Vastgesteld op 18 september 2012 Gepubliceerd 18 oktober 2012 In werking getreden op 19 oktober 2012
BELEID VOOR BUITENPLANSE PLANOLOGISCHE AFWIJKINGSMOGELIJKHEDEN BIJ EEN OMGEVINGSVERGUNNING
2 | 51
COLOFON TITEL:
STATUS: VERSIE: DATUM: AUTEURS:
CONTACTPERSONEN: BELEIDBEHEER:
Beleid voor buitenplanse planologische afwijkingsmogelijkheden bij een omgevingsvergunning Definitief D 16 augustus 2012 mevr. M. van Oenen (Bestuursdienst OmmenHardenberg, afdeling Ruimtelijk Domein) dhr. G.J. Liefers (Bestuursdienst OmmenHardenberg, afdeling Ruimtelijk Domein) dhr. M. van Doornik (InterConcept) mevr. M. van Oenen (Bestuursdienst OmmenHardenberg, afdeling Ruimtelijk Domein) Bestuursdienst Ommen-Hardenberg, afdeling Ruimtelijk Domein
Beleid voor buitenplanse planologische afwijkingsmogelijkheden bij een omgevingsvergunning Versie: D Datum: 16 augustus 2012
3 | 51
INHOUDSOPGAVE
1
INLEIDING
5
1.1
Aanleiding
5
1.2
Bevoegdheid tot vaststellen beleidsregels
5
1.3
Leeswijzer
6
2
OUDE EN NIEUWE AFWIJKINGSREGELING
7
2.1 Ontheffing op grond van de Wro 2.1.1 Regeling 2.1.2 Procedure en termijnen
7 7 7
2.2 Afwijking op grond van de Wabo 2.2.1 Regeling 2.2.2 Procedure en termijnen
8 8 8
2.3 Vergelijking van de oude en de nieuwe regeling 2.3.1 Vergelijking inhoud oude en nieuwe regeling 2.3.2 Vergelijking procedures en termijnen
9 9 10
3
12
PLANSCHADEVERHAAL BIJ PLANOLOGISCHE AFWIJKINGEN
3.1
Planschadeovereenkomst bij afwijkingen
12
3.2
Planschadeovereenkomst als indieningsvereiste
12
4
DOEL EN TOELICHTING BELEIDSREGELS
14
4.1
Algemeen
14
4.2
Begripsomschrijvingen en meetregels
14
4.3 Regels voor planologische afwijkingen 4.3.1 Doel van de beleidsregels 4.3.2 Cumulerende werking 4.3.3 Toelichting op de beleidsregels
14 14 15 15
4.4
Regels voor planschadeverhaal
20
4.5
Bevoegdheid om van beleidregels af te wijken
20
5 5.1
PROCEDURE Ter inzage legging ontwerpbeleidsregels Beleid voor buitenplanse planologische afwijkingsmogelijkheden bij een omgevingsvergunning Versie: D Datum: 16 augustus 2012
22 22
4 | 51
5.2
Vaststelling beleidsregels
22
5.3
Bekendmaking en inwerkingtreding beleidsregels
22
5.4
Overgangsregeling
22
6 6.1
BELEIDSREGELS Algemeen
23 23
6.2 Beleidsregels voor planologische afwijkingen 6.2.1 Bijbehorend bouwwerk 6.2.2 Gebouw voor een infrastructurele of een openbare voorziening 6.2.3 Bouwwerk, geen gebouw zijnde 6.2.4 Dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw 6.2.5 Antenne-installatie 6.2.6 Installatie bij een glastuinbouwbedrijf voor warmtekrachtkoppeling 6.2.7 Installatie bij een agrarisch bedrijf waarmee duurzame energie uit dierlijke uitwerpselen wordt geproduceerd 6.2.8 Gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van evenementen 6.2.9 Gebruiken van bouwwerken, al dan niet in samenhang met inpandige bouwactiviteiten 6.2.10 Gebruiken van een recreatiewoning voor bewoning 6.2.11 Aanvullende beleidsregels voor beschermde stads- en dorpsgezichten en monumenten
23 23 26 26 27 27 29
6.3
Beleidsregels voor planschadeverhaal
31
6.4
Afwijking van beleidsregels
32
29 29 30 31 31
7
CITEERTITEL
33
8
VASTSTELLING BELEIDSREGEL
34
Beleid voor buitenplanse planologische afwijkingsmogelijkheden bij een omgevingsvergunning Versie: D Datum: 16 augustus 2012
5 | 51
1
INLEIDING
1.1
Aanleiding De gemeente Ommen voert ten behoeve van de uitvoering van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) beleid in voor planologische afwijkingen van het bestemmingsplan. Het gaat om de planologische afwijkingen die worden aangeduid als “kruimelgevallen” en ook wel bekend staan als “buitenplanse ontheffingen”. Om deze reden is de naam van deze notitie “Beleid voor buitenplanse planologische afwijkingsmogelijkheden bij een omgevingsvergunning”. Dit om onderscheid te maken met de afwijkingsmogelijkheden die in de bestemmingsplannen zelf staan: de binnenplanse planologische afwijkingsmogelijkheden. De Wet ruimtelijke ordening (Wro) kende voor de toepassing van deze buitenplanse afwijkingsmogelijkheden geen harde afhandelingstermijnen. Met de inwerkingtreding van de Wabo is er sprake zijn van een fatale termijn. Wanneer een verzoek om afwijking van het bestemmingsplan betrekking heeft op een “kleinere” afwijking, dan is de reguliere procedure van toepassing. De aanvraag moet dan binnen acht weken worden afgehandeld. Gebeurt dit niet, dan wordt van rechtswege toestemming verleend om van het bestemmingsplan af te wijken. Om adequaat op dergelijke planologische afwijkingsverzoeken in te kunnen spelen, heeft de gemeente besloten beleid op te stellen. Dit beleid moet de gemeente in staat stellen om de verzoeken binnen de wettelijke termijn af te handelen. De wettelijke beslistermijn van acht weken biedt geen ruimte voor een planologische procedure met indiening en behandeling van zienswijzen. Aan de hand van dit beleid is voor een aanvrager vooraf al in grote mate inzichtelijk of zijn verzoek kans van slagen heeft. Daarnaast geeft het een derdebelanghebbend inzicht in wat hij in zijn omgeving bovenop de mogelijkheden van het bestemmingsplan kan verwachten. Het beleid wordt voorafgaand aan de vaststelling voor inspraak ter inzage gelegd. Tijdens de ter inzage legging kunnen inwoners van Ommen en belanghebbenden hun mening geven over het door het college van burgemeester en wethouder beoogde beleid voor “buitenplanse planologische afwijkingsmogelijkheden”. Nadrukkelijk zij vermeld dat het hierbij gaat om planologische activiteiten waarvoor burgemeester en wethouders toestemming kunnen verlenen. Het gaat dus niet om moeten verlenen. Omgekeerd betekent dit echter ook dat als geen beleid wordt vastgesteld er in beginsel geen reden is om medewerking aan een planologische activiteit tot het maximum dat de wetgever toestaat, te weigeren, tenzij alsnog een goede motivering onder het weigeringsbesluit wordt gelegd.
1.2
Bevoegdheid tot vaststellen beleidsregels De Algemene wet bestuursrecht (Awb) verstaat onder een beleidsregel: een bij besluit vastgestelde algemene regel, niet zijnde een algemeen verbindend voorschrift, omtrent de afweging van belangen, de vaststelling van feiten of de uitleg van wettelijke voorschriften bij het gebruik van een bevoegdheid van een bestuursorgaan.
Beleid voor buitenplanse planologische afwijkingsmogelijkheden bij een omgevingsvergunning Versie: D Datum: 16 augustus 2012
6 | 51
De verlening van een omgevingsvergunning is een bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders. Hieruit volgt dat het college van burgemeester en wethouders ook bevoegd is tot de verlening van een omgevingsvergunning ten behoeve van een afwijking van het bestemmingsplan of de beheersverordening. Het is daardoor ook een bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders om voor de toepassing van de in het Besluit omgevingsrecht (Bor) geformuleerde afwijkingsmogelijkheden beleidsregels op te stellen. Hiermee creëert het college voor zichzelf en voor derden een inzichtelijk afwegingskader. Op grond van de gemeentelijke Inspraakverordening zal het ontwerpbeleid gedurende zes weken ter inzage worden gelegd. Na vaststelling van het definitieve beleid door burgemeester en wethouders en publicatie van het vaststellingsbesluit treedt het beleid de dag na die publicatie in werking. Wanneer de inspraakreacties daartoe aanleiding geven, zal het beleid worden aangepast en na vaststelling opnieuw zes weken ter inzage worden gelegd. Het beleid treedt dan daags na het verstrijken van de ter inzage termijn in werking. Op grond van artikel 8:2 van de Algemene wet bestuursrecht kan geen bezwaar of beroep worden ingesteld tegen een beleidsregel. Bezwaar en beroep is alleen mogelijk tegen een omgevingsvergunning waarbij van die beleidsregel gebruik is gemaakt.
1.3
Leeswijzer In het volgende hoofdstuk wordt een kort overzicht gegeven van de oude ontheffingsregeling op grond van de Wet ruimtelijke ordening en van de nieuwe regeling voor buitenplanse planologische afwijkingen op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Daarbij komen met name de procedurele verschillen aan de orde. In hoofdstuk 3 volgt een beschrijving van de rol van planschade bij de toepassing van planologische afwijkingsmogelijkheden. Hoofdstuk 4 bevat een toelichting op het doel en de inhoud van de beleidsregels. In hoofdstuk 5 worden de ter inzage legging, vaststelling, bekendmaking en inwerkingtreding van de beleidsregels beschreven. In hoofdstuk 6 staan de beleidsregels. Daarbij wordt eerst de algemene hoofdregel uit het Besluit omgevingsrecht gegeven, waarna de specifiek voor Ommen geldende beleidsregel wordt uitgewerkt.
Beleid voor buitenplanse planologische afwijkingsmogelijkheden bij een omgevingsvergunning Versie: D Datum: 16 augustus 2012
7 | 51
2
OUDE EN NIEUWE AFWIJKINGSREGELING
2.1
Ontheffing op grond van de Wro
2.1.1
Regeling Ruimtelijke ontwikkelingen, zoals de uitbreiding van een woning, zijn met enige regelmaat in strijd met het geldende bestemmingsplan. Om te voorkomen dat voor iedere afwijking een projectbesluit of bestemmingsplanherziening benodigd is, is door de wetgever via een algemene maatregel van bestuur een ontheffingsregeling gecreëerd. De wettelijke grondslag voor een dergelijke regeling is opgenomen in artikel 3.23 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). De regeling zelf is geformuleerd in een algemene maatregel van bestuur, namelijk in artikel 4.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Artikel 3.23 Wro en artikel 4.1.1 Bro zijn per 1 oktober 2010 met de inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) vervallen. Artikel 4.1.1 Bro kende de volgende ontheffingscategorieën: 1. een uitbreiding van of een bijgebouw bij een woning, mits het aantal woningen gelijk blijft; 2. een uitbreiding van of een bijgebouw bij een ander gebouw; 3. een gebouw ten behoeve van een openbare nutsvoorziening, de telecommunicatie, het openbaar vervoer of het trein-, water-, of wegverkeer; 4. een bouwwerk, geen gebouw zijnde; 5. een dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw; 6. een kas of een bedrijfsgebouw van lichte constructie met een bruto oppervlak van ten hoogste 100 m² ten dienste van een agrarisch bedrijf; 7. een antenne-installatie; 8. het gebruiken van gronden of bouwwerken ten behoeve van evenementen; 9. het wijzigen van het gebruik van bouwwerken, al dan niet in samenhang met inpandige bouwactiviteiten; 10. een wijziging van het gebruik van een recreatiewoning voor bewoning.
2.1.2
Procedure en termijnen Voor de ontheffingen op grond van artikel 3.23 Wro gold de procedure zoals omschreven in – het eveneens vervallen - artikel 3.24 Wro.
Het college van burgemeester en wethouders dient binnen vier weken na ontvangst van de aanvraag te beslissen of voor een ontheffing de benodigde procedure zal worden opgestart, zoals omschreven in het derde lid van artikel 3.24 Wro. Wanneer geen medewerking wordt verleend, wordt dit binnen dezelfde vier weken kenbaar gemaakt aan de aanvrager via een voor bezwaar (en beroep) vatbaar besluit. Deze termijn van vier weken is een termijn van orde en dus geen fatale termijn. Is het college wel bereid medewerking te verlenen, dan verklaart het derde lid van artikel 3.24 Wro de uniforme openbare voorbereidingsprocedure (u.o.v.) van de Algemene wet van bestuursrecht (Awb) van toepassing. De u.o.v. is geregeld in afdeling 3.4 van de Awb. Op grond van de u.o.v. wordt een ontwerpontheffingsbesluit gedurende zes weken ter inzage gelegd. Beleid voor buitenplanse planologische afwijkingsmogelijkheden bij een omgevingsvergunning Versie: D Datum: 16 augustus 2012
8 | 51
Voorafgaand aan de ter inzage legging geeft het bestuursorgaan in een of meer dag-, nieuws-, of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze kennis van het ontwerp. Volstaan kan worden met het vermelden van de zakelijke inhoud. Gedurende de termijn van ter inzage legging kunnen belanghebbenden zienswijzen indienen. In afwijking van de Awb wordt ook binnen vier weken na afloop van de ter inzage legging een definitief besluit genomen, wanneer wel zienswijzen zijn ingediend. Wanneer geen zienswijzen zijn ingediend, geldt deze verplichting al op grond van de Awb. Indien de hiervoor genoemde termijnen werden overschreden, had dat geen direct rechtsgevolg. De ontheffing trad namelijk niet eerder in werking dan met ingang van de zevende week na de dag waarop zij bekend was gemaakt. Bij overschrijding van één of meer termijnen kon de ontheffing zodoende niet van rechtswege in werking treden.
