn niet uitgesloten.
B.
De historische dorpskernen
Gemeente Graft-De Rijp kent vele historische dorpskernen. De belangrijkste dorpen zijn Noordeinde, Graft, De Rijp, West-Graftdijk, Oost-Graftdijk en Markenbinnen.
37
Dit is de kaart van het Hoogheemraadschap Uitwaterende Sluizen van Kennemerland en West-Friesland, in 1680 vervaardigd door J.J. Dou. Bron: Kaartboek Uitwaterende Sluizen van Kennemerland en West-Friesland, 1745 (kopie). In het vervolg aan te duiden als 17e-eeuwse kaart. 38 Danner, H.
Pagina 42
B ELEI DSNO T A A RCHEO LO G I E G EMEENT EN G RAF T – D E R I JP EN S CHERMER
Noordeinde
Het dorp Noordeinde behoort tot de dorpen die zijn ontstaan na de bedijking van de Binnenmaden rond 1300 en ligt aan het Noordeinde. De voorganger van dit dorp heeft aan de Gouw gelegen. In eerste instantie leefde men van de landbouwopbrengsten, maar nadat dit niet meer toereikend was, werd in de Eilandspolder ook de (zee)visserij belangrijk als inkomstenbronen. In Noordeinde was vooral de nijverheid rondom scheepvaart en visserij een belangrijke bron van inkomsten in de 16e en 17e eeuw. Touwslagerijen bepaalden dan ook het gezicht van het dorp. Hiervan zijn nog sporen terug te vinden en op de Kadastrale Minuutplan van 1817 is nog een lijnbaan ingetekend. De huidige kerk (Vermaning) is gebouwd in 1874. Deze diende ter vervanging van de oude, aan de overkant van de weg gesitueerde Vermaning. Eerder bezochten de bewoners van Noordeinde de kerk in Graft. Aan de dijk waaraan Graft en Noordeinde gelegen zijn stond een aantal molens, waaronder twee hennepmolens, twee korenmolens en een oliepersmolen39. Eén van de korenmolens wordt als meelmolen weergegeven op de kaart uit 1680/1745. Deze locatie is waarneembaar in het landschap. Het perceel heeft een afwijkende vorm en ligt aan de oude molensloot. Graft
Het huidige Graft werd ook gebouwd tijdens of kort na de bedijking van de Binnenmaden. Voor de omdijking was ook dit dorp (vermoedelijk) meer oostelijk gelegen langs de Gouw. De naam Graft komt al in schriftelijke bronnen tussen 1083 en 1120 voor als Greft en duidt op een gegraven watergang. Na de bedijking van rond 1300 kreeg het dorp zijn huidige plaats aan de huidige Raadhuisstraat. In eerste instantie leefde men van de landbouwopbrengsten, maar nadat dit niet meer toereikend was, werd ook de (zee)visserij opgezet en vormde het een belangrijke bron van inkomsten. Behalve zeevaart werden ook handel en nijverheid, als afgeleide bronnen van inkomsten van belang. In en rond Graft werden veel industriemolens gebouwd. Sporen van dit verleden zijn nog in beperkte mate terug te vinden. De kerk van Graft bediende in de Middeleeuwen niet alleen de bewoners van dit dorp, maar ook die van Noordeinde en De Rijp. Naast het raadhuis van Graft is een zerkenvloer aanwezig van de 17e-eeuwse kerk van Graft. De kerk werd in 1951 afgebroken. Onder de zerkenvloer worden nog de resten van een oudere kerk verwacht. In 1346 wordt al melding gemaakt van een oud kerkhof te Graft (vermoedelijk langs de Gouw), wat erop wijst dat er op dat moment al een nieuwe kerk was, vermoedelijk op de plaats van de huidige zerkenvloer. Ook onder de restanten van de 17e-eeuwse kerk worden daarom resten van een oudere kerk vermoed40. De straatjes dwars op de Raadhuisstraat, achter de kerk en even noordelijker, zijn ook al op de 17e-eeuwse kaart aangegeven. De Rijp
Het dorp De Rijp kent geen agrarische voorgeschiedenis, het is vanuit Graft ontstaan. In de 15e eeuw vestigden zich hier inwoners van Graft om er een vissershaven te starten voor het meer De Beemster. De goede ligging van de plaats voorzag in een snelle groei. Het aantal bezoekende en uitvarende schepen nam toe, waardoor in de eerste helft van de 17e eeuw niet alleen de reeds bestaande haven (Tuingracht) werd uitgebreid, maar een tweede (Buishaven, 1625) en derde (1650) haven aan De Rijp werden toegevoegd. Het ontbreken van de agrarische basis is mogelijk de verklaring voor de stedelijke uitstraling van het dorp, waarin gevelwanden voorkomen en de percelen waarop de huizen gebouwd zijn, zeer 39 40
Schuurman, P. (1940) Zie ook Alders (2006)
Pagina 43
B ELEI DSNO T A A RCHEO LO G I E G EMEENT EN G RAF T – D E R I JP EN S CHERMER
smal zijn. De nijverheid speelde in De Rijp ook een belangrijke rol. Rondom het dorp zijn in de bodem veel restanten van oude molens aanwezig. De inwoners van De Rijp bezochten in eerste instantie de kerk van Graft, maar al voor 1467 werd een kapel gebouwd in De Rijp41. De huidige kerk is in 1529 gebouwd en daarna met een schip en de westtoren uitgebreid in de 16e en 17e eeuw42. West-Graftdijk en Oost-Graftdijk
West- en Oost-Graftdijk zijn ontstaan bij de bedijking van de Burenmaden in de 16e eeuw. De bevolking leefde in eerste instantie van de veeteelt en visserij. Door inpoldering van de Schermer en de Starnmeer nam de visserij af. De hennepnijverheid werd daarna een belangrijke werkgever voor vele Graftdijkers. Hier werd de hennep bewerkt om vervolgens te kunnen worden gebruikt voor de lijnbanen in plaatsen als Graft, De Rijp en Noordeinde. De locatie van de kerken van Oost- en West-Graftdijk is terug te vinden op de kaart uit 1680. In de 17e eeuw lagen de kerken van West- en Oost-Graftdijk op dezelfde plaats als de huidige kerkgebouwen staan. De kerk van West-Graftdijk ligt aan de Moor, het verbindingswater tussen het Graftermeer en het water ten zuiden van de Schermer. De kerk van Oost-Graftdijk ligt achter de lintbebouwing langs het Vinkenhop. Zowel West- als OostGraftdijk hadden ook een Doopsgezinde Vermaning. De Vermaning van West-Graftdijk is verdwenen, terwijl in Oost-Graftdijk de Vermaning nog aanwezig is. Vinckhuysen
Tussen West- en Oost-Graftdijk ligt een klein lint van bebouwing langs het water van het Vinkenhop. Op de 17e-eeuwse kaart is dit lint aangeduid met de naam Vinckhuysen. Vermoedelijk is het net als West- en Oost-Graftdijk ontstaan na de bedijking van de Burenmaden. Verder is er niets over deze nederzetting bekend. Markenbinnen
Markenbinnen is op de huidige plaats ontstaan bij de eerste ontginning, rond 950-1000 na Chr. Het ligt op een verhoging in het landschap die door een zijtak van het Oer-IJ is opgeworpen in de periode tussen 1000 voor en 100 na Chr. Het Stierop is vermoedelijk een restant van deze geul. Ten noorden van Markenbinnen, aan de overkant van de Stierop zijn vondsten gedaan uit de Romeinse tijd, die op een grote ouderdom van deze stroom wijzen. De werkgelegenheid van de inwoners was vergelijkbaar met de omliggende dorpen. Veeteelt, visserij en later de nijverheid brachten de nodige inkomsten op. De huidige kerk van Markenbinnen is gebouwd in 1704. Behalve de resten van de kerk die op de 17e-eeuwse kaart zijn weergegeven worden onder de kerk ook de resten van een middeleeuwse kapel en van menselijke begravingen vanaf de late middeleeuwen verwacht. C.
Dorpsbebouwing buiten de historische kernen
Grootschalige dorpsuitbreidingen hebben zich voornamelijk voorgedaan bij de plaatsen De Rijp en in mindere mate Graft en West-Graftdijk. De Rijp was halverwege de 17e eeuw al een aanzienlijk dorp. Het had een snelle ontwikkeling doorgemaakt. Na de 17e eeuw ontwikkelde het dorp zich niet meer zo snel. In de 20e eeuw is het dorp De Rijp echter sterk uitgebreid. Deze uitbreidingen dateren van na de Tweede Wereldoorlog. In het gebied ten zuiden van De Rijp zijn op de kaart van
41 42
Alders (2006) p. 15 www.kich.nl
Pagina 44
B ELEI DSNO T A A RCHEO LO G I E G EMEENT EN G RAF T – D E R I JP EN S CHERMER
1680 diverse industriemolens ingetekend. Mogelijk zijn restanten van de funderingen nog onder de nieuwbouwwijken aanwezig. Zowel West-Graftdijk als Graft zijn met kleine uitbreidingen vergroot in de 20e eeuw. Graft breidde uit in zuidelijke richting en West-Graftdijk naar het oosten. D.
Stelling van Amsterdam
Binnen het grondgebied van de gemeente Graft-De Rijp bevinden zich twee verdedigingswerken die deel uitgemaakt hebben van de Stelling van Amsterdam. Deze stelling vormde een cirkelvormige verdedigingskring rondom Amsterdam. Verschillende vormen van verdedigingswerken, waaronder inundaties, forten, vestingen en batterijen, dienden om in geval van nood de hoofdstad goed te kunnen verdedigen. In het noordwesten van de Markerpolder ligt het Fort Markenbinnen. In eerste instantie ging het om een in 1890 aangelegde aardwerk. In de jaren daarna werd het fort verder opgebouwd. Ten oosten van het fort is een inundatiesluis aanwezig. Het tweede verdedigingswerk betreft de Liniewal in de Starnmeerpolder. Deze doorsnijdt de Starnmeerpolder vanaf de noordoostzijde van de Markerpolder naar de Knollendammervaart. In eerste instantie bevond zich hier een inlaatduiker, waarbij rond 1900 ook een wal werd opgeworpen. De wal is nu bijna volledig afgegraven. Fort Spijkerboor is juist buiten de gemeente Graft-De Rijp gelegen. Enkele werken rondom dit fort die samenhangen met de inundatie liggen echter wel op het grondgebied van de gemeente. Zo ligt er in de dijk een inundatiesluis met een inundatiekom en grenspaal. De sluis bij De Rijp is ook gebruikt als inundatiesluis voor militaire doeleinden.
Pagina 45
B ELEI DSNO T A A RCHEO LO G I E G EMEENT EN G RAF T – D E R I JP EN S CHERMER
Pagina 46
B ELEI DSNO T A A RCHEO LO G I E G EMEENT EN G RAF T – D E R I JP EN S CHERMER
5. ARCHEOLOGISCHE GEBIEDSBESCHRIJVINGEN: EEN INSTRUMENT VOOR BELEID
Toelichting Bijzondere archeologiegebieden, zoals aangeduid op de kaart, hebben bijzondere archeologische waarden. Bij nieuwe ontwikkelingen is verkennend archeologisch prospectieonderzoek vereist. De gemeenten voeren hiervoor een beleid op behoud, herstel of vernieuwing van waardevolle elementen en structuren. Bij het overige grondgebied van de gemeenten wordt een regulier archeologiebeleid gevoerd. Dit betekent dat slechts bij bodemverstorende werkzaamheden bij plannen die een bepaalde maat te boven gaan rekening hoeft te worden gehouden met archeologische waarden. Daarbij wordt een indeling in verschillende categorieën “Archeologisch waardevol gebied” gehanteerd, elk met een eigen archeologiecriteria. Beneden de in de archeologiecriteria genoemde omvang hoeft met archeologische waarden geen rekening te worden gehouden. De gemeentebesturen geven door middel van archeologiecriteria aan welk niveau van archeologiebeleid in een bepaald gebied als ‘redelijk’ kan worden beschouwd. Uitgangspunt van het beleid is om de archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem te bewaren en pas over te gaan tot opgraven als het plan, ondanks eventuele aanpassingen, tot verstoring van die waarden leidt. Daarbij zullen alleen die waarden worden onderzocht en gedocumenteerd die door de uitvoering van de planwerkzaamheden worden bedreigd. Binnen de historische dorpskernen van de beide gemeenten zullen, vanwege het belang van behoud van archeologische waarden, beperkingen worden gesteld aan het aanleggen of uitbreiden van ondergrondse ruimtes. Deze beperkingen zullen worden vastgesteld in het bestemmingsplan en de gemeentelijke bouwverordening. Op alle wettelijk beschermde archeologische monumenten en op een aantal van de hieronder aangeduide terreinen wordt een verbod ingesteld op het zonder vergunning van burgemeester en wethouders meevoeren van een metaaldetector. De mogelijkheid van vergunningverlening wordt toegespitst op het eventueel verrichten van professioneel archeologisch onderzoek en het, indien noodzakelijk, opsporen van explosieven en dergelijke. Tenslotte is van belang, dat bij restauratiewerkzaamheden van bouwkundige monumenten rekening wordt gehouden met het zonodig documenteren van bouwhistorische waarden. Indien bij deze werkzaamheden de bodem wordt geroerd dient steeds nagegaan te worden of de archeologische sporen hieronder te lijden zullen hebben. Als dat het geval is, zal documenterend archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn. In die gevallen waarbij rekening dient te worden gehouden met archeologische waarden wordt steeds, eventueel na vooroverleg met een archeologische deskundige, eerst een archeologisch bureauonderzoek verricht, op basis waarvan eventuele vervolgstappen worden genomen. Afweging van de aanwezige archeologische belangen tegen andersoortige belangen kan immers slechts na archeologisch vooronderzoek plaatsvinden. Een overzicht van de diverse te ondernemen stappen bij concrete planvorming wordt gegeven in hoofdstuk 6.
Pagina 47
B ELEI DSNO T A A RCHEO LO G I E G EMEENT EN G RAF T – D E R I JP EN S CHERMER
Veenpolders (SCHE1A, SCHE25A, SCHE57A, SCHE71A) Beschrijving
De veenpolders in de gemeente Schermer zijn vanaf de 10e of 11e eeuw ontgonnen. De polder Oterleek (SCHE1A) kent een onregelmatige blokverkaveling die kenmerkend is voor gebieden waar veel wateroverlast is geweest. Deze polder heeft gelegen tussen het water van de Schermer en dat van de Heerhugowaard. De Polder Mijzen (SCHE25A) is verkaveld met een onregelmatige strokenverkaveling die kenmerkend is voor veenontginningen. Langs de Gouw heeft het dorpje Westmijzen gelegen. Het gebied van de Binnenmaden (SCHE57A) kent een onregelmatige strokenverkaveling. De brede sloten wijzen erop dat later in het gebied ook turf gewonnen is door de boeren, waarschijnlijk voor eigen gebruik. In de Burenmaden (SCHE71A) werd vanaf de ontginning van het veen gewoond. Men woonde verspreid in het gebied of langs de ontginningsas. Na verloop van tijd kreeg het gebied veel wateroverlast te verduren van het Schermeer. Toch bleef het gebied lange tijd onbedijkt. Pas in de 16e eeuw werd een dijk aangelegd. In de polder Oterleek en in de Burenmaden zijn geen archeologische waarnemingen bekend. In de Polder Mijzen en de Binnenmaden zijn wel (veel) archeologische waarnemingen bekend. Waardebepaling
Gebaseerd op de bekende archeologische waarnemingen, de geschiedenis en kennis van overige veengebieden in de omgeving, kunnen sporen van landbouw en van bewoning vanaf de late middeleeuwen verwacht worden. Deze kunnen zich reeds binnen enkele decimeters onder de oppervlakte bevinden en kunnen concreet bestaan uit ploegsporen, fundamenten van huizen, ophogingen, afvalkuilen, waterputten, beerputten, paalsporen van huizen, slootvullingen, gebruiksvoorwerpen en gereedschappen. Archeologieregime
In de veenpolders is een bijzonder archeologieregime van kracht vanwege de verwachte aanwezigheid van belangwekkende archeologische bodemsporen. Het archeologieregime wordt gerealiseerd door aanpassing van het bestemmingsplan, waarbij de polders als archeologisch waardevol gebied van de derde categorie wordt aangegeven. Archeologiecriteria
Bij grondroerende werkzaamheden in plannen met een oppervlakte van 500 m2 of groter en die dieper reiken dan 40 cm beneden het maaiveld, dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van archeologische waarden. Oterleek, historisch dorpslint (SCHE2A) Beschrijving
De dorpskern van Oterleek kwam vermoedelijk in de Late Middeleeuwen tot ontwikkeling op de huidige plaats. De huizen zijn aan beide zijden van de weg gebouwd. De huizen ten oosten van de dijk lagen daarom tot de bedijking van de Heerhugowaard in 1630 buitendijks. Vermoedelijk verdienden de bewoners de kost met de visserij. Dit komt ook reeds zo op de 17e-eeuwse kaart voor. De historische dorpskern is op de AMK aangegeven als terrein van hoge archeologische
Pagina 48
B ELEI DSNO T A A RCHEO LO G I E G EMEENT EN G RAF T – D E R I JP EN S CHERMER
waarde43 op basis van het historische kaartbeeld van rond 1850. Op de 17e-eeuwse kaart van J.J. Dou komt bebouwing in het midden van het dorp slechts aan de oostzijde van de dijk voor. De Kadastrale Minuutplan van 1817 geeft bebouwing voor het hele dorp aan beide zijden van de dijk weer. Er is geen aanleiding de begrenzing van de historische dorpskern zoals weergegeven op de AMK aan te passen. In het dorpslint zijn geen archeologische waarnemingen bekend. Waardebepaling
Ondanks het ontbreken van bekende archeologische waarnemingen kunnen, gebaseerd op de geschiedenis, de kerk die reeds in de 12e eeuw op de huidige plaats voorkomt en kennis van overige veengebieden in de omgeving, sporen van bewoning vanaf de Late Middeleeuwen verwacht worden. Deze kunnen zich reeds binnen enkele decimeters onder de oppervlakte bevinden en kunnen concreet bestaan uit fundamenten van huizen, ophogingen, afvalkuilen, waterputten, paalsporen van huizen, slootvullingen, gebruiksvoorwerpen en gereedschappen. In de bestaande bebouwing van vóór 1945 kunnen nog onbekende bouwhistorische waarden aanwezig zijn. Archeologieregime
In de dorpskern van Oterleek is een bijzonder archeologieregime van kracht vanwege de verwachte aanwezigheid van belangwekkende archeologische bodemsporen en voorwerpen op een relatief klein oppervlakte. Het archeologieregime wordt gerealiseerd door aanpassing van het bestemmingsplan, waarbij het gehele historische dorpslint als archeologisch waardevol gebied van de tweede categorie wordt aangegeven. Indien er in een te slopen pand bouwhistorische waarden aanwezig blijken, dienen deze waarden door een bouwhistoricus te worden gedocumenteerd, opdat deze informatie over de ontwikkelingsgeschiedenis van het dorp niet verloren gaat. Voor sloop- of bouwlocaties en braakliggende terreinen wordt een metaaldetectorverbod ingesteld. Archeologiecriteria
Bij grondroerende werkzaamheden in plannen met een oppervlakte van 50 m2 of groter en die dieper reiken dan 35 cm beneden het maaiveld, dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van archeologische waarden. Bij sloopwerkzaamheden van bebouwing van vóór 1945 dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van bouwhistorische waarden. Droogmakerij de Schermer (SCHE8A) Beschrijving
Het Schermeer werd tussen 1631 en 1635 drooggelegd. De veenontginningen die aan de vorming van het meer vooraf gingen waren in die tijd reeds lang verdwenen in het water. De huidige verkaveling van de polder komt vrijwel geheel overeen met de verkaveling die in de 17e eeuw aan de polder gegeven is. Voorafgaand aan het ontstaan van het Schermeer kunnen er ook reeds mensen in het gebied gewoond hebben. Bewoning was mogelijk in de prehistorie en de vroege middeleeuwen.
43
Monumentnummer 14812
Pagina 49
B ELEI DSNO T A A RCHEO LO G I E G EMEENT EN G RAF T – D E R I JP EN S CHERMER
Aan de westzijde van de polder is een vijftal waarnemingen bekend. Het betreft resten uit de Nieuwe Tijd. Waardebepaling
Ondanks het vrijwel ontbreken van bekende archeologische waarden kunnen, gebaseerd op de geschiedenis en kennis van droogmakerijen in de omgeving, sporen van bewoning uit de prehistorie en de vroege middeleeuwen verwacht worden, alsmede sporen van landbouw vanaf de 17e eeuw. Deze kunnen zich direct beneden de bouwvoor bevinden en kunnen concreet bestaan uit afvalkuilen, gebruiksvoorwerpen en gereedschappen. Archeologieregime
In de droogmakerij de Schermer is een bijzonder archeologieregime van kracht vanwege de verwachte aanwezigheid van archeologische bodemsporen. Het archeologieregime wordt gerealiseerd door aanpassing van het bestemmingsplan, waarbij de polders als archeologisch waardevol gebied van de vierde categorie wordt aangegeven. Archeologiecriteria
Bij grondroerende werkzaamheden in plannen met een oppervlakte van 2.500 m2 of groter en die dieper reiken dan 40 cm beneden het maaiveld, dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van archeologische waarden. Molengangen van de Schermer (SCHE9A t/m SCHE14A) Beschrijving
In de Schermer hebben vijf molengangen dienst gedaan bij de drooglegging. De molengang bij Schermerhorn werd na de drooglegging toegevoegd om de waterhuishouding van de droogmakerij mede te regelen. Het betreft de volgende molengangen: 1. Molengang bij Rustenburg (SCHE9A). Deze molengang is aan het einde van de 17e eeuw nog op kaartmateriaal aangegeven. In de 19e eeuw was het binnendijkse gedeelte van de molengang verdwenen. Hiervan zijn geen zichtbare resten bewaard gebleven. Op het buitendijkse gedeelte staat nog altijd een aantal molens. 2. Molengang bij Polder Mijzen (SCHE10A). De structuren van deze molengang zijn nog altijd in het landschap zichtbaar. Na de drooglegging van de Schermer is in eerste instantie het aantal molens hier uitgebreid. Na de invoering van de elektrische bemaling van de Schermer zijn de meeste molens verwijderd. Er resteren er nu nog drie. 3. Molengang bij De Matten (SCHE12A). De structuur van deze molengang is eveneens nog zichtbaar in de polder. Op deze molengang zijn geen molens meer aanwezig in het huidige landschap. Kort na de drooglegging van de Schermer, rond 1665, werden de molens van deze molengang verwijderd. Deze molengang is op de AMK aangeduid als terrein van hoge archeologische waarde44. 4. Molengang bij Driehuizen (SCHE13A). De molengang is gerealiseerd op een stuk oudland dat mee-ingepolderd is, de Blokkers. De structuren van deze molengang zijn nog altijd in het landschap zichtbaar. Na de invoering van de elektrische bemaling van de Schermer zijn de molens verwijderd. Er resteren nu geen molens meer.
