save is een onderdeel van oranjewoud
Beheersbaarheid van Brand 2007 - integrale leidraad -
Opdrachtgever: Ministerie van BZK Directie Brandweer en GHOR Postbus 20011 2500 EA Den Haag
Oranjewoud SAVE in samenwerking met Postbus 321 7300 AH Deventer Tel: 0570 - 663 993 Fax: 0570 - 663 992 E-mail:
[email protected]
april 2007 070288a– W27
EFPC, Bilthoven V2BO Advies, Leersum
Beheersbaarheid van Brand 2007
Inhoudsoverzicht van deze leidraad
pag.: 5
Voorwoord
Inleiding
7
Samenvatting
11
Deel 1: Methode Beheersbaarheid van Brand 2007 Integrale leidraad
(afzonderlijk gepagineerd*))
Deel 2: Toepassingsinstructie BvB 2007 Toelichting, praktijkinformatie
(afzonderlijk gepagineerd*))
Deel 3: Afwegingsmodel BvB 2007 Complexe situaties
(afzonderlijk gepagineerd*))
zie ref. 070288b - W27
zie ref. 070288c - W27
zie ref. 070288d - W27
*) Met deze pre-print is de pagina-indeling van de uiteindelijke gedrukte publicatie nog niet vastgesteld. Om praktische redenen zijn de delen hier nog van een afzonderlijke paginanummering voorzien.
070288a-W27
3
Beheersbaarheid van Brand 2007
Voorwoord
Voor u ligt de leidraad “Beheersbaarheid van Brand 2007”. Deze publicatie is een hulpmiddel voor zowel toetsers als ontwerpers om een invulling te geven aan de functionele eis uit het Bouwbesluit 2003 betreffende grote brandcompartimenten, namelijk “het beperken van uitbreiden van brand”. Het document bevat richtinggevende aandachtspunten die essentieel zijn voor de brandveiligheid in grote brandcompartimenten. Het fungeert als een leidraad die de mogelijkheid biedt om voor dit soort bouwopgaven verantwoorde keuzen te maken als het gaat om het beheersbaar houden van brand. Met nadruk wordt gesteld dat de leidraad “Beheersbaarheid van Brand 2007” geen formele dan wel informele regelgeving is. De in deze documenten uitgewerkte benadering wordt in brede kringen ondersteund en in die zin is het een uitstekende onderlegger voor de invulling van gelijkwaardige veiligheid. Het gedachtegoed van de methode kan binnen deze context gezien worden als bindend. Toepassing ervan geschiedt echter op basis van vrijwilligheid. Gemeenten kunnen de toepassing niet afdwingen; ontwikkelaars kunnen gemeenten niet dwingen om deze methode te accepteren. Het is en blijft mogelijk voor een specifieke situatie een specifieke oplossing aan te bieden die op een andere wijze voldoet aan het aspect beperken van uitbreiden van brand. Afwijken van de methode is dus toegestaan mits voldoende gemotiveerd. Bij toepassen van een geheel afwijkende methode wordt verlangd dat deze methode het aspect beheersbaarheid van brand op een gelijkwaardige manier benaderd als in de hier beschreven methode. Tenslotte kan ook een gemeente eventueel bijzondere eisen stellen bijvoorbeeld ten aanzien van de indiening. Het verdient aanbeveling hiernaar te informeren. Deze leidraad vervangt het brandbeveiligingsconcept “Beheersbaarheid van brand” en het bijbehorende “Reken- en beslismodel”, beide uit 1995.1) In deze nieuwe geactualiseerde publicatie van de methode zijn de ervaringen bij het gebruik van de eerdere publicatie verwerkt. Zij sluit beter aan bij begripsbepalingen van het Bouwbesluit 2003 en heeft een duidelijker gedefinieerd toepassingsgebied. Ten slotte is de toegankelijkheid ervan verbeterd.
1)
Een brandbeveiligingsconcept is een verzameling van technische inzichten, ervaringen en best practices van deskundigen. Zij dienen als handreiking voor vormgeving van een samenhangend brandveiligheidsbeleid ten behoeve van belanghebbenden zoals ontwerpers, bouwers en gebruikers van gebouwen.
070288a-W27
5
Beheersbaarheid van Brand 2007
1.
Inleiding
1.1
Het Bouwbesluit en grote brandcompartimenten
Het Bouwbesluit 2003 [1] stelt in zijn prestatie-eisen beperkingen aan de grootte van brandcompartimenten: in het algemeen 1.000 m2 voor nieuwbouw2 en voor bestaande bouw 2.000 m2 c.q. 3.000 m2 voor de onderwijs-, sport en industriefunctie. De basiseis aan de WBDBO naar een ander compartiment bedraagt in beginsel 60 minuten. Soms kan worden volstaan met 20 of 30 minuten. In de praktijk bestaat behoefte aan grotere brandcompartimenten dan het Bouwbesluit in de directe prestatie-eisen aangeeft met betrekking tot het beperken van de uitbreiding van brand. In afdeling 2.22 “Grote brandcompartimenten” worden de functionele eisen gegeven waaraan voldaan moet worden als een (sub)brandcompartiment groter is dan volgens de prestatie-eisen voor de omvang is toegestaan. De functionele eisen hebben betrekking op de bouwkundige inrichting (de brandcompartimentering), op de vluchtroutes (het veilig vluchten) en op de (installaties voor de) bestrijding van brand. Met deze eisen wordt een mate van brandveiligheid beoogd, die op een gelijkwaardig niveau ligt als bij de brandcompartimenten waarvoor wel concrete prestatie-eisen aan de omvang zijn gegeven. De Nota van Toelichting Bouwbesluit 2003 verwijst voor het onderwerp veilig vluchten naar verschillende rapporten [23] [19]. Voor de uitwerking van brandcompartimentering wordt verwezen naar het rapport “Beheersbaarheid van Brand” van Save [2]. Deze publicatie beschrijft een methode waarmee voornamelijk voor nieuwbouwsituaties voor grote brandcompartimenten aangetoond kan worden dat aan de vigerende voorschriften wat betreft branduitbreiding voldaan kan worden. Deze methode wordt de Methode 'Beheersbaarheid van Brand' genoemd; kortweg "Methode BvB". De oorspronkelijke BvB-publicatie [2] dateert uit 1995 en werd uitgegeven door het Ministerie van Binnenlandse Zaken. Naar aanleiding van nieuwe ontwikkelingen en opgedane praktijkervaring is die publicatie geactualiseerd en verbeterd. Zowel de opzet als de inhoud van de methode is herzien. De verbeterde versie heeft als titel meegekregen: Methode Beheersbaarheid van Brand 2007.
1.2
Confectiemethode voor aantonen gelijkwaardige veiligheid
De Methode Beheersbaarheid van Brand 2007 (hierna: de “Methode BvB”) biedt aanvragers van een bouwvergunning een faciliteit om uitzondering te verkrijgen van de standaardeis die het Bouwbesluit 2003 stelt aan de maximale grootte van brandcompartimenten. In principe is daarvoor een specifieke gelijkwaardigheidbeschouwing nodig ten genoegen van het bevoegd gezag.
2
) De in het Bouwbesluit genoemde grens van 500 m2 voor cel- en logiesfunctie is niet relevant omdat deze functies buiten het toepassingsgebied van de methode vallen.
070288a-W27
7
Beheersbaarheid van Brand 2007
De Methode BvB richt zich in dat verband op de functionele eis “beperken van branduitbreiding”. De twee andere functionele eisen uit afdeling 2.22 van het Bouwbesluit; vluchtveiligheid en brandbestrijding, worden er niet in behandeld. De Methode BvB biedt enkele gebaande wegen (vier maatregelpakketten) om te ontkomen aan een specifiek gelijkwaardigheidsonderzoek voor het aspect "beperken van branduitbreiding". Daarmee wordt voorkomen dat voor elk geval afzonderlijk een specifiek bewijs van gelijkwaardige veiligheid moet worden geleverd (hogere onderzoeks- en advieskosten met forse onzekerheid over de uitkomst). De methode biedt als het ware “confectie voor grote maten”. Wanneer voor een specifieke bouwaanvraag of situatie "de vangrails" van de vier maatregelpakketten te beperkend zijn, kan men altijd een geheel op maat gesneden bewijs van gelijkwaardigheid opzetten; “een werkelijk maatkostuum” is altijd mogelijk. Naast de Methode BvB kan bij het aantonen van gelijkwaardigheid bij grote brandcompartimenten gebruik gemaakt worden van andere methoden, bijvoorbeeld zoals opgenomen in de “Handreiking Grote Brandcompartimenten” [3a] die het Ministerie van VROM op haar website beschikbaar stelt 3). Deze handreiking biedt een eenvoudige benadering voor alle in afdeling 2.22 genoemde functionele eisen maar behandelt het aspect “beperking van branduitbreiding” minder uitputtend.
1.3 Opzet van deze leidraad De leidraad Beheersbaarheid van Brand 2007 is opgebouwd als een drieluik. De kern ervan bestaat uit Deel 1: de Methode BvB 2007. Ter ondersteuning van zowel aanvragers als toetsende instanties zijn twee aanvullende delen toegevoegd: Deel 2: Toepassingsinstructie BvB 2007; Deel 3: Afwegingsmodel BvB 2007. Voor deze opzet is gekozen om een duidelijker scheiding aan te brengen tussen de methode zelf en wenselijke toelichtingen voor het gebruik ervan in 'eenvoudige' en meer gecompliceerde situaties. De delen 2 en 3 adstrueren met het oog op de praktijk, hoe de verschillende onderdelen van de Methode BvB zijn bedoeld. Hieronder volgt een korte schets van de drie delen. Deel 1. Methode BvB 2007 In dit deel wordt de methode in essentie beschreven, met een uitvoerige schets van het principe en de achtergronden van de Methode BvB, de voorwaarden aan het toepassen inclusief een beschrijving van het toepassingsgebied. De maatregelpakketten komen hierin gedetailleerd aan bod en bovendien is bijzondere aandacht geschonken aan de methodiek voor het bepalen van de vereiste brandwerendheid van gevels van een BvB-compartiment.
3)
8
www.vrom.nl/bouwregelgeving
070288a-W27
Beheersbaarheid van Brand 2007
Deel 2. Toepassingsinstructie BvB 2007 De Toepassingsinstructie BvB geeft een gebruiksgerichte toelichting op de methode die in deel 1 is beschreven. Stap voor stap wordt uiteengezet hoe de Methode BvB in zijn werk gaat en wat de consequenties voor het ontwerp en de inrichting van het gebouw kunnen zijn. Verder wordt noodzakelijke basisinformatie verschaft zoals kengetallen voor het bepalen van de vuurbelasting. De Toepassingsinstructie BvB richt zich enerzijds op de gebruiker / ontwerper / aanvrager van een gebouw met grote brandcompartimenten. Tegelijkertijd is de toepassingsinstructie bedoeld ter ondersteuning van de toetsende instantie(s). Met behulp van de toepassingsinstructie kan gemakkelijker worden gecontroleerd of de Methode BvB bij een aanvraag correct is toegepast. Deel 3.Afwegingsmodel BvB 2007 In de Methode BvB wordt uitgegaan van min of meer rechthoekige begrenzingen van de compartimenten. Voor meer gecompliceerde situaties kunnen technische aanpassingen in de methode gewenst of noodzakelijk zijn. Het Afwegingsmodel BvB geeft daartoe een aantal handreikingen. Dit deel biedt verder enige handreikingen voor het oplossen van eventuele spanning die bij de uitwerking kan bestaan in verband met andere regelgeving. De in de integrale leidraad gehanteerde begrippen zijn verklaard in de begrippenlijst deel 1. Deel 1 geeft ook een overzicht van de voornaamste gebruikte literatuur. De Methode BvB 2007 in kort bestek Naast de integrale leidraad is een verkorte leidraad van de methode uitgebracht onder de titel “Methode BvB 2007 in kort bestek; verkorte leidraad voor het ontwikkelen en beoordelen van grote brandcompartimenten”[25]. Deze publicatie doet de essentie van de Methode BvB uit de doeken en biedt praktisch houvast voor eenvoudige berekeningen.
1.4
Totstandkoming
Het hiervoor geschetste drieluik alsmede de samenvatting is samengesteld in opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK). Bij de actualisatie is uitgegaan van de bevindingen in een eerder inventarisatieonderzoek naar de ervaringen met de oorspronkelijke BvB-publicatie. Aanvullende punten en recente ontwikkelingen zijn in het project meegenomen. Het pakket aan uit te voeren mutaties is vastgesteld in overleg met een begeleidingscommissie. Daaruit is in augustus 2004 een voorlopige publicatie "Het Groentje" ontstaan diet ter consultatie onder diverse instanties is uitgezet. In de voorliggende leidraad is rekening gehouden met de reacties uit de consultatierondes. Tevens is rekening gehouden met commentaar van de Redactieraad NIFV op het concept eindrapport.
070288a-W27
9
Beheersbaarheid van Brand 2007
De eerder genoemde begeleidingscommissie bestond uit: Ministerie BZK - de heer J.A. van der Heijden, resp. mevrouw M. Heijmans - mevrouw A.J. van Dam Ministerie van VROM - de heer H. Boxelaar VNG, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten - de heer J. Vreugdenhil resp. de heer H. Marinus (corresponderend lid); Verbond van Verzekeraars - de heer J. Sterk NVBR / LNB - de heer A. Oosterlee - de heer C. Knoester - de heer M. Koene - de heer M. Evers (corresponderend lid). Deze leidraad is samengesteld door: SAVE: de heer C.D.J. Cieraad (projectleider en auteur); EFPC: mevrouw C.E. Haas (co-auteur); V2BO Advies: de heer J.H. van der Veek (co-auteur); met assistentie van diverse medewerkers van deze bureaus.
10
070288a-W27
Beheersbaarheid van Brand 2007
2.
Samenvatting
2.1 Gelijkwaardige veiligheid bij grote brandcompartimenten Het Bouwbesluit 2003 [1] geeft de concrete prestatie-eisen voor de maximale gebruiksoppervlakte van een brandcompartiment en een subbrandcompartiment. In afdeling 2.22 “Grote brandcompartimenten” worden de functionele eisen gegeven waaraan voldaan moet worden als een (sub)brandcompartiment groter is dan volgens de prestatie-eisen voor de omvang is toegestaan. De functionele eisen hebben betrekking op de bouwkundige inrichting (de brandcompartimentering), op de vluchtroutes (het veilig vluchten) en op de (installaties voor de) bestrijding van brand. Met deze eisen wordt een mate van brandveiligheid beoogd, die op hetzelfde niveau ligt als bij de brandcompartimenten die voldoen aan de prestatie-eisen uit het Bouwbesluit. De Nota van Toelichting Bouwbesluit 2003 verwijst voor brandcompartimentering naar het rapport “Beheersbaarheid van Brand” van Save[2] en het daarvan afgeleide “reken- en beslismodel”, beiden uitgebracht in 1995. Deze leidraad beschrijft de geactualiseerde Methode Beheersbaarheid van Brand 2007 voor het bepalen van de grootte van een brandcompartiment en de bijbehorende eisen uit oogpunt van beheersbaarheid van brand. De BvB-publicaties uit 1995 [2] vervallen daarmee.
2.2 Begrensd toepassingsgebied De Methode BvB is bedoeld voor nieuwbouwsituaties, maar is met een enkele aanpassing van de eisen aan de omhulling van brandcompartimenten, ook bruikbaar voor bestaande situaties. De Methode BvB heeft een begrensd toepassingsgebied dat is beschreven in termen van gebruiksfuncties en combinaties daarvan, in termen van de aard (stapeling) en de maximale hoogte van de betrokken brandcompartimenten. De Methode BvB geeft dus niet voor alle denkbare gevallen een pasklare oplossing. Voor situaties die buiten het formele toepassingsgebied vallen, kan een aangepaste beschouwing nodig zijn. Elementen van de Methode BvB zijn daarbij wellicht inzetbaar.
2.3 Additionele informatie Ter ondersteuning van zowel aanvragers als de toetsende instanties wordt bij de Methode BvB (deel 1 van de leidraad) een Toepassingsinstructie en een Afwegingsmodel uitgegeven. De Toepassingsinstructie BvB (deel 2 van deze publicatie) biedt ontwerpers (aanvragers, bouwers) én de toetsende instantie(s) nader houvast voor de meest voorkomende situaties.Het Afwegingsmodel BvB (deel 3 van de publicatie) geeft nadere suggesties voor een mogelijke toepassing op complexe situaties en over de samenhang met andere regelingen en regelgeving. De essentie van de methode en een werkwijzer ervoor is daarnaast beschreven in een aparte samenvatting– Methode BvB in kort bestek [25]. 070288a - W27
11
Beheersbaarheid van Brand 2007
Om inzicht te krijgen hoe bij toepassing van grote brandcompartimenten kan worden voldaan aan de drie in afdeling 2.22 genoemde functionele eisen, kan verder gebruik gemaakt worden van een handreiking uitgebracht door het Ministerie van VROM [3a]. Deze handreiking beschrijft voor brandcompartimenten tot 15.000 m2 een vereenvoudigde benadering, waarbij het aspect “beperking van branduitbreiding” gebaseerd is op de Methode BvB. De uitwerking van het aspect “veilig vluchten” is gebaseerd op andere bronnen.[3b] [23].
2.4 Principe van de Methode BvB De Methode BvB geeft géén bepaalde, vaste omvang aan voor brandcompartimenten, maar stelt de omvang afhankelijk van de situering, van aan te brengen voorzieningen en van de hoeveelheid brandbaar materiaal aan en in een groot brandcompartiment. Het gaat hier om brandbare bestanddelen van de constructie (permanente vuurbelasting) plus de beoogde maximale inhoud aan brandbaar materiaal (variabele vuurbelasting). De verbrandingswaarde van de materialen is daarbij van belang. De Methode BvB is dus gebaseerd op de hoeveelheid brandbaar materiaal. Bij weinig brandbaar materiaal kan men met beperkte voorzieningen tot veel grotere compartimenten komen dan 1000 m2 in nieuwbouwsituaties. Is meer brandbaar materiaal aanwezig, dan nemen de vereiste voorzieningen toe, maar zijn nog steeds brandcompartimenten van aanzienlijke omvang mogelijk. De hoeveelheid brandbaar materiaal wordt vertaald in een totale vuurlast, in tonnen vurenhout equivalent of in GigaJoules en een vuurbelasting in termen van kilogram vurenhout equivalent per vierkante meter of in MegaJoules/m2. De WBDBO, de vereiste weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag van de omhulling, hangt (meestal) af van de “maatgevende vuurbelasting”. Dat is de vuurbelasting op of boven de 1000 m2 van het grondvlak van het compartiment waar zich de hoogste vuurbelasting bevindt. De bedoelde omhulling bestaat uit de wanden en vloeren die als begrenzing van het compartiment dienen, met inbegrip van de aanwezige ruimte op eigen terrein en langs de perceelsgrenzen.
2.5 Gebruiksbeperking Met de Methode BvB wordt het betrokken gebouw/brandcompartiment afgestemd op het beoogde gebruik. De gekozen grootte, de constructie en eventuele brandbeveiligingsvoorzieningen zijn daarop afgestemd. Dit houdt wel in dat een bijpassende gebruiksbeperking moet worden vastgelegd. Een vorm van toezicht is daarbij noodzakelijk om onbeheersbaarheid van brand te voorkomen (vergelijk: inspectie en certificering van brandbeveiligingsinstallaties).
2.6 Gebruik van de methode In onderstaande figuur zijn de voornaamste stappen geschetst die bij het gebruik van de Methode BvB moeten worden genomen. De gebruiker kan uit een viertal maatregelpakketten het meest passende pakket kiezen en daarbinnen nadere keuzes maken, mede met het oog op de gewenste
070288a - W27
12
Beheersbaarheid van Brand 2007
inrichting en het gewenste gebruik van het gebouw. De te treffen voorzieningen worden opgenomen in de aanvraag voor een bouwvergunning en in een melding in het kader van het gebruiksbesluit (gebruiksmelding). De aanvraag/melding moet vergezeld gaan van een rapportage waarin op controleerbare en toetsbare wijze wordt verklaard op welke wijze het gebouw en het gebruik ervan voldoen aan de Methode BvB. Aanvragers wordt aanbevolen om tevoren bij de gemeente te informeren naar de indieningvereisten. Er kan een toezichtarrangement nodig zijn om het gemelde gebruik te borgen. De keuzes en opgaven van de aanvrager hebben blijvende consequenties voor het mogelijke gebruik van het compartiment en de te treffen voorzieningen. Startvoorwaarden
Algemene voorwaarden en beperkingen aan het toepassingsgebied
Bouwplan + gebruiksplan
Bepalen van de vuurlast / vuurbelasting behorend bij het gebouw met het beoogde gebruik
Pakketkeuze
Keuze maatregelpakket bijzondere eisen, gebouwfuncties en combinaties, verschillend per maatregelpakket I – IV
I
II
III
IV
Aanvraag / toetsing
Indienen aanvraagdocument / toetsing daarvan
Gebruik en controle
Verlenen bouwvergunning Uitvoering toezichtarrangement
2.7 Vier maatregelpakketten Een maatregelpakket bevat aanwijzingen voor de uit oogpunt van beheersing van brand te treffen voorzieningen. Die voorzieningen zijn primair gericht op het voorkomen van schade buiten het brandcompartiment en verschillen onder andere in de mate van schadebeperking er binnen. De Methode BvB onderscheidt vier maatregelpakketten. Hieronder volgt een beknopt overzicht van deze maatregelpakketten. De pakketten hebben elk een eigen toepassingsgebied in termen van gebruiksfuncties, de aard van betrokken brandcompartimenten en combinatiemogelijkheden daarvan in gestapelde bouw. Het toepassingsgebied van de onderscheiden pakketten is beknopt weergegeven in de tabellen 1, 2 en 3 en beperkingen worden in deel 1 van deze leidraad nader beschreven.
Maatregelpakket I In dit basispakket is de totale vuurlast aan en in het brandcompartiment beperkt tot 300 ton vurenhoutequivalent (= 5.700 GJ). De gemiddelde vuurbelasting geeft dan aan hoe groot het brandcompartiment mag zijn.
070288a - W27
13
Beheersbaarheid van Brand 2007
Wanneer het beoogde gebruik een hogere vuurlast met zich meebrengt, is een onderverdeling in meer brandcompartimenten nodig, of een ander maatregelpakket. De eisen aan de omhulling van brandcompartimenten volgens pakket I, hangen vooral af van de zogenaamde maatgevende vuurbelasting. Afhankelijk van de maatgevende vuurbelasting, de omvang van de brandscheidingen en de eventuele vrije ruimte langs gevels, moet men een toeslag (veiligheidsmarge) meenemen in de WBDBO van de omhulling. De totale WBDBO-eis kan per zijde variëren van 60 tot 240 minuten. Bij aanbouw of opbouw vertaalt deze eis zich direct in onder andere de vereiste brandwerendheid van de scheidingswand of de scheidende vloer. Het aantal enkelvoudig uitgevoerde verbindingen naar naburige compartimenten in deze scheidingen, is beperkt tot twee. Aanvullende verbindingen moeten dubbel worden uitgevoerd. Voor gevels hangt de precieze eis mede af van de situering; vooral van de vrije ruimte die voor de gevel aanwezig is. De methode bevat een specifieke berekening van de afstandsbijdrage tot de WBDBO.
Maatregelpakket II Pakket II is van toepassing wanneer wordt voldaan aan een aantal eisen, waaronder gecertificeerde automatische brandmeldinstallatie, rook- en warmteafvoer ter beperking van de rookdichtheid en een beperkte uitbreidingssnelheid bij brand. De vuurlast mag dan maximaal 600 ton vurenhoutequivalent zijn (= 11.400 GJ). Dit leidt bij een vergelijkbaar gebruik als hiervoor tot een tweemaal zo groot brandcompartiment. De bijbehorende WBDBO-eis aan de omhulling van het brandcompartiment hangt af van de al bij pakket I genoemde maatgevende vuurbelasting en varieert tussen de 60 en de 240 minuten. Er hoeft echter geen toeslag in de WBDBO te worden genomen en er is geen beperking van het aantal enkelvoudige verbindingen tussen brandcompartimenten die conform pakket II zijn uitgevoerd. Bij aanbouw of opbouw vertaalt de eis zich direct in onder andere de vereiste brandwerendheid van de scheidingswand of de scheidende vloer. Voor buitengevels hangt de precieze eis mede af van de aanwezige afstand.
Maatregelpakket III Het derde pakket is enkel van toepassing in speciale gevallen van bulkopslag, waar sprake is van een compacte gestapelde vuurbelasting van minimaal 300 kg vurenhoutequivalent per vierkante meter met een lage afbrandsnelheid. Het brandcompartiment wordt voorzien van gecertificeerde automatische brandmeldinstallatie en de omhulling heeft minstens 240 minuten WBDBO. Binnen één brandcompartiment kan maximaal 3.000 ton vurenhoutequivalent (57.000 GJ) worden opgeslagen. De gemiddelde vuurbelasting geeft aan hoe groot het brandcompartiment mag zijn. Boven op een brandcompartiment volgens maatregelpakket III, mag afgezien van enige technische ruimten, geen andere opbouw aanwezig zijn.
070288a - W27
14
Beheersbaarheid van Brand 2007
Bij aanbouw van andere brandcompartimenten vertaalt de genoemde WBDBO-eis zich direct in onder andere de vereiste brandwerendheid van de scheidingswand. Enkelvoudig uitgevoerde verbindingen door deze scheidingswand naar een ander brandcompartiment zijn niet toegestaan. Voor gevels hangt de precieze eis mede af van de situering.
Maatregelpakket IV Pakket IV gaat uit van de aanwezigheid van een gecertificeerde sprinklerinstallatie, waarbij drie uitvoeringsvarianten zijn onderscheiden. Afhankelijk van de uitvoeringsvorm en betrouwbaarheid van de installatie mag de maximale vuurlast in een dergelijk brandcompartiment 6.000, 7.500 of 9.900 ton vurenhoutequivalent bedragen (resp. 114.000, 142.500 of 188.100 GJ). De maximale omvang kan zeer aanzienlijk zijn en is afhankelijk van de gemiddelde vuurbelasting. Maatgevend voor de eis aan de omhulling is in dit pakket de gemiddelde vuurbelasting van het brandcompartiment, waarbij de maximale eis oploopt met de omvang van het compartiment; vanaf nul (op eigen terrein) naar maximaal 240 minuten. De WBDBO-eis aan de omhulling blijft daarbij tevens beperkt tot de getalswaarde van de gemiddelde vuurbelasting (in kg vurenhout equivalent/m2). Op de perceelgrens is een gezamenlijke WBDBO van minstens 60 minuten vereist en bij een hoge vuurbelasting maximaal 240 minuten. Bij scheidingen tussen gebouwen op eigen terrein is er geen ondergrens gegeven voor de WBDBO-eis. De precieze eisen aan de omhulling worden in deze leidraad beschreven. Bij aan- of opbouw van andere brandcompartimenten vertaalt de genoemde WBDBO-eis zich direct in onder andere de vereiste brandwerendheid van de scheidingswand of de scheidende vloer. Aan het aantal enkelvoudig uitgevoerde verbindingen tussen gesprinklerde brandcompartimenten zijn geen beperkingen gesteld. Voor gevels zonder aanbouw hangt de precieze eis mede af van de situering; vooral van de voor de gevel aanwezige afstand. De Methode BvB bevat een specifieke berekening van de afstandsbijdrage tot de WBDBO. Zie voor de nadere voorwaarden de betreffende paragrafen van deze leidraad. In verband met de certificering van de sprinklerinstallatie kunnen eventueel nadere eisen worden gesteld, onder meer aan de uitvoering van dak en gevels en de brandbaarheid van daarin gebruikte materialen. Het toepassingsgebied van pakket IV is het meest ruime van de vier maatregelpakketten.
2.8 Toepassingsgebied per maatregelpakket Hier onder wordt per maatregelpakket de toepassingsmogelijkheden aangegeven: - tabel 1: geeft per pakket de mogelijke gebruiksfuncties; - tabel 2: vermeldt beperkingen aan de aard van de betrokken brandcompartimenten en aan het stapelen (boven elkaar bouwen) ervan; - tabel 3: specificeert welke gebruiksfuncties boven een “BvB-compartiment” van toepassing kunnen zijn.
070288a - W27
15
Beheersbaarheid van Brand 2007
Deel 1, hoofdstuk 3 van de leidraad (Methode BvB) verklaart de aangegeven “mitsen en maren”. Maatregelpakket
Tabel 1: Toepasbaarheid per gebruiksfunctie
I
II
III
IV
Woonfunctie
—
—
—
—
Bijeenkomstfunctie voor bedrijfsmatige kinderopvang
—
—
—
V
V, mits …
V
—
V
Celfunctie
—
—
—
—
Gezondheidszorgfunctie bestemd voor aan bedgebonden patiënten
—
—
—
—
V, mits …
V
—
V
Industriefunctie
V
V
Bulkopslag
V
- dierverblijven
maximaal 2500 m2
—
—
—
Kantoorfunctie
V, mits …
V
—
V
Logiesfunctie
—
—
—
—
Onderwijsfunctie
V, mits …
V
—
V
Sportfunctie
V, mits …
V
—
V
Winkelfunctie
V, mits …
V
—
V
— tenzij ...
— tenzij ...
—
V
V, maar …
V, maar …
—
V, maar …
Bijeenkomstfunctie (overig)
Gezondheidszorgfunctie (overig)
Overige gebruiksfunctie bestemd voor het stallen van motorvoertuigen Overige gebruiksfuncties (overig) Legenda:
V = toepasbaar — = niet toepasbaar Zie Deel 1, hoofdstuk 3 en 4 voor verklaring van de aangegeven beperkingen
070288a - W27
16
Beheersbaarheid van Brand 2007
Maatregelpakket
Tabel 2:Algemene beperkingen I
II
III
IV
V
V
V
V
zie Deel 1 §3.3.2/3
‘vrij’
—
‘vrij’
15 m
15 m
15 m
zie Deel 1 § 3.4.2
— —
‘vrij’ ‘vrij’
—
240 (q)
—
zie Deel 1 § 4.4.2
V
V
aard van BvB-compartimenten: vallend binnen één gebouw beperking aan celvormige indeling maximale hoogte
stapelen van BvB-compartimenten: maximaal één boven een ander V V maximale gezamenlijke hoogte 15 m 15 m gebruik en horizontale scheiding bij stapeling: vuurbelasting maximaal 180 (qm) 180 (qm) (kg vurenhout/m2) WBDBO-eis aan de scheiding met andere maatgevend + maatgevend lagen (minuten) 60 + 60 gevaarlijke stoffen bij stapeling: minimaal V V Legenda: V = van toepassing c.q. toegestaan; — = niet van toepassing / niet toegestaan ‘vrij’ = binnen BvB geen andere beperking dan tabel 1.
Tabel 3: Beperkingen aan bouwen boven een BvB-compartiment
Maatregelpakket van de onderbouw I
functie van de bovenbouw:
II
III
IV
Woonfunctie — — — V Bijeenkomstfunctie voor bedrijfsmatige kinderopvang — — — V Bijeenkomstfunctie (overig) V V* — V Cellenfunctie — — — V Gezondheidszorgfunctie voor aan bed gebonden patiënten — — — V Gezondheidszorgfunctie (overig) V V* — V Industriefunctie V V* — V - dierverblijven — — — — Kantoorfunctie V V* — V Logiesfunctie — — — V Onderwijsfunctie V V* — V Sportfunctie V V* — V Winkelfunctie V V* — V Overige gebruiksfunctie voor stallen van motorvoertuigen V V* — V Overige gebruiksfuncties (overig) V V* — V Legenda: V = toegestaan boven een BvB-compartiment volgens het betreffende pakket; — = niet toegestaan boven een BvB-compartiment volgens het betreffende pakket; * = boven een BvB-compartiment met pakket II is niet uitgesloten, maar de daadwerkelijke toepassing zal beperkt zijn omdat het aanbrengen van een RWA-installatie in een brandcompartiment onder een bovenbouw bouwtechnisch zeer gecompliceerd is.
070288a - W27
17
save is een onderdeel van oranjewoud
Beheersbaarheid van Brand 2007 Deel 1: Methode BvB - integrale leidraad -
Opdrachtgever: Ministerie van BZK Directie Brandweer en GHOR Postbus 20011 2500 EA Den Haag
Oranjewoud SAVE in samenwerking met Postbus 321 7400 AH Deventer Tel: 0570 - 663 993 Fax: 055 - 663 992 E-mail:
[email protected]
april 2007 070288b– W27
EFPC, Bilthoven V2BO Advies, Leersum
Deel 1: Methode BvB 2007
2
070288b - W27
Deel 1: Methode BvB 2007
Inhoud van Deel 1: Methode BvB
1
pag. 5
Leeswijzer
2 Beginselen van de Methode BvB 6 2.1 Principe 6 2.2 Beperking aan het gebruik van een BvB-compartiment 7 2.2.1 Blijvende beperking aan het gebruik 7 2.2.2 Aanvraag, melding en toezichtarrangement 7 2.3 De maximale grootte van een brandcompartiment 8 2.3.1 Vier maatregelpakketten 8 2.3.2 Verband tussen omvang, vuurlast en vuurbelasting 9 2.4 Eisen aan de omhulling 9 2.4.1 De WBDBO-eis aan de omhulling 10 2.4.2 Verschillende soorten omhullingen 11 2.4.3 Consequenties 12 2.5 Principes voor het bepalen van de vuurbelasting 13 2.5.1 Verbrandingswaarden die niet of niet volledig meetellen 14 2.5.2 Verbrandingswaarden die volledig of gedeeltelijk worden meegenomen 14 2.5.3 Toepassing van NEN 6090 in het kader van de Methode BvB 15 2.6 Brandbestrijding bij BvB-compartimenten 16 2.6.1 Uitgangspunt 16 2.6.2 Veronderstelde en feitelijke brandweerinzet 16 2.7 'Beheersbaarheid van Brand' en de milieuvergunning 17 3 Toepassingsgebied en algemene voorwaarden 3.1 Algemene voorwaarden 3.2 Toepassingsgebied algemeen 3.2.1 Nieuwbouw / bestaande bouw 3.2.2 Gevaarlijke stoffen 3.3 Toepassingsgebied: Gebruiksfuncties 3.3.1 ‘Slaapgebouwen’ en gebouwen met bedgebonden verpleegfunctie 3.3.2 Functiebeperkingen voor maatregelpakket I 3.3.3 Brandcompartimenten met celvormige onderverdeling (pakket I) 3.3.4 Functiebeperkingen voor maatregelpakket III 3.4 Beperkingen aan vormgeving van BvB-compartimenten 3.4.1 Een BvB-compartiment moet zich in één gebouw bevinden 3.4.2 Beperking aan de hoogte van BvB-compartimenten 3.4.3 Beperking van de gebruiksoppervlakte op verdiepingen 3.5 Beperking aan het stapelen van brandcompartimenten 3.5.1 Beperkingen aan het stapelen van BvB-compartimenten 3.5.2 Eisen aan brandcompartimenten bij stapeling 3.5.3 Gevaarlijke stoffen in gestapelde brandcompartimenten 3.5.4 Stapelen van andere compartimenten op een BvB-compartiment 3.5.5 Functiebeperking van gestapelde normale brandcompartimenten
070288b - W27
19 19 20 20 21 21 21 22 23 23 24 25 25 25 25 25 26 26 27 28
3
Deel 1: Methode BvB 2007
4 Maatregelpakketten 4.1 Maatregelpakket I (Basispakket) 4.1.1 Maximale grootte/vuurlast 4.1.2 WBDBO-eis aan de omhulling 4.1.3 Overige eisen (verbindingen) 4.2 Maatregelpakket II (Detectie + RWA) 4.2.1 Maximale grootte en vuurlast 4.2.2 WBDBO-eis aan de omhulling 4.2.3 Beperkte ontwikkelsnelheid 4.2.4 Bouwkundige en installatietechnische voorzieningen 4.2.5 Overige voorwaarden 4.3 Maatregelpakket III (Bulkopslag) 4.3.1 Maximale grootte en vuurlast 4.3.2 WBDBO-eis aan de omhulling 4.3.3 Beperkte afbrandsnelheid 4.3.4 Bouwkundige en installatietechnische voorzieningen 4.3.5 Overige voorwaarden 4.4 Maatregelpakket IV (Sprinklerinstallatie) 4.4.1 De maximale grootte van de vuurlast 4.4.2 De WBDBO-eis aan de omhulling 4.4.3 Eisen aan dak en gevels 4.4.4 Bouwkundige en installatietechnische voorzieningen
29 31 31 31 33 34 34 35 35 37 37 38 38 39 39 39 40 40 41 42 43 43
5 De vereiste brandwerendheid van gevels 5.1 Vertrekpunten 5.1.1 De relatie met NEN 6068 5.1.2 WBDBO-bijdrage is afhankelijk van de warmtestraling 5.1.3 Warmtestraling bij de brongevel 5.1.4 Afstand als onderdeel van de omhulling 5.2 Brandwerendheid van een gevel 5.3 Berekening van de afstandsbijdrage Ca 5.3.1 Berekening van de warmtestraling op de overliggende gevel 5.3.2 De afstandsbijdrage Ca 5.4 De afstandsbijdrage naar naburige horizontale vlakken
45 45 45 46 47 47 48 48 48 50 51
Begrippenlijst
55
Referenties
57
4
070288b - W27
Deel 1: Methode BvB 2007
1
Leeswijzer
Hoofdstuk 2 schetst het principe van de Methode BvB. Hoofdstuk 3 geeft de voorwaarden aan het toepassen en beschrijft het toepassingsgebied van de methode. In hoofdstuk 4 wordt de Methode BvB stap voor stap besproken en komen de maatregelpakketten gedetailleerd aan bod. Hoofdstuk 5 is gewijd aan het bepalen van de vereiste brandwerendheid in de gevels van BvB-brandcompartimenten.
070288b - W27
5
Deel 1: Methode BvB 2007
2
Beginselen van de Methode BvB
De eerder genoemde prestatie-eisen aan de brandcompartimentering in het Bouwbesluit [1] staan los van het gebruik van het compartiment. Door wel met het gebruik en met eventuele voorzieningen rekening te houden, is in sommige situaties een groter brandcompartiment mogelijk. Toepassing van de Methode BvB, levert onder voorwaarden grotere brandcompartimenten, die eenzelfde veiligheidsniveau beogen als de basiscompartimenten van 1.000 m2 uit het Bouwbesluit. De Methode BvB is vooral gericht op nieuwbouwsituaties maar is ook toepasbaar voor bestaande brandcompartimenten groter dan de maximale waarden, zij het met een enkele aanpassingen in de eisen aan de omhulling van die compartimenten.
2.1
Principe
Brandcompartimentering is een onmisbaar middel voor het beheersen van brand. Een brandcompartiment is een vooraf bepaald, maximaal uitbreidingsgebied van brand. Het doel van een brandcompartiment is te voorkomen dat branduitbreiding, buiten het vooraf bepaalde gebied, optreedt en rook-, warmte- of blus(water)schade erbuiten zoveel mogelijk te voorkomen. In een dergelijk geval mag het compartiment eventueel verloren gaan, zolang schade en gevaar voor buurcompartimenten beperkt blijven. Een brandcompartiment is in die zin bedoeld als een zelfstandige 'stoplijn' voor brand. Het dient die functie te behouden gedurende de verwachte duur van de brand in het compartiment. Het basisprincipe van de Methode BvB is tweeledig: 1. Er wordt een controleerbare beperking gesteld aan de totale hoeveelheid brandbaar materiaal in en aan het betrokken brandcompartiment. Dit betekent een gebruiksafspraak (gebruiksbeperking) met toezichtarrangement, waarin de hoeveelheid brandbaar materiaal in de constructie en de inventaris wordt beperkt. De beperking hangt af van een te kiezen maatregelpakket. 2. Er worden eisen gesteld in de vorm van een minimale WBDBO van de omhulling van het brandcompartiment. De eisen hangen van verschillende factoren af; primair van de verwachte brandduur van een onverhoopte brand in het compartiment. De WBDBO-eis kan oplopen tot maximaal 240 minuten en kan dus uitgaan boven die in het Bouwbesluit. In de plaats van de beperking van brandcompartimenten tot een vast aantal vierkante meters gebruiksoppervlakte (Bouwbesluit), komen er dus beperkingen aan de hoeveelheid brandbaar materiaal. Dit betekent dat in een bedrijf waar weinig brandbaar materiaal is opgeslagen in beginsel grotere brandcompartimenten mogelijk zijn dan in bedrijven met veel brandbaar materiaal. De beperking in de hoeveelheid brandbaar materiaal per brandcompartiment is in de Methode BvB afhankelijk van het te kiezen maatregelpakket. Deze maatregel6
070288b - W27
Deel 1: Methode BvB 2007
pakketten beschrijven een situatie (de aard van de vuurbelasting, eisen aan de uitvoering van het brandcompartiment) en aan te brengen voorzieningen, zoals een brandmeldinstallatie of een sprinklerinstallatie.
2.2
Beperking aan het gebruik van een BvB-compartiment
In de Methode BvB wordt een koppeling gelegd tussen: enerzijds: het gebruik van een brandcompartiment in termen van vuurbelasting in combinatie met de eventueel aanwezige bouwkundige en installatietechnische voorzieningen; anderzijds: de omvang, de situering (afstand), de eigenschappen van het dak en de gevels en de bouwkundige sterkte. 2.2.1
Blijvende beperking aan het gebruik
Door een beroep te doen op de Methode BvB, koppelt de aanvrager het beoogde gebruik aan de bouwkundige dimensies van het gebouw. Een aldus gerealiseerd (nieuw) gebouw heeft daardoor een blijvende gebruiksbeperking die andere toepassingen in de weg kan staan. Het is de verantwoordelijkheid van de gebruiker te zorgen dat het gebouw past bij het beoogd maximaal gebruik en dat de gestelde beperking niet wordt overschreden. Ook moeten de bijbehorende voorzieningen (bouwkundig, installatietechnisch en overige) blijvend in stand worden gehouden. Indien het feitelijk gebruik een (beduidend) hogere vuurbelasting heeft dan waarop het gebouw is ontworpen, zullen de aangebrachte voorzieningen bij een brand waarschijnlijk tekort schieten. Hierdoor kan een onbeheersbare brand ontstaan, met veel schade en mogelijk onveiligheid buiten het brandcompartiment. Het is dus nodig dat de voorzieningen en het gebruik op elkaar afgestemd zijn en zo blijven. De overheid heeft hierbij een toezichthoudende en handhavende taak.
2.2.2
Aanvraag, melding en toezichtarrangement
De Methode BvB gaat er van uit dat de gebruiker/aanvrager voor het betreffende object een "rapportage beheersbaarheid van brand" indient, waarin op basis van de Methode wordt beschreven wat de gebruiksbeperking is en wordt aangetoond dat te treffen voorzieningen overeenstemmen met de vereisten in het toegepaste maatregelpakket. Deze rapportage wordt ingediend bij een melding in het kader van het Gebruiksbesluit en voor zover van toepassing bij een aanvraag voor een bouwvergunning en/of milieuvergunning. Het bevoegd gezag kan verlangen dat een toezichtarrangement wordt getroffen, met de nodige waarborgen van onafhankelijkheid en deskundigheid. Denkbaar is dat hiertoe een rol voor geaccrediteerde instellingen is weggelegd. Aangetekend wordt dat gebouwen met BvB-compartimenten kandidaat zijn voor het (door de brandweer) maken van een aanvalsplan.
070288b - W27
7
Deel 1: Methode BvB 2007
2.3
De maximale grootte van een brandcompartiment
De omvang van een brandcompartiment wordt binnen het toepassingsgebied van deze Methode indirect beperkt, namelijk door een grens te stellen aan de zogenaamde vuurlast. Dit is de totale hoeveelheid brandbaar materiaal in de gehele constructie en de gehele gebruiksinventaris. Als maat voor de vuurlast geldt de bruto verbrandingswaarde. Dit is de totale verbrandingsenergie die aan de/een brand kan deelnemen. Volgens het SI-stelsel wordt energie uitgedrukt in Joule, in dit geval in Megajoule (MJ) of GigaJoule (1 GJ = 1.000 MJ). De Methode BvB drukt de verbrandingsenergie echter tevens uit in kilogrammen of tonnen vurenhout equivalent. Eén kilogram vurenhout equivalent staat daarbij voor een energie (verbrandingswaarde) van 19 MJ. Het berekenen van de verbrandingsenergie in termen van vurenhout equivalent heeft enige praktische voordelen die aan de orde komen bij de rekenregels die gekoppeld zijn aan de vuurbelasting. Hierna wordt het begrip “vurenhout equivalent” kortweg met vurenhout aangeduid.
2.3.1
Vier maatregelpakketten
De Methode BvB onderscheidt vier maatregelpakketten genummerd I tot en met IV. Deze pakketten stellen verschillende eisen/beperkingen aan het gebruik van het betrokken brandcompartiment. De pakketten worden in hoofdstuk 4 gespecificeerd en hieronder alvast kort geïntroduceerd: I. Het basispakket, waarin enkel door een gebruiksbeperking aan de maximale vuurlast en daarop afgestemde omhullingseisen, grotere brandcompartimenten mogelijk zijn dan het Bouwbesluit in de standaardprestatie-eisen aangeeft; II. Door aanvullende eisen aan het brandgedrag van de inventaris en het aanbrengen van automatische branddetectie plus een installatie voor rook- en warmteafvoer zijn hier grotere compartimenten mogelijk dan bij pakket I (in overigens vergelijkbare omstandigheden).; III. Een pakket speciaal voor brandcompartimenten bestemd voor bulkopslag, uitgaande van een relatief trage brandsnelheid van een ontwikkelde brand, installatie-technische eisen en een hoge eis aan de WBDBO van de omhulling; IV. Brandcompartimenten met gecertificeerde automatische blusinstallaties, eveneens met daarop afgestemde eisen aan de omhulling. Dit pakket heeft drie uitvoeringsvormen die afhankelijk van het gebruik in toenemende mate grote brandcompartimenten mogelijk maken. De vier pakketten hebben elk een eigen toepassingsgebied in termen van gebruiksfuncties, de aard van betrokken brandcompartimenten en combinatiemogelijkheden, bijvoorbeeld bij gestapelde bouw.
8
070288b - W27
Deel 1: Methode BvB 2007
2.3.2
Verband tussen omvang, vuurlast en vuurbelasting
Kernpunt in de Methode BvB is dat de grootte van een brandcompartiment wordt beperkt tot een bepaalde vuurlast. Voor het basispakket (pakket I) is dat 300.000 kg vurenhout (5.700 GJ); voor de overige maatregelpakketten een veelvoud daarvan.1) Het getal 300.000 is ontleend aan de eerste versie van de Methode. Het komt voort uit de combinatie van twee eisen die op macroschaal voor alle toepassingen samen gelden: a. De brandveiligheid moet minstens gelijk zijn (daarom worden onder andere nadere eisen gesteld aan de WBDBO van BvB-brandcompartimenten). b. Er mag geen sprake zijn van stijging in de bouwkosten.Het referentiepunt hierbij is uiteraard het destijds ingezette beleid van beperking van nieuw te bouwen brandcompartimenten tot 1000 m2. Als de gemiddelde vuurbelasting per vierkante meter bekend is, wordt de maximale grootte van een brandcompartiment in de Methode BvB als volgt berekend:
Amax · q ≤ 300.000 . M waarin: Amax q
300.000
M
2.4
Maximale gebruiksoppervlakte2) van het brandcompartiment in vierkante meters. Gemiddelde vuurbelasting in kg vurenhout per m2 gebruiksoppervlakte. In de waarde van q worden alle bijdragen aan de vuurlast verrekend die aan de brand kunnen deelnemen. Basis-vuurlast van 300 ton vurenhout. Dit is tevens de maximale vuurlast in een brandcompartiment dat volgens het basispakket, pakket I, is gerealiseerd. Maatregelenfactor die geldt vier te onderscheiden maatregelpakketten. M is gelijk aan 1 voor het basispakket (maatregelpakket I) en kan onder bepaalde voorwaarden oplopen tot 333) in maatregelpakket IV. De maatregelfactoren van de pakketten II, III en IV mogen niet worden gecumuleerd.
Eisen aan de omhulling
Onder de omhulling van een brandcompartiment wordt de begrenzing ervan verstaan. De begrenzing kan bestaan uit een constructie (vloer of een wand) met een brandwerende functie, uit afstand, of uit een combinatie van afstand en brandwerende gevels.
1) 2) 3)
De bepalingswijze van de vuurlast en de vuurbelasting volgt in paragraaf 2.5. Conform NEN 2580 [6] De zogenoemde massafactor uit de publicatie van 1995, is hiervan het rekenkundig omgekeerde en heeft tevens enkele nieuwe waarden gekregen.
070288b - W27
9
Deel 1: Methode BvB 2007
Binnen de Methode BvB geldt als principe de volgende eis aan de WBDBO van de omhulling van het beschouwde brandcompartiment: De omhulling moet bestand zijn tegen de verwachte brandduur in het compartiment, waarbij afhankelijk van het maatregelpakket een extra toeslag (veiligheidsmarge) kan worden geëist of een vermindering als compensatie voor bepaalde aangebrachte voorzieningen (sommige maatregelpakketten). Het zojuist genoemde principe is als volgt uitgewerkt (ervaringsgegeven): De verwachte brandduur in minuten is gelijk aan de getalswaarde van de maatgevende vuurbelasting in kg vurenhout/m2. Met andere woorden: X kg vurenhout/m2 staat voor ongeveer X minuten brandduur. De relatie tussen vuurlast en brandduur geldt bij benadering voor binnenbranden en wordt binnen de Methode BvB toegepast ter bepaling van de basiseis aan de WBDBO van de omhulling van het beschouwde brandcompartiment. Binnen één brandcompartiment kunnen verschillende gebruikers en functies gevestigd zijn. Dit betekent dat het begrip 'derden' in dit kader niet toepasbaar is als grond voor verdere brandcompartimentering. In de Methode BvB wordt het begrip 'derden' daarom niet gehanteerd.
2.4.1
De WBDBO-eis aan de omhulling
Het hier boven geformuleerde principe is als volgt uitgewerkt:
WBDBO (omhulling) = qm + toeslag waarin: WBDBO
-
10
qm
De WBDBO-eis die geldt voor de omhulling uitgedrukt in minuten. De minimale WBDBO-eis aan de omhulling van een BvBcompartiment bedraagt 60 minuten. Een scheidingsconstructie die een WBDBO van 240 minuten heeft, zal doorgaans ook langere brandduur kunnen weerstaan en in de praktijk een afdoende niveau van bescherming bieden. Daarom wordt ongeacht de uitkomst van de formule, de WBDBO-eis aan de omhulling gemaximeerd tot 240 minuten. Maatgevende vuurbelasting. Deze wordt bepaald voor de aaneengesloten 1.000 m2 van het bruto grondvlak van het compartiment waar(boven) zich de hoogste vuurlast bevindt (alle bijdragen samen, dus ook op verdiepingen en tussenvloeren binnen het compartiment). Deze qm wordt primair uitgedrukt in kilogram vurenhout/m2 omdat dit een indicatie geeft van de maatgevende brandduur in minuten. Paragraaf 2.5.3 geeft en nadere toelichting op deze bepalingswijze van qm. Voor maatregelpakket III is de maatgevende vuurbelasting niet relevant, omdat de WBDBO-eis daar direct is bepaald op de maximumwaarde van 240 minuten. In para-
070288b - W27
Deel 1: Methode BvB 2007
-
toeslag
2.4.2
graaf 4.3.2 wordt dit nader verklaard. Voor gesprinklerde4) compartimenten (maatregelpakket IV) mag de gemiddelde vuurbelasting over de gehele gebruiksoppervlakte als maatgevend worden gehanteerd. In paragraaf 4.4.2 wordt dit nader verklaard. Veiligheidsmarge in minuten. Een toeslag van 60 minuten is van toepassing op eventuele brandscheidende vloeren tussen gestapelde brandcompartimenten (horizontale scheidingen) bij maatregelpakket I en II. Verder is een toeslag van toepassing op de (verticale) scheidingen met naburige brandcompartimenten in het geval van maatregelpakket I. De toeslag hangt hier af van de oppervlakte van de scheidingsconstructie, van de maatgevende vuurbelasting en van de vrije afstand en bedraagt maximaal 60 minuten.
Verschillende soorten omhullingen
De omhulling van een brandcompartiment kan bestaan uit fysieke bouwconstructies zoals een vloer met een brandwerende functie of een brandmuur, maar ook uit afstand of uit een combinatie van afstand en al dan niet brandwerende gevels. Bij het begrip 'afstand' gaat het om de afstand naar andere brandcompartimenten. Van belang daarbij is dat op het eigen perceel naar de feitelijk aanwezige bebouwing wordt gekeken, terwijl de feitelijke bebouwing op buurpercelen in beginsel geen rol speelt, omdat langs de perceelgrens het principe van spiegelsymmetrie wordt toegepast. Het principe van de spiegelsymmetrie komt voort uit de systematiek het Bouwbesluit [1]. Deze houdt onder andere in dat een gepland object op zijn eigen merites beoordeeld moet kunnen worden. Variabele omgevingsfactoren mogen daarin geen rol spelen. De relatie met buurpercelen wordt in het Bouwbesluit vorm gegeven via het principe van de spiegelsymmetrie. De perceelgrenzen, de as van een aangrenzende openbare weg, respectievelijk openbaar groen, of het midden van aangrenzend openbaar (vaar)water vormen daarbij 'de spiegel'. Er zijn dus twee situaties te onderscheiden: a Een buurcompartiment op eigen perceel: De omhulling bestaat uit de brandmuur/gevel van het compartiment, de afstand tot een buurcompartiment op eigen terrein, plus de aangrenzende gevel ervan; b Een fictief buurcompartiment op een aangrenzend perceel: De omhulling is de gevel van het brandcompartiment, de afstand5 tot een spiegelsymmetrisch gepositioneerd fictief buurcompartiment, plus een gevel daarvan, waarvan de brandwerendheid normatief wordt gesteld op 30 min. 4)
5)
Voor 'sprinklerinstallatie' mag ook worden gelezen: een automatische blusinstallatie die in de omstandigheden naar verwachting adequaat functioneert. Uitgangspunt is dat het ontwerp van de automatische blusinstallatie is afgestemd op de (verdeling van de) vuurbelasting in het betrokken compartiment en dat het adequaat functioneren tenminste eenmaal per jaar wordt gecontroleerd, mede in het licht van de eisen die de Methode BvB stelt aan bouwkundige voorzieningen en aan het gebruik van het compartiment. Deze controles (inspecties) maken onderdeel uit van de certificering van de sprinklerinstallatie. Dit is gelijk aan twee maal de afstand tot de te hanteren spiegellijn (perceelgrens, midden van openbare weg, openbaar water of groen)
070288b - W27
11
Deel 1: Methode BvB 2007
De spiegelsymmetrie heeft dus alleen betekenis voor de afstand tot fictieve buurobjecten buiten het perceel. Brandwerendheid wordt niet gespiegeld. Het voorgaande houdt in dat de perceelgrenzen de uiterste begrenzing van een brandcompartiment vormen maar dat de brandwerendheid respectievelijk WBDBO wel in beperkte mate met het buurperceel gedeeld kan worden. Bij een WBDBO-eis tussen boven elkaar liggende compartimenten moet niet enkel rekening worden gehouden met de branddoorslag (via de vloerconstructie) maar ook met brandoverslag (via de buitenlucht).