2.2
Afwijking op grond van de Wabo
2.2.1
Regeling De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) biedt een wettelijke grondslag voor buitenplanse planologische afwijkingen in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2 o . Via de aansturing in artikel 2.7 van het Besluit omgevingsrecht (Bor) is deze regeling uitgewerkt in bijlage II, hoofdstuk IV, artikel 4 van dat besluit. De genoemde bepaling kent de volgende afwijkingscategorieën: 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
een bijbehorend bouwwerk; een gebouw ten behoeve van een infrastructurele of een openbare voorziening; een bouwwerk, geen gebouw zijnde; een dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw; een antenne-installatie; een installatie bij een glastuinbouwbedrijf voor warmtekrachtkoppeling; een installatie bij een agrarisch bedrijf waarmee duurzame energie uit dierlijke uitwerpselen wordt geproduceerd; 8. het gebruiken van gronden of bouwwerken ten behoeve van evenementen; 9. het gebruiken van bouwwerken, al dan niet in samenhang met inpandige bouwactiviteiten; 10. het gebruiken van een recreatiewoning voor bewoning. Zie hoofdstuk 6 “Beleidsregels” afwijkingscategorieën.
2.2.2
voor
de
volledige
formulering
van
deze
Procedure en termijnen De Wabo onderscheidt twee procedures: de reguliere en de uitgebreide voorbereidingsprocedure. Op grond van de artikelen 3.7 en 3.10 van de Wabo is op de toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2o van de Wabo de reguliere voorbereidingsprocedure van toepassing. De reguliere voorbereidingsprocedure is uitgewerkt in paragraaf 3.2 van de Wabo. Het bevoegd gezag stuurt de aanvrager onverwijld een ontvangstbevestiging. Hierin Beleid voor buitenplanse planologische afwijkingsmogelijkheden bij een omgevingsvergunning Versie: D Datum: 16 augustus 2012
9 | 51
vermeldt het bevoegd gezag de datum van ontvangst. Ook geeft het bevoegd gezag aan welke procedure, in dit geval de reguliere voorbereidingsprocedure, wordt gevolgd, welke beslistermijn geldt en welke rechtsmiddelen ter beschikking staan. Daarnaast wordt de ontvangst van de aanvraag in een of meer dag-, nieuws-, of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze gepubliceerd. Het bevoegde gezag beslist binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag. Deze termijn kan met ten hoogste zes weken worden verlengd. De noodzaak tot verlenging moet worden gemotiveerd. De verlenging dient plaats te vinden binnen de eerdergenoemde termijn van acht weken. Bovendien moet dit binnen deze termijn schriftelijk bekend worden gemaakt aan de aanvrager. Ook dient dit besluit te worden gepubliceerd op dezelfde wijze als de ontvangst van de aanvraag, zodat derde-belanghebbende hiervan kennis kunnen nemen. De beslistermijn schort op als gevolg van een verzoek van het bevoegd gezag aan de aanvrager om aanvulling van de aanvraag. Via het aanvullingsverzoek van het bevoegd gezag wordt de aanvrager in de gelegenheid gesteld binnen uiterlijk zes weken zijn aanvraag aan te vullen. Gebeurt dit niet binnen deze termijn dan wordt de aanvraag verder buiten behandeling gelaten. Wanneer de beslistermijn van acht weken, eventueel verlengd met zes weken, en indien van toepassing opgeschort met de gebruikte aanvullingstermijn, wordt overschreden, wordt de aangevraagde omgevingsvergunning van rechtswege verleend. De inwerkingtreding van rechtswege vindt echter pas plaats nadat de bezwaartermijn ongebruikt is verstreken of op het bezwaarschrift is beslist (artikel 6.1, lid 4 Wabo). Omdat de bezwaartermijn pas aanvangt na bekendmaking, zal aan de aanvrager schriftelijk bekend gemaakt moeten worden dat de omgevingsvergunning van rechtswege is verleend. Doet het bevoegd gezag dit niet binnen twee weken nadat de vergunning van rechtswege is verleend, dan kan de aanvrager een bezwaarschrift indienen vanwege het uitblijven van een besluit. In dit geval is het uitgebleven besluit de bekendmaking dat de omgevingsvergunning van rechtswege is verleend. Ook kan de aanvrager de gemeente in gebreke stellen vanwege termijnoverschrijding. Dit kan leiden tot de uitbetaling van een dwangsom aan de aanvrager.
2.3
Vergelijking van de oude en de nieuwe regeling
2.3.1
Vergelijking inhoud oude en nieuwe regeling De nieuwe afwijkingenregeling wijkt op onderdelen af van de oude ontheffingsregeling. Opvallend is het invoeren van het begrip “bijbehorend bouwwerk” waar het voorheen ging over “een uitbreiding van een woning of ander gebouw” of “een bijgebouw bij een woning of ander gebouw”. Van de oude regeling zijn categorie 2, uitbreiding van of een bijgebouw bij een ander gebouw, en categorie 6, voor agrarische bedrijfsgebouwen, niet afzonderlijk opgenomen in de nieuwe regeling. Beide categorieën zijn opgegaan in categorie 1 van de nieuwe regeling. Nieuw in de afwijkingenregeling zijn categorie 6, een installatie bij een glastuinbouwbedrijf voor warmtekrachtkoppeling, en categorie 7, een installatie bij een agrarisch bedrijf waarmee duurzame energie uit dierlijke uitwerpselen wordt geproduceerd. Verder zijn voorwaarden aangepast en toegevoegd. Beleid voor buitenplanse planologische afwijkingsmogelijkheden bij een omgevingsvergunning Versie: D Datum: 16 augustus 2012
10 | 51
De voorwaarde dat bij toepassing van de regeling het aantal woningen gelijk moet blijven, is nu niet meer in de regeling zelf opgenomen, maar in bijlage II, hoofdstuk V, artikel 5, eerste lid van het Besluit omgevingsrecht. 2.3.2
Vergelijking procedures en termijnen De invoering van de nieuwe afwijkingenregeling ex artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2 o van de Wabo heeft een aantal belangrijke consequenties.
1. Andere voorbereidingsprocedure zonder ontwerpbesluit Onder de Wabo is niet langer de uniforme openbare voorbereidingsprocedure (u.o.v.) als bedoeld in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing. Dit heeft tot gevolg dat na de inwerkingtreding van de Wabo de reguliere voorbereidingsprocedure geldt. In tegenstelling tot de u.o.v. kent deze reguliere voorbereidingsprocedure geen ter inzage legging van een ontwerpbesluit. Belanghebbenden kunnen daardoor pas formeel reageren op een eventuele vergunning in de bezwaarfase.
2. Kortere beslistermijn Waar de maximale doorlooptijd van de u.o.v. in principe zes maanden bedraagt, duurt de reguliere voorbereidingsprocedure uit de Wabo in beginsel “slechts” acht weken.
3. Vergunning van rechtswege Bij niet tijdige besluitvorming wordt de omgevingsvergunning, en daarmee de toestemming om af te wijken van het bestemmingsplan, van rechtswege verleend. Bij recht kunnen dus op deze wijze planologisch ongewenste situaties ontstaan. Op grond van de ontheffingsregeling ex artikel 3.23 Wro kon een ontheffing daarentegen nooit van rechtswege verleend worden.
4. Dwangsomregeling sneller van toepassing Wanneer niet binnen de wettelijke beslistermijn een besluit is genomen, kan de aanvrager het bevoegd gezag in gebreke stellen. Dit is geregeld in paragraaf 4.1.3.3 van de Awb. Een van rechtswege verleende omgevingsvergunning treedt pas in werking nadat de bezwaartermijn ongebruikt is verstreken of op het bezwaarschrift is beslist. De bezwaartermijn vangt pas aan, nadat aan de aanvrager schriftelijk bekend is gemaakt dat de omgevingsvergunning van rechtswege is verleend. Deze bekendmaking moet binnen twee weken nadat de vergunning van rechtswege is verleend aan de aanvrager gedaan worden. Laat het bevoegd gezag dit na dan kan de aanvrager het bevoegd gezag in gebreke stellen vanwege termijnoverschrijding. Na de ingebrekestelling heeft het bevoegd gezag twee weken om alsnog de verlening van rechtswege bekend te maken. Laat het bevoegd gezag deze termijn van twee weken ongebruikt verlopen, dan verbeurt het bevoegd gezag per dag een dwangsom. Dat kan oplopen tot een maximumbedrag van € 1.260,00. Vanwege de kortere beslistermijn bestaat een groter risico op verbeuring van dwangsommen.
5. Belangen van derden In de oude regeling was door toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure als bedoeld in afdeling 3.4 van de Algemene wet
Beleid voor buitenplanse planologische afwijkingsmogelijkheden bij een omgevingsvergunning Versie: D Datum: 16 augustus 2012
11 | 51
bestuursrecht (Awb) geborgd dat derde-belanghebbenden van het voornemen ontheffing te verlenen in kennis werden gesteld. Voor de nieuwe regeling ziet hierop alleen artikel 4:8 van de Awb. Op grond van dit artikel moet een bestuursorgaan voordat het een beschikking afgeeft waartegen een derde-belanghebbende naar verwachting bedenkingen zal hebben, die derdebelanghebbende in de gelegenheid stellen zijn zienswijze naar voren te brengen. De regeling uit artikel 4:8 Awb beïnvloedt de beslistermijn niet. Toepassing van deze regeling moet dus binnen de beslistermijn plaatsvinden. De gelegenheid tot het geven van zienswijzen is niet aan nadere eisen gebonden. Hoe hieraan invulling wordt gegeven, is vormvrij en kan bijvoorbeeld zelfs telefonisch plaatsvinden. De meest zuivere manier van raadplegen is echter onmiskenbaar een openbare kennisgeving, bijvoorbeeld door publicatie op de gemeentelijke pagina in een huisaan-huis-blad, gevolgd door een zekere termijn waarin het verzoek ter inzage ligt. Dat vraagt extra tijd die binnen de reguliere voorbereidingsprocedure niet is in te passen zonder de wettelijk toegemeten tijd van acht weken (artikel 3.9, eerste lid Wabo) te overschrijden. Het verlengen van deze termijn met zes weken (artikel 3.9, tweede lid Wabo) zou betekenen dat een instrument dat in beginsel alleen in incidentele gevallen mag worden ingezet, een structureel karakter krijgt. Dat past niet binnen de achterliggende gedachte van de Wabo. De hoorplicht ex artikel 4:8 Awb kan in zekere gevallen vervallen. Zo staat in artikel 4:11, onder b in de Awb dat toepassing van artikel 4:8 achterwege kan worden gelaten als de belanghebbende reeds eerder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten en omstandigheden hebben voorgedaan. Deze situatie doet zich voor in die gevallen dat een reguliere omgevingsvergunning wordt gevraagd voor het uitvoeren van een activiteit die in strijd is met het bestemmingsplan, maar in overeenstemming is met de in het bestemmingsplan opgenomen regels inzake afwijking (de “binnenplanse ontheffing”). Er is dan normaal gesproken geen hoorplicht; in het kader van de bestemmingsplanprocedure is er immers al de mogelijkheid geweest bedenkingen in te dienen. Door nu met toepassing van de gemeentelijke inspraakverordening beleid vast te stellen voor de nieuwe afwijkingenregeling ex artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2 o van de Wabo, hoeft na vaststelling van dat beleid in de daarin beschreven gevallen geen toepassing te worden gegeven aan artikel 4:8 Awb en kan binnen de reguliere termijn van acht weken op dergelijke vergunningaanvragen worden beslist. Als met al is helder en éénduidig ruimtelijk beleid voor de beoordeling van aanvragen voor een buitenplanse planologische afwijking noodzakelijk.
Beleid voor buitenplanse planologische afwijkingsmogelijkheden bij een omgevingsvergunning Versie: D Datum: 16 augustus 2012
12 | 51
3
PLANSCHADEVERHAAL BIJ PLANOLOGISCHE AFWIJKINGEN
3.1
Planschadeovereenkomst bij afwijkingen Het college van burgemeester en wethouders kent op grond van artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) degene die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van een planologische wijziging, op aanvraag een tegemoetkoming toe. Dit wordt een planschadevergoeding genoemd. Daarbij geldt als voorwaarde dat de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming niet voldoende anderszins is verzekerd. Sinds 1 juli 2008 geldt in bepaalde situaties een eigen risico voor belanghebbenden van 2%. Een oorzaak voor planschade kan gelegen zijn in de zogenaamde planologische kruimelgevallen ex art 2.12, eerste lid, onder a, onder 2 o Wabo. In afdeling 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening zijn regels gegeven over hoe met planschade moet worden omgegaan. Het college van burgemeester en wethouders kan met de aanvrager van de ontheffing op grond van artikel 6.4a Wro een planschadeovereenkomst sluiten. Ook na het afsluiten van een planschadeovereenkomst blijft de gemeente richting benadeelden dan wel aansprakelijk voor planschade, maar de overeenkomst biedt de mogelijkheid de uit te betalen planschade op de aanvrager (vergunninghouder) te verhalen. Wanneer er rekening moet worden gehouden met een relatief groot planschadebedrag, dan kan dit de exploitatie van het project onder druk zetten. In bepaalde situaties is het daarom raadzaam om een risico-analyse naar de kans op planschade te laten uitvoeren. Het is voor een aanvrager in principe niet verplicht om dit risico in kaart te brengen. Van een aanvrager wordt de indiening van een dergelijke analyse in beginsel niet gevraagd.
