De crèche van 1968. Utrecht, december 1968 – Ik dreef pas een maand rond in mijn derde levensjaar. Mijn verwekster hield nog steeds angstvallig vast aan de ontkenningsfase omtrent haar moederschap. Tweehonderd meter en slechts drie bochten scheidde ons huis aan de Schonauwensingel zich van de crèche waar mijn moeder mij heenbracht. Toch koos zij voor haar oude roestige fiets als transportmiddel om dit mollige pakketje af te leveren bij het schooltje verderop. Ze had daar ongetwijfeld goed over nagedacht. Het vergde immers nogal wat bind- en trekwerk om mij, door middel van de snelbinders zodanig te positioneren dat bewegen een onmogelijke activiteit werd voor mij. Moeder was er zich kennelijk goed van bewust, hoe uitputtend de tocht zou worden wanneer deze te voet zou moeten worden afgelegd. Zelf was ik weinig content met de tijdelijke verbanning uit mijn ouderlijke huis. Ik was dan ook van mening, dat dit door mij op iedere denkbare wijze kenbaar moest worden gemaakt. Een strijd die koste wat het kost, door mijn moeder vermeden werd. Ik was er al enkele malen gedropt en uit ervaring wist ik dus, dat de gekaramelliseerde vrouwenstem van de non die ons begroette, slechts van tijdelijke aard zou zijn. Zodra de laatste ouder het piepkleine schoolpleintje zou hebben verlaten, sloeg deze steevast om in een venijnige en autoritaire toon. Een stemgeluid dat ik vandaag de dag nog steeds associeer met die van een andere dictator uit het Duitsland van de vorige eeuw. Mijn darmen voelden aan als een op hol geslagen achtbaan. Het zojuist verorberde Bambixpapje wist hierdoor even geen onderscheid te maken tussen in- en uitgang. Gelukkig roteerde mijn maaginhoud dusdanig snel, dat het tijdens de weg naar boven in een wervelende draaikolk terecht kwam en met behulp van de gravitatie der aarde alsnog de juiste richting in werd gedelegeerd. Het was een kwestie van enkele luttele seconden alvorens mijn moeder mij de rug zou toekeren, op weg naar haar vier uur durende verworven vrijheid, waarin zij met volle teugen zou gaan genieten van mijn afwezigheid. Het was mijn derde week op de crèche. Hoewel ik inmiddels beter zou moeten weten, deed ik toch verwoede pogingen om mijn verzorger op andere gedachten te brengen. Ik zette het onverminderd op een krijsen dat door merg en been zou moeten gaan. De hele omgeving vroeg zich waarschijnlijk af waarom het luchtalarm nu al voor de vijfde keer binnen een maand van zich liet horen. Alle deuren en ramen in de hele omgeving werden tenminste direct dichtgeslagen. Mijn moeder bleef echter onvermurwbaar met het oog op haar aanstaande rust en keerde huiswaarts zonder fysieke bagage. Het was voor mij en mijn medeslachtoffertjes van het crècheregiem binnen het nonnenkampf steeds weer een angstaanjagend moment: het moeten aanschouwen van de zwart glinsterende kraaloogjes in de donkere oogkassen van übernon Ophelia, wanneer ze jou had uitgekozen voor een grondige inspectie van kleding en reinheid. Een rechtstreeks oogcontact stond garant voor een jeugdtrauma waar de meest gerenommeerde kinderpsychiater zich geen raad zou weten. Het was voldoende om iedere overweging van protest uit de geest te verbannen. Dit gold, gezien de apathische onbeweeglijkheid van de groep driejarigen, voor alle koters. Voor allemaal, behalve voor mij. Ik had al vroeg in mijn bestaan het vermogen ontwikkeld om mensen op hun waarde in te schatten. Vanuit mijn veel te sterke gevoel voor rechtvaardigheid had ik de ondankbare taak op me genomen, om op geheel eigen wijze, zoveel mogelijk onrecht de wereld uit te helpen. Het schoolgebouwtje bestond uit een slaapzaaltje met zwarte ledikantjes, die evenwijdig in rijen van drie stonden opgesteld. Voorts was er een klaslokaaltje waarin volledig was bezuinigd op sfeer. In die steriel ogende ruimte, waar de geur van Lisol rijkelijk rondwaarde, stonden dertien kleine houten krukjes die samen een halve cirkel vormden. Daar tegenover stond de zetel, die gezien de enorme afmeting, speciaal moest zijn aangepast aan het postuur van zuster Ophelia.
