Toelichting flowsheet “beleidslijn voor omgevingsvergunning Gebruik of Gebruiksmelding als extra toetsmoment”. Onderdeel 1 “Zorg”.
Inleiding; “wonen met zorg” Voorzieningenniveau
Extra toetsmoment
Waar woon jij? Een gebouw is geschikt voor het aanbieden zorg als het juiste niveau van voorzieningen aanwezig is.
Mensen met een beperking zijn extra kwetsbaar. Dit vraagt om een extra toetsmoment, maar dit kan niet als ze thuis wonen.
Integrale benadering brandveiligheid en wetgeving Brandveiligheid kan het best op integrale wijze benaderd worden. Daarbij komen diverse functionele eisen aan bod (veilig vluchten, beheersen van brand, veilig optreden ect) in diverse levensfasen van het gebouw (ontwerp, vergunning, realisatie, oplevering en gebruik). Een niveau van veiligheid dat past bij de activiteiten (aard van het gebruik) wordt bereikt door diverse maatregelen (bouwkundig, installatietechnisch en organisatie) in samenhang toe te passen. Als er personen aanwezig zijn die beperkingen hebben kunnen deze personen afhankelijk zijn van hun verzorgers bij het vluchten. De verzorgers moeten dus snel ontdekken dat er brand is. Daartoe worden zij ondersteunt met de automatische detectie van brand. De regelgeving op het gebied van brandveiligheid is helaas niet op een integrale wijze ontworpen. Dat kan knelpunten geven in de praktijk. Het bouwbesluit werkt met gebruiksfuncties, deze worden gebruikt om een koppeling te maken tussen de (voorgenomen) activiteit of aard van het gebruik en een passend pakket van maatregelen. Deze koppeling komt heel duidelijk naar voren in de sturingstabellen in het bouwbesluit. Het besluit omgevingsrecht kent de “omgevingsvergunning brandveilig gebruik” (voorheen “gebruiksvergunning) en het bouwbesluit kent de “gebruiksmelding”. Deze instrumenten maken het mogelijk voor het bevoegd gezag om interventie te plegen voordat een gebouw in gebruik genomen wordt. Het gaat daarbij vrijwel uitsluitend om een extra contactmoment. De mogelijkheid om nadere voorwaarden op te leggen is zeer beperkt en wordt vrijwel niet gebruikt omdat de maatregelpakketten uit het bouwbesluit voldoen. De gebruiksvergunning en ~melding wordt ook in verband gebracht met toezicht tijdens het gebruik. In feite gaat het daarbij om toezicht op naleving van direct werkende voorschriften uit het bouwbesluit bij een doelgroep van meest kwetsbare gebruikers. De gebruiksvergunning of ~melding speelt daarbij eigenlijk vrijwel geen rol.
Voorzieningenniveau en gebruiksfunctie De relatie tot zorgaanbod en omvang van bewaking wordt in de wetgeving niet expliciet onderbouwd. Het valt echter af te leiden dat op enig moment de zorgaanbieder verantwoordelijk wordt voor het aanbieden van acute zorg bij incidenten zoals brand. Pas vanaf een bepaald zorgaanbod en concentratie cliënten / kwetsbare gebruikers wordt de automatische detectie voorgeschreven, eventueel aangevuld met een automatische doormelding. Het snel alarmeren van de brandweer is een extra vangnet, voor de gevallen dat een ontruiming bemoeilijkt wordt door het falen van gebouwgebonden voorzieningen. Het bouwbesluit kent de gebruiksfunctie “woonfunctie voor zorg”. In de definitie wordt duidelijk het verband gelegd met zorgaanbod; een zorgverlener biedt zowel de zorg als de woning aan. In de zorgwetgeving wordt gesproken over “intramurale zorg”. Mensen die thuis wonen en vanwege een verslechterde gezondheid thuis zorg gaan ontvangen behoren dus niet tot deze categorie; in deze gevallen wordt alleen de zorg aangeboden, niet het wonen. In de zorgwetgeving wordt gesproken van “extramurale zorg”. Wordt er een woning aangeboden aan zelfstandige mensen, waarbij duidelijk de verwachting wordt gewekt dat in de toekomst ook zorg aangeboden kan worden (aanleunwoningen) is er dus wél sprake van een “woonfunctie voor zorg”. Dit wil niet zeggen dat er ook meteen hogere eisen worden gesteld aan het voorzieningen niveau. Deze paragraaf gaat daar verder op in. De categorie “woonfunctie voor zorg” wordt in het bouwbesluit 2012 verder uitgesplitst als het gaat om de noodzaak voor en omvang van een brandmeldinstallatie (artikel 6.20 en Tabel I). Er wordt een directe relatie gelegd tussen zorgaanbod in de zin van zorgwetgeving en de omvang van de bewaking (eventueel met doormelding naar zorgpost (op afstand), zusterpost (in de nabijheid) of meldkamer brandweer). Zie ook toelichting in bijlage 2. De AWBZ kent “zorg met verblijf” waarbij de persoon langdurig in een instelling woont. De plek waar hij woont, kan verschillend zijn. Zoals een woonvorm in de wijk, een appartement op het terrein van de instelling, een verpleeghuis of verzorgingshuis, een beschermde woonvorm in de GGZ.