2.4.3
Consequenties
Het begrip omhulling en de daaraan gestelde WBDBO-eis heeft de volgende consequenties: - De WBDBO-eis aan horizontale scheidingen (vloeren) kan verschillen van de WBDBO-eis aan de verdere omhulling (de zijden). Bij maatregelpakket I kan de WBDBO-eis ook voor verschillende zijden van het brandcompartiment verschillen. - De concrete brandwerendheidseis aan een (deel van de) gevel hangt mede af van de afstand tot het al dan niet fictieve buurcompartiment en de vereiste weerstand tegen brandoverslag naar een eventueel bovengelegen brandcompartiment. De vereiste brandwerendheid van een gevel geldt van binnen naar buiten vanuit het beschouwde brandcompartiment; - De vereiste brandwerendheid van een interne brandmuur of brandscheidende vloer hangt af van de maatgevende vuurbelasting. De maximale eis aan een brandmuur of brandscheidende vloer, bedraagt in de Methode BvB 240 minuten; de minimale eis is 60 minuten6. - De minimale eis aan een gevel kan bij voldoende afstand nul minuten brandwerendheid zijn (ongeacht de gestelde WBDBO-eis). Bij onvoldoende afstand kan de eis, afhankelijk van de maatgevende vuurbelasting en de overliggende buurgevel7), oplopen tot 240 minuten. - Speciale aandacht is nodig voor de beoordeling van het (eventuele) traject van brandoverslag naar naburige compartimenten, onder andere via het dak. Standaardoplossingen voldoen niet automatisch bij een WBDBO-eis die hoger is dan 60 minuten. - Er kan regelgeving zijn die in het concrete geval een hogere eis stelt. Bijvoorbeeld: eisen aan de constructieve sterkte van een gevel op grond van het Bouwbesluit kunnen hoger zijn dan de eis volgens de Methode BvB. In dat geval telt de hoogste eis. Het Afwegingsmodel gaat nader in op relaties met andere regelgeving. - Voor de WBDBO-bijdrage van de afstand is in de Methode BvB een specifieke Methode nodig in aanvulling op NEN 6068:2005 [10], omdat de WBDBO6
) Bij maatregelpakket IV kan een lagere WBDBO eis van toepassing zijn, zie paragraaf 4.4 Indien de buurgevel op eigen terrein een brandwerendheid van 0 heeft, kan de eis aan de gevel oplopen tot 240 minuten. In het spiegelbeeld van de (eigen) gevel op buurterrein mag een brandwerendheid van 30 minuten aanwezig geacht worden, zodat dan de maximale eis aan de gevel op eigen terrein dan 210 minuten is.
7)
12
070288b - W27
Deel 1: Methode BvB 2007
eis aan de omhulling in de Methode BvB hoger kan zijn dan 60 minuten8). Voorts moet in de Methode BvB niet enkel worden gelet op het bezwijken van gevelopeningen, maar in principe ook op het bezwijken van hele gevels. De specifieke normering en bepaling wordt beschreven in hoofdstuk 5.
2.5
Principes voor het bepalen van de vuurbelasting
In het voorgaande zijn drie met elkaar samenhangende begrippen geïntroduceerd: de vuurlast in een brandcompartiment, het totaal in tonnen vurenhoutequivalent (ton vh) of in GJ; - q, de gemiddelde vuurbelasting per vierkante meter gebruiksoppervlakte, in kg vh/m2 of in MJ/m2; 2 2 - qm, de maatgevende vuurbelasting, primair in kg vh/m of in MJ/m , bepaald over de aaneengesloten 1.000 m2 van de bruto grondoppervlakte9) waar(boven) zich de grootste bijdrage aan de vuurlast bevindt. -
In deze drie grootheden worden in principe dezelfde soorten bijdragen aan de verbrandingsenergie meegeteld. Dat zijn constructieonderdelen en de inventaris (vast en variabel), voor zover deze binnen de verwachte brandduur kan/kunnen bijdragen aan de brand. Deze brandbare delen van de constructie en de inventaris worden daarbij geteld in de mate waarin ze verbrandingsenergie kunnen afgeven. Het gaat daarbij om de bruto verbrandingsenergie. Dit is in principe een fysisch-chemische materiaaleigenschap. Het tempo waarin stoffen aan een brand deelnemen, doet er bij de bepaling van de vuurlast of de vuurbelasting niet toe. Het gaat om de verbrandingsenergie die tijdens de te verwachten brand uiteindelijk kan vrijkomen. Bijvoorbeeld brandvertragend behandelde (kunst)stoffen moeten als regel wel worden meegeteld, omdat ze na enige tijd kunnen (mee)branden. Materialen die niet tot het brandcompartiment behoren, maar zich aangrenzend daaraan bevinden, hoeven niet te worden meegeteld indien ze zich achter een scheiding met voldoende10 brandwerendheid bevinden. Dit betekent bijvoorbeeld dat de verbrandingswaarde van de dakafwerking (isolatie, dakbedekking) moet worden meegeteld, behalve wanneer dat ligt op een dakvloer die van zichzelf voldoende brandwerendheid heeft en waarvan de aansluitingen en details zodanig zijn afgewerkt dat er geen voortijdige doorslag kan plaatsvinden. Op een zelfde wijze moet bijvoorbeeld brandbaar isolatiemateriaal in wanden wel of niet worden meegeteld.
8) 9)
10)
Binnen NEN 6068:2005 hoeft voor een gevel met een brandwerendheid van 30 minuten geen rekening met bezwijken worden gehouden; binnen BvB wel. Bedoeld is de laagste vloer van een brandcompartiment. Onder voorwaarden die in hoofdstuk 3 genoemde zijn, kan een BvB-compartiment boven een ander compartiment liggen. De vloer moet dan wel voldoende brandwerendheid tegen bezwijken hebben. De omhullingseis van de Methode BvB is hierop eveneens van toepassing. Voldoende brandwerendheid is hier: een brandwerendheid die de verwachte brandduur van het materiaal binnen het compartiment kan weerstaan.
070288b - W27
13
Deel 1: Methode BvB 2007
2.5.1
Verbrandingswaarden die niet of niet volledig meetellen
Stoffen, materialen en producten die gedurende de te verwachten brand niet of nauwelijks kunnen deelnemen aan de verbranding, kunnen buiten beschouwing worden gelaten. Voorbeelden hiervan zijn: - Verbrandingswaarde in natte of vochtrijke producten (eerst moet het water verdampen). Dit geldt niet als het vocht zelf brandbaar is (oliën, vetten, alcohol, brandbare oplosmiddelen). Sterke drank moet bijvoorbeeld worden meegerekend bij 36 volumeprocent alcohol en meer. - Levende have; de energie-inhoud daarvan wordt niet verrekend. De grootte van dierverblijven is binnen de Methode BvB beperkt tot 2500 m2. Zie ook figuur 3.1 (toepassingsgebied). - Aluminium in vaste vorm (niet als poeder of in pastavorm). In de omstandigheden van een binnenbrand in een gebouw, brandt vast aluminium nauwelijks mee (bij hoge temperaturen of hogere zuurstofgehaltes kan het echter wel deelnemen en veel energie afleveren); - Andere stabiele metalen in vaste vorm hoeven ook niet te worden meegeteld; - Vuurlastbijdragen in de constructieve vloer van het brandcompartiment (laagste niveau) nemen doorgaans niet/nauwelijks deel. Indien ze kunnen deelnemen aan de brand, moeten ze gedeeltelijk (zie 2.5.2.) te worden meegeteld. Ondergrondse isolatie onder een betonvloer hoeft uiteraard niet te worden meegeteld.
2.5.2
Verbrandingswaarden die volledig of gedeeltelijk worden meegenomen
Afgezien van de in paragraaf 2.5.1 genoemde uitzonderingen, moeten alle aanwezige bijdragen aan de vuurbelasting worden meegenomen. Onderstaand volgt een nietlimitatieve opsomming: - Alle brandbare constructieonderdelen die tot de permanente vuurbelasting worden gerekend, inclusief dakbedekking en (dak/gevel)isolatie voor zover die kan deelnemen11). - De permanente vuurbelasting in de laagste vloer van het brandcompartiment moet voor 1/3 worden meegerekend indien deze kan meedoen in een brand. - De (variabele) vuurbelasting in afwerking, inrichting en meubilair. - De vuurbelasting in de vorm van goederen en producten in zowel productie (installaties) als in op- of overslag. Ook eventueel voertuigen die in het brandcompartiment aanwezig kunnen zijn 12).
Bepalend voor het ontwerp, voor de vergunningverlening en voor de controle is de13) vuurbelasting die in werkelijkheid maximaal aanwezig is. 11)
12 13)
14
Indien een scheidingsconstructie en de detaillering daarvan voldoende brandwerendheid heeft om als compartimentscheiding te gelden, hoeft het brandbare materiaal dat er bovenop ligt uiteraard niet te worden meegeteld. Voor het onderscheid tussen permanente en variabele vuurbelasting zie Toepassingsinstructie BvB. Dus geen tijdsgemiddelde hoeveelheid of iets dergelijks.
070288b - W27
Deel 1: Methode BvB 2007
De bij deze uitgave behorende Toepassingsinstructie BvB geeft nader houvast voor het bepalen van de vuurlast/vuurbelasting ten behoeve van de Methode BvB. Een nadere toelichting op het onderscheid permanente en variabele vuurbelasting is te vinden in paragraaf 5.1.2. Als handreiking zijn daarin ook indicatieve kengetallen voor de vuurbelasting en typerende verbrandingswaarden opgenomen.
2.5.3
Onderscheid vuurbelasting en maatgevende vuurbelasting
Het begrip 'vuurbelasting' staat in BvB voor de bruto verbrandingswaarde per vierkante meter. De verbrandingswaarde wordt in deze leidraad uitgedrukt in zowel Megajoules als in een equivalente hoeveelheid vurenhout: 1 kg vurenhout is 19 MJ, conform NEN 6090 [11]. Uit voorgaande paragrafen blijkt dat de Methode BvB twee verschillende soorten vuurbelasting hanteert: de gemiddelde vuurbelasting q en de maatgevende vuurbelasting qm. De gemiddelde vuurbelasting (q)is de hoeveelheid warmte die per vierkante meter gebruiksoppervlakte vrijkomt bij volledige verbranding van alle aanwezige brandbare materialen. In het kader van de Methode BvB, moet de maatgevende vuurbelasting (qm) worden betrokken op het (eventueel geprojecteerde) bruto oppervlakte van het grondvlak van (een deel van) het brandcompartiment. Deze maat wijkt enigszins af van de gebruiksoppervlakte door het verschil tussen bruto en netto vierkante meters vloeroppervlakte (buitengevel, leidingen, etc). Aanmerkelijke verschillen kunnen verder ontstaan als er bijvoorbeeld open14) tussenverdiepingen in het brandcompartiment aanwezig zijn, die wel meetellen bij de gebruiksoppervlakte maar niet voor de grondoppervlakte. De bijzondere bepaling van de maatgevende vuurbelasting hangt samen met het brandgedrag van brandbare materialen opgeslagen op open tussenverdiepingen. Deze bijdragen aan de vuurbelasting nemen relatief snel deel aan de brand en worden daarom meegeteld op het laagste niveau van het brandcompartiment15). Het gedrag van de vuurlast op 'open' tussenvloeren verschilt in feite niet van dat van vuurlast die in stellingen is opgeslagen. De vierkante meters opslagruimte in die stellingen worden (immers ook) niet als gebruiksoppervlakte geteld. De Toepassingsinstructie BvB geeft nadere aanwijzingen over de bepaling van de beide soorten vuurbelasting en de daarbij gewenste nauwkeurigheid. Het gaat om een beperkte nauwkeurigheidsgraad. Dit is overigens niet in tegenspraak met de verplichting om alle relevante bijdragen aan de vuurbelasting mee te tellen.
14) 15)
'Open' kan ook zijn: niet afgeschermd met een WBDBO die overeenkomt met de eis uit de Methode. Als er in de bodem van het brandcompartiment een sprong voorkomt, wordt het bruto grondoppervlak bepaald door de projectie ervan op het laagste niveau.
070288b - W27
15
Deel 1: Methode BvB 2007
2.6
Brandbestrijding bij BvB-compartimenten
In paragraaf 2.6.1 en 2.6.2 worden deze situaties nader besproken om de interpretatie van het begrip brandweerhulp in het kader van de methode te verduidelijken. Er worden twee situaties onderscheiden: 1. de situatie vooraf, bij het ontwerp van de brandcompartimentering (uitgangspunt); 2. de feitelijke situatie bij een eventuele brand.
2.6.1
Uitgangspunt
Brandcompartimentering is bedoeld voor het, ook onder ongunstige omstandigheden, beperken van de branduitbreiding. Idealiter zou een compartiment dat geheel op eigen kracht moeten doen. De praktijk maakt duidelijk dat dit niet in alle gevallen haalbaar is. Een oorzaak daarvan is dat de aangebrachte voorzieningen niet altijd in stand blijven en kunnen falen. Bij een dergelijke brand kan een grote brandweerinzet nodig zijn. De Methode BvB gaat hiervan echter niet bij voorbaat uit bij het vaststellen van de eisen aan het brandcompartiment. Indien tot grotere compartimenten wordt overgegaan moet immers extra aandacht worden besteed aan de omhulling van het brandcompartiment en de betrouwbaarheid van aangebrachte voorzieningen. Bovendien moeten de bouwkundige eisen volgens de systematiek van het Bouwbesluit op een omgevingsonafhankelijke wijze worden bepaald. De Methode BvB gaat daarom niet uit van eventuele grotere of snellere inzet van de overheidsbrandweer. De Methode BvB stelt eisen aan brandcompartimenten en voorzieningen, in relatie tot het beoogde gebruik van het brandcompartiment. In principe moeten de voorzieningen die zijn getroffen, zelfstandig de branduitbreiding tot de omhulling van het brandcompartiment beperken. Dat geldt voor elk van de vier maatregelpakketten16. In die zin zou er theoretisch geen brandweerinzet nodig zijn voor het compartimenteren (onder controle houden binnen een brandcompartiment) van de brand.
2.6.2
Veronderstelde en feitelijke brandweerinzet
De praktijk bij grote brandcompartimenten is uiteraard dat er bij brand, net als in gebouwen met standaardcompartimenten, een brandweerinzet nodig is. In aanvulling op het gestelde in paragraaf 2.6.1, wordt ervan uitgegaan dat de brandweer volgens gebruikelijke inzetmethoden te werk gaat. In die zin is er bij alle pakketten sprake van een mogelijke brandweerinzet, net als bij compartimenten die voldoen aan de prestatie-eisen van het Bouwbesluit. Dat geldt zelfs voor pakket IV waar de brandweer nodig is om de situatie definitief te stabiliseren na het in werking treden van de sprinklerinstallatie.
16)
Ook bij pakket II mag geacht worden dat de omhulling bestand is tegen de verwachte brandduur.
16
070288b - W27
Deel 1: Methode BvB 2007
De feitelijk bestrijdingsmogelijkheden kunnen pas ter plaatse bij de brand door de bevelvoerder worden beoordeeld. De bevelvoerder en de brandweer zijn dus niet vooraf gebonden aan een bepaald inzetscenario. Wanneer aan de gestelde eisen is voldaan, mag de aanvrager er binnen de beschreven maatregelpakketten vanuit gaan dat de benodigde brandweerinzet in het algemeen kan worden geleverd, zonder dat deze feitelijk in een specifieke situatie of binnen een bepaalde termijn door de overheidsbrandweer moet worden geleverd. Er is dus geen sprake van een garantie, enkel van een omstandigheid die doorgaans in een zodanige mate aanwezig is, dat daarmee bij het dimensioneren van brandcompartimenten rekening gehouden mag worden. Om verschillende redenen kan de feitelijke inzet van meer dan één autospuit noodzakelijk zijn. Onder andere voor het zoeken naar personen, het uitvoeren van een redding of voor hulp bij ontvluchten. De Handleiding Brandweerzorg [13] geeft dan ook voor diverse 'preventief goede' gebouwen een grotere eerste brandweeropkomst aan. Deze handleiding17) gaat voor het plannen van de brandweersterkte uit van het volledige doelstellingenpakket van brandveiligheid. De uitgangspunten voor het plannen van de repressieve brandweerzorg en voor brandcompartimentering vullen elkaar op deze wijze aan. Tenslotte is binnen vrijwel ieder BvB-compartiment een grote brand mogelijk. Dat geldt ook voor 'normale' brandcompartimenten. Een grote brandweerinzet kan daarbij noodzakelijk zijn. Voor de primaire bluswatervoorziening is de inzet conform de Handleiding Brandweerzorg [13] bepalend. Daarnaast zou er voor grotere (2e-lijns)inzetten bluswater beschikbaar moeten zijn. Verwezen wordt hiertoe naar de betreffende richtlijn van de NVBR [14].
2.7
'Beheersbaarheid van Brand' en de milieuvergunning
Mogelijke nadelige externe effecten van een brand zijn: a. schade door direct vlamcontact of hittestraling vanuit de brand; b. schadelijke rook of rookschade buiten het compartiment; c. schade aan de omgeving (andere compartimenten/percelen) door de blus/bestrijdingsactiviteiten op zichzelf; d. verontreiniging van de bodem of het oppervlaktewater door het vrijkomen van schadelijke (vloei)stoffen en verontreinigd bluswater. Een eventueel extreme brandduur binnen het compartiment kan deze effecten versterken. De Methode BvB richt zich niet op de eerste plaats op beperking van deze effecten. In gevallen waar een duidelijk milieubelang speelt, is wel denkbaar dat aan de Methode BvB aanvullende eisen voor brandcompartimentering, installaties of gebruik worden ontleend en vastgelegd in de betreffende milieuvergunning. 17)
Hetzelfde geldt in de Leidraad Repressieve Basisbrandweerzorg die binnenkort uitkomt als opvolger van de Handleiding Brandweerzorg uit 1992.
070288b - W27
17
Deel 1: Methode BvB 2007
Het Afwegingsmodel gaat hierop nader in. Er zijn dus zinvolle toepassingen van de Methode BvB in het kader van de Wet Milieubeheer; onder andere in de publicatie PGS15 [16] over opslagen voor gevaarlijke stoffen, voor zover die groter zouden kunnen zijn dan de 1000 m2 die het Bouwbesluit aangeeft. Een algemeen uitgangspunt bij gebruik van de Methode BvB is dat gevaarlijke stoffen (voor zover ze toegestaan zijn) worden meegerekend bij de bepaling van de vuurlast en vuurbelasting, indien ze tijdens de te verwachten brandduur aan de brand kunnen deelnemen. De Methode BvB kan overigens nìet worden gebruikt voor het verminderen van eisen die op grond van de Wet Milieubeheer aan situering, compartimentering en installaties worden gesteld. Specifieke regels voor objecten waarin (bij brand) gevaarlijke stoffen worden gebruikt, op- of overgeslagen, worden in de Methode BvB niet gegeven. Daarvoor wordt verwezen naar de relevante regelgeving en richtlijnen.
18
070288b - W27
Deel 1: Methode BvB 2007
3
Toepassingsgebied en algemene voorwaarden
Dit hoofdstuk vermeldt eerst de algemene voorwaarden voor het gebruik van de Methode 'Beheersbaarheid van Brand'. Vervolgens wordt het toepassingsgebied van de methode beschreven. 3.1
Algemene voorwaarden
De Methode BvB geeft in het kader van afdeling 2.22 (grote brandcompartimenten) van het Bouwbesluit [1]een aantal standaardoplossingen die voldoen aan de functionele eis ter beperking van uitbreiding van brand. De bedoelde standaardoplossingen zijn vorm gegeven in vier maatregelpakketten, genummerd I, II, III en IV. De beperkingen aan het toepassingsgebied van deze maatregelpakketten zijn beschreven in paragraaf 3.2 en volgende; de vereisten van de maatregelpakketten en de bijbehorende bepalingsmethoden zijn vermeld in hoofdstuk 4 en 5. De Methode BvB sluit op geen enkele wijze andere oplossingen uit die aan de functionele eis kunnen voldoen. Bij het gebruik van de Methode gelden de volgende algemene voorwaarden: 1. De aanvrager levert, afzonderlijk of gecombineerd en voor zover nodig voorzien van toelichting: a. een situatietekening van het perceel en voor zover aanwezig aansluitend(e) openbare wegen, openbaar groen of openbaar water; b. een indelingstekening van het perceel met voor zover van toepassing bestaande bebouwing; c. aanduiding van bestaande/nieuwe gedeelten (grote brandcompartimenten) waarvoor de Methode BvB wordt ingezet. 2. De grote brandcompartimenten waarvoor de aanvraag wordt gedaan moeten aan alle eisen van het Bouwbesluit voldoen die voor een brandcompartiment in die situatie gelden, met uitzondering van de directe prestatie-eis betreffende de grootte. De Methode BvB kan in verband met de functionele eis ter beperking van het uitbreiden van brand op onderdelen een strengere eis stellen dan het Bouwbesluit. De combinatie van zwaarste eisen geldt. 3. Vanuit de vluchtoptiek maar ook vanwege bestrijding van brand kunnen nadere beperkingen aan de compartimentgrootte zijn (of worden) gesteld. deze aspecten worden niet in de Methode BvB behandeld. Uiteraard moet de vluchtveiligheid goed geregeld zijn. De persoonlijke veiligheid heeft overigens geen 1-op-1 relatie met de omvang van brandcompartimenten; veeleer met rookcompartimentering en met goede vluchtmogelijkheden. De aanvrager geeft aan of naar zijn mening voor het aspect van veilig vluchten wordt voldaan aan de betreffende prestatie-eisen van het Bouwbesluit, dan wel of een andere geschikte bepalingsmethode op gelijkwaardige wijze uitsluitsel geeft over de vluchtveiligheid. Hetzelfde geldt voor de brandbestrijding 18).
18)
Zie onder andere de referenties [3], [19] en [23]. 070288b - W27
19
Deel 1: Methode BvB 2007
4.
Toepassing van de Methode BvB brengt met zich mee dat aan betrokken brandcompartimenten een blijvende en controleerbare gebruiksbeperking wordt gesteld. Deze gebruiksbeperking betreft: a. de totale hoeveelheid brandbaar materiaal (vuurlast) en de verdeling ervan (op hoofdlijnen) over de brandcompartimenten ( in verband met de maatgevende vuurbelasting); b. in maatregelpakket II, III en IV worden bepaalde brandbeveiligingsinstallaties geëist. Indien de aanvrager nog niet precies het uiteindelijke gebruik kent, moet hij om in aanmerking te komen voor toepassing van de Methode, (toch) een gebruiksbeperking kiezen die voldoende werkruimte biedt (kosten-batenafweging).
5.
De gebruiksbeperkingen en (voor zover van toepassing) de vereiste brandbeveiligingsinstallaties die uit de Methode BvB volgen, worden vastgelegd in een melding conform het Gebruiksbesluit.
6.
Naar genoegen van het bevoegd gezag kan daarbij een toezichtarrangement worden getroffen waarin de vereiste additionele aandacht voor controle wordt geregeld.
7.
De gebruiker is verantwoordelijk voor het binnen de te stellen grenzen houden van het gebruik en het instandhouden van vereiste afstanden, scheidingen en voorzieningen. Gedane opgaven dienen als toetsingscriterium van de feitelijke situatie.
3.2
Toepassingsgebied algemeen
De Methode BvB geeft in het kader van afdeling 2.22 van het Bouwbesluit een aantal mogelijke oplossingen voor brandcompartimenten die groter zijn dan de standaardprestatie-eis, om te voldoen aan de functionele eis ter beperking van de uitbreiding van brand. De methode onderscheidt een viertal maatregelpakketten. De toepassingsmogelijkheden verschillen per maatregelpakket. Paragraaf 3.3, 3.4 en 3.5 beschrijven de toepassingsmogelijkheden en -beperkingen van de vier maatregelpakketten. 3.2.1
Nieuwbouw / bestaande bouw
De Methode BvB is primair voor nieuwbouwsituaties uitgewerkt. De methode is echter met een enkele aanpassing ook bruikbaar voor bestaande situaties. Deze aanpassing betreft niet de omvang van brandcompartimenten, maar de interpretatie van de (primair voor nieuwbouw geldende) eisen aan de omhulling. Het bevoegd gezag wordt gevraagd rekening te houden met de bestaande bouwkundige situatie en de risico’s van uitbreiding van brand af te wegen, mede in het licht van de eerder vergunde situatie en de nieuwe eisen uit het Bouwbesluit. Het Afwegingsmodel BvB geeft nadere indicaties voor gebruik van de Methode BvB voor bestaande bouw.
20
070288b - W27
Deel 1: Methode BvB 2007
3.2.2
Gevaarlijke stoffen
Indien er vanuit bestaande regelgeving gevaarlijke stoffen (mogen) voorkomen in brandcompartimenten waarop de Methode BvB wordt toegepast, dan moet de verbrandingswaarde van die stoffen worden meegerekend in de vuurbelasting indien ze kunnen deelnemen aan een brand in het brandcompartiment. Dus ook wanneer in een kast of een kluis gevaarlijke stoffen voorkomen binnen een BvB-compartiment, dan moet de verbrandingswaarde ervan in de volgende gevallen altijd worden meegeteld: indien de afscheiding ervan minder dan 60 minuten brandwerend is, of; bij een brandwerendheid van de afscheiding gelijk of hoger aan 60 minuten: indien de brandwerendheid van de afscheiding lager is dan de maatgevende vuurbelasting in het grote brandcompartiment. De Methode BvB is eveneens bruikbaar in het kader van de publicatie PGS15 [16] over opslagen voor (verpakte) gevaarlijke stoffen. De Methode BvB kan daar worden toegepast om te bepalen of een opslag groter kan zijn dan de 1000 m2 die het Bouwbesluit (voor nieuwbouw) aangeeft. De eisen die BvB daarbij stelt, gelden dan in aanvulling op de eisen van PGS15. Paragraaf 3.5.3 geeft in dat verband overigens aanvullende bepalingen voor het geval van BvB-compartimenten met een opbouw, zie paragraaf 3.5.3. Het Afwegingsmodel (Deel 3) geeft bij het voorgaande enige nadere indicaties.
3.3
Beperkingen aan gebruiksfuncties
Onderstaande tabel (figuur 3.1) geeft aan welke gebruiksfuncties wel en niet mogen voorkomen in een BvB-compartiment volgens een bepaald maatregelpakket. Het meest beperkte toepassingsgebied geldt voor pakket III, dan volgen pakket I en II, met een wezenlijk ruimer toepassingsgebied. Pakket IV heeft het meest uitgebreide toepassingsgebied in termen van gebruiksfuncties.
3.3.1 ‘Slaapgebouwen’ en gebouwen met bedgebonden verpleegfunctie De Methode BvB is niet geschikt voor het bepalen van de eisen aan grote brandcompartimenten waarin wordt overnacht (woningen, woongebouwen, logiesgebouwen), en evenmin voor brandcompartimenten die zijn bestemd voor verblijf van niet-zelfredzame personen, zoals bij zorgverlening aan personen die aan bed gebonden zijn. Dergelijke gebruiksfuncties kunnen onder bepaalde voorwaarden wel gelegen zijn in het gebouw maar mogen niet voorkomen in een brandcompartiment waarop de Methode BvB wordt toegepast. In tabel 3.1 is dit aangegeven.
070288b - W27
21
Deel 1: Methode BvB 2007
Toepasbaar Maatregelpakket Gebruiksfunctie
I
II
III
IV
Woonfunctie
—
—
—
—
Bijeenkomstfunctie voor bedrijfsmatige kinderopvang
—
—
—
V (b)
V, mits a
V
—
V
Cellenfunctie
—
—
—
—
Gezondheidszorgfunctie bestemd voor aan bed gebonden patiënten
—
—
—
—
Gezondheidszorgfunctie (overig)
V mits a
V
—
V
Industriefunctie (zie toelichting c)
V
V
Bulkopslag
V
Bijeenkomstfunctie (overig)
2
- dierverblijven
2500 m + aanv. 1
—
—
—
Kantoorfunctie
V mits a
V
—
V
Logiesfunctie
—
—
—
—
Onderwijsfunctie
V mits a
V
—
V
Sportfunctie
V mits a
V
—
V
Winkelfunctie
V mits a
V
—
V
— (d)
— (d)
—
V
V
V
—
V
Overige gebruiksfunctie bestemd voor het stallen van motorvoertuigen Overige gebruiksfuncties (overig) Verklaring: V = toepasbaar — = niet toepasbaar Aanvullende voorwaarden: 1 = Levende have mag niet in de berekening van de vuurbelasting worden meegenomen
Toelichtingen: a. Bij pakket I gelden de aanvullende voorwaarden van paragraaf 3.3.2 en 3.3.3; b. BvB is bij deze gebruiksfunctie niet van toepassing wegens niet-zelfredzaamheid van gebruikers, tenzij sprinklers worden toegepast (pakket IV); c. Onder bepaalde voorwaarden hoeft een lichte industriefunctie op grond van BB artikel 2.104 geen brandcompartiment te zijn; d. De Methode BvB is niet direct toepasbaar voor parkeergarages. Zie daarvoor de betreffende publicaties van de NVBR (LNB) en van SBR
Figuur 3.1: Overzicht van de toepasbaarheid van de maatregelpakketten bij de gebruiksfuncties die het Bouwbesluit onderscheidt 3.3.2
Kantoorgebouwen
De Methode BvB is niet bedoeld om de prestatie-eisen, die in het Bouwbesluit worden gesteld, zonder compensatie te verruimen. Naast het verbod op slaapfuncties (woonfuncties, kinderopvang, cellen, logiesverblijven en bedgebonden gezondheidszorg) binnen een BvB-compartiment waarin maatregelpakket I is toegepast, geldt bovendien dat dit maatregelpakket I niet van toepassing is op kantoorgebouwen.
22
070288b - W27
Deel 1: Methode BvB 2007
Met inachtneming van de beperkingen in paragraaf 3.3.3.kan maatregelpakket I overigens wel worden gebruikt voor brandcompartimenten waarin mede een kantoorfunctie voorkomt. 3.3.3 Brandcompartimenten met celvormige onderverdeling Een BvB-compartiment kan meer dan één gebruiksfuncties bevatten. Binnen één BvB-compartiment kunnen die functies tevens in onderling fysiek afgescheiden verblijfsruimten voorkomen. Wanneer het daarbij gaat om celvormige structuren met een bijeenkomstfunctie, een gezondheidszorgfunctie (met uitzondering van gezondheidszorg voor bedgebonden patiënten), een kantoorfunctie, een onderwijsfunctie, een sportfunctie of een winkelfunctie, gelden bij maatregelpakket I de volgende eisen en beperkingen. Binnen een BvB-compartiment met deze celvormige functies gelden de volgende eisen: a. Genoemde gebruiksfunctie worden bij een gezamenlijke gebruiksoppervlakte van in totaal meer dan 500 m2 met 30 minuten brandwerendheid afgescheiden van de rest van het BvB-compartiment. Binnen de bedoelde gebruiksoppervlakte wordt voldaan aan de standaard prestatie-eisen van het Bouwbesluit; b. Bij een gezamenlijke gebruiksoppervlakte van meer dan 1.000 m2 worden voor deze celvormige gebruiksfuncties met 60 minuten brandwerendheid afgescheiden van de rest van het BvB-compartiment. Binnen de bedoelde celvormige gebruiksoppervlakte wordt voldaan aan de standaard prestatie-eisen van het Bouwbesluit. Dit laatste houdt onder andere in dat daarbinnen brandcompartimenten voorkomen van maximaal 1000 m2; c. Bij de bepaling van de omvang van het gehele BvB-compartiment en bijbehorende randvoorwaarden wordt de gebruiksoppervlakte en de vuurbelasting van de afgescheiden delen wel meegerekend (want deze maakt onderdeel uit van het BvB-compartiment19)); d. De WBDBO van het BvB-compartiment naar buurcompartimenten wordt gebaseerd op de maatgevende vuurbelasting. Aanwezige brandscheiding binnen het BvB-compartiment mogen overigens worden meegenomen binnen de relevante uitbreidingstrajecten. De onder punt a. respectievelijk onder punt b. gestelde eisen dienen om te voorkomen dat het doorzoeken van de afzonderlijke ruimten een ongewenste hoog beslag legt op de capaciteit van de brandweer. 3.3.4
Bulkopslag
Maatregelpakket III kan enkel worden gebruikt voor dat deel van de industriefuncties waarin sprake is van bulkopslag met een relatief lage afbrandsnelheid. Dit wordt bij de beschrijving van het pakket nader gedefinieerd in paragraaf 4.3.3. Opslag in stellingen zal hoogst zelden aan de beschrijving van “bulkopslag” voldoen. 19)
Dit geldt natuurlijk niet wanneer de WBDBO-eis aan het celvormige deel (in het geval van 60 minuten) gelijk is aan de WBDBO-eis van het BvB-compartiment wanneer die laatste in het specifieke geval tot 60 minuten beperkt blijft. Dan gaat het om verschillende brandcompartimenten waarvan het celvormige deel afzonderlijk kan worden beschouwd.
070288b - W27
23
Deel 1: Methode BvB 2007
3.4
Beperkingen aan vormgeving van BvB-compartimenten
Aan de orde komen hier: a. Een BvB-compartiment moet in één gebouw vallen. b. Beperking van de hoogte van BvB-compartimenten c. Beperking van en de gebruiksoppervlakte op verdiepingen binnen een BvBcompartiment. Een en ander is weergegeven in figuur 3.2 en wordt nader toegelicht in de paragrafen 3.4.1 tot en met 3.4.3. NB: In paragraaf 3.5 volgen nog specifieke beperkingen voor gestapelde bouw met BvBcompartimenten. Voor zover deze beperkingen algemeen zijn, zijn ze in figuur 3.2 vermeld. In figuur 3.3 van paragraaf 3.5 wordt specifiek aangegeven welke gebruiksfuncties boven een BvB-compartiment mogen voorkomen.
Maatregelpakket
Beperkingen aan
BvB-compartimenten
I
II
III
IV
Toelichting
V
V
V
V
zie Deel 1 §3.3.2/3
‘vrij’
—.
‘vrij’
§3.3.2 + ~3
15 m
15 m
15 m
zie § 3.4.2
§ 3.4.2
50%
50%
nihil
‘vrij’
§ 3.4.3
V
V
—
‘vrij’
15 m
15 m
—
‘vrij’
180
180
—
240
qm + 60
qm + 60
—
zie § 4.4.2
V
V
V
V
aan de aard ervan: vallend binnen één gebouw Beperking aan celvormige indeling maximale hoogte maximaal aandeel van verdiepingen in de gebruiksoppervlakte
Deel 1 § 3.4.1 Deel 1
aan het stapelen van BvB-compartimenten op elkaar: maximaal 1 op een ander maximale gezamenlijke hoogte
Deel 1 § 3.5.1 Deel 1 § 3.5.1
aan het gebruik en de scheiding bij stapeling: maatgevende vuurbelasting maximaal (qm in kg vurenhout/m2) WBDBO van horizontale scheiding (minuten) Gevaarlijke stoffen bij stapeling: minimaal volgens vigerend beleid Verklaring: V = van toepassing c.q. toegestaan — = niet van toepassing / / niet toegestaan ‘vrij’ = binnen BvB geen verdere beperking dan in de tabel toepassingsgebied
Opmerkingen Bij het bouwen van normale compartimenten boven 1 laag BvBcompartimenten, stelt BvB geen verdere hoogtebeperking aan de bovenbouw. In figuur 3.3 zijn wel beperkingen gesteld aan de gebruiksfuncties van (normale) brandcompartimenten boven een BvBcompartiment. Boven 2 lagen BvB-compartimenten, wat het maximum is, is geen verdere bovenbouw toegestaan, met uitzondering van ‘normale’ technische ruimten en met uitzondering van maatregelpakket IV.
Figuur 3.2: Overzicht van algemene eisen aan BvB-compartimenten en het bouwen van andere compartimenten op een BvB-compartiment.
24
Deel 1 § 3.5.2 Deel 1 § 3.5.2 Deel 1 § 3.5.3
070288b - W27
Deel 1: Methode BvB 2007
3.4.1
Een BvB-compartiment moet zich in één gebouw bevinden
De Methode BvB is in beginsel alleen van toepassing op grote brandcompartimenten die zich in één fysiek gebouw bevinden. In figuur 3.2 is dit als uitgangspunt aangegeven. Het Bouwbesluit staat evenwel toe dat een brandcompartiment uit meerdere gebouwen bestaat. Het Afwegingsmodel geeft indicaties voor een eventuele op BvB gebaseerde aanpak bij brandcompartimenten die uit meer gebouwen bestaan. 3.4.2
Beperking aan de hoogte van BvB-compartimenten
Met uitzondering van pakket IV, kunnen met de Methode BvB geen brandcompartimenten worden gerealiseerd waarvan de inwendige hoogte meer is dan 15 meter (nokhoogte, c.q. de grootste hoogte tussen vloerconstructies). 3.4.3
Beperking van de gebruiksoppervlakte op verdiepingen
Voor pakket I, II en III zijn beperkingen gesteld aan het gedeelte van de gebruiksoppervlakte dat op verdiepingen en tussenvloeren binnen het BvB-compartiment aanwezig mag liggen. Bij pakket I en II mag dit gedeelte hoogstens 50 % beslaan van de totale gebruiksoppervlakte van het brandcompartiment. De achtergrond daarvan is dat de Methode niet bedoeld is voor het realiseren van brandcompartimenten met complexe indelingen die meerdere verdiepingen beslaan. Dit punt moet in relatie worden gezien met 3.4.1 (de hoogtebeperking) en de nu volgende paragraaf 3.4.3. In pakket III mag slechts een verwaarloosbaar deel van de gebruiksoppervlakte op een verdiepingsvloer of tussenverdieping liggen. Gedacht wordt daarbij onder andere aan een kleine ruimte die bedoeld is voor toezicht of bediening van installaties in de opslaghal.
3.5 Beperking aan het stapelen van brandcompartimenten In deze paragraaf komen aan de orde: a. beperkingen aan het stapelen van BvB-compartimenten; b. eisen aan brandcompartimenten bij stapeling; c. gevaarlijke stoffen in gestapelde brandcompartimenten; d. Stapelen van andere compartimenten op een BvB-compartiment e. Functiebeperking van brandcompartimenten boven een BvB-compartiment. De bedoelde eisen zijn opgenomen in figuur 3.2 (zie de vorige bladzijde). 3.5.1
Beperkingen aan het stapelen van BvB-compartimenten
De mogelijkheden voor het stapelen van BvB-compartimenten verschillen per maatregelpakket.
070288b - W27
25
Deel 1: Methode BvB 2007
Bij pakket I en II mogen er binnen de hiervoor genoemde algemene voorwaarden maximaal twee BvB-bouwlagen op elkaar worden gebouwd en is de gezamenlijke inwendige hoogte beperkt tot 15 m. In dat geval mag er geen verder opbouw plaatsvinden, ook niet met andere/normale brandcompartimenten. Bij pakket III is geen stapeling toegestaan. Er mag geen BvB-compartiment boven worden gebouwd en ook geen andere brandcompartimenten, met uitzondering van beperkte technische ruimten. Bij pakket IV stelt de Methode BvB geen beperkingen aan de hoogte van de bovenbouw, mits de BvB-compartimenten (waar het om kan gaan) alle zijn toegerust volgens pakket IV. 3.5.2
Eisen aan brandcompartimenten bij stapeling
Algemeen geldt dat een goede scheiding verzekerd moet zijn tussen de betrokken brandcompartimenten. Bij een WBDBO-eis tussen boven elkaar liggende compartimenten moet niet enkel rekening worden gehouden met branddoorslag (via de vloerconstructie) maar ook met brandoverslag (via de buitenlucht in verticale richting). Bij pakket I en II moet de WBDBO van de scheiding met de bovenbouw 60 minuten boven de te verwachten brandduur liggen (dus een WBDBO-toeslag van 60 minuten). Het gaat hierbij om de brandwerendheid met betrekking tot zowel bezwijken als het in stand blijven van de scheidende functie. Vanwege deze WBDBO-toeslag in de scheiding met de bovenbouw, en gezien het feit dat de maximale WBDBO-eis 240 minuten bedraagt, moet hier de verwachte brandduur tot 180 minuten worden beperkt. In deze gevallen mag daarom de maatgevende vuurbelasting in een BvB-compartiment met stapeling hoogstens 180 kg vurenhout per vierkante meter bedragen. Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat de daadwerkelijke toepassing van pakket II beperkt zal zijn voor het onderste BvB-compartiment. Dit vanwege de technische complexiteit van het aanbrengen van een RWA-installatie bij gestapelde bouw. Bij pakket III wordt geen stapeling toegestaan. Voor een BvB-compartiment met pakket IV geldt dat de maatgevende vuurbelasting maximaal 240 kg vh/m2 mag bedragen (geen toeslag nodig), wanneer er een bovenbouw op is geplaatst.
3.5.3
Gevaarlijke stoffen in gestapelde brandcompartimenten
Gevaarlijke stoffen en bij brand gevaar opleverende stoffen zijn in een BvBcompartiment met bovenbouw beperkt tot de gebruikelijke regelingen. Bepalend zijn respectievelijk ministeriële regelingen, PGS2, gemeentelijke bouwverordening.
26
070288b - W27
Deel 1: Methode BvB 2007
3.5.4
Stapelen van andere compartimenten op een BvB-compartiment
De Methode BvB stelt beperkingen aan de gebruiksfuncties van ‘normale’ brandcompartimenten boven een BvB-compartiment. ‘Normaal’ dient hierbij als korte omschrijving van compartimenten die aan de directe prestatie-eisen van het Bouwbesluit voldoen. Figuur 3.3 vermeldt de mogelijkheden voor het bouwen van andere brandcompartimenten boven een BvB-compartiment. Deze mogelijkheden verschillen per maatregelpakket. Als vuistregel geldt voorts dat de eisen strenger worden wanneer het gebruiksfuncties betreft die op zich al buiten het toepassingsgebied van de Methode BvB vallen. De Methode BvB stelt zelf geen beperkingen aan het aantal bouwlagen van 'normale' brandcompartimenten dat er boven wordt gebouwd. De daarin te huisvesten gebruiksfuncties zijn wel beperkt; zie figuur 3.3. Beperkingen aan bouwen boven een BvB-compartiment
Maatregelpakket van de onderbouw I
II
III
IV
Woonfunctie
—
—
—
V
Bijeenkomstfunctie voor bedrijfsmatige kinderopvang
—
—
—
V
Bijeenkomstfunctie (overig)
V
V*
—
V
Cellenfunctie
—
—
—
V
Gezondheidszorgfunctie bestemd voor aan bed gebonden patiënten
—
—
—
V
Overige-gezondheidszorgfunctie
V
V*
—
V
Industriefunctie
V
V*
—
V
- dierverblijven
—
—
—
—
Kantoorfunctie
V
V*
—
V
Logiesfunctie
—
—
—
V
Onderwijsfunctie
V
V*
—
V
Sportfunctie
V
V*
—
V
Winkelfunctie
V
V*
—
V
Overige gebruiksfunctie bestemd voor het stallen van motorvoertuigen
V
V*
—
V
Overige gebruiksfuncties (overig)
V
V*
—
V
Functie van de bovenbouw:
Legenda:
V — *
= toegestaan boven een BvB-compartiment volgens het betreffende pakket; = niet toegestaan boven een BvB-compartiment volgens het betreffende pakket; = boven een BvB-compartiment met pakket II is niet uitgesloten, maar de daadwerkelijke toepassing zal beperkt zijn omdat het aanbrengen van een RWAinstallatie in het onderste brandcompartiment bij gestapelde bouw technisch zeer gecompliceerd is.
Figuur 3.3: De mogelijkheden van stapeling op een BvB-compartiment verschillen per maatregelpakket en per gebruiksfunctie
070288b - W27
27
Deel 1: Methode BvB 2007
3.5.5
Functiebeperking van gestapelde normale brandcompartimenten
Figuur 3.3 geeft aan welke gebruiksfuncties mogen worden gehuisvest in brandcompartimenten die boven een (1) BvB-compartiment zijn gebouwd. Wanneer de bovenbouw bestaat uit een BvB-compartiment zijn eveneens de beperkingen van figuur 3.1 van toepassing. Er mag geen verdere bovenbouw plaatsvinden boven twee gestapelde BvB-compartimenten, met uitzondering van maatregelpakket IV.
28
070288b - W27
Deel 1: Methode BvB 2007
4
Maatregelpakketten
In dit hoofdstuk worden de vier maatregelpakketten beschreven. Wanneer wordt voldaan aan de betreffende voorwaarden en eisen en de vereiste voorzieningen adequaat en werkzaam zijn, kan binnen het in hoofdstuk 3 aangegeven toepassingsgebied, een brandcompartiment worden gerealiseerd waarvan de beperking aan het uitbreiden van brand voldoet aan wat er is beoogd in het Bouwbesluit [1]. De aanvrager kan bezien welk maatregelpakket voor hem een meer passende oplossing biedt dan de standaard groottebeperking van het Bouwbesluit. De Methode dient tevens als leidraadr voor de instantie die de aanvraag beoordeelt. De totale vuurlast die de aanvrager binnen één brandcompartiment wenst te herbergen, wijst in de richting van een bepaald maatregelpakket, zie figuur 4.1. De vuurlast wordt bepaald volgens principes die in paragraaf 2.5 zijn aangegeven. Pakket
Vuurlast / bijzondere omstandigheden en voorzieningen
I
.
maximaal 300 ton vurenhout (5.700 GJ) per compartiment
II
. . .
maximaal 600 ton vurenhout (11.400 GJ) per compartiment beperkte snelheid van brandontwikkeling (zie par. 4.2.3) diverse aanvullende installatietechnische eisen
.
maximaal 3000 ton vurenhout (57.000 GJ) onder voorwaarden aangaande relatief traag brandgedrag (bulkopslag) maximaal 6000 ton, 7500 ton of maximaal 9900 ton (118.100 GJ) per compartiment hiervoor is o.a. een automatische blusinstallatie vereist. Het uitvoeringsniveau van de installatie bepaalt welk maximum geldt.
III
. IV
.
Figuur 4.1: Enige indicaties voor de keuze van een maatregelenpakket Wellicht kan men het gewenste compartiment direct realiseren met bijvoorbeeld pakket I, II of III. Het kan zijn dat alleen pakket IV direct de gewenste omvang mogelijk maakt. Denkbaar is ook dat een voor de gebruiker bevredigende oplossing wordt bereikt door het gewenste gebouw in te delen in enkele brandcompartimenten volgens een bepaald maatregelpakket. Een andere mogelijkheid is uiteraard dat de gebruiker terugvalt op de standaard prestatie-eisen van het Bouwbesluit. Voor nieuwbouwsituaties houdt dat in dat het gebouw wordt gerealiseerd met de standaard WBDBO-eisen en met brandcompartimenten waarvan de gebruiksoppervlakte hoogstens 1.000 m2 is. Binnen een gebouw zijn deze verschillende mogelijkheden te combineren zolang wordt voldaan aan de beperkingen van het toepassingsgebied (zie hoofdstuk 3) en de verdere voorwaarden die gelden per maatregelpakket. De maatregelpakketten I tot en met IV worden in paragraaf 4.1 t/m 4.4 beschreven en toegelicht. Het schema in figuur 4.2 geeft een beknopt overzicht van de inhoudelijke voorwaarden die per pakket van toepassing zijn. De in hoofdstuk 3 aange070288b - W27
29
Deel 1: Methode BvB 2007
geven beperkingen aan het toepassingsgebied zijn daarin overigens niet herhaald. De maximale omvang van een compartiment kan worden berekend als de gemiddelde vuurbelasting ervan bekend is (q, in kilogram vurenhout/m2; zie de formules onder Omvang). De maatgevende vuurbelasting (qm) bepaalt in pakket I en II de WBDBO-eis. 1 Startvoorwaarden
Alg. voorwaarden en toepassingsgebied
2 Bouwplan + + gebruiksplan
(initieel/definitief) bepalen van de vuurlast behorend bij het compartiment met het beoogde gebruik
3 Voorl. Pakketkeuze
Indicatieve / initiële pakketkeuze bijzondere eisen, gebouwfuncties en combinaties
4 Pakketten Omvang compartiment 2
(q in kg vh/m )
I
II
III
IV
300.000 / q
600.000 / q
3.000.000 / q
6.000.000 / q 7.500.000 / q 9.900.000 / q
qm + toeslag
qm
240
afh. van q en uitvoering van sprinkler
-
+ + -
+ -
+
-
-
>300
-
Laag
-
bijpassende sprinkler-eisen
-
-
Max. 2 -; maar wbdbo qm + 60 bij bovenbouw
Onbeperkt Draagconstr. 20 min; bij bovenbouw: qm + 60 min
Laag geen
Onbeperkt
-
Functionele eis Functionele eis Optimaal Optimaal Nee
WBDBO-eis omhulling (in minuten) minimaal 60, max. 240
Installaties Brandmeldinstallatie Voorziening rook (RWA) Sprinklerinstallatie
Overige voorwaarden Vuurbelasting (q) Ontwikkelsnelheid Inbrandsnelheid Enkelvoudige verbindingen Dak Gevels Stapeling mogelijk gebruiksfuncties aanv. voorwaarden
5 Optimalisatie
-
-
-
-
Beperkt Beperkt Ja
Beperkt Beperkt Ja
nee -
-
Optimalisatie bouwplan, gebruiksplan en pakketkeuze
6 Aanvraag / toetsing
Indienen van aanvraagdocument / toetsing daarvan
7 Gebruik en Controle
Verlenen bouwvergunning; Uitvoering toezichtarrangement
Figuur 4.2: Overzicht van de Methode BvB en de maatregelpakketten daarbinnen
30
070288b - W27
Deel 1: Methode BvB 2007
4.1
Maatregelpakket I (Basispakket)
Maatregelpakket I heeft de volgende kenmerken: 1. Maximale vuurlast in het compartiment: 300 ton vurenhout (5.700 GJ); 2. Eisen aan de omhulling: een WBDBO-toeslag nodig als veiligheidsmarge; 3. Maximaal twee enkelvoudig uitgevoerde verbindingen naar andere brandcompartimenten. Deze kenmerken worden in paragraaf 4.1.1 tot en met 4.1.3 beschreven.
4.1.1
Maximale grootte/vuurlast
De grootte van het maximaal toelaatbare brandcompartiment volgt uit de formule:
Amax · q ≤ 300.000 kg vh waarin: q: Gemiddelde vuurbelasting in kg vurenhout per vierkante meter gebruiksoppervlakte. Amax: Maximale grootte in vierkante meters gebruiksoppervlakte. Ongeacht de uitkomst kan 1.000 m2 als minimaal toegestane grootte worden aangehouden. In dat laatste geval stelt het Bouwbesluit geen beperkingen aan het gebruik. Bij grotere compartimenten zijn er wel gebruiksbeperkingen, in het bijzonder aan de gemiddelde vuurbelasting en de maatgevende vuurbelasting.
4.1.2
WBDBO-eis aan de omhulling
De WBDBO-eis aan de omhulling20) van het brandcompartiment is als volgt: WBDBO = qm + toeslag minimaal: 60 min maximaal: 240 min waarin: De maatgevende vuurbelasting (zie paragraaf 2.5.3) in kg vh/m2, waarqm: door de getalswaarde een verwachting geeft voor de maatgevende brandduur in minuten. toeslag: Een extra eis in minuten die kan variëren tussen 0 en maximaal 60 minuten. De toeslag hangt af van de maatgevende vuurbelasting en de grootte van de betrokken gevel of brandmuur in m2. Voor eventuele horizontale scheidingen dus bij stapeling van brandcompartimenten, is gezien paragraaf 3.5 en figuur 3.2 altijd een toeslag van 60 minuten vereist, waarbij de maatgevende vuurbelasting (qm) niet hoger mag zijn dan 180 kilogram vurenhout per vierkante meter.
20)
Zie paragraaf 2.5.1 voor een toelichting.
070288b - W27
31
Deel 1: Methode BvB 2007
De te hanteren WBDBO-toeslag naar naburige brandcompartimenten (verticale scheidingen) wordt bepaald door de grafieken in figuur 4.3, behalve wanneer er op het betrokken perceel voor de betreffende gevel(s) een onbebouwde (vrije) ruimte aanwezig van minimaal 5 m loodrecht op de gevel. In dat geval wordt de veiligheidsmarge geacht aanwezig te zijn en kan dus een waarde van 0 worden ingevuld voor de toeslag. marge (min)
60 60
60 240
120
90 60
45
45 45
30 30
30 30
t/m 20
20
0 0
0
200
400
600
800
1000
1200
1400
1600
1800
20
2000
scheidend oppervlak (m2)
Figuur 4.3: Grafiek ter bepaling21) van de te hanteren WBDBO-toeslag naar naburige compartimenten; niet van toepassing bij minstens 5 m vrije afstand op het perceel Uit figuur 4.3 kan de toeslag worden afgelezen die in scheidingen met naburige compartimenten moet worden gehanteerd. Daartoe zijn twee invoergegevens nodig: a. De maatgevende vuurbelasting qm. De getalswaarde daarvan bepaalt welke grafieklijn moet worden gehanteerd; b. De totale oppervlakte van de scheiding met het beschouwde buurcompartiment. Dit kan zijn een brandmuur of de oppervlakte van een gevel. Stel dat deze oppervlakte X m2 bedraagt. De werkwijze met figuur 4.3 is verder als volgt: 1. Kies de lijn die dezelfde getalswaarde heeft als de maatgevende vuurbelasting qm (zie bij punt 4 voor tussenliggende waarden); 2. Lees deze lijn af bij X. De uitkomst (de toeslag) heeft meestal een waarde van ofwel 0, 30, of 60 minuten. De toeslag is echter nooit groter dan het getal van de maatgevende vuurbelasting. Dus wanneer qm = 45 kg/m2, dan moet men de lijn met het cijfer '45' hanteren en men ziet dat deze niet hoger komt dan 45 minuten. 3. De WBDBO-eis voor de betrokken scheiding is dan:
WBDBO-eis = qm + toeslag De totale eis is minimaal 60 min en is begrensd tot 240 min
In het voorbeeld van zojuist (qm = 45) levert dat voor scheidingsoppervlakken van 800 tot ca. 1070 m2 een toeslag van 30 minuten op zodat de WBDBO-eis dan 75 minuten bedraagt. Voor een grotere wandoppervlakte bedraagt de toe21)
De gesloten bolletjes bij de sprongpunten geven aan dat deze waarde geldt wanneer het scheidende oppervlak precies bij een sprong in de grafieklijn uitkomt.
32
070288b - W27
Deel 1: Methode BvB 2007
slag 45 minuten en de WBDBO-eis dus 90 minuten. Voor oppervlakten kleiner dan 800 m2 bedraagt de toeslag 0 minuten maar dient als WBDBO-eis het minimum van 60 minuten te worden aangehouden. 4. Wanneer in figuur 4.3 de benodigde grafieklijn niet voorkomt, wordt niet naar een naastliggende waarde afgerond. Men kan elke benodigde grafieklijn zelf bepalen. Men berekent daartoe de plaatsen waar de benodigde grafieklijn een verticale sprong maakt; de 'sprongpunten'. De plaats van is omgekeerd evenredig met qm. Bijvoorbeeld: − De grafieklijn voor ‘qm=60’ springt van 0 naar 30 bij 600 m2. − De grafieklijn voor ‘qm=30' springt van 0 naar 30 bij 1200 m2. − De 600 en 1200 zijn omgekeerd evenredig met de waarde van qm (60 en 30). Daarmee kan elke gewenste normlijn worden bepaald22). Zie de Toepassingsinstructie BvB voor meer uitleg hierover. Uit het voorgaande volgt: - Een verdiepingsvloer die als scheiding tussen brandcompartimenten fungeert, heeft in maatregelpakket I (en II) altijd een WBDBO-toeslag van 60 minuten waarbij de maatgevende vuurbelasting niet hoger dan 180 kilogram vurenhout per vierkante meter mag zijn. - De toeslag kan per zijde van een compartiment verschillen. Daardoor kan in maatregelpakket I de WBDBO-eis voor elke zijde verschillen. De totale WBDBO-eis is gemaximeerd tot 240 minuten en moet minimaal 60 minuten zijn. Voor aan elkaar vast gebouwde brandcompartimenten vertaalt de WBDBO-eis zich direct in een vereiste brandwerendheid van de scheidende muur of vloer. Handreikingen voor de uitvoering van brandwerende constructies zijn onder andere te vinden in de referenties [22] en [24]. Voor compartimenten met onderlinge afstand geeft hoofdstuk 5 aan hoe de eis aan de gevel wordt afgeleid uit de WBDBO-eis van de omhulling. Daartoe moet de 'WBDBO-waarde' van de afstand worden berekend. Paragraaf 5.2 geeft aan hoe dat geschiedt. 4.1.3
Overige eisen (verbindingen)
Een verbinding is een afsluitbare doorvoer voor personen of goederen (zie de nadere definitie in de begrippenlijst). Maatregelpakket I beperkt het aantal enkelvoudig uitgevoerde verbindingen naar op- of aangebouwde andere brandcompartimenten tot maximaal twee. Als één verbinding worden geteld de doorgangen naar eenzelfde naburig aangebouwd brandcompartiment, die vallen binnen de volgende dimensies: - binnen 10 m breedte, - binnen 8 m hoogte, 22
) Opgemerkt wordt dat de grafieklijn die behoord bij de maatgevende vuurbelasting van 240 kg vh/m2, slechts voor de systematiek is opgenomen. Omdat de WBDBO-eis is gemaximeerd op 240 minuten, heeft deze lijn geen praktische betekenis voor een WBDBO-eis. De (kleine) tussensprong die theoretisch ook in deze lijn aanwezig is, is daarom weggelaten.
