Be hee r p l an Na tu r a 2 0 0 0 -g eb ie d Lee kst e r mee r
C ONC E P T
Be hee r p l an Na tu r a 2 0 0 0 -g eb ie d Lee kst e r mee r
C ONC E P T
Inhoud
Rapport en bijlagen
30 juni 2009 Projectnummer 600.00.02.80.00
I n h o u d s o p g a v e
Deel 1 Achtergrond 1
9
Inleiding 1.1
Achtergrond Natura 2000
10
1.2
Doel van het beheerplan
12
1.2.1
Juridische status en procedure beheerplan
13
1.2.2
Onzekerheden en lacunes in kennis
14
1.3
Totstandkoming van het plan
14
1.4
Leeswijzer
16
Deel 2 Inventarisatie 2
3
Ligging en algemene kenmerken Natura 2000-gebied
19
2.1
Geografische en bestuurlijke kenmerken
21
2.2
Begrenzing van het Natura 2000-gebied Leekstermeergebied 22
2.3
Instandhoudingdoelstellingen
Natuurlijke kenmerken en staat van instandhouding
27
3.1
27
Abiotiek 3.1.1
3.2
3.3
4
23
Geologie en geomorfologie
27
Bodem en hydrologie
29
3.2.1
Archeologie en cultuurhistorie
35
3.2.2
Landschappelijke beschrijving
37
Biotiek
38
3.3.1
Vogelrichtlijn
38
3.3.2
Complementaire doelen
51
3.3.3
Overige soorten
57
3.3.4
Exoten
60
Beschrijving van de uitgangssituatie
63
4.1
Natuurbeheer en -herstel
63
4.2
Agrarisch gebruik
64
4.3
Waterhuishouding en waterwinning
65
4.4
Industrie
66
4.5
Bewoning
67
4.6
Infrastructuur
70
4.7
Recreatie en toerisme
70
600.00.02.80.00
5
S t a t u s v a n h e t g e b i e d : r e l a t i e m e t a n d e r e p l a n n e n 77 5.1
5.2
5.3
5.4
5.5 5.6 6
Europees beleid en regelgeving
77
5.1.1
Europese Vogel- en Habitatrichtlijn
77
5.1.2
Kaderrichtlijn Water (KRW)
Rijksbeleid en regelgeving
78 80
5.2.1
Nota Ruimte
80
5.2.2
Natuurbeschermingswet 1998
82
5.2.3
Flora- en faunawet
83
5.2.4
De nieuwe Wet ruimtelijke ordening
83
5.2.5
Wet milieubeheer
84
5.2.6
Wet ammoniak en veehouderij (Wav)
84
Provinciale plannen, waterschapsplannen en regionale plannen
85
5.3.1
Provinciaal omgevingsplan Drenthe
85
5.3.2
Provinciaal Omgevingsplan Groningen
86
5.3.3
Integrale gebiedsplannen natuur- en landschapsdoelen in Drenthe en Groningen
86
5.3.4
Gewenste Grond- en Oppervlaktewater Regime
87
5.3.5
Inrichtingsplan Waterberging en Natuur Roden-Norg 89
5.3.6
Intergemeentelijke Structuurvisie Leek-Roden
90
5.3.7
Provinciale omgevingsverordening stiltegebieden
90
Gemeentelijke plannen
91
5.4.1
Gemeente Noordenveld
91
5.4.2
Gemeente Leek
92
Maatschappelijke context (samenleving, gebruikers en overlegplatforms)
93
Juridische achtergronden
93
Knelpuntenanalyse
95
Deel 3 Uitwerking 7
Uitwerking instandhouding in ruimte, omvang en tijd
99
7.1
Algemeen
99
7.2
Beheer met betrekking tot Natura 2000
100
7.3
Vogelsoorten
101
7.3.1
Kolgans
103
7.3.2
Brandgans
103
7.3.3
Smient
103
7.3.4
Porseleinhoen
104
7.3.5
Kwartelkoning
104
7.3.6
Rietzanger
106
7.4
600.00.02.80.00
Habitattypen
107
7.4.1
Overgangs- en trilvenen (subtype A)
107
7.4.2
Vochtige alluviale bossen (subtype C)
107
7.5 7.6
Habitatsoorten
108
7.5.1
108
Zeggekorfslak (complementair doel)
Kennislacunes en nader onderzoek
109
8
Toets bestaand gebruik
115
9
Visie op het Leekstermeergebied
123
Deel 4 Uitvoering 10
11
12
Borging
133
10.1
Beleid en wetgeving
133
10.2
Monitoring
133
10.3
Financiering
137
Communicatie en voorlichting
139
11.1
Communicatie betrokkenen
139
11.2
Voorlichting publiek
139
Literatuur
Bijlagen
600.00.02.80.00
141
D e e l
1
A c h t e r g r o n d
600.00.02.80.00
1
I n l e i d i n g
De colleges van Gedeputeerde Staten van Drenthe en van Groningen en de
minister van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit geven met de vaststelling van dit beheerplan Natura 2000-gebied Leekstermeer een uitwerking aan
de
door
de
minister
bepaalde
(ontwerp)
Natura
2000-
instandhoudingsdoelstellingen. De looptijd van dit beheerplan is van 2010 tot en met 2016. Het opstellen van het beheerplan volgt uit artikel 19 van de Natuurbeschermingswet 1998. Het beheerplan is vastgesteld na overleg met eigenaren, gebruikers en andere belanghebbenden. Bij de uitwerking van de doelen en maatregelen is rekening gehouden met economische, sociale en culturele belangen. Bijzondere
natuurparel
in
het
Drentse
en
Groningse
landschap Het Leekstermeergebied wordt gekenmerkt door een open veenweidelandschap met aan de westzijde het Leekstermeer. Langs het meer bevinden zich plaatselijk brede rietkragen en ten noorden en ten westen van het meer liggen enkele verlande petgaten, waaronder de Lettelberter Petten, en enkele houtsingels. Meer dan de helft van het gebied bestaat uit (voormalige) cultuurgraslanden. Het gebied is qua natuurwaarden vooral van grote betekenis doordat in de winterperiode vele duizenden ganzen, met name kolgans, en smienten op het meer slapen en rusten en in de omgeving foerageren. Tevens fungeert het gebied als broedgebied, overwinteringsgebied en rustplaats voor een groot aantal andere vogelsoorten. Kaart 1.1 geeft een overzicht van het gebied.
600.00.02.80.00 - Beheerplan Natura 2000-gebied Leekstermeer - 30 juni 2009
9
1.1
Achtergrond Natura 2000 De Europese Unie heeft zich ten doel gesteld in 2010 de achteruitgang van de biodiversiteit te stoppen. De Europese Commissie wil dit onder andere bereiken door een Natura 2000-netwerk te realiseren dat bestaat uit belangrijke natuurgebieden binnen Europa. De Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn zijn belangrijke instrumenten om dit Natura 2000-netwerk te realiseren. In deze richtlijnen is onder andere bepaald dat de lidstaten beschermde gebieden voor de kwetsbaarste soorten en habitattypen aanwijzen, de zogenaamde Natura 2000-gebieden. Dit zijn gebieden die geschikt zijn om het duurzaam voortbestaan van de meest bedreigde soorten en habitattypen te verzekeren en daarmee de biodiversiteit in Europa te kunnen waarborgen. De opdracht is om de soorten en habitattypen waarvoor een verplichting is aangegaan in een gunstige staat van instandhouding te brengen en vervolgens daar te houden en/of uit te breiden. Met de inwerkingtreding van de Natuurbeschermingswet 1998 is de gebiedsbescherming van de Vogel- en Habitatrichtlijn in nationale regelgeving verankerd. De bijdrage van Nederland aan het Natura 2000-netwerk betreft 162 gebieden die zijn aangewezen onder de Vogelrichtlijn, de Habitatrichtlijn of een combinatie van beide. Deze gebieden worden zowel door het Rijk (Rijkswaterstaat, Defensie, Dienst der Domeinen en Staatsbosbeheer) beheerd, als door terreinbeheerders en particuliere beheerders. De Nederlandse Natura 2000-gebieden liggen vrijwel geheel binnen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en daarmee vormen de EHS en Natura 2000 een stevige basis voor het behoud en herstel van de waardevolle natuur binnen Nederland en Europa. Het Leekstermeergebied valt grotendeels binnen de EHS en is in het kader van de Vogelrichtlijn aangewezen als speciale beschermingszone. De aanwijzingsprocedure van het Leekstermeergebied als Natura 2000-gebied is reeds opgestart (eerste tranche). Het ontwerpbesluit (bijlage 1) heeft van 9 januari tot en met 19 februari 2007 ter inzage gelegen. De grenzen van het Natura 2000-gebied Leekstermeergebied zijn weergegeven in kaart 1.1.
10
600.00.02.80.00 - Beheerplan Natura 2000-gebied Leekstermeer - 30 juni 2009
Kaart 1.1 Ontwerpkaart www.synbiosys.alterra.nl)
Natura
2000-gebied
Leekstermeergebied
(bron:
Een direct gevolg van de aanwijzing als Natura 2000-gebied is dat in en rondom het Leekstermeergebied in voldoende mate rekening zal moeten worden gehouden met de randvoorwaarden voor het voortbestaan van de aangewezen habitattypen en -soorten. In de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998, waarin de gebiedsgerichte delen van de Vogel- en Habitatrichtlijn zijn geïmplementeerd, is in artikel 19 de verplichting opgenomen om voor Natura 2000gebieden een beheerplan op te stellen. Dit beheerplan moet een belangrijke bijdrage leveren aan het streven de natuur in de Natura 2000-gebieden te behouden of te verbeteren. De doelen voor de Nederlandse natuur op nationaal niveau worden in de beheerplannen vertaald naar doelen op gebiedsniveau. Per natuurgebied zijn doelen opgesteld voor de verschillende soorten en/of habitattypen. De gebiedsdoelen zijn beschreven in het zogeheten gebiedendocument (bijlage 1b). Dit document is ook een belangrijke basis geweest voor het ontwerpbesluit (bijlage 1a). In Nederland is de stap naar de gebiedsdoelen grotendeels doorlopen. Het ontwerpbesluit vormt de basis voor het opstellen van het beheerplan voor het Leekstermeergebied. In het beheerplan wordt beschreven welke instandhoudingsmaatregelen dienen te worden getroffen om, in samenhang met het bestaand gebruik, de instandhoudingsdoelstellingen te bereiken.
600.00.02.80.00 - Beheerplan Natura 2000-gebied Leekstermeer - 30 juni 2009
11
1.2
Doel van het beheerplan De Natuurbeschermingswet bepaalt dat voor alle Natura 2000-gebieden binnen drie jaar na aanwijzing (november 2006) een beheerplan moet worden vastgesteld. Het beheerplan: -
werkt de instandhoudingsdoelstellingen uit voor het Natura 2000-gebied voor zowel de korte termijn (eerste planperiode) als de lange termijn, in omvang, aantallen, ruimte en tijd;
-
beschrijft de resultaten die dienen te worden bereikt om het behoud of
-
geeft een overzicht op hoofdlijnen van instandhoudingsmaatregelen die
-
geeft aan welk onderzoek moet worden gedaan ter invulling van de
het herstel van de natuurlijke habitat en soorten mogelijk te maken; in de eerste planperiode van zes jaar worden genomen; lacunes in kennis (monitoring plannen), hetgeen voor de volgende planperiode (2015-2021) van belang zal zijn; -
gaat in op bestaand gebruik en geeft inzicht hoe met externe werking
-
beschrijft welk onderzoek en welke monitoring gedurende de looptijd
moet worden omgegaan; van het plan moeten worden uitgevoerd. Het beheerplan geeft na afronding vooral duidelijkheid. De natuurdoelen worden concreet en zichtbaar gemaakt, net als de wijze waarop ze kunnen worden gerealiseerd. Daarnaast regelt het plan het bestaand gebruik van het gebied. Voor gebruikers in en rond de natuurgebieden wordt duidelijk of er gevolgen zijn voor hun belangen. Een belangrijk instrument voor de uitvoering van het beheerplan ligt in de beschrijving hoe menselijke activiteiten kunnen samengaan met een duurzame bescherming van de natuur. Hierbij wordt aangegeven wat wel en wat niet vergunningplichtig gebruik is. Uitgangspunten Het (concept)beheerplan is geschreven op basis van de volgende uitgangspunten: -
Basis voor het beheerplan vormen de begrenzing en doelstellingen zoals
-
Het beheerplan heeft een strategisch karakter dat zich met name op de
verwoord in het ontwerpaanwijzingsbesluit. belangrijkste knelpunten richt. Detailinformatie is alleen opgenomen indien dit noodzakelijk is voor de objectieve toetsbaarheid van het plan. -
Bestaand gebruik dient zoveel mogelijk doorgang te kunnen vinden, waarbij een individuele vergunningplicht zoveel mogelijk wordt voorkomen. Waar mogelijk wordt ingezet op het treffen van algemene maatregelen om de instandhoudingsdoelstellingen te halen.
-
De inzet van dit eerste generatie beheerplan is, mede in het licht van haalbaarheid en betaalbaarheid, om eerst maatregelen daadwerkelijk uit te voeren waarover al is besloten voordat er nieuwe maatregelen worden voorgesteld.
12
600.00.02.80.00 - Beheerplan Natura 2000-gebied Leekstermeer - 30 juni 2009
-
De referentiesituatie (0-situatie) ten aanzien van huidig gebruik is 1 oktober 2005, zoals aangegeven in de Natuurbeschermingswet 1998.
-
De referentiesituatie (0-situatie) ten aanzien van begrenzing en kwaliteit van bestaande natuurwaarden (kwalificerende habitattypen) is het moment van het opstellen van het beheerplan (2009).
1 . 2 . 1
Juridische
status
en
procedure
beheerplan
Het beheerplan beschrijft welke handelingen en ontwikkelingen in het gebied en daarbuiten, het bereiken van de instandhoudingsdoelstellingen niet in gevaar brengen. Waar nodig beschrijft het beheerplan onder welke voorwaarden en beperkingen dergelijk bestaand gebruik zonder vergunning kan blijven plaatsvinden. In het beheerplan staat welke instandhoudingsmaatregelen daarvoor moeten worden getroffen om naast het bestaande gebruik de instandhoudingsdoelstellingen te bereiken. Hierbij valt te denken aan mitigatie en compensatie. Het beheerplan geeft daarmee duidelijkheid ten aanzien van bestaand gebruik en voorziene ontwikkelingen in relatie tot een eventuele vergunningplicht in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998. Het beheerplan kan echter geen rechtens afdwingbare verplichtingen opleggen, bijvoorbeeld in het kader van het noodzakelijke beheer. In dat geval is sprake van
vrijwillige
medewerking
met
toepassing
van
bestaande
(subsi-
die)regelingen. De ontwerpbesluiten zijn in 2006 opgesteld door het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV). Deze ontwerpbesluiten hebben zes weken ter visie gelegen ten behoeve van inspraak. Burgers hebben hiertegen zienswijzen kunnen indienen. In Drenthe zijn in totaal 800 zienswijzen bij het ministerie ingediend. Met een inhoudelijke reactie op deze zienswijzen wordt gewacht tot indiening van de conceptbeheerplannen door de provincie bij het ministerie. Dit zal in september 2009 gebeuren. De provincie Drenthe stelt daarvoor voor acht gebieden beheerplannen op. Het conceptbeheerplan gaat in juni 2009 naar Gedeputeerde Staten. Gedeputeerde Staten sturen het vervolgens al dan niet in aangepaste vorm voor 1 september 2009 door naar het Ministerie van LNV. Na indiening van de conceptbeheerplannen van de provincie bij het ministerie van LNV, stelt het ministerie het definitieve aanwijzingsbesluit vast (eind 2009). Bij het vaststellen van de aanwijzingsbesluiten worden ook de zienswijzen betrokken van de burgers. Vervolgens is er voor burgers een beroepsperiode van zes weken naar aanleiding van hun zienswijzen bij de Raad van State (begin 2010). Gedeputeerde Staten stellen het ontwerpbeheerplan vast rond eind 2010. Het ontwerpbeheerplan ligt zes weken ter inzage. In die periode is er de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen door burgers. Vervolgens wordt het beheerplan definitief vastgesteld door Gedeputeerde Staten en is er nog beroep mogelijk naar aanleiding van eerder ingediende zienswijzen bij de Raad van State.
600.00.02.80.00 - Beheerplan Natura 2000-gebied Leekstermeer - 30 juni 2009
13
1 . 2 . 2
Onzekerheden
en
lacunes
in
kennis
Het beheerplan kan consequenties hebben voor overheden, bedrijven, andere organisaties en burgers. Het is dan ook belangrijk dat de consequenties zijn gebaseerd op objectieve gegevens en op de beste beschikbare wetenschappelijke kennis. Deze informatie en kennis zijn voor dit beheerplan verzameld en, deels in de bijlagen, opgenomen. De kennis over het gebied, de natuurwaarden en de effecten van activiteiten op deze waarden is voor het Leekstermeergebied reeds uitgebreid onderzocht en gedocumenteerd. Door de complexiteit van bijvoorbeeld hydrologische en ecologische relaties is deze kennis echter niet compleet. Onzekerheden en kennislacunes die hieruit voortkomen, zijn in het beheerplan duidelijk vermeld en indien mogelijk ingevuld op basis van een deskundigenoordeel. Hierbij is het zogenaamde voorzorgprincipe gehanteerd (het zekere voor het onzekere nemen). Dat wil zeggen dat er niet alleen is bepaald of het vaststaat dat er (significante) effecten optreden, maar tevens of er een kans bestaat op (significante) effecten, ook als dit niet op voorhand met zekerheid kan worden vastgesteld. Gezien de grote verandering die het gebied zal ondergaan ten gevolge van de waterberging, bestaat er ten aanzien van de toekomstige ontwikkelingen in het Leekstermeergebied een hoge mate van onzekerheid. Dat houdt in dat gedurende de looptijd van het beheerplan voortschrijdend inzicht bijstelling van de visie en maatregelen noodzakelijk kan maken.
1.3
Totstandkoming van het plan Voor het Natura 2000-gebied Leekstermeergebied is de provincie Drenthe bevoegd gezag in het kader van de vergunningverlening als bedoeld in de Natuurbeschermingswet 1998 en de Nota Ruimte. Het beheerplan wordt vastgesteld in overeenstemming met de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Het uiteindelijke beheerplan voor het Leekstermeergebied is onder verantwoordelijkheid van de provincie Drenthe tot stand gekomen in samenwerking met betrokkenen uit het gebied. Het beheerplan is opgesteld door en onder projectleiding van de bureaucombinatie BügelHajema Adviseurs te Assen en Tauw te Deventer en Assen, in nauwe samenwerking met de gebiedsgroep Beheerplan Leekstermeergebied. Natura 2000-beheerplannen hebben een duidelijke relatie met andere plannen en processen. Bij de opstelling van het beheerplan is daar terdege rekening mee gehouden door enerzijds overleg te voeren met betrokkenen en anderzijds belangrijke processen en plannen bij het opstellen van het beheerplan te betrekken. Voor de totstandkoming van het beheerplan Leekstermeergebied is
14
600.00.02.80.00 - Beheerplan Natura 2000-gebied Leekstermeer - 30 juni 2009
in dat kader overleg gevoerd en samengewerkt met een gebiedsgroep die bestond uit de volgende instellingen en organisaties: -
-
-
Overheden: -
provincie Drenthe;
-
provincie Groningen;
-
gemeente Leek;
-
gemeente Noordenveld;
-
Waterschap Noorderzijlvest;
-
Ministerie van LNV, Dienst Landelijk Gebied (DLG).
Natuur -
Staatsbosbeheer;
-
Het Groninger Landschap.