3.2
Planschadeovereenkomst als indieningsvereiste Een ruimtelijk project mag niet in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening. Eén van de vereisten is daarbij dat het project economisch uitvoerbaar is. Zo veel als mogelijk dient voorkomen te worden dat een project niet (volledig) wordt uitgevoerd. De financiële haalbaarheid, waaronder de draagkracht voor het uitkeren van planschade, maakt daarom onderdeel uit van het planologische afwegingskader. Staat de financiële haalbaarheid niet in voldoende mate vast, dan vormt dit een grondslag om medewerking aan een afwijking van het bestemmingsplan te weigeren. Bij een aanvraag omgevingsvergunning moeten gegevens en bescheiden worden ingediend. In paragraaf 4.2 van het Besluit omgevingsrecht (Bor), met een verdere specificering in de Regeling omgevingsrecht (Mor), is dat specifiek uitgewerkt. Omdat op grond van artikel 4.4, lid 1 Bor artikel 4:2, lid 2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) onverminderd van kracht blijkt, geeft de Mor geen limitatieve opsomming van indieningsvereisten. Dit biedt het bevoegd gezag de ruimte om ook gegevens en bescheiden die niet zijn opgenomen in de Mor, maar naar hun mening wel noodzakelijk zijn, op te vragen. Een ondertekende planschadeovereenkomst kan hier onder geschaard worden. De aanvrager heeft na verzending van de brief Beleid voor buitenplanse planologische afwijkingsmogelijkheden bij een omgevingsvergunning Versie: D Datum: 16 augustus 2012
13 | 51
waarin het bevoegd gezag om de ondertekende planschadeovereenkomst vraagt, maximaal zes weken om deze aan te leveren. Dit is de in Ommen gebruikelijke tijd voor het indienen van ontbrekende gegevens. De beslistermijn staat stil zolang de ontbrekende gegevens niet zijn aangeleverd. Binnen de termijn van zes weken heeft de aanvrager voldoende tijd om als hij dat wil zelf de financiële consequenties in te (laten) schatten voordat hij de ondertekende planschadeovereenkomst retourneert. Wordt de ondertekende planschadeovereenkomst niet binnen deze termijn geretourneerd, dan wordt de aanvraag op grond van artikel 4:5 Awb niet verder in behandeling genomen. Voor alle duidelijkheid, het gaat hierbij om een standaard-planschadeovereenkomst waarover niet onderhandeld wordt. De standaard-planschadeovereenkomst is opgenomen in bijlage 1.
Beleid voor buitenplanse planologische afwijkingsmogelijkheden bij een omgevingsvergunning Versie: D Datum: 16 augustus 2012
14 | 51
4
DOEL EN TOELICHTING BELEIDSREGELS
4.1
Algemeen Via beleidsregels wordt voor de afweging van belangen, de vaststelling van feiten of de uitleg van wettelijke voorschriften een beoordelingskader geformuleerd. Door de vaststelling van beleidsregels openbaar bekend te maken, krijgen de beleidsregels een formele status. Door deze formele status kunnen afwijkingsverzoeken worden afgewezen onder verwijzing naar de betreffende beleidsregel. De motivering van de afwijzing wordt hiermee eenvoudiger. De erkenning van de beleidsregels als formeel toetsingskader creëert rechtszekerheid voor aanvragers en andere belanghebbenden. Wanneer een afwijkingsverzoek past binnen de beleidsregels en ook voldoet aan overige relevante wet- en regelgeving, dan mag de aanvrager in beginsel vertrouwen op medewerking. Niettemin blijft het college van burgemeester en wethouders ook dan bevoegd om de omgevingsvergunning te weigeren. In dat geval geldt echter een zware motiveringsplicht voor het college.
4.2
Begripsomschrijvingen en meetregels Het Besluit omgevingsrecht (Bor) bevat een aantal begripsomschrijvingen en meetregels (zie hoofdstuk I, artikel 1 Bor en bijlage II, hoofdstuk I Bor). Daarnaast kennen de diverse bestemmingsplannen hun eigen begripsbepalingen en meetregels. Bij de interpretatie van de diverse begrippen en meetregels zijn de bedoelde omschrijvingen leidend. Het wordt niet zinvol geacht aan deze beleidsregels een lijst van begripsomschrijvingen en meetregels toe te voegen, behalve als het specifieke begrippen en meetregels betreft. Bij eventuele tegenstrijdigheid gaat het Bor voor het bestemmingsplan. Wanneer de definities van begrippen en meetregels in het Bor of in een bestemmingsplan worden aangepast, kunnen deze bij de gebruikmaking van deze beleidsregels direct worden toegepast. Aanpassing van deze beleidsregels is in dat geval niet nodig. Aan het begrip “bebouwde kom” is binnen de gemeente Ommen nog geen invulling gegeven. Wat onder “bebouwde kom” verstaan wordt, zal zich vanuit het Gemeentelijke Omgevingsplan (GOP) en de Gemeentelijke Omgevingsverordening (GOV) en met in achtneming van alle voor de fysieke leefomgeving geldende weten regelgeving nog moeten uitkristalliseren. In de praktijk is het over het algemeen wel duidelijk wanneer een bouwplan binnen of buiten de bebouwde kom valt. Slechts in incidentele gevallen is in het verleden een speciale afweging en/of maatwerk nodig gebleken. De verwachting is niet dat onder het regiem van de Wabo hierin verandering zal optreden.
4.3
Regels voor planologische afwijkingen
4.3.1
Doel van de beleidsregels De combinatie van enerzijds de reguliere voorbereidingsprocedure en anderzijds de verlening van rechtswege van de omgevingsvergunning na termijnoverschrijding heeft duidelijke consequenties. Want ter voorkoming van een omgevingsvergunning Beleid voor buitenplanse planologische afwijkingsmogelijkheden bij een omgevingsvergunning Versie: D Datum: 16 augustus 2012
15 | 51
van rechtswege zal een verzoek om een afwijking van het bestemmingsplan of de beheersverordening snel beoordeeld moeten worden. Om deze snelle beoordeling mogelijk te maken, zijn duidelijke beleidsregels gewenst. Heldere beleidsregels maken een voorspoedige beoordeling een stuk eenvoudiger. Daarbij biedt het voor de aanvrager rechtszekerheid. Hij kan immers aan de hand van de beleidsregels al vooraf de kans van slagen inschatten. Daarnaast bestaat er de mogelijkheid in het geval van bijzondere omstandigheden van de beleidsregels af te wijken. 4.3.2
Cumulerende werking Indien er in een onderdeel van het beleid voor buitenplanse planologische afwijkingsmogelijkheden een maximum is gesteld aan de oppervlakte, is toepassing van dat onderdeel in zijn geheel of in delen mogelijk tot eenmaal dat maximum.
4.3.3
Toelichting op de beleidsregels In het oog moet worden gehouden dat toepassing van de beleidsregels er niet toe mag leiden dat het aantal woningen toeneemt. 1. Bijbehorend bouwwerk Een bijbehorend bouwwerk is een uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel een functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak. Onder bijbehorende bouwwerken vallen aan- en uitbouwen en bijgebouwen. Ook vallen er overkappingen onder die vanwege het ontbreken van wanden niet als gebouw aangemerkt kunnen worden, bijvoorbeeld carports. Verder vallen er andere bouwwerken met een dak onder die vanwege een geringe stahoogte niet als gebouw aangemerkt kunnen worden. Het bouwperceel mag met niet meer dan 50% worden bebouwd, met een maximum aan bijbehorende bouwwerken van 75 m 2 . Hierbij maakt het niet uit of het bouwperceel binnen of buiten de bebouwde kom ligt. Het bouwperceel is het gedeelte dat op grond van het bestemmingsplan of de beheersverordening voor bebouwing in aanmerking komt (dus waar bebouwing is toegestaan). Een uitzondering wordt gemaakt voor grote percelen. Wanneer een dergelijk perceel beschikt over een bouwperceel van meer dan 500 m 2 , wordt een maximale oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken van 150 m 2 gehanteerd. Daarbij geldt wel een staffel. Voor iedere extra 10 m 2 aan bouwperceel boven de genoemde 500 m 2 mag 1 m 2 extra aan bijbehorende bouwwerken worden gebouwd. Door uit te gaan van de term “bijbehorend bouwwerk” moet een aan- of uitbouw aan de woning bij de afwijking meegerekend worden. In de praktijk blijkt dat het daardoor niet altijd mogelijk is een naar huidige maatstaven te kleine garage of berging te vergroten, omdat de woning al voorzien is van in het verleden bij recht vergunde aan- en uitbouwen, dus bijbehorende bouwwerken. Om nu te voorkomen dat met het nieuwe beleid geen vergroting van bijgebouwen (garage, berging) mogelijk is, hoeft als algemene regel bij het toegestane maximum van 75 m 2 (afhankelijk van de grootte van het bouwperceel oplopend tot 150 m 2) het aantal bij recht vergunde vierkante Beleid voor buitenplanse planologische afwijkingsmogelijkheden bij een omgevingsvergunning Versie: D Datum: 16 augustus 2012
16 | 51
meters aan- en uitbouwen aan de woning niet meegerekend te worden. Het maximale bebouwingspercentage van 50% blijft echter zonder uitzondering gelden. Die gedeelten van aan- en uitbouwen aan de woning die met een planologische procedure tot stand zijn gekomen, moeten wel worden meegerekend. Hiermee wordt aangesloten bij hetgeen hierboven onder 4.3.2 gesteld is. Ten aanzien van de plaats waar gebouwd mag worden (voor, achter of naast een hoofdgebouw), laat de regeling in het Besluit omgevingrecht zich niet uit. Ten aanzien van de plaats is daarom een aanvullende regeling geformuleerd. Deze komt er in het kort op neer dat bijbehorende bouwwerken alleen achter en naast de woning mogen worden gebouwd. Een bijbehorend bouwwerk voor de voorgevel is alleen mogelijk als het gaat om een kleinschalige uitbouw (serre of erker) aan de oorspronkelijke voorgevel van de woning. Woningen buiten de bebouwde kom zijn van deze regeling uitgesloten als toepassing daarvan zou leiden tot een grotere woninginhoud dan 750 m 3 (exclusief kelder). Voor de bepaling van de inhoud gelden de meetregels van het desbetreffende bestemmingsplan. Voor vergroting van deze woningen biedt de vergunningvrije regeling in bijlage II, hoofdstuk II, artikel 2 Bor voldoende extra mogelijkheden. Een uitzondering wordt gemaakt voor het plaatsen van een dakkapel (zie verder punt 4) en voor het plaatsen van een kleinschalige uitbouw (serre of erker) aan de oorspronkelijke voorgevel van de woning. Recreatiewoningen zijn van deze regeling uitgesloten als toepassing ervan zou leiden tot een grotere inhoud dan 300 m 3 (inclusief kelder en bijbehorende bouwwerken). De inhoud van 300 m 3 komt uit het in 2008 en 2009 vastgestelde beleid “Inhoudsmaat recreatiewoningen”. De overweging is verder ook dat naarmate de inhoud groter wordt, de kans op permanente bewoning ook groter wordt en dat is iets wat we niet willen. Een uitzondering wordt gemaakt voor het plaatsen van een dakkapel op een recreatiewoning (zie verder onder punt 4). De maximale hoogte binnen de bebouwde kom is afhankelijk van de bouwhoogtes die het desbetreffende bestemmingsplan al dan niet met binnenplanse ontheffing toestaat. Voor hogere bijbehorende bouwwerken geldt in beginsel een zwaarder planologisch instrument, zoals een projectbesluit ex artikel 2.12, lid 1, onder a, onder 3o Wabo of een (partiële) herziening van het bestemmingsplan. Buiten de bebouwde kom is de maximale hoogte 5 meter, met uitzondering van kassen en bedrijfsgebouwen van lichte constructie ten dienste van een agrarisch bedrijf. Voor deze laatstgenoemde bouwwerken gelden de bouwhoogtes die het desbetreffende bestemmingsplan al dan niet met binnenplanse ontheffing toestaat. 2. Gebouw voor een infrastructurele of een openbare voorziening Dit betreft een afwijkingsmogelijkheid voor een aantal met naam genoemde infrastructurele en openbare voorzieningen die niet voldoen aan de vereisten voor vergunningvrij bouwen. De vereisten voor vergunningvrij bouwen zijn opgenomen in bijlage II, hoofdstuk II, artikel 2, lid 18, onder a van het Besluit Beleid voor buitenplanse planologische afwijkingsmogelijkheden bij een omgevingsvergunning Versie: D Datum: 16 augustus 2012
17 | 51
omgevingsrecht (Bor). Dergelijke voorzieningen zijn vergunningvrij wanneer ze niet hoger zijn dan 3 meter en de oppervlakte niet meer bedraagt dan 15 m 2. Wanneer deze maatvoering wordt overschreden kan binnen bepaalde marges een omgevingsvergunning ten behoeve van de afwijking worden verleend. Daarbij gelden als maxima 5 meter voor de hoogte en 50 m 2 voor de oppervlakte. De gemeente heeft ervoor gekozen deze maximale maten over te nemen in haar beleidsregels. 3. Bouwwerk, geen gebouw zijnde Deze regeling ziet op bouwwerken die niet als bijbehorend bouwwerk kunnen worden aangemerkt. Dit zijn bijvoorbeeld hekwerken, schuttingen, pergola’s, en reclameborden. De gemeente haakt voor deze bouwwerken aan bij de maximale maatvoering in het Bor. Dit komt neer op een maximale hoogte van 10 meter en een maximale oppervlakte van 50 m 2 . Ook hier geldt de aanvullende voorwaarde dat in totaal niet meer dan 50% van het bouwperceel wordt bebouwd. Omdat het om zeer diverse bouwwerken gaat, is het niet mogelijk voor alle bouwwerken strak geformuleerde regels op te stellen. Daarom is gekozen voor meer algemene waarden als een goed woon- en leefklimaat, verkeersveiligheid en stedenbouwkundige samenhang. Het bouwwerk mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van deze waarden. Ook mag het bouwwerk de gebruiksmogelijkheden van percelen en bouwwerken in de omgeving niet onevenredig aantasten. 4. Dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw Voor deze categorie van uitbreidingsgevallen bieden de vergunningvrije bouwactiviteiten volgens bijlage II, hoofdstuk II, artikel 2 en bijlage II, hoofdstuk III, artikel 3 van het Bor en de voorschriften in de vigerende bestemmingsplannen voldoende bebouwingsmogelijkheden. Daarom is geen regeling in het onderhavige beleid voor buitenplanse planologische afwijkingen opgenomen. Een uitzondering wordt gemaakt voor het plaatsen van een dakkapel op een woning die al 750 m 3 (exclusief kelder) of meer groot is of op een recreatiewoning die al 300 m 3 (inclusief kelder en bijbehorende bouwwerken) of meer groot is. Het gaat hierbij namelijk niet om een dermate grote toename van de inhoud dat het daaraan ten grondslag liggende beleid geweld wordt aangedaan. 5. Antenne-installatie De gemeente beschikt ten behoeve van de plaatsing van antennes voor mobiele telecommunicatie over beleid. Dit beleid is vormgegeven in de gemeentelijke beleidsregel “Nota Antennebeleid gemeente Ommen” die op 27 maart 2008 door de gemeenteraad is vastgesteld. Voor het toepassen van dit onderdeel van het Besluit omgevingsrecht is die nota maatgevend. Behalve antenne-installaties voor mobiele telecommunicatie zijn er ook installaties die gebruikt worden door radiozendamateurs. Radiozendamateurs kunnen bepaalde rechten ontlenen aan artikel 10 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM). Alleen als zij voldoen aan strikte voorwaarden zal aan een verzoek om omgevingsvergunning worden meegewerkt.