Speelgoed was er schaars aanwezig, maar werd nooit aangeroerd. Het had slechts een decoratieve functie om ouders het misplaatste gevoel te geven, dat hun kinderen zich kostelijk vermaakten tijdens hun afwezigheid. Gebruik ervan zou enkel leiden tot een kakofonie aan geluiden van plezier en onherstelbare schade toebrengen aan de zo zorgvuldig opgebouwde discipline. De dag begon steevast met de monotone geluidsgolven, die Ophelia al krakend vanuit de catacomben van haar strottenhoofd ten gehore bracht. Het ochtendgebed had zijn aanvang gevonden. De opgedreunde teksten uit het Oude Testament waren voor de kinderen onbegrijpelijke taal, maar miste hun doel allerminst. De angst zat er al snel, lekker in. Omdat de nonnen zich er waarschijnlijk wel van bewust waren, dat de peuters op een zeker moment ook weer zouden worden opgehaald en hun ouders dan wel eens vragen konden stellen met betrekking tot de dagbesteding, werd er ook een leeftijdsadequate activiteit ingelast. Na het gebed zette zuster Catastrophalia met haar tamboerijn in op het kinderliedje: “Papagaaitje leef je nog?” Zuster Ophelia ontpopte zich dan als een ware operettezangeres en wist het vocale niveau van een papagaai angstaanjagend dicht te benaderen. Catastrophalia ramde er flink op los, op haar instrument. Menig psycholoog zou haar inzet hebben uitgelegd als compensatiegedrag voor haar celibaat bestaan. Het kinderliedje was ook gelijk het complete repertoire van de ‘swing-out-sisters’ want andere songs werden niet ten gehore gebracht. Ik koesterde dan ook al snel de stille wens, dat de bonte vogel snel het loodje zou leggen omwille van mijzelf, mijn lotgenootjes en elke papagaai die ik ooit nog zou tegenkomen. Men wilde ons met dit liedje waarschijnlijk duidelijk maken waarom we ons bordje altijd leeg moesten eten. Volgens de overlevering had het kleurige diertje zijn leven te danken aan het eten dat het naar eigen zeggen geconsumeerd had. Dat het zijn drinken had laten staan deed daar kennelijk niet aan af. Wetenschappelijk benaderd deugt er niets van deze assumptie, want als het erop aankomt had het beestje beter zijn drankje kunnen nuttigen en zijn eten ter zijde geschoven om zijn overlevingskans te vergroten. Gelukkig had ik zelf bij het inzetten van dit levenslied al gegeten en het drinken heb ik op latere leeftijd, zorgvuldig ingehaald. Na het gezang kwam ook direct aan het hoogtepunt van de ochtend een einde en werd des Heeres’ indoctrinatie door een zuster in zorro-kostuum voortgezet, met het voordragen van d’een of andere enge Bijbeltekst die de meeste horrorverhalen deed verbleken. Sommige kinderen waren blijkbaar al van huis uit op de risico’s gewezen van het atheïsme en luisterden daarom vol elan, onverstoord en vol overtuiging naar het gekruisigd bijbelgezwets, uit monde van de heilige Ophelia. De concentratie kwam in mijn perceptie waarschijnlijker voort uit pure angst, dan uit oprechte interesse van de potentiële geloofsrakkertjes. Ik was op die leeftijd nog niet vertrouwd geraakt met de fenomenen; duivel en hel, maar het gezicht van Ophelia sprak boekdelen en gaf de kinderen een redelijke goede indicatie van hoe het met iemand kan aflopen wanneer men God’s ondoorgrondelijke wegen bewandeld. Laat staan wat er met je zou gebeuren als je daar van af zou wijken. De minder waakzame kindertjes waren zelden opgewassen tegen de hoge slaapverwekkende factor van de weinig progressieve voorleeskraai. Na