De relatie tussen AWBZ en Bouwbesluit 2012 is in onderstaande vergelijkende tabel nader uitgewerkt; AWBZ “leveringsvoorwaarde”
A Volgens afspraak A Volgens afspraak B1 Volgens afspraak +direct oproepbaar B2 Volgens afspraak + direct oproepbaar C Voortdurend in de nabijheid ** D 24 uur per dag direct aanwezig Extramurale zorg (geen “zorg met verblijf” dus leveringsvoorwaarde niet van toepassing)
Woonfunctie voor zorg (tussen haakjes verwijst naar nummer in Tabel I bij art 6.20) Zorg op afspraak (1a4) (alleen van toepassing op groepszorg) Andere woonfunctie voor zorg (1a7) (bv aanleunwoning) Zorg op afroep (1a1 of 5) 24-uurs zorg (1a2, 3 en 6) Andere woonfunctie (1b)
Tabel I spreekt ook over “andere woonfunctie voor zorg” (1a7). Het voorzieningenniveau is deze categorie is vergelijkbaar met “andere woonfunctie”. Bij “andere woonfunctie voor zorg” kan er toch sprake zijn van intramurale zorg. Namelijk als de grenswaarden voor de omvang van de woningen niet zijn overschreden (minder dan 5 cliënten is geen “groepszorg” en minder dan 5 woningen is geen “zorgcluster”).. Er is echter nog steeds sprake van zorg op afspraak, afroep of 24h zorg. Andere intramurale zorg kent de AWBZ namelijk niet. Ook 24h zorg met een beperkte omvang (dus minder dan 5 woningen in een cluster of minder dan 5 cliënten in een groep) valt dus ook onder “andere woonfunctie voor zorg”. Vanaf 5 aanleunwoningen is er sprake van zorgclusterwoningen. Omdat er sprake is van “zorg op afspraak” en de categorie “zorgclusterwoning voor zorg op afspraak” niet wordt genoemd in tabel I, is er dus gewoon sprake van “andere woonfunctie voor zorg”.
Extra toetsmoment; Melding of vergunning Welke omvang telt mee bij de vergunning? Een gebruiksmelding of vergunning heeft betrekking op een “bouwwerk”. In het BRO wordt hierover gezegd; “… wordt onder bouwwerk mede verstaan delen van een bouwwerk die zijn ontworpen of aangepast om afzonderlijk te worden gebruikt”. Dit om te voorkomen dat gebruikers die niets met elkaar van doen hebben worden gedwongen om samen één gebruiksvergunning aan te vragen. Echter voorkomen moet worden dat de aanvrager onder de vergunningplicht uit probeert te komen door functies in te delen in kleinere delen die ieder op zich te klein zijn voor een vergunningsplicht. In deze notitie wordt er daarom vanuit gegaan dat één gebruiksvergunning betrekking heeft op alle verblijfsfuncties die een gesloten verkeersroute delen (“verblijfsfunctie” in de zin van basisregistratie gebouwen en adressen). Als er een verkeersroute wordt gedeeld hebben de verschillende delen namelijk invloed op elkaar. Melding en vergunning De gebruiksmelding (bouwbesluit 2012 artikel 1.18) heeft een relatie met kamergewijze verhuur maar niet met zorg. Een vergunning voor brandveilig gebruik (besluit omgevingsrecht artikel 2.2) heeft wel een relatie met zorg, maar deze relatie is niet duidelijk gedefinieerd. Dit heeft tot een aantal geschillen geleidt. Er zijn twee redenen waarom een vergunning noodzakelijk kan zijn (zie ook bijlage 1); 1. “. . .in het kader van verzorging nachtverblijf zal worden verschaft . . ” Er is hier sprake van een combinatie van (nacht)verblijf en zorg. Het feit dat zorg noodzakelijk is geeft aan dat het om een kwetsbare doelgroep gaat. De AWBZ kent “zorg met verblijf”. 2. “dagverblijf aan . . . lichamelijk of verstandelijk gehandicapte personen” Een relatie met zorg wordt niet direct, maar wel indirect gelegd. In termen van brandveiligheid gaat het om de aanwezigheid van personen die vanwege hun beperkingen niet zelfstandig kunnen vluchten. In termen van AWBZ is hier sprake van de functie begeleiding als gevolg van beperkingen.