Beleid voor buitenplanse planologische afwijkingsmogelijkheden bij een omgevingsvergunning Versie: D Datum: 16 augustus 2012
18 | 51
Wellicht ten overvloede, het gaat hier niet om zogenaamde piratenzenders. Aan dit soort zenders zal geen medewerking worden verleend. Voor een goede besluitvorming onder afweging van de betrokken belangen wordt de beslistermijn op een aanvraag voor planologische afwijking standaard met zes weken verlengd en wordt de aanvraag twee weken voor belanghebbenden ter inzage gelegd. Dit is de maximale verlengingstermijn zoals opgenomen in artikel 3.9, tweede lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). 6. Installatie bij een glastuinbouwbedrijf voor warmtekrachtkoppeling De hier bedoelde installatie wordt veelal in strijd met de ter plaatse geldende bestemming geacht, omdat de vrijgekomen energie niet alleen strekt ten behoeve van het bedrijf waar de installatie staat, maar ook ten behoeve van andere afnemers. Met het oog op het belang van duurzame energie kan hiervoor in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning worden verleend. 7. Installatie bij een agrarisch bedrijf waarmee duurzame energie uit dierlijke uitwerpselen wordt geproduceerd Het gaat hierbij om, kort samengevat, een installatie voor vergisting van dierlijke uitwerpselen. Een dergelijke installatie wordt veelal in strijd met de ter plaatse geldende bestemming geacht, omdat de vrijgekomen energie niet alleen strekt ten behoeve van het bedrijf waar de installatie staat, maar ook ten behoeve van andere afnemers. Met het oog op het belang van duurzame energie kan hiervoor in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning worden verleend. Onder andere vanwege de milieueffecten en verkeer aantrekkende werking (transport van dierlijke uitwerpselen naar het bedrijf) is vooraf overleg met de gemeente noodzakelijk. 8. Gebruiken van gronden of bouwwerken ten behoeve van evenementen Het Bor biedt de mogelijkheid om een omgevingsvergunning te verlenen voor tijdelijke, jaarlijks terugkerende evenementen. Daarbij wordt toestemming verleend voor een afwijking van het bestemmingsplan. Er geldt een maximum van drie evenementen per jaar per locatie. Per evenement mag de duur hoogstens vijftien dagen bedragen, inclusief het opbouwen en afbreken van de benodigde voorzieningen. Deze regeling ziet op alle mogelijke evenementen. Kleinere evenementen, zoals rommelmarkten, worden in het gemeentelijke evenementenbeleid aangemerkt als “niet-belastende evenementen”. Hiervoor is geen evenementenvergunning benodigd. Grotere evenementen zijn vooral evenementen waarbij versterkte muziek ten gehore wordt gebracht, een tent wordt geplaatst voor meer dan 50 personen, doorgaande wegen of straten moeten worden afgezet en (tegen betaling) alcoholhoudende drank wordt verstrekt. Deze evenementen worden als “belastend” beschouwd en daarom is hier wel een evenementenvergunning voor nodig. Aangezien op grond van het Bor maar drie evenementen per locatie in aanmerking komen voor een omgevingsvergunning, kan niet voor alle Beleid voor buitenplanse planologische afwijkingsmogelijkheden bij een omgevingsvergunning Versie: D Datum: 16 augustus 2012
19 | 51
voorkomende evenementen een dergelijke vergunning worden verleend. Een mogelijke oplossing is de opname van een binnenplanse ontheffing ten behoeve van evenementen in de diverse bestemmingsplannen. Omdat maar drie evenementen in aanmerking komen, is het de meest eerlijke en inzichtelijke oplossing om een chronologische volgorde te hanteren. In beginsel worden op volgorde van ontvangst de eerste drie aanvragen gehonoreerd, mits voldoende gegevens zijn ingediend (ontvankelijkheid) en/of er geen reden bestaat de aanvraag te weigeren. Het is niet reëel een regeling te treffen voor (te) vroeg ingediende aanvragen. Organisaties van grote evenementen willen vanwege de financiële en organisatorische aspecten vaak al ver van te voren, soms meer dan één jaar, uitsluitsel over de vergunningverlening. De vergunning wordt slechts verleend voor het houden van één evenement. Indien dit aan de orde is, zal het daaropvolgende jaar voor hetzelfde evenement dus opnieuw een vergunning moeten worden aangevraagd. Op grond van het gemeentelijke evenementenbeleid, in combinatie met de Algemene Plaatselijke Verordening (APV), is voor “belastende evenementen” een evenementenvergunning benodigd. Omdat deze evenementen vaak in strijd zijn met de regels uit het bestemmingsplan of de beheersverordening, zijn dus tenminste twee vergunningen noodzakelijk. Zonder beide toestemming kan dan geen evenement worden georganiseerd. Blijkt dat voor één van beide activiteiten geen vergunning verleend kan worden, dan moet ook de andere activiteit geweigerd worden. De praktijk is dat gezien de korte duur van dergelijke evenementen ze “planologisch” gedoogd worden. De toetsing van de aanvraag evenementenvergunning aan alleen de Algemene Plaatselijke Verordening biedt voldoende garanties dat geen planologisch onaanvaardbare situatie ontstaat. De afwijkingsregeling wordt echter opgenomen om in geval van “wildgroei” een sturingsinstrument te hebben. 9. Gebruiken van bouwwerken, al dan niet in samenhang met inpandige bouwactiviteiten In aanvulling op de eisen uit het Bor zijn voor een aantal specifieke categorieën van gebruik aanvullende regels opgesteld. Deze regels hebben onder andere betrekking op bed and breakfast, beroep en bedrijf aan huis, kinderopvang, detailhandel en bedrijvigheid in woongebieden. In alle gevallen betreft het functies die in woongebieden voor overlast kunnen zorgen. Daarom zijn deze functies in woongebieden uitgesloten of aan strikte voorwaarden gebonden. Vanwege de uitgebreidheid van deze materie zijn de beleidsregels uitgewerkt in een aparte notitie die is opgenomen in bijlage 3. 10. Gebruiken van een recreatiewoning voor bewoning De gemeente beschikt ten behoeve van de bewoning van recreatiewoningen reeds over voldoende op de zaak toegesneden beleid. Dit beleid staat in de gemeentelijke “Uitvoeringsregels permanente bewoning recreatiegebouwen”. Van de afwijkingsmogelijkheid wordt daarom geen gebruik gemaakt. Beleid voor buitenplanse planologische afwijkingsmogelijkheden bij een omgevingsvergunning Versie: D Datum: 16 augustus 2012
20 | 51
11. Aanvullende beleidsregels voor beschermde stads- en dorpsgezichten en monumenten In de volgende situaties gelden aanvullende beleidsregels: 1. wanneer het (bouw)plan gelegen is in een beschermd stads- of dorpsgezicht, of 2. wanneer het (bouw)plan gelegen is in of op een archeologisch monument, of 3. wanneer het een monument betreft, en de uitgebreide voorbereidingsprocedure niet van toepassing is. In de eerste plaats wordt getoetst aan de overige beleidsregels zoals deze hierna onder 6.2 zijn geformuleerd. Daarnaast wordt beoordeeld of het (bouw)plan vanuit stedenbouwkundig, cultuurhistorisch- en (bouw)historisch oogpunt akkoord kan worden bevonden. Deze beoordeling kan niet altijd binnen de wettelijke beslistermijn van acht weken plaatsvinden. Met name wanneer advies van deskundigen wordt ingewonnen, zal een verlenging van de beslistermijn noodzakelijk zijn. In deze beleidsregels is daarom de mogelijkheid opgenomen de beslistermijn te verlengen met zes weken. Dit betreft de maximale verlengingstermijn zoals opgenomen in artikel 3.9, tweede lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
4.4
Regels voor planschadeverhaal De financiële haalbaarheid van een ruimtelijk project is een vereiste. Mogelijke planschade is van invloed op de exploitatie van een ruimtelijk project, zoals de vergroting van een woning. De gemeente is richting benadeelden aansprakelijk voor eventuele planschade. Via een planschadeovereenkomst met de aanvrager kan de gemeente deze planschade op de aanvrager verhalen. De gemeente hanteert als uitgangspunt dat bij ieder verzoek om een buitenplanse planologische afwijking van het bestemmingsplan aan de aanvrager een planschadeovereenkomst ter ondertekening wordt voorgelegd. Het gaat hierbij om een standaardplanschadeovereenkomst waarover niet onderhandeld wordt. De standaardplanschadeovereenkomst is opgenomen in bijlage 1.
4.5
Bevoegdheid om van beleidregels af te wijken Van een beleidsregel mag worden afgeweken wanneer de gevolgen van toepassing van de beleidsregel wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn voor één of meer belanghebbenden. Daarbij worden deze gevolgen afgezet tegen de belangen die met toepassing van de beleidsregel worden gediend. Zie ook artikel 4:84 Awb. Van bijzondere omstandigheden is echter niet snel sprake. De rechter gaat er namelijk vanuit dat bij de totstandkoming en vaststelling van de beleidsregel al een uitvoerige belangenafweging heeft plaatsgevonden. Er is een aantal situaties opgenomen waarin afwijking van de beleidsregels in ieder geval tot de mogelijkheden behoort. Deze opsomming is niet uitputtend. Er kunnen zich andere bijzondere omstandigheden voordoen waarin afwijking van de beleidsregels redelijk dan wel noodzakelijk is. De afwijking van een beleidsregel kan niet verder gaan dan de regeling zoals die in bijlage II, hoofdstuk IV, artikel 4 van het Besluit omgevingsrecht beschreven staat. De aanvraag voor een afwijking van de gemeentelijke beleidsregel moet vergezeld Beleid voor buitenplanse planologische afwijkingsmogelijkheden bij een omgevingsvergunning Versie: D Datum: 16 augustus 2012
21 | 51
gaan van een door of namens de aanvrager opgestelde motivering waarom die afwijking noodzakelijk is. En dergelijke motivering wordt op grond van artikel 4.4 Bor juncto artikel 4:2, lid 2 Awb gezien als een indieningsvereiste.
Beleid voor buitenplanse planologische afwijkingsmogelijkheden bij een omgevingsvergunning Versie: D Datum: 16 augustus 2012
22 | 51
5
PROCEDURE
5.1
Ter inzage legging ontwerpbeleidsregels Op grond van artikel 4, eerste lid van de Algemene inspraakverordening van de gemeente Ommen wordt de voorbereidingsprocedure als bedoeld in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) doorlopen. Dit houdt onder andere in dat de ontwerpbeleidsregels gedurende zes weken ter inzage worden gelegd. Gedurende deze termijn kan op grond van artikel 3 van Algemene inspraakverordening door ingezetenen van de gemeente Ommen en door belanghebbenden een inspraakreactie worden geven.
5.2
Vaststelling beleidsregels Het college van burgemeester en wethouders is op grond van artikel 2.4 Wabo het bevoegd gezag. Verder is volgens artikel 6.5 Bor geen toestemming (verklaring van geen bedenkingen) nodig van de gemeenteraad bij toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2 o Wabo. De vaststelling van deze beleidsregels vindt daarom plaats bij besluit van het college van burgemeester en wethouders.
5.3
Bekendmaking en inwerkingtreding beleidsregels De bekendmaking van deze beleidsregels vindt plaats door middel van een mededeling op de gemeentepagina in het “Vechtdal Centraal” en op de gemeentelijke site. De beleidsregels treden in werking op de eerste dag gelegen na de datum van bekendmaking van het vaststellingsbesluit. Wanneer de inspraakreacties daartoe aanleiding geven, zal het beleid worden aangepast en na vaststelling opnieuw zes weken ter inzage worden gelegd. Het beleid treedt dan daags na het verstrijken van die ter inzage termijn in werking. Op grond van artikel 8:2 en 7:1 Awb kan tegen een beleidsregel geen bezwaar en beroep worden ingesteld.