Landbouw -
-
-
LTO Noord.
Recreatie -
Recron
-
Noord Nederlandse Watersportbond.
Milieu -
Milieufederaties Groningen en Drenthe.
De overleggen waren gericht op afstemming en informatieuitwisseling. Daarbij begeleidde de gebiedsgroep de inhoudelijke kant van het opstellen van het beheerplan voor het Leekstermeergebied. Daarnaast hebben er informatieavonden plaatsgevonden voor omwonenden en belanghebbenden. Verslagen van deze informatieavonden zijn als bijlage opgenomen (bijlage 2). Naast de gebiedsgroep zijn de stuurgroep en de provinciale projectgroep van grote betekenis geweest bij de belangenafweging en besluitvorming. In figuur 1.2 is de organisatiestructuur verder uitgewerkt.
Figuur 1.2 Organisatiestructuur totstandkoming beheerplan
600.00.02.80.00 - Beheerplan Natura 2000-gebied Leekstermeer - 30 juni 2009
15
1.4
Leeswijzer Het Natura 2000-beheerplan voor het Leekstermeergebied is opgedeeld in vier delen, waarbij per deel het thema in enkele hoofdstukken is uiteengezet. Deel 1 geeft de achtergronden van Natura 2000 weer. Deel 2 inventariseert de eigenschappen, de instandhoudingsdoelstellingen, de abiotiek, de omgeving en de relatie tussen het beheerplan en overige plannen die betrekking hebben op het gebied. Deel 3 behandelt de toetsing van het huidige gebruik aan de Natuurbeschermingswet 1998 en beschrijft in een visie de toegestane activiteiten en onder welke voorwaarden deze kunnen worden uitgevoerd. Het laatste deel beschrijft de daadwerkelijke uitvoering. Hierin spelen voornamelijk de borging en de communicatie van het beheerplan een belangrijke rol.
16
600.00.02.80.00 - Beheerplan Natura 2000-gebied Leekstermeer - 30 juni 2009
D e e l
2
I n v e n t a r i s a t i e
600.00.02.80.00 - Beheerplan Natura 2000-gebied Leekstermeer - 30 juni 2009
17
L i g g i n g
e n
2
a l g e m e n e
k e n m e r k e n
N a t u r a
2 0 0 0 - g e b i e d
Het Leekstermeergebied is een gradiëntrijk overgangsgebied van Drents Plateau naar laagveen. Het gebied wordt gekenmerkt door een open veenweidelandschap met aan de westzijde het Leekstermeer. Langs het meer bevinden zich plaatselijk brede rietkragen. Ten noorden en ten westen van het meer liggen enkele verlande petgaten, waaronder de Lettelberter Petten, en enkele houtsingels. Meer dan de helft van het gebied bestaat uit (voormalige) cultuurgraslanden. Het Leekstermeer is ontstaan door menselijke invloeden. Door klink van de veenbodem, als gevolg van ontwatering in de elfde eeuw, trad in de dertiende eeuw aanzienlijke wateroverlast op. In die periode zijn door de bewoners in het gebied ook enkele veenterpen opgericht. Later trokken de bewoners zich terug op de pleistocene zandruggen. Tot in het begin van deze eeuw stond een groot deel van het gebied rond het Leekstermeer in de winter maandenlang onder water. Pas na de afsluiting van de Lauwerszee (1969) is de ontwateringssituatie van dien aard dat overstroming van het gebied tot de hoge uitzonderingen behoort. Het gebied rond de Lettelberter Petten (ten noorden van het Leekstermeer) is aangewezen als reservaatsgebied en bestaat uit moeras, bos en ruigte, hooiland, grasland en verruigd grasland, dat wordt begraasd door Schotse hooglanders. Ook de overige gronden rond het Leekstermeer zijn voor een groot deel aangewezen als reservaatsgebied. Vanaf de jaren zestig zijn deze gebieden vooral als weidevogelgebied beheerd. Later in de jaren tachtig vond met name botanisch beheer plaats. Door middel van maaien en afvoeren, vindt een verschralend beheer plaats waardoor de botanische waarde toeneemt. Het Leekstermeer en een groot deel van de gronden ten zuiden en ten oosten van het meer zijn in 2008 aangewezen als waterbergingsgebied (zie paragraaf 5.3.5.) en worden de komende jaren daartoe ingericht. Dat betekent dat het gebied qua natuur en landschap structureel verandert: de waterpeilen worden hoger, waardoor het gebied sterk vernat. De uitgestrekte en plaatselijk kruidenrijke graslanden van de polders zullen geleidelijk veranderen in een afwisselend gebied bestaande uit open water, moeras- en verlandingsvegetaties (riet en grote zeggevegetaties), elzenwilgenbroekbossen, overgaand naar open schraallanden op de drogere delen. De terreinbeheerders zien in deze ontwikkeling kansen om de natuurwaarden te verhogen. Het huidige botanische beheer leverde onvoldoende verbeteringen in de kwaliteit, mede als gevolg van te lage polderpeilen en een hoge eutrofiëringsgraad (voedselrijkdom) van de bodem. De uitgestrekte moerasgebieden kunnen een waardevol leefge-
600.00.02.80.00 - Beheerplan Natura 2000-gebied Leekstermeer - 30 juni 2009
19
bied gaan vormen voor de Natura 2000-soorten als rietzanger en porseleinhoen, maar ook voor soorten als bruine kiekendief, grote zilverreiger en roerdomp. Het is onmogelijk om precies te voorspellen hoe de veranderingen van het gebied zich voltrekken. Een globale inschatting valt echter wel te maken. Op onderstaande kaart (2.1) wordt een perspectief van de beoogde doeltypen in beeld gebracht. Zoals in elk Natura 2000-beheerplan geldt de huidige situatie als referentiekader voor de instandhoudingsdoelstellingen. Omdat de inrichting als waterbergingsgebied een vaststaand gegeven is, worden de toekomstige ontwikkelingen en het perspectief van de Natura 2000-instandhoudingsdoelstellingen wel vanuit dat inrichtingskader geschetst.
Kaart 2.1 Verwachte natuurontwikkeling volgens Staatsbosbeheer en Natuurmomenten na inrichting als waterbergingsgebied (bron: Staatsbosbeheer en Natuurmonumenten)
20
600.00.02.80.00 - Beheerplan Natura 2000-gebied Leekstermeer - 30 juni 2009
2.1
Geografische en bestuurlijke kenmerken Het Leekstermeergebied ligt in de provincies Groningen en Drenthe en behoort tot het grondgebied van de gemeenten Leek (provincie Groningen) en Noordenveld (provincie Drenthe). Het gebied bestaat uit open water, moeras en vochtig grasland, en beslaat een oppervlakte van 1.557 ha. Het Groningse deel is grotendeels eigendom van Het Groninger Landschap. Grote delen van het Drentse deel van het Natura 2000-gebied zijn in eigendom van Staatsbosbeheer. Het Leekstermeer is in eigendom van de gemeente Noordenveld. Op kaart 2.2 is de eigendomssituatie weergegeven. Een aantal percelen zijn in eigendom van particulieren (agrariërs) en worden als landbouwgrond gebruikt.
Kaart
2.2
Eigendommenkaart
Natura
2000-gebied
Leekstermeer
(bron: Dienst Landelijk Gebied)
In het inrichtingsplan Waterberging en Natuur Roden-Norg (juli 2007) is duidelijk aangegeven hoe eigendom, beheer en onderhoud voor het waterbergingsgebied Roden-Norg zijn geregeld: -
De kades komen in eigendom, beheer en onderhoud bij het waterschap De wegen en fietspaden met bijbehorende bermsloten zijn of komen in eigendom van de gemeente Noordenveld, behalve de Onlandse Dijk. Het onverharde deel van de Onlandse Dijk wordt aan de openbaarheid ont-
600.00.02.80.00 - Beheerplan Natura 2000-gebied Leekstermeer - 30 juni 2009
21
trokken en gaat in eigendom, beheer en onderhoud over naar Staatsbosbeheer. -
Het overige gebied is of komt bij het Plan van toedeling Roden-Norg in eigendom bij Staatsbosbeheer. Staatsbosbeheer zorgt hier ook voor het beheer en onderhoud.
-
De hoofdwatergangen binnen het Natura 2000-gebied komen in eigendom, beheer en onderhoud bij Staatsbosbeheer, met uitzondering van de slenken. Vanwege de doorvoerfunctie komt het beheer en onderhoud van het centrale deel van de slenken bij het Waterschap Noorderzijlvest.
-
Bemalingen, peilregulerende kunstwerken en de doorvaarbare waterscheiding komen in eigendom, beheer en onderhoud van het waterschap.
-
Het Leekstermeer is eigendom van de gemeente Noordenveld. Voorgesteld wordt dat Staatsbosbeheer de te realiseren rietzone gaat beheren.
2.2
Begrenzing van het Natura 2000gebied Leekstermeergebied Het Leekstermeergebied is gelegen tussen Leek en Groningen. Het Natura 2000-gebied wordt in het westen globaal begrensd door het Lettelbetterdiep en de weg Leek-Lettelbert, in het noorden door de rijksweg A7 en de Matsloot, in het oosten door het Peizerdiep en in het zuiden door de Hoofdstraat, de Hooiweg ongeveer tot aan De Hoek waarna de grens in westelijke richting via perceelsscheidingen doorloopt tot aan Sandebuur, Sandebuurse Dijk, Middelvensche Tocht en verder oostelijk langs Het Emmerik. De exacte begrenzing van het Natura 2000-gebied is aangegeven op de bij het ontwerpbesluit behorende kaart, welke is weergegeven in kaart 1.2. Het totale gebied heeft een bruto-oppervlakte van 1.557 ha. Voor de begrenzing van Natura 2000-gebieden geldt daarnaast het volgende: bestaande bebouwing (inclusief erven en tuinen) en verhardingen maken geen deel uit van het Natura 2000-gebied. Deze maken geen wezenlijk deel uit van het leefgebied van de genoemde vogelsoorten. (Jacht)havens maken geen deel uit van het Natura 2000-gebied. Bij (jacht)havens, die geheel binnen een Natura 2000-gebied liggen, valt aan de waterzijde een zone van 100 m, gemeten vanaf de havenmond c.q. de aanlegsteigers, ook buiten de begrenzing. Grenst een (jacht)haven aan de buitenzijde direct aan het Natura 2000-gebied, dan is de zone van 100 m ook buiten de begrenzing van het Natura 2000-gebied gehouden. Daar waar de kaart en de nota van toelichting, bijvoorbeeld om kaarttechnische redenen, niet overeenstemmen, is de hierboven opgenomen tekst doorslaggevend.
22
600.00.02.80.00 - Beheerplan Natura 2000-gebied Leekstermeer - 30 juni 2009
De begrenzing van het Natura 2000-gebied ten aanzien van het ‘Aanwijzingsbesluit Vogelrichtlijngebied Leekstermeergebied’ is op de kaart op enkele technische punten verbeterd: -
Verharde wegen en bebouwing, die reeds tekstueel waren geëxclaveerd, zijn aan de rand van het gebied zoveel mogelijk ook op de kaart buiten de begrenzing gebracht.
-
De begrenzing is waar mogelijk gelegd langs topografisch herkenbare lijnen, zoals wegen, wateren, perceelscheidingen en bosranden.
Tussen de Hooiweg en de Roderwolderdijk in de Polder Matsloot-Roderwolde is de noordgrens gelegd op de nieuw gegraven waterlossing die nu een logische begrenzing van het gebied vormt.
2.3
Instandhoudingdoelstellingen Het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft voor Natura 2000 een document opgesteld waarin de doelen op landelijk niveau zijn geformuleerd (Ministerie van LNV, 2006). Het document geeft inzicht in het relatieve belang van de Nederlandse natuur en de staat van instandhouding op
600.00.02.80.00 - Beheerplan Natura 2000-gebied Leekstermeer - 30 juni 2009
23
landelijk niveau. Met andere woorden: voor welke natuurwaarden heeft Nederland in Europees perspectief een grote verantwoordelijkheid en hoe goed of slecht gaat het met die natuurwaarden? De landelijke doelen zijn vervolgens vertaald naar doelen op gebiedsniveau. Hierbij is gekeken welke gebieden een bijdrage kunnen leveren aan de landelijke doelen. Deze bijdrage is per gebied uitgewerkt in de ontwerpbesluiten. In deze besluiten staat in hoofdlijnen welke habitattypen en/of soorten van belang zijn, in welke omvang zij dienen bij te dragen aan de landelijke doelstellingen en of behoud, dan wel herstel noodzakelijk is. Herstel van de instandhoudingsdoelstellingen is aan de orde indien het habitattype landelijk of op gebiedsniveau, in omvang of kwaliteit achteruitgaat. Het is uiteindelijk het Ministerie van LNV die in de richting van de Europese Commissie verantwoordelijk is voor het op landelijk niveau bereiken van de 'gunstige staat van instandhouding' van alle kwalificerende habitattypen en -soorten. In het ontwerpbesluit Natura 2000-gebied Leekstermeergebied zijn voor de volgende soorten en habitattypen instandhoudingsdoelstellingen geformuleerd: A119
Porseleinhoen
A122
Kwartelkoning
A295
Rietzanger
A041
Kolgans
A045
Brandgans
A050
Smient
H7140
Overgangs- en trilvenen
H91E0
Bossen op alluviale grond met Alnus glutinosa en Fraxinus excelsior (verkorte naam: Vochtige alluviale bossen)
H1016
Zeggekorfslak
De komende jaren zal het Leekstermeergebied als gevolg van inrichtingsmaatregelen sterk veranderen. Een groot deel van het veenweidegebied zal worden omgevormd tot moerasgebied. Milieufederatie Drenthe, Het Groninger Landschap en Staatsbosbeheer zijn van mening dat deze ontwikkeling te weinig tot uitdrukking komt in de instandhoudingsdoelstelling van het ontwerpbesluit. Zij pleiten voor uitbreiding van de instandhoudingsdoelstellingen met roerdomp, grote karekiet en zwarte stern. Het betreffen soorten met een zeer ongunstige staat van instandhouding en tevens een lage landelijke dekking en/of onvoldoende geografische spreiding. Voor deze soorten zouden complementaire doelen kunnen worden geformuleerd. Het is aan de opsteller van het ontwerpbesluit, het Ministerie van LNV, om hier een besluit over te nemen. In dit kader zullen deze soorten in paragraaf 3.3 Biotiek worden besproken. Het opnemen van genoemde soorten heeft verder geen extra beperkingen voor andere functies in het Leekstermeergebied.
24
600.00.02.80.00 - Beheerplan Natura 2000-gebied Leekstermeer - 30 juni 2009
Figuur 2.3 -soorten
Foto's
van
de
Vogelrichtlijnsoorten,
complementaire
habitattypen
Kolgans
Brandgans
Smient
Porseleinhoen
Kwartelkoning
Rietzanger
Overgangs- en trilvenen
Vochtige alluviale bossen
Zeggekorfslak
600.00.02.80.00 - Beheerplan Natura 2000-gebied Leekstermeer - 30 juni 2009
en
25
3
N a t u u r l i j k e k e n m e r k e n v a n
e n
s t a a t
i n s t a n d h o u d i n g
Dit hoofdstuk bestaat uit twee delen, de abiotiek en biotiek van het Natura2000-gebied. In het deel abiotiek komen geomorfologie, bodem, hydrologie, landschap en cultuurhistorie aan de orde. In het deel biotiek worden de huidige toestand en kwaliteit van de soorten en habitattypen beschreven en de ecologische vereisten gegeven.
3.1
Abiotiek 3 . 1 . 1
Geologie
en
geomorfologie
Geologie Het Leekstermeergebied ligt aan de noordrand van het Drents Plateau. De hydrologische basis wordt gevormd door de kleiige afzettingen van de Formatie van Breda op een diepte van 250 m beneden N.A.P. Hierop liggen de slecht doorlatende zandpakketten van de Formatie van Oosterhout van 70 m dik. De Formatie van Peize hier bovenop bestaat uit een zandlaag van 25 m dik, gevolgd door een complex van zand en kleilagen van 20 m dik, afgesloten met een zandlaag van 40 m. Dit alles wordt gevolgd door zand en kleilagen van de Formaties van Peelo en Urk waarbij op meerdere plekken in de vroege ijstijd in het elsterien diepe geulen zijn ingesneden in de onderliggende Formatie van Peize. De Formaties van Urk en Peelo vormen een laag van ongeveer 100 m dik met hier en daar uitschieters door de insnijding van de geulen in de onderliggende lagen. Onder invloed van het landijs zijn hier in de voorlaatste ijstijd, het saalien, grote oppervlakten keileem afgezet. In het reliëf tekenen zich keileemruggen af, waarvan de ligging en richting te maken hebben met verschillende fasen in de ijsbedekking. Smeltwaterstromen in de laatste ijstijd, het weichselien, hebben delen van het keileempatroon geërodeerd, waarbij de ruggen en hun richting extra zijn geaccentueerd door stroomdalen. In het Natura 2000-gebied gaan het om het stroomdal van het Peizerdiep in noordoostelijke richting met daarbij de rug waarop het dorp Roden is gelegen. De omgeving van Roden en Peize is bijzonder, omdat de smeltwaterstromen hier zeer veel van het keileemplateau hebben weggespoeld, waardoor er over
600.00.02.80.00 - Beheerplan Natura 2000-gebied Leekstermeer - 30 juni 2009
27
grote oppervlaktes oudere afzettingen zijn blootgelegd; een premorenaal zand- en potkleilandschap uit het elsterien. Aan het eind van het weichselien werd het droger en had, door het ontbreken van vegetatie, de wind vrij spel. Hierdoor werd er in de luwte van de keileemruggen dekzand afgezet van de Formatie van Boxtel. Hierdoor werd op sommige plaatsen het ontstane reliëf versterkt en op ander plaatsen juist afgezwakt. De omslag naar een gematigd klimaat leidde aan het begin van het holoceen tot het stijgen van de zeespiegel. De latere riviertjes in het stroomdal (Peizerdiep) voerden veel voedselrijk verweringsmateriaal aan naar hun benedenlopen, waar het water steeds meer stagneerde vanwege de stijgende zeespiegel. Onder deze omstandigheden konden zich laagveenmoerassen ontwikkelen ten noorden van Roden en Peize. De nabije zee, de Lauwersboezem, is steeds meer invloed gaan uitoefenen, waardoor het veen bedekt is geraakt met kleien van zowel rivier als zee. Hierdoor is tot aan de middenlopen van de riviertjes een invloed van brak water opgetreden. Op hogere gronden tussen de benedenlopen van de riviertjes hebben zich enkele hoogvenen gevormd, doch bescheidener van schaal en niet vergelijkbaar met de uitgestrekte hoogvenen aan de west-, zuid- en oostzijde van het Drents Plateau. Geomorfologie Het noordelijk deel van het gebied in de polders Matsloot-Roderwolde en Leutingewolde wordt gekarakteriseerd als een ontgonnen (laag)veenvlakte, her en der met dekzandwelvingen die zijn afgedekt met veen. Her en der liggen petgaten in het gebied. Op de randen met het Drents Plateau komen vlaktes voor met gedeeltelijk verspoelde dekzanden of verspoeld veen. Het beekdal van het Peizerdiep wordt gekarakteriseerd als beekdal met veen, liggend in een landschap van een zwakgolvend grondmorenelandschap, afgedekt met dekzand, rondom de dorpen met bouwlanddek. Her en der komen nog wat dekzandruggen, landduinen en dalvormige laagtes zonder veen voor (zie kaart 3.1).
