Beleidsregels planologische afwijkingsmogelijkheden
Beleidsregels voor planologische afwijkingsmogelijkheden van het bestemmingsplan onder de Wabo
Inhoud 1 Beleidsregels voor planologische afwijkingsmogelijkheden van het bestemmingsplan onder de Wabo
5
Reikwijdte 5 Artikel 1 Begripsbepalingen
5
Artikel 2 Wijze van meten
8
Artikel 3 (Voor)ontwerpbestemmingsplan
8
Artikel 4 Een bijbehorend bouwwerk bij een woning binnen de bebouwde kom
8
Artikel 5 Een bijbehorend bouwwerk bij een woning buiten de bebouwde kom
10
Artikel 6 Een bijbehorend bouwwerk met recreatieve bestemming
11
Artikel 7 Overige bijbehorende bouwwerken
12
Artikel 8 Een bouwwerk, geen gebouw zijnde
12
Artikel 9 Een dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw
14
Artikel 10 Het gebruiken van bouwwerken
14
Artikel 11 Afwijken van de beleidsregels
16
Artikel 12 Algemeen afwegingskader
16
Artikel 13 Citeertitel
17
Artikel 14 Inwerkingtreding
17
2 Toelichting
19
Doel 19 Relatie met bestemmingsplannen
19
Artikelsgewijs 19
3 BIJLAGE 1 Staat van Horeca-activiteiten
25
Categorie 1 ‘lichte horeca’
25
Categorie 2 ‘middelzware horeca’
25
Categorie 3 ‘zware horeca’
26
Beleidsregels voor planologische afwijkingsmogelijkheden van het bestemmingsplan onder de Wabo
1
Reikwijdte Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) in werking getreden. Deze wet introduceert één nieuwe vergunning: de omgevingsvergunning. De omgevingsvergunning komt in de plaats van een reeks vergunningen, maar ook ontheffingen. In het geval een aanvraag om een omgevingsvergunning in strijd is met het bestemmingsplan en geen medewerking mogelijk is met behulp van een binnenplanse afwijking, dan bestaat de mogelijkheid om medewerking te verlenen in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen. De genoemde algemene maatregel van bestuur is het Besluit omgevingsrecht (hierna: Bor), welke in bijlage II de categorieën van gevallen noemt waarin toch de omgevingsvergunning kan worden verleend op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2º van de Wabo. De voorliggende beleidsregels hebben betrekking op planologische afwijkingsmogelijkheden voor deze categorieën van gevallen. Het gaat om een omgevingsvergunning voor de volgende activiteiten: bouwen van een bouwwerk en het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan. De huidige beleidsregels, zoals neergelegd in ‘Beleidsregels artikel 3.23 Wet ruimtelijke ordening’, die op 3 maart 2010 zijn vastgesteld en op 1 april 2010 zijn gepubliceerd, blijven gelden voor bouwaanvragen van voor 1 oktober 2010. Deze nieuwe beleidsregels gelden dus niet voor bouwaanvragen die vóór 1 oktober 2010 zijn ingediend. Deze nieuwe beleidsregels treden op 1 oktober 2010 in werking; of indien de Wabo op een later moment in werking treedt, op dat moment.
Artikel 1 Begripsbepalingen Aansluitend terrein Het terrein dat op grond van het bestemmingsplan voor bebouwing in aanmerking komt. Achtererf Gedeelte van het erf tussen de achtergevellijn en de aan de achterzijde van het gebouw gelegen erfgrens. Activiteit Activiteit als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 aanhef en onder a en c Wabo. Achtergevel Het meest achterwaarts gelegen deel van een hoofdgebouw. Bebouwde kom in de zin van artikel 4 van bijlage II van het Bor Een gebied waarbij sprake is van een structurele samenhang van bebouwing. Bebouwingsvlak Een op de plankaart aangegeven vlak, waarbinnen ingevolge het bestemmingsplan de hoofdgebouwen moeten worden geplaatst. Bedrijfsmatig gebruik van een woning Het gebruik van (een gedeelte van) een woning en/of een bijbehorend bouwwerk voor het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, in tegenstelling tot een beroepsmatig gebruik van een woning, gericht op consumentenverzorging geheel of overwegend door middel van handwerk, waarvan de omvang zodanig is dat de woonfunctie behouden blijft en waarvoor geen meldingsplicht op grond van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer geldt en de activiteit milieu niet omgevingsvergunningplichtig is.
5
Beroepsmatig gebruik van een woning Het gebruik van (een gedeelte van) een woning en/of een bijbehorend bouwwerk voor een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en een bijbehorend bouwwerk met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend. Bijbehorend bouwwerk Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak. Bouwperceel Een aaneengesloten stuk grond dat een eenheid vormt in gebruik, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar horende bebouwing is toegestaan. Bouwvlak Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels van een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten. Centrumgebied Gebieden die zijn aangewezen als horecaontwikkelingsgebied in de Ontwikkelingsvisie horeca Schouwen-Duiveland. Dienstverlening Het bedrijfsmatig aanbieden, verkopen en/of leveren van diensten aan personen zoals reisbureaus, kapsalons, wasserettes, autorijschool en videotheek. Erf Al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan van toepassing is, deze die inrichting niet verbiedt. Gastenverblijf Een bijbehorende bouwwerk welke ten dienste staat van een woning en welke uitsluitend gebruikt wordt om niet-commercieel logies te bieden aan personen die elders hun hoofdverblijf hebben. Gebouw Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt. Hoofdgebouw Gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op de bestemming het belangrijkst is. Mantelzorg Alle vormen van langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij de zorgverlening rechtstreeks
voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt. Bij de mogelijk hiervoor benodigde extra woonruimte dient er sprake te zijn van bewoning door één huishouden. Milieudeskundige Een deskundige inzake milieuhygiëne, bijvoorbeeld de medewerker milieu. Peil Voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk grenst aan een weg: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang. Bij ligging in het water: de gemiddelde hoogte van de aangrenzende oevers. In andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld. Permanente bewoning Bewoning van een ruimte als hoofdverblijf. Project Project als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 aanhef en onder a en c Wabo. Recreatiewoning Een gebouw bestemd voor recreatief nachtverblijf voor personen die hun hoofdverblijf elders hebben. Samenhangend straat- en bebouwingsbeeld 1. een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte; 2. een goede hoogte-/breedteverhouding tussen de bebouwing onderling; 3. een samenhang in bouwvorm/architectonisch beeld tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is; 4. de cultuurhistorische samenhang van de omgeving. Voorgevel van een hoofdgebouw Het meest naar de wegzijde gekeerde deel van een hoofdgebouw. Waarborgzone Een zone vanuit de as van een weg aan weerszijden van de weg opgenomen op de plankaart of in de planregels van het vigerende bestemmingsplan. WMC Welstands- en Monumenten Commissie. Zijerf Gedeelte van het erf dat aan de zijkant van het gebouw is gelegen. Zijgevel Een gevel van een gebouw, die niet een voorgevel of een achtergevel is. Zijgevellijn Denkbeeldige lijn die strak loopt langs de zijgevel van een bouwwerk tot aan de perceelsgrenzen.