5.4
Overgangsregeling De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is op 1 oktober 2010 in werking getreden. Wanneer een aanvraag om een omgevingsvergunning tot aan de inwerkingtreding van deze beleidsregels (tevens) een verzoek om planologische afwijking als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2o van de Wabo betreft, dan wordt de beslistermijn verlengd met zes weken. Deze verlenging vindt zijn grondslag in artikel 3.9, tweede lid van de Wabo. Wanneer het bevoegd gezag voornemens is medewerking te verlenen met toepassing van (één van) de onderhavige beleidsregels, dan wordt dit bekend gemaakt door middel van een mededeling op de gemeentepagina in het “Vechtdal Centraal” en op de gemeentelijke site en wordt het plan gedurende twee weken ter inzage gelegd. Gedurende deze ter inzage legging kunnen belanghebbenden hun zienswijze geven. Deze overgangsregeling geldt zolang deze beleidsregels niet in werking zijn getreden. De overgangsregeling eindigt wanneer de beleidsregels in werking treden. Beleid voor buitenplanse planologische afwijkingsmogelijkheden bij een omgevingsvergunning Versie: D Datum: 16 augustus 2012
23 | 51
6
BELEIDSREGELS
6.1
Algemeen Wanneer een verzoek om afwijking van het bestemmingsplan of beheersverordening voldoet aan de hierna volgende beleidsregels, wordt in beginsel planologische medewerking verleend. Voldoet de aanvraag niet aan het beleid, dan volgt een weigering. Niettemin kunnen zich bijzondere omstandigheden voordoen die aanleiding geven om van een beleidsregel af te wijken. Dit kan betekenen dat een omgevingsvergunning in afwijking van het beleid toch wordt verleend. Andersom kan in bijzondere omstandigheden besloten worden om de aanvraag om een omgevingsvergunning toch af te wijzen, terwijl wel aan het beleid wordt voldaan. Dit zal in beide gevallen zeer goed gemotiveerd moeten worden.
6.2
Beleidsregels voor planologische afwijkingen Voor de verlening van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12 eerste lid, onder a, onder 2o van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen de volgende categorieën in aanmerking voor zover wordt voldaan aan de daarbij genoemde criteria. Voor de duidelijkheid wordt eerst de desbetreffende bepaling uit het Besluit omgevingsrecht (Bor) vermeld. Daarna wordt de gemeentelijke beleidsregel uitgewerkt. In alle gevallen geldt dat door toepassing van de beleidsregels het aantal woningen niet mag toenemen.
6.2.1
Bijbehorend bouwwerk
Regeling in het Besluit omgevingsrecht (bijlage II,hoofdstuk IV, artikel 4, eerste lid) Een bijbehorend bouwwerk: a. binnen de bebouwde kom; b. buiten de bebouwde kom, mits voldaan wordt aan de volgende eisen: 1. niet hoger dan 5 m, tenzij sprake is van een kas of bedrijfsgebouw van lichte constructie ten dienste van een agrarisch bedrijf, 2. de oppervlakte niet meer dan 150 m 2 , en 3. het bouwen niet tot gevolg heeft dat het aansluitend terrein voor meer dan 50% wordt bebouwd dan wel dat de oppervlakte die op grond van het bestemmingsplan of de beheersverordening voor bebouwing in aanmerking komt voor meer dan 50% wordt overschreden.
Gemeentelijke beleidsregel Een bijbehorend bouwwerk is toegestaan, mits aan de volgende eisen wordt voldaan. Hoofdregels
Binnen de bebouwde kom Beleid voor buitenplanse planologische afwijkingsmogelijkheden bij een omgevingsvergunning Versie: D Datum: 16 augustus 2012
24 | 51
a. b
c. d.
e.
De gezamenlijke bebouwde oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken bedraagt voor bouwpercelen tot en met 500 m 2 maximaal 75 m 2 . Wanneer het bouwperceel groter is dan 500 m 2 , wordt de maximale gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken vermeerderd met 1 m 2 aan bijbehorende bouwwerken per 10 m 2 bouwperceel boven de genoemde 500 m 2 , tot een maximum van 150 m 2 aan bijbehorende bouwwerken. Aan- en uitbouwen aan de woning die in het verleden bij recht tot stand zijn gekomen, tellen niet mee bij de onder a en b genoemde maxima. Het bouwperceel voor niet meer dan 50% mag zijn bebouwd. Hierbij is het bouwperceel het gedeelte dat op grond van het bestemmingsplan of de beheersverordening voor bebouwing in aanmerking komt. De hoogte van een bijbehorend bouwwerk mag niet meer bedragen dan de hoogte die het bestemmingsplan of de beheersverordening bij recht dan wel via een ontheffing (vrijstelling) toestaat.
Buiten de bebouwde kom a. b.
c. d.
e.
De gezamenlijke bebouwde oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken bedraagt voor bouwpercelen tot en met 500 m2 maximaal 75 m 2 . Wanneer het bouwperceel groter is dan 500 m 2 , wordt de maximale gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken vermeerderd met 1 m 2 aan bijbehorende bouwwerken per 10 m 2 bouwperceel boven de genoemde 500 m 2 , tot een maximum van 150 m 2 aan bijbehorende bouwwerken. Aan- en uitbouwen aan de woning die in het verleden bij recht tot stand zijn gekomen, tellen niet mee bij de onder a en b genoemde maxima. Het bouwperceel voor niet meer dan 50% mag zijn bebouwd. Hierbij is het bouwperceel het gedeelte dat op grond van het bestemmingsplan of de beheersverordening voor bebouwing in aanmerking komt. De hoogte van een bijbehorend bouwwerk mag niet meer bedragen dan 5 m, tenzij sprake is van een kas of bedrijfsgebouw van lichte constructie ten dienste van een agrarisch bedrijf in welk geval de hoogte niet meer mag bedragen dan de hoogte die het bestemmingsplan of de beheersverordening bij recht dan wel via een ontheffing (vrijstelling) toestaat.
Aanvullende regels ten aanzien van de plaats en de hoogte van bijbehorende bouwwerken In aanvulling op de hoofdregels gelden de volgende regels. Zie ook bijlage 2. a. Een bijbehorend bouwwerk moet gebouwd worden op het achtererfgebied. Hierbij geldt de definitie voor achtererfgebied zoals die staat in bijlage II, hoofdstuk I, artikel 1, eerste lid Bor, echter met dien verstande dat de grens op minimaal 1 meter achter de voorkant van het hoofdgebouw ligt. b. Aan de naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant van het hoofdgebouw loopt in deze regeling het achtererfgebied waar een bijbehorend bouwwerk geplaatst mag worden door tot aan de voorste begrenzing van het achtererfgebied van het aangrenzende bebouwde perceel. Zie ook figuur 3 in bijlage 2. c. Waar aan de naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant van het hoofdgebouw geen aangrenzend bebouwd perceel aanwezig is, loopt in deze regeling het achtererfgebied waar een bijbehorend bouwwerk geplaatst mag
Beleid voor buitenplanse planologische afwijkingsmogelijkheden bij een omgevingsvergunning Versie: D Datum: 16 augustus 2012
25 | 51
d.
e.
f.
g.
worden door tot op 1 meter achter de voorgevelrooilijn van de weg waar de zijkant naar gericht is. Voor de ligging van die voorgevelrooilijn geldt in eerste instantie het bestemmingsplan. Geeft dit geen uitsluitsel dan gelden de volgende bepalingen: bij een wegbreedte van tenminste 10 meter ligt de voorgevelrooilijn op 15 meter uit de as van de weg; bij een wegbreedte geringer dan 10 meter ligt de voorgevelrooilijn op 10 meter uit de as van de weg; de weg wordt hierbij gevormd door alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen en paden daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen. Zie ook figuur 4 in bijlage 2. Een bijbehorend bouwwerk dient tenminste 3 meter uit de perceelgrens te worden gebouwd, tenzij sprake is van een perceelgrens tussen aan elkaar gebouwde woningen. Een bijbehorend bouwwerk waarvan het gebruik functioneel ondergeschikt is aan dat van het op het perceel aanwezige hoofdgebouw wordt op de perceelgrens of tenminste 1 meter uit de perceelgrens gebouwd. In het achtererfgebied mag tot 3 meter achter de oorspronkelijke voorgevel van het hoofdgebouw (zie figuur 2 in bijlage 2) niet hoger gebouwd worden dan de kleinste van onderstaande drie hoogtes: 3 meter; 0,3 meter boven de bovenkant van de scheidingsconstructie met de tweede bouwlaag van de woning; de woning zelf. In afwijking van regel a is een bijbehorend bouwwerk voor de voorgevel alleen mogelijk als het gaat om een kleinschalige uitbouw (serre of erker) aan de oorspronkelijke voorgevel van een woning, mits de uitbouw ten opzichte van de oorspronkelijke voorgevel buitenwerks gemeten geen grotere diepte dan 1,20 m heeft; de uitbouw niet hoger is dan de kleinste van onderstaande drie hoogtes: 3 meter; 0,3 meter boven de bovenkant van de scheidingsconstructie met de tweede bouwlaag van de woning; de woning zelf; de uitbouw binnen de bebouwde kom geen grotere breedte heeft dan 75% van de oorspronkelijke gevelbreedte waaraan uitgebouwd wordt; de uitbouw buiten de bebouwde kom geen grotere breedte heeft dan 60% van de oorspronkelijke gevelbreedte waaraan uitgebouwd wordt; er een voortuindiepte van minimaal 3 meter overblijft.
Aanvullende regels voor woningen buiten de bebouwde kom In aanvulling op de hoofdregels en op de aanvullende regels voor woningen gelden voor bijbehorende bouwwerken buiten de bebouwde kom de volgende regels.
Beleid voor buitenplanse planologische afwijkingsmogelijkheden bij een omgevingsvergunning Versie: D Datum: 16 augustus 2012
26 | 51
a. b.
c.
De inhoud van een woning, inclusief aan- en uitbouwen en exclusief kelders, bijgebouwen en overkappingen, mag maximaal 750 m 3 bedragen. Een kleinschalige uitbouw (serre of erker) volgens regel g van de “Aanvullende regels ten aanzien van de plaats en de hoogte van bijbehorende bouwwerken” is echter toegestaan. Zie verder ook de gemeentelijke beleidsregel in 6.2.4 met betrekking tot de plaatsing van een dakkapel.
Aanvullende regels voor recreatiewoningen en -verblijven a. De inhoud van een recreatiewoning, inclusief kelder en bijbehorende bouwwerken, mag maximaal 300 m 3 bedragen. b. Zie verder ook de gemeentelijke beleidsregel in 6.2.4 met betrekking tot de plaatsing van een dakkapel. c. In die gevallen waarin de recreatiewoning, inclusief al dan niet aangebouwde berging(en), kleiner is dan 300 m 3 , maar inclusief 3 overkapping(en) de 300 m overschrijdt, is vergroting van de recreatiewoning, inclusief al dan niet aangebouwde berging(en), toegestaan tot maximaal 300 m 3 op voorwaarde dat net zoveel volume aan overkapte ruimte wordt afgebroken als aan de recreatiewoning wordt toegevoegd. d. Wanneer sprake is van een recreatieverblijf, niet zijnde een recreatiewoning, wordt geen medewerking verleend aan een verzoek om afwijking van het bestemmingsplan of de beheersverordening met toepassing van bijlage II, hoofdstuk IV, artikel 4, eerste lid van het Besluit omgevingsrecht. 6.2.2
Gebouw voor een infrastructurele of een openbare voorziening
Regeling in het Besluit omgevingsrecht (bijlage II, hoofdstuk IV, artikel 4, tweede lid) Een gebouw ten behoeve van een infrastructurele of openbare voorziening als bedoeld in bijlage II, hoofdstuk II, artikel 2, onderdeel 18, onder a Bor, dat niet voldoet aan de in dat subonderdeel genoemde eisen, mits wordt voldaan aan de volgende eisen: a. niet hoger dan 5 m, en b. de oppervlakte niet meer dan 50 m 2 .
Gemeentelijke beleidsregel Medewerking wordt verleend aan een gebouw ten behoeve van een infrastructurele of openbare voorziening, voor zover het een gebouw betreft ten behoeve van: a. een nutsvoorziening; b. de waterhuishouding; c. het meten van de luchtkwaliteit; d. het telecommunicatieverkeer; e. het openbaar vervoer, of het weg-, spoorweg-, water- of luchtverkeer, en mits voldaan wordt aan de volgende eisen: de hoogte is ten hoogste 5 meter, en de oppervlakte is ten hoogste 50 m 2. 6.2.3
Bouwwerk, geen gebouw zijnde
Regeling in het Besluit omgevingsrecht (bijlage II, hoofdstuk IV, artikel 4, derde lid) Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, mits wordt voldaan aan de volgende eisen: a. niet hoger dan 10 m, en b. de oppervlakte niet meer dan 50 m 2 . Beleid voor buitenplanse planologische afwijkingsmogelijkheden bij een omgevingsvergunning Versie: D Datum: 16 augustus 2012
27 | 51
Gemeentelijke beleidsregel Medewerking wordt verleend aan een bouwwerk, geen gebouw zijnde, mits aan de volgende eisen wordt voldaan: a. de hoogte van het bouwwerk bedraagt niet meer dan 10 meter; b. de oppervlakte van het bouwwerk bedraagt niet meer dan 50 m 2 , waarbij het bouwperceel voor niet meer dan 50% mag zijn bebouwd. Hierbij is het bouwperceel het gedeelte dat op grond van het bestemmingsplan of beheersverordening voor bebouwing in aanmerking komt; c. het bouwwerk leidt niet tot een onevenredige aantasting van één of meer van de volgende waarden en gebruiksmogelijkheden: goed woon- en leefklimaat; verkeersveiligheid; sociale veiligheid; stedenbouwkundige of landschappelijke samenhang van het perceel met de omgeving; gebruiksmogelijkheden van de omliggende percelen en bouwwerken. 6.2.4
Dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw
Regeling in het Besluit omgevingsrecht (bijlage II, hoofdstuk IV, artikel 4, vierde lid) Een dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw.