28
600.00.02.80.00 - Beheerplan Natura 2000-gebied Leekstermeer - 30 juni 2009
Kaart 3.1 Geomorfologie (bron: provincie Drenthe)
3.2
Bodem en hydrologie Bodem Het gebied bestaat overwegend uit laagtes met een dikke (meer dan 120 cm) veenlaag (weideveengronden en op enkele plekken koopveengronden). Daarbij liggen er enkele petgaten in het gebied. Aan de zuidzijde van het gebied bestaat de bodem veelal uit keileem met daarop een afgezette dekzandlaag. Op een enkele locatie ligt de keileem aan de oppervlakte. Daarnaast liggen in het noord- en zuidwesten van het Natura 2000-gebied (moerige) eerdgronden met keileem vlak onder of aan de oppervlakte. Kaart 3.2 geeft de bodemkaart weer.
600.00.02.80.00 - Beheerplan Natura 2000-gebied Leekstermeer - 30 juni 2009
29
Kaart 3.2. Bodemkaart Leekstermeergebied (bron: provincie Drenthe)
In regionaal kader ligt het Natura 2000-gebied op de overgang van het pleistocene zandgebied naar het holocene zeekleigebied. De bodem in de benedenlopen van het Peizerdiep en rond het Leekstermeer bestaat voor het grootste deel uit veengronden met een kleidek (Stiboka, 1977). Deze klei-opveengronden zijn ontstaan onder invloed van overstromingen vanuit de beek. Langs de beken is de meeste klei afgezet en komen weide- en waardveengronden voor. Het kleidek varieert hier in dikte van 15 cm tot 40 cm. Op grotere afstand van de beek komen koopveengronden voor. De bovengrond bevat hier minder lutum en bestaat uit kleiig veen. Lokaal komen vlierveengronden voor. Hier ontbreekt de kleiige bovengrond. De veenlaag bestaat voornamelijk uit rietzeggeveen en heeft in een groot deel van het Natura 2000-gebied een dikte die groter is dan 120 cm. De iets hoger gelegen gronden bestaan uit zandgrond, al dan niet met een moerige bovenlaag. Het betreft veldpodzolgronden, dan wel moerpodzolen. Het areaal zandgrond binnen het onderzoeksgebied is klein. Alleen in het uiterste westen van het gebied (Middelvennen) en lokaal in het Vogeltjesland wordt binnen 120 cm minus maaiveld keileem aangetroffen. Het onderzoeksgebied is relatief vlak. Een groot deel van het onderzoeksgebied ligt tussen 0,50 m en 1,20 m –N.A.P. Het oorspronkelijk aanwezige reliëf, zoals dat in de zandondergrond aanwezig is, is door veenvorming deels verdwenen. Depressies, waaronder de erosiegeulen van de beekdalen, zijn opgevuld met veen, zodat het oorspronkelijke reliëf is afgevlakt. Hoger gelegen delen zijn terug te vinden als zandkoppen, onder andere de Beelestukken (ten noordoosten van Peize), de Zanddijk (ten noorden van Peizerwold), Sandebuur
30
600.00.02.80.00 - Beheerplan Natura 2000-gebied Leekstermeer - 30 juni 2009
en Middelvennen. De hoogte van de zandkoppen is hooguit 1 m hoger dan de aangrenzende veengronden. De maaiveldhoogte zal lokaal dalen als gevolg van oxidatie van veen. Dit pro-
AUTONOME ONTWIKKE-
ces treedt al geruime tijd op en zal in de toekomst voortduren. Het kan leiden
LING
tot versterking van het aanwezige reliëf doordat de van nature laaggelegen veengronden door veenoxidatie verder dalen. Door het dunner worden van de organische lagen, kunnen in de Stiboka-classificatie de veenbodems overgaan in moerige zandgronden. De verwachte bodemdaling als gevolg van aardgaswinning tussen Roden en Peize rond het Leekstermeer is 6 cm in de periode 1995 tot 2010 (HOWA Studie, WL _Delft Hydraulics, 2000). Hydrologie Het Natura 2000-gebied Leekstermeergebied bestaat uit het Leekstermeer,
NATUURLIJKE KENMERKEN
direct aangelegen boezemlanden en in de huidige situatie omliggende land-
HYDROLOGIE
bouwpolders. Het Leekstermeer is onderdeel van de Electraboezem (Waterschap Noorderzijlvest) met een streefpeil van 0,93 m –N.A.P. In de polders rondom het Leekstermeer wordt een lager peil gehanteerd, uiteenlopend van 1,30 m tot 1,80 m –N.A.P. (beide winterpeil). De gehanteerde zomerpeilen liggen 0,15 m tot 0,20 m hoger. Doordat het zomerpeil hoger is dan het winterpeil is er sprake van een onnatuurlijk watersysteem. De landbouwpolders wateren af op het Leekstermeer. Vanuit het Leekstermeer vindt afvoer plaats via de Munnikesloot en het Lettelberterdiep in noordelijke richting. Doordat in het gebied nauwelijks grondwateraanvulling optreedt door het nagenoeg ontbreken van kwel, zakken de grondwaterstanden bij het huidige peilregime ver weg. Hierdoor treden verdroging en verzuring op. Kaart 3.3 geeft een overzicht van de waterstanden ten opzichte van het maaiveld. Van nature is de invloed van regionale grondwaterstroming zeer beperkt, aangezien onder het gehele Leekstermeergebied een potkleilaag aanwezig is van 5 m tot 50 m dik, en daarboven soms plaatselijk nog keileem. Onder het centrum van het gebied zijn de potkleilagen minder dik. Toestroming van diep grondwater kan hier niet geheel worden uitgesloten, vooral ook omdat de diepe grondwaterstand hier hoger is dan de freatische grondwaterstand. Ook komen er enkele basenminnende plantensoorten voor, hetgeen mogelijk duidt op diep grondwater. Toch is het voorkomen van diepe kwel door de aanwezigheid van potklei niet erg waarschijnlijk. Een andere verklaring voor het voorkomen van deze plantensoorten zou kunnen zijn dat door het ontbreken van keileem in grote delen van het gebied, dieper grondwater van onder de keileem, maar van boven de potklei kan toestromen. Dit water komt in contact met basenrijke, ondiepe potkleilagen en lijkt daardoor wat betreft de samenstelling op diep kwelwater. Hierdoor komen er plantensoorten voor die duiden op beïnvloeding door diepe kwel (moeraszegge en overgangen naar dotterbloemhooilandvegetaties). Voor de gebieden waar wel keileem is achtergebleven, zijn lokale kwelsystemen actief. Het regenwater zijgt in op de hogere zandgronden, bijvoorbeeld bij Lettelbert en de rug bij Oostwold. Dit uit zich in het voorkomen van kwelindicatoren (waterviolier) vooral ten noorden van de pet-
600.00.02.80.00 - Beheerplan Natura 2000-gebied Leekstermeer - 30 juni 2009
31
ten. Verder zijn zeer lokale systemen actief waarbij water vanuit de hoger gelegen boezemlanden opkwelt achter de kade van Polder Vredewold. De huidige soortenverspreiding in de gebieden waar keileem voorkomt, komt overeen met het geschetste beeld van lokale hydrologische systemen. De aanwezige indicatoren duiden op een basenarm (grond)watertype dat kan worden verklaard door ondiepe grondwaterstroming boven de keileem. (Bron: Meetnet Verdroging Noordoost Nederland, Meetnet Leekstermeer, Royal Haskoning september 2007.) Het Leekstermeer is een Kaderrichtlijn Water waterlichaam. De waterkwaliteit in het gebied is matig tot slecht. Voor de Kaderrichtlijn Water (KRW) is het gebied in 2004 in kaart gebracht, voor de belangrijkste chemische en biologische parameters. Het Leekstermeer is een laagveenmeer (KRW-type M27 ondiepe laagveenplas). De chemische toestand is voor een aantal stoffen slecht. Het aquatisch systeem in het Leekstermeer is matig ontwikkeld. Uit de KRWbeoordeling volgt dat de ecologische toestand ontoereikend is voor het totaal oordeel biologie. Door de volgende invloeden is de natuurlijke status van het waterlichaam aangetast: -
aanwezigheid van kades en dijken ten behoeve van de landbouwfunctie;
-
de waterinname voor drinkwater;
-
aantasting van de natuurlijke afvoer door veenafgravingen, veenmineralisatie en bodemdaling;
-
vast peilbeheer en aanwezigheid van stuwen ten behoeve van de landbouw- en woonfunctie.
Opheffen van deze invloeden leidt tot significante effecten op de veiligheid en tot schade voor de landbouw. Daarom heeft het waterlichaam de status Sterk Veranderd gekregen en zijn aangepaste doelstellingen geformuleerd (zie bijlage 3). De belangrijkste maatregelen die in het kader van de KRW zullen worden genomen tot 2015 zijn: -
de gebieden rondom het Leekstermeer worden ingericht als bergingsge-
-
natuurvriendelijk schonen en gedifferentieerd onderhoud;
-
reductie van de nutriëntenbelasting vanuit andere waterlichamen.
bieden;
Door het Waterbedrijf Groningen wordt bij Nietap jaarlijks 9-10 miljoen kubieke meter grondwater gewonnen ten behoeve van drinkwater. Het Natura 2000gebied Leekstermeergebied valt binnen de beïnvloedingssfeer van deze winning.
32
600.00.02.80.00 - Beheerplan Natura 2000-gebied Leekstermeer - 30 juni 2009
Kaart 3.3 Gemiddelde voorjaar grondwaterstand (GVG), gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) en gemiddelde laagste grondwaterstand (GLG) in en rond het Leekstermeergebied (bron: provincie Drenthe)
De twee habitattypen die onderdeel uitmaken van de instandhoudingsdoelstel-
RELATIE INSTANDHOU-
lingen voor het Leekstermeer stellen specifieke eisen aan de hydrologische
DINGSDOELSTELLINGEN EN
situatie. Zowel Overgangs- en trilvenen als Vochtige alluviale bossen stellen
600.00.02.80.00 - Beheerplan Natura 2000-gebied Leekstermeer - 30 juni 2009
HYDROLOGIE
33
eisen aan de gemiddelde voorjaarsgrondwaterstand en de gemiddeld laagste grondwaterstand (de grondwaterstand in droge perioden). Het habitattype Overgangs- en trilvenen stelt de meest kritische eisen. De gemiddelde voorjaarsgrondwaterstand ondersteunt het habitattype optimaal bij een stand tussen 0,03 m boven maaiveld en 0,25 m beneden maaiveld. Bij een gemiddelde voorjaarsgrondwaterstand hoger dan 0,15 m boven maaiveld en lager dan 0,40 m beneden maaiveld is sprake van een te natte, respectievelijk te droge situatie. De gemiddeld laagste grondwaterstand (droge periode) ondersteunt het habitattype Overgangs- en trilvenen optimaal bij een stand lager dan 0,20 m beneden maaiveld. Bij een gemiddeld laagste grondwaterstand boven maaiveld is sprake van een te nat maaiveld. Voor het habitattype Vochtige alluviale bossen geldt dat de gemiddelde voorjaarsgrondwaterstand het habitattype optimaal ondersteunt bij een stand tussen 0,18 m boven maaiveld en 0,60 m beneden maaiveld. Bij een gemiddelde voorjaarsgrondwaterstand hoger dan 0,40 m boven maaiveld en lager dan 0,80 m beneden maaiveld is sprake van een te natte, respectievelijk te droge situatie. De gemiddeld laagste grondwaterstand (droge periode) ondersteunt het habitattype Vochtige alluviale bossen optimaal bij een stand hoger dan 0,60 m beneden maaiveld. Bij een gemiddeld laagste grondwaterstand lager dan 0,90 m beneden maaiveld is sprake van een te droge situatie. Voor beide habitattypen dient het water een neutraal basisch tot matig zuur karakter te hebben en zeer zoet te zijn. Voor habitattype Overgangs- en trilvenen dient het water voedselarm te zijn, voor habitattype Vochtige alluviale bossen matig voedselrijk. Voor Overgangs- en trilvenen past dit niet binnen de matig tot slechte waterkwaliteit van het Leekstermeer. Uit de gegevens van het grondwatermodel Noord Nederland blijkt dat (indicatief) de gemiddelde voorjaarsgrondwaterstand in grote delen van het Leekstermeergebied varieert van net onder maaiveld tot 0,60 m beneden maaiveld1. Uit hetzelfde grondwatermodel blijkt dat (indicatief) de gemiddeld laagste grondwaterstand in grote delen van het Leekstermeergebied varieert van 0,20 m tot 1,00 m beneden maaiveld. Dit komt niet overeen met de berekende gemiddeld laagste grondwaterstand ten behoeve van het MER Waterberging Peize welke voor het Leekstermeergebied 1,00 m tot 1,60 m beneden maaiveld bedraagt. De waterkwantiteitsomstandigheden zullen lokaal geschikt zijn voor de habitattypen, maar over het algemeen een te droog karakter hebben (met name de gemiddeld laagste grondwaterstand). De komende jaren zullen echter polders 1
De resultaten uit het grondwatermodel dienen ter indicatie. Het grondwatermodel is een grootschalig model, gebaseerd op beschikbare gegevens. Door beperkte gegevens kunnen de resultaten uit het model afwijken van de werkelijke situatie.
34
600.00.02.80.00 - Beheerplan Natura 2000-gebied Leekstermeer - 30 juni 2009
rondom het Leekstermeer worden ingericht als natuurgebied en waterbergingsgebied. Hierbij zal het streefpeil worden verhoogd naar 0,83 m –N.A.P. in het Matslootgebied en 0.93 –N.A.P. in de polders zuidelijk van het Leekstermeer. In de zomerperiode kan het peil iets uitzakken waardoor een minder onnatuurlijke peilregime wordt ingesteld. Door het verhoogde streefpeil zal vernatting optreden. Met de voorgenomen vernatting zal naar verwachting een groter areaal hydrologisch geschikt worden voor de habitattypen. Voor Overgangs- en trilvenen is de verwachting dat in de komende planperiode de waterkwaliteit nog onvoldoende kan worden verbeterd. Na zes jaar zijn de omstandigheden mogelijk beter. Chemische invloeden zijn met name aan de orde in de vorm van atmosferische
CHEMISCHE INVLOEDEN
depositie met verzurende en vermestende effecten op een groot aantal voedselarme en verzuringsgevoelige habitattypen. Verder kunnen ook indirect kenmerkende diersoorten (onder andere broedvogels, reptielen insecten et cetera) worden beïnvloed door veranderingen in vegetatiestructuur en -samenstelling. Chemische invloeden kunnen verder optreden in het geval van verontreinigingen van bodem, grond- en oppervlaktewater, bijvoorbeeld bij calamiteiten. In het kader van de waterberging zullen delen van het maaiveld onder water komen te staan. Daarbij kan een sterk verhoogde fosfaatafgifte optreden vanuit de bodem. Of en in welke mate dit probleem gaat optreden, wordt de komende jaren nader onderzocht. 3 . 2 . 1
Archeologie
en
cultuurhistorie
Het gebied van het Leekstermeer is eeuwenlang te nat en ontoegankelijk voor bewoning geweest. Vanaf circa 3000 voor Christus is het gebied vrijwel volledig bedekt met veen. Uit de prehistorie zijn dan ook weinig archeologische sporen bekend. Het is mogelijk dat in het laat mesolithicum jagers-verzamelaars in het gebied hebben rondgetrokken, maar daar zijn geen concrete aanwijzingen voor gevonden. Vanaf het begin van de middeleeuwen start men vanuit de omliggende dorpen op de hogere zandgronden (Roden, Peize) met het vervenen van het gebied. De turf wordt gebruikt als brandstof. Op deze manier ontstaat ook Roderwolde als (rand)veenontginningsdorp op een kleine zandrug in het gebied. Het oude Roderwolde heeft zijn oorsprong in het noordelijker gelegen Sandebuur. Door inklinking van het veen als gevolg van de afwatering krijgt Roderwolde last van wateroverlast en verplaatst het dorp zich in de achttiende eeuw naar een zuidelijker zandrug. De drooglegging en ontwatering van gronden zijn lange tijd een probleem geweest. Tot in de negentiende eeuw heeft de zee nog invloed gehad op het gebied. De ontwatering gaat samen met de afgraving van een soms 4 m dik veenpakket. Hierdoor ontstaan op verschillende plekken plassen en waterpar-
600.00.02.80.00 - Beheerplan Natura 2000-gebied Leekstermeer - 30 juni 2009
35
tijen. De grootste daarvan is het Leekstermeer. Door deze ontwatering ontstaan lange, opstrekkende, noord-zuidgerichte percelen. Deze structuren zijn nu nog steeds goed zichtbaar in het gebied. Aan de noordkant van het Leekstermeer ligt nog een petgatencomplex als restant van de vroegere vervening. Vanuit Roderwolde in het zuiden en Lettelbert aan de noordzijde wordt het gebied vanaf de veertiende eeuw geleidelijk ontgonnen en in gebruik genomen als weide- en hooiland. Hierdoor ontstaat een karakteristieke verkaveling met lange, opstrekkende percelen vanaf de hoger gelegen bewoningsassen. Boezemlanden zijn in de loop van deze eeuw zeer sterk in oppervlakte achteruitgegaan, maar deze boezemranden zijn bij het Leekstermeer nog aanwezig. Aan de oostzijde van Roderwolde ligt potklei aan het oppervlak. Voor de monniken uit Aduard was dit een van de redenen om een uithof te stichten in de nabijheid. Deze potklei is gebruikt om de befaamde kloostermoppen te bakken. Bovendien hebben de monniken, die bekend stonden als ‘waterstaatkundigen’, waterlopen verlegd en benedenlopen van beken rechtgetrokken om de waterhuishoudkundige situatie in het gebied te verbeteren. De monniken stimuleren de handel en het vervoer over water. De landverbinding met Groningen is door de natte omstandigheden altijd problematisch, hoewel met de aanleg van de Roderwolderdijk in de middeleeuwen een goede aanzet is gedaan. Leek, Roden en Roderwolde worden havenplaatsen, door opvaarten met het Leekstermeer en het Peizerdiep verbonden. In het Natura 2000-gebied liggen opmerkelijke veenterpen. Deze veenterpen zijn relatief lage verhogingen (vaak maar enkele tientallen centimeters) in het gebied. Vermoedelijk zijn ze alleen in de zomermaanden toegankelijk geweest. Opvallend is het patroon waarin de veenterpen liggen. Ze vormen een min of meer continue, maar kromme lijn vanaf het dorp Sandebuur. Wat de functie van deze veenterpen is geweest, is onduidelijk. Mogelijk hebben ze een rol gespeeld als plek voor bierbrouwers voor de stad Groningen of als seizoenswoonplaats van herders (vetweiderij, schaapskudde). Op elke veenterp stond een huis of onderkomen van gestapelde turf. De bedijkingen en ontwatering hebben geleid tot een aantal historische dijken en watergangen. Zo dateren de Matsloot, Onlandsche sloot, Kerksloot en de Harm Bartelssloot zeker al uit het begin van de negentiende eeuw. De Roderwolderdijk staat reeds aangegeven op kaarten uit het eind van de achttiende eeuw. Op de cultuurhistorische kaart zijn de dijken langs het kanaal van Roden naar het Leekstermeer aangegeven. De bewoning heeft in en rond het Natura 2000-gebied altijd op de hogere gronden plaatsgehad. Voor een groot deel van het Natura 2000-gebied geldt daarom een lage archeologische verwachtingswaarde. Voor de hogere delen is dat een middelhoge tot hoge verwachtingswaarde. In het gebied liggen meerdere archeologische monumenten. Hierbij gaat het allemaal om huisterpen. De oude
36
600.00.02.80.00 - Beheerplan Natura 2000-gebied Leekstermeer - 30 juni 2009
kernen van Sandebuur, Roderwolde en Leutingewolde zijn vanwege hun lange bewoningsgeschiedenis eveneens archeologisch monument. Voor een overzicht van de cultuurhistorische waarden zie kaart 3.4.