44
Monumentnummer 13747
Pagina 50
B ELEI DSNO T A A RCHEO LO G I E G EMEENT EN G RAF T – D E R I JP EN S CHERMER
5. Molengang bij Alkmaar (SCHE14A). Aan deze molengang herinnert nog slechts de loop van een sloot. De molens van deze molengang werden vrijwel direct na de drooglegging van de Schermer verwijderd en naar elders verplaatst. 6. Na de drooglegging is ook bij Schermerhorn een molengang aangelegd (SCHE11A). Deze molengang sloeg het water uit de Noordervaart op de ringvaart uit. Van deze molengang resteren nog zichtbare resten in het landschap, waaronder drie van de zes molens. Ter plaatse van de molengangen zijn geen archeologische waarnemingen bekend. Waardebepaling
In de bodem kunnen zich, met name waar deze nog niet zo sterk verstoord is, archeologisch relevante resten van de molengangen bevinden. Deze zullen voornamelijk bestaan uit fundamenten van sluizen en bijgebouwtjes (de molenplaatsen zijn als aparte archeologiegebieden aangewezen), voormalige waterlopen, kaden, gereedschappen en gebruiksvoorwerpen. Zij leveren met name informatie over bouw, constructie en ontwikkeling van waterpeilbeheersing en windtechnologie uit een vroege periode en over het dagelijks leven van de molenaar en zijn gezin. Archeologieregime
Voor de molengangen is een bijzonder archeologieregime van kracht vanwege de verwachte aanwezigheid van archeologische bodemsporen. Het archeologieregime wordt gerealiseerd door aanpassing van het bestemmingsplan, waarbij het als archeologisch waardevol gebied van de derde categorie wordt aangegeven. Archeologiecriteria
Bij grondroerende werkzaamheden in plannen met een oppervlakte van 500 m2 of groter en die dieper reiken dan 40 cm beneden het maaiveld, dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van archeologische waarden. Molens en molenplaatsen (SCHE5A, SCHE28A, SCHE55A, SCHE 62A, SCHE63A, SCHE64A, SCHE65A, SCHE66A EN SCHE74A t/m SCHE143A) Beschrijving
In de gemeente Schermer hebben zowel in de veenpolders als in de droogmakerijen molens gestaan. Er zijn 78 molenplaatsen bekend in de gemeente. Een klein aantal hiervan zijn korenmolens geweest, de andere molens zijn opgericht voor het droogmalen van een meer of de regeling van de waterhuishouding. De korenmolens hebben gestaan bij Grootschermer, de Polder Mijzen en bij Oterleek. Verder zijn in de veenpolders de molens slechts opgericht om de waterhuishouding te regelen. Deze molens komen allemaal al op de 17e-eeuwse kaart voor en zijn nu verdwenen. In de droogmakerij de Schermer is verreweg het grootste deel van de molens gebouwd. Hier betreft het molens die alleen voor de drooglegging gebouwd zijn en molens die voor de regeling van de waterhuishouding dienden na de drooglegging. Molens die na de drooglegging zijn afgebroken (en/of verplaatst) bevonden zich aan de westzijde in de molengang bij Alkmaar en aan de noordzijde van de polder in het binnendijkse deel van de molengang bij Rustenburg. Deze molens werden voor het overgrote deel ook bewoond. De meeste molens zijn afgebroken, maar er staan nog molens bij Oterleek en in de molengangen bij Rustenburg, bij de Polder Mijzen, bij Schermerhorn, in de Polder Menningweer, bij
Pagina 51
B ELEI DSNO T A A RCHEO LO G I E G EMEENT EN G RAF T – D E R I JP EN S CHERMER
Zuidschermer en bij Stompetoren. De meeste van de molens in de Schermer komen al voor op de 17e-eeuwse kaart, maar een vijftal molens is tussen 1680 en 1850 gebouwd. Acht molenplaatsen zijn op de AMK als van hoge archeologische waarde aangegeven. Bij een molenplaats in de Noordeindermeerpolder is een archeologische waarneming bekend. De verdwenen windpoldermolens in de polders Oterleek en Mijzen hadden naast de molen ook een schuur staan, die is meegenomen in de aanwijzing van de molenplaats. Waardebepaling
Op historisch kaartmateriaal zijn molens aangegeven. Deze plaatsen zijn ook op de kaart met de archeologische waarden overgenomen. Mogelijk zijn in de ondergrond resten van de fundering van de molens terug te vinden. Veel van de molens werden bewoond, zodat ook sporen van bewoning te verwachten zijn in de bodem. Zowel in de molengangen als op de molenplaatsen zijn bovendien resten van bijgebouwtjes te verwachten. Archeologieregime
Op de plaatsen waar molens hebben gestaan, is een bijzonder archeologieregime van kracht vanwege de verwachte aanwezigheid van archeologische bodemsporen en voorwerpen. Het archeologieregime wordt gerealiseerd door aanpassing van het bestemmingsplan, waarbij het als archeologisch waardevol gebied van de tweede categorie wordt aangegeven. Archeologiecriteria
Bij grondroerende werkzaamheden in plannen met een oppervlakte van 50 m2 of groter, die dieper reiken dan 35 cm beneden het maaiveld, dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van archeologische waarden. De Matten (SCHE17A) Beschrijving
De Matten is een stukje oudland, dat eerder als eilandje in het Schermeer gelegen was. Het land is onderdeel geworden van de Schermerpolder, maar heeft een eigen verkavelingsstructuur behouden. Het zal, overeenkomstig het omliggende gebied, ontgonnen zijn in de 10e of 11e eeuw. De verkaveling is onregelmatig van karakter en komt in grote lijnen overeen met de verkaveling op de kaart van rond 1850. De 17e-eeuwse kaart van Dou toont in de Matten de aanwezigheid van vier gebouwen, vermoedelijk boerderijen. Op de Matten zijn geen archeologische waarnemingen bekend. Waardebepaling
Ondanks het ontbreken van bekende archeologische waarden kunnen, gebaseerd op de geschiedenis en kennis van overige veengebieden in de omgeving, sporen van landbouw vanaf de Late Middeleeuwen verwacht worden. Tevens kunnen sporen van bewoning verwacht worden, in ieder geval vanaf de 17e eeuw, maar oudere sporen kunnen niet uitgesloten worden. De sporen kunnen zich reeds binnen enkele decimeters onder de oppervlakte bevinden en kunnen concreet bestaan uit ploegsporen, fundamenten van huizen, ophogingen, afvalkuilen, waterputten, paalsporen van huizen, slootvullingen, gebruiksvoorwerpen en gereedschappen.
Pagina 52
B ELEI DSNO T A A RCHEO LO G I E G EMEENT EN G RAF T – D E R I JP EN S CHERMER
Archeologieregime
In de Matten is een bijzonder archeologieregime van kracht vanwege de verwachte aanwezigheid van belangwekkende archeologische bodemsporen. Het archeologieregime wordt gerealiseerd door aanpassing van het bestemmingsplan, waarbij de Matten als archeologisch waardevol gebied van de derde categorie wordt aangegeven. Archeologiecriteria
Bij grondroerende werkzaamheden in plannen met een oppervlakte van 500 m2 of groter en die dieper reiken dan 40 cm beneden het maaiveld, dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van archeologische waarden. Lintbebouwing in de Schermerpolder (SCHE18A) Beschrijving
Kort na de drooglegging van de Schermer vestigden zich bewoners in het gebied. Men woonde voornamelijk langs de Noorder- en Zuidervaart, de Molenweg en de ringdijk aan de westzijde van de polder. De grotere boerderijen hadden een dubbele gracht rondom de boerderij en rondom de boomgaard, die ook bij (vrijwel) iedere boerderij werd aangelegd. Er zijn geen archeologische waarnemingen bekend in deze gebieden. Waardebepaling
In de bodem kunnen zich, met name waar deze nog niet zo sterk verstoord is, archeologisch relevante resten van boerderijen bevinden. Deze zullen voornamelijk bestaan uit fundamenten van hoofd- en bijgebouwen, tuinen, gebruiksvoorwerpen, grachten en waterlopen. Zij leveren met name informatie over de ruimtelijke en bouwkundige ontwikkeling van de stolpboerderij en het dagelijks leven van de bewoners. Vanwege de aanwezigheid van belangwekkende sporen die voor de toekomst behouden moeten blijven hebben deze plekken een grote archeologische waarde. Van deze boerderijen zijn naast de voor archeologie relevante terreinen mogelijk ook nog bovengronds bewaard gebleven historische bouwdelen aanwezig, hoewel veel boerderijen in de loop der tijd ingrijpend zijn verbouwd of herbouwd. Aan de Noordervaart staat de Wittenburg, het huidige gemeentehuis van de gemeente Schermer. Deze is als bouwkundig rijksmonument aangewezen. Archeologieregime
In de stroken langs de Noorder- en Zuidervaart, Molenweg en westelijke ringdijk van de Schermer is een bijzonder archeologieregime van kracht vanwege de aanwezigheid van belangwekkende archeologische bodemsporen en voorwerpen op een relatief kleine oppervlakte. Voor de terreinen waarvan de bebouwing als rijksmonument staat geregistreerd wordt bij vergunningverlening in het kader van verbouwing of restauratie rekening gehouden met de aanwezig archeologische en bouwhistorische waarden. Het archeologieregime wordt gerealiseerd door aanpassing van het bestemmingsplan, waarbij deze stroken wroden aangegeven als archeologisch waardevol gebied van de derde categorie.
Pagina 53
B ELEI DSNO T A A RCHEO LO G I E G EMEENT EN G RAF T – D E R I JP EN S CHERMER
Archeologiecriteria
Bij grondroerende werkzaamheden in plannen met een oppervlakte van 50 m2 of groter en die dieper reiken dan 35 cm beneden het maaiveld, dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van archeologische waarden. Bewoningssporen Polder Mijzen (SCHE20A t/m SCHE23A) Beschrijving
In de Polder Mijzen zijn op diverse terreinen bewoningssporen aangetroffen45. Het betreft percelen met diverse huisplaatsen uit de Late Middeleeuwen en het begin van de Nieuwe Tijd. Met uitzondering van het terrein aan de zuidwestzijde (SCHE20A) vormen de terreinen de historische dorpskern Mijzen. Het kerkterrein in de polder is behandeld bij de andere kerkterreinen. Op de terreinen zijn diverse archeologische waarnemingen bekend. Waardebepaling
Onderzoek op deze terreinen heeft aangetoond dat op deze terreinen sporen van bewoning in de ondergrond aanwezig zijn. De archeologische resten kunnen bestaan uit fundamenten van huizen, ophogingen, afvalkuilen, waterputten, paalsporen van huizen, slootvullingen, gebruiksvoorwerpen en gereedschappen. Deze sporen kunnen zich reeds binnen enkele decimeters onder het bestaande maaiveld bevinden. Archeologieregime
Op de terreinen met aangetoonde bewoningssporen in de Polder Mijzen is een bijzonder archeologieregime van kracht vanwege de aanwezigheid van belangwekkende archeologische bodemsporen en voorwerpen. Het archeologieregime wordt gerealiseerd door aanpassing van het bestemmingsplan, waarbij de terreinen als archeologisch waardevol gebied van de eerste categorie worden aangegeven. Archeologiecriteria
Bij alle grondroerende werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van archeologische waarden. Historische dorpskern Schermerhorn (SCHE29A) Beschrijving
Na de bewoning in de Eilandspolder langs de Gouw werd de bebouwing verplaatst. Men vestigde zich niet alleen in Grootschermer, maar ook in Schermerhorn. Op deze uitstekende punt in het water vestigden zich voornamelijk vissers. De historische dorpskern is aangegeven op de AMK46. De begrenzing ervan is gebaseerd op de historische kaart van rond 1850. De Kadastrale Minuutplan van 1817 laat een zelfde beeld zien. Op de kaart van 1680 loopt de bebouwing ten zuiden van het Zwet echter minder ver naar het oosten toe door. De begrenzing van de historische dorpskern is op basis van deze gegevens niet aangepast. Allen voor het kerkterrein geldt een ander regime. In de historische dorpskern zijn geen archeologische waarnemingen bekend.
45 46
Monumentnummer 11024, 11026, 11028, 11029 Monumentnummers 14813 en 14829
Pagina 54
B ELEI DSNO T A A RCHEO LO G I E G EMEENT EN G RAF T – D E R I JP EN S CHERMER
Waardebepaling
Ondanks het ontbreken van bekende archeologische waarnemingen kunnen, gebaseerd op de geschiedenis en kennis van overige veengebieden in de omgeving, sporen van bewoning vanaf de Late Middeleeuwen verwacht worden. Deze kunnen zich reeds binnen enkele decimeters onder de oppervlakte bevinden en kunnen concreet bestaan uit fundamenten van huizen, ophogingen, afvalkuilen, waterputten, beerputten, paalsporen van huizen, slootvullingen, gebruiksvoorwerpen en gereedschappen. In de bestaande bebouwing van vóór 1945 kunnen nog onbekende bouwhistorische waarden aanwezig zijn. Archeologieregime
In de dorpskern van Schermerhorn is een bijzonder archeologieregime van kracht vanwege de verwachte aanwezigheid van belangwekkende archeologische bodemsporen en voorwerpen op een relatief klein oppervlakte. Het archeologieregime wordt gerealiseerd door aanpassing van het bestemmingsplan, waarbij het gehele historische dorpslint als archeologisch waardevol gebied van de tweede categorie wordt aangegeven. Indien er in een te slopen pand bouwhistorische waarden aanwezig blijken, dienen deze waarden door een bouwhistoricus te worden gedocumenteerd, opdat deze informatie over de ontwikkelingsgeschiedenis van het dorp niet verloren gaat. Voor sloop- of bouwlocaties en braakliggende terreinen wordt een metaaldetectorverbod ingesteld. Archeologiecriteria
Bij grondroerende werkzaamheden in plannen met een oppervlakte van 50 m2 of groter en die dieper reiken dan 35 cm beneden het maaiveld, dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van archeologische waarden. Bij sloopwerkzaamheden van bebouwing van vóór 1945 dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van bouwhistorische waarden. Huisplaatsen in de Eilandspolder (SCHE32A t/m 48A en 144A t/m 152A) Beschrijving
Na de ontginning van het veen vestigden de bewoners van het gebied zich niet direct op de huidige plaats van de dorpen. Voorafgaand aan de bewoning in Grootschermer en Schermerhorn hebben bewoners van het gebied langs de Gouw gewoond. Hier werden huizen gebouwd en veel huisplaatsen werden opgehoogd in de loop der tijd. Op de AMK zijn diverse terreinen met een huisplaats aangewezen als archeologisch waardevol47. Ook langs de Delft zijn vondsten aangetroffen die wijzen op de aanwezigheid van een huisplaats. Mogelijk werd langs de Delft en de Gouw tegelijkertijd gewoond, mogelijk ook in verschillende fasen. De bewoning langs de Gouw en de Delft eindigt in ieder geval in de 14e eeuw na de aanleg van de dijkring rond de Binnenmaden. Ook elders in de Eilandspolder zijn huisplaatsen aangetroffen, maar de grootste concentratie is te vinden langs de Gouw. Ter plaatse van de meeste huisterpen zijn ook archeologische waarnemingen bekend.
47
Van zeer hoge waarde: monumentnummers 4965, 4966, 4968, 4969, 4970, 4971, 4972, 4973, 4974, 4975. Van hoge waarde: monumentnummer 4967, 4933, 4982 Van waarde: monumentnummers 4769, 4770, 4771 (langs de Delft), 4772, 4773, 4774, 4775, 4776, 4783, 4786, 4787, 8206, 5023 (bij de Delft)
Pagina 55
B ELEI DSNO T A A RCHEO LO G I E G EMEENT EN G RAF T – D E R I JP EN S CHERMER
Waardering
Gebaseerd op de bekende archeologische waarnemingen, de geschiedenis en kennis van overige veengebieden in de omgeving, kunnen sporen van landbouw en van bewoning vanaf de Late Middeleeuwen verwacht worden. Deze kunnen zich reeds binnen enkele decimeters onder de oppervlakte bevinden en kunnen concreet bestaan uit ploegsporen, fundamenten van huizen, ophogingen, afvalkuilen, waterputten, paalsporen van huizen, slootvullingen, gebruiksvoorwerpen en gereedschappen. Archeologieregime
Op de terreinen met aangetoonde bewoningssporen langs de Gouw en de Delft is een bijzonder archeologieregime van kracht vanwege de aanwezigheid van belangwekkende archeologische bodemsporen en voorwerpen. Het archeologieregime wordt gerealiseerd door aanpassing van het bestemmingsplan, waarbij de terreinen als archeologisch waardevol gebied van de eerste categorie wordt aangegeven. Archeologiecriteria
Bij alle grondroerende werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van archeologische waarden. Zone van bewoning langs de Gouw en de Delft Eilandspolder en de Gouw in de Polder Mijzen (SCHE49A, SCHE50A, SCHE27A) Beschrijving
Na de ontginning van het veen vestigden de bewoners van het gebied zich niet direct op de huidige plaats van de dorpen. Voorafgaand aan de bewoning in Grootschermer en Schermerhorn hebben bewoners van het gebied langs de Gouw gewoond. Ook in de Polder Mijzen werd langs de Gouw gewoond. Hier werden huizen gebouwd en veel huisplaatsen werden opgehoogd in de loop der tijd. Behalve de aangetoonde bewoningssporen langs de Gouwen en de Delft worden ook sporen verwacht in de niet op de AMK aangegeven terreinen. In de Eilandspolder werd mogelijk langs de Delft en de Gouw tegelijkertijd gewoond, mogelijk ook in verschillende fasen. In de Eilandspolder eindigt de bewoning langs de Gouw en de Delft in ieder geval in de 14e eeuw na de aanleg van de dijkring rond de Binnenmaden. In de Polder Mijzen zijn nog enkele woningen aangegeven langs de Gouw op de kaart van 1680. Op de terreinen is een grote hoeveelheid archeologische waarnemingen bekend. Veelal betreft het vondsten van keramiek uit de late middeleeuwen. Waardering
Gebaseerd op de bekende archeologische waarnemingen, de geschiedenis en kennis van overige veengebieden in de omgeving, kunnen sporen van landbouw en van bewoning vanaf de late middeleeuwen verwacht worden. Deze kunnen zich reeds binnen enkele decimeters onder de oppervlakte bevinden en kunnen concreet bestaan uit ploegsporen, fundamenten van huizen, ophogingen, afvalkuilen, waterputten, beerputten, paalsporen van huizen, slootvullingen, gebruiksvoorwerpen en gereedschappen.
Pagina 56
B ELEI DSNO T A A RCHEO LO G I E G EMEENT EN G RAF T – D E R I JP EN S CHERMER
Archeologieregime
In de stroken langs de Gouwen en de Delft, met uitzondering van de AMK-terreinen, is een bijzonder archeologieregime van kracht vanwege de aanwezigheid van belangwekkende archeologische bodemsporen en voorwerpen op een relatief kleine oppervlakte. Het archeologieregime wordt gerealiseerd door aanpassing van het bestemmingsplan, waarbij de terreinen als archeologisch waardevol gebied van de tweede categorie wordt aangegeven. Archeologiecriteria
Bij grondroerende werkzaamheden in plannen met een oppervlakte van 50 m2 of groter en die dieper reiken dan 35 cm beneden het maaiveld, dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van archeologische waarden. Grootschermer, historisch dorpslint (SCHE52A) Beschrijving
Na de eerste bewoning in de Eilandspolder langs de Gouw werd de bebouwing verplaatst. Men vestigde zich onder andere in Grootschermer. De historische dorpskern is aangegeven op de AMK48. De begrenzing ervan is gebaseerd op de historische kaart van rond 1850. De Kadastrale Minuutplan van 1817 laat een zelfde beeld zien. Op de kaart van 1680 loopt de bebouwing ten westen van de kerk, langs de Kopdammerdijk door. Op basis van deze gegevens is de begrenzing van de historische dorpskern aangepast. Voor het kerkterrein geldt een ander regime. In de historische dorpskern zijn geen archeologische waarnemingen bekend. Waardebepaling
Ondanks het ontbreken van bekende archeologische waarnemingen kunnen, gebaseerd op de geschiedenis en kennis van overige veengebieden in de omgeving, sporen van bewoning vanaf de late middeleeuwen, ongeveer vanaf de 13e eeuw, verwacht worden. Deze kunnen zich reeds binnen enkele decimeters onder de oppervlakte bevinden en kunnen concreet bestaan uit fundamenten van huizen, ophogingen, afvalkuilen, waterputten, beerputten, paalsporen van huizen, slootvullingen, gebruiksvoorwerpen en gereedschappen. In de bestaande bebouwing van vóór 1945 kunnen nog onbekende bouwhistorische waarden aanwezig zijn. Archeologieregime
In de dorpskern van Grootschermer is een bijzonder archeologieregime van kracht vanwege de verwachte aanwezigheid van belangwekkende archeologische bodemsporen en voorwerpen op een relatief klein oppervlakte. Het archeologieregime wordt gerealiseerd door aanpassing van het bestemmingsplan, waarbij het gehele historische dorpslint als archeologisch waardevol gebied van de tweede categorie wordt aangegeven. Indien er in een te slopen pand bouwhistorische waarden aanwezig blijken, dienen deze waarden door een bouwhistoricus te worden gedocumenteerd, opdat deze informatie over de ontwikkelingsgeschiedenis van het dorp niet verloren gaat. Voor sloop- of bouwlocaties en braakliggende terreinen wordt een metaaldetectorverbod ingesteld.
48
Monumentnummers 14809
Pagina 57
B ELEI DSNO T A A RCHEO LO G I E G EMEENT EN G RAF T – D E R I JP EN S CHERMER
Archeologiecriteria
Bij grondroerende werkzaamheden in plannen met een oppervlakte van 50 m2 of groter en die dieper reiken dan 35 cm beneden het maaiveld, dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van archeologische waarden. Bij sloopwerkzaamheden van bebouwing van vóór 1945 dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van bouwhistorische waarden. Driehuizen, historische dorpskern (SCHE58A) Beschrijving
Driehuizen is op de huidige plaats ontstaan na de aanleg van de dijk rond de Burenmaden van de Eilandspolder, in de 16e eeuw. De historische dorpskern is aangegeven op de AMK49. De begrenzing ervan is gebaseerd op de historische kaart van rond 1850. Er is geen aanleiding deze begrenzing aan te passen. Slechts voor het kerkterrein geldt een ander regime. In de historische dorpskern zijn geen archeologische waarnemingen bekend. Waardebepaling
Ondanks het ontbreken van bekende archeologische waarnemingen kunnen, gebaseerd op de geschiedenis en kennis van overige veengebieden in de omgeving, sporen van bewoning vanaf de 16e eeuw verwacht worden. Deze kunnen zich reeds binnen enkele decimeters onder de oppervlakte bevinden en kunnen concreet bestaan uit fundamenten van huizen, ophogingen, afvalkuilen, waterputten, paalsporen van huizen, slootvullingen, gebruiksvoorwerpen en gereedschappen. In de bestaande bebouwing van vóór 1945 kunnen nog onbekende bouwhistorische waarden aanwezig zijn. Archeologieregime
In de dorpskern van Driehuizen is een bijzonder archeologieregime van kracht vanwege de verwachte aanwezigheid van belangwekkende archeologische bodemsporen en voorwerpen op een relatief klein oppervlakte. Het archeologieregime wordt gerealiseerd door aanpassing van het bestemmingsplan, waarbij het gehele historische dorpslint als archeologisch waardevol gebied van de tweede categorie wordt aangegeven. Indien er in een te slopen pand bouwhistorische waarden aanwezig blijken, dienen deze waarden door een bouwhistoricus te worden gedocumenteerd, opdat deze informatie over de ontwikkelingsgeschiedenis van het dorp niet verloren gaat. Voor sloop- of bouwlocaties en braakliggende terreinen wordt een metaaldetectorverbod ingesteld. Archeologiecriteria
Bij grondroerende werkzaamheden in plannen met een oppervlakte van 50 m2 of groter en die dieper reiken dan 35 cm beneden het maaiveld, dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van archeologische waarden. Bij sloopwerkzaamheden van bebouwing van vóór 1945 dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van bouwhistorische waarden.