Gemeentelijke beleidsregel Voor deze categorie van uitbreidingsgevallen bieden de vergunningvrije bouwactiviteiten volgens bijlage II, hoofdstuk II, artikel 2 en bijlage II, hoofdstuk III, artikel 3 van het Bor en de voorschriften in de vigerende bestemmingsplannen voldoende bebouwingsmogelijkheden. Daarom wordt geen medewerking verleend aan bijlage II, hoofdstuk IV, artikel 4, vierde lid van het Besluit omgevingsrecht. Een uitzondering wordt gemaakt voor de plaatsing van een dakkapel op een recreatiewoning of op een woning buiten de bebouwde kom waardoor de inhoud boven de 300 m 3 (recreatiewoning inclusief kelder en bijbehorende bouwwerken) respectievelijk 750 m 3 (woning exclusief kelder) komt. Daarvoor gelden de volgende voorwaarden: a. voorzien van een plat dak. Is reeds een dakkapel op de (recreatie)woning aanwezig, dan dient de dakvorm van die dakkapel te worden aangehouden; b. gemeten vanaf de voet van de dakkapel niet hoger dan 1,75 m; c. onderzijde meer dan 0,5 meter en minder dan 1 meter boven de dakvoet; d. bovenzijde meer dan 0,5 meter onder de daknok; e. zijkanten meer dan 0,5 meter van de zijkanten van het dakvlak; f. maximaal één per dakvlak; g. maximale breedte 30% van de breedte van het dakvlak met een maximum van 2,50 meter; h. bij woningen is de maximale breedte bij plaatsing op een achterdakvlak maximaal 75% van de breedte van het dakvlak met een maximum van 4 meter. 6.2.5
Antenne-installatie
Regeling in het Besluit omgevingsrecht (bijlage II, hoofdstuk IV, artikel 4, vijfde lid) Een antenne-installatie, mits niet hoger dan 40 m.
Beleid voor buitenplanse planologische afwijkingsmogelijkheden bij een omgevingsvergunning Versie: D Datum: 16 augustus 2012
28 | 51
Gemeentelijke beleidsregel Aan een aanvraag om een omgevingsvergunning voor de bouw van een antenneinstallatie voor mobiele telecommunicatie en voor radiozendamateurs wordt medewerking verleend met toepassing van bijlage II, hoofdstuk IV, artikel 4, vijfde lid van het Besluit omgevingsrecht. Hierbij gelden de volgende voorwaarden. Antenne-installatie voor mobiele telecommunicatie De gemeente beschikt ten behoeve van de plaatsing van antennes voor mobiele telecommunicatie al over beleid. Dit beleid is vormgegeven in de gemeentelijke beleidsregel “Nota Antennebeleid gemeente Ommen” die op 27 maart 2008 door de gemeenteraad is vastgesteld. Voor het toepassen van dit onderdeel van het Besluit omgevingsrecht is deze nota maatgevend. Voor een goede besluitvorming onder afweging van de betrokken belangen wordt de beslistermijn op een aanvraag voor planologische afwijking standaard met zes weken verlengd en wordt de aanvraag twee weken voor belanghebbenden ter inzage gelegd. Dit is de maximale verlengingstermijn zoals opgenomen in artikel 3.9, tweede lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Antenne-installatie voor zendamateurs Radiozendamateurs kunnen bepaalde rechten ontlenen aan artikel 10 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM). Alleen als zij voldoen aan strikte voorwaarden zal aan een verzoek om omgevingsvergunning worden meegewerkt. Deze voorwaarden, die tevens indieningsvereisten zijn, zijn: a. aanvrager moet zich expliciet beroepen op artikel 10 EVRM; b. aanvrager moet aantonen (zenddiploma) dat hij/zij radiozendamateur is; c. aanvrager moet objectief aantonen dat de antenne-installatie de enig mogelijke oplossing is; d. de antenne-installatie moet op het achtererfgebied staan; e. de antenne-installatie mag niet boven grond van derden komen; f. voordat de omgevingsvergunning wordt verleend moet zijn aangetoond dat aan de eisen van constructieve veiligheid uit het Bouwbesluit wordt voldaan; g. Welstand moet positief adviseren; de kleur dient in de meeste gevallen bij voorkeur grijs of vergelijkbaar te zijn; h. de antenne-installatie mag niet meer dan 5 meter boven de nok van het hoofdgebouw op het perceel uitsteken. Bij bedrijven waar een bedrijfswoning aanwezig is, geldt de nokhoogte van deze woning; j. maximaal één antenne-installatie per perceel; k. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken. Verder wordt voor een goede besluitvorming onder afweging van de betrokken belangen de beslistermijn op een aanvraag voor planologische afwijking standaard met zes weken verlengd en wordt de aanvraag twee weken voor belanghebbenden ter inzage gelegd. Dit is de maximale verlengingstermijn zoals opgenomen in artikel 3.9, tweede lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Overige antenne-installaties Aan een verzoek om een antenne-installatie te mogen plaatsen voor andere doeleinden dan mobiele telecommunicatie of gebruik door zendamateurs wordt geen medewerking verleend met toepassing van bijlage II, hoofdstuk IV, artikel 4, vijfde lid van het Besluit omgevingsrecht.
Beleid voor buitenplanse planologische afwijkingsmogelijkheden bij een omgevingsvergunning Versie: D Datum: 16 augustus 2012
29 | 51
6.2.6
Installatie bij een glastuinbouwbedrijf voor warmtekrachtkoppeling
Regeling in het Besluit omgevingsrecht (bijlage II, hoofdstuk IV, artikel 4, zesde lid) Een installatie bij een glastuinbouwbedrijf voor warmtekrachtkoppeling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder w, van de Elektriciteitswet 1998.
Gemeentelijke beleidsregel Aan een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een installatie als in bijlage II, hoofdstuk IV, artikel 4, zesde lid van het Besluit omgevingsrecht omschreven, wordt medewerking verleend. 6.2.7
Installatie bij een agrarisch bedrijf waarmee duurzame energie uit dierlijke uitwerpselen wordt geproduceerd
Regeling in het Besluit omgevingsrecht (bijlage II, hoofdstuk IV, artikel 4, zevende lid) Een installatie bij een agrarisch bedrijf waarmee duurzame energie wordt geproduceerd door het bewerken van uitwerpselen van dieren tot krachtens artikel 5, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet aangewezen eindproducten van een krachtens dat artikellid omschreven bewerkingsprocédé dat ziet op het vergisten van ten minste 50 gewichtsprocenten uitwerpselen van dieren met in de omschrijving van dat procédé genoemde nevenbestanddelen.
Gemeentelijke beleidsregel Aan een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een installatie als in bijlage II, hoofdstuk IV, artikel 4, zevende lid van het Besluit omgevingsrecht omschreven, wordt in beginsel medewerking verleend. Onder andere vanwege de milieueffecten en verkeer aantrekkende werking (transport van dierlijke uitwerpselen naar het bedrijf) is vooraf overleg met de gemeente noodzakelijk. 6.2.8
Gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van evenementen
Regeling in het Besluit omgevingsrecht (bijlage II, hoofdstuk IV, artikel 4, achtste lid) Het gebruiken van gronden of bouwwerken ten behoeve van evenementen met een maximum van drie per jaar en een duur van ten hoogste vijftien dagen per evenement, het opbouwen en afbreken van voorzieningen ten behoeve van het evenement hieronder begrepen.
Gemeentelijke beleidsregel Aan het gebruiken van gronden of bouwwerken ten behoeve van evenementen wordt medewerking verleend, mits wordt voldaan aan de volgende eisen: a. het maximum van drie evenementen per kalenderjaar wordt niet overschreden, waarbij vergunning wordt verleend op volgorde van ontvangst van de aanvraag onder de voorwaarde dat de vergunningaanvraag in behandeling kan worden genomen en/of de vergunning niet om andere redenen hoeft te worden geweigerd; b. de duur van het evenement is ten hoogste vijftien dagen, het opbouwen en afbreken van voorzieningen ten behoeve van het evenement hieronder begrepen; c. de vergunning ten behoeve van de afwijking van het bestemmingsplan of beheersverordening ziet op de duur van één evenement in één jaar;
Beleid voor buitenplanse planologische afwijkingsmogelijkheden bij een omgevingsvergunning Versie: D Datum: 16 augustus 2012
30 | 51
d. e.
6.2.9
het evenement mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de verkeersveiligheid; parkeren vindt bij voorkeur plaats op eigen terrein. Wanneer dit niet mogelijk blijkt, mogen de verkeersdruk en de parkeerdruk op het openbaar gebied niet onevenredig toenemen.
Gebruiken van bouwactiviteiten
bouwwerken,
al
dan
niet
in
samenhang
met
inpandige
Regeling in het Besluit omgevingsrecht (bijlage II, hoofdstuk IV, artikel 4, negende lid) Het gebruiken van bouwwerken, al dan niet in samenhang met inpandige bouwactiviteiten, mits wordt voldaan aan de volgende eisen: a. binnen de bebouwde kom; b. de oppervlakte niet meer dan 1.500 m 2 .
Gemeentelijke beleidsregel Aan het gebruiken van bouwwerken, al dan niet in samenhang met inpandige bouwactiviteiten, wordt medewerking verleend, mits wordt voldaan aan de volgende eisen. Hoofdregels a. De wijziging van het gebruik vindt plaats binnen de bebouwde kom. b. De bruto-vloeroppervlakte, bepaald zoals omschreven in NEN 2580, bedraagt niet meer dan 1.500 m 2 . c. Wijziging van het gebruik is niet toegestaan ten behoeve van: detailhandel; een horeca-inrichting, met uitzondering van een bed- en breakfastvoorziening; een seksinrichting. d. De toelaatbaarheid van een bedrijvigheid wordt beoordeeld aan de hand van de Handreiking Bedrijven en Milieuzonering van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, met inachtneming van de in deze handreiking genoemde richtlijnen. e. Een bedrijvigheid die niet is genoemd in de voornoemde VNG-Handreiking wordt voor de beoordeling gelijkgesteld met één of meerdere wel genoemde bedrijvigheden die de bewuste bedrijvigheid het best karakteriseren. f. Het gebruik leidt niet tot een onevenredige aantasting van één of meer van de volgende waarden en gebruiksmogelijkheden: goed woon- en leefklimaat; verkeersveiligheid; sociale veiligheid; gebruiksmogelijkheden van de omliggende percelen en bouwwerken. g. Parkeren vindt bij voorkeur plaats op eigen terrein. Wanneer dit niet mogelijk blijkt, mogen de verkeersdruk en de parkeerdruk op het openbaar gebied niet onevenredig toenemen. Aanvullende regels Voor zover van toepassing wordt in aanvulling op de hoofdregels voldaan aan de eisen en voorwaarden zoals die geformuleerd staan in de in bijlage 3 opgenomen beleidsregel “Beroep en bedrijf aan huis in de gemeente Ommen”.
Beleid voor buitenplanse planologische afwijkingsmogelijkheden bij een omgevingsvergunning Versie: D Datum: 16 augustus 2012
31 | 51
6.2.10 Gebruiken van een recreatiewoning voor bewoning
Regeling in het Besluit omgevingsrecht (bijlage II, hoofdstuk IV, artikel 4, tiende lid) Het gebruiken van een recreatiewoning voor bewoning, mits wordt voldaan aan de volgende eisen: a. de recreatiewoning voldoet aan de bij of krachtens de Woningwet aan een bestaande woning gestelde eisen; b. de bewoning niet in strijd is met de bij of krachtens de Wet milieubeheer, de Wet geluidhinder, de Wet ammoniak en veehouderij en de Wet geurhinder en veehouderij gestelde regels of de Reconstructiewet concentratiegebieden; c. de bewoner op 31 oktober 2003 de recreatiewoning als woning in gebruik had en deze sedertdien onafgebroken bewoont, en d. de bewoner op 31 oktober 2003 meerderjarig was.
Gemeentelijke beleidsregel Aan een verzoek om een recreatiewoning als woning te mogen gebruiken, wordt geen medewerking verleend met toepassing van bijlage II, hoofdstuk IV, artikel 4, tiende lid van het Besluit omgevingsrecht. 6.2.11 Aanvullende beleidsregels monumenten
voor
beschermde
stads-
en
dorpsgezichten
en
Hoofdregels Wanneer: a. de aanvraag betrekking heeft op gronden en/of bouwwerken die gelegen zijn in een beschermd stads- of dorpsgezicht; b. de aanvraag betrekking heeft op gronden en/of bouwwerken die gelegen zijn in of op een archeologisch monument, en/of c. wanneer het een monument betreft, dan wordt de omgevingsvergunning alleen verleend wanneer: het plan niet in strijd is met één of meer van de onder 6.2.1 tot en met 6.2.10 genoemde beleidsregels, en het plan vanuit stedenbouwkundig, cultuurhistorisch- en (bouw)historisch oogpunt akkoord is bevonden. Verlenging beslistermijn Wanneer de reguliere voorbereidingsprocedure van toepassing is, wordt de beslistermijn op grond van artikel 3.9, tweede lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht verlengd met zes weken, indien dit voor een goede belangenafweging en/of het inwinnen van deskundigenadvies noodzakelijk is.
6.3
Beleidsregels voor planschadeverhaal Bij elk verzoek om een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12 eerste lid, onder a, onder 2o van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, moet de aanvrager een planschadeovereenkomst met de gemeente sluiten. Hiervoor moet het standaardmodel gebruikt worden dat in bijlage 1 is opgenomen. Over de inhoud van deze overeenkomst wordt niet onderhandeld.
Beleid voor buitenplanse planologische afwijkingsmogelijkheden bij een omgevingsvergunning Versie: D Datum: 16 augustus 2012
32 | 51
6.4
Afwijking van beleidsregels Het bestuursorgaan handelt overeenkomstig deze beleidsregels, tenzij dat voor één of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregels te dienen doelen (art. 4:84 Awb). In de volgende gevallen kan met name sprake zijn van bijzondere omstandigheden die aanleiding geven om de beleidsregels voor planologische afwijkingen niet (volledig) toe te passen: a. voor de verbetering van de bruikbaarheid van een woning of ander bouwwerk vanwege maatschappelijke en/of gezinsomstandigheden; b. voor de aanpassing van een woning of ander bouwwerk ten behoeve van (de verzorging) een gehandicapte of mantelzorgbehoevende; c. voor de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving; d. indien vergunningverlening gezien de milieusituatie ter plaatse niet aanvaardbaar is; e. indien vergunningverlening vanwege de verkeersveiligheid ter plaatse niet aanvaardbaar is. Van de beleidsregels kan nooit verder worden afgeweken dan tot de regeling zoals die omschreven staat in het Besluit omgevingsrecht, bijlage II, hoofdstuk IV, artikel 4. Binnen de marge tussen het gemeentelijke beleid en het Besluit omgevingsrecht moet gezocht worden naar het minimaal noodzakelijke dat een oplossing biedt aan de bijzondere omstandigheid. Het gaat hier dus om maatwerk. Op grond van artikel 3.9, tweede lid Wabo wordt in alle gevallen waarin sprake is van afwijking van de in 6.2.1 tot en met 6.2.10 genoemde beleidsregels de beslistermijn met maximaal zes weken verlengd voor onderzoek en het inwinnen van deskundigenadvies. Verder wordt op grond van artikel 4:8 Awb het afwijkingsverzoek gepubliceerd en voor twee weken ter inzage gelegd.