070288b - W27
33
Deel 1: Methode BvB 2007
- maximaal 40 m2 oppervlakte. Doorgangen die zijn afgesloten door twee achterelkaar geplaatste zelfsluitende constructies worden niet als enkelvoudige verbindingen beschouwd, mits de beide afsluitconstructies samen de vereiste brandwerendheid van de scheidingsconstructie bezitten.
De WBDBO-eis aan een verbinding is dezelfde als die van de betrokken brandscheiding, maar dan in de vorm van een zelfsluitende (bij brand sluitende) constructie. Een enkelvoudige verbinding heeft daarbij één brandwerende laag. Aan het aantal verbindingen met een dubbel uitgevoerde scheidingsconstructie (zelfsluitende twee lagen achter elkaar, elk met de helft van de vereiste WBDBO) wordt geen beperking gesteld. De tussenafstand van de 'dubbele deur' kan zich beperken tot minimaal de dikte van de betrokken wand, tenzij de verbinding tevens fungeert als sluis in een vluchtroute. Dan geldt de minimumafstand tussen de deuren die voor een sluis in het Bouwbesluit is aangegeven (2 m).
4.2
Maatregelpakket II (Detectie + RWA)
Maatregelpakket II heeft de volgende kenmerken: 1. Maximale vuurlast in het brandcompartiment: 600 ton vurenhout (11.400 GJ). 2. Eis aan de omhulling: gelijk aan maatgevende vuurbelasting (geen toeslag). 3. Compenserende maatregelen en voorwaarden: a. beperkte ontwikkelsnelheid van brand, zie par. 4.2.3 voor de voorwaarden; b. automatische brandmeldinstallatie met volledige bewaking en directe doormelding naar de meldkamer van de brandweer, zie verder in 4.2.4; c. voorzieningen voor beperking van de rookdichtheid, zie par. 4.2.4; d. een zodanige bluswatervoorziening dat het in de specifieke situatie voor de brandweer mogelijk is binnen 7 min. na aankomst ter plaatse water op het vuur te brengen in een hoeveelheid die minstens voldoende is voor twee handstralen23), zie eveneens paragraaf 4.2.4; e. enige situatieafhankelijke voorwaarden, zie paragraaf 4.2.5. Indien aan de beschreven voorwaarden is voldaan en de voorzieningen zijn in adequaat werkzame staat aanwezig, dan is maatregelpakket II van toepassing.
4.2.1
Maximale grootte en vuurlast
De grootte van het maximaal toelaatbare brandcompartiment volgt bij dit maatregelpakket uit de formule:
Amax · q ≤ 600.000 kg vh Zie paragraaf 4.1.1 voor verklaring van q en de Amax en de te hanteren eenheden. Ongeacht de uitkomst van de formule wordt 1000 m2 als minimum toegestaan.
23
) Een capaciteit van 1.000 l water/min wordt aanbevolen.
34
070288b - W27
Deel 1: Methode BvB 2007
De maximale vuurlast van 600 ton is direct ontleend aan de vorige versie van de Methode BvB. Deze waarde is bepaald op basis van de 300 ton van pakket I, aangevuld met een statistische risicoafweging. Daaruit is geconcludeerd dat het toestaan van een twee maal zo grote waarde (een maatregelfactor van 2) gerechtvaardigd is. Wanneer aan de voorwaarden en vereiste voorzieningen is voldaan, is de verwachting dat de meeste branden tijdig kunnen worden geblust. De eisen aan de omhulling zijn niettemin zodanig dat een niet tijdig gebluste brand naar verwachting tot het compartiment beperkt blijft. Dan is de interne schade weliswaar hoger dan in het basispakket I, maar dat wordt hier acceptabel geacht en in overeenstemming tot wat uit oogpunt van de prestatie-eisen van het Bouwbesluit mag worden verwacht. Absolute zekerheid over een tijdige blussing is gezien het bovenstaande niet nodig; zie ook paragraaf 2.6.2.
4.2.2
WBDBO-eis aan de omhulling
De WBDBO-eis aan verticale scheidingen met naburige compartimenten is voor een brandcompartiment volgens maatregelpakket II:
WBDBO = qm minimaal: maximaal:
60 min 240 min
De waarde van de maatgevende vuurbelasting (qm)wordt op dezelfde wijze bepaald als in paragraaf 4.1.2 en moet voor deze formule zijn uitgedrukt in kg vh/m2. Voor eventuele horizontale scheidingen bij stapeling van brandcompartimenten24), is gezien paragraaf 3.5 en figuur 3.2 altijd een toeslag van 60 minuten vereist, waarbij de maatgevende vuurbelasting niet hoger mag zijn dan 180 kilogram vurenhout per vierkante meter. Voor aan elkaar vast gebouwde brandcompartimenten vertaalt de WBDBO-eis zich direct in een vereiste brandwerendheid van de scheidende muur of vloer. Handreikingen voor de uitvoering van brandwerende constructies zijn onder andere te vinden in de referenties [22] en [24]. Voor compartimenten met onderlinge afstand geeft hoofdstuk 5 aan hoe de eis aan de gevel wordt afgeleid uit de WBDBO-eis van de omhulling. Daartoe moet de 'WBDBO-waarde' van de afstand worden berekend. Paragraaf 5.2 geeft aan hoe dat geschiedt.
24)
Opgemerkt wordt dat de gebruikelijke uitvoering van RWA-installaties (gebaseerd op natuurlijke ventilatie) doorgaans niet toepasbaar zijn bij aanwezigheid van bovenbouw. Het is dan moeilijk(er) om te voldoen aan de installatietechnische vereisten van maatregelpakket II. Het zelfde geldt bij aanwezigheid van een tussen vloer binnen het betreffende brandcompartiment.
070288b - W27
35
Deel 1: Methode BvB 2007
4.2.3
Beperkte ontwikkelsnelheid
De functionele voorwaarde bij dit maatregelpakket is dat de brand zich naar verwachting in de eerste 20 minuten niet verder ontwikkelt dan circa 25 m2 oppervlakte en maximaal 10 m hoogte 25). De brandontwikkeling wordt bepaald door de brandbaarheid van aanwezig materiaal en de wijze waarop dit is opgesteld (horizontale afstanden, stapelhoogte en dergelijke). Het brandverloop hangt mede af van verpakkingen, eveneens van eventuele brandvertragende eigenschappen/additieven. Verder hangt het brandverloop sterk af van de vorm van de betrokken goederen. Enkele voorbeelden: massief, in grote blokken gestapeld hout brandt relatief langzaam in; een paar kilo houtstof in de lucht kan echter een stofexplosie tot gevolg hebben. Houtstof in opslag brandt weer veel langzamer dan opgewerveld stof. De onderstaande situaties A, B en C worden geacht te voldoen aan de gestelde functionele eis. A. Opslag van producten al dan niet in verpakking waarvan de branduitbreidingsklasse volgens NEN 6065 [9] in de buitenste 15 cm (buitenlaag) voldoet aan: Goederen 26)
Schuim % (gewicht %)
Verpakking
Oppervlakte Bezetting
Stapelhoogte Maximaal
klasse 2 / B klasse 3 / C klasse 4 / D
max. 5% max. 5%
klasse 2 klasse 3 klasse 4
≤ 75% ≤ 75% < 40% (3 m paden)
8m 6m 1,2 m
Aandelen in de 15 cm laag die kleiner zijn dan 1 gewichtsprocent kunnen hierbij als regel verwaarloosd worden27). Voor de ontwikkelsnelheid wordt de buitenste laag van 15 cm bepalend geacht. B. Opslag van producten, tot maximaal 5 m hoog tussen 30 min. brandwerende schotten, in een opstelling zoals schematisch getoond in figuur 4.4. De schotten moeten 0,5 m hoger zijn dan de opslaghoogte, welke zelf maximaal 5 m bedraagt. Door de schotten worden opslagvakken gecreëerd die, gesommeerd over beide zijden van het gangpad, niet groter zijn dan 25 m2. In het onderstaande voorbeeld een palletopstelling van maximaal 1 m diep en per vak 12,5 m breed.
25) 26) 27)
36
Dit is niet de toegestane stapelhoogte zie verder. Ontleend aan het Vultijdenmodel [19]. Hierbij is aangenomen dat de verwaarloosde component geen grote invloed op het brandgedrag heeft.
070288b - W27
Deel 1: Methode BvB 2007
Figuur 4.4: Schematische weergave van een opslag die is onderverdeeld door brandwerende schotten (vakken van 12,5 bij 1 m) C. Vrijwel alle productiesituaties, uitgezonderd productieprocessen met een hoog brandgevaar. Voorbeelden van "hoog brandgevaar" zijn: productie/verwerking van28); - alcoholen e.d.; - vuurwerk (dat overigens buiten het toepassingsgebied valt); - houtwol en cellulose; - vloerbedekking; - hars- en terpentine; - synthetische rubber; - brandbaar schuim.
4.2.4
Technische voorzieningen
Maatregelpakket II vereist de volgende technische voorzieningen: - Een gecertificeerde automatische brandmeldinstallatie met volledige bewaking en directe doormelding naar de alarmcentrale van de Brandweer conform NEN 2535 [5]. - Een voorziening die op ooghoogte een zichtlengte van minimaal 20 m mogelijk maakt tot 30 min. na het ontstaan van de brand: bijvoorbeeld een zo mogelijk gecertificeerde RWA-installatie; zie NEN 6093 [12]29). - Bluswatervoorziening waarmee de brandweer binnen 7 min. na aankomst overal in het BvB-compartiment minstens twee handstralen kan inzetten, voor zover dat niet binnen die tijd direct vanaf een tankautospuit kan.
4.2.5
Overige voorwaarden
In een brandcompartiment gebaseerd op maatregelpakket II worden de volgende aanvullende eisen gesteld: a. Dragende kolommen die voorkomen in of direct aangrenzend aan opslaggebieden zoals bedoeld onder A en B van paragraaf 4.2.3, moeten tot de opslaghoogte 60 minuten bestand zijn tegen bezwijken bij brand. 28) 29
Goederenclassificaties uit Vultijdenmodel [19] en VAS / NEN-EN-12845:2004 [20]. Het ontwerp van de RWA-installatie moet specifiek zijn toegesneden op het gebruik en op deze doelstelling.
070288b - W27
37
Deel 1: Methode BvB 2007
b. Indien zich boven het compartiment geen andere brandcompartimenten bevinden (geen stapeling) moet de bouwkundige sterkte van de draagconstructie minstens 20 minuten bestand zijn tegen bezwijken. Door de aanwezigheid van de RWA installatie in combinatie met de bouwkundige sterkte zal de draagconstructie voldoende lang in stand blijven. d. Indien zich boven het compartiment wel andere brandcompartimenten bevinden (stapeling), is gezien paragraaf 4.2.2 altijd een toeslag van 60 minuten in de scheiding vereist. De maatgevende vuurbelasting mag daarbij niet hoger mag zijn dan 180 kilogram vurenhout per vierkante meter.
4.3
Maatregelpakket III (Bulkopslag)
Maatregelpakket III is enkel van toepassing in speciale gevallen van bulkopslag, waar sprake is van compact opgeslagen materialen met een lage afbrandsnelheid. Het pakket heeft de volgende kenmerken: 1. Maximale vuurlast in het brandcompartiment 3.000 ton vurenhout (57.000 GJ). 2. Eis aan de omhulling: 240 min. 3. Compenserende voorwaarden en voorzieningen: a. Een wijze van opslag en zodanige materialen dat sprake is van een vuurbelasting van minstens 300 kg vh/m2 met lage afbrandsnelheid (zie par. 4.3.3). b. Automatische brandmeldinstallatie met volledige bewaking en directe doormelding naar de alarmcentrale van de brandweer (zie par. 4.3.4). c. Geen enkelvoudige verbindingen toegestaan in brandmuren die het compartiment van eventuele aangebouwde compartimenten scheiden (zie paragraaf 4.3.5).
4.3.1
Maximale grootte en vuurlast
De maximale grootte van het brandcompartiment volgt uit de formule:
Amax · q ≤ 3.000.000 kg vh q minimaal 300 kg vh/m2 .
Dit houdt in dat het compartiment een grootte kan hebben van minstens 1.000 m2 30) en maximaal 10.000 m2 (bij 300 kg vh/m2). Om te bewerkstelligen dat de opslag compact genoeg is en daardoor een lage afbrandsnelheid heeft, is een grens gesteld aan de gemiddelde vuurbelasting. In verreweg de meeste gevallen van bulkopslag zal de vuurbelasting echter beduidend hoger dan de vereiste 300 kg vh/m2 zijn, waardoor de maximale omvang van het brandcompartiment verhoudingsgewijs kleiner is. De 3.000 ton (maatregelfactor 10) is ontleend aan de publicatie 'Beheersbaarheid van brand' uit 1995. De latere analyses en commentaren gaven geen aanleiding dit getal te herzien.
30)
38
Tot 1.000 m2 is de standaardregeling van het Bouwbesluit eenvoudiger.
070288b - W27
Deel 1: Methode BvB 2007
4.3.2
WBDBO-eis aan de omhulling
In dit maatregelpakket mogen er geen andere brandcompartimenten boven op het betrokken compartiment worden gebouwd. De WBDBO-eis aan de scheiding met naburige brandcompartimenten (de omhulling) is 240 min. Bij direct aangebouwde buurcompartimenten vertaalt deze eis zich direct als brandwerendheidseis van de scheidingsconstructie. Handreikingen voor het realiseren van brandwerende constructies zijn onder andere te vinden in de referenties [22] en [24]. Tegengaan van brandoverslag via het dak (daken) naar aangrenzende compartimenten is gezien de hoge WBDBO-eis een aandachtspunt. Hoofdstuk 5 geeft aan op welke wijze door middel van afstand kan worden voorzien in (een deel van) de WBDBO.
4.3.3
Beperkte afbrandsnelheid
Onder de afbrandsnelheid wordt in dit geval verstaan: het tempo van energieomzetting (verbranding) in een situatie waarin géén beperking aan de zuurstoftoevoer zou gelden (het moet gaan om brandstofbeperkte verbranding). Het gaat om een materiaaleigenschap en -dichtheid, die zorgt voor een lage in- of afbrandsnelheid, waardoor een groot deel van de aanwezige brandenergie in de eerste 4 à 5 uur zeker niet aan bod kan komen. De bedoelde afbrandsnelheid moet beperkt zijn tot hoogstens 0,3 kg vh/minuut per m2. Indicaties voor dergelijke situaties zijn, niet limitatief, beschreven onder A en B. A. Grondopslag in bulk van natuurproducten, met de volgende kenmerken: geen vloeistof (en geen bij brand gevaar opleverende stoffen); 3 - homogeen en compacte massa (> 300 kg massa per m feitelijk opslagvolume); - massief, maximaal twee lagen pallets (geen stellingen); 3 - eenheden van minstens 1 m compacte omvang; - poedervormige producten (evt. in zakken, big bags of octabins), zodanig dat geringe uitloop kan plaatsvinden. Minder dan 20% vrije ruimte tussen de big bags, etc. in de opslagblokken; - in hetzelfde compartiment geen andere activiteiten dan aan- en afvoer. Voorbeelden: pakken papier op pallets, in blokken gestapelde houtplaten op pallet. -
B Opslag in stalen vaten en stalen of betonnen silo's Bulkopslag van poeder- of korrelvormige natuurproducten. Het is onwaarschijnlijk maar niet ondenkbaar dat opslag in stellingen aan de eisen voldoet. Het volgende geeft hiervan een indicatie. Indien het materiaal, zonder het in rekening brengen van ventilatiebeperking, sneller inbrandt dan compact gestapeld hout, dan wordt niet aan het criterium van de afbrandsnelheid voldaan.
070288b - W27
39
Deel 1: Methode BvB 2007
4.3.4
Technische voorzieningen
In brandcompartimenten conform maatregelpakket III wordt een gecertificeerde automatische brandmeldinstallatie met volledige bewaking en directe doormelding naar de alarmcentrale van de brandweer, conform NEN 2535 [5] verlangd. Deze dient om te voorkomen dat een brand lang ongemerkt voortwoekert.
4.3.5
Overige voorwaarden
Aan een brandcompartiment gebaseerd op maatregelpakket III worden de volgende aanvullende eisen gesteld: a. Zoals in het toepassingsgebied van dit pakket (zie hoofdstuk 3) is aangegeven mag er bovenop een BvB-compartiment volgens pakket III nìet worden gebouwd (afgezien van incidentele technische ruimten van beperkte omvang). b. In brandscheidingen naar aangebouwde naburige brandcompartimenten zijn geen enkelvoudige verbindingen toegestaan. Deze eis komt voort uit de noodzaak van zo betrouwbaar mogelijke, realiseerbare afsluitingen van de verbindingen die uiteraard een WBDBO van minstens 240 min moeten hebben.
4.4
Maatregelpakket IV (Sprinklerinstallatie)
De basis van dit maatregelenpakket is een sprinklerinstallatie met een hieronder beschreven certificaat. Het doel hiervan is met hoge betrouwbaarheid te zorgen voor automatische beheersing (en zo mogelijk blussing) van een beginnende brand en te voorkomen dat (bijvoorbeeld externe) brandoorzaken ondanks de sprinklerinstallatie tot verlies van het betrokken brandcompartiment kunnen leiden.Met maatregelpakket IV zijn zeer grote compartimenten mogelijk. De precieze omvang hangt af van het uitvoeringsniveau van de sprinklerinstallatie. Maatregelpakket IV heeft de volgende specifieke kenmerken: 1. Gecertificeerde automatische blusinstallatie. 2. Een vuurlast in het brandcompartiment die kan oplopen tot maximaal 9.900 ton vurenhout, wat overeenkomt met 188.100 GJ. Dit getal is van toepassing bij sprinklerinstallaties met het hoogste uitvoeringsniveau (zie paragraaf 4.4.1 en 4.4.4). 3. Eisen aan de omhulling: op het betreffende perceel variërend van minimaal 0, oplopend tot 240 min. De omhulling van het compartiment langs de perceelgrens moet echter minstens een WBDBO van 60 minuten hebben. De daadwerkelijke eis is afhankelijk van de grootte en van de vuurbelasting (zie paragraaf 4.4.2). 4. Compenserende voorwaarden en voorzieningen: a. de uitvoeringsvorm van de automatische blusinstallatie moet zijn afgestemd op de aanwezige situatie en (het brandgedrag van) het feitelijke gebruik van het compartiment. Dit volgens een normering die vergelijkbaar is met het VAS of NEN-EN-12845 [20]; b. de omhulling van het compartiment moet voldoen aan de eisen die in paragraaf 4.4.3 zijn gesteld;
40
070288b - W27
Deel 1: Methode BvB 2007
Het certificaat dient de zojuist genoemde punten (1, 2 en de voorwaarden a en b) te borgen. Dit naast eventuele eisen die mogelijk door andere eisende partijen worden gesteld.
4.4.1
De maximale grootte van de vuurlast
De grootte van het maximaal toelaatbare brandcompartiment is de grootste waarde die volgt uit de volgende formules:
Amax · q ≤ 300.000 · M (kg vh) of : Amax =3000 m2 Dit houdt in dat als de eerste formule een berekende waarde van Amax oplevert die lager is dan 3000 m2, de oppervlakte van het brandcompartiment toch 3000 m2 mag bedragen. Zie paragraaf 4.1.1 voor de verklaring van Amax (in m2) en q die is uitgedrukt in kg vh/m2. De maatregelfactor M in bovenstaande formule kan in dit maatregelpakket drie waarden hebben, afhankelijk van het uitvoeringsniveau van de installatie dat in paragraaf 4.4.4 nader wordt beschreven. Uitvoeringsniveau
normaal verbeterd hoog
M
Maximale vuurlast Ton vh
GJ
6.000 7.500 9.900
114.000 142.500 188.100
20 25 33
Het uitvoeringsniveau heeft vooral betrekking op de feitelijke beschikbaarheid van de installatie en met name op de watervoorziening. De waarden van M in dit pakket hangen (evenals in de andere maatregelpakketten) samen met een risicoafweging. In dit geval gaat het om de kans dat de sprinklerinstallatie eventueel niet het bedoelde effect heeft. Dan gaat een groot brandcompartiment verloren en buurcompartimenten die op eenzelfde wijze zijn uitgevoerd kunnen daarbij ook verloren gaan. Uit ervaringen met de vorige publicatie 'Beheersbaarheid van brand'[2], is gebleken dat de daarin gehanteerde maatregelfactor in redelijkheid moest worden opgehoogd. Dat is mede gebaseerd op de studie "De bijdrage van sprinklers aan Beheersbaarheid van Brand"[21]. Daaruit blijkt eveneens dat de WBDBO-eis aan de omhulling soms lager kan zijn dan de verwachte brandduur bij het falen van de sprinklerinstallatie. Voor gesprinklerde compartimenten van een beperkte omvang is dit acceptabel geacht, voor de zeer grote niet. De feitelijke eis aan de WBDBO hangt mede af van het uitvoeringsniveau van de installatie.
070288b - W27
41
Deel 1: Methode BvB 2007
4.4.2
De WBDBO-eis aan de omhulling
De WBDBO-eis aan de omhulling van het brandcompartiment is:
WBDBO-eis = de kleinste van: q en de waarde uit figuur 4.4 en maximaal: 240 min langs de perceelgrens: minimaal 60 minuten en bij stapeling: minimaal 60 minuten31)
In dit geval is de WBDBO-eis gebaseerd op de hoogte van de gemiddelde vuurbelasting (q) 32) van het gehele compartiment. De gemiddelde vuurbelasting wordt bepaald op de in paragraaf 2.5 beschreven wijze en hier uitgedrukt in kg vh/m2. Figuur 4.4 begrenst33) in feite de basiseis die uit de waarde van de gemiddelde vuurbelasting zou volgen. De mate waarin dit gebeurt, hangt af van de gebruiksoppervlakte van het brandcompartiment in vierkante meters. Het gestippelde deel van onder de 60 minuten geldt voor scheidingen tussen gebouwen op eigen perceel. Voor gevels naar de perceelgrens en voor een (horizontale) scheiding met een gestapeld brandcompartiment geldt een minimum van 60 minuten.
grens aan de WBDBO (min)
270 240 210 180 150 120 90 60 30 0 0
5.000
10.000
15.000
20.000
25.000
gebruiksoppervlakte (m2)
Figuur 4.4: Begrenzing van de WBDBO-eis aan de omhulling bij pakket IV; de begrenzing hangt af van de grootte van het brandcompartiment In de referenties [22] en [24] zijn handreikingen te vinden voor het realiseren van brandwerende constructies. Hoofdstuk 5 geeft aan op welke wijze de factor afstand aan de WBDBO kan bijdragen.
31) 32)
33)
42
Tenzij het bovenliggende compartiment eveneens gesprinklerd is Dit is een verschil met de andere maatregelpakketten. Daar is de vuurbelasting op de 1.000 m2 met de hoogste vuurlast maatgevend. Dat is hier niet nodig omdat de sprinklerinstallatie behoort te zijn afgestemd op de plaatselijk aanwezige vuurbelasting. Daarom wordt in pakket IV de gemiddelde vuurbelasting als maatgevend gehanteerd. Een lage gemiddelde vuurbelasting leidt dus tot een lagere eis dan de betrokken lijn van figuur 4.4.
070288b - W27
Deel 1: Methode BvB 2007
4.4.3
Eisen aan dak en gevels
Om in aanmerking te komen voor dit pakket, moet het risico worden beperkt dat het dak en de gevels (bijvoorbeeld via externe oorzaken) een bijdrage leveren aan een brand die niet door de sprinklerinstallatie kan worden beheerst. Dit houdt in dat er voorzieningen moeten worden getroffen om het doorslaan van een buiten het compartiment ontstane brand naar het gesprinklerde brandcompartiment te voorkomen. Onderstaand wordt een aantal mogelijke oplossingen aangegeven voor invulling van deze functionele eis. − Een eerste oplossing is dat het gesprinklerde compartiment op circa 15 meter afstand staat tot een ander compartiment of gebouw èn er geen brandbare opslag in de buurt van het gesprinklerde gebouw plaatsvindt. Daarnaast moet een dakbrand of gevelbrand door bijvoorbeeld werkzaamheden worden uitgesloten. − Een tweede oplossing is het brandwerend uitvoeren van dak en gevels. De totale opbouw van de scheidingsconstructie, inclusief de detaillering ervan moet voldoende brandwerend zijn. De brandwerendheid geldt dan van buiten naar binnen, immers het gaat om bescherming tegen een brand van buiten het compartiment. − Een derde optie is beperking van de brandbaarheid van de materialen in het dak en in de gevels. Door daarnaast het gebruik van brandbare isolatie in de omhulling te beperken wordt het risico van onbeheersbare uitbreiding van een brandhaard voldoende beperkt. Hiertoe worden de volgende eisen gesteld: Eisen aan brandbaarheid
−
Dak
Isolatie
Gevel
NEN-6065 [7]
klasse 1: NEN 6065 [9]
klasse 1: NEN 6065 [9]
Een vierde oplossing is een “drencher” sprinklersysteem op het dak en langs de gevels van het compartiment. Met een dergelijk systeem wordt als het ware een “waterscherm” gerealiseerd, dat doorslag van brand naar het compartiment voorkomt. De waterbehoefte voor een dergelijk drencher-systeem mag de watervoorziening van de sprinklerinstallatie in het compartiment niet bedreigen, of er moet een onafhankelijke watervoorziening voor het drencher-systeem worden gerealiseerd.
4.4.4
Technische voorzieningen
Maatregelpakket IV is gebaseerd op de aanwezigheid van een sprinklerinstallatie met certificaat. Uitgangspunt daarbij is dat de sprinklerinstallatie en watervoorziening zijn afgestemd op de aard, spreiding en hoogte van de vuurbelasting en dat een daarmee overeenstemmend controleregime is geïmplementeerd. Verder geldt als uitgangspunt dat de sprinklerinstallatie is voorzien van automatische doormelding volgens klasse B1 (VAS, c.q. NEN-EN-12845:2004 [20]).
070288b - W27
43
Deel 1: Methode BvB 2007
Op basis van bestaande indelingen zijn voor dit maatregelpakket de onderstaande uitvoeringsniveaus bepaald. Uitgangspunt hier is dat minimaal een tweedegraads watervoorziening aanwezig is bij vuurbelastingen van 300 kg vh/m2 en meer34). Een sprinklerbewakingssysteem draagt door signalering van afwijkingen (in bijvoorbeeld klepstanden) bij tot het feitelijk functioneren van de watervoorziening. Kenmerken Uitvoeringsniveau
M
normaal
20
verbeterd
25
hoog
33
34)
35)
44
Sprinkler bewakingssysteem
Watervoorziening35)
Leidingsysteem
volledig
Derde graad
(vereist voor nieuwbouw)
("1 bron, 1 pomp")
(normaal)
volledig
tweede graad
(voor nieuw en bestaand)
("1 bron, 2 pompen")
volledig
Eerste graad
(voor nieuw en bestaand)
("2 bronnen, 2 pompen")
(normaal) ringleiding met per alarmklep een aansluiting en blokafsluiters
Gebruikelijk is dat al bij een vuurbelasting van 220 kg vh/ m2 wordt overgegaan tot een watervoorziening van de tweede graad. Dit geldt zeker bij processen, goederen en opslagwijzen waar niet meer kan worden volstaan met een sprinklerinstallatie van het type H12,5 (HHP3) conform het VAS c.q.NEN-EN-12845:2004 [20]. Bij 2 pompen tevens onafhankelijke energievoorziening daarvoor.
070288b - W27
Deel 1: Methode BvB 2007
5
De vereiste brandwerendheid van gevels
In de hiervoor behandelde maatregelpakketten zijn eisen afgeleid aan de omhulling van grote brandcompartimenten. Deze WBDBO-eis aan de omhulling vertaalt zich voor inwendige scheidingsconstructies (brandmuren en compartimentscheidende vloeren) direct in een vereiste brandwerendheid. Voor gevels (uitwendige scheidingsconstructies) geldt dat niet. Dat komt doordat hier een bijdrage te verwachten is van de afstand. Afstand heeft een zekere weerstand tegen brandoverslag. Daardoor kan de brandwerendheidseis aan de gevel bij voldoende afstand tot nul reduceren, terwijl toch aan de WBDBO-eis wordt voldaan. De Methode BvB heeft een specifieke methode voor het bepalen van de bijdrage van afstand tussen gevels aan de WBDBO van de scheiding. Door de soms hoge vuurbelastingen moet namelijk rekening worden gehouden met het na enige tijd bezwijken van de gevels. Dan moet de aanwezige afstand het resterende deel van de WBDBO-eis voor zijn rekening kunnen nemen. Indien de afstand (in verhouding tot de gevelmaten) daartoe onvoldoende is, dan moet de gevel het restant van de WBDBO-eis opvangen en dus een hogere brandwerendheid krijgen. Dit hoofdstuk beschrijft de wijze waarop de benodigde brandwerendheid van de gevel wordt bepaald. Het gaat om normering met bijbehorende bepaling die specifiek is afgestemd op BvB-compartimenten, in aanvulling op de bepalingswijze van NEN 6068 [10], waarvoor het laatste niet geldt. Dit hoofdstuk bestaat uit twee gedeelten: paragraaf 5.1 die de uitgangspunten voor de benodigde berekening van de afstandsbijdrage voor BvB-compartimenten bevat; paragraaf 5.2 en 5.3 die de uit te voeren berekening op zichzelf beschrijven. 5.1
Vertrekpunten
Aan de orde komen hier: 1. de relatie met NEN 6068; 2. WBDBO-bijdrage afhankelijk van het stralingsniveau 3. warmtestraling vanuit de brongevel; 4. de afstand in het begrip 'omhulling'. 5.1.1
De relatie met NEN 6068
Een berekening, conform NEN 6068 [10] van de weerstand tegen brandoverslag moet worden uitgevoerd wanneer er mogelijk overslaggevaar bestaat. Uit deze berekening kunnen in feite twee antwoorden komen: óf: er is geen (voldoende) WBDBO gezien de normale prestatie-eisen van het Bouwbesluit; óf: er is wel voldoende WBDBO, althans in situaties waar de normale prestatieeisen van het Bouwbesluit van toepassing zijn. 070288b - W27
45
Deel 1: Methode BvB 2007
Bij het eerste antwoord ('onvoldoende WBDBO'), moet een andere oplossing worden gevonden. Bij onvoldoende WBDBO volgens NEN 6068, is er steeds ook voor 'Beheersbaarheid van Brand' sprake van een onvoldoende WBDBO. Indien men op basis van NEN 6068 tot een conclusie 'voldoende WBDBO' komt, wil dat echter niet zeggen dat de gevel aan eisen van de Methode BvB voldoet. In NEN 6068 wordt geen zwaardere eis aan een gevel gesteld dan een brandwerendheid van 30 minuten. In de Methode BvB is het noodzakelijk dat bij maatgevende vuurbelastingen boven de 60 kilogram vurenhout/m2 een hogere eis aan de gevel gesteld kan worden dan 30 minuten (bij een niet toereikende afstand). NEN 6068:2004/2005 kent voor industriegebouwen een vereenvoudigde bepaling. Deze bepaling volstaat echter niet voor BvB-compartimenten (groter dan 1000 m2), omdat de gehanteerde uitgangspunten niet overeenstemmen met die van de Methode BvB. Voor een BvB-compartiment moet dus een aanvullende bepaling worden gedaan om de in BvB vereiste brandwerendheid van de gevel vast te stellen. Hieronder volgen de specifieke uitgangspunten daarvoor. In paragraaf 5.2 wordt de eigenlijke berekening beschreven.
5.1.2
WBDBO-bijdrage is afhankelijk van de warmtestraling
WBO [min]
De bijdrage van de afstand in de WBDBO van de scheiding tussen twee naburige brandcompartimenten is afhankelijk van de warmtestraling vanuit het beschouwde brandcompartiment naar het andere. De Methode BvB hanteert de volgende normatieve uitgangspunten voor het bepalen van afstandsbijdrage tot de WBDBO (zie figuur 5.1.): a. Bij een stralingsniveau van 4 kW/m2 is er 240 minuten afstandsbijdrage; b. Net onder 15 kW/m2 is er een bijdrage van 60 minuten WBDBO; wordt de 15 kW/m2 overschreden dan is de bijdrage 0 minuten; c. Tussen 4 en 15 kW/m2 is er sprake van een lineair verloop. 270 240 210 180 150 120 90 60 30 0 0
4 5
10
15
20
25
warmtestraling [kW/m2]
Figuur 5.1: Vertaling van warmtestraling naar een WBO-bijdrage voor grote brandcompartimenten (scenario bezwijkende gevels)
46
070288b - W27
Deel 1: Methode BvB 2007
Deze grafiek heeft in het gebied van beperkte vuurbelastingen, een vloeiende aansluiting op de norm van 15 kW/m2 die NEN 6068 hanteert.36 Het spreekt voor zich dat figuur 5.1 alleen geldt wanneer er geen direct vlamcontact is. Ook mag er geen sprake zijn van convectief contact. Dit betekent dat hij alleen bruikbaar is voor naast elkaar staande brandcompartimenten, eventueel met een hoogteverschil (maar niet voor gestapelde compartimenten).
5.1.3
Warmtestraling bij de brongevel
In de Methode BvB wordt als uitgangspunt gehanteerd dat er bij bezwijken van de gevel (en daarbij ook het dak) een vlamfront kan ontstaan van ongeveer de omvang van de beschouwde gevel (qua oppervlakte van het aanzicht37)) Het gaat in de gevallen waar de Methode BvB wordt toegepast naar verwachting om een betrekkelijk afgeschermde brand (geen 'buitenbrand'). Voor branden die zich binnen een (deels) bezweken gebouw afspelen, wordt een bronstraling van 45 kW/m2 gehanteerd, op voorwaarde dat zich geen grote hoeveelheden (brand)gevaarlijke stoffen in het betrokken brandcompartiment bevinden. Voor andere situaties bijvoorbeeld buitenopslagen zijn geheel andere waarden mogelijk: variërend van minimaal circa 25 kW/m2 tot ruim 100 bij zeer 'heldere' branden met een goede beluchting. De Toepassingsinstructie geeft nadere handreikingen voor de bronstraling bij enige andere gevallen en buitenbranden. Uitgangspunt bij het getal van 45 kW/m2 is verder dat transmissieverliezen dichtbij en verder van de brand er al in zijn verrekend.
5.1.4
Afstand als onderdeel van de omhulling
Op plaatsen waar een brandcompartiment wordt afgescheiden door een uitwendige scheidingsconstructie (gevel), bestaat de omhulling van een brandcompartiment uit in principe drie onderdelen, zie figuur 5.2: a. de brandwerendheid van de betrokken gevel (van binnen naar buiten); b. een afstand; c. de brandwerendheid (van buiten naar binnen) van een al dan niet fictief buurcompartiment. a) Eigen terrein
b) Over de perceelsgrens 30 reëel buurcompartiment
BC
BC 1/2afst. 1/2afst.
afstand
Omhulling
fictief buurcomp.
Omhulling grens
Figuur 5.2: De definitie van omhulling 36
De hier gegeven bepalingsmethode van de WBDBO-bijdrage van afstand afhankelijk van warmtestraling is een verandering t.o.v. de methode BvB 1995. 37 ) In NEN 6068:2004/2005 wordt uitgegaan van de halve hoogte. Dat is hier zeker niet van toepassing.
070288b - W27
47
Deel 1: Methode BvB 2007
Daarbij is onderscheid gemaakt tussen: a. gevels die 'uitzien' op een ander gebouw of compartiment op hetzelfde perceel; b. gevels die langs de perceelgrens liggen. In het eerste geval wordt gerekend met de feitelijke afstand en de feitelijke brandwerendheid van de overliggende gevel (het te beschermen 'doel'). Langs de perceelgrens wordt gebruik gemaakt van spiegelsymmetrie. Dit is in paragraaf 2.4.2. beschreven. Voor de brandwerendheid van de fictieve 'buurgevel' mag in dit geval een waarde van 30 minuten worden aangehouden.
5.2
Brandwerendheid van een gevel
De vereiste brandwerendheid van een gevel volgt uit de formule:
vereiste brandwerendheid (gevel) = basiseis WBDBO – Ca - Cb waarin: basiseis WBDBO: Ca: Cb:
de basiseis aan de gehele omhulling die is bepaald in een van de vier maatregelpakketten. Waardebereik: 60 tot 240 minuten38); de in paragraaf 5.3 te berekenen afstandsbijdrage (minuten); brandwerendheid van de overliggende (doel)gevel: - op eigen perceel: de feitelijke waarde; - langs de perceelgrens: fictief 30 minuten.
De vereiste brandwerendheid van de beschouwde gevel van het BvBcompartiment is dus eenvoudig te bepalen als de afstandsbijdrage(Ca) bekend is. De berekening van Ca wordt beschreven in paragraaf 5.3. 5.3
Berekening van de afstandsbijdrage Ca
De berekening verloopt in twee stappen: 1. berekend wordt de warmtestraling die in afgezwakte vorm vanuit het brandcompartiment, op een overliggende gevel valt; 2. de straling op de overliggende gevel wordt vertaald in de afstandsbijdrage Ca. 5.3.1
Berekening van de warmtestraling op de overliggende gevel
ϕ doel waarin: ϕdoel ϕbron Fv 38) 39
)
48
=
ϕ bron · Fv
de stralingsintensiteit (kW/m²) die op de overliggende gevel valt; straling vanuit het brandcompartiment;39 zichtfactor die onder andere afhangt van de afstand x.
Bij pakket IV (sprinklerinstallatie) geldt in sommige gevallen een lager minimum dan 60. Zie paragraaf 4.4 Binnen BvB als regel 45 kW/m2
070288b - W27
Deel 1: Methode BvB 2007
In deze formule is al via de bronstraling (45 kW/m2, zie par. 5.1.3) verrekend dat er in enige mate ook transmissieverliezen zijn. De hoofdzaak in deze formule is de zichtfactor Fv. Deze geeft aan welke fractie van de bronstraling aankomt bij een verticaal (c.q. evenwijdig) vlak op afstand x van de stralingsbron. In figuur 5.3 is de modellering geschetst. Op basis hiervan is de formule voor Fv afgeleid uit basisformules in PGS2 [15].
b1/2 b1/2
h1/2
2
1
x 4
h1/2
3
Figuur 5.3: De basismaten ter bepaling van de zichtfactor Fv - de brongevel (straler) is H (= h1/2 + h1/2) bij b (=b1/2 + b1/2) meter - de aanwezige afstand tot die gevel is x meter De formule voor de zichtfactor Fv is hieronder weergegeven. Een aantal waarden van de zichtfactor zijn opgenomen in de tabel van figuur 5.4 (zie de volgende blz.). De tabel wordt in principe afgelezen bij x / b1/2 en h1/2 / b1/2. Dus men gaat hierbij uit van de halve hoogte en de halve breedte van de gevel, en de hele x. In de Methode BvB wordt wel de hele40 (bron)gevel als straler beschouwd (dus stralingsbijdragen vanuit geveldeel 1 t/m 4, samen de gehele gevel). Fv =
4 〈 h r A arctan( A) + ( B / hr ) arctan( B)〉 2π
met: h r = h1 / 2 / b1 / 2 x r = x / b1 / 2
A= B=
1 hr + xr 2
hr 1 + xr
2
=
2
=
b1 / 2 h12 2 + x 2 h1 / 2
b12 2 + x 2
De formules41) gaan uit van drie invoergegevens: - b1/2: de halve breedte van de gevel (m), echter wel de linker en rechter zijde; - h1/2: de halve hoogte van de gevel (m), echter wel de onder- en de bovenhelft; - x: de afstand (m) tussen de brongevel en de ontvangende gevel.
40) 41)
NB.: Dit is een verschil met NEN 6068 feitelijk met de halve hoogte van de gevel wordt gerekend. Dit is in BvB niet toegestaan. Voor het overige gaat het om dezelfde rekensystematiek. Zoals gebruikelijk wordt de uitkomst van Arctan weergegeven radialen (zie л; dus niet in graden)
070288b - W27
49
Deel 1: Methode BvB 2007
De zojuist beschreven stralingsberekening via de zichtfactor van een vlakke straler naar een evenwijdige ontvanger (gevel), kan in elke gewenste mate worden verfijnd. Daarbij blijven echter de in paragraaf 5.1 genoemde punten als uitgangspunt dienen. Figuur 5.4 bevat een aantal referentiewaarden voor de zichtfactor Fv. Uitgaande van een stralingsintensiteit van 45 kW/m2, welke in het algemeen voor binnenbranden wordt aangehouden, wordt bij een Fv-waarde van 0,33 op de ontvangende gevel een stralingsniveau van 15 kW/m2 bereikt. In de tabel is deze grens indicatief aangegeven. Gewezen wordt voorts op figuur 5. 1 waarmee de omrekening plaatsvindt van het stralingsniveau naar een WBO-bijdrage. systeem: b = halve breedte; h= halve hoogte
Fv systeem: hele breedte; hele hoogte / 2b1 /2 ) =H/b (= 2h1/2
h 1/2/ b 1/2 X/b 1/2 0,1 0,2 0,3 0,4 0,5 0,6 0,7 0,8 0,9 1,0 1,1 1,2 1,3 1,4 1,5 1,6 1,7 1,8 1,9 2,0 2,1 2,2 2,3 2,4 2,5 3,0 3,5 4,0 5,0
0,1
0,2
0,3
0,4
0,5
0,6
0,7
0,8
1,0
0,71 0,45 0,31 0,24 0,19 0,15 0,13 0,11 0,09 0,08 0,07 0,06 0,06 0,05 0,04 0,04 0,04 0,03 0,03 0,03 0,03 0,02 0,02 0,02 0,02 0,01 0,01 0,01 0,00
0,89 0,70 0,55 0,44 0,36 0,30 0,25 0,21 0,18 0,16 0,14 0,12 0,11 0,10 0,09 0,08 0,07 0,07 0,06 0,05 0,05 0,05 0,04 0,04 0,04 0,03 0,02 0,02 0,01
0,95 0,83 0,70 0,58 0,49 0,42 0,36 0,31 0,27 0,23 0,21 0,18 0,16 0,15 0,13 0,12 0,11 0,10 0,09 0,08 0,07 0,07 0,06 0,06 0,05 0,04 0,03 0,02 0,01
0,97 0,89 0,79 0,69 0,59 0,51 0,45 0,39 0,34 0,30 0,27 0,24 0,21 0,19 0,17 0,15 0,14 0,13 0,12 0,11 0,10 0,09 0,08 0,08 0,07 0,05 0,04 0,03 0,02
0,98 0,92 0,84 0,75 0,67 0,59 0,52 0,46 0,41 0,36 0,32 0,29 0,26 0,23 0,21 0,19 0,17 0,16 0,14 0,13 0,12 0,11 0,10 0,10 0,09 0,06 0,05 0,04 0,02
0,98 0,94 0,88 0,80 0,72 0,65 0,58 0,52 0,46 0,41 0,37 0,33 0,30 0,27 0,24 0,22 0,20 0,19 0,17 0,16 0,14 0,13 0,12 0,11 0,11 0,08 0,06 0,05 0,03
0,99 0,95 0,90 0,83 0,76 0,69 0,63 0,57 0,51 0,46 0,41 0,37 0,34 0,30 0,28 0,25 0,23 0,21 0,19 0,18 0,17 0,15 0,14 0,13 0,12 0,09 0,07 0,05 0,03
0,99 0,96 0,91 0,86 0,79 0,73 0,66 0,60 0,55 0,50 0,45 0,41 0,37 0,34 0,31 0,28 0,26 0,24 0,22 0,20 0,19 0,17 0,16 0,15 0,14 0,10 0,08 0,06 0,04
0,99 0,97 0,93 0,88 0,83 0,77 0,72 0,66 0,60 0,55 0,51 0,46 0,43 0,39 0,36 0,33 0,30 0,28 0,26 0,24 0,22 0,21 0,19 0,18 0,17 0,12 0,09 0,07 0,05
X/B 0,05 0,10 0,15 0,20 0,25 0,30 0,35 0,40 0,45 0,50 0,55 0,60 0,65 0,70 0,75 0,80 0,85 0,90 0,95 1,00 1,05 1,10 1,15 1,20 1,25 1,50 1,75 2,00 2,50
2
= 15 kW-grens bij de bronstraling van 45 kW/m
Figuur 5.4: Waarden van de zichtfactor Fv. Zie de tekst voor de verklaring van symbolen. 5.3.2
De afstandsbijdrage Ca
De uitkomst van de vorige paragraaf is een getalswaarde voor ϕdoel, de warmtestraling op de werkelijke/fictieve overliggende gevel. Met behulp van figuur 5.1 kan ϕdoel (uitgedrukt in kW/m2) worden vertaald in een afstandsbijdrage in minuten. Dit is de gezochte waarde van Ca, waarna de vereiste brandwerendheid van de gevel van het BvB-compartiment volgt uit paragraaf 5.2.
50
070288b - W27
Deel 1: Methode BvB 2007
5.4
De afstandsbijdrage naar naburige horizontale vlakken
Op een zelfde wijze als hiervoor kan de afstandsbijdrage worden bepaald naar naburige horizontale vlakken, bij voorbeeld daken. In principe kan met de onderstaande formules ook de warmtestraling in een hoek worden berekend. Dergelijke berekeningen geven aan tot hoe ver er bescherming tegen inbranden aanwezig moet zijn, respectievelijk hoe brandwerend de gevel van het beschouwde BvB-compartiment zou moeten zijn. Dat gaat in principe op dezelfde wijze als in paragraaf 5.2 en 5.3. Volstaan wordt hier met een schematisering voor de situatie met straling naar een naburig horizontaal vlak. Daarmee wordt de horizontale zichtfactor Fh bepaald. Gewezen wordt op de aangepaste indeling van het stralende vlak, dat in dit geval slechts in twee delen wordt opgedeeld. Wanneer het beschouwde horizontale vlak zich op grondniveau bevindt, wordt de hele gevelhoogte in rekening gebracht, anders het gedeelte dat uitsteekt plus als regel 2 meter (dit is een verschuiving van het stralende vlak vanuit de gevel met 2 m). Figuur 5.5: De basismaten voor zichtfactor Fh de brongevel (straler) is H bij b1/2 + b1/2 x, de kortste afstand tot het horizontale vlak
De benodigde formule is: Fh =
met:
2 〈 arctan(1 / xr ) − A x r arctan( A)〉 2π
h r = H / b1 / 2
A=
x r = x / b1 / 2
B=
1 hr + xr 2
hr 1 + xr
2
2
=
=
b1 / 2 H2 + x2 H b1 / 2 2 + x 2
De formules gaan uit van drie invoergegevens: b1/2: halve breedte van de gevel (m); H: hoogte van de gevel (m); x: kortste afstand (m) tussen de brongevel en het haaks daarop staande ontvangende vlak.
070288b - W27
51
Deel 1: Methode BvB 2007
Begrippenlijst Automatische doormelding
Voorziening voor de overdracht van een brandmelding van een brandbeveiligingsinstallatie naar de brandweeralarmcentrale.
Bluswatervoorziening
Van tevoren getroffen maatregelen om bluswater beschikbaar te hebben of te krijgen.
Brandbaar
Eigenschap van een stof of materiaal om geheel of gedeeltelijk aan verbranding te kunnen deelnemen. Materialen die volgens NEN 6064 niet onbrandbaar zijn, worden als brandbaar beschouwd Gedeelte van één of meer gebouwen bestemd als maximaal uitbreidingsgebied van brand. In deze leidraad is een brandcompartiment beperkt tot één gebouw op één perceel.
Brandcompartiment
Branddoorslag
Uitbreiding van een brand via een scheidingsconstructie of een verbinding naar een ander brandcompartiment.
Brandmeldinstallatie
Een samenstel van aan elkaar aangepaste apparatuur, leidingen en toebehoren van leidingen, dat nodig is voor ontdekken van brand, het melden van brand en het geven van stuursignalen ten behoeve van andere installaties.
Brandmeldinstallatie met volledige Brandmeldinstallatie met automatische melders in alle ruimten met bewaking uitzondering van natte ruimten en dergelijke (zie NEN 2535). Brandoverslag
Uitbreiding van een brand van een brandcompartiment naar een ander brandcompartiment, uitsluitend via de buitenlucht.
Brandweer
Organisatie in het bijzonder belast met brandpreventie, brandbestrijding en technische hulpverlening; hier: gemeentelijke brandweer
Brandweeralarmcentrale
Plaats waar alle berichten voor de brandweer binnenkomen en worden verwerkt en van waaruit opdrachten aan brandweereenheden gegeven kunnen worden.
Brandwerendheid
De laagste tijd in minuten waarbij voor een constructieonderdeel van een scheidingsconstructie relevante criteria niet worden overschreden; dit wordt beproefd volgens NEN 6069.
BvB-compartiment
Een groot brandcompartiment waarvan de constructieve eisen en/of de eisen aan installatietechnische voorzieningen en de gebruikseisen (mede) met behulp van de Methode 'Beheersbaarheid van brand' zijn bepaald.
Dak
Scheidingsconstructie grenzend aan de buitenlucht waarvan de kleinste hoek tussen de naar buiten gerichte normaal en de naar boven gerichte verticaal gelijk aan of kleiner dan 75° is.
Doeltreffend
De beoogde uitwerking hebbend op basis van normen, richtlijnen, en dergelijke.
Gebouw
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
Gebruiksvoorschriften
Voorschriften voor het brandveilig gebruiken van een gebouw.
Gemiddelde vuurbelasting (q)
De bruto verbrandingsenergie die vrijkomt bij volledige verbranding van alle in een brandcompartiment aanwezige brandbare materialen, met inbegrip van relevante materialen die deel uitmaken van de bouwdelen die zich daarin bevinden en in aangrenzende bouwdelen, gedeeld door de gebruiksoppervlakte; uitgedrukt in kg vurenhoutequivalent per m2, als volgt: de waarde in MJ/m2 gedeeld door 19 MJ.
52
070288b - W27
Deel 1: Methode BvB 2007 Gevel
Scheidingsconstructie grenzend aan de buitenlucht waarvan de kleinste hoek tussen de naar buiten gerichte normaal en de naar boven gerichte verticaal gelijk aan of kleiner dan 90° is, en groter dan 75°.
Gevel- of dakopening
Een deel van een gevel of dak, welk in de richting waarin de brandoverslag wordt beschouwd, geen brandwerendheid met betrekking tot de scheidende functie heeft van 30 minuten of 20 minuten in die situaties waarbij een grenswaarde aan de weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag geldt van ten minste 20 minuten.
Gebruiksfunctie
De gedeelten van een gebouw of brandcompartiment, die dezelfde gebruiksbestemming hebben en die samen een gebruikseenheid vormen. Het Bouwbesluit onderscheidt: Woonfunctie gebruiksfunctie voor het wonen Bijeenkomstfunctie voor bedrijfsmatige kinderopvang
Bijeenkomstfunctie gebruiksfunctie voor het samenkomen van mensen voor kunst, cultuur, godsdienst, communicatie, kinderopvang, het verstrekken van consumpties voor het gebruik ter plaatse en het aanschouwen van sport Celfunctie gebruiksfunctie voor dwangverblijf van mensen Gezondheidszorgfunctie bestemd voor aan bed gebonden patiënten Overige gezondheidszorgfunctie Industriefunctie gebruiksfunctie voor het bedrijfsmatig bewerken of opslaan van materialen en goederen, of voor agrarische doeleinden Kantoorfunctie gebruiksfunctie voor administratie Logiesfunctie gebruiksfunctie voor het bieden van recreatief verblijf of tijdelijk onderdak aan mensen Onderwijsfunctie gebruiksfunctie voor het geven van onderwijs Sportfunctie gebruiksfunctie voor het beoefenen van sport Winkelfunctie gebruiksfunctie voor het verhandelen van materialen, goederen of diensten Overige gebruiksfuncties Niet nader benoemde gebruiksfunctie voor overige activiteiten Lagedrukhandstraal (LD-straal)
Een straalpijp aangesloten op bluswatervoorziening met een manometrische persdruk tot 30 bar (3000 kPa). In deze leidraad behoort daarbij een indicatief waterverbruik van 250 I/min.
Maatgevende vuurbelasting (qm)
De bruto verbrandingsenergie die vrijkomt bij volledige verbranding van alle in een maatgevend deel van een brandcompartiment aanwezige brandbare materialen, met inbegrip van de relevante materialen die deel uitmaken van de bouwdelen die zich daarin bevinden en in aangrenzende bouwdelen, gedeeld door die maatgevende oppervlakte. De maatgevende oppervlakte is het aaneengesloten gedeelte van 1000 m2 van de bruto grondoppervlakte van het brandcompartiment waarop of waarboven zich de grootste vuurlast bevindt. Uitgedrukt in kg vurenhoutequivalent per m2, als volgt: de waarde in MJ/m2 gedeeld door 19 MJ.
Maatregelfactor (M)
Een factor die wordt gehanteerd bij de bepaling van het maximale oppervlak van een brandcompartiment. De waarde is 1, tenzij in een maatregelpakket anders is bepaald.
Onbrandbaar
Eigenschap van en stof of materiaal, om onder brandomstandigheden niet of nauwelijks aan verbranding deel te nemen. Bepaling volgens NEN 6064.
070288b - W27
53
Deel 1: Methode BvB 2007 Permanente vuurlast
De totale bruto verbrandingswaarde van het brandbare materiaal in constructieonderdelen dat zich in een brandcompartiment of gebouw bevindt, of het compartiment of gebouw begrenst. Hierbij mogen niet-dragende binnenwanden in verblijfsgebieden buiten beschouwing blijven, mits ze worden meegeteld bij de variabele vuurlast.
q
Zie gemiddelde vuurbelasting.
qm
Zie maatgevende vuurbelasting.
Rook- en warmte-afvoerinstallatie (RWA)
Installatie voor afvoer van rook- en warmte bij brand via rookluiken of ventilatoren, gekoppeld aan een automatische brandmeldinstallatie
(Inwendige) scheidingsconstructie
Constructie die de scheiding vormt tussen twee voor mensen toegankelijke besloten ruimten van een gebouw, waaronder begrepen de op die constructie aansluitende delen van andere constructies, voorzover die delen van invloed zijn op het voldoen van die scheidingsconstructie aan een bij of krachtens het Bouwbesluit gegeven voorschrift. Constructie die de scheiding vormt tussen een voor mensen toegankelijke besloten ruimte van een gebouw en de buitenlucht, de grond of het water, waaronder begrepen de op die constructie aansluitende delen van andere constructies, voor zover die delen van invloed zijn op het voldoen van die scheidingsconstructie aan een bij of krachtens het Bouwbesluit gegeven voorschrift.