Kaart 3.4 Cultuurhistorische waarden in en rond het
Leekstermeergebied (bron:
provincie Drenthe) 3 . 2 . 2
Landschappelijke
beschrijving
Het landschap in Nederland is altijd een resultante van de ondergrond (de bodem) en menselijke ingrepen die daarop zijn gepleegd. Dit komt ook duidelijk naar voren in het veenlandschap waar het Leekstermeer onderdeel van is. De basis voor dit landschap is in de middeleeuwen gelegd. Aan het begin van de middeleeuwen starten de bewoners van de esdorpen Roden en Peize met het ontginnen van het noordelijker, lagergelegen veengebied. Op de paleografische kaart van Drenthe (behorend bij het boek Het Drentse esdorpenlandschap, Theo Spek, 2004) is te zien hoe de dorpen rond die tijd zelf zijn gelegen op goed ontwaterde zand- en keileemgronden. Ze worden omgeven door grotere oppervlaktes vochtige tot natte potklei-, zand- en keileemgronden, doorsneden door riviertjes. Niet voor niets kozen de monniken van het klooster van Aduard dit gebied uit om klei te winnen voor hun befaamde kloostermoppen. Verder naar het noorden, waar het gebied van het Leekstermeer is gelegen, wordt het beeld van het landschap gedomineerd door klei-op-veengronden, waar de beekdalen overgaan in brede overstromingsvlaktes.
600.00.02.80.00 - Beheerplan Natura 2000-gebied Leekstermeer - 30 juni 2009
37
Vanuit Roden wordt het dorp Roderwolde gesticht op een wat hogere zandrug in het veengebied. Het gebied wordt in lange, smalle stroken verkaveld. Deze verkaveling is nog steeds te zien. Er is een duidelijk contrast tussen de open en uitgestrekte graslandgebieden en de meer verdichte en beplante nederzettingsgebieden. Hierbij kan worden aangetekend dat het gebied bij de dorpen eertijds meer houtwallen en singels kende, zodat de openheid van het landschap ook een vrij recent resultaat is van rationalisatie in het agrarisch grondgebruik. De dorpsstructuren van de wolden (Roderwolde, Foxwolde en Leutingewolde) in het zuiden en Lettelbert in het noorden worden gekarakteriseerd door een lint van boerderijen en woningen langs een doorgaande weg. De boerderijen staan merendeels met de voorgevel naar de weg gekeerd. Aan de vormgeving van de boerderijen zijn typisch Groningse invloeden te herleiden. Grote koprompboerderijen en boerderijen van het krimpentype zijn veel voorkomend. Opvallend is de karakteristieke rode baksteen. Vanaf de negentiende eeuw vindt er in de bebouwingslinten een verdichting plaats met arbeiderswoningen. Deze verdichting heeft zich tot op heden voortgezet. Bij Roderwolde heeft zelfs enige kernvorming plaatsgehad. Het Natura 2000-gebied zelf kenmerkt zich door een grote weidsheid. Typerend zijn de broekbossen in het gebied. Het gebied kent nauwelijks bebouwing en wegen. Daarmee is het gebied ook slecht ontsloten voor toeristisch en recreatief gebruik. Het recreatieterrein van Cnossen ligt als toeristische trekker midden in het gebied. In de nabije toekomst zal het gebied als waterbergingsgebied worden ingericht. Hiermee wordt natuur de belangrijkste functie in het gebied. Het merendeel van de weilanden zal daarmee verdwijnen. De openheid zal grotendeels blijven. Het Leekstermeergebied is gesitueerd op de overgang van de met elzensingels begroeide zandrug Tolbert-Lettelbert naar het open (klei-op-)veengebied aan de boorden van het Leekstermeer. Naast graslanden in Polder Vredewold en de oeverlanden aan het Leekstermeer omvat het terrein een verbost petgatencomplex, de Lettelberter Petten. De petten zijn, evenals de noordwestelijke hoek van het gebied, besloten van aard; de rest van het gebied is zeer open.
3.3
Biotiek 3 . 3 . 1
Vogelrichtlijn
De aanwijzing van het Leekstermeergebied als Vogelrichtlijngebied heeft betrekking op zes soorten van de Vogelrichtlijn, waaronder drie niet-broedvogels
38
600.00.02.80.00 - Beheerplan Natura 2000-gebied Leekstermeer - 30 juni 2009
en drie broedvogels. In deze paragraaf wordt de huidige situatie beschreven en worden de ecologische vereisten weergegeven. De ecologische vereisten geven de condities aan waarin de soort het best gedijt. Ingegaan wordt op de onderdelen leefgebied, voedsel en rust. In tabel 3.1 worden van de betreffende Vogelrichtlijnsoorten de instandhoudingsdoelstellingen weergegeven. De Vogelrichtlijnsoorten zijn op te delen in niet-broedvogels en broedvogels. Tabel 3.1 Vogelrichtlijnsoorten en instandhoudingsdoelstellingen (bron: ontwerpbesluit Leekstermeergebied) Vogelrichtlijn
Doelstelling oppervlak
Doelstelling
leefgebied
leefgebied
kwaliteit
populatie
Kolgans Brandgans
behoud behoud
behoud behoud
640 110
Smient
behoud
behoud
640
Porseleinhoen
behoud
behoud
≥2
Kwartelkoning
behoud
behoud
≥5
Rietzanger
behoud
behoud
≥ 10
Niet-broedvogels
Doelstelling
draagkracht
(seizoensgemiddelde)
Broedvogels
(aantal broedparen)
Opgemerkt moet worden dat de in het aanwijzingsbesluit genoemde aantallen voor kwartelkoning en porseleinhoen, de laatste 10 jaar niet zijn gehaald. De kwaliteit van de leefgebieden van deze soorten zal dus ten minste verbeterd moeten worden. Niet-broedvogels Onder de kwalificerende niet-broedvogels vallen kolgans, brandgans en smient.
HUIDIGE SITUATIE
Hoewel deze soorten in relatief kleine aantallen in Nederland ook tot broeden komen, heeft de aanwijzing alleen betrekking op in Nederland overwinterende vogels. Voor een groot deel van de overwinteringsperiode zijn de soorten afhankelijk van relatief open landschappen in het agrarische gebied. Hierbinnen zijn rustige slaapplaatsen op grotere wateren en terreinen met voldoende voedselaanbod rond deze slaapplaatsen van belang. Vanuit energetisch oogpunt is het van belang dat slaapplaats en foerageergebied op relatief korte vliegafstand van elkaar liggen. Ze kunnen met gemak een afstand van 5 km overbruggen tussen slaapplaats en foerageergebied. Kolgans en brandgans foerageren overdag en rusten 's nachts op groot open water. Dit in tegenstelling tot smient, die voornamelijk 's nachts foerageert en overdag op het water rust. Alle drie soorten zijn herbivoren (planteneters) en foerageren op een verscheidenheid aan planten, zaden en wortels. In het binnenland hebben alle een voorkeur voor eiwitrijke en goed verteerbare grassoorten. Reeds meerdere jaren worden overwinterende watervogels in het winterhalfjaar in en rond het Leekstermeergebied geteld. De tellingen vinden maandelijks plaats en worden gecoördineerd door SOVON Vogelonderzoek Nederland. Aanvullend vindt vanaf de winterperiode 2007/2008 een monitoringsproject plaats met betrekking tot kolgans, brandgans en smient in het kader van de Herinrichting Peize. Het open water van het Leekstermeer vormt een belangrijke slaapplaats voor overwinterende kolganzen, brandganzen en smienten.
600.00.02.80.00 - Beheerplan Natura 2000-gebied Leekstermeer - 30 juni 2009
39
Smient gebruikt daarnaast ook de grotere watergangen, zoals de Matsloot als slaapplaats. De in de omgeving van deze wateren gelegen gras- en bouwlanden vormen het foerageergebied. Door verruiging van een groot deel van de rond het Leekstermeer gelegen graslanden, als gevolg van gewijzigd terreinbeheer, zijn de kwantiteit en kwaliteit van geschikt foerageergebied voor herbivore watervogels binnen de begrenzing van het Leekstermeergebied de laatste jaren sterk afgenomen. Daarnaast ligt rond wegen en bebouwing als gevolg van onvoldoende rust een verstoringszone. Rond opgaande begroeiing ligt een verstoringszone als gevolg van het ontbreken van voldoende openheid. In deze verstoringszones zullen herbivore watervogels niet of minder frequent komen foerageren. Zoals eerder genoemd, kunnen de betreffende soorten met gemak een afstand van 5 km tussen slaapplaats en foerageergebied overbruggen. In dit beheerplan wordt deze afstand van 5 km, evenals in het ‘Moerasontwikkeling en herbivore watervogels rond het Leekstermeer’ (Van der Hut & Bos, 2007) en het ‘Gebiedsplan foerageergebieden voor overwinterende ganzen’ (provincie Drenthe, 2005), als maat voor belangrijk foerageergebied aangehouden. Dit houdt dus niet in dat buiten deze zone voorkomende herbivore watervogels niet tot de Leekstermeerpopulatie behoren. Zo foerageren de laatste jaren steeds meer kolganzen in het gebied ten zuidwesten van Roden, dat buiten de 5 km-zone is gelegen. Kaart 3.5 geeft een overzicht van geschikt verstoringsvrij foerageergebied voor herbivore watervogels op gras- en bouwland, binnen een straal van 5 km van het Leekstermeer, anno 2007 (bron: Van der Hut & Bos, 2007). Op kaart 3.6 wordt de werkelijke verspreiding van ganzen en smienten weergegeven op basis van maandelijkse watervogeltellingen uit de periode 1999/2000 tot en met 2003/2004 (bron: Van der Hut & Bos, 2007).
40
600.00.02.80.00 - Beheerplan Natura 2000-gebied Leekstermeer - 30 juni 2009
Kaart 3.5 Geschikt verstoringsvrij foerageergebied voor herbivore watervogels op gras- en bouwland anno 2007, binnen 5 km afstand van het Leekstermeer (bron: Van der Hut & Bos, 2007)
600.00.02.80.00 - Beheerplan Natura 2000-gebied Leekstermeer - 30 juni 2009
41
Kaart 3.6Verspreiding van herbivore watervogels in de omgeving van Leekstermeer. Weergegeven zijn de begrenzing van telgebieden en gemiddelde seizoensmaximum van herbivore watervogels in de 1999/2000 tot en met 2003/2004 (bron: Van der Hut & Bos, 2007)
42
600.00.02.80.00 - Beheerplan Natura 2000-gebied Leekstermeer - 30 juni 2009
het het
seizoenen
Op basis van het seizoensmaximum van maandelijkse watervogeltellingen komt naar voren dat het aantal kolganzen over de winterperioden van 1996/1997 tot en met 2004/2005 sterk is gedaald. Tellingen uit de winterperioden van 2005/2006 tot en met 2007/2008 laten echter weer een toename zien (Van der Hut & Bos, 2007 en Van der Jeugd & Ottens, 2008). De aantallen brandganzen en smienten fluctueren over de periode 1995/1996 tot en met 2007/2008 (Van der Hut & Bos, 2007 en Van der Jeugd & Ottens, 2008). Volledige gegevens van seizoensgemiddelden (gemiddelde van 12 opeenvolgende tellingen van juli tot en met juni van het volgend jaar) zijn niet voorhanden. In grafiek 3.1 wordt een overzicht gegeven van de aanwezigheid van kolgans (seizoensgemiddelde) in het Drentse deel van het Leekstermeergebied op basis van losse tellingen van W. van Boekel.
1600 1400 1200 1000 800 600 400 200 0 2000-2001
2001-2002
2002-2003
2003-2004
2004-2005
2005-2006
2006-2007
2007-2008
2008-2009
2000-2009
Grafiek 3.1 Seizoensgemiddelde van kolgans in Drentse deel van het Leekstermeergebied (bron: tellingen W. van Boekel)
In grafiek 3.2 en 3.3 wordt respectievelijk een overzicht gegeven van de aanwezigheid van kolgans en brandgans (seizoensgemiddelde) in het Groningse deel (06/07 tot en met 08/09) en het Drentse deel (00/01 tot en met 08/08) van het Leekstermeergebied en de Peizer- en Eeldermaden op basis van maandelijkse tellingen in het winterseizoen van R. Oosterhuis en R. Blaauw. Aangezien de tellingen voor alle drie de gebieden standaard in hetzelfde weekend plaatsvinden, kunnen de aantallen bij elkaar worden opgeteld. 1600
1400
1200
1000
800
600
400
200
0 2000-2001
2001-2002
2002-2003
2003-2004
2004-2005
2005-2006
2006-2007
2007-2008
2008-2009
Grafiek 3.2 Seizoensgemiddelden van kolgans in Groningse deel (rood, voor 2006 geen telgegevens) en Drentse deel (oranje) van het Leekstermeergebied en de Peizer- en Eeldermaden (blauw) (bron: tellingen R. Oosterhuis en R. Blaauw)
600.00.02.80.00 - Beheerplan Natura 2000-gebied Leekstermeer - 30 juni 2009
43
600
500
400
300
200
100
0 2000-2001
2001-2002
2002-2003
2003-2004
2004-2005
2005-2006
2006-2007
2007-2008
2008-2009
Grafiek 3.3 Seizoensgemiddelden van brandgans in Groningse deel (rood, voor 2006 geen telgegevens) en Drentse deel (oranje) van Leekstermeergebied en de Peizeren Eeldermaden (blauw) (bron: tellingen R. Oosterhuis en R. Blaauw)
De gegevens van de grafieken zijn niet representatief voor het aantal kolganzen en brandganzen dat gebruikmaakt van het Leekstermeer(gebied). De tellingen hebben betrekking op een gebied dat vele malen kleiner is dan de eerdergenoemde zone van 5 km rond het Leekstermeer. De gegevens geven wel een trend weer. Kolgans, brandgans en smient verblijven relatief kort in het Leekstermeergebied. De piek met de grootste aantallen ligt in de maand december (zie figuur 3.7).
Figuur 3.7. Seizoensverloop van kwalificerende watervogels in het Leekstermeergebied.
Weergegeven
zijn
maandgemiddelden
van
kolgans, brandgans en smient in de seizoenen 1999/2000 tot en met 2003/2004 (bron Van der Hut & Bos, 2007)
ECOLOGISCHE VEREISTEN
Kolgans -
Leefgebied
De kolgans heeft voorkeur voor open landschappen in het agrarisch gebied. Van belang zijn rustige en roofdiervrije slaapplaatsen op grotere wateren en terreinen met voldoende voedselaanbod binnen een straal van maximaal 20 km
44
600.00.02.80.00 - Beheerplan Natura 2000-gebied Leekstermeer - 30 juni 2009
(meestal <10 km) rond de slaapplaatsen. De soort is overwegend te zien in open agrarisch gebied, vooral in cultuurgrasland en concentreert zich daar in groepen, soms gemengd met brandgans en kleine rietgans. Na aankomst in het najaar verblijft de soort ook bij akkers met oogstresten voorzover die niet zijn ondergeploegd. Plaatselijk, of tijdens streng winterweer, foerageert de kolgans ook op andere akkers. De soort gebruikt deels vaste 'traditionele' pleisterplaatsen,
maar
hij
verplaatst
zich
veelvuldig
over
verschillende
pleisterplaatsen gedurende de winter, zowel binnen de regio als daarbuiten. Bij aanhoudende strenge vorst beperkt het verspreidingsgebied van de kolgans zich min of meer tot graslandgebieden die op korte afstand, doorgaans tot 5 km, van nog ijsvrij open water liggen. Meestal blijft de kolgans dan nabij het IJsselmeer en langs de Rijntakken. De vogels ondernemen dan frequente drinken poetsvluchten en kunnen langdurig op specifieke percelen verblijven. -
Voedsel
De kolgans is een planteneter die foerageert op een verscheidenheid aan planten, zaden en wortels. Gedurende een korte periode in november-december voedt hij zich ook met oogstresten van vooral suikerbiet. In de overwinteringsgebieden eet de kolgans veel grassen en incidenteel ook ingezaaid wintergraan, vaak tijdens vorst. In ondergelopen uiterwaarden of grasland foerageert de soort ook op worteldelen. Vanwege de hogere biomassaproductie zoekt de kolgans zijn voedsel vooral in cultuurgrasland en in veel mindere mate in extensief beheerde graslandreservaten. De in Nederland overwinterende kolganzen foerageren vrijwel volledig op de uitgestrekte agrarische graslanden in de noordelijke provincies en in het rivierengebied. Kolganzen slapen op veilige en rustige open waterpartijen, binnen een dagelijks af te leggen vliegafstand van de belangrijkste voedselgronden. -
Rust
Door hun voorkeur voor overwegend open landschap is de kolgans gevoelig voor verdichting van het landschap door wegen, bebouwing en beplantingen. Verstoringseffecten zijn bij deze soort gemeten bij windmolens op 400 m-600 m afstand, bij wegen op 80 m-600 m afstand en bij bebouwing op 100 m-600 m afstand. De precieze afstand hangt af van de omstandigheden ter plaatse. De soort is ook gevoelig voor verstoring door landbouwwerkzaamheden, vliegverkeer (laagvliegende vliegtuigen en helikopters) en jacht, en plaatselijk ook voor recreatie. Afname van aantallen wordt gemeld bij extensivering van graslandpercelen. Zulke percelen hebben een lagere draagkracht als voedselbron door minder bemesting en ze bevatten veel vezelige grassoorten en kruiden. Daarom zijn ze minder aantrekkelijk voor de kolgans dan intensief benut agrarisch grasland. De soort is gevoelig voor barrières zoals windmolenparken en hoogspanningsleidingen bij pendelbewegingen tussen voedselterrein en slaapplaats.