Beleid voor buitenplanse planologische afwijkingsmogelijkheden bij een omgevingsvergunning Versie: D Datum: 16 augustus 2012
33 | 51
7
CITEERTITEL Deze beleidsregel wordt aangehaald als “Beleid voor buitenplanse planologische afwijkingsmogelijkheden bij een omgevingsvergunning”.
Beleid voor buitenplanse planologische afwijkingsmogelijkheden bij een omgevingsvergunning Versie: D Datum: 16 augustus 2012
34 | 51
8
VASTSTELLING BELEIDSREGEL Deze beleidsregel is op vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ommen. secretaris,
burgemeester,
T. de Groot
M.J. Ahne
Beleid voor buitenplanse planologische afwijkingsmogelijkheden bij een omgevingsvergunning Versie: D Datum: 16 augustus 2012
35 | 51
BIJLAGEN Bijlage 1 Bijlage 2 Bijlage 3
Standaardplanschadeovereenkomst Toelichting bij 6.2.1 Bijbehorend bouwwerk Beleidsregel “Beroep of bedrijf aan huis in de gemeente Ommen”
Beleid voor buitenplanse planologische afwijkingsmogelijkheden bij een omgevingsvergunning Versie: D Datum: 16 augustus 2012
36 | 51
Bijlage 1 Standaardplanschadeovereenkomst
Beleid voor buitenplanse planologische afwijkingsmogelijkheden bij een omgevingsvergunning Versie: D Datum: 16 augustus 2012
37 | 51
PLANSCHADEOVEREENKOMST
De ondergetekenden, 1. de gemeente Ommen, te dezen krachtens artikel 171 van de Gemeentewet vertegenwoordigd door haar burgemeester de heer M.J. Ahne, handelend ter uitvoering van het raadsbesluit van 27 oktober 2008 tot vaststelling van de “procedureverordening voor advisering tegemoetkoming in planschade 2008”, hierna te noemen de gemeente; 2. [naam aanvrager], [volledig woonadres] te [woonplaats], hierna te noemen de aanvrager; In aanmerking nemende: -
dat aanvrager medewerking heeft gevraagd voor de [geef hier de projectomschrijving] op het perceel kadastraal bekend gemeente Stad/Ambt Ommen, sectie , nr(s). , plaatselijk bekend ;
-
dat het onderhavige perceel is gelegen in het bestemmingsplan “ de te gebruiken gronden zijn bestemd voor “ ”;
-
dat het voorgenomen project in strijd is met de ter plaatse geldende bestemmingsplanbepalingen;
-
dat derhalve de aangevraagde omgevingsvergunning geweigerd behoort te worden, tenzij het gemeentebestuur van Ommen bereid is voor het project toe te staan dat met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, verder uitgewerkt in artikel 2.7 en bijlage II, hoofdstuk IV, artikel 4, [geef hier de verdere verwijzingen naar lid en sublid] van het Besluit omgevingsrecht, van het bestemmingplan wordt afgeweken;
-
dat aanvrager verzocht heeft om een omgevingsvergunning op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht voor bovengenoemd project;
-
dat de planologische afwijking kan worden toegestaan indien planologische belangen zich daar niet tegen verzetten;
-
dat de gemeente uit eerste onderzoek niet is gebleken van doorslaggevende planologische beletselen om mee te werken aan het gemelde verzoek;
Beleid voor buitenplanse planologische afwijkingsmogelijkheden bij een omgevingsvergunning Versie: D Datum: 16 augustus 2012
” en dat
38 | 51
-
dat tot de planologische belangen evenwel behoren de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het project;
-
dat de economische uitvoerbaarheid van het project in het gedrang komt, indien als gevolg van de uitvoering van het project planschade zoals bedoeld in artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening wordt veroorzaakt waardoor derden financieel worden benadeeld;
-
dat de economische uitvoerbaarheid van het project hierdoor niet vaststaat;
-
dat om die reden de gevraagde omgevingsvergunning geweigerd behoort te worden, tenzij de economische uitvoerbaarheid van het project kan worden gewaarborgd doordat aanvrager bereid is de gemeente te vrijwaren voor eventuele planschade zoals bedoeld in genoemd wetsartikel;
komen als volgt overeen: De gemeente Ommen zal in principe toestaan dat voor het realiseren van het project [geef hier de projectomschrijving] op het perceel kadastraal bekend , nr(s). , plaatselijk bekend , met gemeente Stad/Ambt Ommen, sectie toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, verder uitgewerkt in artikel 2.7 en bijlage II, hoofdstuk IV, artikel 4, [geef hier de verdere verwijzingen naar lid en sublid] van het Besluit omgevingsrecht, van het bestemmingplan wordt afgeweken. De gemeente behoudt haar wettelijke bevoegdheid om, als gevolg van indiening van reacties en zienswijzen, aanpassing van het project te verlangen c.q. terug te komen op haar principebesluit de gevraagde planologische afwijking toe te staan. De verzoeker of zijn/haar rechtsopvolger onder algemene of bijzondere titel verbindt zich om aan de gemeente het totale bedrag te compenseren van de schade als bedoeld in artikel 6.1 Wet ruimtelijke ordening die onherroepelijk voor vergoeding door de gemeente in aanmerking komt en die voortvloeit uit de omgevingsvergunning zoals deze naar aanleiding van het door aanvrager ingediende verzoek daartoe wordt vastgesteld door de gemeente en in werking treedt, met dien verstande dat: a. de gemeente aanvrager schriftelijk in kennis zal stellen van een aanvraag om vergoeding van schade als bedoeld in artikel 6.1 Wet ruimtelijke Ordening die voortvloeit uit de omgevingsvergunning zoals deze naar aanleiding van het door aanvrager ingediende verzoek wordt vastgesteld door de gemeente en in werking treedt; b. de gemeente zo spoedig mogelijk na iedere aparte en onherroepelijke vaststelling van een bedrag van planschade die voortvloeit uit de in dit artikel bedoelde omgevingsvergunning het bedrag schriftelijk aan de aanvrager zal meedelen; c. ter uitvoering van hetgeen in dit artikel is bepaald de aanvrager zich verplicht het desbetreffende bedrag na iedere mededeling aan de gemeente over te maken binnen twee weken na verzending van die mededeling onder vermelding van “planschadekosten project ………. op perceel ……….. ”;
Beleid voor buitenplanse planologische afwijkingsmogelijkheden bij een omgevingsvergunning Versie: D Datum: 16 augustus 2012
39 | 51
d.
aanvrager zich conformeert aan de “procedureverordening voor advisering tegemoetkoming in planschade 2008”, zoals die op 27 oktober 2008 door de raad is vastgesteld.
Deze overeenkomst vervalt zodra onherroepelijk vast komt te staan dat de gevraagde omgevingsvergunning niet in werking zal treden. Het is aanvrager zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de gemeente niet toegestaan rechten en verplichtingen uit deze overeenkomst over te dragen aan derden; de gemeente is bevoegd aan een mogelijk te geven toestemming nadere voorwaarden te verbinden. Op deze overeenkomst is Nederlands recht van toepassing en geschillen tussen partijen zullen worden beslecht door de bevoegde rechter in het arrondissement waarbinnen het grondgebied van de gemeente is gelegen. Aldus overeengekomen en getekend,
te ………………………, d.d. …………………… (datum invullen) aanvrager, (
)
te Ommen, d.d. …………………… (datum invullen) de gemeente de burgemeester de heer M.J. Ahne, voor dezen Bestuursdienst Ommen-Hardenberg, afdeling Ruimtelijk Domein, team Ruimte en Vergunningen,
de heer J. Nijenhuis, teamleider
Beleid voor buitenplanse planologische afwijkingsmogelijkheden bij een omgevingsvergunning Versie: D Datum: 16 augustus 2012
40 | 51
Bijlage 2 Toelichting bij 6.2.1 Bijbehorend bouwwerk
Beleid voor buitenplanse planologische afwijkingsmogelijkheden bij een omgevingsvergunning Versie: D Datum: 16 augustus 2012
41 | 51
Beleid voor buitenplanse planologische afwijkingsmogelijkheden bij een omgevingsvergunning Versie: D Datum: 16 augustus 2012
42 | 51
Bijlage 3 Beleidsregel “Beroep of bedrijf aan huis in de gemeente Ommen”
Beleid voor buitenplanse planologische afwijkingsmogelijkheden bij een omgevingsvergunning Versie: D Datum: 16 augustus 2012
43 | 51
Beleidsregel
Beroep of bedrijf aan huis in de gemeente Ommen
Kantoor aan huis
Kinderopvang aan huis
Bed en breakfast
Beleid voor buitenplanse planologische afwijkingsmogelijkheden bij een omgevingsvergunning Versie: D Datum: 16 augustus 2012
44 | 51
INHOUDSOPGAVE 1 1.1 1.2 2 3 4 5 6 7
INLEIDING Algemeen Doelstelling ACTIVITEITEN VRIJ BEROEP OF BEROEP AAN HUIS BEROEPS- EN/OF BEDRIJFSMATIGE ACTIVITEITEN VOORWAARDEN VOOR ONTHEFFING JURIDISCHE VORMGEVING BEGRIPPENLIJST
Beleid voor buitenplanse planologische afwijkingsmogelijkheden bij een omgevingsvergunning Versie: D Datum: 16 augustus 2012
45 | 51
1.
INLEIDING
1.1 Algemeen Met enige regelmaat komen er bij de gemeente verzoeken binnen om binnen de woonbestemming een bedrijf of beroep te mogen uitoefenen of andere beroepsen/of bedrijfsmatige activiteiten te mogen ontplooien. Werken aan huis is populair. Het aantal starters is de afgelopen jaren explosief gestegen. Oorzaken hiervoor zijn de toenemende mogelijkheden van internet en automatisering, maar ook een dreigende werkloosheid kan een reden zijn om als zelfstandige aan de slag te gaan. De meeste bestemmingsplannen staan deze activiteiten niet toe of hanteren verschillende definities voor deze activiteiten. Dat brengt onduidelijkheid met zich mee of deze vorm van bedrijvigheid al dan niet toegestaan zou kunnen worden. Op zichzelf kan de uitoefening van een aan huis gebonden beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten een positieve uitstraling (verlevendiging) op de woonomgeving geven. In sommige gevallen kan het uitoefenen van een beroep of bedrijf aan huis ook ongewenste situaties met zich meebrengen. Zo kan een bepaalde functie bijvoorbeeld een ongewenste verkeersaantrekkende werking hebben of voor anderen overlast met zich meebrengen. Deze notitie geeft de spelregels weer waarbinnen het mogelijk is een beroep of bedrijf aan huis te realiseren en ongewenste situaties te voorkomen. Voor zowel toetsers van de aanvragen als voor mensen die een aan huis verbonden beroep of bedrijfsactiviteit willen ontplooien, maar ook voor buurtbewoners, is het wenselijk een bruikbaar en hanteerbaar toetsingskader te hebben. Met deze beleidsregel wordt dit kader gegeven.
1.2 Doelstelling Deze beleidsregel heeft als doel een kader te bieden voor verzoeken om beroep en bedrijfsvestiging aan huis en door het al dan niet toestaan van activiteiten aan huis eenduidig en helder vast te leggen voor: gebieden waarvoor in de geldende bestemmingsplannen geen regeling ten aanzien van beroeps- en/of bedrijfsmatige activiteiten aan huis is opgenomen; gebieden waarvoor in de bestemmingsplannen wel een regeling is opgenomen maar deze regeling onvoldoende duidelijkheid biedt. De beleidsregel kan dan de gewenste duidelijkheid verschaffen.
2
ACTIVITEITEN
Bedrijvigheid in de woonomgeving kan in twee categorieën worden onderverdeeld: de vrije beroepen oftewel aan huis gebonden beroepen; beroeps- en/of bedrijfsmatige activiteiten. In de meeste bestemmingsplannen is de bepaling opgenomen dat het verboden is gronden en bouwwerken te gebruiken op een wijze of tot een doel in strijd met de Beleid voor buitenplanse planologische afwijkingsmogelijkheden bij een omgevingsvergunning Versie: D Datum: 16 augustus 2012
46 | 51
woonbestemming. Een ander gebruik dan wonen is niet bedrijfswoning wordt in dit kader ook als woning beschouwd.
toegestaan.
Een
In jurisprudentie is bepaald dat het vestigen van een vrij beroep niet strijdig is met de woonbestemming mits de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd. De onduidelijkheid bestaat voor de kleinschalige beroeps- en/of bedrijfsmatige activiteiten die niet als vrij beroep kunnen worden aangemerkt. In de gemeente Ommen zijn er geen bezwaren tegen het samengaan van kleinschalige economische activiteiten met de woonfunctie. Deze vermenging van functies hoeft geen afbreuk te doen aan het karakter van een woongebied, mits de kleinschaligheid (ondergeschikt aan de woonfunctie, geen overlast voor omgeving) in de hand kan worden gehouden. Hoofdregel is dat de woonbestemming in hoofdzaak gewaarborgd moet blijven en de toegestane activiteiten de ruimtelijke uitstraling van de woonfunctie niet onevenredig aantasten.