49
Monumentnummers 14810
Pagina 58
B ELEI DSNO T A A RCHEO LO G I E G EMEENT EN G RAF T – D E R I JP EN S CHERMER
De Wouthuysen (SCHE70A) Beschrijving
Op de 17e-eeuwse kaart van J.J. Dou is De Wouthuysen ingetekend. Hier is een aantal huizen langs de dijk aangegeven. De Wouthuysen is vermoedelijk ontstaan in de 16e eeuw na de aanleg van de ringdijk rond de Burenmaden. Er zijn ter plaatse van dit terrein geen archeologische waarnemingen bekend. Waardebepaling
Ondanks het ontbreken van bekende archeologische waarnemingen kunnen, gebaseerd op de geschiedenis en kennis van overige veengebieden in de omgeving, sporen van bewoning vanaf de 16e eeuw verwacht worden. Deze kunnen zich reeds binnen enkele decimeters onder de oppervlakte bevinden en kunnen concreet bestaan uit fundamenten van huizen, ophogingen, afvalkuilen, waterputten, beerputten, paalsporen van huizen, slootvullingen, gebruiksvoorwerpen en gereedschappen. In de bestaande bebouwing van vóór 1945 kunnen nog onbekende bouwhistorische waarden aanwezig zijn. Archeologieregime
Ter plaatse van de verdwenen dorpskern van Wouthuysen is een bijzonder archeologieregime van kracht vanwege de verwachte aanwezigheid van belangwekkende archeologische bodemsporen en voorwerpen op een relatief klein oppervlakte. Het archeologieregime wordt gerealiseerd door aanpassing van het bestemmingsplan, waarbij het gebied als archeologisch waardevol gebied van de tweede categorie wordt aangegeven. Indien er in een te slopen pand bouwhistorische waarden aanwezig blijken, dienen deze waarden door een bouwhistoricus te worden gedocumenteerd, opdat deze informatie over de ontwikkelingsgeschiedenis van het dorp niet verloren gaat. Voor sloop- of bouwlocaties en braakliggende terreinen wordt een metaaldetectorverbod ingesteld. Archeologiecriteria
Bij grondroerende werkzaamheden in plannen met een oppervlakte van 50 m2 of groter en die dieper reiken dan 35 cm beneden het maaiveld, dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van archeologische waarden. Bij sloopwerkzaamheden van bebouwing van vóór 1945 dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van bouwhistorische waarden. Huisplaats in de Noordeindermeerpolder (SCHE61A) Beschrijving
Na de ontginning van het veen vestigden de bewoners van het gebied zich niet direct op de huidige plaats van de dorpen. Voorafgaand aan de bewoning langs de dijken van de Burenmaden hebben bewoners elders in het gebied gewoond. Huizen werden verspreid over het gebied gebouwd en veel huisplaatsen werden opgehoogd in de loop der tijd. Op de AMK is het terrein op de rand van de Noordeindermeerpolder met een huisplaats aangewezen als terrein van archeologische waarde50. Ter plaatse van de huisplaats zijn ook archeologische waarnemingen bekend.
50
Monumentnummer 4780
Pagina 59
B ELEI DSNO T A A RCHEO LO G I E G EMEENT EN G RAF T – D E R I JP EN S CHERMER
Waardering
Gebaseerd op de bekende archeologische waarnemingen, de geschiedenis en kennis van overige veengebieden in de omgeving, kunnen sporen van landbouw en van bewoning vanaf de late middeleeuwen verwacht worden. Deze kunnen zich reeds binnen enkele decimeters onder de oppervlakte bevinden en kunnen concreet bestaan uit ploegsporen, fundamenten van huizen, ophogingen, afvalkuilen, waterputten, paalsporen van huizen, slootvullingen, gebruiksvoorwerpen en gereedschappen. Archeologieregime
Ter plaatse van de huisplaats is een bijzonder archeologieregime van kracht vanwege de aanwezigheid van belangwekkende archeologische bodemsporen en voorwerpen. Het archeologieregime wordt gerealiseerd door aanpassing van het bestemmingsplan, waarbij de terreinen als archeologisch waardevol gebied van de eerste categorie wordt aangegeven. Archeologiecriteria
Bij alle grondroerende werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van archeologische waarden. Noordeindermeerpolder (SCHE72A) Beschrijving
Na de bedijking van de Burenmaden bleef het Noordeindermeer nog bestaan. Het meer werd in 1644 drooggelegd. De kaart van 1680 toont in de polder hier en daar bewoning langs de wegen. Voorafgaand aan het ontstaan van het meer hebben mogelijk ook mensen in dit gebied gewoond. Bewoning was mogelijk in de prehistorie en de vroege middeleeuwen. In de polder is één archeologische waarneming bekend. De vondsten wijzen op de aanwezigheid van een mogelijke huisplaats. Waardebepaling
Ondanks het vrijwel ontbreken van bekende archeologische waarden kunnen, gebaseerd op de geschiedenis en kennis van overige droogmakerijen in de omgeving, sporen van bewoning uit de prehistorie en de vroege middeleeuwen en van landbouw en van bewoning vanaf de 17e eeuw verwacht worden. Deze kunnen zich direct onder de bouwvoor bevinden en kunnen concreet bestaan uit ploegsporen, afvalkuilen, fundamenten van woningen en gebruiksvoorwerpen en gereedschappen. Archeologieregime
In de Noordeindermeerpolder is een bijzonder archeologieregime van kracht vanwege de verwachte aanwezigheid van archeologische bodemsporen. Het archeologieregime wordt gerealiseerd door aanpassing van het bestemmingsplan, waarbij de polders als archeologisch waardevol gebied van de vierde categorie wordt aangegeven. Archeologiecriteria
Bij grondroerende werkzaamheden in plannen met een oppervlakte van 2.500 m2 of groter en die dieper reiken dan 40 cm beneden het maaiveld, dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van archeologische waarden.
Pagina 60
B ELEI DSNO T A A RCHEO LO G I E G EMEENT EN G RAF T – D E R I JP EN S CHERMER
’t Gereght (SCHE73A) Beschrijving
Aan de noordzijde van de Schermerpolder is op de 17e-eeuwse kaart ’t Gereght aangegeven. Daarbij is een galg op de kaart ingetekend. Dit gebiedje bevond zich buiten de ringdijk van de Schermer. Op meerdere plaatsen in Noord-Holland zijn dergelijke terechtstellingsplaatsen bekend. Hier zijn geen archeologische waarnemingen bekend. Waardebepaling
Ondanks het ontbreken van bekende archeologische waarden op deze plaats kunnen, op basis van de historische kaart en de geschiedenis, sporen van de galg op deze plaats verwacht worden. Archeologieregime
Ter plaatse van ’t Gereght is een bijzonder archeologieregime van kracht vanwege de verwachte aanwezigheid van archeologische bodemsporen. Het archeologieregime wordt gerealiseerd door aanpassing van het bestemmingsplan, waarbij het terrein als archeologisch waardevol gebied van de eerste categorie wordt aangegeven. Archeologiecriteria
Bij alle grondroerende werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van archeologische waarden. Kerkterreinen met kerk en begraafplaats (SCHE4A, SCHE30A, SCHE53A) Beschrijving
Alle dorpen in het veengebied van de Schermer hebben een kerkterrein dat vanaf de middeleeuwen in gebruik is. In de droogmakerij de Schermer zijn de kerken met het omliggende terrein vanaf de 17e eeuw in gebruik. Deze kerken dateren ook uit de 17e eeuw en er zijn dan ook geen sporen van eerdere kerken te verwachten. Voor deze kerkterreinen is het archeologieregime samengevoegd met dat van de lintbebouwing van de Schermer. In de veenpolders werden de terreinen vermoedelijk vanaf de late middeleeuwen als zodanig gebruikt51. Op alle kerkterreinen is een begraafplaats aanwezig, die nog gebruikt worden voor begrafenissen. Op alle kerkterreinen is ook nog een kerk aanwezig. Het huidige kerkgebouw van Oterleek (SCHE4A) dateert uit 1925. Hier heeft een oudere kerk gestaan. De huidige kerk van Grootschermer (SCHE53A) is 18e-eeuws, terwijl het dorp al rond 1300 op de huidige plaats lag. Er worden dus sporen van oudere kerkgebouwen verwacht onder de bestaande kerk. Dezelfde verwachting geldt voor de kerk van Schermerhorn (SCHE30A), waarvan het huidige gebouw uit de 17e eeuw stamt. Op geen van de kerkterreinen in de gemeente Schermer zijn archeologische vondsten bekend. Waardebepaling
In de ondergrond van de terreinen zijn (mogelijk) fundamenten aanwezig van oudere voorlopers van de huidige kerkgebouwen, menselijke resten en sporen van grafrituelen. Omdat vermoed wordt dat de dorpen in de late middeleeuwen verplaatst zijn naar de huidige plaats, zal ook het
51
Terreinen van verdwenen kerken worden apart beschreven.
Pagina 61
B ELEI DSNO T A A RCHEO LO G I E G EMEENT EN G RAF T – D E R I JP EN S CHERMER
kerkterrein vanaf de late middeleeuwen in gebruik geweest zijn. De bestaande kerkgebouwen van Grootschermer en Schermerhorn zijn beschermd als bouwkundig rijksmonument. Archeologieregime
Ter plaatse van de kerkterreinen is een bijzonder archeologieregime van kracht vanwege de aanwezigheid van belangwekkende archeologische bodemsporen en begravingen op een relatief klein oppervlakte. Het archeologieregime wordt gerealiseerd door aanpassing van het bestemmingsplan, waarbij het terrein als archeologisch waardevol gebied van de eerste categorie wordt aangegeven. Voor de terreinen wordt tevens een metaaldetectorverbod ingesteld. Archeologiecriteria
Bij alle niet reguliere grondroerende werkzaamheden52 in de bodem van de kerkterreinen moet rekening gehouden worden met de aanwezigheid van archeologische waarden, ook bij grondroerende werkzaamheden tijdens restauratiewerk. Kerkterreinen van verdwenen kerken (SCHE24A, SCHE56A, SCHE59A, SCHE60A) Beschrijving
In de veengebieden van de gemeente Schermer werd, voorafgaand aan de laat-middeleeuwse bewoning langs de dijken, op andere plaatsen gewoond. Behalve bewoning werden hier ook kerken gebouwd en overleden inwoners begraven. In de Polder Mijzen is de bewoning vrijwel geheel verdwenen. Op de Kadastrale Minuutplan van 1817 is het terrein van de voormalige kerk nog als eigendom van de kerk aangegeven. De kerk (SCHE24A) is nog aangegeven op de kaart van 1680. Voorafgaand aan de bebouwing van Grootschermer heeft bebouwing langs de Gouw gelegen. De bebouwing werd over het perceel naar de dijk verplaatst in de 13e of 14e eeuw, waarbij de bebouwing op hetzelfde perceel bleef staan. Zo werd ook de kerk naar de nieuwe plaats overgebracht. Het Oude Kerckhof, zoals dat op de kaart van Dou (17e eeuw) is aangegeven ligt echter verder naar het noorden toe dan het huidige kerkterrein (SCHE56A). De omstandigheden van het gebied hebben deze afwijking van de regel veroorzaakt. Het kerkterrein kon op het perceel waarop het eerder lag namelijk niet verder naar het westen verlegd worden, omdat daar het water van het Schermeer lag. Daarom is een nieuwe plaats gekozen, verder naar het zuiden. Dit terrein is op de AMK in twee delen aangegeven als terrein van hoge archeologische waarde53. Bekend is dat de kerk van Schermer reeds voor 1049 bestond. In Driehuizen heeft een kerk (SCHE59A) langs de dijk gestaan. Deze is in de 20e eeuw verbrand en afgebroken. De fundamenten zijn nog in de ondergrond bewaard gebleven. Ten slotte is ook ten noorden van Driehuizen langs de dijk van de Burenmaden een terrein bekend waarin sporen van een kerk (SCHE60A) verwacht worden. Dit terrein is op de AMK aangegeven als terrein van archeologische waarde54. Op de terreinen die op de AMK zijn aangegeven zijn archeologische waarnemingen bekend.
52 53 54
Het begraven wordt op de begraafplaatsen die nog in gebruik zijn tot de reguliere werkzaamheden gerekend. Monumentnummers 4933 en 4982 Monumentnummer 14836
Pagina 62
B ELEI DSNO T A A RCHEO LO G I E G EMEENT EN G RAF T – D E R I JP EN S CHERMER
Waardebepaling
In de ondergrond van de terreinen zijn (mogelijk) fundamenten aanwezig van kerkgebouwen, menselijke resten en sporen van grafrituelen. Vermoedelijk dateren de sporen uit de periode tussen de 10e eeuw en de 14e eeuw. Het kerkterrein aan de Oude Gouw bevat in ieder geval sporen die dateren van voor de 14e eeuw. De terreinen in de Polder Mijzen en in Driehuizen zijn langer gebruikt, in ieder geval tot en met de 17e eeuw en in Driehuizen tot het begin van de 20e eeuw. Archeologieregime
Ter plaatse van de kerkterreinen van verdwenen kerken is een bijzonder archeologieregime van kracht vanwege de aanwezigheid van belangwekkende archeologische bodemsporen en begravingen op een relatief klein oppervlakte. Het archeologieregime wordt gerealiseerd door aanpassing van het bestemmingsplan, waarbij het terrein als archeologisch waardevol gebied van de eerste categorie wordt aangegeven. Voor de terreinen wordt tevens een metaaldetectorverbod ingesteld. Archeologiecriteria
Bij alle grondroerende werkzaamheden in de bodem van de kerkterreinen moet rekening gehouden worden met de aanwezigheid van archeologische waarden. Dijken (SCHE7A, SCHE15A, SCHE16A, SCHE26A, SCHE54A, SCHE67A, SCHE68A, SCHE69A) Beschrijving
In de gemeente Schermer zijn diverse dijken aanwezig. Er zijn dijken die dateren uit de eerste helft van de late middeleeuwen en dijken die dateren van na de middeleeuwen. Voor de drooglegging van de Schermer droeg de Noordschermerdijk de naam Huijgendijk (SCHE15A). Deze maakte onderdeel uit van de 13e-eeuwse Omringdijk van West-Friesland. De Polderweg (SCHE3A) in de Polder Oterleek is een 13e-eeuwse Zomerdijk. De Ringdijk rond de Binnenmaden (SCHE54A) dateert uit de 13e eeuw en ook de Oostmijzerdijk (SCHE26A) zal in deze tijd zijn aangelegd. De ringdijk rond de Burenmaden (SCHE67A) dateert uit de 16e eeuw. De Nieuwe Huijgendijk (SCHE7A) werd aangelegd tijdens de drooglegging van de Schermer in de 17e eeuw. Deze dijk is de zuidelijke dijk van de droogmakerij de Heerhugowaard. De Polder Oterleek werd bij de drooglegging van de Heerhugowaard binnen de dijkring van deze droogmakerij opgenomen. De ringdijk rond de Schermer (SCHE16A, met uitzondering van de Noordschermerdijk) en de Arisdijk/Kopdammerdijk (SCHE68A) in de Noordeindermeerpolder dateren uit de 17e eeuw. De Korendijk (SCHE69A), die tot de Polder Menningweer behoorde is vermoedelijk al ouder dan de 17e eeuw, mogelijk dateert de dijk al uit de 14e eeuw. Ter plaatse van de dijken zijn geen archeologische waarnemingen bekend. Wel is de Noordschermerdijk op de AMK aangewezen als terrein van hoge archeologische waarde55 en door de provincie Noord-Holland als onderdeel van de West-Friese Omringdijk beschermd als cultuurhistorisch monument.
55
Monumentnummer 10819
Pagina 63
B ELEI DSNO T A A RCHEO LO G I E G EMEENT EN G RAF T – D E R I JP EN S CHERMER
Waardebepaling
De dijken zijn in de loop van de tijd op diverse manieren verstevigd, verzwaard en verhoogd. In de dijken kan echter nog altijd een kern verwacht worden van de 12e- of 13e-eeuwse dijk, of later als de dijken later zijn aangelegd. Bovendien kan een doorsnede van een dijk informatie opleveren over de verschillende fasen van ophoging van de dijk en de materialen waarmee dat werd gedaan. Dit maakt dijken een belangrijke bron van informatie, vooral omdat nog slechts weinig van deze informatie bekend is. Archeologieregime
Voor de dijken is een bijzonder archeologieregime van kracht vanwege de verwachte aanwezigheid van archeologische bodemsporen. Het archeologieregime wordt gerealiseerd door aanpassing van het bestemmingsplan, waarbij het als archeologisch waardevol gebied van de tweede categorie wordt aangegeven. Archeologiecriteria
Bij grondroerende werkzaamheden in plannen met een oppervlakte van 50 m2 of groter dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van archeologische waarden. e
20 -eeuwse uitbreidingen van de dorpen (SCHE6A, SCHE19A, SCHE31A)
De nieuwbouwwijken van Oterleek (SCHE6A), Stompetoren (SCHE19A) en Schermerhorn (SCHE31A) zijn gerealiseerd vanaf de jaren zeventig van de 20e eeuw56. Door de grootschalige aanpak van nieuwe bebouwing in de periode na 1945 wordt verwacht dat de bodem op vrij grootschalige wijze is geroerd. Er zijn geen archeologische waarnemingen bekend in dit gebied. Waardebepaling
Door de grootschalige bodemroering tijdens de bouw van de huizen na de jaren zeventig van de 20e eeuw, wordt verwacht dat veel van de mogelijke archeologische sporen verloren zijn gegaan. Het is echter mogelijk dat op een grotere diepte wel sporen gevonden zouden kunnen worden. Op basis van de geschiedenis van het gebied kunnen sporen vanaf de late middeleeuwen verwacht worden in de ondergrond en voor Stompetoren vanaf de 17e eeuw. Archeologieregime
In de nieuwbouwwijken is een licht archeologieregime van kracht vanwege de mogelijke aanwezigheid van belangwekkende archeologische bodemsporen. Het archeologieregime wordt gerealiseerd door aanpassing van het bestemmingsplan, waarbij de polder als archeologisch waardevol gebied van de vijfde categorie wordt aangegeven. Archeologiecriteria
Bij grondroerende werkzaamheden in plannen met een oppervlakte van 10.000 m2 of groter en die dieper reiken dan 40 cm beneden het maaiveld dient rekening gehouden te worden met de aanwezigheid van archeologische waarden.
56
Alleen de vrij grootschalige uitbreidingen zijn meegenomen. Bebouwing van Zuidschermer, Grootschermer en Driehuizen wordt te klein geacht om het grote archeologieregime met archeologisch waardevol gebied van de vijfde categorie toe te wijzen.