Relatie met zorgwetgeving Begeleiding is van toepassing als een verzekerde matige tot zware beperkingen heeft op een of meer van de volgende vijf terreinen: sociale redzaamheid, bewegen en verplaatsen, probleemgedrag, psychisch functioneren, geheugen- en oriëntatiestoornissen. De noodzaak voor begeleiding wordt afgeleid volgens een indicatiemethode die beoordeelt in welke mate de cliënt beperkt is in deze vijf gebieden. Dezelfde indicatiemethode kan gebruikt worden om te bepalen of een extra toetsmoment in de vorm van een vergunning brandveilig gebruik noodzakelijk is. In bijlage 3 wordt de relatie gelegd tussen de beperking en de kwetsbaarheid bij brand. De AWBZ kent ook de functies “persoonlijke verzorging”, “verpleging” en “behandeling”, maar deze staan minder direct in verband met de kwetsbaarheid bij brand.
In deze notitie wordt het volgende uitgangspunt genomen; Een zware beperking op het gebied van sociale redzaamheid, probleemgedrag of psychisch functioneren of een matige of zware beperking op het gebied van bewegen en verplaatsen of geheugenen oriëntatiestoornissen is een indicatie dat het gaat om een doelgroep die extra kwetsbaar is bij brand. In een gezondheidszorgfunctie met bedgebied verblijft een doelgroep die extra kwetsbaar is bij brand
Mensen met een kleine beperking kunnen zelfstandig wonen en al dan niet gebruik maken van zorg. Daarvoor is het extra toetsmoment niet noodzakelijk. Er kan echter geen sprake zijn van “zelfstandige bewoning” bij cliënten met een matige of zware beperking zoals beschreven in bovenstaand kader. Ook kan het voorkomen dat een zeer kwetsbaar persoon geen gebruik maakt van een professioneel zorgaanbod maar thuis verzorgd wordt door een mantelzorger. Als er echter zorg of verblijf wordt aangeboden aan een specifieke doelgroep met beperkingen kan er geen sprake van “gewoon wonen”. Besluit omgevingsrecht artikel 2.2 lid 1 moet dus als volgt worden geïnterpreteerd; als wonen of verblijven wordt aangeboden aan cliënten met een beperking zoals beschreven in bovenstaand kader is er sprake van “in het kader van verzorging nachtverblijf wordt verschaft”. Hetzelfde geldt voor lid 1b2; als dagverblijf wordt aangeboden aan cliënten met een beperking zoals hier boven wordt beschreven is er sprake van “dagverblijf voor lichamelijk of verstandelijk gehandicapte personen”. De noodzaak voor een extra toetsmoment in de vorm van een vergunning brandveilig gebruik is dus niet gerelateerd aan de gebruiksfunctie waarin de cliënten verblijven. Het is niet ondenkbaar dat een cluster van woningen in aanmerking komt voor een vergunning brandveilig gebruik. Tijdens het toetsmoment komt uiteraard wel aan de orde of het gebruik past bij de gebruiksfunctie.