(Uitwendige) scheidingsconstructie
Sprinklerinstallatie
Brandblusinstallatie waarmee automatisch door middel van sprinklers een blusstof op en rondom een brand wordt gesproeid.
Toeslag
Zie bij WBDBO-toeslag
Variabele vuurlast
De bruto verbrandingsenergie van de materialen die geen deel uitmaken van de bouwconstructie.
Verbinding
Een doorgang voor mensen en/of goederen vanuit een brandcompartiment naar een ander brandcompartiment, dat behoort te zijn/worden afgesloten door een zelfsluitende constructie. Als één verbinding worden geteld de doorgangen naar eenzelfde naburig aangebouwd brandcompartiment, die vallen binnen de volgende dimensies: - binnen 10 m breedte, - binnen 8 m hoogte, - maximaal 40 m2 oppervlakte. Doorgangen die zijn afgesloten door twee achterelkaar geplaatste zelfsluitende constructies worden niet als enkelvoudige verbindingen beschouwd, mits de beide afsluitconstructies samen de vereiste brandwerendheid van de scheidingsconstructie bezitten.
Verbrandingswaarde
De bruto verbrandingswaarde van een materiaal. Dit is de warmte die per massa-eenheid vrijkomt bij de volledige verbranding van een materiaal, waarbij het daarin oorspronkelijk aanwezige en het bij de verbanding gevormde water condenseert. De bruto verbrandingswaarde is de intrinsieke verbrandingswaarde van een materiaal.
Vuurlast (L)
De totale bruto verbrandingswaarde van brandbaar materiaal in een brandcompartiment; uitgedrukt in GJ (GigaJoule) of in ton vurenhoutequivalent. Het betreft de som van permanente en variabele bijdragen.
54
070288b - W27
Deel 1: Methode BvB 2007 Weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag (WBDBO)
De kleinste waarde (in minuten) van de weerstand tegen branddoorslag (WBD) tussen twee brandcompartimenten en de weerstand tegen brandoverslag (WBO) tussen twee brandcompartimenten: - de Weerstand tegen BrandDoorslag (de tijd dat onder standaardomstandigheden uitbreiding van een ruimte binnendoor naar een andere ruimte, wordt tegengehouden) en; - de Weerstand tegen BrandOverslag (de tijd dat - onder standaardomstandigheden – de uitbreiding van brand via de buitenlucht van een ruimte naar een andere ruimte wordt tegengehouden). De WBDBO tussen twee brandcompartimenten wordt bepaald langs een mogelijk branduitbreidingstraject dat de geringste totale weerstand heeft.
WBDBO-toeslag
Korte aanduiding van: de mate waarin de vereiste WBDBO (in minuten) groter moet zijn dan de getalswaarde van de maatgevende vuurbelasting uitgedrukt in kg vh/m2.
Zijde van een compartiment
De gevels, de vloer en het plafond van het brandcompartiment die het, al dan niet in combinatie met afstand, scheiden van buurcompartimenten.
070288b - W27
55
Deel 1: Methode BvB 2007
Referenties [1]
Bouwbesluit 2003, inclusief wijzigingen per september 2004
[2]
Brandbeveiligingsconcept Beheersbaarheid van Brand, SAVE, uitgave Ministerie van BZK 1995, ISBN 90-5414-044-5/CIP; 2 delen: Onderzoeksrapportage Bouwstenen voor regelgeving; Reken- en beslismodel
[3]
a. Handreiking Grote Brandcompartimenten, uitgave ministerie VROM 2007; b. Achtergronden bij de Handreiking Grote Brandcompartimenten, VROM 2007
[4]
Inventarisatie Grote Brandcompartimenten (eindrapport), PRC Bouwcentrum, april 2003
[5]
NEN 2535
Brandveiligheid van gebouwen - Brandmeldinstallaties - Systeem- en kwaliteitseisen en projecteringsrichtlijnen; met wijzigingsblad A1, 2002
[6]
NEN 2580
Oppervlakten en inhouden van gebouwen - Termen, definities en bepalingsmethoden, 1997; met wijzigingsblad A1, 2001
[7]
NEN 6063
Bepaling van het brandgevaarlijk zijn van daken, 1991, met wijzigingsblad A1:1997
[8]
NEN 6064
[9]
NEN 6065
Bepaling van de onbrandbaarheid van bouwmaterialen; met wijzigingsblad A2: 2002 Bepaling van de bijdrage tot brandvoortplanting van bouwmateriaal(combinaties), met wijzigingsblad A1, 1997
[10]
NEN 6068
Bepaling van de weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag tussen ruimten, 2004
[11]
NEN 6090
[12]
NEN 6093
Bepaling van de vuurbelasting, 1997; met wijzigingsblad A1, 2001 Een aangepaste versie Brandveiligheid van gebouwen. Beoordelingsmethode van rook- en warmteafvoerinstallaties, 1995; met wijzigingsblad A1, 2004
[13]
Handleiding Brandweerzorg, BZK, 1992; 2 delen: Handleiding, Bijlage Opmerking: In de loop van 2006 zal naar verwachting de Leidraad Repressieve Basisbrandweerzorg worden uitgebracht als opvolger van de Handleiding.
[14]
Handleiding Bluswatervoorziening en bereikbaarheid, NVBR, (2003)
[15]
PGS 2 / CPR 14 Methodes for the calculation of physical effects (Yellow Book) Third edition, Second revised print 2005
[16]
PGS15 CPR15-2
Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen VROM, BZK, SZ, V&W, juni 2005 Opslag gevaarlijke stoffen, chemische afvalstoffen en bestrijdingsmiddelen in emballage. Opslag vanaf 10 ton, eerste druk 1991. Commissie Preventie van Rampen door gevaarlijke stoffen. (geldt nog voor bestaande gevallen) Opslag Bestrijdingsmiddelen in emballage (vanaf 400 kg), eerste druk 1990. Commissie Preventie van Rampen door gevaarlijke stoffen. Voor nieuwe gevallen zie PGS15
[17]
CPR15-3
[18]
NEN-EN- 13501-1: Brandclassificatie van bouwproducten en bouwdelen a. Deel 1: - Classificatie op grond van resultaten van beproeving van het brandgedrag; b. Deel 5: - Classificatie op grond van resultaten van beproeving van het brandgevaarlijk zijn van daken Opmerking: De verwijzing naar deze en andere EN-normen wordt per ministerieel besluit geregeld, evenals de transponering van de van toepassing zijnde / wordende klasse-aanduidingen.
56
070288b - W27
Deel 1: Methode BvB 2007 [19]
Vultijdenmodel grote brandcompartimenten, oktober 1996, 96-VCB-R0330, TNO 1. Richtlijn Vultijdenmodel 2. Achtergronden Vultijdenmodel 3. Richtlijn vluchtmethodiek 4. Achtergronden vluchtmethodiek
[20]
a. VAS
[21]
Voorschriften voor Automatische Sprinklerinstallaties, met errata en memoranda t/m medio 1988; Bureau voor Sprinklerbeveiliging b. NEN-EN-12845:2004, Vaste brandblusinstallaties - Automatische sprinklersystemen - Ontwerp, installatie en onderhoud De bijdrage van sprinklers binnen Beheersbaarheid van Brand, SAVE , december 2001
[22]
Schadepreventie voor de verzekeringspraktijk, Kluwer, 2001, ISBN 90YEY00056
[23]
Veilig vluchten uit grote brandcompartimenten, PRC Bouwcentrum, 1997
[24]
Brandveiligheid: Ontwerpen en Toetsen, SBR, A Brandveiligheid en gebouwontwerp, oktober 2005; ISBN 90-5367-345-8 B Ontwerprichtlijnen woningen en woongebouwen, oktober 2005; ISBN 90-5367-346-6 C Ontwerprichtlijnen utiliteitsbouw, oktober 2005; ISBN 90-5367-347-4 D Bouwdeel- en materiaalgedrag, oktober 2005; ISBN 90-5367-349-2 E Rekenen aan brandveiligheid; juli 2006; ISBN 90-5367-427-6 F Procesmodel aanpak gelijkwaardige brandveiligheid; december 2006; ISBN-10: 90-5367-443-8
[25]
Methode BvB 2007 in kort bestek - verkorte leidraad voor het ontwikkelen en beoordelen van grote brandcompartimenten; V2BO advies; uitgave van NIFV 2007
070288b - W27
57
save is een onderdeel van oranjewoud
Beheersbaarheid van Brand 2007 Deel 2: Toepassingsinstructie BvB - toelichting, praktijkinformatie -
Opdrachtgever: Ministerie van BZK Directie Brandweer en GHOR Postbus 20011 2500 EA Den Haag Oranjewoud SAVE in samenwerking met Postbus 321 7400 AH Deventer Tel: 0570 - 663 993 Fax: 0570 - 663 992 E-mail:
[email protected]
april 2007 070288c – W27
EFPC, Bilthoven V2BO Advies, Leersum
Deel 2: Toepassingsinstructie BvB 2007
Inhoud van Deel 2: Toepassingsinstructie BvB pag.: 5
1
Leeswijzer
2 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5
Stappenplan van de methode Processchema voor toepassing van de Methode BvB Routekaart voor ontwerpers/aanvragers Routekaart voor toetsers Toelichting spoor A Toelichting spoor B
7 7 9 10 11 11
3 3.1 3.2 3.3 3.4
Voorbeeldobject Algemene beschrijving van het voorbeeldproject Nadere beschrijving van de grote hal (hal 1) Indeling en gebruik van hal 1 Samenvatting van de basisgegevens voor een BvB-rapportage
13 13 15 17 19
4 4.1 4.2 4.3
Algemene voorwaarden en toepassingsgebied Inleiding Voldoen aan de algemene voorwaarden Controle op het toepassingsgebied
21 21 22 23
5 5.1 5.2 5.3 5.4 5.5 5.6 5.7
Bepalen van de vuurbelasting De vuurlast en de gemiddelde vuurbelasting Snelle schattingen van de vuurbelasting Kengetallen voor vuurlastberekeningen Bepalen van de (semi-)permanente vuurlast Bepalen van de variabele vuurbelasting De totale vuurlast Gebruiksoppervlakte en de gemiddelde vuurbelasting
27 27 30 32 35 38 40 40
6 6.1 6.2 6.3 6.4 6.5 6.6
Spoor A: Bepalen van de toegestane omvang Principe Maximale grootte uitgaande van het basispakket (maatregelpakket I) Maatregelpakket II: automatische brandmeldinstallatie en RWA Maatregelpakket III: Bulkopslag Maatregelpakket IV: sprinklerinstallatie Samenvatting van spoor A voor hal 1 uit het voorbeeldproject
43 43 43 46 48 50 52
7 7.1 7.2 7.3 7.4 7.5 7.6 7.7
Spoor B: De brandwerendheid van de omhulling Inleiding Stap 1: Bepaal de maatgevende vuurbelasting Controle van de maatgevende vuurbelasting (toepassinggebied) WBDBO-toeslag voor maatregelpakket I en II De WBDBO-eis (pakket I tot en met IV) De brandwerendheid van inwendige brandscheidingen De vereiste brandwerendheid van uitwendige scheidingen (gevels)
53 53 56 59 59 63 65 67
070288c-W27
3
Deel 2: Toepassingsinstructie BvB 2007 Bijlage A Kengetallen vuurbelasting Bijlage B Voorbeeldstramien voor BvB-rapportage
75 89
Begrippen Voor een verklaring van de gehanteerde begrippen: zie de Begrippenlijst in deel 1 Referenties Literatuurreferenties worden in de tekst aangeduid met [nummer]. Deze nummers verwijzen naar: hoofdstuk Referenties van deel 1
070288c-W27
4
Deel 2: Toepassingsinstructie BvB 2007
1
Leeswijzer
Als men op basis van de Methode BvB 2007 grotere brandcompartimenten wil realiseren dan het Bouwbesluit aangeeft, moet daarvoor bij bouw of verbouw een bouw- vergunning worden aangevraagd en in het kader van het Gebruiksbesluit een melding worden gedaan. De aanvraag en melding moeten vergezeld gaan van een rapportage waarin op controleerbare en toetsbare wijze wordt verklaard op welke wijze de betrokken brandcompartimenten en het gebruik ervan voldoen aan de Methode BvB. Dit deel 2 van de leidraad Beheersbaarheid van Brand 2007 - de Toepassingsinstructie BvB - geeft een toelichting op de verschillende onderdelen en criteria van de methode en biedt een werkwijze aan waarmee tot de beoogde rapportage kan worden gekomen. De werkwijze wordt stapsgewijs beschreven en toegelicht aan de hand van een voorbeeld. Deze toepassingsinstructie is enkel bedoeld om het praktische gebruik van de Methode BvB te ondersteunen, zowel voor de ontwerper/aanvrager, als voor de toetser. Hij adstrueert hoe de verschillende onderdelen van de Methode BvB (de eigenlijke leidraad) zijn bedoeld. Hoofdstuk 2 van geeft een routekaart van de stappen die bij toepassing van de Methode BvB moeten worden doorlopen. Hoofdstuk 3 introduceert als voorbeeld een fictief bouwplan met het beoogde gebruik daarvan. Het beoogde gebruik is in belangrijke mate bepalend voor de vuurbelasting die in de methode een centrale rol speelt. In de verdere hoofdstukken wordt aan de hand van dit voorbeeld uiteengezet hoe men bij de verschillende stappen van de routekaart te werk gaat. Hoofdstuk 4 geeft aan hoe bekeken moet worden of de Methode BvB van toepassing kan zijn en geeft richting aan een keuze uit een van de vier maatregelpakketten die in de Methode BvB worden onderscheiden. In de Methode BvB spelen de vuurlast en vuurbelasting van een beoogd brandcompartiment een belangrijke rol. In hoofdstuk 5 wordt uiteengezet hoe een vuurlastberekening wordt uitgevoerd om een brandcompartiment en zijn gebruik aan de Methode BvB te toetsen. Niet alleen wordt aangegeven hoe deze grootheden worden bepaald, maar ook zijn daarvoor kengetallen geleverd. Hoofdstuk 6 behandelt de vraag hoe groot volgens de Methode BvB 2007 een brandcompartiment mag zijn, en welke voorwaarden van toepassing zijn. Hoofdstuk 7 sluit daarop aan en bespreekt de bijbehorende eisen aan de omhulling van het brandcompartiment. In de bijlagen wordt praktische basisinformatie verstrekt: Bijlage A bevat verschillende soorten kengetallen voor vuurbelasting; Bijlage B geeft een stramien voor de BvB-rapportage. .
070288c-W27
5
Deel 2: Toepassingsinstructie BvB 2007
070288c-W27
6
Deel 2: Toepassingsinstructie BvB 2007
2
Stappenplan van de methode
De prestatie-eisen aan de brandcompartimentering in het Bouwbesluit staan los van het gebruik van het compartiment. Door wel met het gebruik en met eventuele voorzieningen rekening te houden, is veel gevallen een groter brandcompartiment mogelijk dan het Bouwbesluit aangeeft. De Methode BvB 2007 richt zich daarbij op de eisen die uit oogpunt van “beperken van branduitbreiding” worden gesteld. Afzonderlijk dient men na te gaan of (op een gelijkwaardige wijze) wordt voldaan aan de eisen die het Bouwbesluit stelt aan de draagconstructie, aan de vluchtveiligheid en aan de bestrijdingsmogelijkheden. Uiteraard moet een gebouw c.q. een brandcompartiment voldoen aan de combinatie van eisen. Op overeenkomstige punten geldt de sterkste eis.
2.1
Processchema voor toepassing van de Methode BvB
Figuur 2.1 geeft een algemeen processchema voor een bouw/gebruiksaanvraag die gebaseerd is op de Methode BvB. 0 Vertrekpunt
Een (initieel) bouwplan met situering en gebruik
1 Startvoorwaarden
Algemene voorwaarden en beperkingen aan het toepassingsgebied
2 Bepalen van de vuurbelasting
Per brandcompartiment bepalen van de vuurlast van bouwmaterialen en het beoogde gebruik
3 Pakketkeuze
Initiële / definitieve pakketkeuze bijzondere eisen, gebouwfuncties en combinaties, verschillend per maatregelpakket I - IV
Pakket 4 Rapportage 5 Aanvraag / toetsing
I
II
III
IV
Opstellen van een rapportage Beheersbaarheid van brand (zie verder figuur 2.2)
Indienen/toetsen van de rapportage en bouwaanvraag (zie verder figuur 2.3)
6 Gebruik en Controle
Verlenen bouwvergunning Toezichtarrangement
Figuur 2.1: Algemeen processchema
070288c-W27
7
Deel 2: Toepassingsinstructie BvB 2007
De methode gaat er van uit dat de aanvrager/ontwerper beschikt over al dan niet schetsmatig plan van het gebouw, de situering en het gebruik. Het is aan te raden om bij het ontwikkelen van een bouwplan al vroeg rekening te houden met de mogelijkheden en beperkingen van de Methode BvB. Het optimale plan (bouwplan met bijbehorend gebruik) wordt in de praktijk niet in één slag gevonden. Punt 1 van de Methode BvB 2007 bestaat uit een toetsing aan de algemene voorwaarden en de beperkingen aan het toepassingsgebied. Indien de aanvrager (en de toetser) van mening zijn dat het zinvol is om de Methode BvB in het concrete geval in te zetten, volgen punt 2 tot en met 6. Punt 2 betreft het bepalen van de vuurbelasting van het pand (per brandcompartiment waarvoor gebruik wordt gemaakt van de Methode BvB). De vuurlast betreft de brandbare bouwmaterialen en de brandbare inventaris bij het beoogde maximale gebruik. Uit de vuurlast worden afgeleid: de gemiddelde vuurbelasting en de zogenoemde maatgevende vuurbelasting. Deze drie gegevens zijn in belangrijke mate bepalend voor het verdere verloop. Punt 3 betreft de keuze van een maatregelpakket (per brandcompartiment kan dat verschillen). Uit een viertal maatregelpakketten kan de gebruiker/ontwerper het meest passende pakket kiezen en daarbinnen nadere keuzes maken, zodat het plan optimaal aansluit bij de gewenste inrichting en het gewenste gebruik van het gebouw. Een maatregelpakket bevat aanwijzingen voor de uit oogpunt van beheersing van brand te treffen voorzieningen. Die voorzieningen zijn primair gericht op het voorkomen van schade buiten het brandcompartiment en verschillen onder andere in de mate van schadebeperking binnen het brandcompartiment. De pakketten hebben elk een eigen toepassingsgebied in termen van gebruiksfuncties, de structuur aard van het brandcompartiment en combinatiemogelijkheden ervan in gestapelde bouw. Punt 4 uit het processchema van figuur 2.1 betreft het opstellen van een rapportage Beheersbaarheid van brand, waarin de uitgangspunten en bepalingen die zijn gedaan worden gedocumenteerd. De vuurlast en vuurbelasting die zijn opgegeven gaan functioneren als een beperking van het (maximale) gebruik van betrokken brandcompartimenten. Het is de bedoeling dat de gebruiksbeperkingen en voorwaarden worden vastgelegd door middel van een melding in het kader van het Gebruiksbesluit, die vergezeld gaat van een "BvB-rapportage". De keuzes en opgaven van de aanvrager hebben blijvende consequenties voor het mogelijke gebruik van het compartiment en de te treffen voorzieningen. De ingediende bouwaanvraag en rapportage worden getoetst (punt 5) door het bevoegd gezag waarna bij akkoordbevinding de benodigde vergunningen kunnen worden verleend. Deze toepassingsinstructie geeft aandachtspunten voor de toetsing voor zover die direct samenhangen met de Methode BvB 2007. Uiteraard komen bij de toetsing ook andere punten uit het Bouwbesluit en het Gebruiksbesluit aan de orde.
070288c-W27
8
Deel 2: Toepassingsinstructie BvB 2007 Het is voor de beheersbaarheid van brand van belang dat het gebruik in de praktijk zich begeeft binnen de gedane opgave van de (variabele) vuurbelasting. Dit vergt een vorm van toezicht (toezichtarrangement) waarop deze toepassingsinstructie overigens niet nader ingaat.
2.2
Routekaart voor ontwerpers/aanvragers
Figuur 2.2 geeft een schematisch stappenplan voor ontwerpers/aanvragers. Het schema heeft twee parallel te behandelen sporen: A: bepaling van de mogelijke grootte van het brandcompartiment; B: bepaling van de eisen aan de omhulling. (schets)plan van gebouw, situering en beoogd gebruik
Toets het plan aan de voorwaarden van het toepassingsgebied (mogelijke maatregelpakketten) Zie hoofdstuk 4
Bepaal de totale vuurlast van het betreffende brandcompartiment (bijv. initieel met kengetallen) Zie hoofdstuk 5
spoor A
Zie hoofdstuk 6
spoor B
Zie hoofdstuk 7
bepaal het maatregelpakket bepaal de maatgevende vuurbelasting controleer of de beoogde grootte past binnen het toegestane maximum pas zonodig compartimentsgrootte of vuurbelasting aan, of kies ander maatregelpakket
stel vast welke eis geldt voor elk deel van de omhulling
Voor pakket I en III: controleer aantal en type verbindingen in inwendige scheidingen
optimaliseer bouwplan, brandveiligheidsinstallaties en functies (herhaal dit zo nodig met aangepaste uitgangspunten)
Stel voor het plan een rapportage Beheersbaarheid van brand op
Figuur 2.2: Gebruik van de Methode BvB door ontwerpers/aanvragers
070288c-W27
9
Deel 2: Toepassingsinstructie BvB 2007 2.3
Routekaart voor toetsers
Voor de toetsers geeft figuur 2.3 een specifiek beeld van de werkwijze. De toetser houdt zich niet direct bezig met optimalisatie maar met controleren van de uitgangspunten en een juiste uitwerking ervan in: - de bouwkundige uitvoering (bij bouwplannen); - de installatietechnische voorzieningen; - de overige voorwaarden en gebruiksbeperkingen. Check toepassingsgebied - functies/gebruik - situatie, grenzen compartimenten - toegestane stapeling en indelingen Zie hoofdstuk 4
Check de opgave van de vuurlast en de controleerbaarheid ervan (Zie hoofdstuk 5) Spoor A (hoofdstuk 6)
Spoor B (hoofdstuk 7)
Check de (opgave van de) maatgevende vuurbelasting
Check of de grootte past binnen maatregelpakket
Controleer type en aantal verbindingen
(pakket I en III)
Controleer of aan voorwaarden wordt voldaan
Controleer de WBDBO-eisen aan de omhulling (gevels, etc …)
Controleer evt. het installatietechnische ontwerp
Controleer de bouwkundige uitvoering
Controleer op evt. eisen BB (sterkste eis geldt)
Bij pakket IV: Controleer de sprinkler-gebruiksvoorwaarden
Formuleer zo nodig eisen voor een toetsingsarrangement
Figuur 2.3: Gebruik van de Methode BvB door toetsende instantie(s)
070288c-W27
10
Deel 2: Toepassingsinstructie BvB 2007 2.4
Toelichting spoor A
Spoor A behandelt de maximale grootte van een brandcompartiment in relatie tot gebruik en voorzieningen die in de verschillende maatregelpakketten aan de orde zijn. De eisen die de Methode BvB aan de maximale grootte stelt, hangen daarbij af van de vuurlast. Deze wordt bepaald door de hoeveelheid brandbaar materiaal die samenhangt met het (beoogde) gebruik en van de brandbare materialen in de omhullende constructie van het betrokken brandcompartiment. In het basispakket (maatregelpakket I) is in een brandcompartiment een vuurlast van maximaal 300 ton vurenhout (5.700 GJ) toegestaan. Bij een lage gemiddelde vuurbelasting (per m2)kan de grootte van een brandcompartiment dus sterk oplopen. Is er veel brandbaar materiaal aanwezig dan legt dit beperkingen op aan de toegestane grootte van het compartiment. Een ijzerwarenfabriek bijvoorbeeld zal naar verwachting dus grotere brandcompartimenten mogen realiseren dan een matrassenfabriek.1 Wanneer volgens maatregelpakket II, III of IV aanvullende bouwkundige en installatietechnische voorzieningen worden aangebracht, is een hogere vuurlast toegestaan. Een brandcompartiment met automatische sprinklerinstallatie bij voorbeeld, mag conform maatregelpakket IV een factor 20 tot 33 groter zijn dan een brandcompartiment volgens maatregelpakket I, aangenomen dat ze dezelfde gemiddelde vuurbelasting hebben. Hoofdstuk 6 bespreekt spoor A in detail, te beginnen met het basispakket en vervolgens de maatregelpakketten II, III en IV.
2.5
Toelichting spoor B
In spoor B komen de eisen aan de omhulling van het beschouwde brandcompartiment aan de orde. De kern van spoor B is ervoor te zorgen dat de omhulling van het brandcompartiment de verwachte (maatgevende) brandduur kan weerstaan. Eerst wordt een basiseis vastgesteld aan de WBDBO2) van de omhulling, daarna wordt deze per deel (wanden, gevels, vloeren) uitgewerkt naar een vereiste brandwerendheid. Een tussenstap daarbij is dat in sommige gevallen de basiseis nog wordt vermeerderd met een WBDBO-toeslag. Deze is van toepassing voor: a. Maatregelpakket I, afhankelijk van de maatgevende vuurbelasting en de grootte van (de gevels van) het brandcompartiment en bij stapeling van brandcompartimenten; b. Maatregelpakket I en II indien er sprake is van gestapelde brandcompartimenten.
1
Door de aanwezigheid van hydrolische olie in machines is overigens mogelijk dat bij een ijzerwarenfabriek toch een verhoogde vuurlast aanwezig is. 2 ) WBDBO = de weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag, uitgedrukt in minuten.
070288c-W27
11
Deel 2: Toepassingsinstructie BvB 2007 Bij direct aangebouwde of gestapelde brandcompartimenten vertaalt de WBDBOeis zich direct in een vereiste brandwerendheid. Voor gevels, delen van de omhulling waar afstand tot buurcompartimenten aanwezig is, hanteert de Methode BvB een specifieke bepaling van de WBDBO-bijdrage van de afstand. Daardoor hoeft slechts een deel van de vereiste WBDBO als brandwerendheid in de gevel te worden gerealiseerd. Bij voldoende afstand hoeft de gevel op grond van de methode helemaal geen brandwerendheid te hebben. De basiseis aan de WBDBO van een brandcompartiment volgt voor maatregelpakketten I en II uit de maatgevende vuurbelasting. Dit is de vuurbelasting op de 1.000 m2 van het compartiment waar zich de grootste vuurlast bevindt. Daarom is van belang dat in het gebruiksplan wordt bepaald hoe de vuurlast over het grote brandcompartiment is/wordt verdeeld. In spoor B wordt vastgelegd hoe de vuurlast uit spoor A is verdeeld. De getalswaarde daarvan geeft direct een verwachting van de brandduur in minuten, indien de maatgevende vuurbelasting wordt uitgedrukt in kg vurenhout/m2. Afhankelijk van de maatgevende vuurbelasting en de te hanteren toeslag, kan de vereiste brandwerendheid van vloeren, wanden en dragende constructiedelen oplopen tot 240 minuten. Dit geldt voor de vier maatregelpakketten, echter wel op een verschillende wijze. Verbindingen, doorgangen voor mensen of goederen in de inwendige scheidingsconstructie tussen brandcompartimenten, moeten dezelfde brandwerendheid bezitten als de wand (of vloer) waarin de doorgang is aangebracht. Vooral bij maatregelpakket I en III vormen verbindingen een risicofactor omdat de praktijk leert dat juist deze punten vaak oorzaak zijn van branduitbreiding. Als verbindingen daar extra veilig “dubbel” worden uitgevoerd – bijvoorbeeld door het toepassen van een sluisconstructie - worden er geen nadere beperkingen gesteld aan het aantal verbindingen. Maatregelpakket I en III stellen wel beperkingen aan het aantal enkelvoudige verbindingen en de grootte ervan. In hoofdstuk 7 wordt 'spoor B' nader toegelicht.
070288c-W27
12
Deel 2: Toepassingsinstructie BvB 2007
3
Voorbeeldobject
Dit hoofdstuk geeft een beschrijving van een fictief nieuwbouwplan waarbij de aanvrager gebruik wenst te maken van de Methode BvB om grotere ruimte(n) te realiseren dan de 1000 m2 die het Bouwbesluit in de standaard prestatie-eisen aangeeft. In de hoofdstukken 4 en volgende van deze toepassingsinstructie wordt gebruik gemaakt van dit voorbeeld om een zo concreet mogelijke toelichting te geven op de toepassing van de Methode BvB en de aandachtspunten daarbij. Dit hoofdstuk 3 gaat dus niet over de methode zelf, maar levert enkel een voorbeeld dat in de verdere hoofdstukken wordt uitgewerkt. De hier volgende beschrijving geeft een geordend beeld van de basisinformatie die uiteindelijk nodig is voor een werkelijke aanvraag die op de Methode BvB wordt gebaseerd.
3.1
Algemene beschrijving van het voorbeeldproject
Het voorbeeld heeft betrekking op een nieuw opslaggebouw voor een bedrijf dat onderdelen levert voor huishoudelijke apparatuur. Inclusief het bedrijfskantoor (twee bouwlagen) beslaat het beoogde gebouw een bebouwde oppervlakte van 4.400 m2; zie figuur 3.1.
N
Figuur 3.1: Situatieschets van het plan, met rechts en onderaan: schematische aanzichten
070288c-W27
13
Deel 2: Toepassingsinstructie BvB 2007 Situering Het nieuwe gebouw is geprojecteerd in de hoek van het eigen perceel van het bedrijf. In de situatieschets zijn de contouren van de terreingrens aangegeven. De afstand van het nieuwe gebouw tot de perceelgrens is aan drie zijden 10 m. Aan de zuidzijde is er tussen de grote hal en de perceelgrens een afstand van 30 m aanwezig. Aan de noordzijde is afstand van de voorgevel tot de hartlijn van de openbare weg 20 m. Op het terrein staat al een loods. De afstand van de nieuwbouw tot de bestaande loods bedraagt 20 m. De gevel van deze loods heeft van buiten naar binnen een brandwerendheid van 20 minuten. De inwendige hoogte van het gebouw is 10 m. Indeling In de eerste schetsen van het bouwplan (zie figuur 3.1) wordt uitgegaan van drie hallen; één ervan is met 2400 m2 aanzienlijk groter dan de twee andere. De hallen zijn bestemd voor goederenontvangst, assemblage, opslag, orderpicking en expeditie van technische reserveonderdelen. Het kantoorgedeelte en de drie hallen worden in het schetsontwerp als apart brandcompartiment aangemerkt. De tussenwanden worden in eerste instantie dus beschouwd als brandwerende scheidingen. Tussen elke hal is tenminste één ruime doorgang nodig. In het voorlopig ontwerp telt het gebouw dus vier brandcompartimenten, waarvan er één als een 'groot brandcompartiment (> 1.000 m2) moet worden aangemerkt. De oppervlakten (gebaseerd op systeemmaten) zijn weergegeven in figuur 3.2. Gebouwdeel
Oppervlakte grond‐ vlak [m2]
hal 1 (brandcompartiment 1) hal 2 (brandcompartiment 2) hal 3 (brandcompartiment 3) kantoor (brandcompartiment 4)
3.200 800 800 800
2.400 800 800 400
Totaal
5.600
4.400
)
*
Gebruiksoppervlakte [m2]
Oppervlakte gemeten volgens systeemmaten.
Figuur 3.2: Oppervlakten van de gebouwdelen In de grote hal is een verdiepingsvloer gepland die een derde van de grondoppervlakte in beslag neemt. In het schetsontwerp staat de wijze van opslag overigens nog ter discussie. Bouwwijze De draagconstructie van het gebouw wordt in staal uitgevoerd. Stalen dakliggers ondersteunen het dak dat bestaat uit geprofileerde stalen platen. Daarop wordt een kunststof isolatielaag aangebracht met een bitumineuze dakafwerking. De gevels van het nieuwe gebouw zullen zijn uitgevoerd in baksteen (onderste strook) en daarboven stalen gevelbeplating. Er worden stalen kozijnen toegepast. Over de volledige hoogte is de gevel dus uitgevoerd in onbrandbare materialen.
070288c-W27
14
Deel 2: Toepassingsinstructie BvB 2007 Brandwerende binnenwanden worden uitgevoerd in gasbetonblokken (150 mm). Ook de overige binnenwanden bestaan uit steenachtig materiaal met houten deuren. Er wordt een normale (geringe) hoeveelheid kunststofonderdelen verwerkt in de constructie (hemelwaterafvoer, bekabeling en dergelijke). In de grote hal is een tussenvloer voorzien die bestaat uit betonnen kanaalplaten die rusten op stalen liggers en stalen kolommen.
3.2
Nadere beschrijving van de grote hal (hal 1)
Het bouwplan bevat een hal met een grondvlak van 2400 m2. Omdat dit meer is dan de standaard prestatie-eis van 1000 m2 van het Bouwbesluit, wordt voor dit gedeelte van het plan een beroep gedaan op de Methode BvB. In verband daarmee is een nadere beschrijving van dit gedeelte nodig.
N
Figuur 3.3: Detailbeeld van de ligging van hal 1 3.2.1 Situering van hal 1 Figuur 3.3 geeft een nader beeld van de situering van de grote hal binnen het geheel. Hal 1 heeft een grondoppervlak van 40 bij 60 m en een hoogte van 10 m. De hal sluit aan één zijde over de gehele hoogte aan op andere delen van het gebouw, zie figuur 3.3. Voor de helft van een korte gevel sluit hal 1 aan op hal 2. Deze wanden zijn in termen van het Bouwbesluit een ‘inwendige scheidingsconstructie’; de andere wanden zijn gevels dus ‘uitwendige scheidingsconstructies’. De afstand tussen de buitenkant van de gevel tot de perceelgrens aan de kop van het brandcompartiment is 10 m. Langs dit deel van de perceelgrens loopt een openbare weg, waarvan de as op 20 m van de gevel van hal 1 ligt. Tegenover de langsgevel staat een bestaand gebouw op 20 m afstand (eigen terrein).
070288c-W27
15
Deel 2: Toepassingsinstructie BvB 2007 In de Methode BvB is van belang hoe groot de buitengevels van het te beschouwen brandcompartiment zijn en wat ter plaatse de vrije afstanden zijn. Daarom wordt daarvan alvast een tabellarisch overzicht gemaakt, zie figuur 3.4. Wand/gevel
Hoogte (m) Breedte (m)
Afstand (m)
noordgevel
10
40
oostwand
10
60
10 20 0
zuidwand zuidgevel
10 10
20 20
0 30
westgevel
10
60
20
Afstand = is gerekend tot: perceelgrens as openbare weg resp. kantoor en hal 3, beide aangebouwd hal 2 (aangebouwd) perceelgrens (opm.: hoekaansluiting op hal 2) bestaand gebouw op eigen terrein
Figuur 3.4: Overzicht van de begrenzingen van hal 1 3.2.2
Gevelopeningen in hal 1
Bij de beoordeling van een gebouw spelen volgens het Bouwbesluit in principe ook de aanwezige gevelopeningen (buitendeuren en ramen) een rol. Dit geldt wanneer er andere brandcompartimenten boven of tegenover liggen en de brandwerendheid van de deuren/ramen lager is dan die van de betrokken gevel. Toelichting: De toetsing op warmtestraling van vlammen uit gevelopeningen op basis van NEN 6068 wordt verder in hoofdstuk 7 behandeld.
In de buitengevel van de grote hal is ter plaatse van het deel bestemd voor expeditie een roldeur toegepast (14 m breed en 4,5 m hoog). Verder zijn er twee loopdeuren in buitengevel opgenomen (één in elke wand). In de westgevel is een glasstrook opgenomen van 1,2 bij 20 m.
3.2.3
Verbindingen (hal 1)
Verbindingen zijn interne doorgangen naar direct aansluitende brandcompartimenten (gevelopeningen en buitendeuren zijn dus niet te beschouwen als een ‘verbinding’). Omdat de interne verbindingen tussen brandcompartimenten een rol spelen in de Methode BvB, wordt hier een overzicht gegeven van de verbindingen vanuit hal 1 die in het schetsontwerp aan de orde zijn; zie figuur 3.5: Doorgang (nr.)
Naar:
Maten (br x h)
Uitvoering
1 2 3
Kantoor hal 3 hal 2
1 x 2,1 m 6x4m 6x4m
enkelvoudig enkelvoudig enkelvoudig
Figuur 3.5: Overzicht van interne doorgangen (verbindingen) vanuit hal 1 naar buurcompartimenten
070288c-W27
16
Deel 2: Toepassingsinstructie BvB 2007 Er is een verbindingsdeur gewenst tussen het kantoor en de aanliggende hallen. Tussen de hallen zijn doorgangen nodig om intern vervoer van materialen mogelijk te maken. Men denkt aan één doorgang in de scheidingswand tussen de afzonderlijke hallen (in totaal twee doorgangen). De afmetingen van deze doorgangen is gesteld op 6 x 4 m en ter plaatse zal een brandwerende roldeur worden gemonteerd. Tussen het kantoor en de grote hal is een brandwerende deur (afmetingen 1 x 2,1 m) in de scheidingswand opgenomen. Toelichting: In figuur 3.5 is onder Uitvoering vermeld dat de beoogde afsluiting van deze doorgangen/verbindingen “enkelvoudig” is. Daarmee wordt een deur of andere beweegbare constructie bedoeld die dezelfde brandwerendheid heeft als de scheiding waarin deze zich bevindt. Dit in tegenstelling tot sluisconstructies waar twee achtereenvolgende deuren samen de scheiding vormen. De betekenis hiervan voor de Methode BvB komt in paragraaf 7.6.2 aan de orde.
3.3
Indeling en gebruik van hal 1
De gebruiker heeft initieel het in figuur 3.6 getoonde beeld van de indeling.
Orderpicking
Figuur 3.6: Indeling en gebruik van hal 1
070288c-W27
17
Deel 2: Toepassingsinstructie BvB 2007 3.3.1
De indeling omvat een tussenverdieping in hal 1
In hal 1 is één tussenverdieping gepland van 20 bij 40 m, dus 800 m2. De tussenverdieping heeft een vloerhoogte van 4,5 m. Deze tussenverdieping is geplaatst in de hal die een grondvlak van 2400 m2 heeft. de totale gebruiksoppervlakte van hal 1 bedraagt dus 3200 m2. In de hal is verder een expeditiedeel aangegeven, maar dit deel is in de planning (nog) niet fysiek afgescheiden. De hal is dus verder niet bouwkundig ingedeeld, wel zijn er delen aan te wijzen die een specifieke gebruiksfunctie voor het bedrijf hebben. Toelichting: Om onderstaande redenen wordt hier aandacht besteed aan de omvang van de tussenverdieping en het beoogde gebruik ervan. De Methode BvB stelt beperkingen aan tussenverdiepingen in een brandcompartiment. Deze komen in hoofdstuk 4 aan de orde. Bovendien hanteert BvB specifieke regels voor de verrekening van vuurbelasting op tussenverdiepingen. Hoofdstuk 5 gaat daarop verder in.
3.3.2
Het beoogde gebruik van hal 1
De hal wordt gebruikt voor opslag van onderdelen van huishoudelijke elektrische apparatuur. Deze onderdelen bestaan in belangrijke mate uit kunststof (buitenzijde van de apparatuur). De kleinere inwendige onderdelen van de apparatuur zijn deels afzonderlijk in doosjes verpakt. De hal dient voor een deel van 20 bij 20 m (op de begane grond) als “orderpick”ruimte, waar bestellingen worden samengesteld. De bestellingen verlaten hal 1 via de expeditieruimte waar tegelijkertijd 2 vrachtwagens binnen kunnen staan. De onderdelenopslag vindt als volgt plaats: In het hoge deel van de hal staan 12 stellingen van 6 m hoog . De stellingen hebben 3 lagen. Er worden houten europallets gebruikt. Het betreft hier 720 palletplaatsen met kunststofproducten; - Op de tussenverdieping 12 stellingen met dezelfde producten, maar dan in twee lagen (totaal 4 m hoog; 480 palletplaatsen). - Onder de tussenverdieping bevinden zich: . een orderpick-ruimte van 20 x 20 m = 400 m2; . 4 stellingen van 2 lagen (4 m hoog, elk 40 palletplaatsen) waarvan er 2 gevuld zijn met verpakkingsmateriaal (pallets met uitvouwbare dozen en een aantal rollen verpakkingsfolie). De overige twee zijn gevuld met kleine onderdelen in dozen; hoofdzakelijk elektromotoren, schakelaars en dergelijke. -
Toelichting: Deze gegevens zijn straks van belang voor het bepalen van de vuurbelasting. In gevallen waar geen stellingen gebruik worden, maar grondopslag plaatsvindt, verdient het aanbeveling met een belijning aan te geven waar dit geschiedt, met vermelding van de toegestane stapelhoogte. In hoofdstuk 5 wordt aangegeven hoe uit dit soort gegevens een beeld van de vuurbelasting in het gebruik is af te leiden.
070288c-W27
18
Deel 2: Toepassingsinstructie BvB 2007 3.4
Samenvatting van de basisgegevens voor een BvB-rapportage
In de praktijk bevatten de meeste bouwplannen verschillende brandcompartimenten. Alleen de compartimenten die groter dan 1000 m2 zijn (groter dan 2000 of 3000 m2 voor bestaande bouw) worden met de Methode BvB beschouwd. De eisen aan “BvB-compartimenten” zijn mede afhankelijk van het beoogde gebruik, specifiek: de vuurbelasting die daarmee gepaard gaat. De eis aan brandscheidingen tussen normale brandcompartimenten en “BvBcompartimenten” wordt bepaald door de BvB-eisen, waarbij de normale WBDBO-eis uit het Bouwbesluit als minimum geldt (60 of 30 minuten afhankelijk van gebouwhoogte). Voor de beoordeling van een BvB-compartiment in relatie tot de omliggende compartimenten zijn in principe de volgende soorten gegevens nodig: 1. Algemeen, betreffende het totale plan: - situering: ligging van het perceel (perceelgrenzen) met aangrenzende wegen, of eventueel openbaar groen of openbaar water; - bestaande bebouwing op het perceel en de situering van het beschouwde gebouw op het perceel met afstanden; - het beschouwde gebouw; de indeling ervan en de bouwwijze; - de gebruiksfuncties van eventuele onder- en bovenliggende brandcompartimenten. 2. Het/de BvB-compartiment(en) binnen het plan: - de grootte (maten en oppervlakte) en de hoogte ervan; - de gebruiksfunctie(s); de scheidingen met buurcompartimenten (oppervlakte), de afstanden tot naburige compartimenten of de perceelgrens (en tot de hartlijn van openbare wegen of openbaar groen/water); brandbare materialen gebruikt in de bouwkundige constructie en afwerking. de (interne) verbindingen met buurcompartimenten (doorgangen voor mensen en goederen); gevelopeningen; indeling van BvB-compartiment(en), eventuele tussenverdiepingen (oppervlakte en hoogte daarvan); gebruik van BvB-compartimenten, gericht op bepaling van de totale vuurlast daar binnen en op bepaling van de maatgevende vuurbelasting, waartoe ook de verdeling van de (brandbare) inventaris nodig is.
070288c-W27
19
Deel 2: Toepassingsinstructie BvB 2007
4
Algemene voorwaarden en toepassingsgebied
Het bouwplan c.q. de aanvraag voor toepassing van de Methode BvB wordt getoetst op de algemene voorwaarden van de methode en het toepassingsgebied van de ingezette maatregelpakketten. In dit hoofdstuk van de toepassingsinstructie wordt dit geïllustreerd en toegelicht aan de hand van het voorbeeld dat in hoofdstuk 3 is beschreven. Dit geschiedt vanuit de optiek van de aanvrager, maar biedt tegelijkertijd aandachtspunten voor de toetsende instantie.
4.1
Inleiding
In het voorbeeldgebouw dat in hoofdstuk 3 is beschreven, komen de volgende twee (hoofd)gebruiksfuncties voor: - industriefunctie; - kantoorfunctie. De hallen 1, 2 en 3 zijn wat betreft gebruiksfunctie volgens het Bouwbesluit 2003 gekwalificeerd als 'industriefunctie'. Bij de industriefunctie kan volgens het Bouwbesluit 2003 een nader onderscheid worden gemaakt in “lichte industriefunctie” en “overige industrie'. Er is sprake van een 'lichte industriefunctie' als het verblijven van mensen een ondergeschikte rol speelt.3) Dit is hier niet geval. In de standaard prestatie-eisen van het Bouwbesluit is voor de nieuwbouw van een brandcompartiment met de industriefunctie (ook voor de kantoorfunctie) een maximum oppervlakte gesteld op 1.000 m2.4) De drie hallen zijn in het initiële ontwerp als aparte brandcompartimenten ontworpen en het kantoor wordt eveneens als apart brandcompartiment aangemerkt. Alleen brandcompartiment 1 (hal 1) overschrijdt de maximale grenswaarde voor de grootte van een nieuw brandcompartiment. Hal 1 moet dus worden beschouwd als groot brandcompartiment in de zin van artikel 2.200 van het Bouwbesluit 2003. Daarvoor wordt de Methode BvB ingezet. Aanbeveling: Het verdient aanbeveling om vooraf bij de gemeente (het bevoegd gezag in dezen) en voor zover van toepassing bij het bevoegd gezag voor de Wet Milieubeheer (gemeente/provincie/Rijk) te informeren naar eventueel beleidslijnen of indieningvereisten bij de Methode BvB. Ook is het aan te bevelen om in een vroeg stadium bij de brandverzekeraar te informeren naar eventuele eisen; bijvoorbeeld eisen aan brandbeveiligingsinstallaties en beperkingen aan toe te passen materialen en constructiewijzen. Dat kan 3)
4)
Bouwbesluit artikel 1.1 lid 4: lichte industrie. Lichte industriefunctie bestemd voor het bedrijfsmatig telen, kweken of opslaan van gewassen of daarmee vergelijkbare producten met een permanente vuurbelasting tot 150 MJ/m2 hoeven volgens Bouwbesluit artikel 2.104 lid 7 niet als brandcompartiment te worden aangemerkt. Bouwbesluit artikel 2.105 lid 4: omvang brandcompartiment (nieuwbouw).
070288c-W27
21
Deel 2: Toepassingsinstructie BvB 2007 onder andere van invloed zijn bij de keuze van een maatregelpakket van de Methode BvB.
4.2
Voldoen aan de algemene voorwaarden
De bedoelde voorwaarden staan in Deel 1, Methode BvB, in paragraaf 3.1. Hieronder wordt een tabellarisch overzicht gegeven van de wijze waarop de aanvrager in dit voorbeeld beoogt te voldoen aan de algemene voorwaarden voor de Methode BvB. De tabel kan als een checklist van de algemene voorwaarden worden gebruikt, zowel door de aanvrager als de toetser. Voorwaarden
Toelichting/verwijzing
nr verkorte tekst
Akkoord Aanvrager BG
1a Situatietekening perceel
zie bijv. figuur 3.1
V
….
1b Indeling perceel/gebouw
zie bijv. figuur 3.2
V
….
1c BvB-compartiment(en)
Hal 1
V
….
V
….
V
….
V
….
….
….
….
….
V
V
2 3 4 5 6 7
Voldoet/voldoen aan (ove- is uitgangspunt. rige) eisen van het BB? Hier niet verder behandeld Vluchtveiligheid volgens … hier niet verder behandeld. (kan volgens prestatie-eisen BB of via gelijkwaardigheid) Opgave gebruik is een blij- Is een algemeen uitgangspunt vende gebruiksbeperking Melding Gebruiksbesluit hier niet verder behandeld Toezichtarrangement overleg met bevoegd gezag Gebruiker is verantwoordelijk voor gebruik binnen de opgave en voor blijvend voldoen aan de vereisten
Figuur 4.1: Checklist van aandachtspunten in de algemene voorwaarden, ingevuld voor het initiële bouwplan uit hoofdstuk 3 In hoofdstuk 3 is het plan beschreven dat hier als voorbeeld dient. Voor hal 1 uit het plan wordt een beroep gedaan op de Methode BvB. Nog niet bepaald is hier welk maatregelpakket daarbij wordt gebruikt. De mogelijkheden daarvoor komen aan de orde in paragraaf 4.3. Op basis van de bevindingen in hoofdstuk 5, 6 en 7 zal de aanvrager/ontwerper bepalen welk maatregelpakket hij wil inzetten. Denkbaar is dat daarbij de indeling in brandcompartimenten wordt aangepast. De uiteindelijk ingediende tekeningen en opgaven moeten daarmee in lijn zijn. Toelichting: In de praktijk is vaak van sprake een ontwikkelingsproces waarbij nieuwe inzichten leiden tot aanpassingen van het initiële plan, zowel wat betreft de indeling in brandcompartimenten, als in het gebruik daarvan. Verderop in deze toepassingsinstructie gebeurt dat ook. Daarmee worden diverse (andere) aspecten en mogelijkheden van de Methode BvB toegelicht. Voor de definitieve aanvraag, als per groot brandcompartiment is bepaald welk maatregelpakket wordt ingezet, kan dat direct een soortgelijke checklist als figuur 4.1 worden ingevuld.
070288c-W27
22
Deel 2: Toepassingsinstructie BvB 2007 Punt 2: Eisen Bouwbesluit Punt 2 uit figuur 4.1 verwijst naar de algemene voorwaarde dat uiteraard aan de eisen van het Bouwbesluit moet worden voldaan en is een reminder daaraan aandacht te besteden. De Methode BvB gaat namelijk alleen in op de voorwaarden die worden gesteld ter compensatie van het feit dat men een groot brandcompartiment toepast. Met uitzondering van de prestatie-eis van 1000 m2 (nieuwbouw) of 2000/3000 m2 voor bestaande bouw, moet worden voldaan aan de combinatie van voorwaarden uit de Methode BvB en de bouwregelgeving. Daarbij geldt op overeenkomstige punten de strengste voorwaarde. Punt 3 Vluchtveiligheid: In deze toepassingsinstructie komt het onderwerp vluchtveiligheid verder niet aan de orde. Uitgangspunt is dat de aanvraag uiteraard ook op dit punt aan de vereisten van de regelgeving voldoet. Toelichting: Wegens vluchtveiligheid kan op grond van de bouwregelgeving in bepaalde gevallen een detectie-installatie en een ontruimingsinstallatie worden geëist. Een om deze reden vereiste detectie-installatie kan voor de aanvrager een argument zijn om in de Methode BvB toepassing van maatregelpakket II te overwegen.
Punt 4, 5 en 6 van de checklist in figuur 4.1 De opgave van het gebruik wordt in hoofdstuk 4 inhoudelijk behandeld. De gebruiker is ervoor verantwoordelijk dat het feitelijke gebruik zich binnen de gedane opgave begeeft en dat de vereisten voorzieningen in goede en werkende staat worden gehouden. Uitgangspunt is dat deze opgave geldt als een blijvende gebruiksbeperking die in lijn met de vigerende regelgeving wordt vastgelegd, zodat de gebruiker hieraan gehouden kan worden. Dit geldt ook voor de vereisten op installatietechnisch gebied. Bepaald moet worden hoe het toezicht hierop wordt geregeld (toezichtarrangement).
4.3
Controle op het toepassingsgebied
De vier maatregelpakketten van de Methode BvB kennen hun eigen toepassingsgebieden en beperkingen. Deze worden in deze paragraaf toegelicht aan de hand van het voorbeeldproject uit hoofdstuk 3. Figuur 4.2 geeft een checklist van de beoordelingspunten in dit kader. Voor voorbeeldproject wordt deze ingevuld vanuit de optiek van de aanvrager. De checklist is tevens bruikbaar voor de toetser, maar daarvoor verder niet ingevuld. De betrokken beoordelingspunten staan in paragraaf 3.2 tot en met 3.5 van deel 1, Methode BvB. De nummering van de voorwaarden (beoordelingspunten) in figuur 4.2 verwijst naar de betreffende paragrafen van deel 1. De onderstaande toelichting mondt uit in een overzicht van de maatregelpakketten die mogelijk zijn in het specifieke geval van het in hoofdstuk 3 geschetste voorbeeld.
070288c-W27
23
Deel 2: Toepassingsinstructie BvB 2007 Voorwaarden (zie deel 1) par.
Toelichting/
verkorte aanduiding
3.2.1 Nieuwbouw/bestaande bouw Gevaarlijke stoffen 3.2.2 (zie voorts bij stapeling) Gebruiksfunctie van BvB3.3 compartiment(en) 3.3.1 Geen (ingebedde) slaapfunctie 3.3.2 Inbedding van functies kantoor, onderwijs, sport, winkel en 3.3.3 of overige gezondheidszorg 3.3.4 Bulkopslag In één gebouw 3.4 en fig. 3.2
3.5 en fig. 3.2
fig. 3.3
Akkoord Aanvrager BG
Nieuwbouw
V
….
Niet aanwezig
V
….
Hal 1: Industriefunctie
V
….
Geen slaapfunctie in het gebouw.
V
….
Niet van toepassing bij hal 1
V
….
Is niet aan de orde in het plan. Pakket III is niet toepasbaar.
V
….
V
….
V
….
V
….
V
….
V
….
V
….
V
….
V
….
Hal 1 ligt in één gebouw.
Maximale hoogte: 15 m voor De hoogte is 10 m. maatregelpakket I, II en III Gebruiksoppervlakte op ver- Tussenverdieping is 800 m2 diepingen: van de 2400+800 =3200 m2. - pakket I en II: max. 50%; Dit is 25%. Pakket I, II en IV zijn daarmee toepasbaar - pakket III: nihil; bij dit plan. - pakket IV: “vrij”. Stapeling van BvBcompartimenten: - pakket I en II: maximaal 1; Er is vindt geen stapeling plaats in het bouwplan, zeker - Pakket III: geen; niet op hal 1. - Pakket IV: “vrij”. - Gezamenlijke hoogte: 15 m, behalve voor pakket IV Maximale vuurbelasting bij gestapelde compartimenten: - pakket I en II:qm 180 Geen stapeling kg vh/m2 dus niet van toepassing. - pakket III: n.v.t. 2 - pakket IV:q 240 kg vh/m Gevaarlijke stoffen bij stapeGeen stapeling ling: mimimaal conform vigedus niet van toepassing rend beleid Stapelen van brandcompartiGeen stapeling menten op een BvBdus niet van toepassing compartiment Functiebeperkingen in de Geen stapeling bovenbouw dus niet van toepassing
Figuur 4.2: Checklist voor het toepassingsgebied en de beperkingen per maatregelpakket, ingevuld voor het initiële bouwplan uit hoofdstuk 3 Na het invullen van deze checklist kan worden geconstateerd dat de Methode BvB toepasbaar is voor hal 1, echter niet pakket III. In figuur 4.3 is een overzicht gegeven van de beperkingen die gelden voor de maatregelpakketten die toepasbaar zijn in de gegeven de voornaamste uitgangspunten van het initiële plan. De voornaamste kenmerken daarvan zijn: Eén gebouw met één BvB-
070288c-W27
24
Deel 2: Toepassingsinstructie BvB 2007 compartiment met en zuivere industriefunctie, hoogte kleiner dan 15 m, geen bulkopslag, geen stapeling, geen gevaarlijke stoffen. Maatregelpakket
Gegeven de uitgangspunten van het voorbeeldproject
I
II
III
IV
Toepasbaar voor Hal 1:
ja
ja
nee
maximale hoogte
15 m
15 m
n.v.t.
ja afh. van sprinkler
maximaal aandeel van verdiepingen in de gebruiksoppervlakte
50%
50%
n.v.t.