Pagina 64
B ELEI DSNO T A A RCHEO LO G I E G EMEENT EN G RAF T – D E R I JP EN S CHERMER
Graft-De Rijp Zone met bebouwing langs de Gouw en de Delft (GDR1A, GDR7A) Beschrijving
Na de ontginning van het veen vestigden de bewoners van het gebied zich niet direct op de huidige plaats van de dorpen. Voorafgaand aan de bewoning in Noordeinde en Graft hebben bewoners van het gebied langs de Gouw gewoond. Hier werden huizen gebouwd en veel huisplaatsen werden opgehoogd in de loop der tijd. Behalve de aangetoonde bewoningssporen langs de Gouw en de Delft worden ook sporen verwacht in de niet op de AMK aangegeven terreinen. In de Eilandspolder werd mogelijk langs de Delft en de Gouw tegelijkertijd gewoond, mogelijk ook in verschillende fasen. De bewoning langs de Gouw en de Delft eindigt in ieder geval in de 14e eeuw na de aanleg van de dijkring rond de Binnenmaden. Op de terreinen is een grote hoeveelheid archeologische waarnemingen bekend. Veelal betreft het vondsten van keramiek uit de late middeleeuwen. Waardebepaling
Gebaseerd op de bekende archeologische waarnemingen, de geschiedenis en kennis van overige veengebieden in de omgeving, kunnen sporen van landbouw en van bewoning vanaf de 10e verwacht worden. Bewoningssporen kunnen tot ongeveer de 14e eeuw verwacht worden. Deze kunnen zich reeds binnen enkele decimeters onder de oppervlakte bevinden en kunnen concreet bestaan uit ploegsporen, fundamenten van huizen, ophogingen, afvalkuilen, waterputten, paalsporen van huizen, slootvullingen, gebruiksvoorwerpen en gereedschappen. Archeologieregime
In de stroken langs de Gouw en de Delft, met uitzondering van de specifiek aangegeven terreinen, is een bijzonder archeologieregime van kracht vanwege de aanwezigheid van belangwekkende archeologische bodemsporen en voorwerpen op een relatief kleine oppervlakte. Voor deze gebieden zal in het bestemmingsplan de aanduiding archeologisch waardevol gebied van de tweede categorie worden aangegeven. Archeologiecriteria
Bij grondroerende werkzaamheden in plannen met een oppervlakte van 50 m2 of groter en die dieper reiken dan 35 cm beneden het maaiveld, dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van archeologische waarden. Traankokerijen (GDR4A t/m GDR6A en GDR58A) Beschrijving
In de loop van de eeuwen na de ontginningen gingen veel van de bewoners van de Eilandspolder over op visserij. Hierbij werden de in de omgeving gevormde meren (Schermeer en Beemstermeer) bevist, maar na verloop van tijd werd ook op zee gevist. Tussen 1645 en 1798 werd ook op walvis gejaagd. De stukken vis werden meegenomen naar huis en in de Eilandspolder in traankokerijen tot zeep, lampolie en smeermiddel gekookt. De stank dreef deze industrie naar
Pagina 65
B ELEI DSNO T A A RCHEO LO G I E G EMEENT EN G RAF T – D E R I JP EN S CHERMER
het polder gebied buiten de bebouwing. Drie traankokerijen zijn aangegeven op de AMK als terrein van archeologische waarde57. Ter plaatse van de traankokerij ten oosten van de Gouw (GDR6A) zijn sporen aangetroffen van de traankokerij. Deze vindplaats heeft overigens ook betrekking op een huisplaats. De beide andere traankokerijen zijn op basis van historisch kaartmateriaal vastgesteld en gewaardeerd (GDR4A en GDR5A). De noordelijke van deze beide ligt op een perceel met de naam Jodenkerkhof (GDR4A). Hier heeft een joodse begraafplaats gelegen, waarvan de resten naar elders zijn overgebracht. Ook ten zuiden van De Rijp is een traankokerij op de kaart van rond 1680 aangegeven (GDR58A). Waardebepaling
Gebaseerd op de aangetroffen resten en de geschiedenis van het gebied kunnen ter plaatse van deze terreinen resten van traankokerijen uit de nieuwe tijd (16e – 19e eeuw) verwacht worden. De resten kunnen bestaan uit botmateriaal, walvisbotten, tonnen, ketels, stookplaatsen, funderingen van de kokerijen en eventuele bijgebouwen en keramiek. Bij de vindplaats ten oosten van de Gouw zijn ook sporen van bewoning aangetroffen met aardewerk uit de 11e tot de 14e eeuw58. De sporen kunnen reeds binnen enkele decimeters onder het bestaande maaiveld worden aangetroffen. Archeologieregime
Op de terreinen met aangetoonde sporen van traankokerijen (en een huisplaats) langs de Gouw is een bijzonder archeologieregime van kracht vanwege de aanwezigheid van belangwekkende archeologische bodemsporen en voorwerpen. Het archeologieregime wordt gerealiseerd door aanpassing van het bestemmingsplan, waarbij de terreinen als archeologisch waardevol gebied van de eerste categorie wordt aangegeven. Archeologiecriteria
Bij alle grondroerende werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van archeologische waarden. Huisplaatsen (GDR2A, GDR10A, GDR11A, GDR12A, GDR59A t/m GDR62A) Beschrijving
Er bestaat het vermoeden van de aanwezigheid van huisplaatsen op verschillende plaatsen in het grondgebied van de gemeente Graft-De Rijp. 1. Ten oosten van de Gouw worden twee huisplaatsen vermoed (GDR2A en GDR6A59). Deze huisplaatsen hebben betrekking op bewoning die voorafging aan de bewoning op de huidige plaats. De terreinen zijn op de AMK aangegeven als terreinen van archeologische waarde60. De bewoning langs de Gouw eindigde in de 14e eeuw na de aanleg van de dijkring rond de Binnenmaden. Ter plaatse van de huisplaats bij de traankokerij zijn archeologische vondsten gedaan. 2. Langs de Raadhuisstraat/Globdijk/Noordeinde zijn drie huisplaatsen bekend (GDR10A t/m GDR12A). Deze zijn vermoedelijk opgeworpen na de realisatie van de dijk. Op de terreinen zijn archeologische vondsten gedaan. Deze huisplaatsen zijn op de AMK aangegeven als terreinen van archeologische waarde61. Een van de terreinen is gelegen 57
Monumentnummers 4781, 8205 en 4782 Dit terrein is als één geheel op de AMK opgenomen. Het is op dit moment niet mogelijk deze terreinen te scheiden. 59 Deze wordt als één geheel met de traankokerij behandeld. 60 Monumentnummers 4779 en 4782 61 Monumentnummer 4777, 8207, 4778 58
Pagina 66
B ELEI DSNO T A A RCHEO LO G I E G EMEENT EN G RAF T – D E R I JP EN S CHERMER
bij de dorpskern van Graft (GDR12A). Het perceel waarop het terrein gelegen is, heeft de naam ’t Slot. Hier heeft de voormalige Burchhuizenbuurt gelegen. Deze verwijzing naar een versterkte woonplaats is niet nader onderzocht. 3. Bij West-Graftdijk, ten westen van Graft en bij de polder Kamerhop zijn ook vermoedelijk huisplaatsen gelegen (GDR59A t/m GDR61A). Deze huisplaatsen kunnen in de periode tussen de eerste ontginning van het veengebied en de bedijking van de Burenmaden in de 16e eeuw zijn ontstaan. De huisplaatsen zijn op de AMK aangewezen als terreinen van archeologische waarde62. 4. In de Oostervennen is een huisplaats zichtbaar als verhoging(GDR62A). Archeologische resten zijn voor dit terrein aangetoond. De huisplaats is op de AMK aangewezen als terrein van hoge archeologische waarde63. Waardering
Gebaseerd op de bekende archeologische waarnemingen, de geschiedenis en kennis van overige veengebieden in de omgeving, kunnen sporen van landbouw en van bewoning vanaf de late middeleeuwen verwacht worden. De (verwachte) dateringen voor de genoemde huisplaatsen is de volgende: Sub 1. : de periode tussen de 11e en de 14e eeuw. Sub 2. : vanaf de 14e eeuw. Sub 3. : de periode tussen de 11e en de 16e eeuw. Sub 4. : de periode tussen de 16e en de 19e eeuw. De sporen kunnen zich reeds binnen enkele decimeters onder de oppervlakte bevinden en kunnen concreet bestaan uit fundamenten van huizen, ophogingen, afvalkuilen, waterputten, paalsporen van huizen, slootvullingen, gebruiksvoorwerpen en gereedschappen. Archeologieregime
Op de terreinen met aangetoonde bewoningssporen is een bijzonder archeologieregime van kracht vanwege de aanwezigheid van belangwekkende archeologische bodemsporen en voorwerpen. Het archeologieregime wordt gerealiseerd door aanpassing van het bestemmingsplan, waarbij de terreinen als archeologisch waardevol gebied van de eerste categorie wordt aangegeven. Archeologiecriteria
Bij alle grondroerende werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van archeologische waarden. Historische dorpslinten Noordeinde en Graft (GDR14A, GDR15A) Beschrijving
Na de bewoning in de Eilandspolder langs de Gouw werd de bebouwing verplaatst. Men vestigde zich onder andere in Noordeinde en Graft . De historische dorpslinten zijn aangegeven op de AMK64. De begrenzing ervan is gebaseerd op de historische kaart van rond 1850. Het beeld op de Kadastrale Minuutplan van 1817 komt vrijwel overeen met dat van de historische kaart van 1850. Alleen aan de zuidzijde van Noordeinde is de oostelijke uitloper van de bebouwing minder lang. Deze ontbreekt ook op de kaart van 1680. Voor
62 63 64
Monumentnummers 4841, 4789 en 4784 Monumentnummer 4976 Monumentnummer 14673 en 14671
Pagina 67
B ELEI DSNO T A A RCHEO LO G I E G EMEENT EN G RAF T – D E R I JP EN S CHERMER
Graft is op de kaart van 1680 meer bebouwing aan de noord- en de zuidoostzijde van het dorp ingetekend. Op basis van deze gegevens zijn de begrenzingen van de historische dorpslinten aangepast. In de historische dorpslinten zijn geen archeologische waarnemingen bekend in ARCHIS. Wel zijn tenminste vijf amateuropgravingen uitgevoerd. Hiervan zijn (nog) geen gegevens beschikbaar. Waardebepaling
Ondanks het ontbreken van bekende archeologische waarnemingen kunnen, gebaseerd op de geschiedenis en kennis van overige veengebieden in de omgeving, sporen van bewoning vanaf de late middeleeuwen, ongeveer vanaf de 14e eeuw, verwacht worden. Deze kunnen zich reeds binnen enkele decimeters onder de oppervlakte bevinden en kunnen concreet bestaan uit fundamenten van huizen, ophogingen, afvalkuilen, waterputten, paalsporen van huizen, slootvullingen, gebruiksvoorwerpen en gereedschappen. In de bestaande bebouwing van vóór 1945 kunnen nog onbekende bouwhistorische waarden aanwezig zijn. Archeologieregime
In de dorpslinten van Noordeinde en Graft is een bijzonder archeologieregime van kracht vanwege de verwachte aanwezigheid van belangwekkende archeologische bodemsporen en voorwerpen op een relatief klein oppervlakte. Het archeologieregime wordt gerealiseerd door aanpassing van het bestemmingsplan, waarbij het gehele historische dorpslint als archeologisch waardevol gebied van de tweede categorie wordt aangegeven. Indien er in een te slopen pand bouwhistorische waarden aanwezig blijken, dienen deze waarden door een bouwhistoricus te worden gedocumenteerd, opdat deze informatie over de ontwikkelingsgeschiedenis van het dorp niet verloren gaat. Voor de aangetroffen huisplaatsen en voor de zerkenvloer van Graft geldt een ander regime. Voor sloop- of bouwlocaties en braakliggende terreinen wordt een metaaldetectorverbod ingesteld. Archeologiecriteria
Bij grondroerende werkzaamheden in plannen met een oppervlakte van 50 m2 of groter en die dieper reiken dan 35 cm beneden het maaiveld, dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van archeologische waarden. Bij sloopwerkzaamheden van bebouwing van vóór 1945 dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van bouwhistorische waarden. Historische dorpskern De Rijp (GDR19A) Beschrijving
Na de eerste bewoning in de Eilandspolder langs de Gouw werd de bebouwing verplaatst. Men vestigde zich in Noordeinde en Graft. Met de ontwikkeling van het Beemstermeer en het Schermeer legden de bewoners van het gebied zich ook steeds meer toe op de visserij en scheepvaart. Ter plaatse van het huidige De Rijp werd daarom een haven gegraven, waar zich mensen rondom vestigden. In de 17e eeuw groeide het dorp in korte tijd sterk in omvang. De historische dorpskern is aangegeven op de AMK65. De begrenzing ervan is gebaseerd op de historische kaart van rond 1850. De Kadastrale Minuutplan van 1817 laat een zelfde beeld zien.
65
Monumentnummer14672
Pagina 68
B ELEI DSNO T A A RCHEO LO G I E G EMEENT EN G RAF T – D E R I JP EN S CHERMER
Op de kaart van 1680 is echter de haven aan de zuidzijde van de bebouwing duidelijk waar te nemen. Deze maakt onderdeel uit van de historische dorpskern. Ook de kaart van Van Berkenrode en Van Breen, uit 1646 toont deze haven en de bebouwing eromheen. Op basis van deze gegevens is de begrenzing van de historische dorpskern aangepast. In de historische dorpskern zijn geen archeologische waarnemingen bekend. Waardebepaling
Ondanks het ontbreken van bekende archeologische waarnemingen kunnen, gebaseerd op de geschiedenis en kennis van overige veengebieden in de omgeving, sporen van bewoning vanaf de late middeleeuwen, ongeveer vanaf de 16e eeuw, verwacht worden. Deze kunnen zich reeds binnen enkele decimeters onder de oppervlakte bevinden en kunnen concreet bestaan uit fundamenten van huizen, ophogingen, afvalkuilen, waterputten, beerputten, paalsporen van huizen, slootvullingen, gebruiksvoorwerpen en gereedschappen. In de bestaande bebouwing van vóór 1945 kunnen nog onbekende bouwhistorische waarden aanwezig zijn. Archeologieregime
In de dorpskern van De Rijp is een bijzonder archeologieregime van kracht vanwege de verwachte aanwezigheid van belangwekkende archeologische bodemsporen en voorwerpen op een relatief klein oppervlakte. Het archeologieregime wordt gerealiseerd door aanpassing van het bestemmingsplan, waarbij het gehele historische dorpslint als archeologisch waardevol gebied van de tweede categorie wordt aangegeven. Indien er in een te slopen pand bouwhistorische waarden aanwezig blijken, dienen deze waarden door een bouwhistoricus te worden gedocumenteerd, opdat deze informatie over de ontwikkelingsgeschiedenis van het dorp niet verloren gaat. Voor sloop- of bouwlocaties en braakliggende terreinen wordt een metaaldetectorverbod ingesteld. Archeologiecriteria
Bij grondroerende werkzaamheden in plannen met een oppervlakte van 50 m2 of groter en die dieper reiken dan 35 cm beneden het maaiveld, dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van archeologische waarden. Bij sloopwerkzaamheden van bebouwing van vóór 1945 dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van bouwhistorische waarden. Molens en molenplaatsen (GDR3A, GDR8A, GDR13A, GDR18A, GDR22A t/m GDR57A) Beschrijving
In de gemeente Graft-De Rijp zijn 39 molenplaatsen bekend. Het betreft zowel molens die werden gebouwd voor de regeling van de waterhuishouding als industriemolens. Vooral rond De Rijp werden industriemolens gebouwd, terwijl in het overige gebied de nadruk meer lag op de windpoldermolens. Bij Graft en De Rijp kwamen daarnaast ook vier korenmolens voor. De Graftermeer, Kamerhop en de Starnmeerpolder hebben molens die bij de drooglegging van deze droogmakerijen gebouwd werden. Alle molens in de gemeente Graft-De Rijp zijn afgebroken. De meeste van de molens komen al voor op de 17e-eeuwse kaarten66, maar een drietal molens is tussen 1680 en 1850 gebouwd.
66
Hiervoor is gebruik gemaakt van zowel de kaart van J.J. Dou (1680) als van D. van Breen (1646)
Pagina 69
B ELEI DSNO T A A RCHEO LO G I E G EMEENT EN G RAF T – D E R I JP EN S CHERMER
Vier molenplaatsen zijn op de AMK als van archeologische waarde aangegeven67. In de Eilandspolder is naast de molenplaats (GDR3A) ook een huisje in het archeologiegebied opgenomen. Op de terreinen die op de AMK zijn aangegeven als molenplaats zijn geen archeologische waarnemingen bekend. Waardebepaling
Op historisch kaartmateriaal zijn molens aangegeven. Deze plaatsen zijn ook op de kaart met de archeologische waarden overgenomen. Mogelijk zijn in de ondergrond resten van de fundering van de molens terug te vinden. Bij de industriemolens zijn bovendien resten van grondstoffen, halffabrikaten en eindproducten te verwachten. Bovendien kunnen funderingen van bijgebouwen en resten eventuele bewoning in of bij de molen in de bodem aanwezig zijn. Archeologieregime
Op de plaatsen waar molens hebben gestaan, is een bijzonder archeologieregime van kracht vanwege de verwachte aanwezigheid van archeologische bodemsporen en voorwerpen. Het archeologieregime wordt gerealiseerd door aanpassing van het bestemmingsplan, waarbij het als archeologisch waardevol gebied van de tweede categorie wordt aangegeven. Archeologiecriteria
Bij grondroerende werkzaamheden in plannen met een oppervlakte van 50 m2 of groter, die dieper reiken dan 35 cm beneden het maaiveld, dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van archeologische waarden. Dijken (GDR9A, GDR20A, GDR63A, GDR64A, GDR71A, GDR74A, GDR76A, GDR78A, GDR80A, GDR83A) Beschrijving
In de gemeente Graft-De Rijp zijn diverse dijken aanwezig. Er zijn dijken die dateren uit de late middeleeuwen en dijken die dateren van na de middeleeuwen. De laatmiddeleeuwse dijken werden aangelegd rond de Binnenmaden van de Eilandspolder (GDR20A), de Markerpolder (GDR83A), Oostwouderpolder (GDR80A) en Kogerpolder (GDR76A). Deze dijken werden vermoedelijk in de 13e en 14e eeuw aangelegd. De dijk rond de Burenmaden (GDR63A) werd in de 16e eeuw aangelegd. In diezelfde eeuw werd ook de Dwarsdijk (GDR9A) aangelegd in de Binnenmadenpolder, die evenwijdig aan de verkaveling loopt en vermoedelijk ook als kerkenpad gebruikt werd. De dijken rond de Sapmeer (GDR64A), Kamerhop (GDR74A) en Starnmeer (GDR78A) werden in de 17e eeuw aangelegd tijdens de drooglegging van deze meren. De ringdijk van de Graftermeer (GDR71A) dateert uit de 19e eeuw en is aangelegd tijdens de drooglegging van dit meer. Ter plaatse van de dijken zijn geen archeologische waarnemingen bekend. Wel is de Dwarsdijk op de AMK aangewezen als terrein van archeologische waarde68. Op de AMK is dit terrein slechts als een cirkel weergegeven. De dijk is overgenomen van de Cultuurhistorische Waardenkaart van de Provincie Noord-Holland.
67 68
Monumentnummers 4836, 4840, 4834 en 4835 Monumentnummer 14835
Pagina 70
B ELEI DSNO T A A RCHEO LO G I E G EMEENT EN G RAF T – D E R I JP EN S CHERMER
Waardebepaling
De dijken zijn in de loop van de tijd op diverse manieren verstevigd, verzwaard en verhoogd. In de dijken kan echter nog altijd een kern verwacht worden van de 12e- of 13e-eeuwse dijk, of later als de dijken later zijn aangelegd. Bovendien kan een doorsnede van een dijk informatie opleveren over de verschillende fasen van ophoging van de dijk en de materialen waarmee dat werd gedaan. Dit maakt dijken een belangrijke bron van informatie, vooral omdat nog slechts weinig van deze informatie bekend is. Archeologieregime
Voor de dijken is een bijzonder archeologieregime van kracht vanwege de verwachte aanwezigheid van archeologische bodemsporen. Het archeologieregime wordt gerealiseerd door aanpassing van het bestemmingsplan, waarbij het als archeologisch waardevol gebied van de tweede categorie wordt aangegeven. Archeologiecriteria
Bij grondroerende werkzaamheden in plannen met een oppervlakte van 50 m2 of groter dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van archeologische waarden. Historische dorpslinten in de Burenmaden (GDR65A, GDR66A, GDR67A) Beschrijving
In de Burenmaden komen twee dorpen voor, te weten West- en Oost-Graftdijk. Op de kaart van 1680 is echter ook Vinckhuysen weergegeven, dat het oostelijke deel van de huidige dorpskern van West-Graftdijk omvat. De dorpen in de Burenmaden zijn op de huidige plaats ontstaan na de aanleg van de dijk rond de Burenmaden in de 16e eeuw. De historische dorpslinten zijn aangegeven op de AMK69. De begrenzing ervan is gebaseerd op de historische kaart van rond 1850. Aanpassing van de begrenzing van de dorpslinten geldt slechts voor het dorpslint van WestGraftdijk dat wordt gesplitst in twee historische dorpslinten, namelijk dat van West-Graftdijk (GDR65A) en dat van Vinckhuysen (GDR66A). Voor de kerkterreinen geldt een ander regime. In de historische dorpskernen zijn geen archeologische waarnemingen bekend. Waardebepaling
Ondanks het ontbreken van bekende archeologische waarnemingen kunnen, gebaseerd op de geschiedenis en kennis van overige veengebieden in de omgeving, sporen van bewoning vanaf de 16e eeuw verwacht worden. Deze kunnen zich reeds binnen enkele decimeters onder de oppervlakte bevinden en kunnen concreet bestaan uit fundamenten van huizen, ophogingen, afvalkuilen, waterputten, beerputten, paalsporen van huizen, slootvullingen, gebruiksvoorwerpen en gereedschappen. In de bestaande bebouwing van vóór 1945 kunnen nog onbekende bouwhistorische waarden aanwezig zijn. Archeologieregime
In de dorpslinten van Vinckhuysen, Oost- en West-Graftdijk is een bijzonder archeologieregime van kracht vanwege de verwachte aanwezigheid van belangwekkende archeologische bodemsporen en voorwerpen op een relatief klein oppervlakte.
69
Monumentnummers 14689 en 14670, waarvan 14689 in deze nota wordt gesplitst in twee losse historische kernen.
Pagina 71
B ELEI DSNO T A A RCHEO LO G I E G EMEENT EN G RAF T – D E R I JP EN S CHERMER
Het archeologieregime wordt gerealiseerd door aanpassing van het bestemmingsplan, waarbij het gehele historische dorpslint als archeologisch waardevol gebied van de tweede categorie wordt aangegeven. Indien er in een te slopen pand bouwhistorische waarden aanwezig blijken, dienen deze waarden door een bouwhistoricus te worden gedocumenteerd, opdat deze informatie over de ontwikkelingsgeschiedenis van het dorp niet verloren gaat. Voor sloop- of bouwlocaties en braakliggende terreinen wordt een metaaldetectorverbod ingesteld. Archeologiecriteria
Bij grondroerende werkzaamheden in plannen met een oppervlakte van 50 m2 of groter en die dieper reiken dan 35 cm beneden het maaiveld, dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van archeologische waarden. Bij sloopwerkzaamheden van bebouwing van vóór 1945 dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van bouwhistorische waarden. Het verdwenen dorpslint in de Polder Kamerhop, Laanhuizen (GDR75A) Beschrijving
De Polder Kamerhop is in 1644 drooggelegd. Kort na de drooglegging bestond een rij van woningen langs de noordelijke dijk van de polder. Deze is waar te nemen op de 17e-eeuwse kaart van J.J. Dou. Aan het begin van de 19e eeuw waren de huizen weer verdwenen. Er zijn geen archeologische waarnemingen in dit archeologiegebied bekend. Waardebepaling
Ondanks het ontbreken van bekende archeologische waarnemingen kunnen, gebaseerd op de geschiedenis en kennis van gebieden in de omgeving, sporen van bewoning uit de 17e en de 18e eeuw verwacht worden. Deze kunnen zich reeds binnen enkele decimeters onder de oppervlakte bevinden en kunnen concreet bestaan uit fundamenten van huizen, ophogingen, waterputten, gebruiksvoorwerpen en gereedschappen. Archeologieregime
Ter plaatse van het verdwenen dorpslint in de Polder Kamerhop is een bijzonder archeologieregime van kracht vanwege de verwachte aanwezigheid van belangwekkende archeologische bodemsporen en voorwerpen op een relatief kleine oppervlakte. Voor dit gebied zal in het bestemmingsplan de aanduiding archeologisch waardevol gebied van de tweede categorie worden aangegeven. Archeologiecriteria
Bij grondroerende werkzaamheden in plannen met een oppervlakte van 50 m2 of groter en die dieper reiken dan 40 cm beneden het maaiveld, dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van archeologische waarden. Het verdwenen dorpslint in de Oostwouderpolder (GDR81A) Beschrijving
In de Oostwouderpolder toont de 17e-eeuwse kaart van J.J. Dou een rij van woningen langs de noordelijke dijk. Aan het begin van de 19e eeuw waren de huizen weer verdwenen. De Oostwouderpolder is een polder die vanaf het begin van de veenontginningen in het gebied in
Pagina 72
B ELEI DSNO T A A RCHEO LO G I E G EMEENT EN G RAF T – D E R I JP EN S CHERMER
gebruik is geweest. De woningen kunnen vanaf de 11e eeuw op de genoemde plaats langs de noordzijde van het polder aanwezig geweest zijn. Er zijn geen archeologische waarnemingen in dit archeologiegebied bekend. Waardebepaling
Ondanks het ontbreken van bekende archeologische waarnemingen kunnen, gebaseerd op de geschiedenis en kennis van gebieden in de omgeving, sporen van bewoning vanaf de 11e eeuw verwacht worden. Deze kunnen zich reeds binnen enkele decimeters onder de oppervlakte bevinden en kunnen concreet bestaan uit fundamenten van huizen, ophogingen, waterputten, gebruiksvoorwerpen en gereedschappen. Archeologieregime
Ter plaatse van het verdwenen dorpslint in de Oostwouderpolder is een bijzonder archeologieregime van kracht vanwege de verwachte aanwezigheid van belangwekkende archeologische bodemsporen en voorwerpen op een relatief kleine oppervlakte. Voor dit gebied zal in het bestemmingsplan de aanduiding archeologisch waardevol gebied van de tweede categorie worden aangegeven. Archeologiecriteria
Bij grondroerende werkzaamheden in plannen met een oppervlakte van 50 m2 of groter en die dieper reiken dan 40 cm beneden het maaiveld, dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van archeologische waarden. Kerkterreinen (GDR16A, GDR17A, GDR68A, GDR69A, GDR85A, GDR94A) Beschrijving
In Graft is de kerk in 1951 gesloopt. Hier resteert nog slechts de zerkenvloer en de fundering van de 17e-eeuwse kerk. Mogelijk zijn onder deze kerk ook funderingen en begravingen van oudere kerken aanwezig (GDR16A). In de Eilandspolder werd, voorafgaand aan de laat-middeleeuwse bewoning langs de dijken, op andere plaatsen gewoond. Behalve bewoning werden hier ook kerken gebouwd en overleden inwoners begraven. In het verlengde van het perceel waarop de zerkenvloer in Graft-De Rijp gelegen is, wordt ook verwacht dat een oudere kerk (met kerkhof) gelegen heeft langs de Gouw (GDR17A). Dit terrein is vermoedelijk tussen de 10e en de 14e eeuw in gebruik geweest. De kerkterreinen van Oost- en West-Graftdijk zijn vermoedelijk vanaf 16e eeuw. Op de kerkterreinen is een begraafplaats aanwezig, die nog gebruikt worden voor begrafenissen. Het huidige kerkgebouw van West-Graftdijk (GDR68A) dateert uit de 17e eeuw. Mogelijk heeft hier een 16e-eeuwse voorganger van de kerk gestaan. De huidige kerk van Oost-Graftdijk (GDR69A) is 19e-eeuws. Ook hier heeft vermoedelijk vanaf de 16e eeuw een kerk gestaan. Er worden dus sporen van oudere kerkgebouwen verwacht onder de bestaande kerk. Dezelfde verwachting geldt voor de kerk van Markenbinnen (GDR85A), waarvan het huidige gebouw uit de 18e eeuw stamt. Hier wordt verwacht dat reeds in de late middeleeuwen een kerk aanwezig was. De kerk van De Rijp dateert uit de 16e eeuw (GDR94A). Voorafgaand aan dit 16e-eeuwse gebouw werd in de 15e eeuw ter plekke een kapel gebouwd. Op de kerkterreinen in de gemeente Graft-De Rijp zijn geen archeologische vondsten bekend, met uitzondering van de zerkenvloer. Bij de recente restauratie van de vloer zijn funderingsresten in de
Pagina 73
B ELEI DSNO T A A RCHEO LO G I E G EMEENT EN G RAF T – D E R I JP EN S CHERMER
ondergrond aangetroffen. Buiten de vloeren van de bestaande fundering is – vlak onder het oppervlak van het pad – de fundering van het zuider dwarspand aangetroffen. Waardebepaling
In de ondergrond van de terreinen zijn (mogelijk) fundamenten aanwezig van oudere voorlopers van de huidige kerkgebouwen, menselijke resten en sporen van grafrituelen. Op het terrein aan de Gouw dateren de sporen vermoedelijk uit de periode tussen de 10e eeuw en de 14e eeuw. Ter plaatse van de zerkenvloer worden resten vanaf de 14e eeuw verwacht. Onder het kerkgebouw van De Rijp zijn resten te verwachten van de kapel die er in de 15e eeuw werd gebouwd. In West- en Oost-Graftdijk kunnen funderingen van kerken en menselijke resten en sporen van grafrituelen uit de 16e eeuw verwacht worden. In Markenbinnen worden resten van eerdere kerkgebouwen en menselijke resten en sporen van grafrituelen vanaf de late middeleeuwen in de bodem verwacht. De bestaande kerkgebouwen (West- en Oost-Graftdijk, Markenbinnen en De Rijp) zijn beschermd als bouwkundig rijksmonument. Archeologieregime
Ter plaatse van de kerkterreinen is een bijzonder archeologieregime van kracht vanwege de aanwezigheid van belangwekkende archeologische bodemsporen en begravingen op een relatief klein oppervlakte. Dit regime wordt gerealiseerd door middel van een aanduiding als archeologisch waardevol gebied van de eerste categorie Voor de terreinen wordt tevens een metaaldetectorverbod ingesteld. Archeologiecriteria
Bij alle niet reguliere grondroerende werkzaamheden70 in de bodem van de kerkterreinen moet rekening gehouden worden met de aanwezigheid van archeologische waarden, ook bij grondroerende werkzaamheden tijdens restauratiewerk. Nederzetting uit de Romeinse tijd (GDR86A) Beschrijving
In de Markerpolder is een terrein op de AMK aangegeven als van hoge archeologische waarde71. Op het terrein is tijdens een veldkartering veel aardewerk aangetroffen uit de Romeinse tijd. De sporen waren aangetroffen in uitgebaggerde veen- en kleibrokken langs de hoofdsloot. De diepte van de sporen is nog niet vastgesteld. Wel zijn duidelijk verschillende grondlagen waar te nemen. Waardebepaling
Gebaseerd op de archeologische waarnemingen ter plaatse en in de wijdere omgeving (met name Krommenie en Assendelft) worden sporen van bewoning uit de Romeinse tijd verwacht op het terrein. De diepte van de sporen is onbekend, maar zij kunnen reeds binnen enkele decimeters onder de oppervlakte aanwezig zijn en kunnen concreet bestaan uit paalsporen van huizen, greppels, ophogingen, waterputten, afvalkuilen, gebruiksvoorwerpen en gereedschappen.