Bijlage 1a; Noodzaak melding of vergunning Besluit omgevingsrecht (Omgevingsvergunning voor brandveilig gebruik, voorheen “gebruiksvergunning”). Conclusie; noodzaak gebruiksvergunning kent geen relatie met andere (zorg)wetgeving. In het artikel worden twee definities gebruikt die zelfs onderling niet te vergelijken zijn; -
“. . .in het kader van verzorging nachtverblijf zal worden verschaft . . ” “dagverblijf aan . . . lichamelijk of verstandelijk gehandicapte personen”
In het ene geval is er sprake van een activiteit (“verzorging”) in het andere geval is er sprake van een doelgroep (“gehandicapten”). In beide gevallen is er sprake van een combinatie van “verblijf” met zorg. In de zorgwetgeving wordt ook wel gesproken van “zorg met verblijf”. Toelichting besluit omgevingsrecht. Bron; Staatsblad 2010 143 82. Artikel 2.2 dat noodzaak aanwijst voor omgevingsvergunning voor brandveilig gebruik. (voorheen “gebruiksvergunning”) Een vergunning als hier bedoeld is daarom voorgeschreven voor het in gebruik nemen of gebruiken van een bouwwerk voor zover daarin bedrijfsmatig of in het kader van verzorging nachtverblijf zal worden verschaft aan meer dan 10 personen (zoals ziekenhuizen, verpleeghuizen, hotels en pensions), en voor het in gebruik nemen of gebruiken van een bouwwerk voor zover daarin dagverblijf zal worden verschaft aan meer dan 10 personen jonger dan 12 jaar (zoals kinderdagverblijven en basisscholen) of meer dan 10 lichamelijk of verstandelijk gehandicapte personen (zoals dagopvang voor die groepen). infoblad omgevingsvergunning en melding (Ministerie van Binnenlandse zaken 27 april 2012); http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/brochures/2012/04/27/infoblad-omgevingsvergunning-enmelding-brandveilig-gebruik-bouwbesluit-2012.html Er staat; “bedrijfsmatig of in het kader van verzorging nachtverblijf aan meer dan 10 personen1 wordt verschaft. Bijvoorbeeld in een hotel, pension, kampeerboerderij, ziekenhuis, verpleeg- of verzorgingshuis of gevangenis;” Toelichting bouwbesluit (gebruiksmelding) “. . .een woonfunctie voor zorg gelijktijdig een woonfunctie voor kamergewijze verhuur kan zijn (meldingsplicht). Een klassiek voorbeeld daarvan is een bejaardentehuis,” De adviescommissie bouwregelgeving heeft het standpunt dat “wonen” onverenigbaar is met “verschaffen van nachtverblijf”. Dit is in strijd met de zorgwetgeving die spreekt van “zorg met verblijf” (dat wordt aangeboden in een woonfunctie voor zorg). Zie bijlage 1b. Conclusie; een vergunning is noodzakelijk als kwetsbare personen slapen of verblijven, ongeacht de gebruiksfunctie.
Bijlage 1b; uitspraak adviescommissie praktijktoepassing brandveiligheidsvoorschriften. Het onderscheid “wonen” en : zorg” is ook behandeld door de adviescommissie praktijktoepassing brandveiligheidsvoorschriften (registratienummer 1204-02 datum 7 mei 2012). De praktijk commissie constateert dat er een aantal tegenstrijdigheden in de wettekst zijn; -
In een “woonfunctie voor zorg” wordt gewoond en er is dus geen sprake van “nachtverblijf verschaffen”. Een “woonfunctie voor zorg” kan beschouwd worden als “kamer gewijze verhuur” (meldingsplicht) In de toelichting wettekst staat; in een “verpleegtehuis” wordt “nachtverblijf verschaft” (vergunningsplicht)
Haar conclusies zijn; -
Primair geldt dat er in geval van een woonfunctie geen sprake kan zijn van ‘het bieden van nachtverblijf’ Gezien de van oudsher gehanteerde vergunningsplicht voor dergelijke functies is er waarschijnlijk sprake van een omissie in de definities in de nieuwe wetgeving. Met een melding (op basis van kamergewijze verhuur) kan hetzelfde toezicht bereikt worden als met een gebruiksvergunning Een preventieve toets is op zijn plaats bij “wonen en zorg”.