‘vrij’
Figuur 4.3: Voorbeeld: De voor hal 1 toepasbare maatregelpakketten bij de gehanteerde uitgangspunten voor het beoogde gebruik.
070288c-W27
25
Deel 2: Toepassingsinstructie BvB 2007
5
Bepalen van de vuurbelasting
In de Methode BvB speelt de vuurbelasting van een brandcompartiment een doorslaggevende rol. Dit hoofdstuk geeft aan hoe de vuurbelasting wordt berekend. Er wordt onderscheid gemaakt tussen vuurlast en vuurbelasting. Beide bestaan uit bijdragen vanuit het gebouw (brandcompartiment) en bijdragen vanuit het gebruik van het brandcompartiment. De berekening wordt toegelicht aan de hand van het in hoofdstuk 3 geschetste voorbeeldproject; een nieuwbouwplan (voor bestaande situaties is de bepalingswijze precies dezelfde). Dit hoofdstuk geeft verder een toelichting op het gebruik van kengetallen voor de vuurbelasting. Er worden verschillende soorten kengetallen onderscheiden. De toepasbaarheid en beperkingen ervan worden besproken. De kengetallen zelf zijn in bijlage A opgenomen. 5.1
De vuurlast en de gemiddelde vuurbelasting
De vuurlast is de optelling van alle brandbaar materiaal van en in een brandcompartiment, elk materiaal daarbij gewogen met zijn verbrandingswaarde. De vuurlast is de hoeveelheid warmte (energie) die vrijkomt bij volledige verbranding van deze materialen. Op de vuurlast zijn dus van invloed: - de massa van het aanwezige materiaal; - de verbrandingswaarde ervan. De vuurbelasting (q) van een ruimte (of een brandcompartiment) is de hoeveelheid warmte die per vierkante meter gebruiksoppervlakte vrijkomt bij volledige verbranding van alle aanwezige brandbare materialen, met inbegrip van de materialen in de constructieonderdelen die zich binnen die ruimte bevinden, dan wel deze begrenzen.5) De vuurbelasting van een groot brandcompartiment is dus een over de gebruiksoppervlakte gemiddelde waarde, waarin alle brandbare materialen moeten zijn verdisconteerd. Op de vuurbelasting zijn van invloed: - de vuurlast (= massa van aanwezige materialen maal de verbrandingswaarde); - de gebruiksoppervlakte die in rekening wordt. De verbrandingswaarde, de verbrandingsenergie per kilo, van een materiaal of object wordt in beginsel niet beïnvloed door de uitvoering. Of een materiaal al dan niet vertraagd ontsteekt is in beginsel niet van invloed op de verbrandingswaarde (wel op bijvoorbeeld de uitbreidingssnelheid van brand). Materialen die brandvertragend zijn uitgevoerd, kunnen dus wel degelijk een verbrandingswaarde hebben en moeten in de berekening worden meegenomen.
5)
NEN 6090: bepaling vuurbelasting [11]. Op onderdelen daarvan wordt in de methode BvB een nadere bepalingswijze gehanteerd.
070288c-W27
27
Deel 2: Toepassingsinstructie BvB 2007 Producten met een zodanig hoog watergehalte dat ze in geen uren aan de brand bijdragen en eventueel zelf een remmende (blussende) werking kunnen hebben, hoeven in de Methode BvB echter niet te worden meegeteld. Een uitzondering op deze regel vormen producten die aandeel etherische oliën, alcohol of vetten bevatten. Paragraaf 2.5 van deel 1, de Methode BvB 2007, geeft aanwijzingen over wat er in de vuurbelasting moet worden meegeteld. 5.1.1
Gebruikte eenheden
Volgens het SI-stelsel wordt energie gemeten in Joules. Dat geldt ook voor verbrandingsenergie (warmte). De vuurlast wordt uitgedrukt GigaJoule (GJ) of in Megajoule (MJ). De eenheid van vuurbelasting (q) is volgens NEN 6090 [11]: MegaJoule per vierkante meter gebruiksoppervlakte (MJ/m2). In de Methode BvB wordt de vuurlast en de vuurbelasting tevens uitgedrukt in een equivalente hoeveelheid vurenhout: in kilogram of in tonnen vurenhout (vh) equivalent,6 waarbij de volgende omrekeningsfactor geldt: 1 kg vh = 19 MegaJoule aan verbrandingsenergie; 1 ton vh = 1000 kg vh = 19 GigaJoule (1 GJ = 1000 MJ). Eén MJ aan verbrandingsenergie is overigens niet zoveel, het staat ongeveer voor een blokje hout van 50 cm3. De eenheid vurenhout voor verbrandingsenergie heeft voor de inzichtelijkheid een voordeel boven de 'MJ'. Om deze redenen wordt de vuurlast (in MJ of GJ) tevens omgerekend naar een equivalente hoeveelheid vurenhout (in tonnen vh). Dit geldt ook voor de vuurbelasting. In de Methode BvB wordt gewerkt met een van het SI-stelsel afgeleide eenheid namelijk: kg vurenhout equivalent per vierkante meter gebruiksoppervlakte (kg vh/m2). Een belangrijke reden voor het gebruik van de eenheid kg vh/m2 is dat daarmee eenvoudig een relatie gelegd kan worden met de te verwachten brandduur. Het aantal kilogram vurenhout per vierkante meter geeft namelijk een indicatie van de duur van een brand. Als vuistregel geldt dat bijvoorbeeld 30 kg vh/m2 ongeveer 30 minuten maatgevende brandduur oplevert. In de Methode BvB mag verondersteld worden dat de brandduur (in minuten) gelijk is aan de vuurbelasting in kg vh/m2. 5.1.2
Twee componenten
De vuurlast en de vuurbelasting bestaan uit twee componenten, namelijk: - permanente bijdragen (constructie); - variabele bijdragen (alle inboedel en inhoud). De permanente vuurbelasting is de vuurbelasting van de constructieonderdelen van een gebouw of ruimte. 6
In het vervolg van de toepassingsinstructie wordt de term vurenhout (vh) gehanteerd, zonder vermelding van “equivalent”.
070288c-W27
28
Deel 2: Toepassingsinstructie BvB 2007 Niet-vergunningsplichtige constructieonderdelen, zoals lichte scheidingswanden en afbouw die deel uitmaken van een verblijfsgebied, worden formeel (Bouwbesluit/ NEN 6090) niet tot de permanente vuurbelasting gerekend. De variabele vuurbelasting is de rest. Het gaat hier primair om de vuurbelasting van inboedel, opslag, producten, machines, grondstoffen, etc. Gezien het feit dat niet alle afbouwelementen formeel tot de permanente vuurbelasting behoren, kunnen er onder de variabele vuurbelasting ook afbouwelementen vallen. De vraag of bijvoorbeeld wanden tot de permanente vuurbelasting of tot de variabele vuurbelasting moeten worden gerekend, is voor de Methode BvB overigens niet relevant omdat alle componenten die aan een brand kunnen deelnemen moeten worden meegenomen. In deze toepassingsinstructie worden de bijdragen van constructieve aard bijeengezet onder de titel (semi-)permanent. Dit omvat de bijdragen die aanwezig zijn in de omhulling van een (elk) met de methode beschouwd brandcompartiment. Onder de variabele vuurbelasting wordt dan de overige bijdragen verwerkt: inboedel, inventaris, grondstoffen, producten, etc. Bestaat uit:
Eenheid SI
BvB
Permanente vuurlast
Vergunningsplichtige constructieonderdelen en bouwconstructies
MJ
kg of ton vh
Variabele vuurlast
semi-permanent: inrichting/afbouw (voor zover niet vergunningsplichtig), inboedel/inventaris
MJ
kg of ton vh
Totale vuurlast:
bijdragen van alle brandbare materialen die aan de brand kunnen bijdragen
gemiddelde vuurbelasting (q)
totale vuurlast (permanent + variabel) gedeeld door gebruiksoppervlakte
(semi-)permanent+variabel MJ/m2
kg of ton vh/m2
Figuur 5.1: De samenhang van de begrippen vuurlast en vuurbelasting, met de gebruikte eenheden 5.1.3 Rekenregel De Methode BvB stelt directe beperkingen aan de hoeveelheid vuurlast in een brandcompartiment. In de formules wordt daartoe gerekend in kg vurenhout. De toegestane hoeveelheid vuurlast per brandcompartiment hangt af van het toegepaste maatregelenpakket. De toegestane vuurlast bepaalt indirect de grootte van een BvB-compartiment, volgens de relatie: gebruiksoppervlaktemax [m2] = toegestane vuurlast [kg vh] / q [kg vh/m2].
Hieruit blijkt dat een snelle schatting van de gemiddelde vuurbelasting handig is, omdat deze een indruk geeft van de maximale ruimte die een bepaald maatregelpakket biedt.
070288c-W27
29
Deel 2: Toepassingsinstructie BvB 2007 5.2
Snelle schattingen van de vuurbelasting
In het ontwerpproces van een nieuw gebouw of een nieuw bouwdeel is het van belang snel een eerste indruk te hebben van de maximale omvang van een brandcompartiment. De Methode BvB geeft de omvang echter niet direct aan, maar indirect: via een maximaal toegestane vuurlast die per maatregelpakket verschilt. Dus is van belang dat men snel een beeld krijgt van de vuurbelasting die gepaard gaat met het beoogde gebouw inclusief het gebruik daarvan. Deze paragraaf geeft twee methoden om snel tot een ruwe schatting van de vuurbelasting te komen. Zowel bij de voorlopige schattingen als bij de uiteindelijke aanvraag wordt gebruik gemaakt van kengetallen voor de vuurbelasting. Die kengetallen zijn er in soorten, sommige heel onnauwkeurig en andere heel precies. Het is dus van belang te weten welk soort kengetallen men gebruikt (zie paragraaf 5.3). Met het resultaat van de voorlopige schatting kan men meteen verder aan de slag met spoor A (hoofdstuk 6) en vervolgens spoor B (hoofdstuk 7). Het is echter zaak de gedane schattingen tijdig te consolideren. Daarvoor zijn de paragrafen 5.3 en volgende van belang. 5.2.1
Aanpak 1: Schatting op basis van kengetallen vuurbelasting
Een snelle, maar tevens onnauwkeurige schattingsmethode gaat uit van kengetallen van de vuurbelasting per gebruiksfunctie of per bedrijfstak. Tel daarbij op kengetallen voor de vuurbelasting in de constructie van het gebouw en, er ontstaat een voorlopige indicatie: Vuurbelasting constructie: Vuurbelasting van gebruik (bedrijfstak/functie): Indicatie Totale vuurbelasting
(kengetal) kg vh/m2 (kengetal) kg vh/m2 ………… kg vh/m2
+
Paragraaf 5.3 gaat nader in op de verschillende soorten kengetallen. Het advies is de uiteindelijke bepaling/aanvraag niet op deze aanpak te baseren, behalve wanneer aannemelijk is dat de gebruikte kengetallen overeenkomen (passen bij) het beoogde maximumgebruik van het BvB-compartiment. Op dit laatste punt blijken in de praktijk echter grote afwijkingen op te treden. De opgave gaat als gebruiksbeperking werken en dit kan ertoe leiden dat de gebruiker de beoogde bedrijfsvoering niet kan toepassen.
070288c-W27
30
Deel 2: Toepassingsinstructie BvB 2007 5.2.2
Aanpak 2: Schatting van de totale vuurlast
De hier geschetste werkwijze is meestal snel uitvoerbaar en is gericht op bepaling van de vuurlast. Dit maakt zonder verder rekenwerk een directe toetsing mogelijk aan de maatregelpakketten van de Methode BvB. Onderstaande vuistregels (benaderingen) gelden voor zowel permanente als variabele bijdragen en zijn als volgt: 1. Richt u op brandbare materialen, producten, objecten, etc. Laat het (geschatte) aandeel van onbrandbare delen, zoals vaste metalen, glas, keramiek, steen, etc, dus geheel buiten beschouwing. Ook levende have wordt niet meegerekend. 2. Richt u verder vooral op het gewicht van de brandbare materialen, speciaal op de grotere gewichten; 3. Splits deze groep materialen in a. houtachtige materialen, waaronder karton, papier, e.d. Tel hiervan elke kilo als 1 kg vh (vh staat voor vurenhout-equivalent); b. kunststoffen, oliën, vetten en brandstoffen. Tel hiervan elke kilo als 2 kg vh. Besteed bij grotere (grotere hoeveelheden) kunststoffen aandacht aan de feitelijke verbrandingswaarde. Deze kan afhankelijk van de stof variëren van circa 0,9 tot circa 2,4 kg vh per kilo kunststof. 4. Neem, naarmate er ruwer is gewerkt, een groter aandeel mee voor 'Overige brandbare materialen'. 5. Tel alle beschouwde bijdragen op en vergelijk de uitkomst daarvan met de toegestane hoeveelheid vuurlast in de maatregelpakketten. Voor niet al te complex samengestelde producten is dit eenvoudig te doen. Bij ingewikkelde producten is hij met enige kennis van het product ook toepasbaar en sluit verder goed aan bij de in paragraaf 5.4 en 5.5 beschreven aanpak voor het (definitief) vaststellen van de vuurbelasting. Het advies is de gedane voorlopige bepaling te consolideren. Kengetallen van bijlage A zijn daarbij direct te gebruiken. Zie verder paragraaf 5.3 en volgende. 5.2.3
Voorlopige schattingen consolideren
Het is van belang om voorlopige bepalingen van de vuurbelasting in het verdere ontwerpproces nader te consolideren. Blijft men echter bij voorlopige schattingen die niet corresponderen met het beoogde gebruik, dan loopt men een behoorlijk risico. In feite wordt bij de vuurlastberekening namelijk bepaald hoeveel gebruiksruimte (aan brandbaar materiaal en inventaris) het betreffende brandcompartiment krijgt. Men wil daarbij natuurlijk geen gebruiksbeperking die onvoldoende ruimte biedt voor het beoogde gebruik. De situatie is enigszins vergelijkbaar met het aanschaffen van een vrachtwagen. Men kiest een vrachtwagen met voldoende laadvermogen. Het is niet mogelijk (toegestaan) om met die vrachtwagen zwaardere ladingen te vervoeren dan waarvoor hij bestemd is. Daarbij is niet relevant of de koper van de vrachtwagen wat al te algemene vuistregels of kengetallen hanteerde voor de te vervoeren ladingen.
070288c-W27
31
Deel 2: Toepassingsinstructie BvB 2007 De vuistregels zijn enkel een hulpmiddel om tot een keuze te komen van het aan te schaffen laadvermogen. Zo is het ook met de vuurbelasting: de werkelijke situatie telt. Het werkelijke gebruik moet binnen de opgave blijven. 5.3
Kengetallen voor vuurlastberekeningen
Er zijn verschillende soorten kengetallen waarvan bij vuurlastberekeningen gebruik gemaakt kan worden. Sommige kengetallen zijn als vast en hard gegeven te hanteren, andere enkel als een ruwe indicatie. Figuur 5.2 geeft een overzicht van soorten kengetallen. Een aantal daarvan zijn opgenomen in bijlage A van deze toepassingsinstructie. Bij opgaven van de vuurlast en de vuurbelasting voor de Methode BvB gaat het om de bruto verbrandingswaarde; de gebruikte kengetallen moeten daarmee in overeenstemming zijn. Bij materialen is een gebruikelijke eenheid: MJ per kg; Voor producten gaat het meestal om MJ per stuk. Er zijn ook verbrandingswaarden (kengetallen) per m3 product of per m2 van een gebruiksfunctie. Kengetallen voor de vuurbelasting: Categorie
Soort
1
Materialen
a) b) c) d) e)
2
Producten
3
Functies
Bijlage
Betrouwbaarheid7) (nauwkeurigheid)
'norm' zuivere materialen (stoffen) geraffineerd natuurlijke stoffen natuurproducten mengsels
A1 A2 A3 -
'hoogst' hoog goed redelijk zie product (2a)
a) samengestelde materialen/stoffen b) goederen machines, e.d.
A4 A5
a) overig; per m3 b) overig; per m2
A6 A7
indicatief/variabel indicatief/variabel (afhankelijk. van de omschrijving) indicatief uiterst indicatief
Figuur 5.2: Soorten kengetallen voor vuurbelasting en hun 'hardheid' 5.3.1
Kengetallen voor materialen
In figuur 5.2 zijn van dit type kengetallen vijf soorten vermeld; 1a. tot en met 1e. Ze worden achtereenvolgens besproken. 1a
7)
In enkele van de door de bouwregelgeving aangestuurde normen, worden kengetallen gegeven voor de vuurbelasting in materialen. Die gaan boven andere cijfers. Het beste voorbeeld is hier de "19 MJ per kilogram vurenhout". Men zal dat exacte cijfer niet gemakkelijk vinden in materiaallijsten van type 1c of 1d, toch geldt het als geaccepteerde rekenwaarde. Aangenomen dat een juiste bron/referentie is gebruikt.
070288c-W27
32
Deel 2: Toepassingsinstructie BvB 2007 Zo geeft NEN 6090 meer kengetallen, waaronder die van aluminium. Opgemerkt wordt dat aluminium in vaste vorm (als constructiemateriaal) in de Methode BvB niet hoeft te worden meegeteld. Wel als het in poeder- of pastavorm voorkomt omdat dat naar verwachting aan de brand deelneemt. 1b
Vuurbelastingscijfers van zuivere materialen kunnen (afhankelijk van de geciteerde bron) een hoge betrouwbaarheid hebben. Dergelijke cijfers kunnen doorgaans als uitgangspunt voor vuurbelastingsberekeningen worden gebruikt; en gelden als een materiaaleigenschap. In bijlage A1 is een (groei)lijst van deze cijfers opgenomen;
1c
Verbrandingswaarden van geraffineerde natuurproducten komen dicht bij de nauwkeurigheid van die van zuivere materialen. In bijlage A2 is hiervan een (groei)lijst weergegeven;
1d
Natuurproducten in min of meer hun natuurlijke vorm vertonen per soort een redelijk stabiele verbrandingswaarde, maar er is een natuurlijke variatie. Bijlage A3 geeft een (groei-)lijst van verbrandingswaarden van dergelijke natuurproducten en natuurlijke materialen. Voor de verbrandingswaarde van vurenhout (dat qua materiaal in deze categorie valt) wordt verwezen naar de normatieve waarde; zie 1a.
5.3.2
Kengetallen voor producten
De volgende categorie van kengetallen in figuur 5.2 betreft producten. Het gaat om zaken die zijn samengesteld uit verschillende waarin zuivere en/of natuurlijk materialen en stoffen. De verbrandingswaarde per kilogram hangt uiteraard van die samenstelling af en daardoor nogal variabel. In deze categorie onderscheiden we: a. samengestelde stoffen/materialen; b. goederen, machines en andere objecten. 2a
Samengestelde materialen en stoffen De verbrandingswaarde daarvan ligt alleen vast als de samenstelling vastligt. Dat kan in eenvoudige lijsten niet worden weergegeven. Als men dus afgaat op een productnaam ontstaat er een behoorlijke variatie tussen het kengetal en de werkelijke verbrandingswaarde. Een complete lijst van deze categorie is niet te maken, omdat er permanent nieuwe producten of materialen met nieuwe samenstellingen ontstaan. De betreffende kengetallen voor de verbrandingswaarde zijn om bovenstaande redenen geen betrouwbare aanduiding voor specifieke producten, maar kunnen wel als indicatie bruikbaar. Als het in de situatie belangrijk is om een en ander zo precies mogelijk te bekijken, kan men productinformatie opvragen. Bijlage A4 bevat een gevarieerde lijst van materialen met indicatieve verbrandingswaarde.
070288c-W27
33
Deel 2: Toepassingsinstructie BvB 2007 2b
5.3.3
Goederen, machines en andere objecten Kengetallen voor deze categorie producten kunnen enkel indicatief zijn. Het is bijvoorbeeld van belang of het om grote of kleine versies gaat, of er veel dan wel weinig kunststoffen in zijn verwerkt, etc. De kengetallen geven een beter beeld naarmate het feitelijke gebruik (de aanwezigheid in een brandcompartiment) meer gevarieerd is. Dan vindt een soort uitmiddeling van verschillen plaats. In een garage waarin alleen grote auto's voorkomen, zal een algemeen kengetal voor 'auto's' mogelijk te laag zijn. Ook een lijst van producten is per definitie incompleet. Toch geeft bijlage A5 indicatieve kengetallen voor een gevarieerde lijst producten.
Kengetallen voor gebruiksfuncties en bedrijfstakken
De derde categorie kengetallen uit figuur 5.2 betreft kengetallen voor gebruiksfuncties. Dit is de meest 'indicatieve' vorm van kengetallen. Binnen deze categorie worden 2 subgroepen onderscheiden: a. kengetallen per m3 b. kengetallen per m2. 3a
Kengetallen per m3 Kengetallen voor opslagen en magazijnen zijn alleen zinvol als ze gelden per m3 feitelijke opslagruimte (stellingruimte, vakruimte). Immers: het ene magazijn heeft één laag grondopslag en het andere gebruikt hoge stellingen (veel variëteit). Het is daarbij van belang of er gebruik wordt gemaakt van pallets (verschil tussen houten en kunststof pallets), omdat die soms behoorlijke bijdragen leveren. In bijlage A6 is een overzicht van enige kengetallen per m3 productopslag gegeven. Deze cijfers kunnen als indicatief worden gebruikt in een vuurlastberekening zoals in paragraaf 5.5.
3b
Kengetallen per m2 voor gebruiksfuncties/bedrijfstakken In bijlage A7 is een 'groeilijst' opgenomen van indicatieve vuurbelastingscijfers voor bepaalde gebruiksfuncties en bedrijfstakken. Deze kengetallen gelden per vierkante meter gebruiksoppervlakte waar de betrokken functie op wordt uitgeoefend. Het gaat om zeer indicatieve cijfers. Deze kunnen in het algemeen niet als 'bewijsvoering' worden gebruikt. Ze zijn slechts bedoeld als een eerste oriëntatie. Voor enkele gebruiksfuncties komen in officiële stukken wel uitspraken voor over ‘kenmerkende vuurbelastingen’. Een voorbeeld daarvan is 'de' 30 kg vh/m2 voor kantoorfuncties (variabele vuurbelasting). In het kader van de Methode BvB geldt ook dit cijfer als indicatief, maar het kan voor 'gemiddelde' kantoren worden benut.
070288c-W27
34
Deel 2: Toepassingsinstructie BvB 2007 5.4
Bepalen van de (semi-)permanente vuurlast
Onder de (semi-)permanente vuurlast van een brandcompartiment worden gerekend: - alle constructieonderdelen, met andere woorden alle delen van het gebouw die bestemd zijn om belasting te dragen; - overige bouwconstructies en bouwmaterialen; - afbouwelementen; - direct aan het gebouw/gerelateerde installaties. Zie paragraaf 5.1.2 voor een toelichting op het begrip (semi-)permanente vuurbelasting. Bij de bepaling van de vuurbelasting moet dus rekening gehouden worden met de brandbare onderdelen in/van: - dragende elementen (kolommen, liggers etc); - omhullende delen zoals vloeren, dak, eventueel luifels, buitengevels en scheidingswanden met aanliggende brandcompartimenten, inclusief isolatie deuren, kozijnen, eventuele dockshelters en dergelijke; - inwendige scheidingsconstructies (wanden, kozijnen, deuren); - tussenvloeren; - trappen; - elektrische en werktuigbouwkundige installaties die tot het gebouw gerekend worden (elektrische bekabeling, buizen en leidingen, hemelwaterafvoeren, kanalen en in principe als voorbeeld ook brandslanghaspels); - aftimmeringen en dergelijke. Hoewel in beginsel alle brandbare bouwkundige elementen worden meegerekend, zijn er enkele uitzonderingen: a. Materialen die zich aan de buitenzijde van het compartiment bevinden en waarvan duidelijk is dat ze bij een (grote) brand in het compartiment niet aan de brand zullen deelnemen; b. Voor de onderste vloer van een brandcompartiment mag uitgegaan worden dat deze weinig bijdraagt aan de brand. In de berekening wordt ervan uitgegaan dat een eventueel brandbare vloerconstructie maar voor een derde meetelt c. Aluminiumonderdelen in de constructie hoeven niet te worden meegeteld omdat die in de (bouw)praktijk doorgaans in geringe mate meebranden. Enkele voorbeelden van geval a en b: - de bodemisolatie onder een betonvloer hoeft als regel niet te worden meegeteld; - de dakbedekking hoeft niet te worden meegeteld indien de constructie zodanig is dat het constructieve dak voldoende brandwerendheid heeft. Dat is bij stalen dakconstructies overigens zelden het geval. Wel komt het geregeld voor bij betonnen draag-, vloer- en dakconstructies, wanneer er geen overslag via gevels of doorslag via daklichten of dakdoorvoeren kan plaatsvinden. 5.4.1
Vereiste nauwkeurigheid
De waarde van bijdragen aan de vuurlast wordt uitgedrukt in tonnen vurenhout (bij voorkeur afgerond op een decimaal) of in GJ. Wanneer men eventueel toch rekent in MJ's, dan wordt elke bijdrage in principe op duizendtallen afgerond. 070288c-W27
35
Deel 2: Toepassingsinstructie BvB 2007 Het heeft geen zin een complete stuklijst in de rapportage op te nemen. Het gaat enkel om de brandbare onderdelen. Doornemen van de besteklijst is uiteraard zinvol om te controleren of geen belangrijke brandbare onderdelen zijn vergeten. Het is niet nodig om de permanente vuurlast te bepalen tot een niveau van, om iets te noemen, de kunststofrozetten voor bevestiging van isolatie. Men kan kleine bijdragen samen nemen in een restpost en de hoogte ervan inschatten.. Eventueel noodzakelijke details kunnen worden opgenomen in een bijlage. De bepaling leidt doorgaans tot een totale vuurlast (permanent + variabel) in de orde van honderden tonnen vurenhoutequivalent (tientallen GigaJoules). Het variabele deel is meestal het grootst. 5.4.2
Een voorbeeldstramien
In figuur 5.3 wordt een stramien voorgesteld voor het berekenen van de (semi-) permanente vuurlast van een brandcompartiment. Dit stramien rekent in GigaJoules om de gewenste (beperkte) cijfernauwkeurigheid te bevorderen. (Semi-)permanente vuurlast Bouwkundig onderdeel
-
Materiaal
A massa (kg)
b verbrandingswaarde (MJ/kg)
x = (a × b)/1000 bijdrage (GJ)
draagconstructie; dak, eventueel luifel; vloer; noordgevel/wand; zuidgevel (elementen); idem voor 'oost' en 'west'; tussenvloer(en); binnenwanden (elementen); overige binnenconstructie en aftimmering; gebouwgebonden installaties en leidingen; eventuele 'levering'.
(Semi-)permanente vuurlast
Totaal:
(X GJ) X/19 ton vh
Figuur 5.3: Een stramien voor het bepalen van de permanente vuurlast (enkel de brandbare delen opnemen) Men geeft van de brandbare onderdelen het soort materiaal op en de daarvan aanwezige massa. De vuurlastbijdrage is dan kolom a (massa) maal kolom b. Per bijdrage wordt de uitkomst vermeld in kolom c. Het stramien is geen keurslijf, maar een voor de handliggende opzet die aan de specifieke situatie kan worden aangepast. De aanduiding van locaties (hier als 'oostgevel'; andere oplossingen denkbaar) hebben een tweeledig doel, namelijk:
070288c-W27
36
Deel 2: Toepassingsinstructie BvB 2007 - een voor de hand liggende vorm van specificeren; - het helpt (later) te bepalen waar zich de maatgevende vuurbelasting bevindt en hoe hoog die is. Men vermeldt in beginsel alleen de brandbare onderdelen. In de algemene beschrijving van de constructie kan dan worden aangegeven dat bijvoorbeeld de gevels en de draagconstructie onbrandbaar zijn, als ze in het stramien van figuur 5.3 niet worden opgevoerd. 5.4.3
Uitwerking voorbeeld
Van het voorbeeldproject dat in hoofdstuk 3 is beschreven, wordt de (semi-) permanente vuurbelasting bepaald. Alleen de bijdragen van hal 1 (groot brandcompartiment) zijn hier relevant. Figuur 5.4 geeft voor deze situatie een beeld van de (semi-)permanente vuurlast van hal 1. Bouwkundig onderdeel
Materiaal (hoeveelheid)
a) Massa (ton)
b) Verbrandingswaarde (MJ/kg)
c) Bijdrage = a × b (GJ)
dakbedekking*)
materiaal vermelden (2400 × 7,5 kg/m2)
+)
18,0
38,0
684
dakisolatie*)
materiaal vermelden (2400 × 4 kg/m2)
+)
9,6
23,9
229
installaties
kunststoffen (3600 × 2 kg/m2)
7,2
19,0
137
overige
(o.a. in deuren)
(gecombineerde restpost)
53 1.103 GJ 58,1 ton vh
Totale (semi-)permanente vuurlast
Figuur 5.4: Berekening van de permanente vuurlast van hal 1 (voorbeeldproject) *) bijdragen van het dak meenemen indien deze een bijdrage kunnen leveren; +)
De bijdrage hiervan hangt direct samen met het soort materiaal.
De beoogde constructiewijze houdt voor hal 1 het volgende in: - Brandbare dakbedekking en -isolatie, op geprofileerde stalen dakplaten: geen, dus onvoldoende brandwerende bescherming. De isolatie en de dakbedekking moeten dus worden meegenomen in de berekening van de vuurbelasting. - Geen brandbare bestanddelen in de vloer (betonvloer; de bodemisolatie kan buiten beschouwing blijven). - Geen brandbare bestanddelen in de tussenvloer (beton op stalen liggers en stalen kolommen). - Een gemiddelde/normale aanwezigheid van kunststofonderdelen: hemelwaterafvoer, bekabeling en dergelijke. - Geen brandbare bestanddelen in de gevels en afbouw, met uitzondering van enkele deuren. (restpost).
070288c-W27
37
Deel 2: Toepassingsinstructie BvB 2007
5.5
Bepalen van de variabele vuurbelasting
In de vorige paragraaf is de (semi-)permanente vuurlast bepaald. De variabele vuurlast omvat alle overige brandbaar materiaal dat volgens de regels van de Methode BvB(deel 1, paragraaf 2.5) kan deelnemen aan een brand in het betrokken brandcompartiment, in onder andere: - inventaris en machines; - opgeslagen grondstoffen en (half)producten; - verpakkingsmaterialen; - voertuigen voorzover die binnen aanwezig kunnen zijn; - materialen voor afbouw- en inrichting indien deze niet bij de semi-permanente vuurlast zijn meegenomen. In de algemene omschrijving wordt ook beschreven waar goederen worden geteld die tijdens het productieproces van plaats veranderen. De hoeveelheid brandbaar materiaal in een groot brandcompartiment, kan in de loop van de tijd grote fluctuaties ondergaan. Een opslagruimte kan op het ene moment tot de nok gevuld zijn en op het andere moment vrijwel leeg zijn. Verder kan de aard van de opgeslagen goederen van moment tot moment variëren. Bij het berekenen van de variabele vuurbelasting moet in beginsel worden uitgegaan van de hoogste vullingsgraad die kan voorkomen. Het moet dus een realistische weergave zijn van aard en hoeveelheid goederen die bij het gebruik in de praktijk maximaal aanwezig kan zijn in het betreffende brandcompartiment. Anders gezegd: de opgegeven vuurlast mag tijdens het feitelijke gebruik niet worden overschreden.
5.5.1: Voorbeeldstramien en vereiste nauwkeurigheid Figuur 5.5 geeft een stramien voor de opzet van de berekening. Dit stramien is geen keurslijf. Het advies is een inzichtelijk aggregatieniveau te hanteren met een praktische groepering van goederen en objecten (eventueel noodzakelijke details in een bijlage opnemen). Richtinggevend daarbij is de grootte van de bijdrage aan de vuurlast (hoe kleiner de bijdrage, hoe meer groeperen). Daarnaast is in spoor B van de methode (zie hoofdstuk 7) van belang waar zich de pieken van de vuurbelasting bevinden. Het gaat dan om de vuurbelasting op de 1.000 m2 van het compartiment met het grootste aandeel in de vuurlast (de maatgevende vuurbelasting). In verband daarmee is een opgave van de locatie van vuurlastbijdragen van belang. Het stramien van figuur 5.5 doet dat bij wijze van voorbeeld aan de hand van fictieve vaknummers. De uitkomst in tonnen vurenhout, behoort in de samenvattende tabel van de rapportage te worden afgerond op tiende tonnen (kolom d). Wanneer wordt gerekend in MJ moet hier worden afgerond op duizendtallen per bijdrage.
070288c-W27
38
Deel 2: Toepassingsinstructie BvB 2007 Variabele vuurlast: Locatie
'vak A' 'vak B' 'vak ...' algemeen 'vak A' 'vak B' 'vak ...' algemeen
Wat
A hoeveel (aantal)
}
b relevante massa (kg/aantal)
c verbrandingswaarde MJ/kg
voor goederen
}
voor objecten
overig
d bijdrage (GJ)
x= (a × b ×c)/1000
verbrandingswaarde per stuk (= c) in MJ
x= (a × c)/1000
direct →
voor restgroepen
Totale variabele vuurlast
x
Totaal:
X (MJ) X/19 ton vh
Figuur 5.5: Een stramien voor het berekenen van de variabele vuurlast 5.5.2: Uitwerking voorbeeld Van het voorbeeldproject dat in hoofdstuk 3 is beschreven, wordt de variabele vuurlast van hal 1 bepaald. De indeling van de hal is weergegeven in figuur 3.6. Figuur 5.6 geeft een voorbeeld van de berekening. Locatie
Wat
Hoeveel
Tussenvloer
kunststofonderdelen pallets
Begane grond
Expeditie Totaal
Bijdrage (GJ)
Massa kg/stuk (brandbaar)
Verbrandingswaarde (MJ/kg)
12 × 40 = 480 palletplaatsen 480 pallets
200 25
28,5 19
2736 228
kunststofonderdelen pallets - kartonverpakkingen op pallets - rollen folie - ov-onderdelen op pallets
12 × 60 = 720 palletplaatsen 720 pallets met doos
200 25
28,5 19
4104 342
2 × 40 = 80 plaatsen
400
19
608
5 2 × 40 = 80 plaatsen
200 200
47,5 19
48 304
vrachtauto's
2
→
19.000
38 8.408 GJ 442,5 ton vh
Variabele vuurlast
Figuur 5.6: Voorbeeldberekening van de variabel vuurlast in hal 1
070288c-W27
39
Deel 2: Toepassingsinstructie BvB 2007 De tussenverdieping staat in open verbinding met de rest van de hal en is daarvan dus niet met voldoende8) brandwerendheid afgescheiden. De vuurbelasting op de tussenvloer moet dus worden meegerekend. Het onderdelenmagazijn (de stellingen) wordt als volledig gevuld beschouwd. De goederen worden dus geteld in de magazijnstellingen en daarom niet in de “orderpick”-ruimte of de expeditie.
5.6
De totale vuurlast
De berekening van de totale vuurlast is eenvoudig:
totale vuurlast = (semi-)permanente vuurlast + variabele vuurlast De berekening van het (semi-)permanente en het variabele deel is in de vorige paragrafen besproken. De totale vuurlast wordt afgerond op hele tonnen. De Methode BvB stelt in feite via de totale vuurlast een beperking aan de grootte van brandcompartimenten. De in een BvB-compartiment toegestane vuurlast hangt op de eerste plaats af van het maatregelpakket dat gekozen wordt. Spoor A (hoofdstuk 6) gaat hierop nader in. Wel kunnen er ook uit 'spoor B' (hoofdstuk 7) nog beperkingen aan de maximale vuurlast volgen.
Uitwerking voorbeeld (Semi-)permanente vuurlast (zie par. 5.4.3) Variabele vuurlast (zie par. 5.5.2)
Hal 1 58,1 ton vh 442,5 ton vh 501 ton vh (= 9.519 GJ)
Totale vuurlast
Opmerking: Maatregelpakket I staat een vuurlast toe van 300 ton vh per compartiment. De vuurlast in hal 1 blijkt groter te zijn dan 300 ton. Daaraan is te zien dat een ander maatregelpakket of een nadere indeling in brandcompartimenten nodig is.
5.7
Gebruiksoppervlakte en de gemiddelde vuurbelasting
De gemiddelde vuurbelasting wordt bepaald door de berekende totale vuurlast - uitgedrukt in kilogram vurenhout - te delen door de gebruiksoppervlakte. Hierbij wordt gebruiksoppervlakte9) volgens NEN 2580 [6] gehanteerd.
8)
9)
Overigens valt op dit moment nog niet te zeggen wat in dit geval "voldoende brandwerendheid" is. Dat hangt af van de eis die in spoor B (hoofdstuk 7) wordt bepaald. Meestal zal er echter minstens 60 minuten brandwerendheid aanwezig moeten zijn. Dit is een verschil met de berekening van de gemiddelde vuurbelasting in de BvB-publicatie van 1995. De verandering levert een betere aansluiting bij NEN2580 [6] op en verder heeft geen consequenties voor de toegestane grootte van BvB-compartimenten.
070288c-W27
40
Deel 2: Toepassingsinstructie BvB 2007 De gebruiksoppervlakte op tussenverdiepingen binnen het brandcompartiment moet dus worden meegenomen. Figuur 5.7 geeft hiervan een schematisch beeld Vloeroppervlakte verdiepingen Gebruiksoppervlakte = vloeroppervlakte grondvlak + vloeroppervlakte verdiepingen
Figuur 5.7: De gebruiksoppervlakte omvat zowel de vloeroppervlakte van de grondvlak en de vloeroppervlakte van tussenverdiepingen De berekening van de bedoelde gemiddelde vuurbelasting is eenvoudig: )
q = gemiddelde vuurbelasting * = *)
totale vuurlast (kg vh) totale gebruiksoppervlakte (m 2 )
Hier is de eenheid kg vh/m2 gehanteerd. Het kan uiteraard ook in MJ/m2 wanneer de vuurlast in MJ is uitgedrukt.
De gemiddelde vuurbelasting moet staan voor de hoogste vuurbelasting die in het compartiment kan voorkomen. Voor de duidelijkheid: de gemiddelde vuurbelasting is de vuurlast die bij het gebruik maximaal aanwezig kan zijn, gemiddeld over de gebruiksoppervlakte. De gemiddelde vuurbelasting is dus niet de gemiddelde bezetting over bijvoorbeeld een jaar.
Uitwerking voorbeeld De gemiddelde vuurbelasting (q) van hal 1 in het voorbeeldproject van hoofdstuk 3 is op grond van de eerder vermelde bijdragen: totale vuurlast q = ───────────── gebruiksoppervlakte
501.000 = ─────── = 157 kg vh/m2 3.200
070288c-W27
41
Deel 2: Toepassingsinstructie BvB 2007
6
Spoor A: Bepalen van de toegestane omvang
Binnen de Methode Beheersbaarheid van Brand moeten twee parallelle sporen worden gevolgd. Ten eerste moet worden vastgesteld wat de toegestane grootte van het brandcompartiment is, uitgaande van de gemiddelde vuurbelasting en de voorzieningen die worden getroffen (spoor A). Vervolgens moet worden vastgesteld welke eisen gelden voor de brandwerendheid van de omhulling (spoor B). In dit hoofdstuk wordt uitgelegd hoe de toegestane maximale grootte kan worden bepaald. Waar dat zinvol is wordt de werkwijze geïllustreerd aan de hand van het in hoofdstuk 3 geschetste voorbeeldproject.
6.1
Principe
De maximale grootte van een 'groot' brandcompartiment is gekoppeld aan een maximale vuurlast. De maximale vuurlast onder normale omstandigheden is bepaald op 300 ton vurenhout (5700 GJ). Een hogere vuurlast kan onder bepaalde condities worden toegestaan mits er bijzondere voorzieningen worden getroffen. In formulevorm is deze relatie als volgt uit te drukken:
q
×
A
≤
300.000
×
M
Verklaring van de tekens: q: de gemiddelde vuurbelasting van het brandcompartiment (kg vurenhout/ m²); A: de gebruiksoppervlakte van het brandcompartiment (m²); M: de maatregelfactor. De 'maatregelfactor' is in het basispakket (Maatregelpakket I) per definitie gelijk aan 1. Bij de maatregelpakketten II, III en IV is sprake van een hogere maatregelfactor. Dit houdt in dat uitgaande van dezelfde grootte een grotere vuurbelasting per vierkante meter mogelijk is of dat uitgaande van dezelfde gemiddelde vuurbelasting dat de omvang van het compartiment kan toenemen.
6.2
Maximale grootte uitgaande van het basispakket (maatregelpakket I)
Onderstaande grafiek (figuur 6.1) geeft schematisch de relatie weer tussen de gemiddelde vuurbelasting, de gebruiksoppervlakte, gegeven de maximaal toegestane vuurlast die voor het basispakket 300 ton vurenhout is. Volgt uit de berekening van de gemiddelde vuurbelasting bijvoorbeeld dat deze 120 kg vurenhout per m2 is, dan kan de grootte van het brandcompartiment (gebruiksoppervlakte) oplopen tot maximaal 2.500 m2. Blijft het beoogde compartiment onder deze oppervlakte dan wordt voldaan aan de toegestane maximumgrootte; enzovoorts voor andere vuurbelastingen.
070288c-W27
43
Deel 2: Toepassingsinstructie BvB 2007
q gemiddelde vuurbelasting qgemiddelde vuurbelasting (kg vurenhout/m2) (kg_vurenhout)
350 300 250
basispakket basisscenario maximaal 300 ton vurenhout maximaal 300 ton vurenhout q x A ≤ 300.000
200 150 100 50 0 0
1.000 2.000 3.000 4.000 5.000 6.000 7.000 8.000 9.000 10.000 oppervlakte (m2)
Figuur 6.1: Karakteristiek voor de omvang en vuurbelasting van een groot brandcompartiment bij het basispakket (maatregelpakket)I Bij een gebruiksoppervlakte tot 1.000 m2 kan zondermeer gewerkt worden vanuit de prestatie-eisen zoals vastgelegd in het Bouwbesluit 2003. De maximale vuurlast is dan niet vastgelegd of gelimiteerd. (Figuur 6.1 is daarom niet ingevuld voor gebruiksoppervlakken kleiner dan 1000 m2. In volgende figuren van dit type wordt daarom het deel onder de 1000 m2 niet meer getoond). Is het beoogde brandcompartiment groter dan de berekende maximumwaarde, dan zijn er diverse opties: 1) verlagen van de gemiddelde vuurbelasting binnen het brandcompartiment, door bijvoorbeeld andere wijze van opslag of toepassing van andere (bouw)materialen; 2) opsplitsen van het brandcompartiment in kleinere eenheden; 3) overstappen op een ander maatregelpakket waardoor een hogere vuurlast binnen het compartiment wordt toegestaan (hogere maatregelfactor). Wanneer een passende oplossing is gevonden, moet nog wel de vereiste brandwerendheid van wanden etc. te worden bepaald. Dat gebeurt in spoor B, zie hoofdstuk 7. Basisgegevens voorbeeldproject Voor hal 1 uit het voorbeeldproject van hoofdstuk 3 geldt gezien hoofdstuk 4: -
Gebruiksoppervlakte (gewenst):
3.200 m2
-
Beoogde totale vuurlast:
501 ton vurenhout (= 9.519 GJ)
-
Gemiddelde vuurbelasting van het beoogde brandcompartiment:
ca. 157 kg vh/m2 (= 2.975 MJ/m2)
070288c-W27
44
Deel 2: Toepassingsinstructie BvB 2007 toepassing figuur 6.1 op hal 1 van het voorbeeld: Uit figuur 6.1 kan worden afgeleid dat bij een gemiddelde vuurbelasting van 157 kg vh/m2, een brandcompartiment volgens het basispakket circa 1.910 m2 zou mogen zijn. Bij deze vuurbelasting kan met het basispakket dus niet de gewenste grootte van 3200 m2 worden bereikt. De aanvrager moet zich nu beraden op voor hem haalbare oplossingsrichtingen. Optie 1: Voor het vervolg wordt aangenomen dat de hoeveelheid opgeslagen materialen niet kan worden verminderd. Uit de vuurlastberekening van de voorbeeldsituatie volgt dat de bijdrage van de (semi-)permanente vuurbelastingconstructie relatief klein is. In dit geval is biedt het verlagen van de (semi-)permanente vuurbelasting dus geen wezenlijke oplossing. Optie 2: Opdelen van het brandcompartiment is binnen pakket I in principe een oplossing. Misschien is in het voorbeeldproject een scheidingswand in hal 1 toepasbaar, bijvoorbeeld ter afscheiding van de tussenverdieping en een de daaronder liggende orderpickruimte. Hal 1 zou dan uit twee brandcompartimenten gaan bestaan. Opgemerkt wordt dat de delen elk een andere vuurbelasting hebben dan de 157 kg vh/m2 van het geheel. Immers (in dit voorbeeld): a. het grootste deel van de opgeslagen materialen bevindt zich in het magazijngedeelte. Dat is het hoge deel van de hal, zonder de tussenvloer; b. de gebruiksoppervlakte van het gedeelte met de tussenvloer is ongeveer twee maal zo groot als die van het andere deel. Andere opties: onderzoek welke mogelijkheden de andere maatregelpakketten bieden. Zie daartoe de volgende paragrafen.
070288c-W27
45
Deel 2: Toepassingsinstructie BvB 2007 6.3
Maatregelpakket II: automatische brandmeldinstallatie en RWA en inventaris met een lage ontwikkelsnelheid van brand (maatregelfactor =2, vuurlast maximaal 600 ton vurenhout)
700 qgemiddelde vuurbelasting (kg_vurenhout)
q gemiddelde vuurbelasting (kg vurenhout/m2)
Indien aan de voorwaarden voor dit maatregelpakket kan worden voldaan, mag voor de maatregelfactor de waarde 2 worden ingevuld. Daarmee komt de maximaal toegestane vuurlast binnen het brandcompartiment uit op 600 ton vurenhout. Figuur 6.2 laat zien wat de verruiming betekent voor de maximale gebruiksoppervlakte in relatie tot de gemiddelde vuurbelasting. De dikke getrokken lijn is die van maatregelpakket II; ter vergelijking met een dunne lijn het basispakket.
600
maatregelpakket pakket 1 II 600 ton vurenhout 600 ton vurenhout q.A ≤ 600.000
500 400 300 200 100 0 1.000
2.000
3.000
4.000
5.000
6.000
7.000
8.000
9.000
10.000
oppervlakte (m2)
Figuur 6.2: Karakteristiek voor de omvang van een brandcompartiment volgens maatregelpakket II De voorwaarden voor toepassing van dit maatregelpakket zijn genoemd in paragraaf 4.2.3 tot en met 4.2.5 van deel 1, Methode BvB. In het kort gaat het om: 1. naar verwachting een beperkte snelheid van branduitbreiding; 2. een automatische brandmeldinstallatie met volledige bewaking en directe doormelding naar de meldkamer van de brandweer; 3. een voorziening ter beperking van de rookdichtheid waarbij gedacht wordt aan een zo mogelijk gecertificeerde RWA-installatie (RWA = rook- en warmteafvoer); 4. eisen aan de bluswatervoorziening; 5. enige situatieafhankelijke eisen op gebied van brandwerendheid. Op de volgende bladzijde wordt voor het voorbeeldproject uit hoofdstuk 3 verduidelijkt wat deze voorwaarden inhouden.
070288c-W27
46
Deel 2: Toepassingsinstructie BvB 2007
Uitwerking voorbeeldproject voor maatregelpakket II: De initiële berekening van de vuurbelasting in hal 1 is 157 kg vh/m2. De maximale omvang: Uit figuur 6.2 kan daarmee worden afgeleid, indien maatregelpakket II toepasbaar is, dat de hal een gebruiksoppervlakte van hoogstens 3.840 m2 zou hebben. Aangezien het beoogde gebruiksoppervlak 3.200 m2 is, zou dit maatregelpakket passen. Dan moet echter wel aan de voorwaarden ervoor worden voldaan. Controle op voorwaarde 1: Beperkte ontwikkelsnelheid van brand - indien in de stellingen goederen en verpakkingen voorkomen van branduitbreidingsklasse 3 (C) is, mag er zoals gepland tot 6 m worden opgeslagen; - anders zijn brandwerende tussenschotten nodig en is de maximale hoogte 5 m. De eisen op gebied van de branduitbreiding beperken de gebruiksmogelijkheden. Controle op voorwaarde 2: Automatische branddetectie met directe doormelding - de installatie is uitvoerbaar, maar vormt uiteraard een kostenpost Controle op voorwaarde 3: RWA-installatie - de tussenverdieping vormt een complicatie bij de uitvoering van een RWAinstallatie. Specifieke berekeningen zijn nodig om de uitvoerbaarheid te bepalen. Controle op voorwaarde 4: bluswatervoorziening in de hal - in de gegeven situatie kan zonder aanvullende voorzieningen worden voldaan aan de inzettijd en capaciteit voor tenminste twee handstralen. Controle op voorwaarde 5: situatieafhankelijke eisen (deel 1, paragraaf 4.2.5) - eventuele dragende kolommen in/tegen opslaggebied (de stellingen) moeten tot de opslaghoogte 60 minuten brandwerend zijn; - (geen stapeling) dus verder een constructieve eis van 20 min. aan de draagconstructie plus het verwachte effect van de RWA-voorziening. Conclusie: Maatregelpakket II kan alleen door de aanvrager worden benut als de goederen in zijn magazijn een beperkte snelheid van branduitbreiding opleveren. Anders is de opstelhoogte ervan beperkt tot 5 m, met brandwerende tussenschotten in de stellingen. Indien de aanvrager hiermee uit de voeten kan, is het zinvol om de precieze mogelijkheden en kosten van de vereiste installaties verder te onderzoeken. In het vervolg wordt gekeken wat de andere maatregelpakketten eventueel voor deze aanvraag hebben te bieden.
070288c-W27
47
Deel 2: Toepassingsinstructie BvB 2007 6.4
Maatregelpakket III: Bulkopslag (maatregelfactor=10 / vuurlast maximaal 3.000 ton vurenhout)
Maatregelpakket III heeft betrekking op bulkopslag. Kenmerkend van bulkopslag is een hoge en compacte vuurbelasting in combinatie met een lage afbrandsnelheid. De in de Methode BvB opgenomen randvoorwaarden bij dit maatregelpakket zijn toegesneden op het specifieke brandverloop bij dit soort opslag.
3000 [kg vurenhout/m2]
Gemiddelde vuurbelasting
3500
2500 maatregelpakket III 3000 ton vurenhout A·q ≤ 3.000.000
2000 1500 1000 500
0 1000 2000 3000 4000 5000 6000 7000 8000 9000 1000 0 Oppervlakte [m2] Figuur 6.3: Karakteristiek van de omvang van een brandcompartiment volgens maatregelpakket III
De voorwaarden voor toepassing van dit maatregelpakket zijn genoemd in paragraaf 4.3.3 tot en met 4.3.5 van Deel 1, Methode BvB. In het kort gaat het om: 1. een vuurbelasting van minstens 300 kg vh/m2 10)in combinatie met een naar verwachting lage afbrandsnelheid tijdens een eventuele grote brand; 2. een automatische brandmeldinstallatie met volledige bewaking en directe doormelding naar de meldkamer van de brandweer; 3. geen enkelvoudig afgesloten verbindingen met aangebouwde buurcompartimenten toegestaan. Op de volgende bladzijde wordt voor het voorbeeldproject uit hoofdstuk 3 verduidelijkt wat deze voorwaarden inhouden. Daarbij blijkt overigens dat maatregelpakket III niet van toepassing kan zijn in het specifieke voorbeeld. 10
Lagere waardes voor de vuurbelasting houden in dat het opslag niet compact genoeg is om een voldoende lage afbrandsnelheid te hebben
070288c-W27
48
Deel 2: Toepassingsinstructie BvB 2007
Het voorbeeldproject en maatregelpakket III (Bulkopslag) De titel van het maatregelpakket geeft al aan dat dit pakket niet toepasbaar is op hal 1 van voorbeeldproject uit hoofdstuk 3. (Ter illustratie worden de voorwaarden voor maatregelpakket III toch bekeken). Maximale oppervlakte is groter dan de beoogde 3.200 m2 (fig. 6.3) Controle op voorwaarde 1: - de gemiddelde vuurbelasting in hal 1 is 157 kg vh/m2 en dat is veel lager dan het voor pakket III vereiste minimum van 300 kg vh/m2; - de vereiste lage afbrandsnelheid is niet te verwachten bij opslag in stellingen. De opslag van goederen in hal 1 voldoet niet aan de basiscriteria voor dit maatregelpakket. Controle op de verdere voorwaarden heeft voor het voorbeeld zelf verder geen zin, maar gebeurt hier volledigheidshalve: Controle op voorwaarde 2: Automatische branddetectie met directe doormelding - de installatie is uitvoerbaar, maar is geen voldoende voorwaarde voor pakket III. Controle op voorwaarde 3: Geen enkelvoudig uitgevoerde verbindingen met aangebouwde buurcompartimenten. Uit figuur 3.3 blijkt dat hal 1 doorgangen heeft naar: het kantoor en naar hal 3. Indien pakket III voor hal 1 van toepassing zou zijn, zouden deze doorgangen moeten worden uitgevoerd met een dubbele afsluiting zoals beschreven in paragraaf 4.1.3 van Deel 1, de Methode BvB. Conclusie: Maatregelpakket III is niet bruikbaar voor hal 1 van het voorbeeldproject vanwege de aard van het gebruik (geen bulkopslag). In de volgende paragraaf worden de mogelijkheden van maatregelpakket IV bekeken.
070288c-W27
49
Deel 2: Toepassingsinstructie BvB 2007 6.5
Maatregelpakket IV: sprinklerinstallatie (maatregelfactor=maximaal 33 / vuurlast maximaal 9.900 ton vurenhout)
Binnen een goed werkende sprinklerinstallatie blijft de brandhaard beperkt en raakt slechts een fractie van de vuurlast betrokken. Dat is de reden dat in een brandcompartiment met een gecertificeerde sprinklerinstallatie een zeer hoge vuurlast wordt toegestaan. Afhankelijk van de gemiddelde vuurbelasting kan het daarbij om zeer grote brandcompartimenten gaan. Indien een sprinklerinstallatie wordt toegepast kan onder een aantal aanvullende voorwaarden een maatregelfactor van 33 worden gehaald. Dit laatste vergt een hoog uitvoeringsniveau van de sprinklerinstallatie, zoals beschreven in paragraaf 4.4.1 en 4.4.4 van Deel 1, Methode BvB. Bij een normaal uitvoeringsniveau is de haalbare maatregelfactor 20 (maximaal 6000 ton vurenhout); bij een verbeterd uitvoeringsniveau hoort een maatregelfactor van 25; dat correspondeert met een maximale vuurlast van 7500 ton vurenhout.
Gemiddelde vuurbelasting 2 vurenhout/m ] Gemiddelde[kg vuurbelasting [kg_vurenhout]
Voor een certificaat wordt de sprinklerinstallatie afgestemd op het beoogde gebruik en de WBDBO-eisen die volgen uit spoor B, dat in hoofdstuk 7 verder wordt behandeld. In het voor de certificering benodigde MasterPlan Brandbeveiliging (MPB) worden de eisen aan de sprinklerinstallatie precies omschreven, evenals de eisen aan de omhulling van het compartiment en de gebruikseisen. Een gecertificeerde sprinklerinstallatie wordt periodiek getest en geïnspecteerd. Tijdens de inspectie worden ook de gebruiksbepalingen en de overige bepalingen gecontroleerd.