70 71
Het begraven wordt op de begraafplaatsen die nog in gebruik zijn tot de reguliere werkzaamheden gerekend. Monumentnummer 10802
Pagina 74
B ELEI DSNO T A A RCHEO LO G I E G EMEENT EN G RAF T – D E R I JP EN S CHERMER
Archeologieregime
Ter plaatse van het terrein is een bijzonder archeologieregime van kracht vanwege de aanwezigheid van belangwekkende archeologische bodemsporen op een relatief klein oppervlakte. Dit regime wordt gerealiseerd door middel van een aanduiding als archeologisch waardevol gebied van de eerste categorie Voor de terreinen wordt tevens een metaaldetectorverbod ingesteld. Archeologiecriteria
Bij alle grondroerende werkzaamheden in de bodem van het terreinen moet rekening gehouden worden met de aanwezigheid van archeologische waarden. Veenpolders (GDR21A, GDR70A, GDR77A, GDR82A en GDR87A) Beschrijving
Het grootste deel van het landelijk gebied van de gemeente Graft-De Rijp bestaat uit veenpolders, die vanaf de 10e of 11e eeuw ontgonnen zijn. Alleen de Binnenmaden van de Eilandspolder (GDR21A) hebben nog de voor veenontginningen kenmerkende strokenverkaveling. De brede sloten wijzen er hier op dat later in het gebied ook turf gewonnen is door de boeren, waarschijnlijk voor eigen gebruik. De Burenmaden van de Eilandspolder (GDR70A) kent een onregelmatige blokverkaveling, die verwijst naar de wateroverlast die in het gebied gespeeld heeft. Dit gebied werd vanaf het begin van de veenontginningen in gebruik genomen, maar werd pas in de 16e eeuw bedijkt. Van de Marker-, Oostwouder- en Kogerpolder (resp. GDR87A, GDR82A en GDR77A) is niet veel bekend. Ook deze polders bestaan uit veenontginningen die bedijkt zijn in de loop der tijd. In de Markerpolder is een vindplaats met resten uit de Romeinse tijd bekend. (zie GDR86A) In de Binnen- en Burenmaden zijn veel archeologische waarnemingen bekend, in de andere polders niet. Waardebepaling
Gebaseerd op de bekende archeologische waarnemingen, de geschiedenis en kennis van overige veengebieden in de omgeving, kunnen sporen van landbouw en van bewoning vanaf de late middeleeuwen verwacht worden. Deze kunnen zich reeds binnen enkele decimeters onder de oppervlakte bevinden en kunnen concreet bestaan uit ploegsporen, ophogingen, afvalkuilen, waterputten, paalsporen van huizen, slootvullingen, gebruiksvoorwerpen en gereedschappen. In de Markerpolder kunnen sporen en vondsten uit de Romeinse tijd niet worden uitgesloten. Archeologieregime
In de veenpolders is een bijzonder archeologieregime van kracht vanwege de aangetoonde en verwachte aanwezigheid van belangwekkende archeologische bodemsporen. Het archeologieregime wordt gerealiseerd door aanpassing van het bestemmingsplan, waarbij de polder als archeologisch waardevol gebied van de derde categorie wordt aangegeven. Archeologiecriteria
Bij grondroerende werkzaamheden in plannen met een oppervlakte van 500 m2 of groter en die dieper reiken dan 40 cm beneden het maaiveld, dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van archeologische waarden.
Pagina 75
B ELEI DSNO T A A RCHEO LO G I E G EMEENT EN G RAF T – D E R I JP EN S CHERMER
Starnmeer, Sapmeer, Graftermeer en Kamerhop (GDR72A, GDR73A, GDR79A en GDR88A) Beschrijving
Naast veenpolders komen in Graft-De Rijp ook droogmakerijen voor. In 1644 werden de Starnmeer en Kamerhop drooggelegd en in 1645 de Sapmeer. In de Starnmeerpolder komt op de kaart van 1680 bebouwing verspreid langs de dijken en de Middelweg voor. In de Sapmeerpolder is op die kaart geen bebouwing ingetekend. De bebouwing in Kamerhop in de 17e eeuw is in een lint langs de noordelijke dijk gelegen. Voor dat gebied geldt een andere regime (zie GDR75A). Het Graftermeer werd in de 19e eeuw drooggelegd. In 1850 was er geen bebouwing in deze polder aanwezig. Voorafgaand aan het ontstaan van de meren kunnen zich ook reeds mensen in het gebied gevestigd hebben. Bewoning en gebruik van het gebied was mogelijk in de prehistorie en de vroege middeleeuwen. In de polders zijn geen archeologische waarnemingen bekend. Waardebepaling
Ondanks het vrijwel ontbreken van bekende archeologische waarden kunnen, gebaseerd op de geschiedenis en kennis van overige droogmakerijen in de omgeving, sporen van landbouw en van bewoning vanaf de 17e eeuw verwacht worden. In de Graftermeer kunnen deze sporen vanaf de 19e eeuw verwacht worden. De sporen kunnen zich reeds binnen enkele decimeters onder de oppervlakte bevinden en kunnen concreet bestaan uit ploegsporen, afvalkuilen, fundamenten van woningen en gebruiksvoorwerpen en gereedschappen. Sporen en vondsten uit de prehistorie en de vroege middeleeuwen kunnen niet uitgesloten worden. Archeologieregime
In de droogmakerijen is een bijzonder archeologieregime van kracht vanwege de verwachte aanwezigheid van archeologische bodemsporen. Het archeologieregime wordt gerealiseerd door aanpassing van het bestemmingsplan, waarbij de polders als archeologisch waardevol gebied van de vierde categorie wordt aangegeven. Archeologiecriteria
Bij grondroerende werkzaamheden in plannen met een oppervlakte van 2.500 m2 of groter en die dieper reiken dan 40 cm beneden het maaiveld, dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van archeologische waarden. e
20 -eeuwse uitbreidingen van de dorpen (GDR89 t/m GDR92A) Beschrijving
De nieuwbouwwijken van De Rijp (GDR89A), Graft (GDR90A), West-Graftdijk (GDR91A) en Markenbinnen (GDR92A) zijn gerealiseerd vanaf de jaren zeventig van de 20e eeuw72. Door de grootschalige aanpak van nieuwe bebouwing in de periode na 1945 wordt verwacht dat de bodem op vrij grootschalige wijze is geroerd. Er zijn geen archeologische waarnemingen bekend in deze gebieden.
72
Alleen de vrij grootschalige uitbreidingen zijn meegenomen. Bebouwing van Oost-Graftdijk en in de Starnmeer- en Graftermeerpolder is meegenomen in de beschrijving van de landelijke gebieden eromheen.
Pagina 76
B ELEI DSNO T A A RCHEO LO G I E G EMEENT EN G RAF T – D E R I JP EN S CHERMER
Waardebepaling
Door de grootschalige bodemroering tijdens de bouw van de huizen na de jaren zeventig van de 20e eeuw, wordt verwacht dat veel van de mogelijke archeologische sporen verloren zijn gegaan. Het is echter mogelijk dat op een grotere diepte wel sporen gevonden zouden kunnen worden. Op basis van de geschiedenis van het gebied kunnen sporen vanaf de late middeleeuwen verwacht worden in de ondergrond en rond Markenbinnen vanaf de Romeinse tijd. Archeologieregime
In de nieuwbouwwijken is een licht archeologieregime van kracht vanwege de mogelijke aanwezigheid van belangwekkende archeologische bodemsporen. Het archeologieregime wordt gerealiseerd door aanpassing van het bestemmingsplan, waarbij de nieuwbouwwijken als archeologisch waardevol gebied van de vijfde categorie worden aangegeven. Archeologiecriteria
Bij grondroerende werkzaamheden in plannen met een oppervlakte van 10.000 m2 of groter en die dieper reiken dan 40 cm beneden het maaiveld dient rekening gehouden te worden met de aanwezigheid van archeologische waarden. Historische dorpskern Markenbinnen (GDR93A) Beschrijving
De 17e-eeuwse kaart van Dou toont ter plaatse van het huidige Markenbinnen een kerk met daaromheen een aantal huizen. Het was een agrarisch dorp in de Markerpolder. De Markerpolder is vanaf het begin van de veenontginningen in het gebied in gebruik is geweest. De woningen kunnen vanaf het begin van de ontginningen van de polder, ongveer de 11e eeuw, aanwezig geweest zijn. Er zijn geen archeologische waarnemingen in dit archeologiegebied bekend. Waardebepaling
Ondanks het ontbreken van bekende archeologische waarnemingen kunnen, gebaseerd op de geschiedenis en kennis van gebieden in de omgeving, sporen van bewoning vanaf de 11e eeuw verwacht worden. Deze kunnen zich reeds binnen enkele decimeters onder de oppervlakte bevinden en kunnen concreet bestaan uit fundamenten van huizen, ophogingen, waterputten, gebruiksvoorwerpen en gereedschappen. Archeologieregime
In de historische dorpskern van Markenbinnen is een bijzonder archeologieregime van kracht vanwege de verwachte aanwezigheid van belangwekkende archeologische bodemsporen en voorwerpen op een relatief klein oppervlakte. Het archeologieregime wordt gerealiseerd door aanpassing van het bestemmingsplan, waarbij het gehele historische dorpslint als archeologisch waardevol gebied van de tweede categorie wordt aangegeven. Indien er in een te slopen pand bouwhistorische waarden aanwezig blijken, dienen deze waarden door een bouwhistoricus te worden gedocumenteerd, opdat deze informatie over de ontwikkelingsgeschiedenis van het dorp niet verloren gaat. Voor sloop- of bouwlocaties en braakliggende terreinen wordt een metaaldetectorverbod ingesteld.
Pagina 77
B ELEI DSNO T A A RCHEO LO G I E G EMEENT EN G RAF T – D E R I JP EN S CHERMER
Archeologiecriteria
Bij grondroerende werkzaamheden in plannen met een oppervlakte van 50 m2 of groter en die dieper reiken dan 35 cm beneden het maaiveld, dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van archeologische waarden. Bij sloopwerkzaamheden van bebouwing van vóór 1945 dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van bouwhistorische waarden.
Samenvattend overzicht van archeologieregimes en archeologiecriteria De archeologieregimes zijn: De bijbehorende archeologiecriteria zijn: Archeologisch Rijksmonument ministeriële monumentenvergunning Provinciaal Monument provinciale monumentenvergunning Gemeentelijk Monument gemeentelijke monumentenvergunning Archeologisch waardevol gebied: - eerste categorie meer dan 0 m2 (planomvang) - tweede categorie meer dan 50 m2 en 35 cm of 40 cm diepte - derde categorie meer dan 500 m2 en 40 cm diepte - vierde categorie meer dan 2500 m2 en 40 cm diepte - vijfde categorie meer dan 10.000 m2 en 40 cm diepte Daarnaast geldt op een aantal terreinen een metaaldetectorverbod. Archeologisch waardevol gebied van de eerste categorie alle bodemroering
Schermer SCHE4A Kerkterrein Oterleek SCHE20A Bewoningssporen in de Polder Mijzen (11024) SCHE21A Bewoningssporen in de Polder Mijzen (11026) SCHE22A Bewoningssporen langs de Dijkstal-/Banscheidingssloot (11028) SCHE23A Bewoningssporen in de Polder Mijzen (11029) SCHE24A Kerkterrein in de Polder Mijzen (11029) SCHE30A Kerkterrein Schermerhorn SCHE32A t/m SCHE48A Huisplaatsen SCHE53A Kerkterrein Grootschermer SCHE56A Oude kerkhof langs de Gouw (4933 en 4982) SCHE59A Kerkterrein Driehuizen SCHE60A Kerkterrein in Polder Menningweer (14836) SCHE61A Huisplaats in de Noordeindermeerpolder SCHE73A ’t Gereght SCHE144A t/m SCHE152A Huisplaatsen Graft-De Rijp GDR2A GDR3A GDR4A GDR5A GDR6A GDR10A GDR11A GDR12A
Huisterp langs de Gouw (4779) Molenplaats Mosterdmolen en huisje (4835) Traankokerij Jodenkerkhof (4781) Traankokerij (8205) Traankokerij met huisplaats (4782) Huisplaats (4777) Huisplaats (8207) Huisplaats ’t Slot (4778)
Pagina 78
B ELEI DSNO T A A RCHEO LO G I E G EMEENT EN G RAF T – D E R I JP EN S CHERMER
GDR16A GDR17A GDR58A GDR59A GDR60A GDR61A GDR62A GDR68A GDR69A GDR85A GDR86A GDR94A
Kerkterrein Graft, zerkenvloer Kerkterrein aan de Gouw Traankokerij bij De Rijp Huisplaats in de Burenmaden (4841) Huisplaats bij West-Graftdijk (4789) Huisplaats bij polder Kamerhop (4784) Huisplaats in Oostervennen (4976) Kerkterrein West-Graftdijk Kerkterrein Oost-Graftdijk Kerkterrein Markenbinnen Nederzetting uit de Romeinse tijd (10802) Kerkterrein De Rijp
Archeologisch waardevol gebied van de tweede categorie 2
plan groter dan 50 m en dieper dan 35 cm
Schermer SCHE3A Polderweg (Polder Oterleek) SCHE4A Oterleek, historisch dorpslint SCHE7A Nieuwe Huijgendijk SCHE15A Oude Huijgendijk / Noordschermerdijk SCHE16A Ringdijk van de Schermer (m.u.v. Noordschermerdijk) SCHE18A Lintbebouwing in de Schermerpolder SCHE26A Oostmijzerdijk SCHE27A Zone van bebouwing langs de Gouw (Polder Mijzen) SCHE29A Historische dorpskern Schermerhorn SCHE49A Zone van bebouwing langs de Gouw (Eilandspolder) SCHE50A Zone van bebouwing langs de Delft SCHE52A Grootschermer, historisch dorpslint SCHE54A Ringdijk om de Binnenmaden (Eilandspolder) SCHE58A Driehuizen, historisch dorpslint SCHE67A Ringdijk om de Burenmaden (Eilandspolder) SCHE70A De Wouthuysen SCHE5A, SCHE28A, SCHE55A, SCHE62A t/m SCHE66A en SCHE74A t/m SCHE143A Molens en molenplaatsen Graft-De Rijp GDR1A GDR7A GDR9A GDR14A GDR15A GDR16A GDR17A GDR19A GDR20A GDR63A GDR64A
Zone met bebouwing langs de Gouw Zone met bebouwing langs de Delft Dwarsdijk, Binnenmaden Eilandspolder Historisch dorpslint Noordeinde Historische dorpslint Graft Zerkenvloer Graft Kerkterrein langs de Gouw Historische dorpskern De Rijp Dijkring rond de Binnenmaden, Eilandspolder Dijkring rond de Burenmaden, Eilandspolder Dijkring rond de Sapmeer
Pagina 79
B ELEI DSNO T A A RCHEO LO G I E G EMEENT EN G RAF T – D E R I JP EN S CHERMER
GDR65A Historisch dorpslint West-Graftdijk GDR66A Historisch dorpslint Vinckhuysen GDR67A Historisch dorpslint Oost-Graftdijk GDR68A Kerkterrein West-Graftdijk GDR69A Kerkterrein Oost-Graftdijk GDR71A Dijkring rond de Graftermeer GDR74A Dijkring rond Kamerhop GDR75A Verdwenen dorpslint Polder Kamerhop GDR76A Dijkring rond de Kogerpolder GDR78A Dijkring rond de Starnmeer GDR80A Dijkring rond de Oostwouderpolder GDR81A Verdwenen dorpslint in de Oostwouderpolder GDR83A Dijkring rond de Markerpolder GDR85A Kerkterrein Markenbinnen GDR86A Nederzetting uit de Romeinse tijd (10802) GDR93A Historische dorpskern Markenbinnen GDR3A, GDR8A, GDR13A, GDR18A, GDR22A t/m GDR57A Molens en molenplaatsen Archeologisch waardevol gebied van de derde categorie 2
plan groter dan 500 m en dieper dan 40 cm
Schermer SCHE1A SCHE9A SCHE10A SCHE11A SCHE12A SCHE13A SCHE14A SCHE17A SCHE25A SCHE57A SCHE71A
Polder Oterleek (veenpolder) Molengang bij Rustenburg Molengang bij Polder Mijzen Molengang bij Schermerhorn Molengang bij De Matten Molengang bij Driehuizen Molengang bij Alkmaar De Matten Polder Mijzen (veenpolder) Eilandspolder, Binnenmaden (veenpolder) Eilandspolder Burenmaden (veenpolder)
Graft-De Rijp GDR21A GDR70A GDR77A GDR82A GDR87A
Binnenmaden van de Eilandspolder (veenpolder) Burenmaden van de Eilandspolder (veenpolder) Kogerpolder (veenpolder) Oostwouderpolder (veenpolder) Markerpolder (veenpolder)
Archeologisch waardevol gebied van de vierde categorie 2
plan groter dan 2.500 m en dieper dan 40 cm
Schermer SCHE8A SCHE72A
Droogmakerij de Schermer Noordeindermeerpolder
Pagina 80
B ELEI DSNO T A A RCHEO LO G I E G EMEENT EN G RAF T – D E R I JP EN S CHERMER
Graft-De Rijp GDR72A GDR73A GDR79A GDR88A
Graftermeer (droogmakerij) Sapmeer (droogmakerij) Kamerhop (droogmakerij) Starnmeer (droogmakerij)
Archeologisch waardevol gebied van de vijfde categorie 2
plan groter dan 10.000 m en dieper dan 40 cm
Schermer SCHE6A SCHE19A SCHE31A
20e-eeuwse uitbreiding Oterleek 20e-eeuwse uitbreiding Stompetoren 20e-eeuwse uitbreiding Schermerhorn
Graft-De Rijp GDR89A GDR90A GDR91A GDR92A
20e-eeuwse uitbreiding De Rijp 20e-eeuwse uitbreiding Graft 20e-eeuwse uitbreiding West-Graftdijk 20e-eeuwse uitbreiding Markenbinnen
Terreinen waarvoor een metaaldetectorverbod geldt:
Schermer SCHE2A SCHE4A SCHE24A SCHE29A SCHE30A SCHE52A SCHE53A SCHE56A SCHE58A SCHE59A SCHE60A SCHE70A
Huisterp langs de Gouw (4779) Oterleek, historisch dorpslint Kerkterrein in de Polder Mijzen (11029) Historische dorpskern Schermerhorn Kerkterrein Schermerhorn Grootschermer, historisch dorpslint Kerkterrein Grootschermer Oude kerkhof langs de Gouw (4933 en 4982) Driehuizen, historisch dorpslint Kerkterrein Driehuizen Kerkterrein in Polder Menningweer (14836) De Wouthuysen
Graft-De Rijp GDR14A GDR15A GDR16A GDR17A GDR19A GDR65A GDR66A GDR67A GDR68A GDR69A GDR85A GDR86A
Historisch dorpslint Noordeinde Historische dorpslint Graft Zerkenvloer Graft Kerkterrein langs de Gouw Historische dorpskern De Rijp Historisch dorpslint West-Graftdijk Historisch dorpslint Vinckhuysen Historisch dorpslint Oost-Graftdijk Kerkterrein West-Graftdijk Kerkterrein Oost-Graftdijk Kerkterrein Markenbinnen Nederzetting uit de Romeinse tijd (10802)
Pagina 81
B ELEI DSNO T A A RCHEO LO G I E G EMEENT EN G RAF T – D E R I JP EN S CHERMER
GDR93A GDR94A
Historische dorpskern Markenbinnen Kerkterrein De Rijp
Pagina 82
B ELEI DSNO T A A RCHEO LO G I E G EMEENT EN G RAF T – D E R I JP EN S CHERMER
6. OVERZICHT VAN DE PROCEDURE VOOR DE INBRENG VAN ARCHEOLOGIE IN PLANVORMING EN RUIMTELIJKE ORDENING Doordat de Cultuurhistorische Waardenkaart incompleet is en ongeschikt als beleidskaart dient er in feite bij elk plan rekening te worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Om nu te voorkomen dat ook bij (te) kleine plannen een archeologisch vooronderzoek moet worden verricht, is een filter opgebouwd met behulp van het toepassen van archeologiecriteria, die afhankelijk zijn van het archeologieregime dat binnen het betreffende gebied of perceel geldt. Op deze wijze ontstaat een evenwicht tussen de omvang van het plan en het daarbinnen aanwezige archeologische belang. Bij wijziging van bestemmingsplannen kunnen de regimes op basis van nader onderzoek zonodig worden bijgesteld.
a.
Historische dorpskernen van Graft-De Rijp en Schermer 1.
2.
3.
4.
5.