3
VRIJ BEROEP OF BEROEP AAN HUIS
Het gaat hierbij om de vrije beroepen oftewel aan huis gebonden beroepen. Deze begrippen worden synoniem gebruikt. In jurisprudentie is bepaald dat de uitoefening van een vrij beroep zoals die van arts, tandarts, advocaat, accountant of architect binnen een woonbestemming in overeenstemming met de bestemming wonen worden geacht, mits de woonbestemming in overwegende mate gehandhaafd wordt. Het gaat hierbij om professionele dienstverlening, voornamelijk bestaande uit hoofdarbeid, waarbij gebruik gemaakt wordt van verworvenheden verkregen door een academische opleiding. Onder vrije beroepen worden begrepen: - advocaat - architect - accountant- administratieconsulent - alternatieve genezer - belastingconsulent - dierenarts - gerechtsdeurwaarder - (steden)bouwkundige - huisarts - jurist
-
notaris oefentherapeut organisatieadviseur orthopedagoog psycholoog raadgevend adviseur registeraccountant tandarts medisch specialist (al dan niet beëdigd) tolkvertaler
Een beroep dat hier niet op voorkomt, geldt in beginsel niet als ‘vrij beroep’, tenzij het daarmee gelijkgesteld kan worden. De uitoefening van deze vrije beroepen zijn in overeenstemming met de functie wonen en rechtstreeks toegestaan binnen de woonfunctie (woning +bijgebouwen). Voor bovengenoemde activiteiten is dus geen procedure op grond van de Wet ruimtelijke ordening/Wabo noodzakelijk, zolang deze activiteiten plaatsvinden in de woning/bedrijfswoning en voldoen aan de volgende criteria: Beleid voor buitenplanse planologische afwijkingsmogelijkheden bij een omgevingsvergunning Versie: D Datum: 16 augustus 2012
47 | 51
-
-
-
4
de beroepsuitoefening is alleen door de bewoner van de woning toegestaan; er mag geen onevenredige hinder worden toegebracht aan het woon -en leefmilieu en gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en gebouwen; op maximaal 30% met een maximum van 45 m2 van de gezamenlijke bruto vloeroppervlakte van de woning en de bijgebouwen mag de beroepsuitoefening plaatsvinden; buitenopslag ten behoeve van het bedrijf op het perceel is niet toegestaan; het betreft niet zodanige verkeersaantrekkende activiteiten dat die verkeersoverlast veroorzaken of die verkeersmaatregelen, waaronder extra parkeervoorzieningen, noodzakelijk maken. Onevenredige hinder door klantenbezoek en leveranciers moet worden voorkomen.
KLEINSCHALIGE ACTIVITEITEN
BEROEPSMATIGE
EN/OF
BEDRIJFSMATIGE
Overige kleinschalige activiteiten, die niet vallen onder de aan huis gebonden beroepen, maar in bepaalde gevallen wel daarmee gelijk te stellen zijn, worden aangemerkt als beroeps- en/of bedrijfsmatige activiteiten. Het is in ruimtelijke zin niet relevant of het gaat om een beroep of bedrijf. Bepalend is of de activiteiten gezien de aard, omvang en intensiteit passend zijn binnen de woonfunctie. De gemeentelijke afweging welke activiteiten hier wel en niet toelaatbaar zijn, is maatgevend. Voorbeelden van kleinschalige beroepsmatige en/of bedrijfsmatige activiteiten zijn: een ambachtelijke bedrijvigheid, zoals pottenbakkerij, (muziek)instrumentenmakerij, fotografiebedrijf, beeldhouwatelier; een advies - of ontwerpbureau, zoals reclame ontwerp, grafisch ontwerp, tekenbureau, tuin- en landschapsarchitect; interieurarchitect; een kantoorfunctie ten behoeve van bedrijvigheid die elders wordt uitgevoerd, zoals schoonmaakbedrijf, schoorsteenveegbedrijf, schildersbedrijf, glazenwasserij; een bed- en breakfastvoorziening in de woning; een webwinkel (alleen bedoeld voor administratieve werkzaamheden, geen levering en aanvoer van goederen aan huis), webbedrijf, webdesign, telecommunicatie- of multimediabedrijf; lichaamof consumentverzorgende beroepen, zoals kapper, schoonheidsspecialist, manicure, pedicure, gewichtsconsulent; een zorgfunctievoorziening, zoals fysiotherapeut, acupuncturist, logopedist, sportmasseur, verloskundige; een educatieve (onderzoeks)functie; kleinschalige kinderopvang tot een maximum van 6 kinderen in de leeftijd van 0-13 jaar inclusief de eigen kinderen tot 10 jaar. zakelijke dienstverlening, zoals een verzekeringsagent, makelaar, administrateur, handelsbemiddeling, consultancy; een kunstzinnig beroep met atelier/galerie, musicus; lichte opslag van goederen of de stalling van materieel in de gebouwen; meubelstoffeerderij, kledingmakerij; reparatiewerkzaamheden voor particulieren zoals computer-, audio-, videoservice, fietsenmaker. Beleid voor buitenplanse planologische afwijkingsmogelijkheden bij een omgevingsvergunning Versie: D Datum: 16 augustus 2012
48 | 51
Deze opsomming is bedoeld als voorbeeld en moet niet worden gezien als uitputtende lijst. Buiten deze voorbeelden zijn nog andere activiteiten denkbaar en mogelijk. Het uitgangspunt bij deze activiteiten moet zijn dat het woonkarakter niet wezenlijk wordt aangetast en het niet ten koste gaat van een goed woon- en leefmilieu in de omgeving. In de bestemmingsplannen van de gemeente Ommen worden deze beroeps- en/of bedrijfsmatige activiteiten binnen de woonbestemming niet rechtstreeks mogelijk gemaakt. Hiervoor is een ontheffing in de vorm van een omgevingsvergunning nodig. Een uitzondering ten aanzien van dit beleid is het nieuwe bestemmingsplan “Buitengebied”. Dit bestemmingsplan biedt meer mogelijkheden ten aanzien van genoemde activiteiten.
5
VOORWAARDEN VOOR ONTHEFFING
Burgemeester en wethouders kunnen in een woning, inclusief bijgebouw(en), beroepsen/of bedrijfsmatige activiteiten toestaan middels een omgevingsvergunning als aan de voorwaarden voor ontheffing wordt voldaan. Bij de afweging of er voor deze activiteiten in de woning en/of bij de woning behorende bijgebouwen al dan niet een ontheffing wordt verleend, zijn onderstaande voorwaarden van belang: er is sprake van één eenmansbedrijf uitgevoerd door de hoofdbewoner van de woning; de kleinschalige beroeps- en/of bedrijfsmatige activiteiten behoren tot maximaal categorie 1 van de Handreiking Bedrijven en Milieuzonering van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten met inachtneming van de in deze handreiking genoemde richtlijnen voor onder meer afstanden, met dien verstande dat niet is toegestaan: een seksinrichting; een horeca-inrichting, met uitzondering van een bed- en breakfastvoorziening; kleinschalige beroeps- en/of bedrijfsmatige activiteiten die niet zijn genoemd in categorie 1, van voornoemde VNG-Handreiking zijn eveneens toegestaan nadat door aanvrager is aangetoond dat deze activiteiten wat betreft geur, stof en geluid en gevaar en wat betreft ruimtelijke uitstraling, omvang en intensiteit, met een categorie 1 bedrijf gelijk kunnen worden gesteld; de kleinschalige beroeps- en/of bedrijfsmatige activiteiten zijn en blijven naar ruimtelijke uitstraling, omvang en intensiteit ondergeschikt aan de bestemming binnen de woonfunctie, waarbij niet meer dan maximaal 30% met een maximum van 45 m2 van de gezamenlijke bruto vloeroppervlakte van de woning en de bijgebouwen ten behoeve van de beroeps- en/of bedrijfsmatige activiteiten in gebruik mag worden genomen. Een bed- en breakfastvoorziening mag echter alleen in de woning ondergebracht worden. Het percentage van 30% met een maximum van 45 m2 heeft in dat geval alleen betrekking op de bruto vloeroppervlakte van de woning; Beleid voor buitenplanse planologische afwijkingsmogelijkheden bij een omgevingsvergunning Versie: D Datum: 16 augustus 2012
49 | 51
-
-
-
-
-
-
-
-
de kleinschalige beroeps- en/of bedrijfsmatige activiteiten mogen: geen onevenredige hinder voor de omgeving opleveren; geen onevenredige afbreuk doen aan het ruimtelijk (woon)karakter van de buurt; de bebouwings- en gebruiksmogelijkheden van de nabij gelegen gronden en gebouwen niet onevenredig aantasten. de kleinschalige beroeps- en/of bedrijfsmatige activiteiten mogen geen onevenredige nadelige invloed hebben op de afwikkeling van het verkeer en mogen niet leiden tot een onaanvaardbare parkeerdruk; de kleinschalige beroeps- en/of bedrijfsmatige activiteiten mogen geen publieksgericht karakter hebben, met dien verstande dat alleen bezoek op afspraak is toegestaan; opslag van goederen of stalling van bedrijfsauto’s, aanhangwagens, motoren en (brom)fietsen die verband houden met de kleinschalige beroeps- en/of bedrijfsmatige activiteiten is uitsluitend toegestaan in gebouwen; het gebruik moet de woonfunctie ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in de woning of bijgebouw uitvoert tevens gebruiker van de woning is; detailhandel is niet toegestaan, behoudens als ondergeschikte activiteit bij en direct verband houdend met de uitoefening van de kleinschalige beroepsen/of bedrijfsmatige activiteiten; opslag van goederen of stalling van motorrijtuigen, aanhangwagens, motoren en (brom)fietsen is niet op het woonperceel in de open lucht toegestaan, behoudens het parkeren van bezoekersvoertuigen; een eventueel reclamebord mag niet verlicht zijn, het mag niet groter zijn dan 0,5 m2 en het moet aan de voorgevel bevestigd zijn.
Als de initiatiefnemer kan aantonen dat aan deze voorwaarden wordt voldaan, wordt er voor de activiteit ontheffing verleend.
6
JURIDISCHE VORMGEVING
Met deze beleidsregel wordt voortgeborduurd op het huidige beleid ten aanzien van beroeps- en/of bedrijfsmatige activiteiten, zoals is verwoord in de vigerende bestemmingsplannen. Het beleid is erop gericht om detailhandel te concentreren in de winkelconcentratiegebieden en daarbuiten, in de woongebieden, alleen activiteiten toe te staan voor zover deze - op basis van jurisprudentie - passen in de woonomgeving en kunnen worden uitgeoefend met behoud van de woonfunctie
Beleid voor buitenplanse planologische afwijkingsmogelijkheden bij een omgevingsvergunning Versie: D Datum: 16 augustus 2012
50 | 51
Deze beleidsregel laat onverlet dat de regels in een bestemmingsplan voor deze regeling gaan. Als er in een bestemmingsplan meer wordt toegelaten en een activiteit daarbinnen past, is het verlenen van een ontheffing niet aan de orde. Toepassing van de beleidsregel is dan niet vereist, het bestemmingsplan gaat voor. Let wel dat bij de invulling en interpretatie van de regels van een bestemmingsplan de inhoud van deze notitie een extra beleidsaanvulling kan betekenen. In deze beleidsregel worden voldoende mogelijkheden geboden voor activiteiten aan huis die passen in de woonomgeving. Het is niet wenselijk andere activiteiten zoals detailhandel en publieksgerichte activiteiten zoals bijvoorbeeld theatervoorstellingen, filmvertoningen, baliewerkzaamheden of andere diensten die meer publiek aantrekken, toe te staan die niet passen binnen de uitgangspunten van deze beleidsregels. Indien een verzoek wordt ingediend voor een dergelijke activiteit met het verzoek af te wijken van het bestemmingsplan op grond van art. 2.12, lid 1, onder a, onder 2o Wabo (voormalige kruimellijst) wordt hieraan geen medewerking verleend.
7
BEGRIPPENLIJST
In deze beleidsregel wordt verstaan onder: 1. bed- en breakfastvoorziening het tegen betaling aanbieden van toeristisch en kortdurend verblijf en ontbijt. Bed en breakfast is alleen toegestaan in de woning. Onder bed en breakfast wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid. Gasten parkeren op het bij de woning behorende eigen terrein. 2. bebouwde kom een gebied met samenhangende bebouwing, waarbij de aard en samenhang van de omgeving doorslaggevend is en niet de plaats van het verkeersbord “bebouwde kom”. 3. bestemmingsplan een plan in de zin van artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). 4. bruto vloeroppervlakte de oppervlakte van een ruimte of van een groep van ruimten, gemeten zoals omschreven in NEN 2580. 5. bijgebouw een gebouw dat in ruimtelijk bouwkundig en functioneel opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde perceel gelegen hoofdgebouw, zijnde een woning. 6. detailhandel het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling voor de verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die de goederen kopen voor gebruik of verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
Beleid voor buitenplanse planologische afwijkingsmogelijkheden bij een omgevingsvergunning Versie: D Datum: 16 augustus 2012
51 | 51
7. horeca een bedrijf of instelling waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt. 8. motorrijtuig voertuigen voorzien van een motor bestemd om anders dan langs rails te worden voortbewogen. 9. seksinrichting een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotische pornografische aard plaatsvinden; onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar. 10. woning een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden. 11. kleinschalige kinderopvang tot een maximum van 6 kinderen. Hierbij wordt aangesloten bij het uitgangspunt dat een gastouderopvang valt onder de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen, de gastouder maximaal 6 kinderen in de leeftijd van 0-13 jaar mag opvangen inclusief de eigen kinderen tot 10 jaar. Op dit aantal kan nog een uitzondering gemaakt worden voor hele jonge kinderen. De Wet kinderopvang is hiervoor het uitgangspunt. 12. webwinkel een webwinkel waarbij alleen administratieve werkzaamheden plaatsvinden en waarbij de levering en aanvoer van goederen niet aan huis plaatsvinden.
Beleid voor buitenplanse planologische afwijkingsmogelijkheden bij een omgevingsvergunning Versie: D Datum: 16 augustus 2012