600.00.02.80.00 - Beheerplan Natura 2000-gebied Leekstermeer - 30 juni 2009
45
Brandgans -
Leefgebied
De brandgans komt vanouds vooral voor op kwelders en schorren in wadgebieden en estuaria (Waddenzee, Deltagebied). Tegenwoordig, na toename van de populatie en een aangepaste winterstrategie, verblijven ze ook in grote aantallen in open agrarisch gebied, vooral op cultuurgrasland. De soort heeft een sterke neiging tot het vormen van grote concentraties. De soort heeft een voorkeur voor voedselgebieden die minder dan 10 km zijn verwijderd van grote open wateren. Die kunnen variëren van intergetijdengebieden, estuaria, grote meren tot grote rivieren. De soort is tamelijk honkvast (traditioneel) in gebruik van slaapplaats en voedselterrein en kent minder uitwisseling tussen gebieden in de loop van het winterhalfjaar dan de kolgans. Het specifieke gebruik van voedselgebieden en slaapplaatsen door het jaar heen hangt af van de draagkracht van de voedselterreinen. Na aankomst in het najaar verblijven de brandganzen vooral in de oorspronkelijke voedselgebieden, op kwelders en schorren. Vanaf oktober-november komen ze in toenemende mate in agrarisch gebied voor en vanaf maart weer vooral op kwelders en schorren. Vanaf april verblijven de brandganzen vrijwel uitsluitend in buitendijkse terreinen, maar maken ze incidenteel nog korte foerageervluchten naar agrarisch gebied. Bij het foerageren op zoute vegetatie (zeekraal) is de nabijheid van zoet water van belang voor drinkvluchten. De brandgans is minder goed aangepast aan zoute omstandigheden dan de rotgans. Door specifieke voorkeur voor begraasde graslandpercelen is de soort erg gevoelig voor extensivering van graslandbeheer en verlaging van de begrazingsdruk van vee. Omvorming van grasland in akkers zal eveneens tot verminderde draagkracht leiden. -
Voedsel
Brandganzen zijn planteneters en foerageren op diverse grassen, ook wel op blad, stengels of wortels van biezen of russen en andere kruidachtige planten. Hun lichaamsbouw en verteringssysteem zijn sterk aangepast aan eiwitrijke en goed verteerbare vegetatie. Bij grasland, kwelders en schorren heeft de brandgans voorkeur voor percelen die al zijn afgegraasd door bijvoorbeeld vee. Ze houden vooral van door schapen beweide percelen, omdat dat resulteert in een zeer korte en eiwitrijke grasmat. De brandgans benut vooral in najaar en voorjaar ook andere kwelderbegroeiingen. In agrarisch gebied foerageert de soort overwegend op intensief agrarisch cultuurgrasland, in oktober-november ook in toenemende mate op oogstafval van vooral suikerbieten. In de winter foerageert de brandgans plaatselijk ook op ingezaaid wintergraan; in het late voorjaar eveneens incidenteel op winter- en zomergraanpercelen. Dat gebeurt vooral indien door droogte en/of lage temperaturen de ontwikkeling van de vegetatie op kwelders en schorren traag op gang komt. -
Rust
Door optreden in grote groepen is de brandgans gevoelig voor verstoring. De belangrijkste verstoringsbronnen zijn vooral landbouwwerkzaamheden, jacht, recreatie en laagvliegverkeer van vliegtuigen en helikopters. In vergelijking met andere ganzensoorten houdt de soort gemiddeld grotere afstanden aan tot
46
600.00.02.80.00 - Beheerplan Natura 2000-gebied Leekstermeer - 30 juni 2009
windmolens (350 m-600 m), wegen (100 m-150 m) en gebouwen (100 m200 m). Alle afstanden zijn afhankelijk van andere omstandigheden ter plaatse. De brandgans wordt snel opgeschrikt door roofvogels, reigers en hazen. De soort is gevoelig voor eventuele barrières zoals windmolenparken en hoogspanningsleidingen bij pendelbewegingen tussen voedselterrein en slaapplaats. Smient -
Leefgebied
De smienten verblijven in estuaria, 'wetlands' en graslanden die in de nabijheid van vaarten, plassen en meren liggen. Vooral in het eerste deel van het najaar/winterseizoen is de soort veel te zien in estuaria en getijdengebieden. Daarna zoekt de soort steeds meer het open agrarische gebied in het binnenland op. Smienten rusten daar overdag op vaarten, plassen en meren en vliegen dan 's avonds bij het invallen van de duisternis naar de voedselgebieden in cultuurgrasland. Rustplaatsen en voedselgebieden liggen soms wel op 10 km afstand van elkaar, mogelijk ook verder. Overdag foerageert een deel van de vogels ook in de directe nabijheid van de rustplaats (taluds, oevers, aangrenzende percelen). -
Voedsel
Smienten zijn planteneters die op een grote verscheidenheid aan planten, zaden en wortels kunnen foerageren. Aan de kust behoren diverse algensoorten tot het menu, in het binnenland wordt veel gras gegeten. In estuaria en getijdengebieden zoeken ze deels aquatisch voedsel, zoals groenwieren of zeegras (indien beschikbaar). Op kwelders en schorren eten ze de zaden van onder andere zeekraal. Later in het seizoen wordt meer en meer op natte graslanden gefoerageerd. Het foerageren doen de smienten vooral 's nachts, overdag rusten de vogels op het water. Als de voedselbronnen aan de kust uitgeput raken, schakelt de soort meer en meer over op graslanden in het binnenland. De smient heeft een vergelijkbare voedselstrategie als een kleine ganzensoort zoals de brandgans. In het binnenland vertoont de smient voorkeur voor eiwitrijke en goed verteerbare grassoorten (of jonge scheuten), die hij graag zoekt op vochtige of deels geïnundeerde graslanden (in verband met frequente drinkvluchten). -
Rust
Directe verstoring van de overdag meestal rustende smienten treedt op bij afstanden van 90 m (wandelaars) tot meer dan 100 m (watersporters). Surfers werken meer verontrustend dan zeil- of motorboten. De mate van verstoring beïnvloedt de keuze van de dagrustplaatsen, maar omdat de soort in het binnenland voornamelijk 's nachts foerageert, hoeft dit niet automatisch tot verlies van voedselgebied te leiden. In gebieden waar aquatisch wordt gefoerageerd, is de soort gevoelig voor veranderingen in waterkwaliteit die de beschikbaarheid van groenwieren of zeegras bepalen. Extensivering van graslandbeheer en/of betere drainering van natte graslanden werken negatief door in de draagkracht van een gebied. Windturbines en hoogspanningsleidingen kunnen het pendelen (connectiviteit) tussen voedselgebied en slaapplaats be-
600.00.02.80.00 - Beheerplan Natura 2000-gebied Leekstermeer - 30 juni 2009
47
lemmeren of een deel van het voedselgebied vanwege storende werking (verstoringsafstand 400 m) ongeschikt maken. Broedvogels HUIDIGE SITUATIE
Onder de kwalificerende broedvogels vallen porseleinhoen, kwartelkoning en rietzanger. Voor alle drie soorten geldt dat de aanwijzing betrekking heeft op broedvogels. De Nederlandse broedvogels zijn trekvogels die overwinteren in Afrika. Voor porseleinhoen en rietzanger vormen de moerasvegetaties het broedgebied, voor kwartelkoning zijn dit de kruidenrijke vegetaties. Monitoring van broedvogels in het Leekstermeergebied vindt niet gebiedsdekkend plaats. Met name vogelsoorten die voorkomen in riet en ruigten worden niet volledig meegenomen tijdens inventarisaties. Van rietzanger is daarom binnen het Leekstermeergebied een onvoldoende verspreidingsbeeld bekend. Uit gegevens van Het Groninger Landschap blijkt dat de rietzanger in vrij hoge dichtheden voorkomt in de rietkraag aan de noordwestzijde van het Leekstermeer (Oosterhuis, 2007 en ongepubliceerde gegevens Oosterhuis, 2008). Op deze gronden waren in de periode 2006 tot en met 2008 respectievelijk minimaal 37, 42 en 67 broedparen aanwezig. Uit telgegevens van Staatsbosbeheer blijkt dat de rietzanger in 2008 met 44 broedparen aanwezig was in de zuid- en oostoever van het Leekstermeer (inclusief Matsloot tot gemaal) en de Polder Matsloot/Roderwolde (tussen Matsloot en Onlandse Dijk). Voor de overige terreindelen van Staatsbosbeheer worden voorzichtige schattingen gedaan van 47 broedparen (persoonlijke mededeling R. Blaauw). De werkelijke aantallen zullen vast hoger liggen. Het totaal aantal broedparen van rietzanger komt hiermee voor het broedseizoen van 2008 op 158 broedparen. Voor kwartelkoning is eveneens geen volledig verspreidingsbeeld aanwezig door het ontbreken van structurele inventarisatiegegevens. De in tabel 3.2 aangegeven aantallen betreffen dan ook de minimale aantallen broedparen van de soort binnen het Leekstermeergebied. De kwartelkoning is binnen het Leekstermeergebied een zeer schaarse broedvogel die niet jaarlijks tot broeden komt. In het broedseizoen van 1998 was er een sterke invasie van kwartelkoning in geheel Nederland. Dit komt ook in de onderstaande tabel naar voren. Kaart 3.8 geeft een overzicht van de ligging van kwartelkoningterritoria in 1998. Tabel 3.2 Minimale aantallen broedparen van kwartelkoning in het Leekstermeergebied 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008
48
SBB terreinen
8
0
0
0
1
2
0
0
0
0
0
HGL terreinen
-
-
-
-
-
-
-
0
1
0
0
600.00.02.80.00 - Beheerplan Natura 2000-gebied Leekstermeer - 30 juni 2009
Kaart
3.8
Ligging
kwartelkoningterritoria
in
invasiejaar
1998
(bron: provincie Drenthe)
Van porseleinhoen is alleen een broedgeval bekend uit de jaren zeventig (mondelinge mededeling Oosterhuis, 2008). Het betrof een territorium dat was gelegen in de rietkraag aan de noordwestzijde van het Leekstermeer. Porseleinhoen -
ECOLOGISCHE VEREISTEN
Leefgebied
De broedbiotoop van porseleinhoen bestaat uit open moerassige terreinen van minimaal 1-2 ha met matig voedselrijk water. De vogel zoekt een permanent (of periodiek) natte situatie van ongeveer 10 cm tot 35 cm diep water met een weelderige vegetatie van biezen, zeggen, lisdodden en andere moerasplanten (hoogte 0,5 m-1 m). Naast moerassen zijn ook laat in het voorjaar geïnundeerde uiterwaarden (graslanden) geschikt als broedbiotoop. Het porseleinhoen maakt zijn nest in dichte vegetaties van riet, zeggen of grassen boven of nabij ondiep water. -
Voedsel
Het porseleinhoen voedt zich in hoofdzaak met insecten en kleine weekdieren, die hij zoekt in de omgeving van de nestplaats langs slikranden en onder de dekking van een weelderige vegetatie. De moerasvegetatie mag niet te dicht van structuur zijn, opdat het dier er goed doorheen kan lopen. -
Rust
Het porseleinhoen heeft een matige verstoringsgevoeligheid, omdat hij zich tussen de vegetatie verbergt (verstoring bij <100 m afstand). Ook de gevoeligheid voor verstoring van zijn leefgebied is matig, omdat de vogel in redelijk besloten landschappen leeft. Over een effect van verstoring op de populatie is niets bekend. Aangezien de soort veelal broedt in zeer ontoegankelijk terrein
600.00.02.80.00 - Beheerplan Natura 2000-gebied Leekstermeer - 30 juni 2009
49
is de invloed van recreatie waarschijnlijk niet van veel betekenis. Verstoring door recreanten zal echter gemakkelijker optreden in kleinere gebieden dan in grotere. Vooral kanoërs en wandelaars die moerassige gebieden opzoeken, hebben mogelijk een verstorend effect. Kwartelkoning -
Leefgebied
De broedhabitat van de kwartelkoning kenmerkt zich door een meer dan 20 cm hoge, gesloten, kruidenrijke vegetatie. De moerasvegetatie mag niet zo dicht van structuur zijn dat het dier er niet goed meer doorheen kan lopen. In Nederland wordt de kwartelkoning vooral gevonden in extensief onderhouden kruiden- en bloemrijke hooilanden in rivier- en beekdalen. In de provincie Groningen (Oldambt) komt een belangrijke populatie voor in een aantal velden met vroeg opkomende ingezaaide gewassen zoals luzerne, karwij, graszaad en wintertarwe. Vestigingen in natuurontwikkelingsgebieden komen voor, maar lijken gebonden aan de pionierfase in de eerste jaren na de inrichting. Volgens sommigen heeft de kwartelkoning een voorkeur voor in de winter overstroomde hooilanden. Dat het dier daar vaak voorkomt, is echter een gevolg van de gemiddeld latere maaidatum van zulke hooilanden en niet van een directe voorkeur voor deze natte biotopen. De broedbiologie is in Nederland niet in detail onderzocht. Buitenlands onderzoek wijst op sterk verschillende territoriumgroottes: meestal kleiner dan 30 ha, maar variërend van 3 ha tot 51 ha. Twee broedsels per jaar zijn nodig om de geringe overlevingskans te compenseren. Daarom moet de broedhabitat over een lange periode beschikbaar zijn, van half mei tot begin september. -
Voedsel
Tijdens het broedseizoen worden vooral insecten, slakken en ander klein gedierte gegeten. In de rest van het jaar vormen zaden de hoofdmoot van het menu van de kwartelkoning. -
Rust
De kwartelkoning is matig verstoringsgevoelig (verstoring bij <100 m afstand). Ook de gevoeligheid voor verstoring van het leefgebied is matig, omdat de vogel verborgen in dichte vegetatie in halfopen landschap leeft. Of verstoring door recreanten een effect op de populatie heeft, is onduidelijk. In het verleden waren veel broedlocaties ontoegankelijk voor het publiek. Tegenwoordig broedt de soort echter veel in natuurontwikkelingsgebieden in de uiterwaarden, die zijn opengesteld. Vooral wandelaars hebben mogelijk een verstorend effect. Rietzanger -
Leefgebied
De broedbiotoop van de rietzanger bestaat uit vochtige tot vrij droge overjarige rietkragen, rietlanden en kruidenrijke ruigten, zoals die zijn te vinden in moerassen, kanalen, sloten, meren, rivieren en grienden en broekbossen. De nestplaats bevindt zich in de 'kniklaag' van overjarige rietlandvegetaties ofwel
50
600.00.02.80.00 - Beheerplan Natura 2000-gebied Leekstermeer - 30 juni 2009
de onderlaag van ruigtekruiden en lage struiken van voornamelijk wilgen. Het nest vindt steun op de vegetatie. In lijnvormige moerasvegetaties nestelt de rietzanger alleen als de vegetaties een minimale breedte van circa 5 m hebben. Het voedsel wordt gezocht in de onder- en bovenlaag van rietland, kruidenrijk grasland, ruigtezones en houtopslag. -
Voedsel
Het voedsel van de rietzanger bestaat voornamelijk uit luizen en ook wel uit andere geleedpotigen. -
Rust
Net zoals bij de snor is de verstoringsgevoeligheid van de rietzanger matig groot (verstoring bij <100 m afstand). Ook de gevoeligheid voor verstoring van het leefgebied is matig: het betreft een besloten landschap. Omdat het merendeel van de populatie broedt in ontoegankelijke en afgesloten gebieden, is een effect van verstoring op de populatie waarschijnlijk niet aan de orde. Onderzoek heeft geen eenduidige relatie gevonden tussen de dichtheid van rietbewonende vogels en de hoge intensiteit van waterrecreatie. Een studie rapporteerde negatieve effecten van waterrecreatie met name voor de rietzanger, terwijl andere studies geen effect konden aantonen. Hoge recreatiedruk, wanneer moerasvegetaties worden betreden en er met bootjes in het riet wordt gevaren, kan een negatief effect op de rietzangerpopulatie hebben. Bij deze soort vormt vooral waterrecreatie een bedreiging. 3 . 3 . 2
Complementaire
doelen
De instandhoudingdoelstelling van het Vogelrichtlijngebied heeft mede betrekking op één of meer complementaire doelen die zijn gesteld voor habitattypen en -soorten die zijn opgenomen in respectievelijk bijlage I of bijlage II van de Habitatrichtlijn. De rechtsgrondslag voor complementaire doelen is artikel 10a, derde lid, Natuurbeschermingswet 1998. Het betreft in het gebied voorkomende habitattypen en -soorten, maar het gebied is niet aangewezen als Habitatrichtlijngebied. De reden dat voor complementaire doelen is gekozen, is dat daarmee binnen het netwerk van Natura 2000 een bijdrage wordt geleverd aan de realisering van het landelijk doel voor de betreffende habitattypen en -soorten. Complementaire doelen zijn geformuleerd voor: a.
habitattypen en -soorten met een zeer ongunstige staat van instandhouding;
b.
habitattypen en -soorten met een matig ongunstige staat van instandhouding en tevens een lage landelijke dekking en/of onvoldoende geografische spreiding.
In deze paragraaf wordt de huidige situatie beschreven en worden de ecologische vereisten weergegeven. In tabel 3.3 worden de complementaire soorten en habitattypen met de instandhoudingsdoelstellingen weergegeven. De complementaire doelen zijn op te delen in habitattypen en habitatsoorten.
600.00.02.80.00 - Beheerplan Natura 2000-gebied Leekstermeer - 30 juni 2009
51
Tabel 3.3 Complementaire soorten en habitattypen en instandhoudingsdoelstellingen (bron: ontwerpbesluit Leekstermeergebied) Complementaire doelen
Habitattypen
Overgangs-
en
Instandhoudings-
Instandhoudings-
Instandhoudings-
doelstelling
doelstelling
doelstelling
oppervlak
kwaliteit
populatie
uitbreiding
verbetering
behoud
behoud
behoud
behoud
trilvenen Bossen op alluviale grond met Almus glutinosa en fraxinus exselsior Habitatsoort
zeggekorfslak
behoud
Habitattypen Het Leekstermeergebied is complementair aangewezen voor de twee habitattypen Overgangs- en trilvenen (H7140 subtype A) en Vochtige alluviale bossen (H91E0 subtype C). In tabel 3.4 is voor beide habitattypen de natuurwaarde op landelijk niveau uiteengezet. De waarde wordt bepaald aan de hand van de staat van instandhouding (SVI), de relatieve bijdrage (RB), de potentiële relatieve bijdrage (RB-potentieel) en de instandhoudingsdoelstellingen. In bijlage 1b is het gebiedendocument van het Leekstermeergebied opgenomen waarin de habitattypen en doelen uitgebreid worden beschreven. Tabel 3.4 Staat van instandhouding en instandhoudingsdoelstellingen van de habitattypen (bron: Ministerie van LNV) Habitattype
Code
SVI
RB
RBpotentieel
Instandhoudingsdoelstelling Oppervlakte
Overgangs en trilvenen
H7140A
Vochtige alluviale bossen
H91E0C Matig ongunstig
Zeer ongunstig
Kwaliteit
+
+
Uitbreiding
Verbetering
+
+
Behoud
Behoud
Relatieve bijdrage - Geringe oppervlakte (minder dan 2%) en grotendeels matige kwaliteit +
Zeer grote oppervlakte (meer dan 15%) en grotendeels van matige kwaliteit; of grote oppervlakte (van 2% tot en
met 15%); of geringe oppervlakte (minder dan 2%) met grotendeels goede kwaliteit ++ Zeer grote oppervlakte (meer dan 15%) en grotendeels goede kwaliteit; of bijzondere kwaliteit of bijzondere geografische ligging in combinatie met goede kwaliteit
HUIDIGE SITUATIE
Overgangs- en trilvenen (subtype A) Het habitattype Overgangs- en trilvenen bevat een soortenrijke veenbegroeiing van betrekkelijk voedselarme tot matig voedselrijke omstandigheden en bestaat uit mosrijke, op het water drijvende plantenmatten. Van de vaatplanten voeren schijngrassen de boventoon en in de moslaag domineren slaapmossen. In trilvenen kunnen zeldzame orchideeën groeien. Het habitattype komt voor onder natte neutraal/basische waterstandplaatsen tot matig zure standplaatsen. Het habitattype prefereert een matig voedselarm tot matig voedselrijke, zoete omgeving. Verlanding die begint in het open water van sloten, plassen en petgaten resulteert uiteindelijk in dit habitattype. Het verlandingsproces wordt voorafgegaan door begroeiingen van open water, zoals drijftil en krabbenscheergemeenschappen (habitattype H3150).
52
600.00.02.80.00 - Beheerplan Natura 2000-gebied Leekstermeer - 30 juni 2009
Kenmerken en eigenschappen van een goede structuur en functie zijn: -
stabiele hoge peilen;
-
hoge soortenrijkdom (>20 per m2);
-
geen overstroming met eutroof oppervlaktewater;
-
contactzone basenrijk grondwater (of oppervlaktewater) en regenwater;
-
jaarlijks zomermaaien;
-
ontwikkelingsduur: circa 20 jaar bij goede terreincondities;
-
geen of weinig opslag van struweel (<10%);
-
gelaagde vegetatiestructuur met een goed ontwikkelde moslaag (>30%);
-
optimaal functionele omvang: vanaf enkele hectares.