Artikel 2 Wijze van meten Bij de toepassing van deze beleidsregels wordt als volgt gemeten en berekend: • De bruto-vloeroppervlakte: de totale binnen een gebouw beschikbare vloeroppervlakte inclusief die van eventuele verdiepingen; • De goothoogte van een bouwwerk: vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel; • De oppervlakte van een bouwwerk: tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk. Overstekken van minder dan 40 centimeter worden hierbij niet meegerekend; • De totale hoogte: hoogte tussen het peil en het hoogste punt van het bouwwerk met uitzondering van antennes, schoorstenen, liftopbouwen, lichtkoepels en vergelijkbare andere ondergeschikte bouwdelen.
Artikel 3 (Voor)ontwerpbestemmingsplan De omgevingsvergunning kan worden verleend in afwijking van een vigerend bestemmingsplan indien voor dat gebied een bestemmingsplan in voorbereiding is waar het project in past. Dit geldt ook indien het project in strijd is met deze of andere beleidsregels en vanaf het moment dat het (voor) ontwerpbestemmingsplan ter inzage is gelegd.
Artikel 4 Een bijbehorend bouwwerk bij een woning binnen de bebouwde kom Het wettelijk kader luidt als volgt: Burgemeester en wethouders kunnen in afwijking van een bestemmingsplan een omgevingsvergunning verlenen voor een bijbehorend bouwwerk a. binnen de bebouwde kom Het aantal woningen moet gelijk blijven. Hiervoor gelden de volgende specifieke beleidsregels: A. • •
Voor een bijbehorend bouwwerk vòòr de voorgevellijn: voor erkers, balkons en bordessen van maximaal 1 bouwlaag en maximaal 1 meter diep; voor ingangspartijen tot maximaal 2 meter diep met een maximaal toelaatbare oppervlakte van m² en een maximale totale hoogte van 3 meter.
B. •
Voor een bijbehorend bouwwerk aan de zij- en/of achtergevel: bij vrijstaande woningen bedraagt de afstand van alle gebouwen op het perceel tot de zijdelingse perceelsgrens aan ten minste één zijde minimaal 3 meter; bij andere soorten woningen bedraagt de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens minimaal 1 meter; het bijbehorend bouwwerk wordt minimaal 1 meter achter (het verlengde van) de voorgevel van de woning gebouwd; de totale oppervlakte van bijbehorende bouwwerken op het zij- en achtererf, gelegen buiten het bebouwingsvlak, mag maximaal 50% bedragen met een maximum van 40 m²;
• • •
•
• C. • •
• • •
indien het achtererf gelegen buiten het bebouwingsvlak gelijk aan of groter is dan 30 m²; mag aan bijbehorende bouwwerken in totaal maximaal 1/ van het zij- en achtererf buiten het bebouwingsvlak worden gebouwd tot een maximale oppervlakte van 100 m², de goothoogte bedraagt maximaal 3,3 meter en de totale hoogte bedraagt maximaal meter. Voor een vrijstaand bijbehorend bouwwerk: de totale oppervlakte van bijbehorende bouwwerken op het zij- en achtererf, gelegen buiten het bebouwingsvlak, mag maximaal 50% bedragen met een maximum van 40 m²; indien het achtererf gelegen buiten het bebouwingsvlak gelijk aan of groter is dan 30 m²; mag aan bijbehorende bouwwerken in totaal maximaal 1/ van het zij- en achtererf buiten het bebouwingsvlak worden gebouwd tot een maximale oppervlakte van 100 m², het bijbehorend bouwwerk dient achter (het verlengde van de) achtergevel van de woning te worden gebouwd; bij vrijstaande woningen bedraagt de afstand van alle gebouwen op het perceel tot de zijdelingse perceelsgrens aan ten minste één zijde minimaal 3 meter; de goothoogte bedraagt maximaal 3,3 meter en de totale hoogte bedraagt maximaal meter.
D.
Bovenstaande specifieke beleidsregels gelden ook voor het verlenen van omgevingsvergunningen in de waarborgzone. De omgevingsvergunning kan worden verleend na positief advies van de wegbeheerder over het project.
E.
Bovenstaande specifieke beleidregels gelden in principe niet voor gronden buiten het bouwvlak of met de aanduiding ‘zonder gebouwen’ of de bestemming ‘tuin’, tenzij op grond van het bestemmingsplan op de bestemming ‘tuin’ gebouwen mogen worden gebouwd.
F.
Voor een overschrijding van de maximaal toelaatbare goothoogte uit het bestemmingsplan met een maximum van 1 meter, onder de volgende voorwaarden: in verband met architectonische accenten; een positief advies van de WMC; afweging op grond van het algemeen afwegingskader.
• • • G.
• •
Indien een project, dat niet valt onder artikel 2 en 3 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht enkel en alleen omdat het plaatsvindt op, aan of bij een monument of in een beschermd stad- of dorpsgezicht, in strijd is met het geldende bestemmingsplan, dan kan de omgevingsvergunning alsnog worden verleend in afwijking van het bestemmingsplan. Hiervoor gelden de volgende voorwaarden: een positief advies van de WMC; afweging op grond van het algemeen afwegingskader.
H. In geval van projecten die bestaan uit bijbehorende bouwwerken voor mensen met een beperking en waarvoor, bijvoorbeeld op grond van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning, een noodzaak aanwezig is, bestaat de mogelijkheid om op grond hiervan een omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan te verlenen, voor zover de noodzaak aangetoond is. Per geval zal een afweging gemaakt worden. Hiervoor zal gebruik worden gemaakt van het algemeen afwegingskader.