de eerste tien minuten vielen sommige, door slaap overmande peutertjes, van pure uitputting al door de mand en van hun stoeltjes. Zuster Ophelia ging echter zodanig in haar rol als voorganger op, dat ze pas bij een echt hard kukelend mensje opschrok van het geluid dat een klein kinderhoofdje op een plavuizen vloer produceerde. Haar zwarte kraaloogjes schoten dan door het lokaaltje om te constateren dat er alweer enkele godslasteraartjes de moed hadden gehad om het pedagogisch zo onmiskenbare indoctrinatieproces te verstoren. De non kuchte dan een aantal malen dusdanig hard, dat de ramen in het oude gebouwtje zowat uit de sponningen vlogen en de nog wakkere stumpertjes het liefst, God op hun blote knieën zouden danken voor het feit, dat niet zij degene waren die door het toegeven aan slaap, voor de poorten
van het hellevuur stonden. Het was op dit cruciale moment verstandig om vooral niet te bewegen en al helemaal geen geluid te maken. De gevallenen werden gillend wakker of kwamen bij bewustzijn, zodra de oude non hen bij de oren greep en ze daaraan hardhandig en met grote haast door de klas sleepten om ze vervolgens op te gooien naar de slaapzaal non, wiens naam ik u schuldig moet blijven. Dit omdat ik vanuit mijn waakzaamheid, het nooit tot de slaapzaal gebracht heb. Gezien de recente openbaringen binnen de katholieke kerk ten aanzien van bepaalde kind onvriendelijke tradities, had ik gelukkig ook niet de ambitie om die ervaring op te doen. Ik ben er dan ook nooit achter gekomen hoe de slaapzaalzuster het gedaan kreeg, maar op de een of andere manier zwegen de kinderen die wel naar de slaapzaal werden gedeporteerd, voor altijd. De rest van de katholiekjes in spé moesten de rest van de ochtend met hun korte armpjes, die zich allerminst uit hun slaap lieten houden, over elkaar gevouwen en met de wijsvinger voor de mond als bevestiging dat zij geenszins van plan waren om de rust te verstoren, bewegingsloos op hun houten stoeltjes blijven zitten om zo de gelukzaligen die inmiddels het dromenland hadden weten te bereiken, daar vooral niet uit te halen. Onbehoorlijk gedrag zoals ademen, met de ogen knipperen of neigen naar incontinentie werd hardhandig en adequaat de kop ingedrukt. Dan moest je, na een korte maar hevige vliegles van de supernon, met je cockpit tegen de muur gaan staan. Er moesten nu eenmaal voorbeelden worden gesteld om de as van het kwaad, tijdig met wortel en tak uit te roeien. Maar…, ik had een plan! Ik had inmiddels voldoende inspiratie opgedaan om een ware revolutie te ontketenen. Op grond van de bittere ontgoocheling die voortkwam uit deze ervaringen met onrecht, was voor mij de tijd rijp om terug te slaan. Ik wachtte de eerstvolgende gelegenheid af waarbij ik voldoende lef had verzameld om de oude zieltjesparasiet een lesje te leren. Op een goede morgen besloot ik, in strijd met alle katholieke protocollen, normen en waarden, het speelgoed ter hand te nemen dat keurig in een rijtje opgesteld, onder het raam antiek stond te worden. Stilletjes hoopte ik, dat zuster Ophelia bij het constateren van deze burgerlijke ongehoorzaamheid mijnerzijds, spontaan ter aarde zou storten en per ambulance naar de niet zo spoedeisende hulp zou worden overgebracht. Dit bleek ijdele hoop te zijn. Mijn gebeden werden om onduidelijke redenen tenminste niet gehoord. Zodra moeder Ophelia goed en wel besefte dat satan himself bezit had genomen van het rode speelgoedautootje