In de huidige situatie komt het habitattype in het Leekstermeergebied niet voor. In de Polder Vredewold is wel een gebiedje aanwezig waar de actuele plantengroei richting trilveen kan gaan. Ook op andere plaatsen zijn vermoedelijk potenties voor de ontwikkeling van trilveen aanwezig. De belangrijkste randvoorwaarde is verbetering van de waterkwaliteit. Over zes jaar zijn de omstandigheden voor trilveen waarschijnlijk beter. -
De toekomstige peilen en het toekomstige waterbeheer zijn gunstig voor de ontwikkeling van genoemde vegetatietypen. De waterstand zal hoog zijn en ook in droge perioden niet ver zakken.
-
De eerste jaren zal er vermoedelijk veel fosfaat vrijkomen bij het verhogen van het waterpeil. Dit gaat de mogelijkheden voor het habitattype de komende jaren ernstig beperken.
-
Het habitattype ontwikkelt zich onder een beheer van zomermaaien. Dat houdt in dat de plaats waar het voorkomen van het habitattype in het Leekstermeergebied kansrijk zou zijn, bereikbaar moet zijn voor beheerders.
-
Dispersie van soorten zou een probleem kunnen zijn. De vereiste vegetatietypen zijn niet in de buurt. Dat betekent dat slechte verspreiders nog langer op zich laten wachten.
Gevoeligheden en bedreigingen voor Overgangs- en trilvenen zijn de volgende: -
Verdroging door grote fluctuaties van de waterstand.
-
Het habitattype is zeer gevoelig voor een te hoge stikstofdepositie en
-
Het fosfaatgehalte van het water mag niet te hoog zijn (minder dan
andere bronnen van vermesting. 0,015 mg fosfaat totaal per liter water), want bij te hoge gehaltes komt de verlanding vanuit krabbenscheervegetaties niet op gang. Krabbenscheer is ook zeer gevoelig voor sulfaat. Vochtige alluviale bossen (subtype C) Het habitattype Vochtige alluviale bossen omvat bossen die groeien op beekof rivierafzettingen en direct onder invloed staan van beek- of rivierwater. In brongebieden van beekdalen wisselen deze bossen af met natte bossen waarin zwarte els op de voorgrond treedt. Ook deze zogenoemde elzenbroekbossen worden tot dit habitattype H91E0 gerekend. Het habitattype groeit onder natte omstandigheden. Dit wordt onder meer veroorzaakt door inundatie. Hier-
600.00.02.80.00 - Beheerplan Natura 2000-gebied Leekstermeer - 30 juni 2009
53
door is de bodem licht voedselrijk tot zeer voedselrijk. De pH is basisch tot matig zuur. Het subtype C, de beekbegeleidende bossen, bevindt zich voornamelijk in beekdalen en langs kleinere rivieren van de hogere zandgronden en vertoont veel overeenkomst met het vochtige hardhoutooibos. Het bevat echter een typische ondergroei met veel voorjaarskruiden. Verspreid in het Leekstermeergebied zijn enkele Vochtige alluviale bossen aanwezig waarvan de Lettelberter Petten, gelegen in de Polder Vredewold, met ongeveer 15 ha de grootste is. In het zuidoosten van het gebied ligt het Groot Waal dat ongeveer 6 ha beslaat. De overige bossen liggen verspreid over het gebied en hebben kleine oppervlakten (kaart 3.7). De bossen hebben een gezamenlijke oppervlakte van circa 22 ha. Noemenswaardig is het voorkomen van de paddenstoelensoort dubbelgangerbundelzwam (Pholiota limonella) in n van de bossen. Deze soort staat op de Rode Lijst vermeld als ‘verdwenen uit Nederland’, maar is hier herontdekt.
Kaart 3.9 Aanwezigheid van habitattype Vochtige alluviale bossen, subtype C, in en rond het Leekstermeergebied
Ondanks het feit dat het habitattype geen primair instandhoudingsdoel betreft, kan het gebied bijdragen aan de gunstige staat van instandhouding van het habitattype in Nederland. Daarom is de relatieve bijdrage van het gebied voor het habitattype als groot beoordeeld.
54
600.00.02.80.00 - Beheerplan Natura 2000-gebied Leekstermeer - 30 juni 2009
Overgangs- en trilvenen (subtype A)
ECOLOGISCHE VEREISTEN
Toevoer van ijzerrijk en basenrijk grondwater is gewenst voor de instandhouding en ontwikkeling van het habitatsubtype. Sulfaatrijk oppervlaktewater is zeer ongewenst, aangezien het de vorming van kraggen tegengaat. Het subtype is zeer gevoelig voor stikstofdepositie. Vochtige alluviale bossen (subtype C) De meeste vormen van het habitatsubtype zijn gevoelig voor veranderingen in de hydrologie in de vorm van grondwaterstandsdaling of afname van kwel. Op plekken die regelmatig overstromen, kan daarnaast een te hoge voedselrijkdom van het overstromende beekwater en het afgezette beekslib en/of een toename van overstromingen zorgen voor eutrofiëring en verruiging van de vegetatie. Bij bronbossen vormt bemesting in de hoger gelegen intrekgebieden een potentiële bedreiging voor de kwaliteit van het toestromende grondwater, omdat het kan leiden tot verhoogde gehaltes aan sulfaat en nitraat in het uittredende bronwater. Verdroging van vogelkers-essenbossen leidt tevens tot verzuring, aanplant van eik of - in sterk verdroogde situaties zelfs beuk en naaldhout - versterkt deze ontwikkeling. De botanische waarde van licht verdroogde vormen van het vogelkers-essenbos kan deels worden hersteld door gebruik te maken van boom- en struiksoorten met 'rijk', goed verterend bladstrooisel. In bossen met geëutrofieerde bovengronden is het daarbij van belang dat niet teveel licht tot de bosbodem kan doordringen. Subtype C is gevoelig voor stikstofdepositie. Habitatrichtlijnsoort Het Leekstermeergebied is complementair aangewezen voor de Habitatricht-
HUIDIGE SITUATIE
lijnsoort zeggekorfslak. Het voorkomen van zeggekorfslak in het Leekstermeergebied is vrij recent (april 2004) ontdekt. De vondst maakte destijds duidelijk dat de soort in Nederland ook buiten Zuid-Limburg voorkwam. Als gevolg van een verhoogde inventarisatie-inspanning in de daarop volgende jaren werd de soort ook in andere provincies aangetroffen. In Nederland komt zeggekorfslak vooral voor in moerassen en broekbossen met een dichtbegroeide tot ijle ondergroei van moeraszegge en dan met name in elzenbroekbossen. De soort wordt hier voornamelijk aangetroffen op de bladeren van de moeraszegge, de primaire waardplant in Nederland. Zeggekorfslak komt in Nederland vrijwel alleen voor op plaatsen die continu door kwel worden gevoed. Waarschijnlijk is de soort indirect afhankelijk van de samenstelling van de kwel. De zeggekorfslak is hermafrodiet (heeft zowel de mannelijke als de vrouwelijke geslachtsorganen) en bevrucht zich in de meeste gevallen zelf. De grootte van de populatie kan in opeenvolgende jaren aanzienlijk verschillen. De dieren komen als volwassen exemplaar de winter door. De soort foerageert op roesten, die zich op en in de bladeren bevinden. Roesten vormen een bepaalde groep van schimmels, die de cellen van de bladeren aantasten. De belangrijkste waardplant van zeggekorfslak, moeraszegge, is aan te treffen in een breed en gevarieerd spectrum van oever-, moeras-, grasland- en bosve-
600.00.02.80.00 - Beheerplan Natura 2000-gebied Leekstermeer - 30 juni 2009
55
getaties, die niet gemakkelijk onder één noemer zijn te brengen. Moeraszegge gedijt zowel in ondiep water als op matig vochthoudende plaatsen en in milieus met aanzienlijke waterstandwisselingen. Behalve deze verticale waterbeweging, verdraagt de soort ook horizontale waterstroming goed, getuige het voorkomen binnen het overstromingsbereik van rivieren en aan beekoevers. In eenmaal per jaar gemaaid terrein handhaaft de soort zich met redelijke vitaliteit, evenals op matig beschaduwde plaatsen. Meer dan diverse andere forse zeggen komt moeraszegge in hooilanden en bossen tot bloei en vruchtzetting. Moeraszegge verdraagt beweiding naar verhouding beter dan andere grote zeggen, al vormt de soort dan slechts verspreid staande scheuten. Tijdens een excursie in 2004 werd zeggekorfslak aangetroffen in het Lettelberterdiep (Boesveld, 2005). In 2005 heeft in het kader van het MER Waterberging Herinrichting Peize (Buro Bakker, 2005) nieuw onderzoek plaatsgevonden naar de aanwezigheid van de soort in en rond het Leekstermeergebied. De soort werd hierbij binnen het Leekstermeergebied op twee nieuwe locaties vastgesteld. In het kader van de ‘Inhaalslag Verspreidingsonderzoek Mollusken van de Europese Habitatrichtlijn’ werd de soort in 2006 in acht van de twaalf kilometerhokken waarin het Leekstermeergebied ligt, aangetroffen (Boesveld, 2007). Uit recent onderzoek van Het Groninger Landschap blijkt dat de soort verspreid vrij algemeen voorkomt in het noordwestelijke deel van het Leekstermeergebied (ongepubliceerde gegevens Oosterhuis, 2008). De moerasontwikkeling in het kader van het inrichtingsplan Waterberging en Natuur Roden-Norg zal een gunstig effect hebben op zeggekorfslak. Het voorkomen van zeggekorfslak is met name gebonden aan zeggenvegetaties. Als gevolg van de nieuwe inrichting zal een groot gebied met grote zeggenvegetaties ontstaan. Het ligt in de verwachting dat er een vele malen groter oppervlak aan geschikt leefgebied zal ontstaan. ECOLOGISCHE VEREISTEN
-
Leefgebied
In Nederland wordt de zeggekorfslak vooral aangetroffen in enerzijds bron- en moerasbossen met een dichtbegroeide tot ijle ondergroei van moeraszegge (Carex acutiformis) en anderzijds oevers met pluimzegge (Carex paniculata), oeverzegge (Carex riparia), scherpe zegge (Carex acuta) en groot liesgras (Glyceria maxima). Galigaanmoerassen zijn een derde type. Dit profiel dient te worden gelezen, geïnterpreteerd en gebruikt in combinatie met het leefgebied. De zeggekorfslakjes zijn voornamelijk te vinden op de bladeren van de genoemde plantensoorten. -
Voedsel
De zeggekorfslak leeft specifiek van algen en schimmels op de bladeren van de hiervoor genoemde moerasplanten.
56
600.00.02.80.00 - Beheerplan Natura 2000-gebied Leekstermeer - 30 juni 2009
3 . 3 . 3
Overige
soorten
Zoals in paragraaf 2.3 reeds is aangegeven zijn de Milieufederatie Drenthe, Het Groninger Landschap en Staatsbosbeheer van mening dat de aankomende gebiedsontwikkelingen te weinig tot uitdrukking komen in de instandhoudingsdoelen van het ontwerpbesluit. De ontwikkeling van het Leekstermeergebied kan op termijn ook gunstig zijn voor broedvogels als roerdomp, grote karekiet en zwarte stern. Dit zijn soorten met een zeer ongunstige staat van instandhouding en tevens een lage landelijke dekking en/of onvoldoende geografische spreiding. In deze paragraaf wordt de huidige situatie beschreven en worden de ecologische vereisten weergegeven. De in Nederland broedende roerdompen zijn vermoedelijk grotendeels stand-
HUIDIGE SITUATIE
vogels. De grote karekiet is een trekvogel die overwintert in Afrika, ten zuiden van de Sahara. De in Nederland broedende zwarte sterns overwinteren langs de kust van Afrika, vaak op zee. Van oudsher komen roerdomp, grote karekiet en zwarte stern in het Leekstermeergebied voor. Met name de zwarte stern had in het verleden een aanzienlijke broedpopulatie rond het meer. Er zijn betrouwbare aanwijzingen dat roerdomp in het broedseizoen van 2008 nog een broedpoging heeft gedaan aan de oostzijde van het meer. Ook in eerdere jaren zijn roerdompen waargenomen, maar is het waarschijnlijk niet tot broeden gekomen. Ook de grote karekiet is recent nog zingend langs de meeroever gehoord. Zwarte sterns verblijven elk voorjaar tijdens de trek enige tijd in het gebied. De verwachting is dat deze moerasvogels zich weer in het gebied zullen vestigen, zodra de omstandigheden (rust, voldoende voedsel en broedgelegenheid) dit toelaten. Roerdomp -
Leefgebied
Het broedbiotoop van roerdomp bestaat uit (half)open waterrijke landschappen met brede zones overjarig waterriet en veel overgangen van riet naar water en/of grasland. De soort nestelt plaatselijk ook in homogene vegetaties van lisdodde of mattenbies. De nestplaats is gelegen in periodiek geïnundeerd rietland of tussen permanent in het water staande riet of lisdodden van minimaal enkele jaren oud. Op de nestplek heeft ophoping van oude stengels plaatsgevonden zodat een ‘kniklaag’ is ontstaan, of er is een onderlaag van grote zeggen ofwel ‘zeggenbult’. Het broedbiotoop hoeft niet groot te zijn, maar de rietkragen moeten minimaal circa 10 m breed zijn en minimaal 20% ervan moet bestaan uit overjarig riet. Goed voor de roerdomp zijn een natuurlijk peilbeheer (’s winters hoog en ’s zomers laag peil), geregeld terugzetten van de vegetatiesuccessie en eventueel vergroten van de waterpeildynamiek. Vermesting resulteert in versnelde verlanding en afname van de oppervlakte en de kwaliteit van het waterriet. Onnatuurlijk peilbeheer (’s zomers hoog en ’s winters laag) en gebrek aan natuurlijke dynamiek hebben dezelfde gevolgen. Ook hebben deze factoren een negatieve invloed op jonge verlandingsstadia, nodig voor het behoud van het leefgebied. Door verdroging en verminderde
600.00.02.80.00 - Beheerplan Natura 2000-gebied Leekstermeer - 30 juni 2009
57
kwel vriest het water ’s winters sneller dicht dan voorheen en komt het aquatische voedsel sneller buiten bereik. Intensieve rietexploitatie kan er toe leiden dat onvoldoende overjarig riet voor de vogels beschikbaar is. -
Voedsel
Het voedsel van de roerdomp bestaat voornamelijk uit vis en amfibieën. De vogel zoekt zijn voedsel in het ondiepe water tussen het waterriet en langs de randen ervan, verder ook in vochtige en vaak wat ruige graslanden. Van belang voor deze soort is een voedselgebied met een flinke randlengte van waterrietkragen en ruimtelijke overgangen van riet- naar grasland (minimaal 0.5-1 km geschikte randzones per territorium). -
Rust
De roerdomp vertoont een gemiddelde verstoringsgevoeligheid (verstoring bij 100-300 m afstand) over het gehele jaar. In zijn leefgebied is de soort matig tot gemiddeld verstoringsgevoelig. Waarschijnlijk zijn de effecten van verstoring op de populatie beperkt, omdat broedplaatsen voornamelijk in afgesloten reservaten liggen waar vrijwel geen verstoring optreedt. In de opengestelde gebieden is verstoring van broedende en foeragerende roerdompen wel mogelijk. Vooral de land- en waterrecreatie bedreigen de rust van de roerdomp. Ook kan intensieve rietexploitatie de vogels verstoren. Grote karekiet -
Leefgebied
De grote karekiet nestelt langs de randen van rietmoerassen en langs grote open wateren met brede waterrietzones. De rietzones moeten minimaal 3 m breed zijn en de planten moeten in minimaal 20 cm diep water staan. Het riet dient ijl en hoog te zijn en tevens vitaal en stevig. Dikke stengels zijn nodig om het zware nest te kunnen dragen. Dergelijke condities voor geschikt ‘waterriet’ zijn doorgaans gekoppeld aan de meer geëxponeerde dynamische oevers en worden gevormd door wisselende waterpeilen die verlanding en verruiging van de oever tegengaan door het regelmatig wegspoelen van de strooisellaag. Optimaal zijn gewoonlijk de randen van 3-6 jaar oude rietkragen. Het nest wordt boven het water opgehangen in riet met een relatief open structuur. De soort foerageert in waterrietzones, maar ook veel daarbuiten, in kruidige en struikachtige vegetaties. -
Voedsel
Het voedsel van de grote karekiet bestaat vooral uit water- en oeverinsecten zoals libellen en waterkevers, ook wel uit jonge kikkers et cetera. -
Rust
De verstoringsgevoeligheid van de grote karekiet is matig groot (verstoring bij <100 m afstand). Ook de gevoeligheid voor verstoring van het leefgebied is matig groot: het leefgebied is een besloten tot halfopen landschap. Net zoals bij de andere rietbewonende zangers is bij de grote karekiet waarschijnlijk geen effect van verstoring op de populatie aan de orde. Er zijn grote popula-
58
600.00.02.80.00 - Beheerplan Natura 2000-gebied Leekstermeer - 30 juni 2009
ties aanwezig in gebieden met intensieve recreatie. Als de rietkragen niet worden betreden en er geen boten aanleggen in rietkragen, heeft de recreatie waarschijnlijk weinig effect op de populaties van grote karekiet. Verstoring is vooral mogelijk door waterrecreatie: kanoërs, roei- en motorboten. Zwarte stern -
Leefgebied
De zwarte stern is tijdens het broedseizoen gebonden aan zoet water. De broedbiotoop bestaat vooral uit zoetwatermoerassen, vennen, uiterwaarden, plassen en sloten en oevers van meren en langzaam stromende rivieren. De zwarte sterns bouwen hun nesten van nature op drijvende waterplanten; vroeger was dat vaak krabbenscheer. Bij afwezigheid van geschikte waterplanten gebruiken zwarte sterns in veel moerasgebieden tegenwoordig kunstvlotjes of andere drijvende materialen (onder andere vegetaties van waterlelie en gele plomp) als nestgelegenheid, die speciaal voor dit doel worden neergelegd. Plaatselijk nestelt de soort langs slootkanten in graslanden en op drooggevallen modderplaten. Zwarte sterns verblijven buiten het broedseizoen bij voorkeur in grote zoetwatermeren en binnen ons land voornamelijk in het IJsselmeergebied, ze leven echter zowel in zoete als zoute wateren. Zwarte sterns maken vaak traditioneel gebruik van gemeenschappelijke slaapplaatsen op schaars begroeide kwelders en schorren en op drooggevallen zandbanken en slikken, maar slapen ook wel op binnendijkse akkers en in rietmoerassen. De vogels verzamelen zich soms eerst op dit soort plaatsen om uiteindelijk gezamenlijk naar de beste slaapplaats te vliegen. Sommige vogels leggen grote afstanden af (60-80 km) om de slaapplaats te bereiken. De vogels zijn op de slaapplaatsen gevoelig voor verstoring. Vooral tijdens de rui in de nazomer is verstoring in samenhang met de extra energiebehoefte die de vogels dan hebben, erg nadelig. De zwarte sterns zijn ook gevoelig voor veranderingen in het voedselaanbod (bijvoorbeeld de spieringstand) en het doorzicht van het water (niet te gering, maar ook zeker niet te groot), omdat dat invloed heeft op de vangbaarheid van de vis. Ze reageren soms positief op de aanleg van nieuwe slaapmogelijkheden voor watervogels zoals eilanden en dammen die niet door mensen worden bezocht en van waaruit ze tevens nieuwe visgronden kunnen bereiken. -
Voedsel
Zwarte sterns eten in de broedtijd veel insecten en andere kleine ongewervelde dieren. Naast een voldoende groot aanbod van insecten is de aanwezigheid van visrijk water binnen een straal van 5 km van het nest van belang, omdat vissen een noodzakelijke aanvulling op het dieet van de zwarte stern vormen. De vogels zoeken voedsel tot op vele kilometers van het nest, zowel in moerassen, in natuurgebieden als in sloten, of ook boven hooilanden in agrarische gebieden. Buiten de broedtijd eten de zwarte sterns voornamelijk vis, maar in aanpassing aan het aanbod ook vliegende insecten en mieren. Het belangrijke
600.00.02.80.00 - Beheerplan Natura 2000-gebied Leekstermeer - 30 juni 2009
59
stapelvoedsel is in Nederland, vooral in het IJsselmeergebied, spiering. Nadelig voor de zwarte stern is dat deze vissoort hier nogal is achteruitgegaan als gevolg van veranderingen in waterkwaliteit, de klimaatsveranderingen en mogelijk ook door de visserij. Sterke bevissing van snoekbaars en andere roofvis is echter positief voor de zwarte sterns, omdat ze dan kunnen beschikken over meer prooi. -
Rust
Vanwege de grote concentratie van zwarte sterns op één of enkele slaapplaatsen is de soort gevoelig voor verstoring en veranderingen van het leefgebied op de slaap- en rustplaatsen, of voor barrières zoals windmolens die verschijnen tussen voedselgebied en slaapplaats. De zwarte stern heeft een gemiddelde gevoeligheid voor verstoring. In voedselgebieden is de gevoeligheid matig (verstoring vanaf minder dan 100 m afstand) en op broed-, slaap- en rustplaatsen is de zwarte stern zeer gevoelig (verstoring vanaf minder dan 300 m afstand). De gevoeligheid voor verstoring van zijn leefgebied is gemiddeld (halfopen en open landschap). Tijdens het broedseizoen is er waarschijnlijk sprake van een middelmatig groot effect op de populatie door verstoring. Vissers, motorboten, kanoërs kunnen in moerasgebieden een verstoring van zwarte sterns veroorzaken die kan leiden tot een lager broedsucces. Land- en waterrecreatie bedreigen de rust van de zwarte stern het meest. 3 . 3 . 4
Exoten
Een serieuze bedreiging voor de natuur in het Leekstermeergebied kan worden gevormd door de grote waternavel. Deze exoot dreigt veel oppervlaktewateren in Nederland te overwoekeren en verdringt de plaatselijke flora en fauna. Een aantal sloten in het Leekstermeergebied zijn reeds overwoekerd door deze plant. Andere planten en ook veel waterdieren verdwijnen uit deze sloten. Zo dreigt een monocultuur te ontstaan. Ook in de bergboezem langs het Lettelberterdiep is de plant inmiddels gesignaleerd. Is de plant eenmaal aanwezig dan blijkt bestrijding van de grote waternavel in de praktijk nog niet mee te vallen. Bovendien is het maar zeer de vraag of een strenge winter hier wel de helpende hand kan bieden. Actieve bestrijding lijkt de enige mogelijkheid. Eventuele negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen dienen gedurende de looptijd van het plan in beeld te komen en indien mogelijk te worden opgelost.