Artikel 5 Een bijbehorend bouwwerk bij een woning buiten de bebouwde kom Het wettelijk kader luidt als volgt: Burgemeester en wethouders kunnen in afwijking van een bestemmingsplan een omgevingsvergunning verlenen voor een bijbehorend bouwwerk: b. buiten de bebouwde kom, mits wordt voldaan aan de volgende eisen: a. niet hoger dan 5 meter, b. de oppervlakte niet meer dan 150 m², en c. het bouwen niet tot gevolg heeft dat het aansluitend terrein voor meer dan 50% wordt bebouwd dan wel dat de oppervlakte die op grond van het bestemmingsplan voor bebouwing in aanmerking komt voor meer dan 50 % wordt overschreden. Het aantal woningen moet gelijk blijven. Hiervoor gelden de volgende specifieke beleidsregels: A. •
• • • • • •
B. • •
• • • C.
Voor een bijbehorend bouwwerk aan de zij- en/of achtergevel: de inhoud van een woning, inclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken, bedraagt ten hoogste 50 m³ mits de woning stedenbouwkundig goed past in zijn omgeving en een positief advies van de milieudeskundige is ontvangen; bij vrijstaande woningen bedraagt de afstand van alle gebouwen op het perceel tot de zijdelingse perceelsgrens aan ten minste één zijde minimaal 3 meter; bij andere soorten woningen bedraagt de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens minimaal 1 meter; het bijbehorend bouwwerk wordt minimaal 1 meter achter (het verlengde van) de voorgevel van de woning gebouwd; de goothoogte bedraagt maximaal 3,3 meter en de totale hoogte bedraagt maximaal 5 meter. de totale oppervlakte van bijbehorende bouwwerken op het zij- en achtererf, gelegen buiten het bebouwingsvlak, mag maximaal 50% bedragen met een maximum van 40 m²; indien het achtererf gelegen buiten het bebouwingsvlak gelijk aan of groter is dan 30 m²; mag aan bijbehorende bouwwerken in totaal maximaal 1/ van het zij- en achtererf buiten het bebouwingsvlak worden gebouwd tot een maximale oppervlakte van 100 m². Voor een vrijstaand bijbehorend bouwwerk: de oppervlakte van alle vrijstaande bijbehorende bouwwerken mag maximaal 0 m² bedragen; indien het achtererf gelegen buiten het bebouwingsvlak gelijk aan of groter is dan 30 m², mag aan bijbehorende bouwwerken in totaal maximaal 1/ van het zij- en achtererf worden gebouwd tot een maximale oppervlakte van 100 m², het bijbehorend bouwwerk dient achter (het verlengde van de) achtergevel van de woning te worden gebouwd; bij vrijstaande woningen bedraagt de afstand van alle gebouwen op het perceel tot de zijdelingse perceelsgrens aan ten minste één zijde minimaal 3 meter; de goothoogte bedraagt maximaal 3,3 meter en de totale hoogte bedraagt maximaal 5 meter. Bovenstaande specifieke beleidsregels gelden ook voor het verlenen van omgevingsvergunningen in de waarborgzone. De omgevingsvergunning kan worden verleend na positief advies van de wegbeheerder over het project.
10
D.
Bovenstaande specifieke beleidregels gelden in principe niet voor gronden buiten het bouwvlak of met de aanduiding ‘zonder gebouwen’ of de bestemming ‘tuin’, tenzij op grond van het bestemmingsplan op de bestemming ‘tuin’ gebouwen mogen worden gebouwd.
E.
Voor een overschrijding van de maximaal toelaatbare goothoogte uit het bestemmingsplan met een maximum van 1 meter, onder de volgende voorwaarden: in verband met architectonische accenten; een positief advies van de WMC; afweging op grond van het algemeen afwegingskader.
• • • F.
In geval van projecten die bestaan uit bijbehorende bouwwerken voor mensen met een beperking en waarvoor, bijvoorbeeld op grond van de Wet Maatschappelijk Ondersteuning, een noodzaak aanwezig is, bestaat de mogelijkheid om een omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan te verlenen, voor zover de noodzaak aangetoond is. Per geval zal een afweging gemaakt worden. Hiervoor zal gebruik worden gemaakt van het algemeen afwegingskader.
Artikel 6 Een bijbehorend bouwwerk met recreatieve bestemming Het wettelijk kader luidt als volgt: Burgemeester en wethouders kunnen in afwijking van een bestemmingsplan een omgevingsvergunning verlenen voor een bijbehorend bouwwerk: 1. binnen de bebouwde kom, c. buiten de bebouwde kom, mits wordt voldaan aan de volgende eisen: a. niet hoger dan 5 meter, b. de oppervlakte niet meer dan 150 m², en c. het bouwen niet tot gevolg heeft dat het aansluitend terrein voor meer dan 50% wordt bebouwd dan wel dat de oppervlakte die op grond van het bestemmingsplan voor bebouwing in aanmerking komt voor meer dan 50 % wordt overschreden. Het aantal woningen moet gelijk blijven. Hiervoor gelden de volgende specifieke beleidsregels: A.
Een vergroting van de oppervlakte van een recreatiewoning naar een totaal maximum van 5 m² inclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken, waarbij maximaal 5% van het bouwvlak mag worden bebouwd. De goothoogte en totale hoogte bedragen daarbij maximaal 3,50 meter en ,50 meter.
B.
Eén vrijstaand bijbehorend bouwwerk bij een recreatiewoning van maximaal 13 m². De goothoogte en totale hoogte bedragen maximaal 2,50 meter resp. 3,50 meter;
C. • • • • •
Eén individueel sanitairgebouw per standplaats mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden: een maximum van 1 sanitairgebouw per niet-permanente standplaats; uitsluitend op een niet-permanente standplaats; de totale hoogte van het individuele sanitairgebouw bedraagt maximaal 3,5 meter; een maximale oppervlakte per individueel sanitairgebouw van m²; sanitairgebouwen mogen aaneen gebouwd worden;
11
• •
ten hoogste 4 sanitairgebouwen mogen worden gecombineerd in één gebouw van ten hoogste 24 m²; tussen de gemeente en de betreffende campingeigenaar is een privaatrechtelijke overeenkomst gesloten waarin is geborgd dat het kampeerterrein gedurende het hele jaar door middel van een adequate randbeplanting met opgaande en streekeigen beplanting wordt onttrokken aan het zicht vanuit de omgeving.