0
12000
10000
8000 Hoog Verbeterd
6000
4000
2000
Laag NorNor
maal maa
l
0 1000
2000
3000
4000
5000
6000
7000
8000
9000
10000
2
Oppervlakte [m ]
Figuur 6.4: Karakteristieken voor de omvang van een gesprinklerd brandcompartiment volgens maatregelpakket IV
070288c-W27
50
Deel 2: Toepassingsinstructie BvB 2007 Om in aanmerking te komen voor toepassing van maatregelpakket IV moet voldaan zijn aan de volgende voorwaarden: 1. gecertificeerde sprinklerinstallatie; 2. de uitvoeringsvorm van de installatie is afgestemd op de aanwezige situatie en (het brandgedrag van) het feitelijke gebruik van het compartiment. Dit volgens een normering die vergelijkbaar is met het VAS of NEN-EN-12845 [20]; 3. de omhulling van het compartiment moet voldoen aan de eisen die in paragraaf 4.4.3 van deel 1 zijn gesteld. Deze eisen hebben ten doel te voorkomen dat een buiten het compartiment ontstane brand doorslaat naar het gesprinklerde compartiment. De methode geeft een niet-limitatieve opsomming van opties waarmee aan deze voorwaarde kan worden voldaan. Hieronder wordt voor het voorbeeldproject uit hoofdstuk 3 verduidelijkt wat deze voorwaarden inhouden.. Uitwerking voorbeeld De gemiddelde vuurbelasting in hal 1 van het voorbeeldproject is 157 kg vh/m2. Uit figuur 5.5 volgt dat, wanneer aan alle voorwaarden wordt voldaan, de hal bij pakket IV en dit gemiddelde gebruik, een omvang zou mogen hebben van circa 38.000 m2. Dat is zeer meer dan benodigd en betreft nog slechts het normale uitvoeringsniveau van een sprinklerinstallatie. In feite zou de geplande hal met 3.200 m2 gebruiksoppervlakte, veel intensiever gebruikt kunnen worden. Controle op voorwaarde 1: Uitgangspunt is dat een bij het beoogde gebruik passende sprinklerinstallatie kan worden gerealiseerd die voldoet aan de voorwaarden van het VAS, NEN-EN-12845 [20] of een vergelijkbaar ander voor certificering in aanmerking komend eisenstelsel. Controle op voorwaarde 2: De methode noemt (niet-limitatief) een viertal opties waarmee aan voorwaarde 2 kan worden voldaan: optie a: omvat de eis dat naburige compartimenten op circa 15 m afstand staan. De situering van hal 1 voldoet hieraan niet; optie b: omvat het brandwerend uitvoeren van het dak en de gevels, wat in het geval van hal 1 een denkbare oplossing biedt; optie c: omvat eisen die de brandbaarheid van materialen in het dak en de gevels beperken, wat voor hal 1 eveneens een denkbare oplossing is; optie d: omvat het aanbrengen van een aanvullende drencher-installatie, wat in de situatie van hal 1 geen voor de hand liggende oplossing is. Conclusie: In het geval van hal 1 zijn er verschillende mogelijkheden waarmee aan de gestelde voorwaarden kan worden voldaan. Voor realisatie van hal 1 zou maatregelpakket IV met een normaal uitvoeringsniveau van de sprinklerinstallatie (maatregelfactor 20) meer dan voldoende ruimte bieden.
070288c-W27
51
Deel 2: Toepassingsinstructie BvB 2007 6.6
Samenvatting van spoor A voor hal 1 uit het voorbeeldproject
Hal 1, is het grote brandcompartiment uit het voorbeeldproject, waarvoor een beroep wordt gedaan op de Methode BvB. Gezien het beoogde gebruik van de hal biedt de methode de volgende mogelijkheden: 1. Maatregelpakket I: De vuurlast in de hal is te hoog om de hal met dit maatregelpakket als één ongedeelde hal uit te voeren. Bij een geschikte opdeling van de hal en daarmee verdeling van de vuurlast is het basispakket per deel wel toepasbaar; 2. Maatregelpakket II is toepasbaar mits maatregelen worden getroffen die de uitbreidingssnelheid van brand beperken. Als de in de stellingen opgeslagen goederen niet aan de materiaal- en verpakkingseisen voldoen, zou de stapelhoogte moeten worden beperkt tot 5 m, met brandwerende scheidingen tussen de stellingen; 3. Maatregelpakket III is gezien het beoogde gebruik van hal 1 niet toepasbaar; 4. Maatregelpakket IV is in zijn eenvoudigste vorm toepasbaar voor hal 1. In het volgende hoofdstuk wordt ingegaan op de eisen die in de verschillende maatregelpakketten worden gesteld aan de brandwerendheid van omhulling van grote brandcompartimenten.
070288c-W27
52
Deel 2: Toepassingsinstructie BvB 2007
7
Spoor B: De brandwerendheid van de omhulling
Nadat de maximale grootte van het brandcompartiment en de eventueel benodigde voorzieningen zijn vastgesteld, moet de vereiste brandwerendheid van de omhulling van dat brandcompartiment worden bepaald. Spoor B van de toepassingsinstructie gaat daarop in. 7.1
Inleiding
Het Bouwbesluit stelt eisen aan de WBDBO van brandcompartimenten en constructiedelen, bij voorbeeld op grond van het hoogste verblijfsgebied. De WBDBO-eisen uit het Bouwbesluit gelden als minimum. De Methode BvB stelt op onderdelen van een beschouwd brandcompartiment aanvullende eisen aan de WBDBO c.q. de brandwerendheid. Per onderdeel geldt de strengste eis. Aan de brandwerendheid met betrekking tot bezwijken wordt hierbij geen expliciete eis gesteld. Het in stand blijven houding van de draagconstructie kan uiteraard van belang zijn voor de scheidende functie die wordt beoogd. Voor zover dat het geval is vertalen de eisen zich naar een eis tegen voortijdig bezwijken. De eisen die de Methode BvB en aan de brandwerendheid van brandscheidende wanden, gevels en vloeren/plafonds stelt, verschillen per maatregelpakket en hangen mede af van de (maatgevende) vuurbelasting in het beschouwde brandcompartiment. Bovendien kan daarbij de vereiste brandwerendheid per wand, gevel, of vloer verschillen. Dit hoofdstuk geeft een toelichting op de bepaling van de eisen die uit de Methode BvB volgen. Op de eisen uit het Bouwbesluit wordt hier niet nader ingegaan. 7.1.1
Hoofdlijn
In grote lijnen komt de Methode BvB via een twee-trapsbenadering tot de vereiste brandwerendheid van brandscheidende wanden, gevels, vloeren/plafonds. Bij de uitvoering van het voorgaande zijn er verschillen tussen de maatregelpakketten. 1) Bepaling van de eis aan de WBDBO, waarbij als basisformule geldt:
WBDBO-eis = qm + toeslag
De WBDBO-eis is maximaal 240 minuten en als regel minimaal 60 2) Afleiding van de vereiste brandwerendheid van wanden, gevels, vloeren met de basisformule:
Vereiste brandwerendheid = WBDBO-eis - Ca - Cb
Verklaring van de tekens:
070288c-W27
53
Deel 2: Toepassingsinstructie BvB 2007 qm
de maatgevende vuurbelasting die in paragraaf 7.2 nader wordt toegelicht en die wordt uitgedrukt in kg vurenhout/m² (= aantal minuten maatgevende brandduur); toeslag een in rekening te brengen veiligheidsmarge (in minuten). De toeslag verschilt per maatregelpakket en is ook aan de orde bij stapeling van brandcompartimenten. Deze toeslag kan hij per zijde (gevel / wand / vloer) verschillen; bijdrage in de vorm van weerstand tegen brandoverslag door afstand Ca tussen het brandcompartiment en een naburig gebouw of een spiegelsymmetrisch opgesteld gebouw op een buurperceel (minuten); bijdrage in de vorm van brandwerendheid in de gevel van een naburig Cb gebouw of fictief gebouw op een aangrenzend perceel (minuten);
Uiteraard moet de afsluiting van doorgangen naar aan- of opgebouwde buurcompartimenten voldoen aan de brandwerendheidseis voor de betreffende brandscheiding. In maatregelpakket I en III worden nadere eisen aan dergelijke doorgangen ("verbindingen") gesteld.
070288c-W27
54
Deel 2: Toepassingsinstructie BvB 2007 7.1.2
Routekaart van spoor B
Hieronder is een nader stappenschema weergegeven voor de activiteiten die aan de orde komen bij het bepalen van de eisen aan de omhulling van een groot brandcompartiment volgens de Methode BvB (zie figuur 7.1): 1.
Bepaal de maatgevende vuurbelasting qm (verschillen tussen de maatregelpakketten)
Zie § 7.2 2.
Bij stapeling (bovenbouw van andere brandcompartimenten): Check of qm binnen de gestelde grenzen ligt (verschillen tussen de maatregelpakketten)
Zie § 7.3 3. Stel vast welke WBDBO-eis geldt voor elk deel van de omhulling. (verschillen tussen de maatregelpakketten) Zie § 7.4 (toeslag) en § 7.5 (WBDBO-eis)
Inwendige scheidingen
Uitwendige scheidingen
4. Bepaal de vereiste brandwerendheid van vloeren en wanden. Zie § 7.6.1
6. Bepaal de vereiste brandwerendheid van gevels. Zie § 7.7
5. Voor pakket I en III: controleer aantal en type verbindingen. Zie § 7.6.2
Figuur 7.1: Stappenplan voor het bepalen van de eisen aan de omhulling
070288c-W27
55
Deel 2: Toepassingsinstructie BvB 2007 Op onderdelen verschillen deze stappen bij de maatregelpakketten I tot en met IV. Vooruitlopend op de toelichting in de volgende paragrafen, geeft figuur 7.2 alvast een samenvatting van deze verschillen.
Stap / onderwerp
Invulling per maatregelpakket II III
I
IV
1. Bepaling qm (kg vh/m2)
zie § 7.2.2
n.v.t.
=q
2. Bij stapeling is qm begrensd tot (kg vh/m2):
180
n.v.t.
240
3a Toeslag bij stapelen 3b Toeslag naar naburige brandcompartimenten 3c Totale WBDBO-eis: minimaal (minuten):
60
60
n.v.t.
0
ja
0
n.v.t.
0
maximaal (minuten) 4. Brandwerendheid 5. Eis aan Verbindingen zie paragraaf 7.6.2
60
240
240
240
variabel zie § 7.5.2
240
geen verschil qua bepalingsmethode uit de WBDBO, wel doorwerking van bovenstaande punten ja
n.v.t.
ja
n.v.t.
Figuur 7.2: Samenvatting van verschillen tussen de maatregelpakketten bij het bepalen van de eisen aan de omhulling 7.2
Stap 1: Bepaal de maatgevende vuurbelasting
De opzet van deze paragraaf is als volgt: 1. wanneer is bepaling van de maatgevende vuurbelasting qm relevant; 2. bepalingswijze van de maatgevende vuurbelasting qm; 3. een uitwerking voor het in hoofdstuk 3 beschreven voorbeeldproject; 7.2.1
De maatgevende vuurbelasting in de verschillende maatregelpakketten
Voor de maatregelpakketten I en II geldt een afzonderlijke bepaling van de maatgevende vuurbelasting, als basis voor de te stellen WBDBO-eis aan de omhulling. Deze bepaling wordt toegelicht in paragraaf 7.2.2. Voor maatregelpakket III is een bepaling van de maatgevende vuurbelasting niet nodig. In dat geval ligt de WBDBO-eis namelijk vast op 240 min, zie deel 1, paragraaf 4.3.2. Voor maatregelpakket IV geldt de gemiddelde vuurbelasting als vertrekpunt voor het bepalen van de bij dat maatregelpakket geldende WBDBO-eis; zie deel 1, paragraaf 4.4.2. Bij stapeling van BvB-compartimenten is de gemiddelde vuurbelasting ook van belang.
070288c-W27
56
Deel 2: Toepassingsinstructie BvB 2007 7.2.2
Bereken qm voor maatregelpakket I en II
In maatregelpakket I en II is de vuurbelasting qm uitgangspunt voor de eis die aan de WBDBO van het betrokken BvB-compartiment wordt gesteld. De maatgevende vuurbelasting qm moet worden bepaald over de meest ongunstigste 1000 m2, zie deel 1, Methode BvB de paragrafen 2.4.1 en 2.5.3. Dit moet een aaneengesloten deel zijn van de vloeroppervlakte van het brandcompartiment op het niveau van de onderste vloer. De gebruiksoppervlakte op tussenvloeren binnen het brandcompartiment telt niet mee bij de oppervlaktebepaling. De vuurbelasting op de betrokken tussenvloeren wordt wel meegerekend en geprojecteerd op de onderste vloer. Dit betekent dat de maatgevende vuurbelasting qm niet wordt betrokken op de gebruiksoppervlakte, maar op de 1000 m2 van het bruto grondvlak met de hoogste vuurbelasting. De bepaling van de maatgevende vuurbelasting verschilt verder maar weinig van de bepaling van de gemiddelde vuurbelasting die in hoofdstuk 4 is beschreven. Dezelfde bijdragen worden op dezelfde wijze meegeteld. De berekening van de maatgevende vuurbelasting qm, kan in de praktijk dus eenvoudig aansluiten bij de berekening van de vuurlast en de gemiddelde vuurbelasting zoals die in hoofdstuk 5 zijn beschreven. Dat doet men bijvoorbeeld als volgt: a. op een tekening aangeven welke delen zich de hoogste vuurlast bevindt, samen een aaneen gesloten gebied van 1.000 m2; b. in/bij de berekeningstabellen van de (semi-)permanente en de variabele vuurlast aangeven welke bijdragen tot de beschouwde 1000 m2 behoren; c. van deze bijdragen een aparte totaaltelling maken. Dat levert een tonnage in vurenhoutequivalent; d. de uitkomst (vuurlast op de 1000 m2) delen door 1000. De vurenhout-tonnage wordt daarmee de maatgevende vuurbelasting in kg vh/m2.
7.2.3
Uitwerking voor het voorbeeldproject
Hal 1 van het in hoofdstuk 3 beschreven voorbeeldproject is het grote brandcompartiment waarvoor de Methode BvB wordt ingezet. Figuur 7.3 geeft de indeling van hal 1. Hierin is kan met een stippellijn aangegeven in welk deel van de hal de piekvuurbelasting aanwezig is. Dit blijkt uit de vuurlastberekening van het (semi-) permanente deel in figuur 5.4 en van het variabele deel in figuur 5.6. De uitkomsten van deze tabellen zijn in figuur 7.4 bij elkaar gezet. Met behulp van de indelingstekening (figuur 7.3) volgt daaruit welke bijdragen de piekvuurbelasting vormen. De vuurlast op /boven de 1000 m2 met de hoogste bijdrage blijkt in dit voorbeeld 302 ton vurenhout (5739 GJ) te bedragen. Daaruit volgt dat de maatgevende vuurbelasting qm in dit voorbeeld gelijk is aan: 302.000 kg vh / 1000 m2 = 302 kg vh / m2.
070288c-W27
57
Deel 2: Toepassingsinstructie BvB 2007
Orderpicking
60 m
40 m
40 m
Figuur 7.3: Indeling van hal 1 en de 1.000 m2 met de piekvuurbelasting (Zie ook de tabel in figuur 7.4) Locatie
Wat
Hoeveel (in totaal)
Totale bijdrage (GJ)
Maatgevend
Aandeel maatgevend
(GJ)
(Semi-)permanent: (zie figuur 5.4) alle bijdragen uniform verdeeld over: 2400 m2
1.103
1000 / 2400 =
41,6 %
459
Variabel: (zie figuur 5.6) Tussenvloer
kunststofonderdelen pallets
12 lage stellingen 480 in deze stellingen
2.736 228
7 / 12 stellingen= 58,3 % 7 / 12 = 58,3 %
1.595 133
Begane grond
kunststofonderdelen pallets stellingen met: - kartonverpakking - rollen folie - ov-onderdelen
12 hoge stellingen 720 in deze stellingen
4.104 342
7 / 12 stellingen= 58,3 % 7 / 12 = 58,3 %
2.393 199
vrachtauto's
2
Expeditie
4 stellingen, w.v.: 80 plaatsen 5 stuks 80 plaatsen
4 /4 stellingen 608 48 304 38
0/2=
100 % 100 % 100 %
608 48 304
0%
0 5.739 GJ 302 ton vh
Totale vuurlast op/boven de 1000 m2 van het grondvlak met de hoogste belasting Maatgevende vuurbelasting (qm) bij toepassing van pakket I of II
302 kg vh /m2
Figuur 7.4: Voorbeeld: Bepaling van de maatgevende vuurbelasting voor hal 1 (uitsplitsing van maatgevende bijdragen aan de vuurlast zie de indeling van de hal in figuur 7.3)
070288c-W27
58
Deel 2: Toepassingsinstructie BvB 2007 7.3
Controle van de maatgevende vuurbelasting (toepassinggebied)
De bepaling van de maatgevende vuurbelasting is met name van belang bij maatregelpakketten I en II. Verder worden beperkingen gesteld aan de maatgevende vuurbelasting in BvB-compartimenten waarboven andere compartimenten worden gebouwd (stapeling). Zodra in een concreet geval de maatgevende vuurbelasting is bepaald, is het dus van belang het toepassingsgebied te controleren. Maatgevende vuurbelasting bepalingsmethode
Maatregelpakket II III
I
Zie § 7.2.2 (qm) (deel 1 §2.4.1+ §2.5.3)
n.v.t.
IV de gemiddelde vuurbelasting q (deel 1 §4.4.2)
Controlepunten: a. Voor maatregelpakket I en II is qm de maatgevende vuurbelasting; voor pakket IV mag de gemiddelde vuurbelasting q als maatgevend gehanteerd worden; b. Voor maatregelpakket III is het begrip maatgevende vuurbelasting niet van toepassing; c. De maatgevende vuurbelasting qm kan niet kleiner zijn dan de gemiddelde vuurbelasting q. De maatgevende vuurbelasting is hoger dan q bij brandcompartimenten die duidelijk groter dan 1000 m2 zijn en die: - geen uniforme verdeling van de vuurlast hebben; - en/of een tussenverdieping hebben, waardoor de gebruiksoppervlakte groter is dan het grondvlak van het compartiment. In paragraaf 3.4 van deel 1, Methode BvB, zijn grenzen gesteld aan de toelaatbare hoogte van de maatgevende vuurbelasting in BvB-compartimenten met een bovenbouw. Deze grenzen zijn hieronder weergegeven:
Bij stapeling: Maximale vuurbelasting in onderliggend BvBcompartiment (kg vh /m2)
7.4
Maatregelpakket II III
I 180 (qm)
n.v.t.
IV 240 (q)
WBDBO-toeslag voor maatregelpakket I en II
Bij de maatregelpakketten III en IV is het onderwerp van de WBDBO-toeslag niet aan de orde. Bij de maatregelpakketten I en II moet in sommige gevallen een WBDBO-toeslag worden gehanteerd. Paragraaf 7.4.1 en volgende lichten dit verder toe.
070288c-W27
59
Deel 2: Toepassingsinstructie BvB 2007 7.4.1
WBDBO-toeslag bij stapelen (maatregelpakket I en II)
Bij maatregelpakket I en II moet een vaste WBDBO-toeslag van 60 minuten worden gehanteerd wanneer er andere compartimenten boven op het beschouwde compartiment worden gebouwd. Dit volgt uit figuur 3.2 van deel 1, Methode BvB, alwaar tevens beperkingen worden gesteld aan de gebruiksfuncties van brandcompartimenten die boven een BvB-compartiment worden gebouwd. Deze vaste toeslag van 60 minuten is van toepassing op de (meestal) horizontale scheidingsconstructie tussen het onderliggende BvB-compartiment en de daarboven gebouwde brandcompartimenten.
7.4.2
WBDBO-toeslag naar buurcompartimenten (maatregelpakket I)
Deze paragraaf geeft een toelichting bij paragraaf 4.1.2 van deel 1, Methode BvB. Dit onderdeel is dus alleen van toepassing in maatregelpakket I. In maatregelpakket I wordt de gelijkwaardigheid enkel gerealiseerd door een gebruiksbeperking met bijpassende eisen aan de omhulling van het grote brandcompartiment, zonder verdere brandbeveilingsinstallaties. Naarmate de maatgevende vuurbelasting hoger is en de omvang van de scheiding met buurcompartimenten groter wordt, moet een toeslag worden gehanteerd in de WBDBO-eis. Deze WBDBO-toeslag wordt bepaald met behulp van de grafiek in figuur 7.5. marge (min)
60 60
60 240
120
90 60
45
45 45
30 30
30 30
t/m 20
20
0 0
0
200
400
600
800
1000
1200
1400
1600
1800
20
2000
scheidend oppervlak (m2)
Figuur 7.5: Bepaling van de WBDBO-toeslag (maatregelpakket I) Deze grafiek is bij maatregelpakket I van toepassing op: - de (meestal verticale) brandscheidingswanden tussen het BvB-compartiment en aangebouwde naburige brandcompartimenten; - gevels waarbij op eigen terrein minder dan 5 m vrije ruimte beschikbaar is. Indien er op eigen perceel minstens 5 m ruimte loodrecht op de gevel aanwezig is, wordt geacht dat er voldoende veiligheid bestaat en dat de extra veiligheidsmarge niet nodig is (toeslag = 0).
070288c-W27
60
Deel 2: Toepassingsinstructie BvB 2007 7.4.3
Bepaling van de WBDBO-toeslag m.b.v. figuur 7.5
De werkwijze voor de wanden en de mee te nemen gevels is als volgt: 1. Bepaal de oppervlakte van de totale begrenzing van het beschouwde brandcompartiment met elk afzonderlijk buurcompartiment. Pas de grafiek van figuur 7.5 op elke scheiding met een ander compartiment afzonderlijk toe (dat leidt dus mogelijk tot verschillende eisen per scheidingsconstructie); 2. Neem de lijn van de maatgevende vuurbelasting in het brandcompartiment. Zie paragraaf 7.4.4 voor de interpolatieregel die hierbij geldt; 3. Lees de toeslag af bij het aantal vierkante meters van de beschouwde scheidingsconstructie.
7.4.4
Interpolatieregel
Niet voor elke denkbare maatgevende vuurbelasting is in figuur 7.5 te hanteren lijn weergegeven. Elke tussenliggende waarde (lijn) kan worden bepaald omdat er systeem zit in de plaats van de sprongpunten van de lijnen. Deze zijn namelijk omgekeerd evenredig met de maatgevende vuurbelasting. Voorbeeld: Het 1e sprongpunt van de lijn van 60 kg vh/m2 ligt op 600 m2; Het 1e sprongpunt van de lijn van 120 kg vh/m2 ligt op 300 m2; Het 1e sprongpunt van de niet getekende lijn van 180 kg vh/m2 ligt dan bij 200 m2. Immers: (60/180) * 600 m2 = 200 m2, en ook: (120/180) * 300 m2 = 200 m2 . Voor de 2e sprongpunten geldt hetzelfde. Maar de daaruit af te leiden veiligheidsmarge (de bijtelling) is nooit hoger is dan de maatgevende vuurbelasting zelf. Voorbeeld: stel qm = 45 kg vh/m2 → de basis-eis is dan 45 minuten maar vanwege de minimum eis dient minimaal 60 minuten te worden aangehouden; bij oppervlakte tussen de twee sprongpunten komt de toeslag uit op 30 minuten (WBDBO-eis is dan 75 minuten) ; bij nog grotere oppervlakte geldt een toeslag van 45 minuten (WBDBO-eis is dan 90 minuten). Praktisch gesproken heeft een toeslag bij een vuurbelasting van 240 kg vh/m2 geen zin: de maximumeis is immers 240 minuten. Bij een maatgevende vuurbelasting van 240 kg vh/m2 heeft de toeslag dus geen effect meer. Als qm ligt tussen de 30 en de 240 kg vh/m2 is er potentieel wel invloed van de WBDBO-toeslag; althans bij maatregelpakket I.
7.4.3
Toepassingsvoorbeeld bij figuur 7.5 (maatregelpakket I)
Figuur 7.6 geeft een voorbeeld van de bepaling van de WBDBO-toeslag. In dit voorbeeld wordt aangesloten bij de situering en de maten van hal 1 van het voor-
070288c-W27
61
Deel 2: Toepassingsinstructie BvB 2007 beeldproject uit hoofdstuk 3. Er wordt een maatgevende vuurbelasting van 120 kg vh/m2 aangenomen. Toelichting: In paragraaf 6.2 is vastgesteld dat maatregelpakket I voor hal 1 bij het voorgenomen gebruik niet toepasbaar is, althans niet zonder aanpassingen aan het ontwerp. De totale vuurlast in hal 1 is bij het beoogde gebruik namelijk te hoog. Bovendien bleek in de uitwerking van het voorbeeld in paragraaf 7.2.3, dat de maatgevende vuurbelasting bij het beoogde gebruik 302 kg vh/m2 is. Bepaling van de WBDBO-toeslag is daarbij niet zinvol: De WBDBO-eis wordt uiteindelijk toch niet hoger dan 240 minuten. Aanvullende opmerking: De zuidzijde van hal 1 grenst voor de helft aan hal 2. Die zijde bestaat voor de andere helft uit gevel. Het stuk gevel komt in het voorbeeld van paragraaf 7.7.7 aan de orde.
Voorbeeld: Bepaling van WBDBO-toeslag (maatregelpakket I) Begrenzingen van hal 1: Wand/gevel
Hoogte (m) Breedte (m)
Afstand (m)
noordgevel
10
40
oostwand
10
60
10 20 0
zuidwand zuidgevel
10 10
20 20
0 30
westgevel
10
60
20
Afstand = gerekend tot: perceelgrens as openbare weg resp. kantoor en hal 3, beide aangebouwd hal 2 (aangebouwd) perceelgrens (opm.: hoekaansluiting op hal 2) bestaand gebouw op eigen terrein
De buitengevels van hal 1 hebben dus ruim voldoende afstand op eigen terrein (meer dan 5 m). Daaruit volgt dat de toeslag niet op de buitengevels van toepassing is en dat alleen nog de scheidingen met de aangebouwde compartimenten bekeken moeten worden: Voor de binnenwanden geldt - de scheiding met het kantoor: 10 x 20 = 200 m2 - de scheiding met hal 3: 10 x 40 = 400 m2 - de scheiding met hal 2: 10 x 20 = 200 m2 Aflezen van figuur 7.5: Dit betekent dat figuur 7.5 in principe moet worden afgelezen bij 200 m2 en bij 400 m2. Stel dat de maatgevende vuurbelasting in hal 1 120 vh/m2 zou zijn: bij 200 m2 vinden we een toeslag van: 0 min. bij 400 m2 vinden we een toeslag van 60 min. Conclusie: De WBDBO-eis aan de betrokken scheidingsconstructies zou dan worden: bij 200 m2 (120 kg vh/m2): 120 + 0 min. = 120 minuten; bij 400 m2 (120 kg vh/m2): 120 + 60 min = 180 minuten. Omdat het hier om binnenwanden gaat, vertaalt de WBDBO-eis zich 1-op-1 in de eis aan de brandwerendheid van de scheidingsconstructie. Figuur 7.6: Toepassingsvoorbeeld bij figuur 7.5
070288c-W27
62
Deel 2: Toepassingsinstructie BvB 2007 7.5
De WBDBO-eis (pakket I tot en met IV)
Deze paragraaf geeft een samenvatting van de wijze waarop de WBDBO-eis wordt bepaald in de maatregelpakketten I tot en met IV. Deze WBDBO-eisen gelden naar naburige en voor zover van toepassing naar gestapeld brandcompartimenten. Deze paragraaf geeft op dit punt een samenvatting van de volgende paragrafen uit de deel 1, Methode BvB §3.4, §4.1.2, §4.2.2, §4.3.2 en §4.4.2. 7.5.1
Samenvatting van de WBDBO-eisen
De WBDBO-eisen zijn verzameld in de tabel van figuur 7.7. De verschillen tussen de maatregelpakketten komen daaruit duidelijk naar voren. Een algemeen punt is dat uiteraard de WBDBO-eis van een scheiding moet voldoen aan de eisen die vanuit beide zijden worden gesteld. De WBDBO-eis die geldt vanuit een buurcompartiment, geldt in die zin steeds als een ondergrens.
Opbouw WBDBO-eis
I
Maatregelpakket II III
Toeslag bij stapelen
60
60
n.v.t.
0
0
n.v.t.
0
IV
Toeslag naar naburige brandcompartimenten
zie § 7.4.2
WBDBO-eis (minuten):
qm+toeslag
qm
240
qm+toeslag
qm+toeslag
n.v.t.
q
vloeren tussen BvBcompartimenten
ja
variabel zie § 7.5.2
minimaal:
60
240
langs de perceelgrens en bij stapeling: 60
maximum:
240
240
240
tenminste:
de WBDBO-eis vanaf de andere zijde en ten minste de eisen uit het Bouwbesluit
Figuur 7.7: Samenvatting van de WBDBO-eisen van de vier maatregelpakketten Deze WBDBO-eisen dienen als vertrekpunt voor het bepalen van de vereiste brandwerendheid van gevels (uitwendige scheidingsconstructies), en van wanden plus vloeren/plafonds (inwendige scheidingsconstructies). Dit wordt verder toegelicht in paragraaf 7.6 en volgende. Hier volgt eerst nog een toelichting op de variabele WBDBO-eis van maatregelpakket IV (gecertificeerde automatische blusinstallatie). 7.5.2
De variabele WBDBO-eis van maatregelpakket IV
In maatregelpakket IV wordt de WBDBO-eis bepaald door twee factoren: a. de gemiddelde vuurbelasting q; b. een grens die volgens figuur 7.8 afhangt van de grootte van het compartiment.
070288c-W27
63
Deel 2: Toepassingsinstructie BvB 2007
grens aan de WBDBO (min)
270 240 210 180 150 120 90 60 30 0 0
5.000
10.000
15.000
20.000
25.000
gebruiksoppervlakte (m2)
Figuur 7.8: De basis-eis aan de WBDBO is in maatregelpakket IV gemaximeerd op basis van de gebruiksoppervlakte van het brandcompartiment (zie voorbeeld) Voorbeelden van de variabele WBDBO-eis in maatregelpakket IV Voorbeeld 1: stel: - de gemiddelde vuurbelasting q in het compartiment = 90 kg/vh/m2 - het beoogde compartiment heeft een gebruiksoppervlakte van 10.000 m2 dan is de basis-eis aan de WBDBO: de laagste van 120 (grafiek) en 90 (=q), dus 90 minuten. Voorbeeld 2: stel: - de gemiddelde vuurbelasting q in het compartiment = 300 kg/vh/m2 - het beoogde compartiment heeft een gebruiksoppervlakte van 10.000 m2 dan is de basis-eis aan de WBDBO: de laagste van 120 (grafiek) en 300 (=q), dus 120 minuten. Opmerking: De basis-eis aan de WBDBO kan door figuur 7.8 onder de 60 minuten uitkomen.Indien het gaat om een scheiding op een perceelgrens of om een (horizontale) scheiding met een gestapeld brandcompartiment, geldt echter altijd 60 minuten als minimumeis, zie deel 1 § 4.4.4. De maximering in figuur 7.8 geldt enkel in relatie tot q.
7.5.3
Het vervolg
Uit de WBDBO-eisen wordt de vereiste brandwerendheid van scheidingsconstructies afgeleid. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen: a. inwendige scheidingsconstructies: de brandscheidingen tussen direct aan of op elkaar gebouwde brandcompartimenten. Zie hiervoor verder in paragraaf 7.6; b. uitwendige scheidingsconstructies: gevels die samen met onderlinge afstand en de bijdrage van de buurgevel de vereiste WBDBO moeten opleveren. Zie hiervoor verder in paragraaf 7.7.
070288c-W27
64
Deel 2: Toepassingsinstructie BvB 2007 7.6
De brandwerendheid van inwendige brandscheidingen
Deze paragraaf behandelt twee onderwerpen: 1. De vereiste brandwerendheid van inwendige scheidingsconstructies; 2. Voor maatregelpakket I en III: de eisen aan verbindingen in inwendige scheidingsconstructies.
7.6.1
De vereiste brandwerendheid
Voor de wanden en vloer/plafond van een groot brandcompartiment, die een brand scheiding vormen naar aangrenzende brandcompartimenten, vertaalt de WBDBO-eis zich direct in een vereiste brandwerendheid. Ter plaatse van vloeren tussen een BvB-compartiment en een bovenliggend brandcompartiment geldt bovendien de gevel ter plekke in de zin van brandoverslag aan de WBDBO-eis moet voldoen. In formulevorm is dit: Brandwerendheidseis = WBDBO-eis (inwendige scheidingen!) De vereiste brandwerendheid wordt omhoog afgerond op de volgende standaardgetallen: (0, 20, 30, 45,) 60, 90, 120, 150, 180, 210 of 240 minuten. In de meeste (nieuwbouw) gevallen geldt binnen BvB 60 minuten als minimumeis. Omdat de WBDBO-eis gemaximeerd is op 240 minuten, is de vereiste brandwerendheid binnen de Methode BvB nooit hoger dan 240 minuten. De berekende minimale brandwerendheid van de omhulling geldt ook voor verbindingen. Een verbinding is een doorgang voor mensen en/of goederen vanuit een brandcompartiment naar een ander brandcompartiment. Verbindingen tussen brandcompartimenten vormen nog wel eens de zwakste schakel. De ervaring leert dat juist via deze verbindingen de kans op branduitbreiding het grootst is. Dit geldt zeker voor enkelvoudig afgesloten verbindingen.
7.6.2
Verbindingen (maatregelpakket I en III)
Verbindingen zijn afsluitbare doorgangen voor mensen en goederen naar aan- op opgebouwde naburige brandcompartimenten. Verbindingen moeten voldoen aan de brandwerendheidseis van de betrokken inwendige brandscheiding. De algemene eis is dat ze bij brand gesloten moeten zijn (bijv. zelfsluitend moeten zijn). In maatregelpakket I en III worden er echter aanvullende eisen aan gesteld. BvB telt overigens niet elke afzonderlijke doorgang als aparte verbinding. Doorgangen naar eenzelfde buurcompartiment, die vallen binnen een bepaalde contour, kunnen samen als één verbinding gelden. De criteria van deze contour zijn: - binnen 10 m afstand (gerekend van buiten het compartiment); - binnen 8 m hoogte; 2 - samen maximaal 40 m .
070288c-W27
65
Deel 2: Toepassingsinstructie BvB 2007 Figuur 7.9 geeft hiervan enige schetsmatige voorbeelden. Basispakket (I) Bij maatregelpakket I is het aantal verbindingen beperkt tot twee per brandcompartiment, tenzij de verbinding dubbel wordt uitgevoerd als sluisconstructie. Paragraaf 7.6.3 gaat nader in op dubbel uitgevoerde (vrijgestelde) verbindingen. Maatregelpakket III Hier mogen helemaal geen enkelvoudig uitgevoerde verbindingen voorkomen in de brandmuren die het BvB-compartiment afscheiden van aangebouwde buurcompartimenten. Twee verbindingen, want ze gaan naar verschillende compartimenten:
Eén verbinding, want de doorgangen vallen binnen de contour en gaan naar één ander compartiment:
<10 m
Figuur 7.9: Interpretatie van doorgangen als verbinding (beschouwd vanuit brandcompartiment 1)
7.6.3
Vrijgestelde verbindingen
Wanneer een doorgang wordt uitgevoerd met een dubbele afsluiting, zoals in een sluis, dan wordt deze niet (mee)geteld als verbinding. De beide afsluitingen moeten standaard dicht of (bij brand) zelfsluitend zijn. In een sluis die onderdeel uitmaakt van een vluchtroute moet er minstens 2 m afstand tussen de beide deuren zijn. Dat geldt niet voor 'sluisconstructies' in andere omstandigheden. Men mag dan direct aan weerszijden van de wand een deur plaatsen, zodat er slechts een tussenafstand van de wanddikte is; zie bijvoorbeeld figuur 7.10.
070288c-W27
66
Deel 2: Toepassingsinstructie BvB 2007 De deuren hoeven dan niet de volle brandwerendheid te hebben. Elk de helft van de wand-eis is voldoende om als 'brandveilige verbinding' te gelden.
Figuur 7.10:
7.7
Sluisconstructies die niet als verbinding tellen. De deuren moeten samen voldoen aan de WBDBO-eis in ongeveer 50/50 verhouding
De vereiste brandwerendheid van uitwendige scheidingen (gevels)
Deel 1, Methode BvB geeft in paragraaf 5.2 aan dat de brandwerendheid van de gevel van een BvB-compartiment als volgt moet worden berekend: Vereiste Brandwerendheid gevel = WBDBO-eis – Ca - Cb met:
Ca = afstandsbijdrage tot de WBDBO, zie verder in § 7.7.2; Cb = brandwerendheid in de buurgevel, zie verder in § 7.7.1..
Deze formule geldt overigens alleen voor de brandwerendheid van gevels in relatie tot naastliggende brandcompartimenten11). Daarnaast moet met behulp van NEN 6068 [10] worden getest of de gevelopeningen aan de in NEN 6068 gestelde eis voldoen. Dit is een normaal onderdeel van het Bouwbesluit en wordt hier niet verder behandeld. De berekende eis aan de brandwerendheid in de gevel wordt afgerond op een standaardgetal: 0, 20, 30, 45, 60, 90, 120, 150, 180, 210 of 240 minuten. De afronding geschiedt in principe omhoog wanneer de berekende waarde overtuigend (orde van grootte: 2 minuten of meer) boven het midden van twee standaardwaarden uitkomt.
11)
De Toepassingsinstructie gaat niet nader in op de eisen die aan geveldelen moeten worden gesteld bij stapeling van brandcompartimenten. De geveldelen onder en boven een horizontale brandscheiding moeten samen aan de gestelde WBDBO-eis voldoen (optelling van hun bijdragen).
070288c-W27
67
Deel 2: Toepassingsinstructie BvB 2007 7.7.1
De brandwerendheid in buurgevels (Cb)
Hierbij doen zich twee gevallen voor (dit zal per zijde van het BvB-compartiment verschillen): a. er is een naastliggend brandcompartiment op eigen terrein aan die zijde; b. de betrokken zijde ligt langs de perceelgrens. Geval a: Van een buurgebouw op eigen terrein mag de aanwezige brandwerendheid in die gevel (van buiten naar binnen) worden meegeteld. Dat levert direct de in te vullen waarde op voor Cb. Geval b: Wanneer de gevel van het beschouwde BvB-compartiment langs de perceelgrens ligt, mag geen rekening worden gehouden met wat er feitelijk aan de andere zijde van de grens staat. Conform het Bouwbesluit wordt dan uitgegaan van en spiegelsymmetrisch gesitueerd buurgebouw. Praktisch mag men hier 30 minuten aanhouden als bijdrage van de (fictieve) gevel op buurterrein. In dit geval is Cb dus 30 minuten. De gevonden waarde voor Cb wordt ingevuld in de formule van paragraaf 7.6.2. Voorbeeld In hoofdstuk 3 is een voorbeeldproject beschreven, waarin het gaat om hal 1, zie figuur 3.1 voor de situering. Hal 1 heeft de volgende gevels: a. noordgevel, met uitzicht op de openbare weg b. zuidgevel, met uitzicht op de perceelgrens c. westgevel, met uitzicht op een eigen buurgevel met 20 min brandwerendheid Dit betekent het volgende voor Cb a. noordgevel: Cb = 30 min. (fictieve buurgevel) b. zuidgevel: Cb = 30 min. (fictieve buurgevel) c. westgevel: Cb = 20 min. (feitelijke gevel buurgebouw op eigen terrein)
7.7.2
Stappenschema voor bepaling van de afstandsbijdrage Ca
Het gaat hier om de weerstand tegen brandoverslag (WBO) die in de onderlinge afstand tussen brandcompartimenten aanwezig is. Er kan sprake zijn van risico van brandoverslag door twee oorzaken: - gevelopeningen, een normaal onderdeel van het Bouwbesluit, geschiedt op basis van NEN 6068 2004:2005 en wordt hier niet behandeld; - bezwijken van de gevel zelf. In het kader van de Methode BvB is dit relevant omdat de totale WBDBO-eis daarin beduidend hoger kan zijn dan de standaard prestatie-eisen uit het Bouwbesluit. BvB kent daarom een specifieke methode die op enkele belangrijke punten afwijkt van NEN 6068 2004:2005 (aangepas-
070288c-W27
68
Deel 2: Toepassingsinstructie BvB 2007 te criteria en enkele uitgangspunten voor de berekening). het gaat daarbij om de afstandsbijdrage Ca. De benodigde bepaling van Ca is beschreven in Deel 1, § 5.3 en geldt voor twee tegenover elkaar staande, evenwijdige gevels12). De beschouwde gevel van het BvB-compartiment wordt gezien als een eventuele bron van warmtestraling. De overliggende gevel wordt gezien als te beschermen ontvanger van warmtestraling. Hieronder volgt een toelichting op de berekening van Ca volgens bij de Methode BvB. Figuur 7.11 geeft er een stappenschema voor. De afzonderlijke stappen worden toegelicht in paragraaf 7.7.3 tot en met 7.7.6. In paragraaf 7.7.7 wordt een toepassingsvoorbeeld gegeven.
1.
Neem de relevante maten op (de invoergegevens) gevelmaten, plus de afstand tot de (evt. fictieve) overliggende gevel Zie § 7.7.3
2.
Aflezen van de zichtfactor Fv Zie § 7.7.4
3.
Vertaal deze naar een stralingsniveau Zie § 7.7.5
4.
Figuur 7.11:
7.7.3
Vertaal dat naar de afstandsbijdrage Ca (= aflezen) Zie § 7.7.6
Stappenschema voor bepaling van de afstandsbijdrage Ca
Stap 1:Invoergegevens voor bepaling van Ca
Voor het bepalen van Ca zijn als invoergegeven nodig: 1. hoogte van de brongevel (de beschouwde gevel van het BvBcompartiment); 2. lengte van die gevel, welke in de formules wordt aangeduid als breedte (B); 3. de afstand x tussen de brongevel en de (fictieve?) overliggende gevel. De te hanteren afstand x is: a. de feitelijke afstand tussen de gevel van het beschouwde brandcompartiment en een gevel van een overliggend gebouw op eigen terrein (hetzelfde perceel), of b. tweemaal de afstand van de brongevel naar: 12)
De Methode BvB omvat een bepaling voor haaks op elkaar staande gevels. Deze is o.a. bruikbaar voor gevel-dak-aansluitingen. De Toepassingsinstructie behandelt dat niet; zie echter Deel 1 § 5.4.
070288c-W27
69
Deel 2: Toepassingsinstructie BvB 2007 - de perceelgrens, of als daarachter ligt; - de hartlijn van de openbare weg, openbaar groen of water; Punt b is het gevolg van de regels van spiegelsymmetrie die in het Bouwbesluit worden gehanteerd om de planbeoordeling zoveel mogelijk onafhankelijk van de omgeving te maken. In dit geval gaat het dus om een fictief buurpand en een fictieve overliggende gevel.
7.7.4
Stap 2: Aflezen van de zichtfactor Fv
De zichtfactor is een benodigde tussenstap. De waarde van de zichtfactor Fv kan worden afgelezen uit de betreffende tabel in deel 1, Methode BvB (figuur 5.4). Desgewenst kan hij worden berekend met behulp van de formules die daartoe eveneens in Deel 1 zijn gegeven. De tabel voor Fv is gebaseerd op afstandsverhoudingen, dus op relatieve afstanden. Voor het gebruik van de tabel moet men berekenen13): hr =
h 1/2 b 1/2
=
halve hoogte halve breedte
xr =
afstand X X = b 1/2 halve breedte
Men bepaalt met de maten uit stap 1 dus deze verhoudingsgetallen hr en xr. De tabel (Deel 1, figuur 5.4) wordt afgelezen "op het kruispunt" van deze getallen. In feite geeft de zichtfactor aan welke fractie van de bronstraling aankomt op het midden van de overliggende gevel. De waarde van de zichtfactor wordt daartoe in de volgende stap gebruikt.
7.7.5
Stap 3: Vertaling naar een maatgevend stralingsniveau
Uitgangspunt voor de bepaling van Ca is dat het in eerste instantie gaat om een binnenbrand in het beschouwde BvB-compartiment. Voor dat geval geldt een bronstraling van 45 kW/m2. Het berekenen van de intensiteit van de warmtestraling op de (fictieve?) overliggende gevel gaat dan als volgt.
Straling
=
45 • Fv
⎡ ⎢ kW/m ⎢⎣
2⎤ ⎥ ⎥⎦
De uitkomst hiervan is maatgevend voor stap 4.
7.7.6
13)
Stap 4: De waarde van Ca aflezen
De tabel voor Fv (Deel 1, figuur 5.4) heeft meer toepassingsmogelijkheden. Hier is voor deze toepassing de beste/juiste aanpak beschreven.
070288c-W27
70
Deel 2: Toepassingsinstructie BvB 2007 De Methode BvB hanteert een normatieve vertaling14) van het stralingsniveau op de overliggende gevel, naar de afstandsbijdrage Ca. Om de afstandsbijdrage te vinden, wordt in onderstaande grafiek afgelezen bij het in stap 3 berekende stralingsniveau. Dat levert de waarde van Ca in minuten.
WBO [min]
Ca
270 240 210 180 150 120 90 60 30 0 0
4 5
10
15
20
25
warmtestraling [kW/m2]
warmtestraling Figuur 7.12: Aflezen van de afstandsbijdrage Ca, gegeven een berekend niveau van de warmtestraling op het beoordelingspunt Met deze laatste stap zijn alle benodigdheden aanwezig om te bepalen welke brandwerendheid de beschouwde gevel van het BvB-compartiment moet hebben. Dat geschiedt met de formule die in het begin van paragraaf 7.7 is gegeven.
7.7.7
Een voorbeeld
Hieronder volgen berekeningen voor Hal 1 uit het voorbeeldproject dat in hoofdstuk 3 is beschreven. De situatieschets ervan is hieronder herhaald:
14)
Dit in afwijking van NEN6068. Een van de achtergronden daarvan is dat de basis-eis aan de WBDBO in BvB kan oplopen tot 240 minuten.
070288c-W27
71
Deel 2: Toepassingsinstructie BvB 2007
N
Opmerking: De zuidzijde van hal 1 wordt voor de helft afgedekt door hal 2. Die zijde bestaat dus voor de helft uit gevel en voor de andere helft uit een inwendige scheidingsconstructie. Het inwendige deel was al in het voorbeeld van paragraaf 7.4.3 aan de orde.
Uitwerking voorbeeld Voor hal 1 zijn de gegevens voor berekening van de afstandsbijdrage: Gevel
noordgevel zuidgevel westgevel
hoogte (m)
breedte (m)
afstand (m)
10 10 10
40 20 60
20 30 20
tot
rekenafstand) x (m)
as v.d. weg perceelgrens eigen gebouw (20 min brandw.)
40 60 20
Hieruit worden onderstaande afstandsverhoudingen bepaald (per gevel): xr = afstand x / halve breedte en hr = halve hoogte / halve breedte. De zichtfactor Fv wordt daarmee afgelezen uit figuur 5.4 van Deel 1. De warmtestraling is gelijk aan 45.Fv Ca volgt uit figuur 7.12 door af te lezen bij de berekende straling. Opm.: De meeste waarden uit dit voorbeeld kunnen alleen bij benadering uit de tabel worden gehaald. Voor de westgevel is het belangrijk een goede waarde te verkrijgen. Daarvoor is de bijbehorende formule gebruikt.
noordgevel zuidgevel westgevel
xr
hr
Fv
40/20 60/10 20/30
5/20 5/20 5/30
≈ 0,065 < 0,01 0,22
Straling (kW/m2) 2,9 < 0,5 9,9
Ca > 240 min > 240 min 143 min
Voor de noord- en de zuidgevel is de afstand zodanig dat deze elke WBDBO-eis voor zijn rekening kan nemen. Dus is geen brandwerendheid nodig in die gevels. Voor de westgevel is de afstandsbijdrage redelijk. Bij een hoge WBDBO-eis zal
070288c-W27
72
Deel 2: Toepassingsinstructie BvB 2007 die gevel echter een zekere brandwerendheid moeten hebben. Stel: de basiseis aan de WBDBO is gelijk aan 240 minuten voor alle zijden
noordgevel zuidgevel westgevel
WBDBO-eis
Cb
Ca
240 min 240 min 240 min
30 30 20
> 240 > 240 143
Gevel- eis (brandwerendheid) "0" "0" "77" (240-163)
min min min
Conclusie: De noord- en de zuidgevel krijgen een nul-eis. De westgevel zou een brandwerendheid van minstens 60 min moeten hebben. Toelichting: De berekende waarde 77 ligt net (= niet overtuigend) boven het midden van de standaardwaarden 60 en 90.
Rapporteurs wordt aanbevolen de afleiding van de eis op een soortgelijke wijze inzichtelijk te maken.
070288c-W27
73
Deel 2: Toepassingsinstructie BvB 2007
Bijlage A Kengetallen vuurbelasting
Verwezen wordt naar paragraaf 5.3 voor een algemene toelichting op het gebruik van de cijfers in deze bijlage. Gewezen wordt op het indicatieve karakter van sommige (soorten) kengetallen. De codering van de gebruikte bronnen is: 1. NEN [11] 2. Fire Protection Handbook, Sixteenth Edition, NFPA 3. Nibra 4. TRVB 5. Handreiking grote brandcompartimenten [3a] Alle lijsten in deze bijlage zijn aan te merken als een lijst in ontwikkeling, een 'groeilijst'.