Analyse van de uitspraak. De praktijkcommissie legt een verband tussen de gebruiksfunctie (woonfunctie voor zorg) en de noodzaak voor een gebruiksvergunning. De wetgeving geeft echter geen aanknopingspunt om een dergelijk verband te leggen. Het artikel in het BRO beschrijft namelijk een activiteit (nachtverblijf verschaffen in het kader van verzorging) niet een gebruiksfunctie (woonfunctie). Naar mening van Brabant Noord kan er “nachtverblijf” worden verschaft in een woonfunctie. De zorgaanbieder biedt namelijk een combinatie aan van zorg en verblijf (in een woonfunctie). Het doel van de gebruiksvergunning is het uitvoeren van een toets of de activiteit (wonen met zorg) past bij de voorzieningen (woonfunctie voor zorg). In het geval van het aanbieden van zorg speelt het dus een ondergeschikte rol of de zorgcliënt langdurend of kortdurend verblijft. Daarom staat in box 1 “of zorgcliënten er kort- of langdurig verblijven speelt geen rol”.
Bijlage 2 Gebruiksfuncties Conclusie; de indeling in gebruiksfuncties is gerelateerd aan zorgwetgeving. Deze relatie wordt nadrukkelijk gelegd in de toelichting. Er is een directe relatie tussen "leveringsvoorwaarde” (in de zin van de AWBZ) en de omvang van bewaking en doormelding (in de zin van bouwbesluit 2012) AWBZ leveringsvoorwaarde A Volgens afspraak B1 Volgens afspraak +direct oproepbaar B2 Volgens afspraak + direct oproepbaar C Voortdurend in de nabijheid ** D 24 uur per dag direct aanwezig
Woonfunctie voor zorg (Tabel I bij art 6.20) Zorg op afspraak Zorg op afroep 24-uurs zorg
** “voortdurend in de nabijheid” wordt ook geschaard onder 24-uurs zorg omdat er in geval van “nabijheid” sprake moet zijn van een zusterpost in de zin van BB12 artikel 6.20 lid 4. Volgens dit zelfde artikel is zorg op afroep aangewezen op een zorgcentrale (eventueel op afstand). Tabel I in het bouwbesluit kent ook “andere woonfunctie voor zorg”. Het gaat hierbij om woonfuncties waar wel degelijk sprake is van zorg op afspraak / oproep of 24-uurs zorg, maar waarbij het aantal woningen in het zorgcluster minder is dan 4 of het aantal cliënten in de groepswoning minder is dan 4. Bij mantelzorg is sprake van extramurale zorg, niet “woonfunctie voor zorg”. Toelichting op bouwbesluit 2012; De woonfunctie voor zorg is een woonfunctie waarbij aan de bewoners professionele zorg wordt verleend met een vanuit het zorgaanbod georganiseerde koppeling tussen wonen en zorg in een daarvoor bestemde en uitgeruste woonfunctie. In een dergelijke woonfunctie wordt aan bewoners van een zorgclusterwoning of een groepszorgwoning professionele zorg verleend, in de regel op grond van de Algemene wet bijzondere ziektekosten of de Wet maatschappelijke ondersteuning. Dit is dus geen mantelzorg (niet professionele zorg). Voor een toelichting op de zorgclusterwoning en de groepszorgwoning alsmede de verdere onderverdeling naar gelang de zorgbehoefte wordt verwezen naar de toelichting op artikel 6.20 (Brandmeldinstallatie). Onder de woonfunctie voor zorg vallen de woonfuncties waarbij aan bewoners de hieronder omschreven professionele zorg wordt aangeboden (in de regel op grond van de Algemene wet bijzondere ziektekosten of de Wet maatschappelijke ondersteuning). Bij een zorgclusterwoning of een groepszorgwoning gaat het om een groepering van zorgcliënten in specifieke woonvormen met het oog op de professionele zorg die daar kan worden verleend. Er is sprake van een vanuit het zorgaanbod georganiseerde koppeling tussen wonen en zorg. De zorgaanbieder neemt daarbij ook de verantwoordelijkheid voor de brandveiligheid van de cliënt over De zorgbehoefte is in drie categorieën onderverdeeld oplopend in zwaarte van de zorgbehoefte: 1) zorg op afspraak: de zorgverlener komt slechts op afspraak langs (bijvoorbeeld thuiszorg). Verder kan de bewoner zich nog zelfstandig of met behulp van mantelzorg redden. In de woning zijn daarom geen voorzieningen zoals een spreek/luister-verbinding met een zorgcentrale of een zusterpost aanwezig. Wel kan een persoonlijk