Artikel 7 Overige bijbehorende bouwwerken Het wettelijk kader luidt als volgt: Burgemeester en wethouders kunnen in afwijking van een bestemmingsplan een omgevingsvergunning verlenen voor een bijbehorend bouwwerk: 1. binnen de bebouwde kom, 2. buiten de bebouwde kom, mits wordt voldaan aan de volgende eisen: a. niet hoger dan 5 meter, tenzij sprake is van een kas of bedrijfsgebouw van lichte constructie ten dienste van een agrarisch bedrijf. b. de oppervlakte niet meer dan 150 m², en c. het bouwen niet tot gevolg heeft dat het aansluitend terrein voor meer dan 50% wordt bebouwd dan wel dat de oppervlakte die op grond van het bestemmingsplan voor bebouwing in aanmerking komt voor meer dan 50 wordt overschreden. Het aantal woningen moet gelijk blijven. Indien het project niet valt onder de bovengenoemde beleidsregels genoemd in artikel 4, 5 en wordt per geval een afweging gemaakt, waarbij gebruik zal worden gemaakt van het algemeen afwegingskader.
Artikel 8 Een bouwwerk, geen gebouw zijnde Het wettelijk kader luidt als volgt: Burgemeester en wethouders kunnen in afwijking van een bestemmingsplan een omgevingsvergunning verlenen voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde, mits wordt voldaan aan de volgende eisen: a. niet hoger dan 10 meter, en b. de oppervlakte niet meer dan 50 m². Hiervoor zal per geval een afweging gemaakt worden, waarbij gebruik zal worden gemaakt van het algemeen afwegingskader. Daarnaast gelden de volgende specifieke beleidsregels: A. • • • •
Voor een erfafscheiding voor de voorgevellijn en 1 meter daarachter indien aan de volgende voorwaarden is voldaan: uitsluitend bij bedrijfsgebouwen en woningen die de bestemming ‘landhuizen’ hebben of daarmee vergelijkbare kavels en/of woningen; de hoogte bedraagt niet meer dan 2 meter; de verkeersveiligheid komt niet in gevaar; de ruimtelijke kwaliteit wordt voldoende gewaarborgd. Dit zal ter beoordeling voorgelegd worden aan de WMC.
12
B. • • •
C. • • • • • • D. • • • • •
E. • • • •
F. • • •
Voor een erfafscheiding op een naar de weg gekeerd zijerf bij hoekwoningen indien aan de volgende voorwaarden is voldaan: de hoogte bedraagt niet meer dan 2 meter; de verkeersveiligheid komt niet in gevaar; de ruimtelijke kwaliteit wordt voldoende gewaarborgd. Dit zal ter beoordeling voorgelegd worden aan de WMC. Voor een onoverdekt zwembad bij een woning (binnen en buiten de bebouwde kom) gelden de volgende eisen: het zwembad is minimaal 3 meter achter (het verlengde van) de voorgevellijn van de woning gelegen; de oppervlakte van het zwembad bedraagt maximaal 15 % van het zij- en achtererf met een maximum van 50 m²; het zwembad heeft niet tot gevolg dat het zij- of achtererf voor meer dan 50% wordt bebouwd; de afstand tot de perceelsgrenzen bedraagt minimaal 1 meter; de betreffende grond staat op basis van het bestemmingsplan ten dienste van de woning; het afwijken heeft niet tot gevolg dat de belangen van derden onevenredig worden geschaad. Voor horeca terrasoverkappingen gelden de volgende eisen: er mag geen sprake zijn van een permanent gesloten dak; indien gecombineerd met een wind-/terrasscherm moet de ruimte tussen de bovenzijde van het wind-/terrasscherm en de onderzijde van het uitvalscherm minimaal 1 meter bedragen; de totale hoogte bedraagt maximaal 4 meter; voor de terrasoverkapping is goedkeuring nodig van de WMC; de overkapping is enkel toegestaan indien een terras is toegestaan op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening. Voor horeca parasols gelden de volgende eisen: de parasol mag enkel boven het terras worden geplaatst (de parasol mag niet uitsteken boven de openbare weg); de totale hoogte bedraagt maximaal 4 meter; voor de parasol is goedkeuring nodig van de WMC; de parasol is enkel toegestaan indien een terras is toegestaan op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening. Voor horeca terrasschermen gelden de volgende eisen: het terrasscherm wordt in geheel doorzichtige uitvoering of met een lage borstwering van maximaal 0,5 meter en daarboven geheel doorzichtig materiaal uitgevoerd; de totale hoogte bedraagt maximaal 1,5 meter boven het straatniveau; de terrasschermen zijn enkel toegestaan indien een terras is toegestaan op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening.
13
Artikel 9 Een dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw Het wettelijke kader luidt als volgt: Burgemeester en wethouders kunnen in afwijking van een bestemmingsplan een omgevingsvergunning verlenen voor een dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw. Hiervoor zal per geval een afweging gemaakt worden, waarbij gebruik zal worden gemaakt van het algemeen afwegingskader. Daarnaast geldt de volgende specifieke beleidsregel: Voor een dakopbouw op een woning en/of aan deze woning gebouwde bijbehorende bouwwerken onder de volgende voorwaarden: • er mag niet tegelijkertijd een uitbreiding plaatsvinden op de begane grond; • de dakopbouw mag niet hoger zijn dan het (eventuele) dak van de bestaande woning; • de woning mag door de dakopbouw niet meer dan 15 meter diep worden; • de dakopbouw mag niet in het voordakvlak van de woning gebouwd worden; • voor de dakopbouw is goedkeuring nodig van de WMC.