De gemeente gaat na of het plan gelegen is ter plaatse van de terreinen SCHE2A, SCH18A, SCHE29A, SCHE52A, SCHE58A, GDR14A, GDR15A, GDR19A, GDR65A, GDR66A, GDR67A of GDR93A. • indien nee: zie b, overige terreinen en waterbodems binnen de gemeente • indien ja: zie 2. De gemeente stelt vast of de omvang van het plan groter is dan 50 m2 en de grondroerende werkzaamheden dieper reiken dan 35 cm. • indien nee: geen verder onderzoek nodig • indien ja: zie 3. De gemeente stelt aan de initiatiefnemer de eis tot het verrichten van een archeologisch bureauonderzoek. Eventuele sloopwerkzaamheden mogen nog niet worden verricht. De initiatiefnemer verleent opdracht tot het verrichten van een archeologisch bureauonderzoek, dat leidt tot een concreet verwachtingsmodel (waarin ook mogelijk aanwezige bouwhistorische waarden zijn verwerkt) en tot een selectieadvies over het omgaan met de aangetroffen of te verwachten archeologische waarden. De gemeente neemt het selectieadvies over in een selectiebesluit, waaruit blijkt hoe de initiatiefnemer met de archeologie binnen het plangebied dient om te gaan. • Hierbij doen zich de volgende mogelijkheden voor: a. er is vanwege de geringe waarden geen verder onderzoek nodig (negatief selectiebesluit), b. de aanwezigheid van archeologische waarden is nog onduidelijk, waardoor archeologische veldwerkbegeleiding noodzakelijk is (zie 6), c. de archeologische waarden zijn behoudenswaardig, maar kunnen binnen de planrealisatie niet (geheel) behouden blijven, waardoor documenterend onderzoek (zoals opgraven) noodzakelijk is (zie 6).
Pagina 83
B ELEI DSNO T A A RCHEO LO G I E G EMEENT EN G RAF T – D E R I JP EN S CHERMER
6.
7.
b.
De gemeente laat in geval van voortgezet archeologisch onderzoek (5b en 5c) een Programma van Eisen opstellen of toetsen door een onafhankelijk seniorarcheoloog, die niet verbonden is aan een bureau dat ook archeologisch veldwerk verricht. Deze archeoloog wordt ook verder in de directievoering ingeschakeld, onder meer voor veldwerkevaluatie, rapportagebeoordeling en toetsing van aanvragen voor meerwerk. De initiatiefnemer verleent opdracht tot het verrichten van het noodzakelijk archeologisch veldwerk door een gecertificeerd archeologisch bedrijf.
Overige terreinen en waterbodems binnen de gemeenten Schermer en Graft-De Rijp 1.
2. 3.
4.
5.
6.
De gemeente stelt vast welke omvang het plan heeft en tot welke diepte de grondroerende werkzaamheden zullen reiken en bepaalt via de Beleidsnota Archeologie of het plangebied gelegen is binnen een archeologieregime waarin de bodemingreep leidt tot de noodzaak om rekening te houden met archeologische waarden. • indien nee: geen verder onderzoek nodig • indien ja: zie 2. De gemeente stelt aan de initiatiefnemer de eis tot het verrichten van een archeologisch bureauonderzoek. De initiatiefnemer geeft opdracht tot het archeologisch bureauonderzoek dat leidt tot een concreet verwachtingsmodel waaruit blijkt of er behoudwaardige archeologische waarden te verwachten zijn en nader onderzoek in de vorm van inventariserend vooronderzoek (ivo) noodzakelijk is. Dit onderzoek kan bestaan uit grondboringen, proefsleuven, etc. • indien nee: geen verder archeologisch onderzoek nodig • indien ja: zie 4. De gemeente laat voor het inventariserend vooronderzoek een Programma van Eisen opstellen of toetsen door een onafhankelijk seniorarcheoloog, die niet verbonden is aan een bureau dat ook archeologisch veldwerk verricht. Deze archeoloog wordt ook ingeschakeld bij het beoordelen en interpreteren van de resultaten, zoals rapportages en selectieadviezen. De initiatiefnemer geeft opdracht tot het inventariserend vooronderzoek, waaruit een selectieadvies volgt over het omgaan met de aangetroffen of te verwachten archeologische waarden. De gemeente neemt het selectieadvies over in een selectiebesluit, waaruit blijkt hoe de initiatiefnemer met de archeologie binnen het plangebied dient om te gaan. • Hierbij doen zich de volgende mogelijkheden voor: a. er is vanwege de geringe waarden geen verder onderzoek nodig (negatief selectiebesluit), b. de aanwezigheid van archeologische waarden is nog onduidelijk, waardoor archeologische veldwerkbegeleiding noodzakelijk is (zie 7), c. de archeologische waarden zijn behoudenswaardig, maar kunnen binnen de planrealisatie niet (geheel) behouden blijven, waardoor documenterend onderzoek noodzakelijk is (zie 7), d. de archeologische waarden zijn zodanig van belang, dat behoud in de bodem noodzakelijk is en het plan aangepast dient te worden, dan wel geen doorgang
Pagina 84
B ELEI DSNO T A A RCHEO LO G I E G EMEENT EN G RAF T – D E R I JP EN S CHERMER
kan vinden (zie 9).
7.
8. 9.
N.B. Bij grotere plannen kunnen zich ook combinaties van deze mogelijkheden voordoen. De gemeente laat in geval van voortgezet archeologisch onderzoek (6b en 6c) een Programma van Eisen opstellen of toetsen door een onafhankelijk seniorarcheoloog, die niet verbonden is aan een bureau dat ook archeologisch veldwerk verricht. Deze archeoloog wordt ook verder in de directievoering ingeschakeld, onder meer voor veldwerkevaluatie, rapportagebeoordeling en toetsing van aanvragen voor meerwerk ingeval van onvoorziene archeologische werkzaamheden. De initiatiefnemer verleent opdracht tot het verrichten van het noodzakelijk archeologisch veldwerk door een gecertificeerd archeologisch bedrijf. In geval de aanwezige archeologische waarden zodanig van belang zijn dat behoud in de bodem beslist noodzakelijk is, brengt de gemeente de beschermingsprocedure van rijk, provincie of gemeente in gang voor het betreffende terrein.
Pagina 85
B ELEI DSNO T A A RCHEO LO G I E G EMEENT EN G RAF T – D E R I JP EN S CHERMER
Archeologische tijdschaal van het West-Nederlandse kustgebied (tekening: Archeologische Kroniek Holland 2002, p.139)
Pagina 86
B ELEI DSNO T A A RCHEO LO G I E G EMEENT EN G RAF T – D E R I JP EN S CHERMER
7. BESLUIT Uit deze archeologienota van de gemeenten Graft-De Rijp en Schermer is gebleken hoezeer hier een waardevolle bron ligt van informatie over geschiedenis en karakter van deze gebieden. In de gemeenten zijn diverse (potentiële) plekken aan te wijzen die spreken over het verleden en die door verdere ontwikkeling ertoe kunnen bijdragen in de dagelijkse leefomgeving een band te vormen tussen verleden, heden en toekomst. De gemeentebesturen onderschrijven daarom het belang van een zorgvuldig beheer van het archeologisch erfgoed in Graft-De Rijp en Schermer. Ze nemen de verantwoordelijkheid om, complementair aan andere overheden, zich in te zetten voor behoud en benutting van dit erfgoed. Om het beleid gestalte te geven was het opstellen van deze archeologienota noodzakelijk. Een nota waarin, rekening houdend met het archeologiebeleid van rijk en provincie, door de gemeenten eigen keuzes worden gemaakt op basis van de voor de gemeente kenmerkende archeologische vindplaatsen.
Actiepunten Het streven naar een zorgvuldige omgang met het archeologisch erfgoed leidt als vanzelf tot de volgende voornemens: a.
Op zo kort mogelijke termijn worden in beide gemeenten de volgende voornemens gerealiseerd: • het aanwijzen van een gemeentelijk contactpersoon voor het archeologische beleid, • intern protocol en werkprocedure opstellen om binnen de afdeling Ruimte het Archeologisch monumentenzorgproces tijdig op te starten en voort te zetten, • archeologie opnemen in de risicoparagraaf van plannen, • tenminste bij ontwikkelingsgerichte bestemmingsplannen voortaan steeds (eventueel na een quick-scan) een archeologisch bureauonderzoek (of Cultuurhistorisch Kader) laten vervaardigen in het kader van het opstellen van deze plannen, om nadere informatie te krijgen over de (eventuele) aanwezigheid van archeologische waarden binnen het plangebied en dit onderzoek zonodig laten volgen door archeologisch veldonderzoek, • in het kader van het opstellen van consoliderende bestemmingsplannen de archeologieregimes volgens deze nota opnemen, • tijdens de voorbereidings- en uitvoeringsfase van een project en bij vergunningverlening waarbij archeologische waarden in het geding zijn, de nodige archeologische deskundigheid waarborgen op het niveau van een seniorarcheoloog conform de eisen van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, • bij de vergunningverlening voor de restauratie van bouwkundige monumenten opnemen dat zowel met bouwhistorische als met archeologische waarden rekening gehouden moet worden en dat deze zonodig in kaart gebracht moeten worden. • de archeologische en bouwhistorische aspecten ook opnemen in de overige RO-, sloop- en bouwvergunningsprocedures, • regeling treffen voor het realiseren van de gemeentelijke rol als bevoegde overheid op het gebied van de archeologie (ten behoeve van het laten vervaardigen of toetsen van Programma’s van Eisen / Plannen van Aanpak en de daaruit voortvloeiende toetsingstaken), • regeling opstellen voor het mitigeren van de excessievekosten.
Pagina 87
B ELEI DSNO T A A RCHEO LO G I E G EMEENT EN G RAF T – D E R I JP EN S CHERMER
b.
Binnen een jaar worden de volgende voornemens gerealiseerd (of tenminste aangevangen): • het opnemen van de archeologische kaart bij dit beleidsplan in het systeem van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen van de gemeente. Dit houdt in dat met het digitaliseren van de bestemmingsplannen de archeologische kaart van het beleidsplan ook wordt opgenomen, • een archeologisch deskundige in voorkomende gevallen raadplegen door de monumentencommissie, • het instellen van een gemeentelijke financiële archeologiereserve, • uitvaardigen van een metaaldetectorverbod op de locaties zoals genoemd in de nota realiseren via APV, • regionale samenwerking met gemeente Schermer continueren.
c.
Binnen twee à drie jaar worden de volgende voornemens gerealiseerd (of tenminste aangevangen): • bij het vernieuwen van de bestemmingsplannen de bekende en te verwachten archeologische waarden binnen de plangebieden op de juiste wijze opnemen, • aandacht geven aan archeologiebeleid in communicatieve en educatieve sfeer (indien passend binnen het budget van € 5.000,-), • leden van Oudheidkundige Vereniging het Schermerland, werkgroep Schermerhorn en de Archeologische Werkgroep Zaanstreek-Waterland en omstreken en andere vrijwilligers, in voorkomende gevallen inlichten en raadplegen zowel als kennisbron als voor educatieve projecten, • in voorkomende gevallen een klankbordgroep instellen waar deze en andere maatschappelijke organisaties een plaats krijgen ter raadpleging bij planvorming en andere zaken.
d.
Andere mogelijke toekomstige acties: • een (of meer) aantrekkelijke publieksboekje(s) laten maken over enkele archeologische vindplaatsen, met aandacht voor het gemeentelijk archeologiebeleid ter verkrijging van een groter maatschappelijk draagvlak, • mogelijkheid onderzoeken om archeologische terreinen duurzaam te behouden (denk hierbij ook aan het Programma Behoud en Beheer Archeologische Terreinen van de Provincie Noord-Holland), • selecteren van de duurzaam te behouden archeologische terreinen, • inventariseren welk nader onderzoek naar deze terreinen verricht kan worden • op basis van deze gegevens besluiten om een aantal van deze terreinen voor te dragen voor bescherming bij rijk of provincie, dan wel zelf tot het aanwijzen van gemeentelijke archeologische monumenten overgaan, • de resultaten van het archeologisch onderzoek van de afgelopen jaren laten analyseren om tot een synthese te komen van de belangrijkste resultaten.
Pagina 88
B ELEI DSNO T A A RCHEO LO G I E G EMEENT EN G RAF T – D E R I JP EN S CHERMER
LITERATUUR- EN DOCUMENTATIELIJST Digitale bronnen
• • • • • • • •
Archeologisch Informatiesysteem (ARCHIS2) www.dewoonomgeving.nl voor de Kadastrale Minuutplans uit het begin van de 19e eeuw Provincie Noord-Holland, Leidraad Provinciaal Ruimtelijk Beleid [website: www.noordholland.nl] Provincie Noord-Holland, Cultuurhistorische waardenkaart [website: www.noordholland.nl/chw Gemeentelijke website Schermer (www.schermer.nl) Gemeentelijke website Graft-De Rijp (www.graftderijp.nl) Stelling van Amsterdam (www.stelling-van-amsterdam.nl) Kennisinfrastructuur Cultuurhistorie (www.kich.nl)
Atlassen
• Atlas van Historische Topografische Kaarten Noord-Holland. Bladen van de Chromotopografische Kaart van het Koninkrijk der Nederlanden schaal 1:25.000, 1894 - 1923, Landsmeer, 2003. • Geomorfologische kaart van Nederland 1: 50.000, Alkmaar-Lelystad , Wageningen, 1979 • Grote Historische Provincie Atlas Noord-Holland 1849-1859 (Wolters-Noordhoff), Groningen, 1992. • Kaartboek Uitwaterende Sluizen van Kennemerland en West-Friesland, 1745 (kopie)73 • Stiboka, Geomorfologische kaart van Nederland 1: 50.000, blad 19 (Alkmaar) en 20 gedeeltelijk (Lelystad). Wageningen/Haarlem, 1979 • Topografische Atlas Noord-Holland 1:25.000 (Wolters-Noordhoff), Emmen, 2004. Literatuur
• Aa, A.J. van der (1839) Aardrijkskundig woordenboek der Nederlanden. Zaltbommel • Alders, G.P. (2006), Programma van Eisen archeologische opgraving Graft – zerkenvloer, gemeente Graft-De Rijp, Wormer. • Baas, H. e.a. (2005) Leestekens van het landschap. Uitgave van Landschapsbeheer Nederland, Utrecht. • Bekius, D. (1999), Historisch-geografische inventarisatie en waardering van Waterland en de Zaanstreek. Een werkdocument ten behoeve van de Cultuurhistorische Waardenkaart Noord-Holland. Hoorn • Bos, J.M., (1988), Landinrichting en archeologie: het bodemarchief van Waterland. Nederlandse Archeologische Rapporten 6. Amersfoort • Brouwer, T. en Th. Hanou, (2003) Archeologie en bestemmingsplannen. Juridischplanologische mogelijkheden voor de bescherming van archeologische waarden. [Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek] Utrecht. • Cock, J.K. de, (1975) Historische geografie van Waterland. In: Holland, Jaargang 7, p. 329349
73
Het kaartbeeld uit dit boek is de ongewijzigde kaart die in 1680 door J.J. Dou werd ingetekend. In de tekst wordt dan ook verwezen naar de kaart van 1680 of de 17e-eeuwse kaart.
Pagina 89
B ELEI DSNO T A A RCHEO LO G I E G EMEENT EN G RAF T – D E R I JP EN S CHERMER
• Cock, J.K. de, (1965) Bijdrage tot de historische geografie van Kennemerland in de middeleeuwen op fysisch-geografische grondslag. Groningen • College voor de Archeologische Kwaliteit, Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, versie 2.2 • Danner, H.S., H.Th.M. Lambooij, C. Streefkerk, D. Aten & N.C. Woestenburg (1994) …die water keert. 800 jaar regionale dijkzorg in Hollands Noorderkwartier. Alkmaar/Edam • Danner, H.S. De Starnmeer en Kamerhop. Uitgave OHV Graft-De Rijp • Drewes, J. e.a. (2004) Alkmaar, stad en regio. Hilversum • Ettema, W., (2005) Boeren op het veen (1000-1500). Een ecologisch-historische benadering. In: Holland, Historisch Tijdschrift. Jg. 37, nr. 4, p. 239-258 • Heddes, F., (red.), (1999) Nota Belvedere. Beleidsnota over de relatie cultuurhistorie en ruimtelijke inrichting. Den Haag [twee delen]. • Hessing, W.A.M., (2002) Voorbeeldplan Gemeentelijke Archeologische Monumentenzorg. Amsterdam. • Jong, C. de (1991) Gebouwd in De Rijp. • Kaptein, H., (1988) Het Schermereiland. Bergen (N-H) • Kaptein, H., (1993) De landschappelijke ontwikkeling van het Schermereiland tot 1500. Tijdschrift voor Waterstaatsgeschiedenis, jrg. 2, nr. 2, nov. 1993) • Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, (2002) Structuurschema Groene Ruimte 2. Samen werken aan groen Nederland. Den Haag. • Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, (2001) Beleidsregels van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, dr. F. van der Ploeg, met betrekking tot de wijze waarop de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen gebruik maakt van zijn bevoegdheid als bedoeld in artikel 39 van de Monumentenwet 1988 (Beleidsregels opgravingsbevoegdheid). Den Haag. • Monumentenwet 1988. • Provincie Noord-Holland, (2000) Notitie Toepassing van artikel 19 lid 2 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (nieuw). Haarlem. • Provincie Noord-Holland, (2003) Streekplan Noord-Holland Zuid. Haarlem. • Provincie Noord-Holland (2003) Nota Cultuurhistorische regioprofielen, Haarlem. • Provincie Noord-Holland (2004) Provinciale Cultuurnota Noord-Holland 2005-2008. Haarlem. • Provincie Noord-Holland (2001) De cultuurhistorie van Waterland en Zaanstreek, Haarlem • Reh, W., C. Steenbergen & D. Aten (2005) Zee van land. De droogmakerij als atlas van de Hollandse landschapsarchitectuur. Wormerveer • Schilstra, J.J. (1993) Schermerland, mensen en molens, vroeger en nu. Schagen • Schuurman, P. (1940) Het Schermereiland • Soonius, C.M., D. Bekius & S. Molenaar, (2001), Streekplan Noord-Holland Zuid. Provincie Noord-Holland. Een archeologisch bureauonderzoek. (RAAP-rapport 709) Amsterdam • Tweede Kamer der Staten-Generaal, vergaderjaar 2004 (29259), Wijziging van de Monumentenwet 1988 en enkele andere wetten ten behoeve van de archeologische monumentenzorg mede in verband met de implementatie van het Verdrag van Valletta (Wet op de archeologische monumentenzorg). Nota naar aanleiding van het verslag. • Tol, A., P.Verhagen, A. Borsboom en M. Verbruggen, (2004) Prospectief boren. Een studie naar de betrouwbaarheid en toepasbaarheid van booronderzoek in de prospectiearcheologie. Amsterdam.
Pagina 90
B ELEI DSNO T A A RCHEO LO G I E G EMEENT EN G RAF T – D E R I JP EN S CHERMER
• Zagwijn, W.H. (1991), Geologie van Nederland, Nederland in het Holoceen. ’sGravenhage/Haarlem
Pagina 91
B ELEI DSNO T A A RCHEO LO G I E G EMEENT EN G RAF T – D E R I JP EN S CHERMER
Pagina 92
B ELEI DSNO T A A RCHEO LO G I E G EMEENT EN G RAF T – D E R I JP EN S CHERMER
BEGRIPPENLIJST Archeologie: Historische wetenschap die zich ten doel stelt inzicht te verwerven in alle facetten van menselijke samenlevingen uit het verleden door middel van het systematisch opsporen en interpreteren van materiële overblijfselen die in of boven de grond bewaard zijn gebleven. Archeologisch erfgoed: alle overblijfselen, voorwerpen en andere sporen van de mens uit het verleden, in en op de bodem waarvan het behoud en de bestudering relevante archeologische kennis oplevert. Hiertoe behoren in principe resten van bouwwerken, gebouwencomplexen, aangelegde terreinen, roerende zaken, monumenten van andere aard, alsmede hun context, zowel op het land als onder water. ARCHIS: landelijk archeologisch informatiesysteem dat wordt beheerd door de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek. Architectuurgeschiedenis: Historische wetenschap zich die richt op exterieur van bouwwerken, op bouwstijl en bouwtraditie met daarnaast aandacht voor de maatschappelijke context en de geschiedenis van de stedenbouw. Beeldkwaliteitsplan: onderdeel van de ruimtelijke onderbouwing van een bestemmingsplan of artikel 19-procedure waarin expliciet aandacht wordt besteed aan de relatie tussen een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling en bestaande karakteristieken van een gebied. Begeleiding: de registratie van vondst- en spoorgegevens van een vindplaats, zonder dat daarbij sprake is van het aanleggen van sleuven of putten, uitgevoerd tijdens bodemverstorende activiteiten die om niet-archeologische redenen plaatsvinden en waar gegronde redenen zijn om aan te nemen dat archeologische waarden aanwezig zouden kunnen zijn; tijdens deze werkzaamheden mogen de grondsporen niet worden uitgegraven, want dan is er sprake van een opgraving. Bevoegd gezag: de overheid die besluiten neemt over de selectie van behoudenswaardige monumenten, die Programma's van Eisen voor archeologische werkzaamheden laat opstellen en goedkeurt en die rapportages beoordeelt; vanwege de samenhang tussen archeologie en ruimtelijke ordening zal dat meestal de gemeente zijn. Bodemarchief: dat deel van het archeologisch erfgoed dat zich beneden het maaiveld bevindt. Bouwhistorie: de bouw-, verbouwings- en gebruiksgeschiedenis van een bouwwerk of structuur; tevens de studie van het bouwen in het verleden. Bouwhistorische inventarisatie: het beoordelen van gebouwen en bouwkundige structuren in een gebied op mogelijke, vermoedelijke of zekere monumentale waarden ten behoeve van een cultuurhistorisch verantwoord ruimtelijk beleid. Naast het analyseren van bouwwerken wordt daarbij enig archiefonderzoek verricht, dat doorgaans beperkt blijft tot bestudering van oude kaarten en luchtfoto’s.
Pagina 93
B ELEI DSNO T A A RCHEO LO G I E G EMEENT EN G RAF T – D E R I JP EN S CHERMER
Buitenplaats: landhuis met bijgebouwen, tuin en park, dat is gesticht om voor kortere of langere tijd op het platteland te vertoeven, dienend als statussymbool en voor het beheer van aan de buitenplaats verbonden landerijen of industriële bedrijven. Bureauonderzoek: het verwerven van informatie, aan de hand van bestaande bronnen, over bekende of verwachte archeologische waarden binnen een onderzoeksgebied, omvattende de aard en de omvang, de datering, gaafheid en conservering en de relatieve kwaliteit daarvan. Cultuurhistorie: onderzoekt de menselijke samenleving uit het verleden aan de hand van fysieke verschijnselen in het landschap (historisch bouwkundige waarden, historisch geografische waarden, archeologische waarden). Cultuurhistorische basisstructuur: thematische samenhang binnen een (groter) geografisch begrensd gebied. Cultuurhistorische verkenning: een instrument dat in een vroeg stadium van planvorming het cultuurhistorische belang van het plangebied belicht in relatie tot toekomstige ontwikkelingen. Cultuurhistorische waardenkaart: kaart van de provincie Noord-Holland waarop de waardevolle archeologische, historisch geografische en historisch (steden)bouwkundige elementen zijn aangeduid. Deze kaart is geen beleidskaart maar signaleert en informeert en is bedoeld als bron van inspiratie in de ruimtelijke ontwikkeling. De kaart is per definitie incompleet. Opgraven / Opgraving: De ontsluiting van een vindplaats met als doel de informatie te verzamelen en vast te leggen die nodig is voor het beantwoorden van de in het Programma van Eisen verwoorde onderzoeksvragen en het behalen van de onderzoeksdoelstellingen. Directievoering: aansturen van wegens planontwikkeling noodzakelijk archeologisch veldwerk, waarbij de kaders van tijd, geld en archeologische kwaliteit worden bewaakt. Historische geografie: Historische wetenschap die de wijze bestudeert waarop het cultuurlandschap in de loop van de tijd is ontstaan en zich heeft ontwikkeld, via analyse van de hiervoor kenmerkende bestanddelen in hun ruimtelijke samenhang. Historische (steden)bouwkunde: valt uiteen in twee delen: architectuurgeschiedenis en bouwhistorie. Inventariserend veldonderzoek (ivo): door middel van waarnemingen in het veld verwerven van (extra) informatie over bekende of verwachte archeologische waarden binnen een onderzoeksgebied, als aanvulling op en toetsing van de archeologische verwachting gebaseerd op het bureauonderzoek. Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie: in de archeologische beroepsgroep geldende normen en kwaliteitseisen voor uitvoeringswerkzaamheden, zoals door het College voor de Archeologische Kwaliteit vastgelegd in een handboek.
