Bijlage Behorende bij: Raadsvoorstel ter vaststelling van het verbreed gemeentelijk rioleringsplan 5 (vGRP-5) Datum: 7-8-2015
Onderwerpen 1. De na te streven afvoercapaciteit van de rioolstelsels; 2. De wijze van kostendekking, zowel voor de komende planperiode als voor de langere termijn.
Afvoercapaciteit rioolstelsels Door klimaatverandering wordt het bestaande rioolstelsel steeds zwaarder op de proef gesteld. Buien nemen in hevigheid toe, duren langer en komen steeds vaker voor. De afvoercapaciteit van de riolering zal tijdens extreme neerslagomstandigheden op veel locaties dan ook niet meer toereikend zijn en het risico op wateroverlast zal toenemen, zowel in de openbare ruimte als op particuliere percelen. Daarnaast is de particuliere “verstening” in de afgelopen decennia sterk toegenomen en daarmee de afvoer van hemelwater naar de riolering. De tot voorheen gehanteerde ontwerp- en toetsingsnorm van 20 mm/uur als zijnde de minimaal gewenste capaciteit van de riolering moet dus nadrukkelijk worden herzien. Slimme bovengrondse oplossingen, afkoppelen openbare verharding, herstel van watergangen en verbeteren en doelmatig verruimen van de riolering gebaseerd op studies en metingen moeten bijdragen aan een robuust systeem, droge voeten en lagere vuilvracht richting oppervlaktewater. Het verbeteren en verruimen van de riolering is echter kostbaar en heeft grenzen, maar waar ligt die grens? Voor de burger en ondernemer moet duidelijk zijn: Wat van de gemeente kan en mag worden verwacht als het gaat om bescherming tegen wateroverlast in relatie tot de capaciteit van de riolering; Wanneer hij zelf aan zet is voor het nemen van aanvullende maatregelen. Afkoppelen en lokaal verwerken van hemelwater door perceeleigenaren zal een verdere ontlasting van het rioolstelsel moeten bewerkstellingen en leiden tot kostenbesparing. Dat neemt echter niet weg dat de gemeente een bepaalde capaciteit / veiligheid moet nastreven, waaraan het functioneren van de riolering kan worden getoetst, zowel voor bestaande als nieuw te ontwerpen rioolstelsels. Het beleid en de maatregelen zoals opgenomen in het voorliggende vGRP-5 zijn er op gericht een bui met een neerslaghoeveelheid van ca. 30 mm/uur te verwerken, zonder dat ernstige overlast en/of schade optreedt. Dit is in overeenstemming met de planmatige / anticiperende scenario’s uit de kadernota en sluit aan op landelijk gehanteerde uitgangspunten.
1
Bijlage Kostendekking Voor wat betreft de financiering van de rioleringszorg is bij de behandeling van de kadernota aangegeven dat diverse kostendekkingsvarianten nader worden uitgewerkt, waarbij inzicht wordt gegeven in het verloop van de rioolheffing, de stand van de voorzieningen en de boekwaarde (restschuld) De huidige financieringsmethode is gericht op het activeren en afschrijven van investeringen over een termijn van 60 jaar. Hierbij wordt voor de investeringen geld geleend dat na de betreffende investering wordt afbetaald middels aflossing + rente (kapitaallasten) Voortzetting van deze methode leidt onverminderd tot een verdere stijging van de kapitaallasten als gevolg van de komende vervangingsgolf van de riolering en de daaruit volgende dekking via de rioolheffing. Een aanzienlijk deel van de kapitaalkasten bestaat immers uit rente; voor de komende 60 jaar alleen al een bedrag van ruim € 66 mln., waarvan € 59 mln. als gevolg van toekomstige (vervangings)investeringen. Daarnaast bestaat een reëel risico dat dit bedrag toeneemt als gevolg van een verhoging van de omslagrente. Deze is op dit moment relatief laag (3,5%) in vergelijking tot andere jaren. Een alternatieve financieringsmethode betreft het zogenaamde Ideaal Complex. Hierbij spaart men vanuit de inkomsten van de rioolheffing in een spaarvoorziening en worden investeringen zoveel mogelijk direct vanuit de spaarvoorziening afgeboekt. De omslagrente en de eventuele fluctuaties spelen hierbij nauwelijks een rol van betekenis. Om de consequenties van de diverse financieringsmethoden inzichtelijk te maken is de kostendekking van de op 12 mei jl. vastgestelde ambitievariant uitgewerkt in drie financiële scenario’s, namelijk: 1. Activeren en afschrijven van investeringen over een periode van 30 jaar (ACT30), waarbij is uitgegaan van de huidige omslagrente van 3,5%; 2. Activeren en afschrijven van investeringen over een periode van 60 jaar (ACT60), waarbij is uitgegaan van de huidige omslagrente van 3,5%; 3. Sparen voor toekomstige investeringen volgens het Ideaal Complex (IC). Om in eerste instantie voldoende middelen in de spaarvoorziening beschikbaar te krijgen dient de rioolheffing in de beginperiode te stijgen. In de berekening is uitgegaan van een stijging gedurende de eerste 10 jaar. De gepresenteerde scenario’s voldoen aan de criteria zoals gesteld in het Besluit Begroting en Verantwoording (BBV) De diverse berekeningen leiden tot het volgende overzicht en grafiek met het verloop van de rioolheffing, waarbij alle bedragen zijn weergegeven voor de komende periode van 60 jaar en volgens het prijspeil 2015. Scenario Huidige rente 3,5%