Artikel 10 Het gebruiken van bouwwerken Het wettelijk kader luidt als volgt: Burgemeester en wethouders kunnen in afwijking van een bestemmingsplan een omgevingsvergunning verlenen voor het gebruiken van bouwwerken, al dan niet in samenhang met inpandige bouwactiviteiten, mits wordt voldaan aan de volgende eisen: • binnen de bebouwde kom, en; • de oppervlakte niet meer dan 1500 m². Het aantal woningen moet gelijk blijven. Per geval zal worden bekeken of het verlenen van een ontheffing wenselijk is door middel van een afweging met het algemeen afwegingskader. Daarnaast gelden de volgende specifieke beleidsregels: A. • • • •
• • • • •
Voor beroepsmatige en/of bedrijfsmatige activiteiten in een woning en/of bijbehorende bouwwerken: het beroep of bedrijf is uitsluitend toegestaan als nevenfunctie van het wonen; de oppervlakte van het gebruik bedraagt ten hoogste 40 m²; de woning blijft voldoen aan het Bouwbesluit; het gebruik mag geen bedrijvigheid zijn die meldingsplichtig is op grond van de Wet milieubeheer of voor de activiteit milieu omgevingsvergunningplichtig is, tenzij het gebruik de woonfunctie op zichzelf en in relatie tot zijn omgeving niet aantast; er mogen geen verlichte en/of opvallende reclame-uitingen aan de gevel zichtbaar zijn; het gebruik mag geen detailhandel betreffen, tenzij als ondergeschikte nevenactiviteit van de bedrijfsmatige of beroepsmatige activiteit; er wordt geen afbreuk gedaan aan het woonkarakter van de omgeving; er ontstaat geen onevenredige verkeers- en parkeeroverlast voor de omgeving; de woning moet bewoond worden door de uitoefener van de beroep- of bedrijfsmatige activiteit.
14
B. • • • • • • • • • • C. • • • • • •
Voor het gebruik en de inrichting van een bijbehorend bouwwerk als gastenverblijf: het afwijken is slechts toelaatbaar voor percelen waarop een (dienst)woning aanwezig is, die krachtens het bestemmingsplan op de betreffende gronden toelaatbaar is; de aanvrager is eigenaar en/of bewoner van het perceel; het hoofdgebouw op het perceel wordt permanent bewoond; per bouwperceel is maximaal 1 aan- of uitbouw of vrijstaand bijgebouw als gastenverblijf toegestaan; het gastenverblijf wordt uitsluitend voor niet-permanente bewoning gebruikt; het gastenverblijf wordt uitsluitend niet-commercieel gebruikt; de minimale afstand van het bijbehorende bouwwerk tot de perceelsgrenzen moet 1 meter bedragen; het afwijken heeft niet tot gevolg dat de belangen van derden onevenredig worden geschaad; er wordt aangetoond dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat in het betreffende bijbehorende bouwwerken (veiligheid, milieuhinder); op eigen terrein wordt voorzien in parkeerruimte voor minimaal één auto. Voor het gebruik van een bijbehorend bouwwerk als woonruimte ten behoeve van het bieden of ontvangen van mantelzorg: het afwijken is slechts toelaatbaar voor percelen waarop een (dienst)woning aanwezig is, die krachtens het bestemmingsplan op de betreffende gronden toelaatbaar is; per bouwperceel is maximaal 1 bijbehorend bouwwerk als mantelzorgwoning toegestaan; er is sprake van mantelzorg waarbij een zorgindicatie van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) of een doktersverklaring als toetsinstrument wordt toegepast; de minimale afstand van het bijbehorende bouwwerk tot de perceelsgrenzen moet 1 meter bedragen; het afwijken heeft niet tot gevolg dat de belangen van derden onevenredig worden geschaad; er is aangetoond dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat in het betreffende bijbehorende bouwwerk (veiligheid, milieuhinder).
D. • • • •
Voor het gebruiken van bouwwerken in het centrumgebied voor: detailhandel; kantoren; dienstverlening; kleinschalige bedrijfsactiviteiten als bedoeld in categorie 1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten uit de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering 200.
E. •
Voor het gebruiken van bouwwerken in het centrumgebied voor horeca: het afwijken is slechts toelaatbaar ten behoeve van horecavoorzieningen voor zover die voorkomen in categorie 1a of 1b van de bij deze beleidsregels behorende Staat van Horeca-activiteiten; de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken worden niet onevenredig aangetast; er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in de omgeving en op de locatie aanwezige architectonische, cultuurhistorische en/of archeologische waarden; het afwijken ziet niet op het gebruik van een terras.
• • •
15
Artikel 11 Afwijken van de beleidsregels Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd zowel in positieve als in negatieve zin af te wijken van bovenstaande beleidsregels indien: • stedenbouwkundige, verkeerskundige en/of overige ruimtelijke overwegingen hiertoe aanleiding geven; • de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken en/of belangen van derden hier aanleiding toe geven. Indien het college besluit tot het afwijken van deze beleidsregels, zowel in positieve als in negatieve zin, zal wel uitdrukkelijk gemotiveerd moeten worden waarom er van deze regels afgeweken wordt.