Pagina 94
B ELEI DSNO T A A RCHEO LO G I E G EMEENT EN G RAF T – D E R I JP EN S CHERMER
Proefonderzoek: opgraving van beperkte omvang op een of meerdere locaties binnen een vindplaats in de vorm van proefputten of proefsleuven om nadere gegevens te verzamelen over aard, omvang, diepteligging en dergelijke van de grondsporen, waarbij de grondsporen zo veel mogelijk intact worden gelaten. Programma van Eisen (PvE): door een blijkens het beroepsregister daartoe gekwalificeerd archeoloog op basis van het selectiebesluit opgestelde kennisgeving van het bevoegd gezag aan de initiatiefnemer, waarin probleem- en doelstelling van de te verrichten werkzaamheden van de vindplaats worden gegeven alsmede formulering van de daaruit af te leiden eisen met betrekking tot het uit te voeren werk. Selectiebesluit: een gemotiveerd besluit van het bevoegd gezag tot het al dan niet behouden van een bepaalde archeologische waarde, gebaseerd op een selectieadvies en leidend tot het al dan niet, of onder voorwaarden, verlenen van een vergunning. (veld)werkbegeleiding zie: begeleiding
Pagina 95
B ELEI DSNO T A A RCHEO LO G I E G EMEENT EN G RAF T – D E R I JP EN S CHERMER
BIJLAGEN
Pagina 96
B ELEI DSNO T A A RCHEO LO G I E G EMEENT EN G RAF T – D E R I JP EN S CHERMER
Bijlage 1 Kaart met archeologiegebieden in de gemeente Schermer
[los bijgevoegd]
Pagina 97
B ELEI DSNO T A A RCHEO LO G I E G EMEENT EN G RAF T – D E R I JP EN S CHERMER
Bijlage 2 Kaart met archeologiegebieden in de gemeente Graft-De Rijp
[los bijgevoegd]
Pagina 98
B ELEI DSNO T A A RCHEO LO G I E G EMEENT EN G RAF T – D E R I JP EN S CHERMER
Bijlage 3 Beschrijving van archeologisch relevante terreinen in de gemeente Schermer De terreinen zijn aangegeven op de kaart van bijlage 1 (WAT-nummers verwijzen naar de CHW-kaart NoordHolland.)
SCHE1A SCHE2A SCHE3A SCHE4A SCHE5A SCHE6A SCHE7A SCHE8A
SCHE9A SCHE10A SCHE11A SCHE12A SCHE13A SCHE14A SCHE15A SCHE16A SCHE17A SCHE18A SCHE19A SCHE20A SCHE21A
Polder Oterleek, veenpolder. Sporen van landbouw en bewoning vanaf de late middeleeuwen in de ondergrond te verwachten. Oterleek, historisch dorpslint. Sporen van bewoning vanaf de late middeleeuwen in de ondergrond te verwachten (WAT253A, 14812). Polderweg. Sporen en resten van dijkaanleg vanaf de 13e eeuw in de ondergrond te verwachten. Kerkterrein Oterleek. Resten van oudere kerkgebouw(en) en menselijke resten vanaf de late middeleeuwen (WAT248A,4243). Molenplaats. Funderingen van de molen en resten van bewoning te verwachten in de ondergrond 20e-eeuwse uitbreidingswijk van Oterleek Nieuwe Huijgendijk. Sporen en resten van dijkaanleg vanaf de 16e eeuw in de ondergrond te verwachten. Droogmakerij de Schermer. Sporen van bewoning en landbouw uit de prehistorie en vroege middeleeuwen en sporen van landbouw vanaf de 17e eeuw te verwachten in de ondergrond. Molengang bij Rustenburg. Sporen van de molengang vanaf het einde van de 17e eeuw te verwachten. Molengang bij Polder Mijzen. Sporen van de molengang vanaf het einde van de 17e eeuw te verwachten. Molengang bij Schermerhorn. Sporen van de molengang vanaf het einde van de 17e eeuw te verwachten. Molengang bij De Matten. Sporen van de molengang vanaf het einde van de 17e eeuw te verwachten (WAT205A, 13747). Molengang bij Driehuizen. Sporen van de molengang vanaf het einde van de 17e eeuw te verwachten. Molengang bij Alkmaar. Sporen van de molengang uit de 17e eeuw te verwachten. Huijgendijk / Noordschermerdijk. Sporen en resten van dijkaanleg vanaf de 13e eeuw in de ondergrond te verwachten. Ringdijk van de Schermer. Sporen en resten van dijkaanleg vanaf de 17e eeuw in de ondergrond te verwachten. De Matten. Sporen van landbouw vanaf de late middeleeuwen in de ondergrond te verwachten en sporen van bewoning vanaf de 17e eeuw te verwachten. Lintbebouwing in de droogmakerij de Schermer. Sporen van bewoning vanaf de 17e eeuw te verwachten. 20e-eeuwse uitbreidingswijk van Stompetoren Bewoningssporen Polder Mijzen. Sporen van bewoning vanaf de late middeleeuwen in de ondergrond te verwachten (WAT204A, 11024). Bewoningssporen Polder Mijzen. Sporen van bewoning vanaf de late middeleeuwen in de ondergrond te verwachten (WAT201A, 11026).
Pagina 99
B ELEI DSNO T A A RCHEO LO G I E G EMEENT EN G RAF T – D E R I JP EN S CHERMER
SCHE22A SCHE23A SCHE24A SCHE25A SCHE26A SCHE27A SCHE28A SCHE29A
SCHE30A SCHE31A SCHE32A SCHE33A SCHE34A SCHE35A SCHE36A SCHE37A SCHE38A SCHE39A SCHE40A SCHE41A SCHE42A SCHE43A SCHE44A
Bewoningssporen Polder Mijzen. Sporen van bewoning vanaf de late middeleeuwen in de ondergrond te verwachten (WAT203A, 11028). Bewoningssporen Polder Mijzen. Sporen van bewoning vanaf de late middeleeuwen in de ondergrond te verwachten (WAT202A, 11029). Kerkterrein in de Polder Mijzen. Resten van kerkgebouw(en) en menselijke resten vanaf de late middeleeuwen in de ondergrond te verwachten (WAT202A, 11029). Polder Mijzen, veenpolder. Sporen van landbouw en bewoning vanaf de late middeleeuwen in de ondergrond te verwachten. Oostmijzerdijk. Sporen en resten van dijkaanleg vanaf de 13e eeuw in de ondergrond te verwachten. Zone van bebouwing langs de Gouw, Polder Mijzen. Sporen van bewoning vanaf de late middeleeuwen in de ondergrond te verwachten. Molenplaats. Funderingen van de molen en resten van bewoning te verwachten in de ondergrond Historische dorpskern Schermerhorn. Sporen van bewoning vanaf de late middeleeuwen in de ondergrond te verwachten (WAT255A en WAT254A, 14813 en 14829). Kerkterrein Schermerhorn. Resten van oudere kerkgebouw(en) en menselijke resten vanaf de 13e eeuw in de ondergrond te verwachten. 20e-eeuwse uitbreidingswijk van Schermerhorn. Huisplaats in de Eilandspolder. Sporen van bewoning van de periode van de 10e tot de 14e eeuw (WAT245A, 5023) Huisplaats in de Eilandspolder. Sporen van bewoning van de periode van de 10e tot de 14e eeuw (WAT218A, 4769) Huisplaats in de Eilandspolder. Sporen van bewoning van de periode van de 10e tot de 14e eeuw (WAT219A, 4965) Huisplaats in de Eilandspolder. Sporen van bewoning van de periode van de 10e tot de 14e eeuw (WAT220, 4966A) Huisplaats in de Eilandspolder. Sporen van bewoning van de periode van de 10e tot de 14e eeuw (WAT241A, 8206) Huisplaats in de Eilandspolder. Sporen van bewoning van de periode van de 10e tot de 14e eeuw (WAT224A, 4970) Huisplaats in de Eilandspolder. Sporen van bewoning van de periode van de 10e tot de 14e eeuw (WAT225A, 4971) Huisplaats in de Eilandspolder. Sporen van bewoning van de periode van de 10e tot de 14e eeuw (WAT226A, 4972) Huisplaats in de Eilandspolder. Sporen van bewoning van de periode van de 10e tot de 14e eeuw (WAT242A, 4786) Huisplaats in de Eilandspolder. Sporen van bewoning van de periode van de 10e tot de 14e eeuw (WAT227A, 4973) Huisplaats in de Eilandspolder. Sporen van bewoning van de periode van de 10e tot de 14e eeuw (WAT243A, 4787) Huisplaats in de Eilandspolder. Sporen van bewoning van de periode van de 10e tot de 14e eeuw (4968) Huisplaats in de Eilandspolder. Sporen van bewoning van de periode van de 10e tot de 14e eeuw (4969)
Pagina 100
B ELEI DSNO T A A RCHEO LO G I E G EMEENT EN G RAF T – D E R I JP EN S CHERMER
SCHE45A SCHE46A SCHE47A SCHE48A SCHE49A SCHE50A SCHE52A SCHE53A SCHE54A SCHE55A SCHE56A
SCHE57A SCHE58A SCHE59A SCHE60A SCHE61A SCHE62A SCHE63A SCHE64A SCHE65A SCHE66A SCHE67A SCHE68A
Huisplaats in de Eilandspolder. Sporen van bewoning van de periode van de 10e tot de 14e eeuw (4967) Huisplaats in de Eilandspolder. Sporen van bewoning van de periode van de 10e tot de 14e eeuw (4771) Huisplaats in de Eilandspolder. Sporen van bewoning van de periode van de 10e tot de 14e eeuw (4772) Huisplaats in de Eilandspolder. Sporen van bewoning van de periode van de 10e tot de 14e eeuw (4773) Zone van bebouwing langs de Gouw, Eilandspolder. Sporen van bewoning vanaf de late middeleeuwen in de ondergrond te verwachten. Zone van bebouwing langs de Delft, Eilandspolder. Sporen van bewoning vanaf de late middeleeuwen in de ondergrond te verwachten. Historisch dorpslint, Grootschermer. Sporen van bewoning vanaf de 13e eeuw in de ondergrond te verwachten. Kerkterrein Schermerhorn. Resten van oudere kerkgebouw(en) en menselijke resten vanaf de 13e eeuw in de ondergrond te verwachten. Ringdijk rond de Binnenmaden, Eilandspolder. Sporen en resten van dijkaanleg vanaf de 13e eeuw in de ondergrond te verwachten. Molenplaats, Knevelaersmolen. Funderingen van de molen en resten van bewoning te verwachten in de ondergrond. (5048) Oude Kerckhof langs de Gouw, Eilandspolder. Resten van kerkgebouw(en) en menselijke resten vanaf de late middeleeuwen in de ondergrond te verwachten (WAT230A, 4982 en 4933). Binnenmaden, Eilandspolder (veenpolder). Sporen van landbouw en bewoning vanaf de late middeleeuwen in de ondergrond te verwachten. Historisch dorpslint, Driehuizen. Sporen van bewoning vanaf de 16e eeuw in de ondergrond te verwachten (WAT258A, 14810). Kerkterrein in Driehuizen. Resten van kerkgebouw en menselijke resten vanaf de 16e eeuw in de ondergrond te verwachten. Kerkterrein ten noorden van Driehuizen. Resten van kerkgebouw en menselijke resten vanaf de 16e eeuw in de ondergrond te verwachten (WAT217A, 14836). Huisplaats in de Noordeindermeerpolder. Sporen van bewoning vanaf de late middeleeuwen in de ondergrond te verwachten (4780). Molenplaats, korenmolen Grootschermer. Funderingen van de molen en resten van bewoning te verwachten in de ondergrond (14834). Molenplaats, Meeneweermolen. Funderingen van de molen en resten van bewoning te verwachten in de ondergrond Molenplaats, Westermolen. Funderingen van de molen en resten van bewoning te verwachten in de ondergrond Molenplaats (Noordeindermeerpolder). Funderingen van de molen en resten van bewoning te verwachten in de ondergrond Molenplaats (Noordeindermeerpolder). Funderingen van de molen en resten van bewoning te verwachten in de ondergrond Ringdijk rond de Burenmaden, Eilandspolder. Sporen en resten van dijkaanleg vanaf de 16e eeuw in de ondergrond te verwachten. Arisdijk/Kopdammerdijk. Sporen en resten van dijkaanleg vanaf de 17e eeuw in de ondergrond te verwachten.
Pagina 101
B ELEI DSNO T A A RCHEO LO G I E G EMEENT EN G RAF T – D E R I JP EN S CHERMER
Korendijk. Sporen en resten van dijkaanleg vanaf de 17e eeuw in de ondergrond te verwachten. SCHE70A De Wouthuysen. Sporen van bewoning vanaf de 16e eeuw in de ondergrond te verwachten. SCHE71A Burenmaden, Eilandspolder (veenpolder). Sporen van landbouw en bewoning vanaf de late middeleeuwen in de ondergrond te verwachten. SCHE73A ’t Gereght. Sporen van de terechtstellingsplaats en mogelijk menselijke resten in de ondergrond te verwachten. SCHE74A t/m SCHE143A Molenplaatsen. Funderingen van de molen en resten van bewoning te verwachten in de ondergrond. SCHE144A Huisplaats in de Eilandspolder. Sporen van bewoning van de periode van de 10e tot de 14e eeuw (4975) SCHE145A Huisplaats in de Eilandspolder. Sporen van bewoning van de periode van de 10e tot de 14e eeuw (4974) SCHE146A Huisplaats in de Eilandspolder. Sporen van bewoning van de periode van de 10e tot de 14e eeuw (4933) SCHE147A Huisplaats in de Eilandspolder. Sporen van bewoning van de periode van de 10e tot de 14e eeuw (4982) SCHE148A Huisplaats in de Eilandspolder. Sporen van bewoning van de periode van de 10e tot de 14e eeuw (4783) SCHE149A Huisplaats in de Eilandspolder. Sporen van bewoning van de periode van de 10e tot de 14e eeuw (4774) SCHE150A Huisplaats in de Eilandspolder. Sporen van bewoning van de periode van de 10e tot de 14e eeuw (4775) SCHE151A Huisplaats in de Eilandspolder. Sporen van bewoning van de periode van de 10e tot de 14e eeuw (4776) SCHE152A Huisplaats in de Eilandspolder. Sporen van bewoning van de periode van de 10e tot de 14e eeuw (4770) SCHE69A
Pagina 102
B ELEI DSNO T A A RCHEO LO G I E G EMEENT EN G RAF T – D E R I JP EN S CHERMER
Beschrijving van archeologisch relevante terreinen in de gemeente Graft-De Rijp De terreinen zijn aangegeven op de kaart van bijlage 2(WAT-nummers verwijzen naar de CHW-kaart NoordHolland.)
GDR1A GDR2A GDR3A GDR4A
GDR5A GDR6A
GDR7A GDR8A GDR9A GDR10A GDR11A GDR12A GDR13A GDR14A GDR15A GDR16A GDR17A GDR18A GDR19A GDR20A GDR21A
Zone met bebouwing langs de Gouw, Eilandspolder. Sporen van bewoning in de periode van de 10e tot de 14e eeuw in de ondergrond te verwachten. Huisplaats. Sporen van bewoning in de periode van de 10e tot de 14e eeuw in de ondergrond te verwachten (4779). Molenplaats in de Eilandspolder. Funderingen van de molen en resten van bewoning te verwachten in de ondergrond (4835). Traankokerij, Jodenkerkhof. Sporen van de traankokerij in de bodem te verwachten, 16e / 17e eeuw. (de resten van de joodse begraafplaats zijn naar elders overgebracht) (4781). Traankokerij. Sporen van de traankokerij in de bodem te verwachten, 16e / 17e eeuw (8205). Traankokerij en huisplaats. Sporen van de traankokerij in de bodem te verwachten, 16e / 17e eeuw en sporen van bewoning in de bodem te verwachten in de periode van de 10e tot de 14e eeuw (WAT308A, 4782). Zone met bebouwing langs de Delft, Eilandspolder. Sporen van bewoning in de periode van de 10e tot de 14e eeuw in de ondergrond te verwachten. Molenplaats (Beemster). Funderingen van de molen en resten van bewoning te verwachten in de ondergrond (4839). Dwarsdijk in de Binnenmaden, Eilandspolder. Sporen en resten van dijkaanleg vanaf de 16e eeuw in de ondergrond te verwachten (14835). Huisplaats. Sporen van bewoning vanaf de 14e eeuw te verwachten (4777). Huisplaats. Sporen van bewoning vanaf de 14e eeuw te verwachten (8207). Huisplaats. Sporen van bewoning vanaf de 14e eeuw te verwachten. (Het toponiem van deze percelen luidt ’t Slot en Burchhuizenbuurt.) (4778) Molenplaats. Funderingen van de molen en resten van bewoning te verwachten in de ondergrond (4834). Historisch dorpslint Noordeinde. Sporen van bewoning vanaf de 14e eeuw te verwachten (WAT877A, 14673). Historisch dorpslint Graft. Sporen van bewoning vanaf de 14e eeuw te verwachten (WAT875A, 14671). Zerkenvloer Graft. Resten van oudere kerkgebouw(en) en menselijke resten vanaf de 14e eeuw in de ondergrond te verwachten. Kerkterrein langs de Gouw. Resten van oudere kerkgebouw(en) en menselijke resten tussen de 10e en de 14e eeuw in de ondergrond te verwachten. Molenplaats Westendermeelmolen. Funderingen van de molen en resten van bewoning te verwachten in de ondergrond. Historische dorpskern De Rijp. Sporen van bewoning vanaf de 15e/16e eeuw te verwachten (WAT876A, 14672). Dijkring rond de Binnenmaden, Eilandspolder. Sporen en resten van dijkaanleg vanaf de 13e eeuw in de ondergrond te verwachten. Binnenmaden, Eilandspolder (veenpolder). Sporen van landbouw en bewoning vanaf de late middeleeuwen in de ondergrond te verwachten.
Pagina 103
B ELEI DSNO T A A RCHEO LO G I E G EMEENT EN G RAF T – D E R I JP EN S CHERMER
GDR22A t/m GDR57A Molenplaatsen. Funderingen van de molen en resten van bewoning te verwachten in de ondergrond. Bij industriemolens ook resten van grondstoffen, halffabrikaten en eindproducten te verwachten. GDR58A Traankokerij. Sporen van de traankokerij in de bodem te verwachten, 16e / 17e eeuw. GDR59A Huisplaats. Sporen van bewoning uit de late middeleeuwen te verwachten (4841). GDR60A Huisplaats. Sporen van bewoning uit de late middeleeuwen te verwachten (4789). GDR61A Huisplaats. Sporen van bewoning uit de late middeleeuwen te verwachten (4784). GDR62A Huisplaats. Sporen van bewoning uit de periode tussen de 16e en de 19e eeuw te verwachten (4976). GDR63A Dijkring rond de Burenmaden, Eilandspolder. Sporen en resten van dijkaanleg vanaf de 16e eeuw in de ondergrond te verwachten. GDR64A Ringdijk rond de Sapmeer. Sporen en resten van dijkaanleg vanaf de 16e eeuw in de ondergrond te verwachten. GDR65A Historisch dorpslint West-Graftdijk. Sporen van bewoning vanaf de 16e eeuw in de ondergrond te verwachten (WAT873A, 14669). GDR66A Historisch dorpslint Vinckhuysen. Sporen van bewoning vanaf de 16e eeuw in de ondergrond te verwachten. GDR67A Historisch dorpslint Oost-Graftdijk. Sporen van bewoning vanaf de 16e eeuw in de ondergrond te verwachten (WAT874A, 14670). GDR68A Kerkterrein West-Graftdijk. Resten van oudere kerkgebouw(en) en menselijke resten vanaf de 16e eeuw in de ondergrond te verwachten. GDR69A Kerkterrein Oost-Graftdijk. Resten van oudere kerkgebouw(en) en menselijke resten vanaf de 16e eeuw in de ondergrond te verwachten. GDR70A Burenmaden, Eilandspolder (veenpolder). Sporen van landbouw en bewoning vanaf de late middeleeuwen in de ondergrond te verwachten. GDR71A Ringdijk rond de Graftermeer. Sporen en resten van dijkaanleg vanaf de 19e eeuw in de ondergrond te verwachten. GDR72A Graftermeer (droogmakerij). Sporen van landbouw en bewoning vanaf de 19e eeuw te verwachten in de ondergrond. GDR73A Sapmeer (droogmakerij). Sporen van landbouw en bewoning vanaf de 17e eeuw te verwachten in de ondergrond. GDR74A Dijkring rond de Kogerpolder. Sporen en resten van dijkaanleg vanaf de late middeleeuwen in de ondergrond te verwachten. GDR75A Verdwenen dorpslint Kamerhop. Sporen van bewoning uit de 17e en 18e eeuw te verwachten in de ondergrond. GDR76A Ringdijk rond Kamerhop. Sporen en resten van dijkaanleg vanaf de 17e eeuw in de ondergrond te verwachten. GDR77A Kogerpolder (veenpolder). Sporen van landbouw en bewoning vanaf de late middeleeuwen in de ondergrond te verwachten. GDR78A Ringdijk rond de Starnmeer. Sporen en resten van dijkaanleg vanaf de 17e eeuw in de ondergrond te verwachten. GDR79A Starnmeer(droogmakerij). Sporen van landbouw en bewoning vanaf de 17e eeuw te verwachten in de ondergrond. GDR80A Dijkring rond de Oostwouderpolder. Sporen en resten van dijkaanleg vanaf de late middeleeuwen in de ondergrond te verwachten.
Pagina 104
B ELEI DSNO T A A RCHEO LO G I E G EMEENT EN G RAF T – D E R I JP EN S CHERMER
GDR81A GDR82A GDR83A GDR85A GDR86A GDR87A GDR88A GDR89A GDR90A GDR91A GDR92A GDR93A GDR94A
Verdwenen dorpslint in de Oostwouderpolder. Sporen van bewoning uit de periode tussen de 11e en de 19e eeuw te verwachten in de ondergrond. Oostwouderpolder (veenpolder). Sporen van landbouw en bewoning vanaf de late middeleeuwen in de ondergrond te verwachten. Dijkring rond de Markerpolder. Sporen en resten van dijkaanleg vanaf de late middeleeuwen in de ondergrond te verwachten. Kerkterrein Markenbinnen. Resten van oudere kerkgebouw(en) en menselijke resten vanaf de late middeleeuwen in de ondergrond te verwachten. Nederzetting uit de Romeinse tijd. Sporen van bewoning uit de Romeinse tijd in de ondergrond aanwezig en te verwachten (WAT764A, 10802). Markerpolder (veenpolder). Sporen van landbouw en bewoning vanaf de late middeleeuwen in de ondergrond te verwachten. Kamerhop (droogmakerij). Sporen van landbouw en bewoning vanaf de 17e eeuw te verwachten in de ondergrond. 20e-eeuwse uitbreiding De Rijp. 20e-eeuwse uitbreiding Graft. 20e-eeuwse uitbreiding West-Graftdijk. 20e-eeuwse uitbreiding Markenbinnen. Historische dorpskern Markenbinnen. Sporen van bewoning vanaf de late middeleeuwen in de ondergrond te verwachten (WAT865A, 14661). Kerkterrein De Rijp. Resten van de 15e eeuwse kapel en menselijke resten vanaf de 15e eeuw in de ondergrond te verwachten.