070288c-W27
75
Deel 2: Toepassingsinstructie BvB 2007
A1 Zuivere materialen en stoffen Chemische formule
Bron Stofnaam
Bruto verbrandingswaarde [MJ/kg]
Factor t.o.v. vurenhout [kg vh/kg] (= vorige kolom/19)
(1) 2 2 3 1 2 2 3 2 2 3 2 2 3 2 3 2 2 2 2 2 2 2 3 2 2 2 2 2 2 2 2 2 1 3 2 2 3 3 2 3
(Aluminium) Aceton Azijnzuur Calcium EP kunststof Fenolformaldehyde (PF, resolschuim) Formaldehyde Fosfor Glycerine Isopreen (rubber) Kalium Koolstof Latexschuim Lithium Magnesium Methanol Pentaan Polyamide (PA, nylon 6) Polycarbonaat (PC) Polyester (onverzadigd) Polyetheen (PE) Poly-isocyanuraatschuim (PIR) Polymethylmethacrylaat (PMMA) Polypropeen (PP) Polypropyleen Polystyreen Polystyreen, geëxpandeerd brandvertragend (EPS-FR) Polystyreen, geëxpandeerd (EPS) Polystyreen, geextrudeerd (XPS) Polyurethaan (PUR) Polyurethaanschuim, brandvertragend (PUR-FR) Polyurethaanschuim, (PUR) Polyvinylchloride (PVC) UP kunststof Ureum Ureumformaldehyde (UF) Ureumformaldehyde-schuim (UF) Ureumhars Ureumharsschuim Xyleen Zwavel
(AL) C3H6O C2H4O2 Ca
Li Mg CH4O C5H12 C6H11NO C16H14O3 C5.77H6.25 O1.63 C2H4 C5H8O2 C5H8O2 C3H6 C8H8
(38,0) 30,8 14,5 15,5 31,0 28,0 18,8 48,6 18,0 44,9 4,6 32,8 33,9 – 40,6 43,0 15,1- 24,7 22,7 48,6 30,1 - 31,7 31,00 21,6 – 29,8 46,2 – 46,5 26,3 26,6 45,0 46,4 41,4 – 42,5
(2,0) 1,62 0,76 0,82 1,63 1,47 0,99 2,56 0,95 2,36 0,24 1,73 1,78 – 2,14 2,26 0,79- 1,30 1,19 2,56 1,58 - 1,67 1,63 1,14 – 1,59 2,43 – 2,45 1,38 1,40 2,37 2,44 2,18 – 2,24
C8H8 C8H8 C8H8 C6.3H7.1NO2.1 C6.3H7.1NO2.1
41,2 - 42,9 40,0 39,7 23,9 24,0 – 25,0
2,17 - 2,26 2,11 2,01 1,26 1,26 – 1,32
C6.3H7.1NO2.1 C2H3Cl
26,1 - 31,6 17,95 31,0 9,2 15,9 14,8 21,0 14,7 41,0 9,2
1,37 - 1,66 0,94 1,63 0,48 0,84 0,78 1,11 0,77 2,16 0,48
CH2O P C3H8O3 C5H8 K C
CH4ON2 C3H6O2N2 C3H6O2N2 CH4ON2 CH4ON2 C8H10 S
070288c-W27
76
Deel 2: Toepassingsinstructie BvB 2007
A2 Geraffineerde natuurlijke stoffen Bron
3 2 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 2 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3
Stofnaam
Bruto verbrandingswaarde
Asfaltbitumen Benzine Brandbare vloeistof, algemeen Cellofaan Celluloid Cellulose Citroenzuur Creosootolie Karton Kerosine Naftaline Olie, anijsolie Olie, dieselolie Olie, huisbrandolie Olie, hydraulische olie Olie, kachelolie (gemiddelde waarde) Olie, katoenpittenolie Olie, lampolie Olie, machine-olie Olie, massage-olie Olie, motorolie Olie, olijfolie Olie, paraffine-olie Olie, plantaardig Olie, raapolie Olie, smeerolie Olie, smeervet Olie, transformatorolie Olie, vlasolie Olie, zonnebloemolie Olie, zonnebrandolie Olie, zware olie Oplosmiddel Papier Papier, gestapeld Papier, oud ongesorteerd papier Paraffine Petroleum Spiritus Tabak Teer Terpentine Verdunningsmiddel, algemeen brandbaar Vernis Vet Vet, dierlijk Vet, plantaardig Viscose-produkt Wasbenzine
070288c-W27
[MJ/kg]
[kg vh/kg]
40,0 46,8 42,0 15,5 18,0 16,3 25,2 37,7 16,5 41,9 - 46,4 40,6 33,6 42,0 42,0 35,7 42,0 37,8 38,9 42,3 25,1 41,6 41,9 42,5 42,0 42,0 42,0 39,9 42,0 39,4 41,0 25,1 37,9 47,0 12,7 – 21,5 17,6 13,7 47,0 42,0 24,4 15,6 39,8 37,3 42,0 39,4 39,9 39,9 42,0 17,6 42,0
2,1 2,46 2,21 0,82 0,95 0,86 1,33 1,98 0,87 2,21 - 2,44 2,14 1,77 2,21 2,21 1,88 2,21 1,99 2,05 2,23 1,32 2,19 2,21 2,24 2,21 2,21 2,21 2,10 2,21 2,07 2,16 1,32 1,99 2,47 0,67 – 1,13 0,93 0,72 2,47 2,21 1,28 0,82 2,09 1,96 2,21 2,07 2,10 2,10 2,21 0,93 2,21
77
Deel 2: Toepassingsinstructie BvB 2007
A3 Natuurproducten Bron
3 3 3 3 2 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 2 3 3 3 2 3 2 3 3 3 3 3 3 3 3 1 2 3 3
Stofnaam
Bruto verbrandingswaarde
Cellulose Hars Hooi Hout, bamboestokken Hout, berkenhout Hout, beukenhout Hout, dennenhout Hout, eikenhout Hout, elzenhout Hout, grenenhout Hout, groenhout (vuren) Hout, hardhout (exotisch) Hout, kurk Hout, luchtdroog hout (vuren) Hout, rondhout (stapel) Hout, sparrenhout Hout, vers hout Katoen Leer Natuurrubber Sisal Stro Tarwestro Turf Turf, 19% vocht (gestapeld) Turf, 40% vocht Turf, droog Turf, luchtdroog Turf, vers Turfcokes Viscose-produkt Vlas Vurenhout Wol Zaagsel Zeewier
[MJ/kg]
[kg vh/kg]
16,3 42,0 16,7 16,8 20 17,8 16,8 19,8 - 20,2 13,5 19,5 6,3 16,8 16,8 15,7 12,6 20,0 8,2 16,5 – 20,4 19,8 42,3 16,8 15,6 17,2 16,7 – 21,6 19,4 11,3 21,7 14,9 0,7 29,3 17,6 16,8 19,0 20,7 – 26,5 16,8 14,6
0,86 2,21 0,88 0,88 1,05 0,94 0,88 1,04 - 1,06 0,71 1,03 0,33 0,88 0,88 0,83 0,66 1,05 0,43 0,89 – 1,07 1,04 2,23 0,88 0,82 0,91 0,88 – 1,34 1,02 0,59 1,14 0,78 0,04 1,54 0,93 0,88 1,0 1,09 – 1,39 0,88 0,77
`
070288c-W27
78
Deel 2: Toepassingsinstructie BvB 2007
A4 Samengestelde stoffen Bron 3 3 3 3 3 3 3 3 2 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 1 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 2 3 3
Stof/product
Bruto verbrandingswaarde
Bestrijdingsmiddelen Boenwas vast of vloeibaar Cosmetica Dakfolie Dakplaat, bitumen met zand bestrooid Dakplaat, bitumen zonder zand bestrooid Dakplaat, met zand bestrooid Dakplaat, zonder zand bestrooid Dynamiet Haarbehandelingsmiddelen Haarshampoo Houtbeschermingsvernis Houtproduct, hardboard Houtproduct, hardvezelplaat Houtproduct, houtskool Houtproduct, houtspaanders Houtproduct, houtvezelplaat board Houtproduct, houtwol Houtproduct, houtwolcement Houtproduct, lichte bouwplaat Houtproduct, spaanplaat Houtproduct, triplex/multiplex Houtproduct, zachtboard Huishoudchemicalieen Huishoudchemicalieen Impregneermiddel Kunsthars Lak Levensmiddelen, aardappelpuree Levensmiddelen, babyvoedsel Levensmiddelen, bakkersgist Levensmiddelen, beschuit Levensmiddelen, biscuit Levensmiddelen, bonen Levensmiddelen, boter Levensmiddelen, boterkoekjes Levensmiddelen, bouillonblokjes Levensmiddelen, cacao, normaal Levensmiddelen, cafeïne Levensmiddelen, chocolade (melk/ puur) Levensmiddelen, coffeïne Levensmiddelen, cornflakes Levensmiddelen, drop, zuurtjes Levensmiddelen, eierdeegwaren Levensmiddelen, eipoeder Levensmiddelen, frisdranken Levensmiddelen, graan Levensmiddelen, havermeel Levensmiddelen, hazelnoten
070288c-W27
[MJ/kg]
[kg vh/kg]
46,9 46,9 25,1 43.1 kg kg kg kg 5,4 (maar zeer snel) 25,2 25,2 39,0 19,0 19,7 33,5 15,7 19,0 16,7 1,5 6,3 19,2 19,3 17,0 25,2 25,2 47,0 42,0 29,3 - 43,9 15,1 20,9 4,2 16,8 17,6 14,7 38,2 17,2 4,6 19,8 21,0 23,5 21,0 16,2 16,8 15,1 21,0 29,3 15,0 17,2 16,8
2,49 2,47 1,32 2,27 16.8 21.0 24.8 28.9 0,26 1,33 1,33 2,05 1 1,04 1,76 0,83 1 0,88 0,08 0,33 1,01 1,02 0,98 1,33 1,33 2,47 2,21 1,54 - 2,31 0,79 1,10 0,22 0,88 0,93 0,77 2,01 0,91 0,24 1,04 1,11 1,24 1,11 0,85 0,88 0,79 1,11 1,54 0,79 0,91 0,88
79
Deel 2: Toepassingsinstructie BvB 2007 Bron 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3
Stof/product Levensmiddelen, honing Levensmiddelen, kaas, 20 % vet Levensmiddelen, kaas, 40 % vet Levensmiddelen, kaas, 45 % vet Levensmiddelen, kaas, dubbelroom vrieskaas Levensmiddelen, knackebrod Levensmiddelen, koffiebonen, geroosterd Levensmiddelen, koffie-extract, poeder Levensmiddelen, kokosnoot, gedroogd Levensmiddelen, linzen Levensmiddelen, maanzaad Levensmiddelen, maïs Levensmiddelen, marsepein Levensmiddelen, meel Levensmiddelen, melkpoeder, vol Levensmiddelen, mout Levensmiddelen, moutextract Levensmiddelen, noga Levensmiddelen, paneermeel Levensmiddelen, planteneiwit Levensmiddelen, rietsuiker Levensmiddelen, rijst, gepeld Levensmiddelen, rijst, ongepeld Levensmiddelen, roggemeel Levensmiddelen, rum 75% Levensmiddelen, slagroom Levensmiddelen, snoepgoed Levensmiddelen, soepgroente, geconserveerd Levensmiddelen, speculaas Levensmiddelen, suiker Levensmiddelen, tarwe Levensmiddelen, tarwegriesmeel Levensmiddelen, tarwekiemen Levensmiddelen, tarwemeel Levensmiddelen, thee Levensmiddelen, tomatenketchup Levensmiddelen, vermicelli, eierdeegwaren Levensmiddelen, vet, dierlijk Levensmiddelen, vis, gedroogd Levensmiddelen, vlees, gedroogd Levensmiddelen, wafels Levensmiddelen, zoute stengels Nylon Plexiglas Schuimrubber Textielafval, los Textielvezels, acetaatzijde Textielvezels, gemiddelde waarde Textielvezels, katoen Textielvezels, kunstzijde Textielvezels, perlon Textielvezels, polyacrylnitril Textielvezels, polyvinylchloride (PVC) Textielvezels, wol Textielvezels, zijde
070288c-W27
[MJ/kg] 14 10,6 14,2 15,1 14,8 14,6 15,5 16,3 21 14,8 22,4 15,4 19,1 15,9 21 16,8 12,6 24,1 14,7 23,4 16,8 15,4 15,5 15,5 21 18,4 16,1 16,8 18,6 17,1 15,4 15,5 20,1 15,4 14,7 4,5 15,1 39,9 12,6 25,2 16,2 19,2 30,0 28,7 33,4 17,6 18,5 18,8 17,4 16,7 30,8 29,5 18,8 23,2 20,9
[kg vh/kg] 0,74 0,56 0,75 0,79 0,78 0,77 0,82 0,86 1,11 0,78 1,18 0,81 1,01 0,84 1,11 0,88 0,66 1,27 0,77 1,23 0,88 0,81 0,82 0,82 1,11 0,97 0,85 0,88 0,98 0,90 0,81 0,82 1,06 0,81 0,77 0,24 0,79 2,10 0,66 1,33 0,85 1,01 1,58 1,51 1,76 0,93 0,97 0,99 0,92 0,88 1,62 1,55 0,99 1,22 1,10
80
Deel 2: Toepassingsinstructie BvB 2007
A5 Goederen, objecten, machines e.d. Bron
3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3
Object
Eenheid
Afvalemmer Archiefkast (1,2 x 1 x 0,8 m) Auto (personen) Babydekkleed Bank (2-pers, bedbank) Bank, 2-zits Bank, 3-zits Bank, gestoffeerd Barkruk met bekleding en leuning Bed, ijzer met matras en beddegoed Bed, kinderledikant Bed, stapelbed Bed, ziekenhuisbed met vulling Behangerstafel, houten onderstel (1,5 x 1 x 0,75 m) Behangerstafel, stalen onderstel (1,5 x 1 x 0,75 m) Binnendeur, algemeen Verven, algemeen brandbaar Binnendeur, algemeen Binnenwand, lichte scheidingswand Boeken Boekenkast, multiplex (0,85 x 0,6 x 0,016 m) Boekenkast, multiplex (0,85 x 0,75 x 0,016 m) Boekenplank van hout Brancard Bureau 150x75 Bureaustoel Commode met inhoud Computer Cosmetica, Parfum Cosmetica, Scheercrème Cosmetica, Spray Cosmetica, Stijfsel Damesverband Diamant Doos, hard PVC Draaistoel kunstleer Drijfriem (leder) Emmer, plastic Film Film, speelfilm Folie voor verpakking Gestoffeerde stoel met armleuning kunstleer Gestoffeerde stoel met armleuning, stof Gestoffeerde stoel zonder armleuning, kunstleer
070288c-W27
Bruto verbrandingswaarde
[per…]
[MJ/kg] [MJ/st] [MJ/m2]
[kg vh/kg] [kg vh/st] [kg vh/m2]
st st st st st st st st st st st st st
21 3.387 5.020 34 585 1.256 1.884 676 84 670 251 1.143 628
1,1 178,2 264,2 1,8 30,8 66,1 99,2 35,6 4,4 35,3 13,2 60,2 33,1
st
508
26,8
st
322
17,0
m2 kg kg m2 kg st st kg st st st st st kg kg kg kg kg kg kg st kg kg kg kg kg st st st
420 42 20 975 17 119 165 13 90 260 215 1.008 215 25 25 6 18 29 33 23 198 23 17 19 17 26 193 168 190
22,1 2,2 1,1 51,3 0,9 6,3 8,7 0,7 4,8 13,7 11,3 53,1 11,3 1,3 1,3 0,3 0,9 1,6 1,7 1,2 10,4 1,2 0,9 1,0 0,9 1,4 10,2 8,8 10,0
81
Deel 2: Toepassingsinstructie BvB 2007 A5
Vervolg
Bron
Object
3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3
Eenheid
Gestoffeerde stoel zonder armleuning, stof Gordijnen Handdoekenrek Handschoenen Hangarchief, A4 stalen kast, gevuld Hangarchief, hout (1,2x0,4x0,76m), gevuld Hangarchief, hout (1,2x0,4x0,76m), leeg Houtconstructie gebouw, luchtdroog Kaars Kampeer- en tuinmeubelen Kampeerartikelen Kampeerkruk Kampeerligstoel Kampeerstoel Kapok Kappersstoel Kastenwand 0,5 m diep Kastenwand 0,6 m diep Keuken, bovenkast (1-deurs) Keuken, bovenkast (2-deurs) Keuken, bovenkast (3-deurs) Keuken, keukenstoel Keuken, keukentafel Keuken, keukentafel, metalen onderstel Keuken, koelkast, 130 liter/140 liter Keuken, koelkast, 170 liter Keuken, koelkast, 80 liter Keuken, koffiezetapparaat Keuken, onderkast (2-deurs) Keuken, onderkast (3-deurs) Keuken, onderkast 1-deurs Kinderbed, opvouwbaar Kinderligstoel Kinderstoel, stalen buis/onderstel Kindertafel (1,2 x 0,6 m) Kleding (gemiddelde waarde) Kruk Kunstbloemen Lamp 40 W Leunstoel Linoleum Lompen (textiel) Lucifers Luidsprekerbox Machine, elektromoter licht (1,1 - 7,5 kW) Machine, elektromoter zwaar ( 11 - 30 kW) Machine, freesmachine 13 kW Machine, hydraulische oliepers; licht (100 - 630 kN) Machine, hydraulische oliepers; zwaar (1000 - 2500 kN) Machine, puntlasmachine
070288c-W27
Bruto verbrandingswaarde
[per…]
[MJ/kg] [MJ/st] [MJ/m2]
[kg vh/kg] [kg vh/st] [kg vh/m2]
st m2 st kg st st st kg kg kg kg st st st kg st m2 m2 st st st st st st st st st st st st st st st st st kg st kg st st kg kg kg st st st st
151 50 173 20 791 1.637 582 17 47 21 27 0,4 2,1 1,2 17 167 421 1.053 177 385 557 59 335 252 209 335 167 10 886 1271 424 174 174 29 49 19 88 17 6 406 21 17 17 20 14 - 46 64 - 159 516
8,0 2,6 9,1 1,0 41,6 86,2 30,6 0,9 2,5 1,1 1,4 0,02 0,1 0,1 0,9 8,8 22,2 55,4 9,3 20,3 29,3 3,1 17,6 13,3 11,0 17,6 8,8 0,6 46,6 66,9 22,3 9,1 9,1 1,5 2,6 1,0 4,6 0,9 0,3 21,4 1,1 0,9 0,9 1,1 0,73 - 2,4 3,4 - 8,4 27,2
st
5713 - 13299
300,7 - 699,9
st
14.455 - 19.059
760,8 -1003,1
st
376
19,8
82
Deel 2: Toepassingsinstructie BvB 2007 A5
Vervolg
Bron
Object
3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3
Eenheid
Machines, boormachine, 2,5 kW Machines, compressor 1,6 kW Materiaalkist, hout (0,6 x 0,4 x 0,3 m) Materiaalkist, hout (0,8 x 0,7 x 0,7 m) Matrassen, gemiddelde waarde Matrassen, kinderbed met schuimvulling Matrassen, PU-schuim Matrassen, springveren-kern Matrassen, texotherm Muziekinstrument, blaasinstrument Muziekinstrument, concertpiano (zonder verpakking)/ concertvleugel Muziekinstrument, electr. met verpakking Muziekinstrument, klavier (zonder verpakking) Muziekinstrument, piano Muziekinstrument, salonvleugel Muziekinstrument, strijk- en tokkelinstrument Muziekinstrumenten, grammofoonplaat Naaldvilt Nachtkast met inhoud Pallets (0,8 x 0,62 m) Pallets (1 x 0,8 m) Pallets (1,2 x 0,8 x 0,144 m) Pallets (europallet) Pallets (gemiddelde waarde) Papiermand, hard karton Papiermand, plastic Papiermand, prullenmand Plakker Pleister (wondverband) Radio Rekenmachine Riet- en vlechtwaren (gemiddelde waarde) Rubber, luchtband e.d. Rubber, technische produkten Rubberslang 1" Rubberslang 3/8" Sanitaire produkten Sanitaire produkten Schakelinstallatie, 1 kV Schakelinstallatie, 10 kV Schakelinstallatie, 20 kV Schakelinstallatie, 30 kV Scheidingswand, akoestisch Schildersezel Schoencrème Schoenen Schommelstoel Schooltafel (1,22 x 0,46 m) Schooltafel (1,37 x 0,525 m) Schuimrubber Speelgoed, Houten speelgoed met verpakking
070288c-W27
Bruto verbrandingswaarde
[per…]
[MJ/kg] [MJ/st] [MJ/m2]
[kg vh/kg] [kg vh/st] [kg vh/m2]
st st st st st st st st st kg
111 16 174 762 188 88 178 172 101 17
5,8 0,9 9,2 40,1 9,9 4,6 9,4 9,1 5,3 0,9
st
10.070
530,0
kg st st st kg kg kg st st st st st st st st kg kg kg st st kg kg kg m m kg kg st st st st m2 st kg kg st st st kg kg
17 2850 4.060 7.304 20 18 24 168 350 487 539 419 370 17 8 13 21 29 243 13- 44 17 28 36 33 12 29 29 500 8.400 10.000 17.000 158 339 47 20 770 163 209 33 18
0,9 150,0 213,7 384,4 1,0 0,9 1,3 8,8 18,4 25,6 28,4 22,0 19,5 0,9 0,4 0,7 1,1 1,6 12,8 0,7- 2,3 0,9 1,6 1,9 1,7 0,6 1,5 1,5 26,3 442,1 526,3 894,7 8,3 17,9 2,5 1,0 40,5 8,6 11,0 1,8 0,9
83
Deel 2: Toepassingsinstructie BvB 2007 A5
Vervolg
Bron
Object
3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3
Eenheid
Speelgoed, mechanisch (met verpakking) Speelgoed, metaal (met verpakking) Speelgoed, modelspoorbaan (met verpakking) Speelgoed, plastic- en rubberspeelgoed (met verp.) Speelgoed, pluche-, stof- en lederspeelgoed (met verp.) Speelgoed, poppen (met verpakking) Sportartikel, bal (leer) Sportartikel, geweer Sportartikel, gymnastiekartikelen Sportartikel, hengel (verpakt) Sportartikel, ijshockeystick Sportartikel, kunst- en ijshockeyschaats Sportartikel, licht atletiekartikel Sportartikel, sportschoenen (verpakt) Sportartikel, sporttextiel (verpakt) Sportartikel, tent en accessoires Sportartikel, turntoestel Sportartikel, zwem- en duiksportartikel Stapelstoel, hout Stapelstoel, hout/staal Steenkoolteer Stellingen, hout per m2 front Stoel Stoel, stalen buis (ongestoffeerd) Stoel, stalen buis met kunstleer Stoel, stalen buis met stof Systeemkaartenbak, hout met inhoud Tafel, gemiddelde waarde Tafel, hout (0,8 x 0,8 m) Tafel, rond 0,6 m Tafel, spaanplaat 0,016 m (0,8 x 0,8 m) Tafelkleed Tafelventilator Tapijt Tekenplank-A0 Telefoon, kunststof Toilet (kunststof stortbak + bril) Tranformator tot 1000 kVA Transformator (olie) Transformator (olie), per kg olie Verbandkist, 1 liter, 6 kg Verdeeldoos Vergadertafel, hout (1,5 x 0,75 x 0,73 m) Verzorgingsmiddelen voor de huid Vitaminepreparaten Vloerbedekking, linoleum Vloerbedekking, naaldvilt Vloerbedekking, parket Vloerbedekking, PVC Vloerbedekking, PVC 0,018 m Vloerbedekking, rubber 0,004 m
070288c-W27
Bruto verbrandingswaarde
[per…]
[MJ/kg] [MJ/st] [MJ/m2]
[kg vh/kg] [kg vh/st] [kg vh/m2]
kg kg kg kg
27 17 27 27
1,4 0,9 1,4 1,4
kg
31
1,7
kg st kg kg kg st st kg kg kg kg kg kg st st kg m2 st st st st st st st st st st st m2 st st st st st kg st st st kg kg m2 m2 m2 m2 m2 m2
25 6 20 21 17 12 12 21 20 19 23 21 38 75 42 40 419 360 25 48 46 1.500 420 281 691 142 25 11 46 502 42 100 167 10.000- 30.000 42 117 5 301 25 29 73 22 374 35 63 160
1,3 0,3 1,0 1,1 0,9 0,6 0,6 1,1 1,0 1,0 1,2 1,1 2,0 4,0 2,2 2,1 22,0 19,0 1,3 2,5 2,4 79,0 22,1 14,8 36,4 7,5 1,3 0,6 2,4 26,4 2,2 5,3 8,8 526,3 - 1579,0 2,2 6,2 0,3 15,8 1,3 1,5 3,8 1,2 19,7 1,8 3,3 8,4
84
Deel 2: Toepassingsinstructie BvB 2007 A5
Vervolg
Bron
Object
3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3
Eenheid
[per…]
Vloerbedekking, rubber 0,02 m Vloerbedekking, spantapijt (PVC) Vloerbedekking, tapijt Vloerbedekking, textiel (vaste vloerbedekking) Vloerbedekking, Vaste vloerbedekking, 2 kg/m2 Vloerlijm Vorkheftruck Vouwwand, hout (20 kg/m2) Vrachtauto (onbeladen) Wandrek, met inhoud Warmwaterboiler, 10 liter Warmwaterboiler, 5 liter Watten Werkbank, hout Winkelstelling, hout per m2 front Zeep Zetel met losse kussens, hout Zweeds wandrek
070288c-W27
m2 m2 m2 kg m2 kg st m2 stuk m2 st st kg st m2 kg st st
Bruto verbrandingswaarde [MJ/kg] [MJ/st] [MJ/m2]
[kg vh/kg] [kg vh/st] [kg vh/m2]
615 44 46 25 50 27 1.925 334 19000 1.184 251 167 29 2.016 420 47 244 890
32,4 2,3 2,4 1,3 2,6 1,4 101,3 17.6 1000 62,3 13,2 8,8 1,5 106,1 22,1 2,5 12,8 47,0
85
Deel 2: Toepassingsinstructie BvB 2007
A6 Kengetallen per m3 feitelijke opslag (indicatief!) Bron
3 3 3 3 3 3
3 3 3 3 3 3 3 3 3
Soort goederen
Opslagruimte voor chemie, (muurverven, verdunningsmiddelen, houten stelling, houten pallets, verpakking plastic en metaal) Opslagruimte voor chemie, (alleen brandbare producten) opslagruime polystyreen, (geen rekeningen gehouden met stelling e.d.) opslaghal suikerwaren, snoepgoed, (metalen stellingen, houten pallets, verpakking karton) Opslaghal dranken,alcoholpercentage ≤ 9%, (metalen stellingen, houten pallets, verpakking karton en glas) Opslaghal van drank met laag alcoholpercentage (≤ 9%)en sterke dranken (verhouding 50-50%), (metalen stellingen, houten pallets, verpakking van karton en glas) Opslaghal van hout (vuren, grenen en beperkt meranti) Opslaggebouw kleding (50% katoen, 50% acryl) en huishoudtextiel, (metalen stellingen, houten pallets verpakking karton) Opslaggebouw winterkleding (80% acryl, 20% acryl), (metalen stellingen, houten pallets, verpakking karton) Opslaggebouw van tapijt en gordijnen, (metalen stellingen, spaanplaten onderleggers) Opslaggebouw huishoudelijke apparatuur (witgoed), (metalenstellingen, houten pallets, verpakking karton) Distributiecentrum huishoudelijke artikelen (metalen stellingen, houten pallets, verpakking karton) Distributiecentrum shopartikelen voor benzinestations, (metalen stellingen, houten pallets, verpakking karton) Distributiecentrum waarin badproducten en cosmetica (metalen stellingen, houten pallets, verpakking karton en glas) Distributiecentrum levensmiddelen en andere supermarkt artikelen, (metalen stellingen, houten pallets, verpakking karton)
070288c-W27
Bijdrage stellingen en pallets
Bruto verbrandingswaarde
[MJ/m3]
[MJ/m3]
[kg vh/m3]
855
4.560
240
1.330
7.315
385
-
760
40
95
2.850
150
95
3.250
170
95
4.370
230
-
6.650
350
95
2.375
125
95
2.850
150
380
2.090
110
-
475
25
190
1.425
75
190
1.425
75
95
3.230
170
190
4.655
245
86
Deel 2: Toepassingsinstructie BvB 2007
A7 Kengetallen per m2 gebruikstoepassing (indicatief!) Bron
Soort gebruik
Bruto verbrandingswaarde
5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5
Woonfunctie Bijeenkomstfunctie Celfunctie Gezondheidszorgfunctie Industriefunctie Kantoorfunctie Logiesfunctie Onderwijsfunctie Sportfunctie Winkelfunctie Overige gebruikersfuncties Bouwwerk geen bouwwerk zijnde
5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5
Expo-ruimte Hotel, auditorium Kantoor Opslaghal Productiehal School Sporthal Stal, Parkeergarage Stationshal Winkel, showroom Ziekenhuis
4 3 3 3 3 3 3 3
Kantoor Machinefabriek met dagvoorraden olie Productiehal bewerking vuren, grenen en beperkt meranti Productiehal suikerwaren en snoepgoed Productiehal voor het snijden van isolatieschuim (PS) Productiehal voor verwerking van isolatieschuim (PS) Staalfabriek(constructie) Tricotagefabriek (breierij en atelier)
070288c-W27
[MJ/m2]
[kg vh/m2]
n.v.t. 750 - 1.000 250 - 500 500 - 750 500 - 6.000 750 - 1.500 500 - 750 500 - 1.000 250 - 500 750 - 1.500 500 - 2.000 n.v.t.
n.v.t. 39,47 - 52,63 13,16 - 26,32 26,32 - 39,47 26,32 - 315,79 39,47 - 78,95 26,32 - 39,47 26,32 - 52,63 13,16 - 26,32 39,47 - 78,95 26,32 - 105,26 n.v.t.
1.000 750 750 1.000 – 16.000 1.000 – 4000 500 250 750 – 1.000 250 1.000 – 1.250 500
52,63 39,47 39,47 52,63 - 842,11 52,63 - 210,53 26,32 13,16 39,47 - 52,63 13,16 52,63 - 65,79 26,32
665 19 1.045 950 855 2.090 19 38
35 1 55 50 45 110 1 2
87
Deel 2: Toepassingsinstructie BvB 2007
Bijlage B Voorbeeldstramien voor BvB-rapportage
Niet als keurslijf maar als handreiking kan het onderstaande worden voorgesteld als stramien voor een BvB-rapportage bijvoorbeeld bij een bouwaanvraag. Een dergelijke rapportage is nodig wanneer een beroep op de Methode BvB wordt gedaan voor toestemming voor (gebruik van) een groter brandcompartiment dan het Bouwbesluit aangeeft. Voor een toelichting op de verschillende items wordt verwezen naar de hoofdstukken 3 tot en met 7 van deze toepassingsinstructie. 1 Inleiding 1. Typering van de aangevraagde situatie 2. Gegevens van de aanvrager/gebruiker 3. Gebruikte basisinformatie en verwijzingen naar eventuele afzonderlijke grote tekeningen met versieaanduiding 2 Basisgegevens 1. Situering: met duidelijkheid over: - beoogde BvB-brandcompartimenten - aangrenzende brandcompartimenten - perceelgrenzen - eventuele aangrenzende wegen, water, of openbaar groen 2. Maten en bouwkundige indeling van de aangevraagde BvB-compartimenten: - grondvlak - eventuele tussenverdiepingen (hoogte en oppervlak ervan) - overige relevante gegevens over de aard en omvang van de BvBcompartimenten 3. Indeling en gebruik van de BvB-compartimenten: - Korte beschrijving van het gebruik, als achtergrond voor latere vuurlastberekeningen - Tekening van de indeling die dient om activiteiten en met name zwaartepunten in de vuurlast aan te geven - Overige, eventueel relevante totaalcijfers (bijv. aantal palletplaatsen e.d.), de wijze van opslag, relevante aspecten van een productieproces (voor gebruikscijfers in termen van vuurbelasting en brandontwikkeling) 4. Constructiebeschrijving Gericht op: - vuurbelastingsbepaling (permanente deel) van de BvBbrandcompartimenten - inzicht in de scheidingen met nabure brandcompartimenten - indicatie van brandwerendheden (voorzover deze niet worden afgeleid in de methode) 5. Gevelopeningen en verbindingen: - vermelding van relevante gevelopeningen - verbindingen: aantal, aard, omvang, locatie, naar welke buurcompartimenten
070288c-W27
89
Deel 2: Toepassingsinstructie BvB 2007 3
Methode/Toepassingsgebied 1. Korte schets van (bijzonderheden in) de toepassing van de methode 2. Eventuele aandachtspunten gezien de beperkingen van het toepassingsgebied (gebruiksfuncties, stapelingen, interne tussenverdiepingen, bijzondere eisen)
4 1. 2. 3. 4. 5
Berekening vuurbelasting Permanente vuurlast Variabele vuurlast Totale vuurlast / gemiddelde vuurbelasting Maatgevende vuurbelasting
Omvang/Maatregelpakket 1. Toetsing omvang c.q. vuurbelasting 2. Maatregelpakket en bijbehorende voorwaarden
6 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 7 1. 2. 3. 4. 5. 6.
Eisen aan gevels, wanden en verbindingen Maatgevende vuurbelasting Indien van toepassing: WBDBO-toeslag Basiseis WBDBO Eisen aan inwendige scheidingsconstructies (wanden/vloeren) Afstandsbijdrage (voor gevels) Eisen aan de gevels Beperking aan verbindingen (indien van toepassing) Samenvatting/Conclusies Vuurbelasting: kwantitatief max. vuurlast; ton vh (MJ) max. variabele deel maximale piekvuurbelasting liefst ook in gebruikstermen Gebruik: kwalitatief Beperkingen aan de aard van het gebruik, indien van toepassing: aard goederen (brandontwikkeling) maximale hoogte vakkenindeling Installatie, indien van toepassing: sprinklerinstallatie automatische brandmeldinstallatie RWA-installatie evt. overige Constructie: Bijzondere BvB-eisen aan de constructie, gevels, wanden verbindingen Situering: bijzondere aandachtspunten over de situering: bijv. handhaven van minimumafstanden beperkingen in gebruik bij stapeling van brandcompartimenten Overige: relevante (aandachts)punten.
070288c-W27
90
save is een onderdeel van oranjewoud
Beheersbaarheid van Brand 2007 Deel 3: Afwegingsmodel BvB - complexe situaties -
Opdrachtgever: Ministerie van BZK Directie Brandweer en GHOR Postbus 20011 2500 EA Den Haag
Oranjewoud SAVE in samenwerking met Postbus 321 7400 AH Deventer Tel: 0570 - 663 993 Fax: 0570 - 663 992 E-mail:
[email protected]
april 2007 070288d – W27
EFPC, Bilthoven V2BO Advies, Leersum
Deel 3, Afwegingsmodel BvB 2007
Inhoud
pag. 1
Leeswijzer
5
2 2.1 2.2 2.3
BvB en andere aspecten van het Bouwbesluit 6 Inleiding 6 Sterkte bij brand 6 Veilig vluchten 7 2.3.1 De werkelijke loopafstand, rekening houdend met de inrichting 7 2.3.2 Ontvluchtingberekening in combinatie met een rooklaagberekening 8 2.3.3 Rook- en warmteafvoerinstallatie (RWA-installatie) 9 2.3.4 Sprinklerinstallaties 9 2.4 Brandbestrijding 10 3 3.1 3.2 3.3
De samenhang met andere wetgeving Inleiding: aansluiting op andere regelgeving Arbowet Milieuwetgeving 3.3.1 Toepassingsgebied 3.3.2 Coördinatieplicht 3.3.3 Vergunning of Melding met standaardvoorschriften 3.3.4 Brandgevaarlijke activiteiten en brandveilige gebouwen 3.3.5 Gevaarlijke stoffen 3.3.6 PGS15 3.4 Monumentenwetgeving
11 11 11 12 12 12 13 13 14 14 15
4 Situaties op de grens van het toepassingsgebied 4.1 Bestaande bouw 4.1.1 Vastleggen van de bestaande situatie 4.1.2 Vaststellen van het niveau van beveiliging (maatregelpakket) 4.1.3 Bepalen van de maximaal toelaatbare variabele vuurbelasting 4.1.4 Vergelijken van het huidige en het maximale gebruik 4.1.5 Bepalen welke aanvullende maatregelen nodig en mogelijk zijn 4.2 Grenzen van het toepassingsgebied 4.2.1 (Deels) ondergrondse gebouwen 4.2.2 Hoge hallen 4.2.3. Atria 4.3 Brandcompartimenten die uit meer gebouwen bestaan
17 17 18 18 19 19 20 21 21 22 23 25
5 Technisch complexe situaties 5.1 Kromme en verspringende gevels 5.1.1 Geveloppervlakte voor bepaling van de WBDBO-toeslag 5.1.2 Berekening van brandoverslag 5.2 Scheve ligging ten opzichte van de perceelgrens 5.2.1 Bepaling van de WBDBO-toeslag
27 27 28 28 28 29
070288d -W27
3
Deel 3, Afwegingsmodel BvB 2007
5.3 5.4 5.5
5.6
5.7
5.2.2 Berekening van de warmtestraling / afstandsbijdrage WBDBO naar/vanuit opgaande gevels en omliggende daken Afwijkende uitgangspunten voor de bronstraling Meer gebouwen binnen één brandcompartiment 5.5.1 Grens van het brandcompartiment 5.5.2 Geveloppervlakte voor bepaling van de toeslag 5.5.3 Berekening van brandoverslag Samenloop van een sprinklerinstallatie met een RWA installatie 5.6.1 Invloed van de RWA-installatie op de sprinklerinstallatie 5.6.2 Invloed van de sprinklerinstallatie op de RWA-installatie 5.6.3: Een voorbeeld RWA-installaties en omliggende brandcompartimenten
Begripsbepalingen
zie de begrippenlijst in Deel 1
Referenties
4
29 29 30 31 31 31 32 32 33 33 33 34
zie de referentielijst van Deel 1
070288d -W27
Deel 3, Afwegingsmodel BvB 2007
1
Leeswijzer
Deel 3 van de leidraad "Beheersbaarheid van Brand 2007" is het Afwegingsmodel BvB. Hierin wordt ingegaan op de samenhang van de Methode BvB 2007 met andere aspecten van de (bouw)regelgeving. Daarnaast biedt het Afwegingsmodel indicaties voor het behandelen van enige situaties waarin de Methode BvB in een aangepaste vorm bruikbaar is. Het Afwegingsmodel BvB is enkel bedoeld om het praktische gebruik van de Methode BvB te ondersteunen, zowel voor de ontwerper/aanvrager, als voor de toetser en er vloeien geen nadere eisen of verplichtingen uit voort. De hoofdstukken 2 en 3 gaan in op brandveiligheidsaspecten in de regelgeving die in de praktijk aan de orde komen bij projecten waarvoor de Methode BvB wordt gebruikt. De Methode BvB zelf beperkt zich tot het aspect "beperken van uitbreiding van brand" uit de bouwregelgeving. Hoofdstuk 2 gaat nader in op andere aspecten van brandveiligheid in de Bouwregelgeving. Voor een gebouw met een groot compartiment moet immers worden aangetoond dat het een zelfde niveau van brandveiligheid heeft als is beoogd met de prestatie-eisen van het Bouwbesluit in hun samenhang. Hoofdstuk 3 schetst de aansluiting van de Methode BvB op andere wetgeving waarin brandveiligheidseisen aan een gebouw of een inrichting worden gesteld. Hoofdstuk 4 en 5 geven handreikingen voor gebruik van de Methode BvB in situaties waar de Methode in een aangepaste vorm van toepassing kan zijn. In hoofdstuk 4 gaat het daarbij om: a. Bestaande bouw; b. Enkele geregeld voorkomende situaties die zich op de grens van het toepassingsgebied van de Methode bevinden, zoals atria en ondergrondse bouw. Hoofdstuk 5 biedt hulp voor toepassing van de Methode BvB in een aantal technisch gecompliceerde situaties. In de beschrijving van de Methode BvB zelf is uitgegaan van min of meer rechthoekige compartimenten. In meer gecompliceerde situaties kunnen technische aanpassingen in de Methode noodzakelijk zijn.
070288d -W27
5
Deel 3, Afwegingsmodel BvB 2007
2
BvB en andere aspecten van het Bouwbesluit
2.1
Inleiding
De Methode BvB is uitsluitend bedoeld als faciliteit voor het realiseren van een groter brandcompartiment in gevallen waar dat kan uit oogpunt van het beperken van branduitbreiding, zodat toch aan deze functionele eis uit het Bouwbesluit (afdeling 2.13) wordt voldaan. Hieronder wordt ingegaan op andere functionele eisen die uit oogpunt van brandveiligheid zijn gesteld aan: - de sterkte bij brand; - veilig vluchten; - (de toegang voor) brandbestrijding. Als algemene vuistregel geldt daarbij dat de zwaarste eis aan (een deel van) het gebouw of brandcompartiment maatgevend is.
2.2
Sterkte bij brand
In het Bouwbesluit worden in afdeling 2.2 eisen gesteld aan de sterkte bij brand. Met die voorschriften wordt gewaarborgd dat een gebouw bij brand gedurende redelijke tijd kan worden verlaten en doorzocht, zonder dat er gevaar voor instorting is. Er worden eisen gesteld aan de brandwerendheid met betrekking tot bezwijken van: - Constructieonderdelen; - Vloeren en trappen; - De hoofddraagconstructie van het gebouw. De te leveren prestatie wordt geformuleerd in termen van brandwerendheid met betrekking tot bezwijken. Deze is gedefinieerd als de tijd gedurende welke een bouwconstructie, bij een standaard brand, in staat is om de bijzondere belastingcombinaties bij brand te dragen. Voor een constructieonderdeel waarvan het bezwijken leidt tot het onbruikbaar worden van een van rook gevrijwaarde vluchtroute, wordt een brandwerendheid met betrekking tot bezwijken geëist van tenminste 30 minuten. Een van rook gevrijwaarde vluchtroute mag immers niet worden geblokkeerd door het bezwijken van een constructieonderdeel (waaronder een vloer of een trap). Ook wordt een eis gesteld aan de hoofddraagconstructie van een gebouw. Deze eis is gerelateerd aan de hoogste vloer van een verblijfsgebied. Als er geen vloer van een verblijfsgebied hoger ligt dan 5 meter boven het aansluitende terrein, wordt geen eis gesteld aan de brandwerendheid tegen bezwijken van de hoofddraagconstructie. Hoewel dat verder niet expliciet in het Bouwbesluit is opgenomen, worden er soms wel impliciet eisen gesteld aan de brandwerendheid met betrekking tot bezwijken van scheidingsconstructies.
6
070288d -W27
Deel 3, Afwegingsmodel BvB 2007
Een WBDBO-eis kan tot gevolg hebben dat een scheidingsconstructie een zekere brandwerendheid tegen bezwijken moet hebben. Dit is het geval als het bezwijken van het constructieonderdeel zou leiden tot het voortijdig wegvallen van een brandwerende scheiding. Het constructieonderdeel moet dan een brandwerendheid tegen bezwijken hebben die ten minste gelijk is aan de WBDBO eis. Dus in sommige gevallen moet de (hoofd)draagconstructie van een gebouw met maar één bouwlaag, hoewel dat geen direct gestelde prestatie-eis is, alsnog een brandwerendheid tegen bezwijken hebben.
2.3
Veilig vluchten
De eisen in het Bouwbesluit ten aanzien van veilig vluchten zijn bedoeld om te voorkomen dat men bij brand te lang door de rook moet lopen (afdeling 2.16 en afdeling 2.17). Een prestatie-eis in dat kader is dat een brandcompartiment moet worden verdeeld in één of meer rookcompartimenten. Een rookcompartiment is een gebied dat wordt begrensd door een scheiding met een weerstand tegen rookdoorgang van 30 minuten. In het Bouwbesluit wordt een maximale loopafstand van een punt in een rookcompartiment naar een uitgang van het rookcompartiment voorgeschreven. Deze maximale loopafstand is afhankelijk van de bezettingsgraad van het rookcompartiment. Voor een niet ingedeeld gebied zijn deze loopafstanden bijvoorbeeld: - 20 m voor bezettingsgraad B1 t/m B3, - 30 meter voor B4 en - 45 m voor B5. Binnen grote brandcompartimenten kunnen grotere loopafstanden naar een uitgang voorkomen dan de gestelde prestatie-eis. In een dergelijk geval moet worden aangetoond dat het aspect veilig vluchten op een gelijkwaardige wijze is ingevuld als is beoogd met de prestatie-eisen. Hiervoor bestaan onder andere de volgende de mogelijkheden: a. Ga uit van de werkelijke loopafstand, rekening houdend met de inrichting van het gebouw/brandcompartiment; b. Bereken de daadwerkelijke ontvluchtingstijd in combinatie met een rooklaagberekening; c. Pas een rook- en warmteafvoerinstallatie (RWA) toe, waardoor langere loopafstanden mogelijk zijn.
2.3.1
De werkelijke loopafstand, rekening houdend met de inrichting
Het Bouwbesluit gaat uit van vrije indeelbaarheid. De voorschriften worden steeds aan een zo groot mogelijke eenheid gesteld. De kleinste beschreven oppervlakte-eenheid is een verblijfsruimte. Een verblijfsgebied bestaat uit één of meer verblijfsruimten en andere ruimten. Door het geven van eisen op het niveau van een verblijfsgebied wordt een mini-
070288d -W27
7
Deel 3, Afwegingsmodel BvB 2007
mumniveau voor de verblijfsruimte gewaarborgd. Als een verblijfsgebied niet verder is ingedeeld in verblijfsruimten wordt de zwaardere verblijfsruimte-eis maatgevend. BvB-compartimenten zijn veelal niet nader ingedeeld in aparte verblijfsgebieden en/of –ruimten. De zwaardere eis aan de maximale loopafstand voor een verblijfsgebied, gaat dan gelden voor het gehele brandcompartiment; in plaats van de werkelijke loopafstand bij een ingedeeld verblijfsgebied. Toch kent het brandcompartiment door de (vaste) inrichting vaak wel een indeling die bepalend is voor de werkelijke loopafstand naar een uitgang. Te denken valt aan de stellingen in winkels en opslaggebouwen. Voor dergelijke situaties met een vaste inrichting kan men opteren voor het uitgangspunt van de werkelijke loopafstand, als gelijkwaardige oplossing voor het veilig vluchten. De inrichting moet dan wel worden vastgelegd bijvoorbeeld in de vorm van een tekening die wordt ingediend bij een melding in het kader van het Gebruiksbesluit. 2.3.2
Ontvluchtingberekening in combinatie met een rooklaagberekening
De prestatie-eisen aan een maximaal toelaatbare loopafstand hebben tot doel te zorgen dat vluchtende personen niet te lang door de rook hoeven te lopen. In deze eis wordt geen rekening gehouden met de hoogte van het compartiment. Met de prestatie-eisen uit het Bouwbesluit over de loopafstand, breedte van de toegangsdeuren, draairichting van de toegangsdeuren (alle gerelateerd aan de bezettingsgraad) en eventueel de doorstroom- en opvangcapaciteit van trappenhuizen wordt uitgegaan dat het compartiment binnen één minuut is ontruimd. Deze combinatie van eisen zijn een statische (en conservatieve) bepaling. In ruimten met een “ruime” plafondhoogte, zal de rook die bij brand vrijkomt zich aan het plafond verzamelen. Vervolgens bouwt zich naar beneden toe een rooklaag op die na een te berekenen tijdstip de ontvluchting gaat hinderen ("tijdstip Onveilig"). Er zijn verschillende berekeningsmethoden waarmee de opbouw van de rooklaag kan worden bepaald; bijvoorbeeld het Vultijdenmodel [19]1), de rekenregels uit NEN 6093 [12] of een combinatie daarvan. Het berekende tijdstip Onveilig moet worden afgezet tegen de benodigde ontruimingstijd. Er zijn verschillende (dynamische) berekeningsmethoden waarmee de ontruimingstijd kan worden berekend. In bijlage G van de verschillende brandbeveiligingsconcepten2) zijn voorbeelden van dergelijke rekenmethoden opgenomen. Ook is in het rapport “Vluchten bij brand uit grote brandcompartimenten” [23] een rekenmethodiek gegeven. Onder andere gebaseerd op deze rekenmethode geeft de publicatie “Handreiking Grote Brandcompartimenten"[3a] voorwaarden waaronder in grote brandcompartimenten (maximaal tot 15.000 m2) mag worden uitgegaan van de dubbele vluchtafstand die het Bouwbesluit 2003 voorschrijft voor reguliere brandcompartimenten.
1)
2)
8
De in opdracht van VROM opgestelde publicatie “Vluchten uit grote brandcompartimenten” geeft een toegankelijke beschrijving van deze rekenmethodiek. Uitgaven van het Ministerie van BZK
070288d -W27
Deel 3, Afwegingsmodel BvB 2007
2.3.3
Rook- en warmteafvoerinstallatie (RWA-installatie)
Een RWA-installatie is een installatie die de bij brand ontstane rook afvoert. Hierdoor ontstaat een rookvrije laag boven de vloer waardoor aanwezige personen niet door de rook hoeven te lopen. De af te leggen afstand hoeft in dat geval niet beperkt te worden tot de in het Bouwbesluit opgenomen loopafstanden. Bij het toepassen van een RWA-installatie kan echter geen 'oneindig' lange loopafstand worden toegestaan. Dat komt doordat een RWA-installatie slechts gedurende een beperkte tijd een veilige situatie kan creëren. De maximale tijd is daarnaast afhankelijk van de brandwerendheid van de (hoofd)draagconstructie tegen bezwijken. In de Methode BvB wordt in maatregelpakket II uitgegaan van voorzieningen voor de beperking van de rookdichtheid zoals een RWA-installatie. In die situatie biedt de RWA installatie als het ware een dubbele toepassing. De RWA-installatie zorgt voor het afvoeren van de rook en warmte en realiseert gedurende enige tijd een rookvrije laag boven de vloer. Hierdoor hoeven aanwezige personen niet door de rook te vluchten en heeft de brandweer de mogelijkheid de brandhaard te zien, te benaderen en wellicht te beheersen. Behalve de afvoer van de rook is ook de toevoer van verse lucht een belangrijk ontwerpcriterium bij RWA-installaties. In sommige situaties kan de vereiste toevoer van verse lucht niet worden gerealiseerd. In die situaties is maatregelpakket II dus niet toepasbaar en zal voor een ander maatregelpakket moeten worden gekozen. Het ontwerp van een RWA-installatie moet zijn toegesneden op het gebruik van het compartiment (omvang, stapelhoogte, afbrandsnelheid, etc). Hier ligt dus een duidelijke relatie met de berekening volgens de Methode BvB. In de beide berekeningen worden grotendeels dezelfde uitgangspunten ten aanzien van het gebruik aangehouden. De vereiste rookvrije hoogte bepaalt (mede) de noodzakelijke oppervlakte van de rookluiken. Het is dus van belang dat bij een concreet project deze rookvrije hoogte wordt vastgesteld. In het bijzonder bordessen en insteekvloeren zijn aandachtspunten die daarbij moeten worden meegenomen. 2.3.4
Sprinklerinstallaties
Sprinklerinstallaties leveren niet als vanzelfsprekend een bijdrage aan veilig vluchten bij brand: Bij een sprinklerinstallatie die uitsluitend is ontworpen op het beheersen van een brand, kan nog wel een voor het vluchten onveilige situatie ontstaan. Met maatregelpakket IV van de Methode BvB, is dus niet automatisch het veilig vluchten geregeld. In een gesprinklerd compartiment zal dus moeten worden bekeken welke maatregelen voor het veilig vluchten noodzakelijk zijn. Dit kan leiden tot aanvullende eisen aan de sprinklerinstallatie. Soms valt de combinatie van een sprinklerinstallatie met een RWA-installatie te overwegen. Het inwerking treden van de RWA-installatie kan het aanspreken van de sprinklerinstallatie echter nadelig beïnvloeden. In paragraaf 5.6 wordt nader ingegaan op de combinatie van een sprinklerinstallatie met een RWA-installatie.
070288d -W27
9
Deel 3, Afwegingsmodel BvB 2007
2.4
Brandbestrijding
In het Bouwbesluit zijn 'summiere' eisen aan de brandbestrijding opgenomen. Zo is een droge blusleiding bijvoorbeeld alleen voor gebouwen met een vloer van een verblijfsgebied boven de 20 meter verplicht. Een uitgangspunt is dat brand in een gebouw met brandcompartimenten van 1.000 m² van buiten af kan worden bestreden. Echter ook hier zijn geschakelde situaties denkbaar waarin dat niet het geval is. De Methode BvB stelt op zichzelf ook geen bijzondere eisen aan de brandbestrijding of de bluswatervoorziening, omdat dit niet behoort tot het toepassingsgebied (c.q. het doel) van de Methode. Een uitzondering hierop zijn de randvoorwaarden die de Methode (in Deel 1, §3.3.2 en §3.3.3) stelt aan gebouwen met een celvormige structuur. In de prestatie-eisen van het Bouwbesluit zijn geen expliciete eisen opgenomen over het kunnen doorzoeken van een brandcompartiment. Doordat de maximale oppervlakte van een brandcompartiment daar is beperkt tot 1.000 m2, is het maximale gebied dat moet worden doorzocht beperkt. Dit kan als een impliciete maximalisatie van het te doorzoeken gebied worden beschouwd. De voorwaarden die de Methode BvB stelt voor grote brandcompartimenten met een celvormige indeling sluiten hierbij aan, waardoor BvB ook op dit punt in lijn ligt met gelijkwaardigheid aan de prestatie-eisen van het Bouwbesluit. De problematiek van de bluswatervoorziening is niet bijzonder voor de Methode BvB. De NVBR een publicatie “Bluswatervoorziening en bereikbaarheid” biedt een praktische handleiding voor het invullen van zowel de bereikbaarheid als de bluswatervoorziening (primair, secundair en tertiair). Met het voorgaande is echter niet volledig uitgesloten dat er voor BvB-compartimenten geen speciale aspecten van brandbestrijding en hulpverlening gelden, in het algemeen of in voorzienbare bijzondere situaties. Daarom wordt overwogen om een hierop gericht onderzoek in te stellen. Omdat bij de uitgave van deze publicatie nog geen zicht bestaat op de uitkomsten daarvan, kan daarop niet worden geanticipeerd.
10
070288d -W27
Deel 3, Afwegingsmodel BvB 2007
3
De samenhang met andere wetgeving
3.1
Inleiding: aansluiting op andere regelgeving
In het Bouwbesluit zijn de technische voorschriften opgenomen waaraan een nieuw te bouwen gebouw moet voldoen. Daarnaast worden de minimumeisen gegeven waaraan een bestaand gebouw moet voldoen. Met het Bouwbesluit 2003 is invulling gegeven aan artikel 4 van de Woningwet, waarin staat dat de voorschriften van het Bouwbesluit zoveel mogelijk moeten aansluiten bij andere wetgeving. Bijvoorbeeld de bouwtechnische voorschriften van de Bouwbesluiten basisonderwijs en Speciaal onderwijs (van het Ministerie van OC&W) zijn overgenomen in het Bouwbesluit 20033). Op die manier weet een aanvrager voor een bouwvergunning exact aan welke bouwtechnische eisen het te bouwen object moet voldoen. De bouwtechnische voorschriften van het Bouwbesluit zijn reeds zoveel mogelijk afgestemd op de bouwtechnische eisen van het Arbobesluit. De afstemming met de Wet Milieubeheer is niet volledig. In de milieuwetgeving is daarom een coördinatieplicht opgenomen. Deze moet helpen voorkomen dat een bouwvergunning wordt verleend voor situaties die uit milieuoptiek niet (ongewijzigd) vergunbaar zijn. In de praktijk valt hier het een en ander af te stemmen. Voor Monumentenwet heeft geen inhoudelijke afstemming met de bouwregelgeving plaatsgevonden. Dat kan ook niet omdat voor monumenten altijd sprake is van maatwerk en generieke voorschriften hiervoor niet zijn te formuleren. In dit hoofdstuk worden de genoemde besluiten en wetten kort toegelicht. Waar mogelijk wordt een handreiking voor toepassing van de Methode BvB gegeven.
3.2
Arbowet
De Arbeidsinspectie stelt eisen die betrekking hebben op de veiligheid van personen op hun arbeidsplaats. Voor de brandveiligheidsaspecten die zowel in het Arbobesluit als het Bouwbesluit worden genoemd, wordt voldaan aan de brandveiligheidsaspecten als wordt voldaan aan de nieuwbouweisen van het Bouwbesluit. Een gebouw dat dus voldoet aan de eisen van het Bouwbesluit, moet voldoet ook aan de bouwtechnische eisen van het Arbobesluit. Het Arbobesluit kent geen onderscheid tussen nieuw te bouwen en bestaande gebouwen. Dit betekent dat er situaties kunnen zijn waarin de voorschriften uit het
3)
Overigens worden deze voorschriften waarschijnlijk uit het Bouwbesluit geschrapt.
070288d -W27
11
Deel 3, Afwegingsmodel BvB 2007
Bouwbesluit voor bestaande bouw, volgens het Arbobesluit als niet voldoende worden beschouwd. Deze situaties hebben voornamelijk betrekking op het vluchten (aantal uitgangen), de nood- en transparantverlichting en bedrijfshulpverlening. Voor het aspect beperken van uitbreiden van brand stelt het Arbobesluit ten opzichte van het Bouwbesluit geen nadere directe bouwkundige eisen. Er zijn echter wel degelijk Arbo-eisen die de kans op brand en snelle branduitbreiding beperken. Een voorbeeld daarvan is de regelgeving ter beperking van ontploffingsgevaar in de werksituatie (stofexplosies, dampexplosies). Aansluitend bij Europese regelgeving zijn hier diverse NEN-normen en praktijkrichtlijnen van toepassing. Onder andere NPR 7910 (deel 1+2: gevarenzone-indeling). Deze hebben echte primair betrekking op voorzieningen, installaties en werkwijzen. Vanuit de optiek van de arbeidsveiligheid zijn belangrijke bijdragen geleverd aan andere regelgeving, bijvoorbeeld de regelgeving rond (milieu)gevaarlijke stoffen. In het kader van de Wet milieubeheer (par. 3.3.5) wordt hierop nader ingegaan.
3.3
Milieuwetgeving
De Wet milieubeheer (Wm) biedt de grondslag voor het stellen van eisen en voorschriften om nadelige gevolgen van bedrijfsmatige activiteiten voor het milieu te voorkomen of te beperken.
3.3.1
Toepassingsgebied
De wet is van toepassing op "Inrichtingen": "door de mens bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, ondernomen bedrijvigheid die binnen een zekere begrenzing pleegt te worden verricht" (art. 1.1 Wm). Een inrichting kan dus diverse gebouwen omvatten maar kan ook een terrein zonder bebouwing zijn; zelfs op verschillende percelen. Sinds Bouwbesluit 2003 is de reikwijdte van brandcompartimenten beperkt tot "meer gebouwen op een perceel". Het toepassingsgebied van de Methode BvB is echter beperkt tot brandcompartimenten binnen een gebouw. Paragraaf 5.5 van het Afwegingsmodel gaat nader in op brandcompartimenten die uit meer gebouwen bestaan.
3.3.2
Coördinatieplicht
Hoofdstuk 14 van de Wet milieubeheer regelt de zogenaamde Coördinatieplicht. Deze regeling voorkomt dat een bouwvergunning of een Wvo-vergunning wordt afgegeven, voor een inrichting die op de aangevraagde wijze niet voor een milieuvergunning in aanmerking komt.
12
070288d -W27
Deel 3, Afwegingsmodel BvB 2007
In de Woningwet (artikel 52) is opgenomen dat een aanvraag voor een bouwvergunning wordt aangehouden, wanneer het bouwen tevens is aan te merken als het oprichten of veranderen van een inrichting waarvoor volgens artikel 8.1 van de Wm een vergunning is vereist. Als die vergunning is afgegeven (met eventueel een aantal aanvullende voorwaarden) vervalt de aanhouding van de aanvraag om bouwvergunning.
3.3.3
Vergunning of Melding met standaardvoorschriften
Het verdient aanbeveling om de eisen uit oogpunt van brandveiligheid en die uit oogpunt van milieubescherming goed af te stemmen. Vele bedrijven hoeven echter geen 'echte' milieuvergunning aan te vragen, en kunnen volstaan met een zogenoemde Melding. Het Inrichtingen- en Vergunningenbesluit regelt wanneer een inrichting vergunningsplichtig dan wel meldingsplichtig is. Voor de meldingsplichtige gevallen gelden standaardvoorschriften ('AMvB's', art. 8.40 Wm). Daarnaast zijn er standaardvoorschriften die naast/bij een vergunning kunnen gelden (art. 8.44 Wm). Bij de genoemde meldingen kunnen doorgaans geen strengere eisen worden gesteld dan de AMvB's aangeven (soms zijn aanvullende eisen mogelijk). In een milieuvergunning kunnen bouwkundige of andere eisen ter beperking van brand worden gesteld, indien deze een duidelijk milieubelang dienen. De Methode BvB is een breed geaccepteerde benadering in het kader van milieuvergunningen en wordt daar geregeld toegepast om te bezien of het beoogde gebruik bij brand een beheersbare situatie oplevert. De strengste eis vanuit de bouw-, milieu- en andere regelgeving geldt. Het coördinatieartikel biedt de procedurele ruimte voor de afstemming met de bouwregelgeving (en de Wet verontreiniging oppervlaktewater).
3.3.4
Brandgevaarlijke activiteiten en brandveilige gebouwen
Het onderwerp brandveiligheid heeft binnen een bedrijf tenminste twee niveau´s: - Het brandgevaar van de bedrijfsactiviteiten: Als er sprake is van brandgevaar moet het bedrijf maatregelen nemen om dit gevaar te beperken. Zie hiervoor verder in paragraaf 3.3.5. - De brandveiligheid van het gebouw of de gebouwen waarin het bedrijf opereert. Ook wanneer er geen direct gevaar voor het milieu is, moeten de gebouwen van het bedrijf wel brandveilig zijn en brandveilig worden gebruikt. In dat kader kan de Methode BvB toepasbaar zijn. Echter, de variatie in Wminrichtingen is dusdanig dat een hierop gerichte generieke invulling van de Methode niet goed mogelijk is.