Artikel 12 Algemeen afwegingskader Indien een aanvraag om omgevingsvergunning betrekking heeft op een geval dat niet vermeld wordt in of voldoet aan de bovengenoemde specifieke beleidsregels, of voor gevallen die getoetst worden aan bovengenoemde beleidsregels, waarbij een nadere afweging dient te worden gemaakt, dan kunnen burgemeester en wethouders in afwijking van een bestemmingsplan een omgevingsvergunning verlenen nadat getoetst is aan de volgende criteria: 1. Anticiperen nieuw bestemmingsplan Bij iedere aanvraag om omgevingsvergunning die in strijd is met het geldende bestemmingsplan en valt onder de categorieën van gevallen genoemd in artikel 4 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht wordt onderzocht of er een herziening wordt voorbereid en in welk stadium dit plan zich bevindt. In de afweging wordt meegenomen of het verzoek zal passen binnen het nieuwe bestemmingsplan en er geanticipeerd kan worden op de nieuwe situatie. Op het moment dat het voorontwerp van het nieuwe bestemmingsplan ter inzage is gelegd kan in de motivering van de omgevingsvergunning daarnaar worden verwezen. 2. Bestaand ruimtelijk beleid De aanvraag om omgevingsvergunning wordt getoetst aan het van toepassing zijnde vastgestelde beleid. Bij strijdigheid met vastgesteld beleid zal in principe géén medewerking worden verleend. Zijn er specifieke omstandigheden die afwijking rechtvaardigen dan geldt bij de besluitvorming een zwaardere motiveringseis, tenzij verwezen kan worden naar in ontwikkeling zijnd beleid dat al op schrift is gesteld en waarvan aannemelijk is dat het zo vastgesteld gaat worden. 3. Waarborging ruimtelijke kwaliteit In alle gevallen zal er sprake moeten zijn van een verantwoord stedenbouwkundige nieuwe situatie. Hiervan is onder andere sprake indien: • het afwijken niet tot gevolg heeft dat het samenhangend straat- en bebouwingsbeeld wordt aangetast en; • door het afwijken de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast. Hiertoe kan iedere aanvraag om omgevingsvergunning met ruimtelijke consequenties ter goedkeuring aan de welstands- en monumentencommissie , en indien relevant, aan een stedenbouwkundige worden voorgelegd. Bovendien wordt getoetst of verschillende functies significante hinder van elkaar zullen ondervinden en of bestaande toegestane functies belemmerd zullen worden in hun doelmatig gebruik. Bij strijdigheid met een van deze elementen kan in principe géén medewerking worden verleend aan
1
de omgevingsvergunning, tenzij strikte randvoorwaarden worden verbonden aan de vergunning ter waarborging van de ruimtelijke kwaliteit. 4. Afweging individueel en algemeen belang Bij iedere aanvraag om omgevingsvergunning wordt onderzocht hoe het individuele belang van de aanvrager zich verhoudt tot het door de gemeente te bewaken algemene belang. In dat geval kunnen aspecten als openbare orde, veiligheid (waaronder brandveiligheid, sociale veiligheid, verkeersveiligheid), landschapsschoon, natuur een rol spelen. 5. Rechtszekerheid en rechtsgelijkheid Bij de beoordeling van de aanvraag om omgevingsvergunning moet rekening worden gehouden met de beginselen van rechtszekerheid en rechtsgelijkheid. Juist omdat het bij een omgevingsvergunning om een individuele concrete situatie in tegenstelling tot de integrale ruimtelijke benadering bij een herziening van een bestemmingsplan dient nadrukkelijk rekening te worden gehouden met de consequenties van het verzoek voor de omgeving en omwonenden. De effecten voor de aangrenzende percelen dienen voor zover mogelijk in beeld te worden gebracht.
Artikel 13 Citeertitel Deze beleidsregels worden aangehaald als: “Beleidsregels planologische afwijkingsmogelijkheden”.
Artikel 14 Inwerkingtreding Deze beleidsregels treden in werking op het moment dat de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in werking treedt.
Zierikzee, 24 augustus 2010 Burgemeester en wethouders van Schouwen-Duiveland de secretaris, de burgemeester,
M.K. van den Heuvel
G.C.G.M. Rabelink
1
1
Toelichting
2
In de raadsvergadering van 2 augustus 2004 heeft de raad van de gemeente Schouwen-Duiveland een motie aangenomen waarin het college van burgemeester en wethouders wordt verzocht voor 1 maart 2005 een (ruimhartig) vrijstellingenbeleid op basis van de artikelen 15, 1 en 1 lid 3 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) te formuleren. In de tussentijd is de wetgeving al een aantal keren veranderd en de beleidsregels zijn daarom al veelvuldig gewijzigd. Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in werking getreden. Deze wet introduceert één nieuwe vergunning: de omgevingsvergunning. De omgevingsvergunning komt in de plaats van een reeks vergunningen. Het houdt ook een ingrijpende herziening van de huidige Wet op de Ruimtelijke Ordening en Woningwet in. Het beleid dient dan ook aangepast te worden aan deze nieuwe wetgeving.
Doel Het doel van deze beleidsregels is: • het formuleren van helder beleid voor de burger en de ambtenaar; • het verkorten van de procedures; • standaard motivering van besluiten door verwijzing naar beleidsregels. In artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2º, van de Wabo is geregeld dat burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning kunnen verlenen indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen. Deze categorieën van gevallen zijn genoemd in artikel 4 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (hierna Bor). De categorieën van gevallen zijn erg ruim geformuleerd. Daarom is de gemeente van mening dat er beleid moet worden opgesteld wanneer en onder welke voorwaarden gebruik gemaakt wordt van deze ontheffingsbevoegdheden.
Relatie met bestemmingsplannen De noodzaak om een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van het geldende bestemmingsplan is over het algemeen groter naarmate het bestemmingsplan ouder c.q. verouderd is. Het uitgangspunt bij het opstellen van dit beleid is het waarborgen van de uitgangspunten van de huidige en toekomstige bestemmingsplannen. Bestemmingsplannen geven vorm aan de aspecten van rechtszekerheid, doelmatigheid en ruimtelijke kwaliteit. Van een actueel bestemmingsplan mag worden verwacht dat deze aansluit op de actuele planologische inzichten en dat er geen dan wel minder redenen zullen zijn om af te wijken van het recente ruimtelijke beleid zoals neergelegd in het actuele plan.