60
600.00.02.80.00 - Beheerplan Natura 2000-gebied Leekstermeer - 30 juni 2009
Grote waternavel (bron: www.wikipedia.org)
600.00.02.80.00 - Beheerplan Natura 2000-gebied Leekstermeer - 30 juni 2009
61
B e s c h r i j v i n g
v a n
4 d e
u i t g a n g s s i t u a t i e
In dit hoofdstuk zijn een inventarisatie en een beschrijving van bestaand gebruik weergegeven binnen en buiten de grenzen van het Natura 2000-gebied Leekstermeergebied.
4.1
Natuurbeheer en -herstel Beheer voorheen Vanaf de jaren zestig zijn de eerste terreinen in eigendom gekomen van Staatsbosbeheer en Het Groninger Landschap. In de beginjaren had het open graslandgebied rond het Leekstermeer een weidevogeldoelstelling, met een hierop afgestemd beheer, waarbij onder meer bemesting plaatsvond. Later in de jaren tachtig is ingezet op een meer botanisch beheer van het gebied. Het wordt in de huidige situatie met name beheerd als hooiland, waarbij de landen jaarlijks worden gemaaid. Door het afvoeren van het maaisel vindt verschraling plaats, waardoor op termijn een hogere botanische waarde ontstaat. Het beheer van de open graslanden in het deel van Het Groninger Landschap vindt plaats door zowel maaien als beweiding, al dan niet in combinatie met elkaar. Een deel aan de zuidoostzijde wordt jaarrond begraasd door Schotse hooglanders. In de Lettelberter Petten wordt geen beheer gevoerd, met uitzondering van een gestuurde waterhuishouding. De rietlanden worden sinds lange tijd niet meer gemaaid.
600.00.02.80.00 - Beheerplan Natura 2000-gebied Leekstermeer - 30 juni 2009
63
Huidig en toekomstig beheer De inrichting met betrekking tot waterberging op de gronden van Het Groninger Landschap zijn reeds uitgevoerd. Een groot deel van het oostelijke en zuidelijke gedeelte van het terrein zal via agrarisch medegebruik worden beheerd. De hoofdlijn is dat de gronden tussen de snelweg en de nieuwe kade tamelijk intensief kunnen worden gebruikt, waarbij dan een koppeling wordt gelegd met een extensief agrarisch beheer van de zomerpolder. In de zomerpolder wordt overwegend laat gemaaid/ingeschaard en beperkt bemest. De boezemlanden zullen matig intensief worden gebruikt; bemesting wordt hier toegepast met stalmest en beweiden en maaien wisselen elkaar in tijd en ruimte af. Peildynamiek en aanvullende begrazing zijn belangrijke factoren in het moerasdeel. Langs de meeroever wordt een raster geplaatst om rietgroei mogelijk te maken. In de petten wordt aan de bestrijding van verdroging gewerkt. Het nieuw gegraven petgat aan de oostkant van het bos kan verlanden. Er wordt voorts geen specifiek soortenbeheer gevoerd (Wymenga en Drenth, 1999). De inrichting van de waterberging op de gronden van Staatsbosbeheer moet nog worden uitgevoerd. In het grootste deel van het gebied zal na inrichting geen beheer plaatsvinden. Er zal met name worden gestreefd worden naar een grootschalige ontwikkeling van laagveenmoerassen. Daarbij staat voor ogen de ontwikkeling op termijn van een patroon van: -
moerasvegetaties en waterplantengemeenschappen (laagste delen);
-
vochtige en natte schraallanden (overgang naar lage delen);
-
bloemrijke graslanden met houtwallen, singels en poelen (hogere delen).
Op de schraallanden zal een extensief maaibeheer worden gevoerd. Op de bloemrijke graslanden zal een beheer van maaien en beweiden plaatsvinden. Alleen de grotere watergangen/slenken zullen indien nodig worden geschoond (zie kaart 2.1).
4.2
Agrarisch gebruik Kenschets landbouw Het Leekstermeergebied kan worden gekenmerkt als een veenweidegebied. Dit is goed te zien aan de vele (smalle) watergangen. Ten noorden van het gebied bevindt zich de A7 en ten westen en ten zuiden liggen de grotere kernen Leek en Roden. In het veenweidegebied komen slechts drie agrarische bedrijven voor. De bebouwing concentreert zich nadrukkelijk op de hoger gelegen gronden. In de 3 km-zone rond het Leekstermeergebied domineert de grondgebonden landbouw. In hoofdzaak gaat het daarbij om melkveehouderijen. Intensieve veehouderijen zijn zeldzaam. Ditzelfde geldt voor intensieve neventakken bij grondgebonden bedrijven. In het Drentse deel kenmerkt de landbouwsector zich door een meer extensief karakter, voornamelijk langs het
64
600.00.02.80.00 - Beheerplan Natura 2000-gebied Leekstermeer - 30 juni 2009
Leekstermeer. Hoe verder verwijderd van het Leekstermeer, hoe intensiever de landbouw. Het Groningse deel is goed ingericht ten behoeve van de grondgebonden landbouwsector. Bestemmingsplan Van belang zijn de bestemmingsplannen Buitengebied Noordenveld en Westerkwartier (beide voorontwerp). Bestaande agrarische bedrijven zijn in beide bestemmingsplannen op de verbeelding (plankaart) aangegeven. In het bestemmingsplan voor het Westerkwartier wordt gewerkt met begrensde bouwblokken, afgestemd op de huidige omvang van het betreffende bedrijf. In het Drentse deel wordt met een algemene, generieke bouwblokkensystematiek gewerkt (afgestemd op de beleidsruimte uit het POP II). In het Drentse deel geldt daardoor een ruimere ontwikkelingsregeling voor de bestaande agrarische bedrijven. Beide bestemmingsplannen laten bij recht reeds enige ruimte voor groei. Via afwijkingsprocedures (ontheffingen en wijzigingen) zijn overigens grotere doorgroeimogelijkheden in de bestemmingsplannen aanwezig. De voorontwerpbestemmingsplannen kenmerken zich door een zekere mate van terughoudendheid op het gebied van de intensieve veehouderij, maar geheel 'dichtgetimmerd' is het beleid niet. Hiervoor geldt overigens dat voor het bestemmingsplan voor het Gronings Westerkwartier een ruimer beleid geldt. Een groot deel van het oostelijke en zuidelijke deel van het reservaat ten noorden van het Leekstermeer zal via agrarisch medegebruik worden beheerd. Als de fase van eindbeheer is bereikt, kunnen langer lopende pachtcontracten met boeren worden afgesloten, waarin het beheer qua bemesting, begreppeling en dergelijke is geregeld. In de zomerpolder wordt overwegend laat gemaaid/ingeschaard (na 15 juni en op den duur nog later) en beperkt bemest. Een aantal vooraf geselecteerde percelen wordt met stalmest bemest. Beweiding wordt zorgvuldig geregeld, met name waar het gaat om een goede ontsluiting voor het vee. De boezemlanden worden matig intensief gebruikt; bemesting wordt hier toegepast met stalmest en beweiden en maaien wisselen elkaar in tijd en ruimte af (lappendekenmodel) (beheerplan Leekstermeergebied Groningerlandschap, 1999).
4.3
Waterhuishouding en waterwinning Op 1 oktober 2005 was een deel van het Natura 2000-gebied nog in landbouwkundig gebruik. Het Leekstermeer is onderdeel van de Electraboezem (Waterschap Noorderzijlvest) met een streefpeil van 0,93 m –N.A.P. In de polders rondom het Leekstermeer wordt een lager peil gehanteerd, uiteenlopend van 1,30 m tot 1,80 m –N.A.P. (beide winterpeil). De gehanteerde zomerpeilen liggen 0,15 m tot 0,20 m hoger. Doordat het zomerpeil hoger is dan het winterpeil is er sprake van een onnatuurlijk watersysteem.
600.00.02.80.00 - Beheerplan Natura 2000-gebied Leekstermeer - 30 juni 2009
65
De landbouwkundige waterhuishouding wordt met de herinrichting aangepast naar een meer natuurlijk waterregime. Het gebied zal worden ingericht als natuurgebied en waterberging. Door het Waterbedrijf Groningen wordt bij Nietap jaarlijks 9-10 miljoen kubieke meter grondwater gewonnen ten behoeve van drinkwater. Het Natura 2000gebied Leekstermeergebied valt binnen de beïnvloedingssfeer van deze winning. Door Iwaco is in 1999 onderzoek verricht naar de effecten van deze winning (Onderzoek Waterwinning Nietap 2e fase, 1999). Hieruit kwam naar voren dat de waterwinning een gering grondwaterstandsverlagend effect had in het zuidwestelijk deel van de Polder Matsloot-Roderwolde (tot circa 10 cm) en een verlaging van de kweldruk. Er zijn geen aanwijzingen dat de winning negatieve effecten heeft of zal krijgen op de Natura 2000-doelstellingen na inrichting van het gebied als waterberging.
4.4
Industrie Aan de westkant van de stad Groningen wordt een nieuw bedrijventerrein aangelegd, bedrijventerrein Westpoort. Het bedrijventerrein zal een belangrijke rol gaan spelen in Noord-Nederland en is gericht op gemengde en transportgerelateerde bedrijvigheid. Het is door de ligging nabij Groningen en de directe aansluiting op de A7 geschikt voor grote, internationale, stuwende bedrijven. De ligging van het bedrijventerrein is op de navolgende kaarten in beeld gebracht.
66
600.00.02.80.00 - Beheerplan Natura 2000-gebied Leekstermeer - 30 juni 2009
Kaart 4.1 Bestemmingsplankaart Westpoort (bron: www.gemeente.groningen.nl)
In het MER Westpoort is geen aandacht besteed aan de externe werking op Natura 2000-gebieden. Er is dan ook geen rekening gehouden met het belang van het gebied als foerageergebied voor aangewezen soorten als ganzen en smienten. De betreffende graslanden vormen deels potentieel foerageergebied, zoals uit een recente studie blijkt (Van der Hut & Bos, 2007) en liggen op een relatief korte afstand van het Leekstermeer (binnen de 5 km-zone). Tevens houdt het MER geen rekening met de verstoring op het potentieel foerageergebied rond het bedrijventerrein. Het is onduidelijk wat het effect op de ganzenpopulatie van het Leekstermeer is.
4.5
Bewoning In het Natura 2000-gebied liggen zo'n 18 woningen, inclusief de drie woningen behorend bij de agrarische bedrijven in het Natura 2000-gebied. Mede door de schaalvergroting in de landbouw en de mechanisering wordt de groep mensen die door hun werk aan het buitengebied zijn gebonden (boeren en arbeiders) steeds kleiner. Dit proces zet zich nog steeds voort. De toename van de mobiliteit en de behoefte aan rust en ruimte maken deze vrijkomende woningen en boerderijen tot begeerde objecten. Niet-functioneel aan het buitengebied gebonden bewoners beperken op zich niet de hoofdfuncties van het buitengebied (landbouw, natuur en landschap).
600.00.02.80.00 - Beheerplan Natura 2000-gebied Leekstermeer - 30 juni 2009
67
Kaart 4.2 Occupatie
In het plangebied zelf is weinig bebouwing aanwezig. Ter hoogte van het gemaal langs de Hooiweg ligt een terrein met zomerhuisjes in het Natura 2000gebied (maar maakt hier geen onderdeel van uit). Dit is particulier bezit en bestemd als woongebied. Ook in het toekomstig bestemmingsplan Buitengebied zal de bestemming Wonen hier gehandhaafd blijven. De bebouwing van de kernen Midwolde, Lettelbert, Matsloot, Roderwolde en Sandebuur, met daarnaast een aantal vrijstaande huizen liggen net naast het Natura 2000-gebied. Dit geldt ook voor de bebouwing van Peizermade en Peizerwold. Binnen een straal van 5 km liggen diverse dorpen, te weten: Leek, Tolbert, Nietap, Enumatil, Oostwold, Hoogkerk, Peizerwold, Peize, Foxwolde, Roden, NieuwRoden en Leutingewolde. Tevens ligt de stad Groningen binnen de 5 km-zone. De bewoning concentreert zich in deze kernen. De ontwerpopgave Intergemeentelijke Structuurvisie Leek-Roden, zoals weergegeven in paragraaf 5.2, stelt dat in de periode tot 2030 ongeveer 5.800 nieuwe woningen moeten worden gerealiseerd. Voor de milieubeoordeling van de woningbouwopgave is het plangebied LeekRoden in het PlanMER onderverdeeld in 27 deelgebieden. De deelgebieden liggen in meer of mindere mate in de nabijheid van het Natura 2000-gebied Leekstermeergebied. In het rapport Passende beoordeling intergemeentelijke structuurplan Leek Roden (Arcadis, mei 2008) zijn de negatieve effecten van deze ontwikkeling op de Natura 2000-gebieden uitgewerkt. Hieruit blijkt dat bebouwing in het plangebied Leek-Roden tot negatieve effecten leidt op kwali-
68
600.00.02.80.00 - Beheerplan Natura 2000-gebied Leekstermeer - 30 juni 2009
ficerende natuurwaarden in het Natura 2000-gebied Leekstermeergebied door ruimtebeslag, versnippering en verstoring. De resultaten zijn weergegeven in onderstaande tabel. Tabel 4.1 Effecten woningbouw Leek-Roden op kwalificerende soorten (bron: Arcadis, mei 2008)
Geconcludeerd kan worden dat bebouwing in sommige deelgebieden in meer of mindere mate leidt tot negatieve effecten op kolgans, brandgans en smient. Wordt dit per gebied bekeken dan wordt duidelijk dat bebouwing in het deelgebied Roden Noord-Oost en Rond Leekstermeer, Nietap en Leeksterveld mogelijk tot significant negatieve effecten leidt. Rond Leekstermeer bevat een relatief groot oppervlak aan geschikt foerageergebied dat verloren gaat door bebouwing. Daarnaast leidt bebouwing in dit gebied tot versnippering van geschikt foerageergebied in de Polder Matsloot-Roderwolde en de Polder Oostwolde. Ook kan bebouwing leiden tot verdroging van Overgangs- en trilvenen en leefgebied van zeggekorfslak. Het deelgebied Roden Noord-Oost bevat geschikt foerageergebied dat verloren gaat door bebouwing. Daarnaast leidt bebouwing in dit deelgebied tot verdroging van foerageergebied.
600.00.02.80.00 - Beheerplan Natura 2000-gebied Leekstermeer - 30 juni 2009
69
4.6
Infrastructuur Aan de noordkant van het Leekstermeergebied ligt de A7 (DrachtenGroningen). De N372 is een verbindingsweg tussen de kernen Peize, Roden en Leek. Daarnaast zijn er diverse kleine (landbouw)wegen. Voor de ontsluiting van dorpen en de verspreide bebouwing in het gebied zijn drie wegen van belang. De gemeente Noordenveld heeft aangegeven dat deze wegen, die binnen het waterbergingsgebied vallen, voor autoverkeer toegankelijk moeten blijven. Het gaat hierbij om: -
de Hooiweg in combinatie met de Sandebuurse Dijk voor de verbinding
-
de Meerweg voor de bereikbaarheid van het recreatiebedrijf Cnossen
-
de Roderwolderdijk vanaf de noordkant tot aan De Mosterdpot voor de
van Roderwolde/Sandebuur naar Groningen; aan het Leekstermeer; ontsluiting van enkele woningen. Naast wegen zijn er nog specifieke wandel- en fietspaden in het gebied aanwezig die op kaart 4.3 zijn weergegeven. Deze hebben voornamelijk een recreatief karakter (zie paragraaf 4.7). Er geen aanwijzingen dat de aanwezige infrastructuur significant negatieve effecten heeft op de Natura 2000-doelen.
4.7
Recreatie en toerisme Het Leekstermeergebied ligt niet in een specifiek toeristisch gebied. Het gebied fungeert als uitloopgebied vanuit de stad Groningen en de dorpen Peize, Roden, Leek en Hoogkerk. Daarnaast is het aantrekkelijk voor de gasten van de omliggende verblijfsaccommodaties. Een groot deel van het plangebied is in handen van natuurbeherende organisaties. Dit gebied is middels de fiets- en wandelpaden toegankelijk voor recreanten. Het Leekstermeer is verder aantrekkelijk voor waterrecreanten.