Heffing in 2019 (einde planperiode)
heffing omstreeks 2050-2055
Nieuwe kapitaallasten Rente
Nieuwe kapitaallasten Afschrijving
Boekwaarde
ACT30 ACT60 IC
€ 162,-€ 162,-€ 188,--
€ 272,-€ 264,-€ 236,--
€ 45 miljoen € 59 miljoen € 2 miljoen
€ 75 miljoen € 50 miljoen € 1.6 miljoen
€ 22 miljoen € 40 miljoen € 50.000,--
2
Bijlage
De belangrijkste conclusies zijn als volgt weer te geven: Tussen de ACT30 en ACT60 varianten ontstaat nagenoeg geen verschil. Dit komt doordat bij de 30-jarige afschrijvingsperiode de vermindering in rentelasten redelijk in balans is met de toename aan afschrijvingen in de komende 60 jaar. Bij de ACT60 variant ligt een groot deel van de vervangingsinvesteringen achter in de beschouwde periode van 60 jaar, waardoor een groot deel van de kapitaallasten zich na die periode bevindt. Dit is ook terug te zien in het grote verschil in boekwaarde (restschuld) aan het einde van de 60 jarige periode. Bij de ACT30 en ACT60 variant kan de rioolheffing in de eerste jaren op het huidige niveau worden gehandhaafd. Dit is mogelijk doordat de piek van de vervangingsinvesteringen pas later in de 60-jarige periode ligt en in de eerste periode de egalisatievoorziening deels wordt ingezet om de stijging op te vangen. Het gunstige saldo van de voorzieningen en het relatief lage investeringsvolume de eerste jaren biedt goede mogelijkheden voor invoeren van een IC. De eerste jaren is echter een flinke stijging nodig, maar op de lange termijn leidt dit tot verreweg de laagste rioolheffing. De stijging in de eerste jaren bij de IC variant volgt de ontwikkeling van de lasten. De geringe restboekwaarde aan het einde van de beschouwde periode wordt veroorzaakt doordat vanaf 2050 voor een deel van de investeringen geleend moet worden. Deze worden echter niet geactiveerd zoals bij de andere varianten. Zodra er spaarsaldi beschikbaar zijn worden deze boekwaarden weer direct afgeboekt. Bij het IC is kan ook een langere periode van stijging als uitgangspunt gehanteerd worden. Gevolg is dan dat de eindheffing toeneemt. Des te langer de periode van stijging, des te hoger de heffing in de toekomst en des te geringer het effect van een IC. Bovendien zal er in de aanvang meer geleend moeten worden omdat het niveau van de spaarvoorziening onvoldoende is voor direct afboeken. Zoals blijkt uit de bovenstaande tabel wordt een groot deel van de kosten veroorzaakt door de rentecomponent. De rente is op dit moment relatief laag, maar een rentestijging betekent een toename van de kapitaallasten met als gevolg dat ook de rioolheffing moet stijgen om deze kosten te dekken. In onderstaande tabel en grafiek wordt dit geïllustreerd, waarbij de investeringen zijn doorgerekend met een fictieve omslagrente van 6%.
3
Bijlage Scenario Fictieve rente 6,0%
Heffing in 2019 (einde planperiode)
heffing omstreeks 2050-2055
Nieuwe kapitaallasten Rente
Nieuwe kapitaallasten Afschrijving
Boekwaarde
ACT30_6%rente ACT60_6%rente
€ 169,-€ 166,--
€ 337,-€ 335,--
€ 78 miljoen € 101 miljoen
€ 75 miljoen € 50 miljoen
€ 22 miljoen € 40 miljoen
De belangrijkste conclusies zijn als volgt weer te geven: Het verhogen van het rentepercentage resulteert logischerwijs in een verhoging van de rentelasten. Desalniettemin blijven de verschillen tussen 30 en 60 jaar afschrijving gering doordat de vermindering in rentelasten redelijk in balans is met de toename aan afschrijvingen in de komende 60 jaar. De rioolheffing neemt echter toe met ca.€ 70, -. Een hogere rente betekent dat de spreiding (het risico) in de rioolheffing bij de ACT60 variant aanmerkelijk groter is dan bij de ACT30 variant. (Zie de grafiek op pagina 11) Een eventuele stijging van de rente heeft nauwelijks effect op het IC. Geleend geld wordt namelijk over een korte periode afgeboekt. Het verschil in heffing tussen activeren en IC kan als gevolg van de hogere rente oplopen tot ca. € 100, -.
Nadere toelichting op kostendekkingsvarianten Ter aanvulling op de beschrijving van de kostendekkingsvarianten is op de volgende pagina’s nadere informatie weergegeven ten aanzien van het verloop van: Lasten (uitgaven) versus inkomsten; boekwaarde (restschuld); rentelasten; saldi voorzieningen Eveneens zijn bij de beide activeringsvarianten de risico’s als gevolg van de fluctuatie van de omslagrente weergegeven en uitgedrukt in het niveau van de rioolheffing. 4
Bijlage Variant activeren met afschrijvingsperiode 30 jaar en omslagrente 3,5 %
Variant ACT30 3,5%
Variant ACT30 3,5% 5
Bijlage
Variant ACT30 3,5%
Variant ACT30 3,5%
6
Bijlage Variant activeren met afschrijvingsperiode 60 jaar en omslagrente 3,5 %
Variant ACT60 3,5%
Variant ACT60 3,5% 7
Bijlage
Variant ACT60 3,5%
Variant ACT60 3,5%
8
Bijlage Variant Ideaal Complex
Variant IC
Variant IC 9
Bijlage
Variant IC
Variant IC
10
Bijlage Spreiding (risico) niveau rioolheffing als gevolg van fluctuatie omslagrente
Variant ACT30
Variant ACT60
11