Artikelsgewijs Artikel 1 Begripsbepalingen Hieronder worden een aantal begrippen verder uitgelegd. Aansluitend terrein Het terrein dat op grond van het bestemmingsplan voor bebouwing in aanmerking komt. Dit kan een op de kaart van het bestemmingsplan aangegeven begrensd vlak zijn, waarmee gronden zijn aangeduid waarop gebouwen zijn toegelaten of een begrensd bouwperceel, waarop een zelfstandige, bij elkaar
1
behorende bebouwing is toegelaten. Een uitbreiding van of een bijgebouw bij een woning buiten de bebouwde kom of een ander gebouw moet dus gerealiseerd worden binnen dergelijke ten behoeve van bebouwing begrensde gronden en is dus niet toegestaan op gronden buiten het bebouwingsvlak waar geen gebouwen zijn toegestaan. Erf Al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan van toepassing is, deze die inrichting niet verbiedt. Onder erf wordt in ieder geval dus niet gerekend gronden met de bestemming groenvoorzieningen, verkeersdoeleinden en natuur (gebied). Bebouwde kom in de zin van artikel 4 van bijlage II van het BOR Een gebied waarbij sprake is van een structurele samenhang van bebouwing. De aard van de omgeving is bepalend. Verspreid liggende bebouwing in het buitengebied wordt niet gezien als bebouwde kom. Artikel 2 Wijze van meten Bij de wijze van meten van de goothoogte worden hellende dakvlakken met de daarbij behorende topgevels, dakkapellen, liftopbouwen en andere ondergeschikte constructiedelen niet begrepen. Indien zich op een gebouw een of meer dakkapellen bevinden waarvan de gezamenlijke breedte meer bedraagt dan 50% van de gevelbreedte, wordt de goothoogte gemeten ter hoogte van de goot of het boeibord van de dakkapel. Bij een lessenaardak wordt de goothoogte gemeten bij het laagste punt van een schuin dak Artikel 3 (Voor)ontwerpbestemmingsplan Als een nieuw (voor)ontwerp bestemmingsplan een bepaald project toestaat, is het duidelijk dat het gaat om een gewenste ontwikkeling. Daarom is gekozen om zonder voorwaarden de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2º, van de Wabo hiervoor te verlenen, mits er wordt voldaan aan de wettelijke vereisten voor het verlenen van een omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan. Artikel 4 Een bijbehorend bouwwerk bij een woning binnen de bouwde kom In aanvulling op de voorwaarden uit artikel 4 van bijlage II van het BOR zijn er beleidsregels opgesteld om te voorkomen dat de achtererven van woningen al te veel verstopt raken met bebouwing. Voor een groot deel wordt voor deze beleidsregels aansluiting gezocht bij de regels inzake afwijking in de geactualiseerde bestemmingsplannen. Als extra regel ten opzichte van deze regel is opgenomen dat tot 100 m² mag worden gebouwd indien het achtererf groter is dan 30 m². Onder D wordt aangegeven dat een omgevingsvergunning ook kan worden verleend in de waarborgzone. De waarborgzone is een zone vanuit de as van een weg aan weerszijden van de weg opgenomen op de plankaart of in de planregels van het vigerende bestemmingsplan. Deze ontheffing kan worden verleend na overleg met de wegbeheerder over het bouwplan. In dit artikel worden 3 mogelijkheden (onder F, G en H) opgesomd om een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van het bestemmingsplan waarbij per geval een afweging wordt gemaakt met behulp van het algemeen afwegingskader. Het plan kan dan gemandateerd worden afgehandeld.
20
Deze specifieke beleidregels gelden in principe niet voor gronden buiten het bouwvlak of met de aanduiding ‘zonder gebouwen’ of de bestemming ‘tuin’, tenzij op grond van het bestemmingsplan op de bestemming ‘tuin’ gebouwen mogen worden gebouwd. Na 1-1-2010 geldt een landelijke standaard, de SVBP200, voor alle nieuwe bestemmingsplannen. Een aantal begrippen en bepalingen worden hierin verplicht toegepast, zo ook het begrip bouwvlak. Welke situatie van toepassing is, is dan ook afhankelijk van het geldende bestemmingsplan. In de SVBP-plannen wordt de term bouwvlak gebruikt en in oudere plannen de aanduiding ‘zonder gebouwen’ of de bestemming ‘tuin’. Artikel 5 Een bijbehorend bouwwerk bij een woning buiten de bebouwde kom In aanvulling op de voorwaarden uit artikel 4 van bijlage II van het BOR zijn er beleidsregels opgesteld om verstening in het Buitengebied te voorkomen. Er is aansluiting gezocht bij het beleid zoals dat is geformuleerd in het bestemmingsplan “Buitengebied Schouwen-Duiveland”. Voor deze categorie geldt de eis dat de inhoud van de woning, inclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken ten hoogste 50 m³ mag bedragen. De voorwaarden hiervoor zijn dat de woning stedenbouwkundig goed past in zijn omgeving en een positief advies van de milieudeskundige is ontvangen. In dit advies van de milieudeskundige wordt aangegeven of het afwijken van het bestemmingsplan niet leidt tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen, bijvoorbeeld van naastgelegen (agrarische) bedrijven. Deze specifieke beleidregels gelden in principe niet voor gronden buiten het bouwvlak of met de aanduiding ‘zonder gebouwen’ of de bestemming ‘tuin’, tenzij op grond van het bestemmingsplan op de bestemming ‘tuin’ gebouwen mogen worden gebouwd. Na 1-1-2010 geldt een landelijke standaard, de SVBP200, voor alle nieuwe bestemmingsplannen. Een aantal begrippen en bepalingen worden hierin verplicht toegepast, zo ook het begrip bouwvlak. Welke situatie van toepassing is, is dan ook afhankelijk van het geldende bestemmingsplan. In de SVBP-plannen wordt de term bouwvlak gebruikt en in oudere plannen de aanduiding ‘zonder gebouwen’ of de bestemming ‘tuin’. Onder C wordt aangegeven dat er ook een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2º, van de Wabo kan worden verleend in de waarborgzone. De waarborgzone is een zone vanuit de as van een weg aan weerszijden van de weg opgenomen op de plankaart of in de planregels van het vigerende bestemmingsplan. Deze omgevingsvergunning kan worden verleend na overleg met de wegbeheerder over het bouwplan. Ook in dit artikel worden 2 mogelijkheden (onder E en F) opgesomd om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2º, van de Wabo te verlenen waarbij per geval een afweging wordt gemaakt met behulp van het algemeen afwegingskader. Het plan kan dan gemandateerd worden afgehandeld. Artikel 6 Een bijbehorend bouwwerk met recreatieve bestemming De specifieke beleidsregels voor recreatiewoningen, bijbehorende bouwwerken bij recreatiewoningen en sanitair gebouwen zijn gebaseerd op de Basisopzet voor de recreatieterreinen. Artikel 7 Overige bijbehorende bouwwerken Voor de toepassing van dit onderdeel uit artikel 4 van bijlage II van het BOR komt bebouwing ten behoeve van verscheidene gebouwen in aanmerking. Hierbij kan gedacht worden aan ziekenhuizen, scholen,
21