alarmeringssysteem aanwezig zijn. Deze woonvorm onderscheidt zich slechts in beperkte mate van niet voor zorg bestemde woonfuncties; 2) zorg op afroep: de zorgverlener wordt op door de cliënt te bepalen momenten opgeroepen voor hulp bij dagelijkse zaken zoals toiletbezoek of aankleden. Hierbij zijn in de woning specifieke voorzieningen aanwezig ter ondersteuning van die zorgverlening, bijvoorbeeld een professioneel intercomsysteem voor het doen van oproepen in geval van een zorgvraag. Dit systeem is meer uitgebreid dan een persoonlijk alarmeringssysteem. De oproep wordt gecoördineerd door een zorgcentrale. Een «zorgcentrale» is een al dan niet in de nabijheid van de woning gelegen coördinatiepunt dat door een spreek/luisterverbinding
met deze en andere soortgelijke woningen is verbonden. De zorg wordt vervolgens verleend vanuit een nabij de woning gelegen steunpunt; 3) 24-uurs zorg: Aan de woning is een zorgaanbod van 24 uur per dag verbonden, middels in de woning of een zusterpost aanwezig personeel. Een «zusterpost» is een in de directe nabijheid van de woning gelegen post die 24 uur per dag bereikbaar is en van waaruit 24 uur per dag directe hulp aan de bewoner kan worden verleend. Of er sprake is van een zorgclusterwoning of een groepszorgwoning, en welke variëteit daarvan wordt in principe bepaald door degene die de woonfunctie exploiteert of gaat exploiteren. Dit betekent nadrukkelijk niet dat de exploitant «zijn eigen brandveiligheidsniveau mag bepalen». Is gekozen voor een bepaalde woonvorm, dan zal de woning aan de hand van die keuze moeten worden getoetst aan dit besluit. Bij een verandering van het zorgaanbod, die verzwaring van de brandveiligheidseisen tot gevolg zou hebben, is de exploitant verantwoordelijk voor het aanpassen aan deze nieuwe situatie. Maatgevend hierin is het zorgaanbod waar de exploitant zich op richt en niet de verzwaring van de zorgbehoefte van een bewoner. Wanneer het daadwerkelijk zorgaanbod zwaarder is dan het eerder door de exploitant aangegeven zorgaanbod, dan kan de exploitant die niet aan de op het zwaardere zorgaanbod afgestemde brandveiligheidseisen voldoet, zo nodig bestuurs- en/of strafrechtelijk worden vervolgd. In een reguliere woning is de bewoner in eerste instantie zelf verantwoordelijk voor de brandveiligheid. Dit geldt ook als de bewoner gebruik maakt van professionele zorg of mantelzorg. In een dergelijk geval zijn de eisen voor een woonfunctie voor zorg niet van toepassing.
Bijlage 3 zorgwetgeving “begeleiding” in relatie tot bouwwetgeving “gehandicapt”. (uittreksel paragraaf 7.3 van indicatiewijzer van college indicatie zorg ciz.nl) grijs; ondergrens waarbij volgens deze notitie nog geen sprake is van grote kwetsbaarheid bij brand zwart grens waarbij al wel sprake is van grote kwetsbaarheid bij brand. Sociale redzaamheid Matige beperkingen houden dan in dat het oplossen van problemen, het zelfstandig nemen van besluiten, het regelen van dagelijkse bezigheden en de dagelijkse routine (gebrek aan dag- en nachtritme) voor de verzekerde niet vanzelfsprekend zijn. Dit levert af en toe zodanige problemen op dat de verzekerde afhankelijk is van hulp. De communicatie gaat niet altijd vanzelf doordat de verzekerde soms niet goed begrijpt wat anderen zeggen en/of zichzelf soms niet voldoende begrijpelijk kan maken. Het niet inzetten van Begeleiding kan leiden tot verwaarlozing/opname. Zware beperkingen houden dan in dat complexe taken voor de verzekerde moeten worden overgenomen. Ook het uitvoeren van eenvoudige taken en communiceren gaan moeizaam. De verzekerde kan niet zelfstandig problemenoplossen en/of besluiten nemen, hij kan steeds minder activiteiten zelfstandig uitvoeren. De zelfredzaamheid wordt problematisch. Voor de dagstructuur en het voeren van de regie is de verzekerde afhankelijk van de hulp van anderen. Bewegen en verplaatsen Lichte beperkingen houden dan in dat de verzekerde niet meer zelf kan fietsen of autorijden en zich buitenshuis niet meer zonder hulpmiddel (bijvoorbeeld een rollator) kan voortbewegen. Met het gebruik van hulpmiddelen kan er nog veel, maar niet alles. Daarnaast kan de verzekerde geen zware voorwerpen tillen. Het optillen van lichte voorwerpen levert soms problemen op, maar met wat hulp en eenvoudige aanpassingen lukt dit nog wel. De verzekerde kan de genoemde beperkingen in voldoende mate compenseren door hulp uit de omgeving en zo nodig door de inzet van hulp bij het huishouden en/of voorzieningen uit de Wmo. Matige beperkingen houden dan in dat het zelfstandig opstaan uit een stoel en gaan zitten soms problemen oplevert. Fijne handbewegingen worden minder vanzelfsprekend, maar ook de grove hand- en armbewegingen beginnen problemen te geven. De verzekerde kan zich, ook met behulp van een rollator of rolstoel, moeilijker zelfstandig verplaatsen. Openbaar vervoer is eigenlijk ontoegankelijk voor de verzekerde geworden, maar vanuit eigen middelen of de Wmo zijn hiervoor alternatieven mogelijk. Zware beperkingen houden dan in dat bij het opstaan uit een stoel, het gaan zitten en het in- en uit bed komen de verzekerde volledig moet worden geholpen. Binnenshuis is de verzekerde voor zijn verplaatsingen zowel naar een andere verdieping of gelijkvloers volledig afhankelijk van hulpmiddelen. Voor het oppakken of vasthouden van lichte voorwerpen is hulp nodig. Ondanks het gebruik van hulpmiddelen kan de verzekerde de beperkingen onvoldoende compenseren in het dagelijks leven. Gedragsproblemen Matige beperkingen houden dan in dat de verzekerde gedrag vertoont dat bijsturing en soms (gedeeltelijke) overname van taken vereist. Het cliëntsysteem kan slechts gedeeltelijk in de bijsturing van de verzekerde voorzien. Het vertoonde gedrag vereist bijsturing door een deskundige professional. Als er geen deskundige bijsturing wordt geboden, verslechtert de situatie van de verzekerde. Zware beperkingen houden dan in dat de verzekerde ernstig probleemgedrag vertoont en hierdoor ontstaan zelfredzaamheidproblemen. Er is deskundige professionele sturing nodig om het gedrag in
goede banen te leiden. Omdat er risico’s zijn voor veiligheid van de verzekerde of zijn omgeving is er continu hulp of begeleiding nodig. Psychisch functioneren Matige beperkingen houden dan in dat de verzekerde vaak zodanige problemen heeft met de concentratie en informatieverwerking dat hiervoor hulp noodzakelijk is. Als er niet met regelmaat deskundige hulp wordt geboden, ervaart de verzekerde in het dagelijks leven problemen bij de zelfredzaamheid. Zware beperkingen houden dan in dat de verzekerde ernstige problemen heeft met de concentratie, het geheugen en denken en ook de waarneming van de omgeving. Hierdoor is volledige overname van taken door een deskundige professional noodzakelijk. Oriëntatiestoornissen Lichte beperkingen houden dan in dat de verzekerde lichte problemen heeft met het besef van tijd en/of plaats. Het herkennen van personen en de omgeving levert geen problemen op. De problemen doen zich af en toe voor en de verzekerde kan zich zelfstandig redden met hulp vanuit zijn netwerk. De beperkingen vormen geen bedreiging voor zijn zelfredzaamheid, want de verzekerde kan veel taken op basis van ‘gewoonte’ zelfstandig uitvoeren. Matige beperkingen houden dan in dat de verzekerde problemen heeft met het herkennen van personen en zijn omgeving. De zelfredzaamheid van de verzekerde staat onder druk. De verzekerde heeft vaak hulp nodig van anderen bij het uitvoeren van taken en het vasthouden van een normaal dagritme. Als er geen deskundige begeleiding wordt geboden, verslechtert de situatie van de verzekerde. Zware beperkingen houden dan in dat de verzekerde ernstige problemen vertoont in het herkennen van personen en van zijn omgeving. Hij is gedesorienteerd en zijn zelfredzaamheid is aangetast. Ondersteuning bij dagstructurering en bij het uitvoeren van taken is noodzakelijk, ook is het overnemen van taken aan de orde. Als er geen deskundige begeleiding geboden wordt, is opname het enige alternatief.