Pagina 105
B ELEI DSNO T A A RCHEO LO G I E G EMEENT EN G RAF T – D E R I JP EN S CHERMER
Bijlage 4 Nationaal archeologisch beleid
Om de cultuurhistorie sterker richtinggevend te laten zijn voor de inrichting van de ruimte heeft het Rijk in 1999 de nota Belvedere uitgebracht. Daarin zijn de volgende doelen te onderscheiden: de cultuurhistorische identiteit erkennen en herkenbaar houden, deze identiteit in Belvedere-gebieden versterken en benutten, voorwaarden scheppen voor initiatieven van derden, kennis over cultuurhistorie verspreiden en toegankelijk maken, het bevorderen van samenwerking en het gebruik van de huidige instrumenten verbeteren. Een belangrijk uitgangspunt daarbij is het gebruik van de cultuurhistorische identiteit als inspiratiebron voor verdere ontwikkelingen. De benutting van het cultureel vermogen moet leiden tot een verbrede inzet van cultuurhistorie als kwaliteitsimpuls voor de leefomgeving. Hierbij is integrale benadering vanuit de drie cultuurhistorische disciplines (historische geografie, archeologie en historische (steden)bouwkunde) gewenst. Het rijk juicht initiatieven tot het kiezen van een eigen thematische benadering toe, maar is daar zelf terughoudend in. Als voorbeeld kan de Stelling van Amsterdam worden genoemd. De tussen 1874 en 1920 aangelegde Stelling creëerde een door de mens geschapen militair landschap binnen een ouder door de mens aangelegd polderlandschap. Bij de gebiedsbeschrijving in de nota Belverdere worden als fysieke dragers van de Stelling onder meer genoemd: het hydrologisch en militairlandschappelijk ensemble van de Stelling zelf en overige cultuurhistorische waarden binnen het Stellinggebied, waarbij met name archeologische structuren worden genoemd. Een voorgestelde beleidsstrategie is het aanwijzen van de Stelling tot beschermd landschapsgezicht. Wat het nationale archeologiebeleid betreft, kan worden geconstateerd dat tot in de jaren negentig vooral het Rijk de verantwoordelijkheid voor dit beleid op zich nam, samen met enkele universitaire instituten en een aantal gemeentelijke archeologen. Het bezwaar hiervan was dat, buiten de weinige gemeenten die zich een eigen archeoloog konden veroorloven, er meestal weinig locale en regionale betrokkenheid was bij dit archeologiebeleid. Daarnaast werd soms te laat, maar vaker geheel niet, bij planvorming rekening gehouden met de mogelijkheid dat archeologisch erfgoed in de bodem aanwezig kon zijn. Dit leidde soms tot het onnodig verloren gaan van archeologische vindplaatsen en tot vertragingen in de planuitvoering. De grotere belangstelling voor het archeologisch erfgoed, maar ook de steeds verder toenemende complexiteit in de ruimtelijke planvorming vragen om verbetering van de situatie. Aangezien dergelijke problemen zich in verschillende Europese landen voordoen, is in 1992 het Verdrag van Malta getekend. Doel van deze conventie is om de zorg voor het archeologisch erfgoed te verbeteren en om archeologen in een vroeger stadium bij planvorming te betrekken. Er dienen passende maatregelen te worden genomen ten behoeve van bescherming, conservering en instandhouding van het archeologische erfgoed.
Pagina 106
B ELEI DSNO T A A RCHEO LO G I E G EMEENT EN G RAF T – D E R I JP EN S CHERMER
In Nederland leidt de implementatie van het Verdrag van Malta tot een grotere eigen verantwoordelijkheid voor de initiatiefnemer van ruimtelijke plannen en tot een grotere taak voor gemeenten. Het wetsontwerp is in 2006 goedgekeurd en verwacht wordt dat de Wet op de Archeologische Monumentenzorg op 1 juli 2007 van kracht wordt. Als gevolg van het verdrag van Malta is in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg de zorgplicht verder uitgewerkt, waarbij het leidend principe is dat de veroorzaker van een nietvermijdbare verstoring van het archeologisch erfgoed gehouden is procedureel en financieel een opgraving te laten verrichten. Deze opgraving, die op wetenschappelijk verantwoorde wijze moet worden verricht, omvat ook het beschrijven van de vondsten en het deponeren daarvan in een Depot voor Bodemvondsten. Sinds oktober 2001 is de archeologische markt opgesteld voor commerciële uitvoerders. Gemeenten die niet beschikken over een eigen opgravingsbevoegdheid kunnen gebruik maken van uitvoerders van archeologisch onderzoek, die voor het verrichten van opgravingswerk een vergunning hebben. In het Besluit archeologische monumentenzorg worden nieuwe voorwaarden de gesteld waaraan een uitvoerder dient te voldoen. Een Centraal College van Deskundigen Archeologie adviseert over de geschiktheid van uitvoerders en de Erfgoedinspectie Archeologie oefent het feitelijk toezicht uit op deze uitvoerders. Als norm wordt de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) te gehanteerd. In een in opdracht van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek opgestelde notitie over archeologie en bestemmingsplannen (Brouwer en Hanou 2003) wordt aangegeven dat de Wet en het Besluit op de Ruimtelijke Ordening indirect in feite reeds de opdracht bevatten, dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening rekening gehouden moet worden met het belang van behoud van archeologische waarden. In de Wet op de Archeologische Monumentenzorg is deze opdracht explicieter vastgelegd en kunnen de kosten van opgravingen worden verhaald op de initiatiefnemer. De gemeenten krijgen de plicht om kennis te vergaren over het bodemarchief ter plaatse, ook over de nog onbekende waarden, waarbij met name gedacht moet worden aan het laten verrichten van bureauonderzoek en (inventariserend) veldonderzoek. Op het moment dat bouw- en aanlegvergunningen worden aangevraagd kan door middel van aanvullend onderzoek verder worden ingezoomd op de aanwezige waarden. Bij een bestemmingsplan kan worden bepaald dat voorschriften kunnen worden verbonden aan een aanlegvergunning, een reguliere bouwvergunning of een vrijstellingsbesluit.
Pagina 107
B ELEI DSNO T A A RCHEO LO G I E G EMEENT EN G RAF T – D E R I JP EN S CHERMER
Provinciaal archeologisch beleid
Het archeologisch beleid van het provinciaal bestuur van Noord-Holland is vastgelegd in het Cultuurconvenant tussen het rijk en de provincie Noord-Holland, de Provinciale Cultuurnota 20052008, het beleidskader Landschap en Cultuurhistorie, de Leidraad Provinciaal Omgevingsbeleid, de Gedragslijn Compensatie en het Streekplan Noord-Holland Noord. Het beleid is enerzijds gebaseerd op wettelijke verplichtingen, waarbij de implementatie van het Verdrag van Malta een voorname rol spelen, anderzijds op autonoom cultuurhistorisch provinciaal beleid. Het beleid richt zich op het leesbaar houden van de niet compleet beschreven ontwikkelingsgeschiedenis van het westen van Nederland. Daarbij dient de samenleving te profiteren van het archeologisch erfgoed, onder meer door het beter herkenbaar en toegankelijk maken en het toepassen als inspiratiebron. Het doel wordt bereikt via “behoud door ontwikkeling”, in de praktijk betekent dit doorgaans vooral “behoud door versterking”. Dit houdt in dat bepaalde objecten of patronen in een gebied weer beter leesbaar worden gemaakt, waarbij geplande activiteiten in een bepaald plangebied vaak het aanknopingspunt vormen. Een belangrijk instrument voor het beleid is de Cultuurhistorische Waardenkaart, waarbij voor elk van de drie cultuurhistorische disciplines historische (steden)bouwkunde, historische geografie en archeologie een kaartlaag is samengesteld. Per kaartlaag zijn de waarden in drie graden van waardering aangeduid, voor zover deze waarden op het moment van vervaardiging van de kaart bekend en gewaardeerd waren. De terreinen van lage of zeer lage waarde werden reeds bij het samenstellen van de kaart uitgeselecteerd en zijn niet opgenomen in de kaart. Van de op de archeologische kaartlaag aangegeven terreinen staat vast dat ze bescherming verdienen vanuit cultuurhistorisch oogpunt. In de ruimtelijke afweging dient de gemeenteraad met deze terreinen rekening te houden. Deze kaart is echter geen beleidskaart en hij is per definitie onvolledig, omdat bij het samenstellen van de kaart het niet mogelijk bleek om ten behoeve daarvan aanvullend onderzoek te doen naar aanwezige nog onbekende archeologische vindplaatsen. Problematisch is dat de naderhand bekend geworden vindplaatsen vaak niet gewaardeerd worden, waardoor ze geen plaats krijgen op de Cultuurhistorische Waardenkaart. De relatieve onvolledigheid van deze kaart zal daardoor de komende jaren naar verwachting toenemen. Als we bedenken dat tevens veel archeologische vindplaatsen in het geheel nog niet ontdekt zijn, blijkt dat de Cultuurhistorische Waardenkaart slechts het topje van de ijsberg toont. Op het gebied van de archeologische erfgoededucatie wordt een belangrijke rol in het provinciaal archeologisch beleid vervuld door het Provinciaal Depot voor Bodemvondsten. Hier worden vondsten uit opgravingen bewaard, ontsloten en voor bruikleen ter beschikking gesteld en bij het Depot archeologische toevalsvondsten aangemeld. In het kader van functievernieuwing zet de provincie in op het systeem van behouden, beheren en benutten binnen het ruimtelijke ordeningstraject en op de verplichting voor de initiatiefnemer tot het laten verrichten en het financieren van noodzakelijk onderzoek volgens het Verdrag van Malta.
Pagina 108
B ELEI DSNO T A A RCHEO LO G I E G EMEENT EN G RAF T – D E R I JP EN S CHERMER
Zowel in de eigen ruimtelijke plannen als in de door de provincie te toetsen plannen van derden wordt het behoud in de bodem van archeologische waarden als afwegingscriterium meegenomen. Indien behoud in de bodem niet mogelijk is, dient door onderzoek de archeologische informatie te worden veilig gesteld. Van de Gedragslijn Compensatie74, die geldt voor provinciaal handelen en die op 14 maart 2000 door Provinciale Staten is vastgesteld, is het principe van het Verdrag van Malta onderdeel gemaakt, opdat aantasting van cultuurhistorisch waardevolle terreinen zoveel mogelijk wordt voorkomen. Aansluitend daarop is in augustus 2000 de notitie "Toepassing van artikel 19 lid 2 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (nieuw)" aan de gemeenten toegezonden. Hierin wordt, naar aanleiding van een wijziging in de Wet op de Ruimtelijke Ordening, aangegeven wat de speerpunten van het provinciaal ruimtelijk beleid zijn. Daaronder vallen met name ook projecten die gesitueerd zijn ter plekke van archeologische monumenten en vindplaatsen.75 Het provinciaal beleid is gericht op het zoveel mogelijk bewaren van archeologische waarden in de bodem. Bij nieuwe ingrepen in de bodem is verkennend archeologisch onderzoek noodzakelijk, omdat de bodem niet overal is geïnventariseerd. Als hieruit blijkt dat er te verwachten is dat er bodemvondsten worden gedaan, dan is nader overleg met archeologen van rijk of provincie noodzakelijk. De Provinciale Cultuurnota 2005-2008 beschouwt de culturele planologie, de intergratie van de cultuurhistorie met andere beleidsterreinen, als een belangrijk instrument voor de verhoging van de kwaliteit en de leefbaarheid van de stedelijke en landschappelijke omgeving. De culturele planologie betreft een interdisciplinaire samenwerking waarbij cultuur en cultuurhistorische factoren, waaronder de archeologie, worden ingebracht in ruimtelijke ordeningsprocessen. Het integreren van archeologie in het proces van ruimtelijke ordening is een beleidslijn die de provincie sinds 1995 op basis van het verdrag van Malta volgt, maar met de huidige cultuurnota wordt meer nadruk gegeven aan de inspirerende werking die archeologische waarden en cultuurhistorische waarden in het algemeen kunnen hebben voor de inrichting van de omgeving. De provincie stimuleert gemeenten om de culturele planologie in te bedden in het eigen beleid. Voor samenwerkingsprojecten, waarbij archeologisch waarden betrokken zijn, kan de subsidiepost Integratieprojecten openstaan. Tevens is er een subsidieregeling gericht op erfgoededucatie en participatieprojecten. Het in 2006 vastgestelde Beleidskader Landschap en Cultuurhistorie wordt door de provincie beschouwd als een belangrijke schakel tussen de Cultuurnota en de Cultuurhistorische Waardenkaart en als een instrument van overleg met andere overheden en partners op het gebied van ruimtelijke inrichting en ontwikkeling in relatie tot cultuurhistorie. De provincie streeft ernaar om binnen het proces van een continue veranderende fysieke omgeving de eerdere fasen uit dat
74
De werking van de gedragslijn houdt in dat landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden in uitsluitingsgebieden in principe niet worden aangetast, tenzij het gaat om een ingreep die van groot maatschappelijk belang is en niet elders kan plaatsvinden. Als de aantasting toch als onvermijdelijk wordt gezien, wordt in eerste instantie bekeken of de aantasting substantieel van aard is. Daarbij zullen aard en omvang van de ingreep en de waarde van het gebied factoren zijn die in de afweging worden betrokken. Bij substantiële aantasting zal worden aangegeven welke compenserende maatregelen nodig zijn om goedkeuring te verbinden aan de activiteit. 75 Bij het beleid betreffende artikel 19 WRO wordt over speerpunten 7 (cultuurhistorie en archeologie) en 15 (infrastructuur) opgemerkt: "Wijzigingen van deze twee functies beschouwen wij als vestiging van de functie, waarvoor derhalve een verklaring van geen bezwaar op grond van lid 1 nodig is." "7. Cultuurhistorie en archeologie. Onder de speerpunten van beleid vallen alle projecten die (..) binnen een gebied zijn gesitueerd, waar volgens de Cultuurhistorische Waardenkaart Noord-Holland sprake is van hoge en zeer hoge archeologische waarden."
Pagina 109
B ELEI DSNO T A A RCHEO LO G I E G EMEENT EN G RAF T – D E R I JP EN S CHERMER
proces leesbaar te houden en spreekt in dat verband van de continuïteit van de identiteitsdragers van het gebied. In de het beleidskader Landschap en Cultuurhistorie worden vier kenmerkende provinciale thema’s aangeduid: • waterstaatkundige geschiedenis, • ontginnings- en bewoningsgeschiedenis, • industrialisatie, • militair-strategische geschiedenis. Binnen het beleid worden drie strategieën onderscheiden namelijk behouden, versterken en ontwikkelen. Op archeologische vindplaatsen is de strategie behouden van toepassing: ontwikkelingen kunnen alleen plaatsvinden indien zij op zeer zorgvuldige wijze worden ingepast in de bestaande cultuurhistorische structuur. Als behoud in situ niet mogelijk is, moet de vindplaats worden opgegraven. De provincie verlangt van de gemeenten dat zij hun plannen voor de ruimtelijke inrichting aan het cultuurhistorisch beleid van de provincie toetsen. In de Noord-Hollandse Streekplannen wordt onder meer ingezet op een ruimtelijke ontwikkeling die de cultuurhistorie zichtbaar houdt en beter tot zijn recht laat komen. De opgave is om bij dergelijke ontwikkelingen deze waarden te respecteren en te gebruiken als inspiratiebron voor de versterking van ruimtelijke identiteiten. De nadruk wordt daarbij gelegd op structuren en ensembles die mede bepalend zijn geweest voor de wording van Noord-Holland. Archeologische terreinen dienen bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zoveel mogelijk te worden behouden en in de nieuwe structuur ingepast. Nog onbekende archeologische waarden moeten door vooronderzoek worden opgespoord. Indien behoud niet mogelijk is, worden de vindplaatsen opgegraven. In de toelichting op het plan moet een onderbouwing worden gegeven voor de wijze waarop met cultuurhistorische waarden (waaronder uiteraard archeologie) is omgegaan.76 In het Streekplan Noord-Holland Noord wordt aan de gemeenten geen beperking opgelegd wat betreft stedelijke groei. Gemeenten bepalen zelf waar en hoeveel ze willen groeien. Ook het bouwen in kleine kernen wordt in principe niet beperkt. De gemeenten moeten wel groeien binnen zogenaamde zoekgebieden, dus niet in groene en andere waardevolle gebieden én op basis van een Beeldkwaliteitsplan. Voornamelijk voor nog onbekende archeologische vindplaatsen is het noodzakelijk om bij toekomstige ontwikkelingen in de zoekgebieden het proces van de geïntegreerde archeologische monumentenzorg tijdig te laten aanvangen. Het Beeldkwaliteitsplan is een provinciaal beleidsinstrument in het kader van de ruimtelijke ordening dat nog in ontwikkeling is. Hierin dient expliciet aandacht te worden besteed aan de relatie tussen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen en de bestaande karakteristieken van een gebied, waaronder de cultuurhistorie. Het opstellen van een Beeldkwaliteitsplan is een vereiste voor alle nieuwe ontwikkelingen in zoekgebieden en uitsluitingsgebieden. In de Leidraad Provinciaal Omgevingsbeleid wordt onder meer de verplichting vermeld dat archeologische terreinen van hoge en zeer hoge waarde door middel van
76 “Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dienen de archeologische terreinen waar mogelijk behouden te blijven en ingepast te worden in de nieuwe structuur. (…) De meeste archeologische overblijfselen zijn onbekend omdat ze onder het maaiveld liggen. Om te voorkomen dat waardevolle informatie verloren gaat, moeten deze overblijfselen zo vroeg mogelijk in de planontwikkeling door een archeologisch vooronderzoek worden gelokaliseerd en gewaardeerd. Waardevolle vindplaatsen die niet behouden kunnen blijven, moeten voorafgaand aan de planuitvoering worden onderzocht door opgraving.” “Er moet onderbouwd worden aangegeven op welke wijze de cultuurhistorische waarden worden behouden, versterkt of als inspiratiebron gebruikt bij nieuwe ontwikkelingen.”
Pagina 110
B ELEI DSNO T A A RCHEO LO G I E G EMEENT EN G RAF T – D E R I JP EN S CHERMER
aanlegvergunningenstelsels in het bestemmingsplan dienen te worden beschermd.77 Dit betreft uiteraard niet slechts de terreinen die op de Cultuurhistorische Waardenkaart staan, maar ook die tijdens het vooronderzoek nieuw ontdekt worden. Overigens is het verstandig om in stedelijk gebied een iets andere regeling te hanteren (zie hiervoor hoofdstuk 2) en om de gebieden die “van waarde” zijn ook onder het aanlegvergunningenstelsel te laten vallen. Op de betreffende terreinen zijn immers wel degelijk archeologische waarden geconstateerd en met zekerheid vastgesteld. Het negeren van archeologische terreinen met de aanduiding “van waarde” kan onaangename risico's veroorzaken tijdens het uitvoeren van grondroerende werkzaamheden op de betreffende locatie indien deze waarden plotseling aan het licht komen. Samenvattend kan worden geconcludeerd dat gemeenten vanwege het provinciaal beleid gehouden zijn om in het kader van planontwikkeling en bij het vervaardigen of wijzigen van bestemmingsplannen eventuele nog onbekende archeologische vindplaatsen te lokaliseren, te waarderen, te behouden of zonodig op te graven. De kosten van archeologisch onderzoek dienen binnen de projectbegroting te worden bestreden. Hieruit volgt dat bij alle planvorming en planontwikkeling steeds het archeologisch aspect moet worden afgewogen. Dit betekent dat steeds archeologisch vooronderzoek moet plaatsvinden, tenminste bestaande uit een bureauonderzoek. Daarnaast moeten ook de andere cultuurhistorische waarden (historischgeografische en historisch (steden)bouwkundige) worden geïnventariseerd en benut.
77 "De meeste archeologische vindplaatsen zijn onbekend, omdat ze onder het maaiveld liggen. Om te voorkomen dat waardevolle informatie verloren gaat, moeten deze overblijfselen zo vroeg mogelijk in de planontwikkeling door een archeologisch vooronderzoek worden gelokaliseerd en gewaardeerd. Bij toetsing van bestemmingsplannen wordt nagegaan of bij de planvorming voldoende archeologisch vooronderzoek verricht is op basis waarvan een afgewogen besluit kan worden genomen. In bestemmingsplannen moeten terreinen van hoge en zeer hoge waarde tot uitdrukking komen en middels een aanlegvergunning worden beschermd." "Indien behoud in situ niet mogelijk is, dient de informatie van het bodemarchief te worden veiliggesteld door middel van een wetenschappelijk verantwoord onderzoek, uitgevoerd volgens algemeen geldende normen/richtlijnen." "De provincie zal gemeentelijke plannen toetsen op de wijze waarop cultuurhistorische waarden zijn opgenomen. De cultuurhistorische waarden moeten in een vroeg stadium van planontwikkeling worden geïnventariseerd, bij het ontwerp worden gebruikt en bij de vaststelling worden meegewogen. Er moet onderbouwd worden aangegeven op welke wijze het cultureel erfgoed zoveel mogelijk behouden blijft, hersteld of als inspiratiebron gebruikt wordt voor nieuwe ontwikkelingen."
Pagina 111
B ELEI DSNO T A A RCHEO LO G I E G EMEENT EN G RAF T – D E R I JP EN S CHERMER
Bijlage 5 Toelichting op de KNA
Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie
De Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA) is een handboek dat bestaat uit normen en richtlijnen waaraan archeologisch onderzoek minimaal moet beantwoorden. Het maakt deel uit van een systeem van kwaliteitszorg waarin bijvoorbeeld ook is voorzien in een certificering van commerciële bedrijven die worden toegelaten op de archeologische markt. De KNA is ontwikkeld door de beroepsgroep. Onder leiding van het College voor de Archeologische Kwaliteit hebben er zo'n 80 archeologen aan bijgedragen. In januari 2001 is de KNA aangeboden aan Staatssecretaris Van der Ploeg en sinds het van kracht worden van het interimbeleid (de beleidsregels die gelden voor het archeologisch veld totdat de nieuwe Monumentenwet van kracht wordt) wordt de norm ook in de praktijk gehanteerd. De KNA voorziet in een handboek met kwaliteitsnormen voor alle archeologische verrichtingen. De normen zijn bedoeld voor alle instellingen en personen die werkzaamheden uitvoeren in het kader van de archeologische monumentenzorg in Nederland. De KNA is dan ook in eerste instantie bedoeld voor de archeoloog, archeologisch specialist en depotbeheerder. De normen hebben betrekking op vooronderzoek, opgraven, beheer, registreren, deponeren van vondsten, adviseren en de archeologische begeleiding van projecten. Voor elk van deze archeologische activiteiten wordt gespecificeerd aan welke eisen deze activiteiten minimaal moeten voldoen. Meer mag dus altijd. Het beheer van de KNA is sinds 2005 in handen van het Centraal College van Deskundigen Archeologie, de opvolger van het College voor de Archeologische Kwaliteit. Sinds 1 april 2005 is versie 2.2 van de KNA van kracht en is de voorgaande versie ingetrokken. Deze KNA is beschikbaar op de website van de Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer (SIKB), waar het College voor de Archeologische Kwaliteit in opgegaan is. Thans wordt gediscussieerd over een nieuwe herziening van de KNA. Naar aanleiding van de aanstaande herziening van de Monumentenwet, technologische ontwikkelingen en de tot nog toe onvoldoende inbedding van specialistisch onderzoek en het Programma van Eisen zal de KNA versie 3.0 aanzienlijk verschillen van de eerdere versies. Opdrachtgevers en de bevoegde overheid kunnen als randvoorwaarde stellen dat de archeologische werkzaamheden worden uitgevoerd op basis van de KNA. Hiermee is voor de opdrachtgever de minimale kwaliteitseis gewaarborgd.
Pagina 112