winkels, kantoren etc. Vanwege de diversiteit aan functies die voor een ontheffing in aanmerking komen en vanwege de verspreide ligging van deze andere gebouwen binnen de gemeente, is het niet mogelijk voor dergelijke bijbehorende bouwwerken een algemeen toetsingskader op te stellen. Uit de Nota van Toelichting van het oude Besluit op de Ruimtelijke Ordening volgt dat onder het begrip “aansluitend terrein” moet worden verstaan: het terrein dat op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan voor bebouwing in aanmerking komt. Daarbij wordt gedacht aan een op de kaart van het bestemmingsplan aangegeven begrensd bouwvlak of een begrensd bouwperceel. Een uitbreiding van of bijgebouw bij een ander gebouw moet dus gerealiseerd worden binnen dergelijke ten behoeve van bebouwing begrensde gronden. Gelet op jurisprudentie moet het namelijk gaan om gronden waar gebouwen zijn toegestaan en dus niet bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Dit houdt in dat er geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2º, van de Wabo kan worden verleend buiten het bouwvlak en/of op gronden met de aanduiding ‘z’. (Zie: ABRS 10 december 2003, 2003022/1, ABRS 2 september 200, 20000002/1, ABRS juli 2004, 2003003/1, ABRS 2 oktober 2002, 200102/1, Rechtbank Haarlem 23 april 200, AWB 0/434.) LET OP: Deze uitleg geldt ook voor het geval van een bijbehorende bouwwerk bij een woning buiten de bebouwde kom, omdat daarin dezelfde voorwaarden zijn opgenomen. Artikel 8 Een bouwwerk, geen gebouw zijnde Voor een erfafscheiding zijn twee beleidsregels opgenomen. De eerste is om het mogelijk te maken dat voor de voorgevel een hoger hekwerk dan 1 meter kan worden gebouwd. Dit is in sommige situaties gewenst in verband met de beveiliging van het betreffende pand. De tweede gaat om een erfafscheiding op een naar de weggekeerd zijerf bij een woning. Dit is vergunningplichtig en in sommige gevallen niet passend in het bestemmingsplan. Artikel 9 Een dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw De definitie van een dakopbouw is een gedeeltelijke of compleet nieuwe verdieping welke op een bestaand gebouw wordt geplaatst. Een dakkapel is een bescheiden uitbouw in de kap, bedoeld om de lichttoetreding te verbeteren en het bruikbaar woonoppervlak te vergroten. Artikel 10 Het gebruiken van bouwwerken De beleidsregels voor beroepsmatige en/of bedrijfsmatige activiteiten, gebruik als gastenverblijf en gebruik voor mantelzorg in een woning en/of bij deze woning behorende bijgebouwen zijn opgenomen in de geactualiseerde bestemmingsplannen. De regels worden in dit beleid overgenomen om ook in nog niet-geactualiseerde bestemmingsplannen dezelfde mogelijkheden te kunnen bieden. Artikel 11 Afwijken van de Beleidsregels In principe handelt het bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregels, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregels te dienen doelen. Het college van burgemeester en wethouders heeft de mogelijkheid om van deze beleidsregels af te wijken omdat er altijd bijzondere omstandigheden kunnen zijn die bij toepassing van de vastgestelde beleidregels in een concreet geval tot onevenredige hardheid kunnen leiden. Zoals aangegeven kan er in positieve en in negatieve zin worden afgeweken van deze beleidsregels. Afwijken in positieve zin kan zijn dat er bijzondere omstandigheden zich voordoen die
22
afwijken van het beleid noodzaken en geen redelijke alternatieven bestaan om hierin te voorzien, mits de ruimtelijke consequenties beperkt blijven en geen ongewenste precedentwerking hoeft te worden gevreesd. Afwijken in negatieve zin kan zijn dat het verzoek weliswaar past binnen deze beleidsregels maar dat gelet op de bijzondere omstandigheden van het geval, er geen medewerking dient te worden verleend. Aan ieder ontheffingsverzoek gaat een belangenafweging vooraf die in een concreet geval tot een weigering van het verzoek kan leiden. De uitgangspunten van dit beleid kunnen namelijk niet als recht worden toegepast. Het blijft een bevoegdheid van het college om de ontheffing wel of niet te verlenen. Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat het ontheffingsverzoek wel moet voldoen aan de vereisten genoemd in artikel 4 van bijlage II van het Bor. Artikel 12 Algemeen afwegingskader Indien een aanvraag betrekking heeft op een geval die niet vermeld wordt in de bovengenoemde beleidsregels of waarbij een nadere afweging nodig is, dan kan gemandateerd door de clustercoördinator beoordeeld worden of de omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan kan worden verleend, nadat getoetst is aan dit afwegingskader. Indien een aanvraag betrekking heeft op een geval dat niet voldoet aan de bovengenoemde specifieke beleidsregels, dan kan het college beslissen of alsnog medewerking wordt verleend aan de omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan Ook in dit geval wordt de aanvraag beoordeeld aan de hand van het algemeen afwegingskader. Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat de aanvraag wel moet voldoen aan de vereisten genoemd in artikel 4 van bijlage II van het Bor.
23
24
BIJLAGE 1 Staat van Horeca-activiteiten
3
Categorie 1 ‘lichte horeca’ Bedrijven die in beginsel alleen overdag en ’s-avonds behoeven te zijn geopend (vooral verstrekking van etenswaren en maaltijden) en daardoor slechts beperkte hinder voor omwonenden veroorzaken. Binnen deze categorie worden de volgende subcategorieën onderscheiden: 1a. • • • • • • •
Aan de detailhandelsfunctie verwante horeca automatiek; broodjeszaak; koffiebar; ijssalon; afhaalrestaurant; tearoom; traiteur.
1.b. • • •
Overige lichte horeca bistro; restaurant (zonder bezorg- en/of afhaalservice); hotel, inclusief appartementen;
1.c. Bedrijven met een relatief grote verkeersaantrekkende werking • bedrijven genoemd onder 1a en 1b met een bedrijfsoppervlak van meer dan 250 m²; • restaurant met bezorg- en/of afhaalservice (o.a. pizza, chinees, McDrives).
Categorie 2 ‘middelzware horeca’ Bedrijven die normaal gesproken ook delen van de nacht geopend zijn en die daardoor aanzienlijke hinder voor omwonenden kunnen veroorzaken: 2. • • • • • • • •
Middelzware horeca bar; bierhuis; biljartcentrum; café; proeflokaal; shoarma/grillroom; snackbar; zalenverhuur (zonder regulier gebruik ten behoeve van feesten en dansevenementen).
25
Categorie 3 ‘zware horeca’ Bedrijven die voor een goed functioneren ook ’s nachts geopend zijn en die tevens een groot aantal bezoekers aantrekken en daardoor grote hinder voor de omgeving met zich mee kunnen brengen: 3. • • • •
Zware horeca dancing; discotheek; nachtclub; partycentrum (regulier gebruik ten behoeve van feesten, muziek-/dansevenementen).
2
Laan van St. Hilaire 2 4301 SH Zierikzee Postadres: Postbus 5555 4300 JA Zierikzee T F
(0111) 452 000 (0111) 452 452
[email protected] www.schouwen-duiveland.nl