070288d -W27
13
Deel 3, Afwegingsmodel BvB 2007
Een groot deel van de gebouwen van inrichtingen zal onder de gebruiksfunctie industriefunctie vallen. Ook voor dergelijke gebouwen moet worden afwogen met welke brandcompartimentering (en maatregelen) een acceptabel niveau van beperken van gevaar, schade en hinder voor het milieu en de omgeving te realiseren is. Afhankelijk van de aard van de activiteiten is het mogelijk dat een bepaald maatregelpakket uit de Methode BvB niet wenselijk is, c.q. niet het gewenste veiligheidsniveau oplevert.
3.3.5
Gevaarlijke stoffen
De Wet milieubeheer is een van de wettelijk kaders voor de regelgeving over gevaarlijke stoffen, onder andere: - het Besluit Risico's Zware Ongevallen (BRZO); - het besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI). Daarnaast zijn er vele richtlijnen, waaronder de PGS-publicaties. De Methode BvB richt zich niet in eerste instantie op de specifieke gevaarsaspecten van stoffen, maar meer op de brandbaarheid. De Methode is dan ook niet geschikt als en niet bedoeld voor het reguleren van deze specifieke gevaarsaspecten. Daarvoor wordt verwezen naar de specifieke regels, richtlijnen, normen en informatiebladen. De Methode BvB kan ook niet worden gebruikt als primaire insteek voor het beperken van de hoeveelheden gevaarlijke stof in een gebouw. Andere regelgeving en andere publicaties, bijv. PGS15, geven daarover wel informatie.
3.3.6
PGS15
Zeker nieuwe opslagen voor gevaarlijke stoffen moeten voldoen aan de publicatie PGS15. Wanneer daarbij sprake is van brandcompartimenten die groter zijn dan 1000 m2 (de prestatie-eisen uit het Bouwbesluit), dan kan de Methode BvB van toepassing zijn om te bepalen of dit toelaatbaar is. In de publicatie PGS15 is dit expliciet aangegeven. PGS15 kent specifieke bepalingen voor opslaggebouw die uit meer bouwlagen bestaan. Deze en andere bepalingen van de publicatie kunnen niet door de Methode BvB worden ontlopen. De Methode BvB geeft echter aan dat bij stapeling van brandcompartimenten slechts een minimale hoeveelheid gevaarlijke stoffen aanwezig kan zijn, zie Deel 1 §3.5.3. Denkbaar is dat dit voor industriële toepassingen een ongewenste beperking oplevert die in feite brandgevaarlijke situaties oproept. In dergelijke gevallen valt de onderstaande invulling daarvan te overwegen: Vervang de bepaling uit Deel 1 §3.5.3 voor die gevallen door het beleid van PGS15 voor gevaarlijke stoffen op verdiepingen en verklaar dat daar eveneens van toepassing op de begane grond.
14
070288d -W27
Deel 3, Afwegingsmodel BvB 2007
Toelichting: Voor verdiepingen beperkt PGS15 de hoeveelheid gevaarlijke stoffen tot 250 liter of kilo per 200 m2 (verkorte weergave). Daarbij moeten voorgeschreven opslagvoorzieningen en voorwaarden worden aangehouden. Dit zou binnen de Methode BvB ook van toepassing kunnen zijn voor een BvB-compartiment op de begane grond als daarboven een of meer andere brandcompartimenten mogen worden gebouwd.
3.4
Monumentenwetgeving
Monumenten hebben een beschermde status. Die bescherming betekent dat er regels zijn om het monument te beschermen tegen beschadiging of vernieling. Onder een monument wordt verstaan alle vervaardigde zaken die ouder zijn dan vijftig jaar en die van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde. Als een monument een bouwwerk is, is het in principe het hele bouwwerk. In de Monumentenwet is in artikel 11 opgenomen dat is het verboden zonder of in afwijking van een vergunning een beschermd monument te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze, waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht. Alle gebouwen, dus ook monumenten, moeten voldoen aan de voorschriften uit het Bouwbesluit voor bestaande bouw. Deze voorschriften zijn bedoeld voor alle gebouwen daterend van voor 1992 en houden geen rekening met uiterlijk, staat of leeftijd. Daardoor kan bij monumenten in de praktijk een spanningsveld optreden tussen de wettelijke voorschriften en het monumentale karakter van het gebouw. Uit historisch en esthetische overwegingen kunnen gebouwen niet altijd worden aangepast aan de hedendaagse bouwkundige (en gebruiks)eisen. Daarom moet bij monumenten een afweging worden gemaakt tussen het belang van de brandveiligheidsvoorschriften enerzijds en anderzijds in hoeverre het mogelijk is aan deze voorschriften te voldoen zonder het monument te beschadigen. De Methode BvB is niet geschikt voor monumenten. Het lijkt beter te bekijken in hoeverre het gebruik, de aankleding en materialen de kans op het ontstaan van brand kunnen verkleinen en de ontwikkeling van een ontstane brand kunnen vertragen. Mocht er dan geen acceptabel veiligheidsniveau kunnen worden gerealiseerd dan zal moeten worden bekeken welk gebruik nog wel toelaatbaar is. Dit vergt in het algemeen maatwerk.
070288d -W27
15
Deel 3, Afwegingsmodel BvB 2007
4
Situaties op de grens van het toepassingsgebied
Dit hoofdstuk biedt handreikingen voor het gebruik van de Methode BvB in situaties waarin, gezien de beperkingen van het toepassingsgebied, aanpassingen in de Methode nodig zijn. Besproken worden in dat verband: a. Gebruik van de Methode voor bestaande bouw, omdat daarbij een aanvullende afweging nodig is; b. Enkele geregeld voorkomende situaties die zich op de grens van het toepassingsgebied bevinden, zoals atria en ondergrondse bouw; c. Brandcompartimenten die uit verschillende gebouwen bestaan. Daarmee wordt overigens niet uitgesloten dat (onderdelen van) de Methode ook elders bruikbaar kunnen zijn. Een voorbeeld van dit laatste kwam al in paragraaf 3.3.6 aan de orde: toepassing van de Methode BvB in het kader van PGS15.
4.1
Bestaande bouw
De Methode BvB is zowel toepasbaar voor nieuw te bouwen gebouwen als bestaande gebouwen. De situatie voor bestaande bouw wijkt echter wel af van die voor nieuwbouw. Het Bouwbesluit 2003 stelt met betrekking tot het aspect “beperken van uitbreiden van brand” dat een bestaand gebouw moet zijn verdeeld in brandcompartimenten van maximaal 2.000 m2 (3.000 m2 voor onderwijs- en industriegebouwen) met een WBDBO van ten minste 20 minuten naar een ander brandcompartiment. Dit verschilt aanzienlijk van de prestatie-eisen voor nieuwbouw. Artikel 2.201 van het Bouwbesluit is ook van toepassing op bestaande gebouwen. Anders gezegd, voor bestaande gebouwen zijn compartimenten van meer dan 2.000 m2 toegestaan als wordt aangetoond dat onder andere het aspect “beperken van uitbreiding van brand” op een gelijkwaardige wijze is ingevuld. De Methode BvB is in dat kader toepasbaar. De Methodepublicatie (Deel 1) zegt daarover: - in paragraaf 1.1: "De Methode BvB kan zowel voor nieuwbouw als voor bestaande bouw worden toegepast, al is hij primair voor nieuwbouwsituaties uitgewerkt. Maar met een enkele aanpassing is deze ook bruikbaar voor bestaande situaties"; - in paragraaf 3.2.1: "Deze aanpassing betreft niet de omvang van brandcompartimenten, maar de interpretatie van de (primair voor nieuwbouw geldende) eisen aan de omhulling. Het bevoegd gezag wordt gevraagd rekening te houden met de bestaande bouwkundige situatie en de risico’s van uitbreiding van brand af te wegen, mede in het licht van de eerder vergunde situatie en de nieuwe eisen uit het Bouwbesluit". Deze paragraaf geeft een basisstramien voor de bedoelde afweging. Het is schematisch in figuur 4.1 weergegeven en wordt hierna stap voor stap besproken.
070288d -W27
17
Deel 3, Afwegingsmodel BvB 2007
Afhankelijk van de specifieke situatie hoeven overigens niet alle stappen te worden genomen. Vastleggen van de bestaande situatie Vaststellen van het aanwezige niveau van beveiliging (maatregelpakket) Bepalen van de maximaal toelaatbare vuurbelasting Vergelijken van het huidige en het gewenste gebruik Bepalen welke maatregelen nodig/mogelijk zijn Figuur 4.1: Stappenplan voor toepassing van de Methode voor bestaande bouw
4.1.1 Vastleggen van de bestaande situatie Het betreft een bestaand gebouw in een bestaande omgeving. Bij het vastleggen van de bestaande situatie gaat het om de volgende aspecten: a. Wat is de oppervlakte van het beoogde brandcompartiment? b. Wat is de plaats van het beoogde brandcompartiment in zijn omgeving? Wat zijn de afstanden tot de belendingen? c. Hoe is de opbouw van het beoogde brandcompartiment? Is er een verdiepingsvloer? Uit welke materialen bestaat het gebouw? d. Welke brandbeveiligingsmaatregelen zijn aanwezig? Is er een Brandmeldinstallatie, rook- en warmteafvoerinstallatie of een sprinklerinstallatie? 4.1.2
Vaststellen van het niveau van beveiliging (maatregelpakket)
In deze stap wordt bezien of het huidige beveiligingsniveau is te “vertalen” in één van de maatregelpakketten van de Methode. Als er brandbeveiligingsinstallaties aanwezig zijn, moet worden bekeken wat de staat van die installaties is: is er een certificaat, of er adequaat onderhoud wordt gepleegd, etc. Het voorgaande geeft indicaties over het maatregelpakket dat als vertrekpunt voor de aanwezige situatie kan worden gehanteerd. Eventueel wordt voorlopig uitgegaan van het basispakket, maatregelpakket I. Verder moet de aanwezige WBDBO in de omhulling van het betreffende compartiment worden beoordeeld. Het gaat hierbij om de combinatie van de scheidingsconstructie en de afstand tot (al dan niet fictieve) buurcompartimenten. Hierbij kan gebruik worden gemaakt van een variant van de formule uit §5.2 van Deel 1 en de bijbehorende bepalingen in §5.1 en §5.3. Hieruit kan een voorlopige bovengrens worden afgeleid aan de maatgevende vuurbelasting (qm,max). Zie de formules op de volgende bladzijde.
18
070288d -W27
Deel 3, Afwegingsmodel BvB 2007
aanwezige WBDBO = brandwerendheid + Ca + Cb voorlopige bovengrens qm,max [kg vh/m2] = aanwezige WBDBO [min] De voorlopige bovengrens houdt nog geen rekening met de WBDBO-toeslag die eventueel in rekening moet worden gebracht. Dit gebeurt in de laatste stap die in paragraaf 4.1.5 wordt besproken.
4.1.3 Bepalen van de maximaal toelaatbare variabele vuurbelasting In de bestaande situatie is de grootte van het aanwezige brandcompartiment uiteraard bekend. Uitgaande van het voorlopig bepaalde maatregelpakket (zie de vorige stap) kan nu worden bepaald wat daarbij de maximaal toelaatbare gemiddelde vuurbelasting in het brandcompartiment is (qmax). Dit volgt met de formule van Deel 2, §5.7 uit de maximale totale vuurlast van het betreffende maatregelpakket en de aanwezige gebruiksoppervlakte. Verder kan uit gegevens over de bestaande omhulling van het brandcompartiment de aanwezige (semi-)permanente vuurbelasting (qperm) worden afgeleid. Daarvoor wordt gebruik gemaakt van de normale aanpak, zie Deel 1, §2.5 en Deel 2, §5.4. Als er nog onvoldoende gegevens bekend zijn over de opbouw van het gebouw, kan voorlopig een waarde van bijvoorbeeld 20 kg vh/m2 worden aangehouden. Nu kunnen twee belangrijke basisgegevens voor het vervolg worden bepaald: a. De maximale variabele vuurbelasting (qvar max) bij het als vertrekpunt gekozen maatregelpakket: qvar max = (qmax - qperm) b. Een voorlopige bovengrens voor de variabele bijdrage aan de maatgevende vuurbelasting (qm,max variabel): qm max variabel = (qm,max - qperm)
4.1.4
Vergelijken van het huidige en het maximale gebruik
Met de bovenstaande berekeningen is vastgesteld wat het maximaal mogelijke gebruik van het beoogde compartiment is bij het als vertrekpunt gehanteerde maatregelpakket. Nu moet worden gecontroleerd of het huidige gebruik of het gewenste gebruik daarbinnen past. Bij een bestaand gebruik kan aan de hand van een inventarisatie ter plaatse worden bepaald wat de gemiddelde variabele vuurbelasting is. Als het gaat om een toekomstig gewenst gebruik, kan op dezelfde wijze als bij nieuwbouw worden berekend wat de variabele vuurbelasting is. Zie voor deze beide gevallen de Toepassingsinstructie BvB (Deel 2, §5.5).
070288d -W27
19
Deel 3, Afwegingsmodel BvB 2007
4.1.5
Bepalen welke aanvullende maatregelen nodig en mogelijk zijn
In een aantal situaties zal het huidige gebruik niet kunnen worden gehandhaafd of is het gewenste gebruik niet mogelijk binnen het als vertrekpunt gehanteerde maatregelpakket. In dat geval moet worden bekeken of het brandveiligheidniveau kan worden verhoogd. Een belangrijk basisgegeven hierbij is of het mogelijk is bepaalde voorzieningen te treffen. Die mogelijkheden zullen in de praktijk worden beperkt door de bouwtechnische situatie van het bestaande gebouw. Daarnaast kunnen de financiële consequenties voor de eigenaar/gebruiker een beletsel vormen. De volgende aspecten kunnen vervolgens in overweging worden genomen: Het veiligheidsniveau dat wordt geëist voor bestaande bouw is aanmerkelijk lager dan dat voor nieuw te bouwen gebouwen (1.000 m2 met WBDBO van 60 minuten ten opzichte van 2.000 m2/3.000 m2 met een WBDBO van 20 minuten). Met de normale toepassing van de Methode BvB wordt een met nieuwbouw gelijkwaardig veiligheidsniveau gerealiseerd. Gelet op de bestaande (veelal) constructieve situatie is het volledig voldoen aan de randvoorwaarden van BvB technisch vaak niet haalbaar. Het realiseren van de binnen BvB minimaal vereiste WBDBO van 60 minuten4) vormt in veel gevallen al een constructief probleem. Het realiseren van hogere WBDBO-eisen (bij intensiever gebruik, en in maatregelpakket I eventueel door de WBDBO-toeslag) kan nog ingrijpender zijn. Andere maatregelpakketten dan het basispakket kunnen hierbij soelaas bieden (grotere toegestane vuurlast; bij pakket II en IV5) mogelijk ook een lagere WBDBO-eis; zie de beschrijvingen van de pakketten). Het stellen van een beperking aan het gebruik in termen van maxima aan (het variabele deel van de) de gemiddelde vuurbelasting en de maatgevende vuurbelasting, kan een ander oplossingselement zijn. Voor bestaande bouw is het de bedoeling dat wordt bekeken of en zo ja hoe redelijkerwijs invulling kan worden gegeven aan de voorwaarden van de Methode BvB, rekening houdend met de bestaande situatie van het gebouw, de technische mogelijkheden van bouwkundige aanpassingen, aanpassingsmogelijkheden in het gebruik, mogelijke installatietechnische voorzieningen en dergelijke. Het bevoegd gezag wordt gevraagd hiermee bij de uiteindelijke beslissing rekening te houden en de risico’s van uitbreiding van brand af te wegen, mede in het licht van de eerder vergunde situatie en de nieuwe eisen sinds Bouwbesluit 2003.
4)
5)
20
Opgemerkt wordt dat deze eis voor maatregelpakket IV, naar buurcompartimenten op het eigen perceel, lager kan zijn, afhankelijk van de omvang en de gemiddelde vuurbelasting van het compartiment. Een sprinklerinstallatie biedt niet per definitie een oplossing, omdat er in dat geval zeker ook gebruiksbeperkingen zullen gelden, afhankelijk van het type installatie. Verder is de bestaande constructie niet in alle gevallen geschikt om de extra belasting van een sprinklerinstallatie (statisch + dynamisch) te dragen.
070288d -W27
Deel 3, Afwegingsmodel BvB 2007
Een praktijkvoorbeeld Een bestaand bedrijfsgebouw omvat een logistieke hal die een gebruiksoppervlakte heeft van circa 7000 m2. De berekende gemiddelde vuurbelasting in de hal is circa 18 kg vh /m2. De maatgevende vuurbelasting is beperkt tot 30 kg vh /m2. Qua omvang zou de hal realiseerbaar zijn binnen maatregelpakket I. De hal grenst echter aan andere hallen en de scheiding daarmee zijn niet brandwerend. Door bouwkundige aanpassingen zijn de scheidingen eventueel 30 minuten brandwerend te maken. Eén van de randvoorwaarden uit de Methode BvB (bij pakket I en II) is een minimale WBDBO-eis van 60 minuten. In de situatie is dit technisch heel moeilijk te realiseren. Het realiseren van een groot brandcompartiment dat meer hallen omvat en dat wel aan de eisen voldoet, stuit ook op allerlei technische problemen. Omdat het een bestaand gebouw is, de maatgevende vuurbelasting in de logistieke hal beperkt is tot 30 kg vh/m2, wordt besloten dat de hal gelijkwaardig te achten is aan de prestatie-eis voor bestaande bouw (maximaal 3.000 m2 met een WBDBO van tenminste 20 minuten) indien de volgende maatregelen worden getroffen: a. het 30 minuten brandwerend uitvoeren van de scheiding met de andere hallen; b. aanbrengen van automatische branddetectie met directe doormelding naar de brandweer.
4.2
Grenzen van het toepassingsgebied
In deze paragraaf worden enkele situaties besproken die zich afhankelijk van de verdere uitvoering op of over de grens van het toepassingsgebied van de Methode bevinden, te weten: a. (Deels) ondergrondse gebouwen; b. Hoge hallen; c. Atria; d. Brandcompartimenten die uit meer gebouwen bestaan.
4.2.1
(Deels) ondergrondse gebouwen
De Methode BvB is in principe bedoeld voor bovengrondse gebouwen en brandcompartimenten. Voor ondergrondse gebouwen zal een op maat gesneden oplossing moeten worden uitgewerkt. Elementen van de Methode kunnen daarbij een rol spelen. Het toepassingsgebied van de Methode stelt tevens beperkingen aan het stapelen van brandcompartimenten. Uitgangspunt van de beschrijving in de Methode is dat BvB-compartimenten zich op de begane grond bevinden en dat er bij stapeling van BvB-compartimenten hoogstens op de tweede bouwlaag BvBcompartimenten voorkomen. Bij (deels)ondergrondse bouw kan zich de vraag voordoen in hoeverre ondergrondse bouwlagen met daarop een BvB-compartiment binnen het toepassingsgebied vallen. Daarom zijn eisen en beperkingen gesteld aan het stapelen van brand-
070288d -W27
21
Deel 3, Afwegingsmodel BvB 2007
compartimenten. Deze zijn erop gericht de gestapelde brandcompartimenten in een voldoende mate te beschermen. Van primair belang is uiteraard de vluchtveiligheid. Die is echter geen onderwerp van de Methode BvB en moet afzonderlijk worden beschouwd. De beoogde gebruiksfunctie(s) van het ondergrondse deel spelen daarbij een hoofdrol. Bij brand in ondergrondse brandcompartimenten zullen de rook en warmte beduidend trager worden afgevoerd dan in bovengrondse gebouwen, waarvan bijvoorbeeld na enige tijd ramen bezwijken en soms ook de gevels en het dak. De Methode BvB is (deels impliciet) afgestemd op binnenbranden waarbij een 'normale' afvoer van rook optreedt met het bijbehorende brandgedrag. Tevens is de Methode afgestemd op de normale bestrijdingsmogelijkheden. Een repressieve inzet is bij een ondergronds compartiment in de regel moeilijker dan bij een bovengronds compartiment. De repressieve beheersingsmogelijkheden van buitenaf zijn beperkter dan bij (grote) bovengrondse gebouwen. Preventieve voorzieningen voor de ondergrondse bouwdelen bestaan in het algemeen uit goede detectie met plaatsbepaling, ventilatie om zichtlengte te garanderen, voldoende blusleidingen en dergelijke. Ook kunnen aanvullende eisen worden gesteld aan de brandwerendheid tegen bezwijken van de (hoofd)draagconstructie. Daarnaast zijn de uitbreidingsmogelijkheden van brand een belangrijke beoordelingsfactor. Binnen de Methode BvB betreft dat vooral de aard en omvang van een eventuele brand, in verband met de uitbreidingsmogelijkheden. Ook voor ondergrondse compartimenten speelt het beoogde gebruik een belangrijke rol bij de beoordeling. Ondergrondse parkeergarages vormen daarbij een aparte categorie. De Methode BvB is daarop niet van toepassing, zie figuur 3.1 van de Methode (Deel 1). Daarmee wordt gedoeld op het gebruik voor de parkeergarage zelf. Daarvoor wordt verwezen naar publicaties van de NVBR en van de SBR. Een (ondergrondse) parkeergarage onder een (bovengronds) BvB-compartiment is daarmee overigens niet uitgesloten.
4.2.2
Hoge hallen
Het toepassingsgebied van de Methode BvB begrenst de hoogte van BvBcompartiment voor de maatregelpakketten I, II en III tot 15 m. Daarbinnen zijn nog relatief hoge hallen mogelijk, waarbij in stellingen grote hoeveelheden materiaal kunnen worden opgeslagen (hoogbouwmagazijnen). De niveaus in deze stellingen worden (speciale uitzonderingen daargelaten) niet als gebruiksoppervlakte beschouwd. Ook, of wellicht juist, bij opslag van materialen die weinig vuurlast vertegenwoordigen, zou men binnen de Methode BvB met bijvoorbeeld pakket I tot een
22
070288d -W27
Deel 3, Afwegingsmodel BvB 2007
oplossing kunnen komen die gekenmerkt wordt door een grote (opslag)hoogte en een mogelijk groot gewicht. Het grote gewicht op hoogte, vormt een specifiek risico dat niet binnen de Methode BvB wordt afgedekt. Vooral bij maatregelpakket I is de stabiliteit van de opslag van groot belang: omvallende stellingen kunnen leiden tot het bezwijken van (brand)scheidingen. Hiervoor zal een oplossing moeten worden gevonden. Maatregelpakket II stelt, afhankelijk van de brandbaarheid van de goederen en de verpakking ervan, tevens beperkingen aan de hoogte van stellingen. Ook bij maatregelpakket II kan de zojuist geschetste problematiek echter aan de orde zijn. Bij maatregelpakket III (bulkopslag) zal opslag in stellingen zelden voorkomen, omdat daarmee naar verwachting niet aan de voorwaarden voor het maatregelpakket kan worden voldaan. Bij los gestorte of gestapelde opslag zal echter ook moeten worden gezorgd dat de brandscheidingen niet door instabiliteit van de stort of stapeling kan worden aangetast. Voor grote opslagen met veel brandbaar materiaal in stellingen zal men in het algemeen snel in pakket IV (sprinklerinstallatie) uitkomen. De hoge opslag vertaalt zich in de eisen aan de sprinklerinstallatie. Niet enkel de vuurbelasting maar ook de stapelhoogte wordt in het ontwerp van de sprinklerinstallatie meegenomen. Dit kan resulteren in het toepassen van bijvoorbeeld stellingsprinklers. De uitvoering van de sprinklerinstallatie is volledig afgestemd op het specifieke risico dat bij dit soort gebouwen optreedt.
4.2.3. Atria Een atrium is een grote, relatief hoge ruimte binnen een gebouw, die aan één of meer zijden grenst aan gebruiksgebied, vaak in verschillende bouwlagen. De gewenste oppervlakte van een atrium kan groter zijn dan 1.000 m2. Daarbij doet zich de vraag af de Methode BvB op atria van toepassing is. Om te beginnen moet daarbij worden gewezen op de hoogtebeperking die de Methode stelt: maximaal 15 m voor de maatregelpakketten I en II. (Pakket III is bij atria niet van toepassing. Bij pakket IV geldt de genoemde hoogtebeperking niet). Niet in alle gevallen hoeft een atrium als een brandcompartiment te worden uitgevoerd. Als het atrium een niet besloten ruimte is, hoeft het ook niet in een brandcompartiment te liggen, zie artikel 2.169 van het Bouwbesluit 2003. De condities in het atrium tijdens een brand zijn bepalend voor het al dan niet besloten zijn van het atrium. In de toelichting op artikel 2.169 worden hiervoor enige grenscondities aangegeven. Als het atrium een niet besloten ruimte is, moet nog wel worden bekeken of de scheidingen tussen het atrium en de aangrenzende gebruiksgebieden brandwerend moeten worden uitgevoerd. Bepalend daarvoor is de vereiste WBDBO tussen de eventuele brandcompartimenten in die gebruiksgebieden. De minimumeis aan de WBDBO tussen brandcompartimenten is immers 60 minuten.
070288d -W27
23
Deel 3, Afwegingsmodel BvB 2007
Wanneer verschillende compartimenten aan het atrium grenzen, levert dat in de praktijk een eis op aan de brandwerendheid van de individuele scheidingen met het atrium. Die moeten samen voldoen aan de WBDBO-eis tussen de aangrenzende (gestapelde?) compartimenten. Bij een eis van 60 minuten kan dit leiden tot een vereiste brandwerendheid van (bijvoorbeeld) 30 minuten voor de individuele scheidingen met het atrium. In een atrium kan niet altijd worden voldaan aan de in het Bouwbesluit, artikel 2.169 genoemde grenscondities. Het atrium is dan een besloten ruimte. Om te bepalen of in dat geval aanvullende voorzieningen nodig zijn in atria van meer dan 1000 m2, zijn verschillende benaderingen mogelijk. In de onderstaande twee benaderingen speelt de gebruiksfunctie van het atrium een hoofdrol. Het gebruik van atria valt meestal in een van de volgende categorieën: 1. Het atrium heeft de functie van verkeersruimte. Het atrium wordt niet gebruikt als gebied voor mensen om langere tijd te verblijven; 2. Het atrium heeft de functie van verblijfsgebied, bijvoorbeeld omdat in het atrium bijeenkomsten kunnen worden gehouden. Atrium als verkeersruimte Als het grote atrium uitsluitend een verkeersruimte is kan (dit ter goedkeuring door het bevoegd gezag), aansluiting worden gezocht bij de Bouwbesluit-eis voor lichte industriefuncties bestemd voor het bedrijfsmatig telen, kweken of opslaan van gewassen of daarmee vergelijkbare producten met een permanente vuurbelasting van ten hoogste 150 MJ/m2 (artikel 2.104 lid 7). Het gaat hierbij om de zeer beperkte vuurbelasting. In analogie met de Methode BvB zou dit niet alleen voor de permanente, maar ook voor de variabele vuurbelasting moeten gelden. Een aanvullende voorwaarde is derhalve dat in het atrium geen of nauwelijks brandbare inventaris wordt toegepast (bijvoorbeeld wel een expositie met schilderijen). Toepassing van de Methode BvB zou in dit geval verder niet nodig zijn. Atrium als verblijfsgebied Als het grote atrium niet enkel als verkeersruimte dient, maar als verblijfsgebied moet worden getypeerd (vanwege bijvoorbeeld een bedrijfsrestaurant) kan de Methode BvB worden toegepast om te beoordelen of het atrium als één brandcompartiment mag worden aangemerkt. De specifieke gebruiksfunctie(s) van het atrium moeten daarvoor binnen het toepassingsgebied van de Methode BvB vallen. Vooral bij maatregelpakket I en II is de WBDBO-eis naar naburige compartimenten daarbij een aandachtspunt. De minimumeis is hier namelijk 60 minuten. De feitelijke eis kan hoger zijn afhankelijk van de vuurbelasting en bij pakket I door een vereiste WBDBO-toeslag. Bij maatregelpakket I is verder de beperking aan het aantal enkelvoudig afgesloten verbindingen een aandachtpunt.
24
070288d -W27
Deel 3, Afwegingsmodel BvB 2007
4.3
Brandcompartimenten die uit meer gebouwen bestaan
Sinds Bouwbesluit 2003 wordt een brandcompartiment nog slechts beperkt tot een perceel. Dit betekent dat een brandcompartiment over meer gebouwen mag zijn verdeeld, zolang deze gebouwen zich op hetzelfde perceel bevinden. De Methode BvB is in Deel 1 echter alleen uitgewerkt voor brandcompartimenten die bestaan uit/in één gebouw. Daarbij wordt wel rekening gehouden met de omgeving van het gebouw en eventuele gebouwen op hetzelfde perceel die tot een ander brandcompartiment behoren, maar dat is een andere zaak. Onder enige voorwaarden kan de Methode BvB worden gebruikt om een indicatie te verkrijgen voor de omvang van grote brandcompartimenten die uit meer gebouwen bestaan. De bedoelde voorwaarden hebben betrekking op het toepassingsgebied en op de beperkingen van technische aanpassingen die in dit geval in de Methode nodig zijn. De bedoelde voorwaarden worden hieronder aangegeven en toegelicht. De bijbehorende technische uitwerking (aanpassingen) worden verder in paragraaf 5.5 besproken. De geschetste benadering is in de praktijk alleen zinvol voor gebouwen die zodanig dicht bij elkaar staan dat er, gezien de regels van de Methode BvB zelf, feitelijk sprake is van een onvoldoende WBDBO in de scheiding tussen de gebouwen. Voorwaarden Onder de volgende voorwaarden kan, als bijzondere toepassing, de Methode BvB bij benadering worden gebruikt voor een groot brandcompartiment dat meer gebouwen op één perceel omvat: 1. De gebouwen binnen het grote brandcompartiment bestaan uit één bouwlaag. Stapeling wordt uitgesloten voor/op brandcompartimenten die uit meer gebouwen bestaan; 2. De maximale hoogte is beperkt tot 15 m (pakket I, II, III èn in dit geval IV); 3. Bij maatregelpakket I en II mag maximaal 50% van de gebruiksoppervlakte binnen de gebouwen op een (tussen)verdieping liggen. Bij pakket III mogen geen tussenverdiepingen aanwezig zijn. Voor pakket IV wordt in dit verband gewezen op Deel 1, paragraaf 3.4.2 en op voorwaarden waaraan moet worden voldaan ter verkrijging van een adequaat sprinklercertificaat; 4. In het brandcompartiment dat de fysiek gescheiden gebouwen omvat, mag buiten de betrokken gebouwen niet meer vuurbelasting zijn opgeslagen dan 25% van de vuurbelasting binnen de gebouwen. De buitenopslag mag niet hoger zijn dan het laagste gebouw dat deel uitmaakt van het brandcompartiment en mag geen als zodanig geclassificeerde gevaarlijke stoffen bevatten; 5. Buitenopslagen voorzover die zijn toegestaan gezien punt 4, moeten individueel voldoen aan de eisen die de milieuregelgeving stelt; bijvoorbeeld de beperking van de warmtestraling op de erfgrens tot maximaal 15 kW/m2.
070288d -W27
25
Deel 3, Afwegingsmodel BvB 2007
Voorwaarde 1 is veiligheidshalve gesteld om te voorkomen dat in deze bijzondere toepassing ongewenste effecten optreden als gevolg van de complexiteit van eventuele gestapelde compartimenten. De voorwaarden 2 en 3 zorgen dat op de betreffende punten het toepassingsgebied niet groter is dan dat van de Methode zelf (voor brandcompartimenten binnen één gebouw). Daarbij is in deze bijzondere toepassing, om onvoorziene complicaties te voorkomen, de grens van 15 m ook voor maatregelpakket IV gehanteerd. Voorwaarde 4 en 5 dienen om de bijdrage van buitenopslagen te beperken en strijdigheid met de milieuregelgeving daarvoor te helpen voorkomen. Voor een zinvol en veilig gebruik van de Methode BvB moet in dit geval de hoeveelheid brandbaar materiaal in buitenopslagen worden beperkt tot een klein deel van het te verrekenen geheel (dat bestaat uit vuurbelasting binnen het compartiment dat meer gebouwen en de buitenruimte omvat). Een nadere technische uitwerking van de zojuist beschreven bijzondere toepassing is opgenomen in paragraaf 5.5 hierna.
26
070288d -W27
Deel 3, Afwegingsmodel BvB 2007
5
Technisch complexe situaties
De Methode BvB biedt een gelijkwaardige invulling van het aspect "beperken van uitbreiden van brand" voor gebouwen met grote compartimenten. De Methode BvB is in Deel 1 beschreven en uitgewerkt voor min of meer rechthoekige gebouwen en brandcompartimenten met een relatief eenvoudige situering. Dit bevordert de toegankelijkheid van de basismethode. Voor meer complexe situaties wordt verwezen naar het Afwegingsmodel (dit deel). Dit hoofdstuk "Technisch complexe situaties" biedt oplossingen voor enige technische beperkingen die het gevolg zijn van de wijze waarop de Methode in Deel 1 is beschreven. Het gaat hier dus niet om een fundamentele uitbreiding van het toepassingsgebied van de Methode BvB, maar om oplossingen voor enige situaties die om technische redenen niet eerder zijn beschreven. In dat kader behandelt dit hoofdstuk de technische aspecten voor de volgende situaties: Complexiteit door de aard en vorm
Complexiteit in brandbeveiliging
zie:
(primair rekentechnisch)
zie:
(primair installatietechnisch)
§5.1
Kromme en verspringende gevels
§5.6
§5.2
Scheve ligging ten opzichte van de perceelgrens WBDBO naar omliggende daken
§5.7
Samenloop van sprinklerinstallatie en RWA-installatie RWA-installaties en omliggende brandcompartimenten
§5.3 §5.4
§5.5
Afwijkende bronstraling voor het berekenen van warmtestraling (brandoverslag) bij buitenopslagen en gevaarlijke stoffen, o.a. denkbaar bij gebruik van BvB voor PGS15-situaties Meer gebouwen in één brandcompartiment (technische aspecten)
Naarmate de complexiteit van bouwplannen toeneemt, groeit wel de kans dat ongewenste effecten optreden, die bij het ontwikkelen van deze publicatie niet zijn voorzien. Complexe situaties vergen in het algemeen maatwerk waarin de verschillende aspecten van brandveiligheid in samenhang worden onderzocht.
5.1
Kromme en verspringende gevels
Bij brandcompartimenten met kromme of verspringende gevels is het berekenen van de vereiste WBDBO technisch gecompliceerder dan is beschreven in hoofdstuk 5 van Deel 1. Dit betreft de volgende punten: 1. Bepaling van de geveloppervlakte als basis voor de WBDBO-toeslag in maatregelpakket I; 2. Bepaling van de warmtestraling als vertrekpunt voor bepaling van de afstandsbijdrage aan de WBDBO (alle maatregelpakketten). 070288d -W27
27
Deel 3, Afwegingsmodel BvB 2007
5.1.1 Geveloppervlakte voor bepaling van de WBDBO-toeslag De geveloppervlakte is in maatregelpakket I onder andere van belang voor de WBDBO-toeslag die moet worden aangehouden, zie de Deel 1, §4.1.2. Bij kromme, bolle, holle of verspringende gevels kan de nu volgende benadering gehanteerd worden: De gevellengte van het brandcompartiment wordt bepaald door het betreffende aanzicht van het brandcompartiment. De lengte is hier het vanuit het buurcompartiment (eigen perceel of een fictief gebouw op het buurperceel) zichtbare deel van een koord als dat denkbeeldig rondom het betreffende brandcompartiment zou worden gespannen. Het zichtbare deel wordt daarbij bepaald door de loodrechte projectie van het koord op de perceelgrens (of op de gevellijn van een buurgebouw op eigen perceel).
5.1.2 Berekening van brandoverslag Het principe voor de bepaling van de WBO-bijdrage tegen brandoverslag is dat per geveldeel de warmtestraling naar het beoordelingspunt wordt berekend, waarna de berekende straling van de afzonderlijke delen wordt gesommeerd. Daarbij moet een beoordelingspunt worden gekozen dat de hoogste stralingsintensiteit ontvangt. De bijdrage vanuit de verschillende geveldelen van het beschouwde compartiment kunnen worden berekend met varianten van de formules uit §5.3 van Deel 1. De details van de rekentechniek worden hier verder niet uiteengezet. Voor de bronstraling vanuit besloten delen kan doorgaans op de normale BvBwijze worden gerekend met 45 kW/m2. In paragraaf 5.4 worden aangepaste bronstralingen vermeld voor brandcompartimenten met een substantiële inhoud aan gevaarlijke stoffen, zoals dat onder andere aan de orde kan zijn bij toepassing van de Methode BvB in het kader van PGS15. Indien uit de berekening volgt dat de gevel van het brandcompartiment brandwerend moet worden uitgevoerd, zijn voor de uitwerking daarvan tenminste twee benaderingen aan te geven: a. de ruwe benadering is: de brandwerendheid heeft betrekking op geveldelen die door middel van het in §5.1.1 genoemde koord worden aangegeven; b. uitvoeren van het meest bepalende geveldeel met een brandwerendheid die de WBDBO-eis zonder afstandsbijdrage dekt, en een herziene berekening voor de resterende gevel(delen).
5.2
Scheve ligging ten opzichte van de perceelgrens
Bij gebouwen met een scheve ligging ten opzichte van perceelsgrenzen ontstaan enkele technische complicaties, omdat daarbij de afstand tot (fictieve) buurcompartimenten variabel wordt (geen vast getal meer is). Dit hangt samen met het uitgangspunt van de spiegelsymmetrie.
28
070288d -W27
Deel 3, Afwegingsmodel BvB 2007
Hetzelfde gebeurt bij brandcompartimenten op eigen perceel waarvan de gevels niet evenwijdig zijn. Dit heeft gevolgen voor: 1. Bepaling van de WBDBO-toeslag in maatregelpakket I; 2. Bepaling van de warmtestraling als vertrekpunt voor de afstandsbijdrage aan de WBDBO (alle maatregelpakketten).
5.2.1
Bepaling van de WBDBO-toeslag
Bij maatregelpakket I moet per zijde een WBDBO-toeslag worden bepaald, indien sprake is van een afstand van minder dan 5 m op eigen terrein, zie Deel 1 §4.1.2. Bij een variërende afstand is hiervoor een nadere interpretatie nodig. Het principe daarvan is: "Indien voor enig deel van de betrokken gevel de afstand op eigen terrein minder dan 5 m is, moet de WBDBO-toeslag worden bepaald op basis van fig. 4.3 in Deel 1". Opgemerkt wordt hierbij tevens de zojuist in paragraaf 5.1.1 beschreven technische complicatie kan optreden.
5.2.2
Berekening van de warmtestraling / afstandsbijdrage
Voor het berekenen van de WBO-bijdrage tegen brandoverslag naar een reëel of spiegelsymmetrisch buurcompartiment, moet in principe een beoordelingspunt op de (fictieve) buurgevel worden gekozen dat de hoogste stralingsintensiteit oplevert. Dit komt overeen met de benadering die in paragraaf 5.1.2 is beschreven. De uitvoering daarvan is technisch eenvoudig omdat direct de in Deel 1 (§5.3) aangeven methode kan worden gehanteerd. Wel kan men naar aanleiding daarvan besluiten het meest nabije deel van de 'brongevel' met verhoogde brandwerendheid uit te voeren en wel zodanig dat dit deel de WBDBO-eis afdekt (zonder afstandsbijdrage). Voor het resterende deel kan dan de berekening worden herhaald. De uitkomst hiervan zal gunstiger zijn omdat de relevante gevellengte is afgenomen èn de bijbehorende afstand groter is.
5.3
WBDBO naar/vanuit opgaande gevels en omliggende daken
De Methode BvB stelt een WBDBO-eis voor in principe alle zijden van het beschouwde compartiment. Voor alle mogelijke trajecten van branduitbreiding moeten worden bekeken of aan de gestelde eis wordt voldaan. Onder andere de WBO naar omliggende daken en opgaande gevels vraagt daarbij speciale aandacht. Voor situaties waar mogelijk brandoverslag aan de orde is naar delen van buurcompartimenten die loodrecht staan op de beschouwde zijde van het BvBcompartiment, en de standaard oplossing hiervoor bij " normale compartimenten" niet voldoet, kan een berekening worden uitgevoerd op basis van Deel 1, §5.4. Als een dak (deels) brandwerend moet worden uitgevoerd om aan de vereiste WBDBO te voldoen, heeft dit consequenties voor de draagconstructie. Die draag-
070288d -W27
29
Deel 3, Afwegingsmodel BvB 2007
constructie moet eventueel dezelfde brandwerendheid tegen bezwijken hebben als de brandwerendheid van het dak. Daklichten en andere dakopeningen moeten of brandwerend worden uitgevoerd of op voldoende afstand van de opgaande gevel liggen.
5.4
Afwijkende uitgangspunten voor de bronstraling
In Deel 1 §5.3, is aangegeven dat in de gevallen waar sprake is van een binnenbrand, meestal een bronstraling van 45 kW/m2 kan worden aangehouden. Dit geldt ook voor veel gevallen waar sprake is van een gedeeltelijke omhulling, bijvoorbeeld (deels) open gevels. Bij buitenopslagen en open gevels moet de vereiste WBDBO, na aftrek van de brandwerendheid van buurgevels die in rekening mag worden gebracht, verder volledig door de WBO-bijdrage van de afstand worden afgedekt. Deze genoemde bronstraling van 45 kW/m2 geldt echter niet in alle gevallen. Vooral bij aanwezigheid van een substantiële hoeveelheid brandgevaarlijke stoffen kan het noodzakelijk zijn een hogere bronstraling te hanteren, ook wanneer die zich binnen een besloten gebouw bevinden. Onderstaande tabel geeft enige indicaties: Soort bron Gebouw met ondergeschikte bijdrage van brandgevaarlijke stoffen Installatie met brandgevaarlijke stoffen; evt. PGS15-situaties Buitenopslag
Indicatie bronstraling 45 kW/m2 zie tekst, ruwe indicatie: 60 kW/m2 zie tekst, ruwe indicatie: 100 kW/m2
Voor gevaarlijke stoffen in binnenstaande industriële installaties en opslagen binnen een gebouw, kan 60 kW/m2 een indicatie zijn, hoewel hierbij veel afhangt van de aard van de installatie en de betrokken stoffen. Voor nadere indicaties wordt verwezen naar de standaardmethoden voor het bepalen van warmtestraling uit de externe veiligheid. Het is van belang daarbij onderscheid te maken naar gevaarlijke stoffen binnen gebouwen en gebouwen die (gedeeltelijk) open zijn. De bronstraling van 45 kW/m2 geldt in de regel niet voor buitenopslagen. Een veilige indicatie voor dit soort gevallen is 100 kW/m2. Nadere aanwijzingen zijn te vinden in de rekenmethoden die ten behoeve van de milieuregelgeving voor buitenopslagen zijn ontwikkeld.
30
070288d -W27
Deel 3, Afwegingsmodel BvB 2007
5.5
Meer gebouwen binnen één brandcompartiment
Paragraaf 4.3 van het Afwegingsmodel (dit deel), geeft aan onder welke voorwaarden een brandcompartiment dat uit meer gebouwen bestaat, met de Methode BvB kan worden beschouwd. Hieronder volgen technische handreikingen voor de aangepaste uitvoering van de berekeningen in de Methode BvB. Het gaat hier om benaderingen voor: 1. Bepaling van de grens van het brandcompartiment; 2. Bepaling van de geveloppervlakte in verband met de WBDBO-toeslag; 3. Berekening van de afstandsbijdrage tot de WBDBO; Hierbij wordt gebruik gemaakt van technieken uit eerdere paragrafen van dit hoofdstuk.
5.5.1 Grens van het brandcompartiment Als vertrekpunt voor verdere bepalingen moet de begrenzing worden aangegeven van het brandcompartiment dat meer gebouwen omvat: Deze grens verloopt volgens een denkbeeldig koord dat om de gebouwen van het gewenste brandcompartiment wordt gespannen. Deze begrenzing moet geheel binnen het perceel vallen. Het brandcompartiment zal dan bestaan uit besloten gedeelten en niet-besloten gedeelten. De oppervlakte van het brandcompartiment waarmee in dit kader moet worden gerekend is: Oppervlakte alle besloten gedeelten + oppervlakte alle niet-besloten gedeelten Naarmate het aandeel van niet-besloten gebied in het geheel groter wordt, is de geschetste benadering minder goed toepasbaar. De schetste benadering is primair bedoeld voor gebouwen die duidelijk binnen elkaars invloedssfeer staan, met daartussen een beperkte hoeveelheid brandbaar materiaal. 5.5.2 Geveloppervlakte voor bepaling van de toeslag Het geveloppervlak is bij maatregelpakket I van belang bij het bepalen van de WBDBO-toeslag die moet worden aangehouden. Zie Deel 1 §4.1.2. De gevellengte van het brandcompartiment (ook wel gevelbreedte genoemd) wordt verkregen door de lengte van het aanzicht van het gewenste brandcompartiment te nemen. Het gaat dan om het gedeelte van het hiervoor genoemde koord, dat zichtbaar is vanuit de beschouwde perceelgrens (of vanuit een ander buurgebouw op eigen perceel). De handreikingen over de techniek van deze bepaling die in de paragrafen 5.1.1 en 5.2.1 zijn gegeven, zijn hierbij bruikbaar met een aanvulling voor het bij meer gebouwen te verrekenen oppervlak van de gevel: Oppervlakte van de gevel = de som van de oppervlakten van de gevels langs het hiervoor genoemde deel van de koorde (gevellengte), plus, voor het tussen de gebouwen liggende gebied de oppervlakte bij gemiddelde hoogte.
070288d -W27
31
Deel 3, Afwegingsmodel BvB 2007
Voorwaarde bij deze regel is dat deze een redelijke benadering vormt voor het tussen de gebouwen liggende gebied en wat daar aanwezig is of mag zijn.
5.5.3 Berekening van brandoverslag Voor het berekenen van de WBO-bijdrage tegen brandoverslag naar een reëel of spiegelsymmetrisch buurcompartiment, moet per geveldeel worden gerekend en moet de berekende straling van de afzonderlijke delen worden gesommeerd. De hiervoor genoemde ‘gevelmaten’ voor de besloten en niet-besloten delen, vormen daarbij het uitgangspunt. Bij de berekening moet een beoordelingspunt (op een al dan niet fictieve buurgevel van het compartiment) worden gezocht dat de hoogste stralingsintensiteit ontvangt. Indien uit de brandoverslagberekening volgt dat de gevel van het brandcompartiment brandwerend moet worden uitgevoerd, is/zijn de hiervoor door middel van de koorde aangegeven ‘geveldelen’ hiervoor aangewezen. Paragraaf 5.1.2 en 5.2.2 geven hierbij nadere indicaties. De "gevel" van een niet-besloten ruimte kan niet brandwerend worden gemaakt. Ter hoogte van een niet-besloten ruimte moet de vereiste WBDBO daarom (na aftrek van de in de Methode BvB verrekenbare bijdrage van buurgevels) verder volledig door de afstand naar de (spiegelsymmetrische?) buurgevel worden opgevangen.
5.6
Samenloop van een sprinklerinstallatie met een RWA installatie
Het is mogelijk dat in een gebouw of brandcompartiment zowel een RWAinstallatie als een sprinklerinstallatie wordt aangebracht. Dat kan bij voorbeeld als volgt gebeuren: a. Zoals in hoofdstuk 2 van het Afwegingsmodel (dit deel) is aangegeven moet in een groot brandcompartiment, naast het aspect “beheersen van brand” ook worden gekeken naar het aspect veilig vluchten. Ook voor dit aspect kan het nodig zijn een gelijkwaardige oplossing te vinden. Hierbij kan aan een Rooken WarmteAfvoerinstallatie worden gedacht; b. Tegelijkertijd kan het zijn voor het "beperken van het uitbreiden van brand" een sprinklerinstallatie wordt toegepast. Een sprinklerinstallatie heeft tot doel een brand in een vroegtijdig stadium te ontdekken, te signaleren en te beheersen. Een RWA installatie heeft tot doel de bij een brand ontstane rook- en warmte af te voeren. Deze beide installaties mogen elkaar niet negatief beïnvloeden. Dit betekent dat bij het ontwerp van beide installaties rekening moet worden gehouden met de doelstelling van die installatie, de werking en de mogelijke wederzijdse beïnvloeding.
32
070288d -W27
Deel 3, Afwegingsmodel BvB 2007
Hieronder wordt nader ingegaan op mogelijke wederzijdse invloeden: 1. Invloed van de RWA-installatie op de sprinklerinstallatie; 2. Invloed van de sprinklerinstallatie op de RWA-installatie.
5.6.1 Invloed van de RWA-installatie op de sprinklerinstallatie Een sprinklerinstallatie spreekt aan als de temperatuur een zodanige hoogte heeft dat het warmtegevoelige element (“glaasje”) van een of meer sprinklerkoppen breekt. Anders gezegd: Er is een temperatuuropbouw nodig als startpunt voor beheersing van de brand6). Een van de doelstellingen van een RWA is juist het afvoeren van de warmte, waardoor de temperatuur in de ruimte wordt beperkt. Een RWA installatie kan dus de aanspreektijd van een sprinkler verlengen. Verder worden bij een RWA installatie rookschermen toegepast (rooksegmenten). De rookschotten kunnen een obstructie vormen voor de sprinklerinstallatie wanneer ze het sproeipatroon van een sprinkler negatief beïnvloeden. Door een aangepast en afgestemd ontwerp van de beide installaties moeten deze invloeden worden voorkomen of in voldoende mate worden beperkt.
5.6.2 Invloed van de sprinklerinstallatie op de RWA-installatie Het koelende effect van het water uit een in werking getreden sprinklerinstallatie beïnvloedt het afvoerdebiet van de RWA installatie. De rook wordt als het ware naar beneden geslagen. Een sprinklerinstallatie kan hierdoor de aansturing van de RWA installatie beïnvloeden. Dit is afhankelijk van het voor de RWA installatie gehanteerde detectieprincipe, bij voorbeeld rookmelders of smeltpatronen. Bij een aansturing vanuit rookmelders zal de sprinklerinstallatie geen invloed hebben, omdat de rook doorgaans gedetecteerd wordt voor het aanspreken van de sprinklerinstallatie. Bij een aansturing vanuit smeltpatronen kan het koelende effect van de sprinkler de aansturing van de RWA-smeltpatronen nadelig beïnvloeden. Ook hier geldt dat een afgestemd ontwerp van de installaties nodig is.
5.6.3: Een voorbeeld Bij het ontwerp van beide installaties moet zoveel mogelijk worden voorkomen dat ze elkaar negatief beïnvloeden. Wanneer dat in de situatie niet op fundamente-
6)
Het ontwerp van de sprinklerinstallatie is erop gericht te voorkomen dat de brand groter wordt dan het maximaal sproeivlak. Het gaat te ver om in deze publicatie de ins en outs van een sprinklersysteem te behandelen.
070288d -W27
33
Deel 3, Afwegingsmodel BvB 2007
le wijze mogelijk is, moet een prioriteit in de werking van de installaties worden vastgesteld ten einde dat doel op een praktisch uitvoerbare wijze te bereiken. Voor bijvoorbeeld een gebouw waar veel mensen aanwezig kunnen zijn, zal het veilig vluchten voorop staan. Het iets later aanspreken van de sprinklerinstallatie hoeft geen grote invloed hebben op de uitbreiding van de brand (aangenomen dat deze het maximale sproeioppervlak van de sprinklerinstallatie niet kan overschrijden). De aansturing kan hier bijvoorbeeld als volgt worden opgezet: Voorbeeld voor een publieksgebouw Voor de dagsituatie. De RWA-installatie wordt aangestuurd door brandmelders. Deze zullen snel signaleren. De RWA-installatie treedt daardoor in werking voordat de sprinklerinstallatie aanspreekt. Door het afvoeren van de rook en warmte wordt het veilig vluchten van personen mogelijk gemaakt. Maar de afvoer van warmte vertraagt daarna de temperatuurstijging in het warmtegevoelige element van de sprinklerkoppen. Om te zorgen dat de brand zich niet zodanig ontwikkelt dat de sprinklerinstallatie de brand niet meer kan beheersen, moeten de rookluiken weer tijdig sluiten. Daardoor bouwt de hete rooklaag zich weer snel op, waardoor het warmtegevoelige element in de sprinklerkoppen alsnog kan zorgen voor het aanspreken van de sprinklerinstallatie. De uitbreiding van de brand wordt dan door de sprinklerinstallatie beperkt. De brand wordt beheerst. Voor de nachtsituatie In de nachtsituatie zijn er geen personen aanwezig. Het is niet nodig dat de RWA-installatie als eerste aanspreekt. De aansturing van de RWA-installatie vanuit de brandmelder is daarom uitgeschakeld. De brandmeldinstallatie signaleert de brand wel en zorgt voor een doormelding naar de brandweer. Intussen zal de sprinklerinstallatie aanspreken. De uitbreiding van de brand wordt door de sprinklerinstallatie beperkt. De brand is beheerst. De brandweer wordt snel door de brandmeldinstallatie gewaarschuwd en komt ter plaatse. Om de brand te kunnen blussen moet het brandcompartiment worden betreden. De rookontwikkeling bij de brand is weliswaar minder dan bij een niet gesprinklerd compartiment maar kan een belemmering vormen. De brandweer kan (indien zij dat noodzakelijk en verstandig acht) de RWA installatie handmatig aansturen, om meer zichtlengte te verkrijgen.
5.7
RWA-installaties en omliggende brandcompartimenten
In paragraaf 5.3 van dit Afwegingsmodel is beschreven dat het realiseren van een vereiste WBDBO naar opgaande gevels en omliggende daken speciale aandacht vraagt. Details kunnen hierbij van doorslaggevend belang zijn.
34
070288d -W27
Deel 3, Afwegingsmodel BvB 2007
Als een dak brandwerend moet worden uitgevoerd om aan een WBDBO eis te kunnen voldoen heeft dit mogelijk ook consequenties voor een RWA-installatie. Een RWA-installatie zorgt bij brand immers voor “openingen” in het dak. Deze openingen kunnen uiteraard niet brandwerend worden uitgevoerd. De plaatsbepaling van de RWA-openingen wordt in het ontwerp van de RWA installatie uitgewerkt. Niet enkel de oppervlakte van de RWA openingen is bepalend voor de goede werking maar ook de locatie van die RWA openingen. Bij het bepalen van de locaties moet eveneens worden bezien wat de mogelijke (nadelige) invloed is op de WBDBO. Aanpassingen in de plaats van de rookluiken of aanvullende brandwerendheid in de omliggende daken/gevels kunnen daarvoor nodig zijn. Denkbaar is dat dit aanleiding geeft tot een andere indeling in brandcompartimenten, of een ander maatregelpakket van de Methode BvB. Het is daarom aan te bevelen om de volgende procedure aan te houden (hier beschreven in relatie tot de Methode BvB): - Wordt voor het aspect “beperken van uitbreiden van brand de Methode BvB toegepast? - Indien Ja: Wordt daarbij maatregelpakket II toegepast? - Indien Ja: Is er een WBDBO eis tussen het brandcompartiment en opgaande gevels? - Indien Ja: Onderzoek of het ontwerp van de RWA installatie inpasbaar is binnen de te realiseren WBDBO. - Indien dat niet mogelijk is zal het ontwerp moeten worden aangepast. Met deze procedure wordt voorkomen dat pas in een laat stadium van het ontwerptraject (of pas tijdens de realisatiefase) duidelijk wordt dat de geplande RWA-installatie wegens ongewenste neveneffecten in die situatie niet toepasbaar is.
070288d -W27
35