en het na een lange en luidruchtige slip in het bakje wijwater ten onder liet gaan, vloog ze als een ware engel des doods door het lokaaltje, in mijn richting. Ik probeerde haar nog te ontwijken toen zij de landing inzette, maar ik had mij erg verkeken op de aerodynamica van de cape van mijn aanvaller. Gelukkig had ik dankzij mijn moeder al veel ervaring in het incasseren van de ‘nekslag’ en wist ik een whiplash te voorkomen. Desalniettemin weet ik me van het moment van de aanval, tot aan het arriveren van mijn gelaat tegen de muur, niets meer te herinneren. Dat deed ook niet echt ter zake voor mij, want ik had andere prioriteiten. Mijn kruistocht was nu pas echt begonnen. Ik weet niet of mijn medefopspeengebruikers onder de indruk waren van mijn rebelse actie of geschrokken van de reactie van Ophelia daarop, maar de stilte in het lokaaltje was nog oorverdovender dan doorgaans het geval was. Daar stond ik dan, met mijn neus tegen de muur gedrukt en mezelf voorbereidend op de tweede en meest cruciale fase van de actie. De heilige correctie op mijn gedrag was weinig heilzaam geweest, zo zou spoedig blijken. Het had juist mijn moed en munitie aangevuld tot ongekende proporties om over te kunnen gaan op mijn definitieve aanval op het katholicisme. Zachtjes draaide ik me om en zag de kolossale achtergevel van Ophie op een afstand van nog geen meter bij mij vandaan. Met mijn korte mollige beentjes deed ik behoedzaam twee pasjes vooruit terwijl ik de gulp van mijn broek langzaam naar beneden ritste. Ik kon maar beter niet nadenken over de onvermijdelijke gevolgen en dus deed ik dat ook niet. Even keek ik langs de non heen die niets merkte van mijn bewegingen, naar de steeds groter wordende ogen van mijn bondgenootjes, die doodstil mijn volgende manoeuvre afwachtten. Waarschijnlijk hielden zij hun adem in uit ongeloof en weerzin voor wat er komen ging, maar ik hield mezelf voor
dat hun zwijgzaamheid geboren was uit solidariteit met ‘onze’ revolutie. Ik richtte mijn piemel op de niet te missen nonnerug en begon uit alle macht te pissen. Het duurde even voor de dunne maar overtuigende straal urine, de zwarte pij doordrenkte, maar het warme vocht moet uiteindelijk de huid van de non bereikt hebben. Als in slow-motion rees de van zo dichtbij nog kolossaler lijkende Ophelia voor mij op. Gillend van ontsteltenis draaide zij zich met een ruk om naar mij en vroeg, wat ik in Godsnaam uitspookte. Voor ik kon uitbrengen dat dit geen actie in Godsnaam was, maar een in naam van de revolutie, zag Ophelia nog net hoe ik met mijn handjes snel het kleine wapen in het holster terug stopte. Vol afgrijzen en verbijstering maakte de vliegende non haar tweede vlucht van die dag. Dit keer het lokaaltje uit. Het gerucht ging, dat zij zich voor de rest van haar leven heeft teruggetrokken in een klooster. Diezelfde avond werden mijn ouders bezocht door twee nonnen, die het goddeloze voorval kwamen melden. Ik was natuurlijk niet langer welkom op de crèche. Natuurlijk lag het allemaal aan mij en de voorlopige diagnose van God’s zwarte engelen was, dat ik waarschijnlijk een seksuele afwijking had. Zou de wens van de nonnen hier niet de vader van de gedachte zijn geweest?
Gebruiksvoorwaarden Het werk van schrijvers en dichters op Nederland Schrijft mag gratis worden gelezen en/of gedownload voor eigen gebruik. Iedere verspreiding, openbaarmaking, verveelvoudiging of bewerking is niet toegestaan.