70
600.00.02.80.00 - Beheerplan Natura 2000-gebied Leekstermeer - 30 juni 2009
Recreatie op het Leekstermeer
Rondom en in de omgeving van het Leekstermeer zijn diverse recreatieve ondernemingen aanwezig, namelijk horeca, campings en watersportbedrijven. De nadruk voor het Leekstermeer blijft liggen op behoud en ontwikkeling van de natuur en er zijn geen recreatieve speerpunten aangeduid in het POP II van de provincie Drenthe (POP II Drenthe). Dagrecreatie Het Leekstermeer leent zich uitstekend voor het beoefenen van de watersport en voor vissen. In de omgeving van het meer is de Lettelberter Petten een aantrekkelijk (wandel)gebied. Cnossen Watersportcentrum Leekstermeergebied in Nietap is een groot recreatiebedrijf met vele mogelijkheden voor de watersporters zoals verhuur van zeilboten, motorboten, fluisterboten, kano's, roeiboten en surfplanken en er is tevens een jachthaven aanwezig. Daarnaast zijn een restaurant en een camping aanwezig bij dit watersportbedrijf. Het bedrijf ligt in het Natura 2000gebied, maar maakt er geen onderdeel van uit. De gasten zullen echter wel voor een groot deel in het Natura 2000-gebied recreëren. Het gebied kenmerkt zich door enkele bezienswaardigheden. Zo is er bij Roderwolde de olie- en korenmolen Woldzigt met het haventje dat onlangs is hersteld. Dit zal naar verwachting nieuwe impulsen bieden voor het toerisme. De bezoekersaantallen in de jaren 2003 tot en met 2007 variëren tussen de 3.150 en 3.800. Binnen een straal van 1 km van het Leekstermeergebied ligt Landgoed Nienoord. Het landgoed biedt zijn bezoekers een combinatie van rust, cultuur en vermaak. Het landgoed kenmerkt zich niet alleen door de oude bossen, de prachtige flora en fauna en de kenmerkende Groningse landerijen, maar ook doordat er midden in het landgoed op loopafstand van elkaar meerdere toeristische attracties zijn gevestigd, te weten: -
het Nationaal Rijtuigmuseum met 53.615 bezoekers in 2006;
600.00.02.80.00 - Beheerplan Natura 2000-gebied Leekstermeer - 30 juni 2009
71
-
het Familiepark Nienoord (attractiepark) met jaarlijks rond de 300.000 bezoekers.
-
het subtropisch zwemkasteel.
Kaart 4.3 Recreatie
Verblijfsrecreatie Er zijn vier recreatiebedrijven met overnachtingsmogelijkheden gelegen aan het Leekstermeer (kaart 4.3). Aan de noordzijde aan de rand van het Natura 2000-gebied gaat het om de volgende recreatiebedrijven: -
Camping Meerzicht te Matsloot: 22 jaarplaatsen en 74 zomerhuizen (met plannen tot kwaliteitsverbetering).
-
Camping Pool te Matsloot: 61 jaarplaatsen, 10 toeristische plaatsen en 35 zomerhuizen.
-
Camping van Esch te Matsloot: 15 jaarplaatsen, 5 toeristische plaatsen en 13 zomerhuizen.
Ter hoogte van het gemaal langs de Hooiweg staan tevens een aantal huisjes/stacaravans die in particulier bezit zijn. In het Natura 2000-gebied, maar zelf niet aangemerkt als Natura 2000-gebied liggen Camping Cnossen Leekstermeer en natuurcamping ‘De Jarden’ in Nietap.
72
600.00.02.80.00 - Beheerplan Natura 2000-gebied Leekstermeer - 30 juni 2009
Kaart 4.4 Plattegrond camping Cnossen
De gasten van deze recreatiebedrijven gebruiken het Leekstermeergebied om te recreëren. Twee van de hiervoor genoemde bedrijven hebben plannen om uit te breiden met recreatiewoningen. Voordeel voor de bedrijven is dat zij dan ook in de winter gasten zullen hebben. Routestructuren Het gebied kenmerkt zich door enkele fiets- en wandelpaden en natuurbeleefpunten. Bovendien zijn er een aantal routes uitgezet. Zo is er rondom de Lettelberter Petten een wandelroute (zie kaart 4.5).
600.00.02.80.00 - Beheerplan Natura 2000-gebied Leekstermeer - 30 juni 2009
73
Kaart 4.5 Wandelroute bij Lettelberter Petten
In het nabijgelegen ‘toeristisch aantrekkelijk’ gebied van Landgoed Nienoord zijn nog drie gemarkeerde wandelroutes aanwezig. Naast wandelen en fietsen zijn er ook mogelijkheden voor varen. Er kan vrij worden gevaren op het Leekstermeer en daarnaast zijn er nog vaste kanoroutes vanaf het recreatiebedrijf Cnossen. Toekomstbeeld recreatie Er zijn twee projecten die ontwikkelingsplannen bevatten met betrekking tot de recreatie in het gebied. Het gaat hierbij om de volgende projecten. 1.
Herinrichting Waterberging en Natuur Roden-Norg (reeds Natuurbeschermingswetvergunning voor verleend) Uitgangspunt voor het recreatieonderdeel in de Waterberging is het versterken van diverse vormen van natuurgerichte recreatie, het creëren van routes en het opheffen van obstakels in de bestaande recreatieve structuur. Dit heeft geresulteerd in een aantal fiets en wandelpaden, kanoverbindingen en een aantal voorzieningen (zie kaart 3), te weten:
74
600.00.02.80.00 - Beheerplan Natura 2000-gebied Leekstermeer - 30 juni 2009
-
voorzieningen: -
vier natuurbeleefpunten;
-
(gehandicapten-), vissteiger aan de zuidwestkant van het
-
fietspontje tussen Lettelberterdiep en Cnossen/Molensloot met
Leekstermeer; aansluiting op de fietspaden aan de noord- en zuidzijde, als schakel in een ‘rondje Leekstermeer’; -
verbeteren van fiets- en kanoverbindingen;
fietspaden: -
een recreatief fietspad over de Roderwolderdijk: daarmee wordt
-
recreatief fietspad vanaf recreatiebedrijf Cnossen in zuidelijke
de Roderwolderdijk als cultuurhistorisch object veiliggesteld; richting over het westelijke schouwpad van de Molensloot; -
wandelpaden: -
aan te leggen kade langs de noordzijde van het gebied (noordelijk
-
over de kade langs Sandebuur met uitstapje naar kade aan de
-
laarzenpad van de Middenvensche tocht door De Bolmert via be-
van de Matsloot); zuidoostzijde van het Leekstermeer; staande onverharde wegen naar de kade westelijk van de Rodervaart. 2.
Natuurlijke recreatie Leekstermeer (nog geen vergunning voor verleend) In het kader van het project natuurlijke recreatie Leekstermeer is het wensbeeld van het Leekstermeergebied vormgegeven. In het kort is dit als volgt weer te geven: -
fietsrondje rond het Leekstermeer;
-
recreatieverblijven op huidige locaties, met de mogelijkheid voor uitbreiding en groei;
-
eilandjes aan noordkant van het Leekstermeer;
-
wandelroutes (laarzenpad) bij Lettelberterdiep-Lettelberter Petten (is reeds gerealiseerd).
Deze ontwikkelingen moeten het gebied recreatief aantrekkelijker maken, maar mogen de natuurwaarden niet verstoren.
600.00.02.80.00 - Beheerplan Natura 2000-gebied Leekstermeer - 30 juni 2009
75
S t a t u s g e b i e d :
v a n
r e l a t i e
a n d e r e
5 h e t
m e t
p l a n n e n
Het opstellen van het beheerplan voor het Leekstermeergebied kan niet los worden gezien van andere plannen op het gebied van ruimtelijke ordening, natuur, milieu, water et cetera die betrekking hebben op het Leekstermeergebied of delen daarvan. Daarnaast vormen internationale en nationale regelgeving een belangrijk kader waarbinnen de instandhoudingsdoelstellingen van het Leekstermeergebied verder kunnen worden uitgewerkt. In dit hoofdstuk wordt een overzicht gepresenteerd van de meest relevante plannen en regelgevingen die verband houden met het Leekstermeergebied. Er wordt steeds kort op het doel van het betreffende plan of de betreffende regelgeving ingegaan en op de relatie met het beheerplan. Beleidsplannen Bij het opstellen van het beheerplan moet rekening worden gehouden met bestaande beleidsplannen op rijksniveau, Europees, provinciaal en gemeentelijk niveau. In dit hoofdstuk komen de voor het Leekstermeergebied relevante plannen aan de orde. Regelgeving en afspraken Bij het opstellen van het beheerplan voor het Leekstermeergebied moet rekening worden gehouden met verschillende wetten en regels. In het navolgende zijn, naast de beleidsplannen, enkele belangrijke wetten nader toegelicht. Naast de beleidsplannen en regelgeving waarmee bij het opstellen van het beheerplan voor het Leekstermeergebied rekening moet worden gehouden, zijn er in dit verband ook enkele andere relevante internationale inspanningsverplichtingen en afspraken. Deze hebben echter altijd een doorvertaling gekregen in de nationale afspraken en regelgeving en zullen in dit beheerplan verder niet worden besproken.
5.1
Europees beleid en regelgeving 5 . 1 . 1
Europese
Vogel-
en
Habitatrichtlijn
De Europese Vogel- en Habitatrichtlijn zijn belangrijke instrumenten om de Europese biodiversiteit te waarborgen. Alle Vogel- of Habitatrichtlijngebieden
600.00.02.80.00 - Beheerplan Natura 2000-gebied Leekstermeer - 30 juni 2009
77
zijn geselecteerd op grond van het voorkomen van soorten en habitattypen die vanuit Europees oogpunt bescherming nodig hebben. De Vogelrichtlijn (richtlijn
79/409/EEG)
is
complementair
aan
de
Habitatrichtlijn
(richtlijn
92/43/EEG) en heeft voor een groot deel dezelfde werking. Waar het vogels betreft, is de Vogelrichtlijn van toepassing, terwijl voor alle andere flora en fauna de Habitatrichtlijn van toepassing is. De overkoepelende naam voor (combinaties van) deze gebieden is 'Natura 2000-gebied'. Het Leekstermeergebied is op 24 maart 2000 aangewezen als Vogelrichtlijngebied in het kader van de Vogelrichtlijn. Met de inwerkingtreding van de Natuurbeschermingswet 1998 is de gebiedsbescherming van de Vogel- en Habitatrichtlijn in nationale regelgeving verankerd. De Natuurbeschermingswet 1998 wordt verderop onder rijksbeleid en regelgeving behandeld. 5 . 1 . 2
Kaderrichtlijn
Water (KRW)
Volgens de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) moeten in 2015 alle Europese wateren (waterlichamen) een goede ecologische, hydromorfologische en chemische toestand hebben bereikt. Voor beschermde gebieden, waar Natura 2000-gebieden ook toe behoren, stelt de KRW dat in 2015 aan alle normen en doelstellingen moet worden voldaan. De doelen en maatregelen die voortkomen uit de KRW dienen in 2009 in de stroomgebiedbeheerplannen te zijn vastgelegd. De KRW heeft betrekking op de volgende gebieden: -
gebieden die worden beschermd voor de onttrekking van drinkwater;
-
zwemwaterlocaties;
-
Vogel- en Habitatrichtlijngebieden waarvan de bescherming in belangrijke mate afhankelijk is van het behoud of de verbetering van de watertoestand.
In de KRW worden zogenaamde beschermde gebieden onderscheiden. Hier vallen, zoals eerder genoemd, ook de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden onder. Voor ieder waterlichaam in een beschermd gebied geldt dat de strengste milieudoelstellingen worden geselecteerd. Dit houdt in dat ofwel de normen voor een goede chemische of ecologische toestand in 2015 moeten zijn behaald, of zelfs een strengere aanvullende doelstelling op grond van Europese regelgeving waarvoor het betreffende gebied is aangewezen. De provincie hanteert vooralsnog de MTR-normen uit de Vierde Nota Waterhuishouding, maar wil naar voor het gebied specifieke normen, die in een volgend provinciaal omgevingsplan worden uitgewerkt. Het Leekstermeer is vanuit de KRW aangemerkt als 'ondiep (matig groot) gebufferde plas' (watertype M14) met een sterk veranderd karakter. Belangrijk knelpunt in de huidige waterkwaliteit van het Leekstermeer is de voedselrijkdom. Het water bevat teveel stikstof en fosfaat. Het habitattype Overgangsen trilvenen vereist voedselarme omstandigheden. Ten behoeve van het verbe-
78
600.00.02.80.00 - Beheerplan Natura 2000-gebied Leekstermeer - 30 juni 2009
teren van de waterkwaliteit in het Leekstermeer heeft het Waterschap Noorderzijlvest doelstellingen en maatregelen geformuleerd in het gebiedendocument Leekstermeer (concept, augustus 2008). Doel is onder andere de hoeveelheid fosfaat en stikstof in het Leekstermeer te verminderen door het Leeksterhoofddiep (bron van veel nutriënten) middels een doorvaarbare waterscheiding van het Leekstermeer te scheiden. Verder worden in de waterlichamen Bovenlopen en Benedenlopen Eelder- en Peizerdiep maatregelen geformuleerd om de uit- en afspoeling van nutriënten te beperken. Hierdoor worden minder nutriënten naar het Leekstermeer aangevoerd. Vanuit de nieuw in te richten waterbergingsgebieden zal nalevering van nutriënten plaatsvinden. De nieuwe inrichting en KRW-maatregelen zullen uiteindelijk resulteren in een vermindering van hoeveelheid nutriënten en daarmee op langere termijn een positief effect hebben op de ontwikkeling van trilveen waarvoor in het kader van Natura 2000 een instandhoudingsdoelstelling is geformuleerd. De overige habitattypen en -soorten waarvoor instandhoudingsdoelstellingen zijn geformuleerd, zijn minder kritisch ten aanzien van de waterkwaliteit. De voorgestelde doelen en maatregelen in de KRW zijn dan ook in voldoende mate afgestemd op de Natura 2000-doelen. Stroomgebiedbeheerplannen Vanuit de KRW moet er door de gezamenlijke beheerders van de verschillende stroomgebieden een Stroomgebiedbeheerplan (SGBP) worden opgesteld. De SGBP's worden voor zeer grote gebieden geschreven. Nederland kent vier stroomgebieden, waarbij de Rijn is onderverdeeld in vier substroomgebieden. Het Leekstermeergebied ligt in de stroomgebieddistricten Rijn-Noord en Eems, zie kaart 5.1. De stroomgebiedbeheersplannen die voor deze districten worden opgesteld, moeten in 2009 zijn afgerond zijn (bron: POP II). In het SGBP wordt onder andere een beschrijving van het watersysteem gegeven, de gewenste toestand beschreven, de gewenste toestand vergeleken met de huidige situatie en worden de benodigde maatregelen beschreven om de gewenste toestand te bereiken. Gedeputeerde Staten hebben begin april 2008 ingestemd met de regionale adviesnota's Rijn-Oost en Rijn-Noord/Eems. In de beide nota's is een maatregelenpakket opgenomen voor de verbetering van de kwantiteit en kwaliteit van het oppervlaktewater en grondwater voor de periodes 2009-2015 en 2015-2027. De waterschappen en Rijkswaterstaat zijn verantwoordelijk voor het maken van een gedetailleerde uitwerking van het SGBP op het niveau van 'waterlichamen'.
600.00.02.80.00 - Beheerplan Natura 2000-gebied Leekstermeer - 30 juni 2009
79
Kaart 5.1 De verschillende stroomgebieden
Het SGBP en het Natura 2000-beheerplan moeten op elkaar zijn afgestemd, waarbij in de KRW is aangegeven dat de meest stringente doelen leidend zijn voor het realiseren van de waterkwaliteit en -kwantiteit. Het SGBP voor Drenthe is eind 2008 de inspraakprocedure ingegaan. Gezien de planning voor de Natura 2000-beheerplannen en die voor de KRW (beide 2009 gereed) is afstemming goed mogelijk.
5.2
Rijksbeleid en regelgeving 5 . 2 . 1
Nota
Ruimte
In de Nota Ruimte is het nationaal ruimtelijk beleid vastgelegd tot 2020, waarbij de periode 2020-2030 geldt als doorkijk naar de lange termijn. In 1992 ondertekende
Nederland
het
internationale
Biodiversiteitsverdrag
en
onderschreef het als kader voor het nationale natuurbehoud. Het verdrag verplicht tot behoud en duurzaam gebruik van genen, soorten en ecosystemen en heeft daarmee invloed op verschillende beleidsterreinen, zoals natuur, landbouw en milieu. Het verdrag heeft in 1998 binnen de Europese Unie geleid tot een biodiversiteitstrategie. Deze geeft inzake natuur de samenhang weer tussen de Vogel- en Habitatrichtlijn en het Europese Natuurbeleidsplan 'Natura 2000'. In het kader van deze Vogel- en Habitatrichtlijn is Nederland de verplichting aangegaan om internationaal belangrijk geachte ecosystemen, planten- en diersoorten te beschermen. Daarvoor zijn speciale Vogel- en Habitatrichtlijngebieden aangewezen of aangemeld. Het Rijk streeft naar realisatie van een samenhangend netwerk van kwalitatief hoogwaardige natuurgebieden: de Ecologische Hoofdstructuur (EHS).
80
600.00.02.80.00 - Beheerplan Natura 2000-gebied Leekstermeer - 30 juni 2009
Ecologische Hoofdstructuur De Nederlandse Natura 2000-gebieden liggen nagenoeg geheel binnen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het beleid ten aanzien van de EHS en de beschikbare middelen hiervoor leveren daarmee een belangrijke bijdrage aan de bescherming van de Europese natuur. De EHS is door de rijksoverheid destijds aangewezen in het Structuurschema Groene Ruimte en moet in 2018 zijn gerealiseerd. De provincies hebben de gebieden nader begrensd en voor deze gebieden concrete plannen gemaakt. Voor elk gebied zijn natuurdoelstellingen geformuleerd in de vorm van natuurdoeltypen. Deze natuurdoeltypen zijn afgestemd op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000. Het Leekstermeergebied ligt grotendeels in de EHS (zie kaarten 5.2 en 5.3). Voor natuurgebieden in de EHS geldt de verplichting tot instandhouding van de wezenlijke kenmerken en waarden en een planologische bescherming. Nieuwe plannen of projecten zijn niet toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het kerngebied aantasten. Hier kan alleen van worden afgeweken als er een zwaarwegend publiek belang mee wordt gediend en er geen alternatieven zijn. De schadelijke effecten van de ontwikkeling moeten dan wel worden gecompenseerd.
Kaart 5.2 Ecologische Hoofdstructuur (groen en bruin) en zoekgebied robuuste verbindingszone (gearceerd) in de provincie Groningen
(bron:
Omgevingsverordening
provincie
Groningen
2009,
kaart 4)
600.00.02.80.00 - Beheerplan Natura 2000-gebied Leekstermeer - 30 juni 2009
81
Kaart 5.3 Ecologische Hoofdstructuur (groen) en zoekgebied ecologische verbindingszone (gearceerd) in de provincie Drenthe (bron: Concretisering EHS, 2008)
Ecologische verbindingszone De huidige EHS is versnipperd, daarom worden, als onderdeel van de EHS, een aantal 'robuuste ecologische verbindingen' gerealiseerd, waarvan één door het Leekstermeergebied gaat. Deze verbindingszone ligt in het noordoostelijke deel van het Leekstermeergebied, zie kaart 5.4.
Kaart 5.4. Ecologische verbindingszone en robuuste ecologische verbindingen (bron: MER Waterberging herinrichting Peize)
5 . 2 . 2
Natuurbeschermingswet 1998
De Natuurbeschermingswet 1998 is gericht op de bescherming van gebieden, waaronder het Natura 2000-netwerk. Rondom Natura 2000-gebieden is in de wet een uitgebreid instrumentarium gebouwd, dat beheer, herstel en be-
82
600.00.02.80.00 - Beheerplan Natura 2000-gebied Leekstermeer - 30 juni 2009
scherming mogelijk maakt. Kernelementen daarbij zijn: het beheerplan, het vergunningstelsel en de goedkeuring van plannen. Op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 wordt dan ook het Leekstermeergebied als Natura 2000-gebied aangewezen en het voorliggend beheerplan opgesteld. De verantwoordelijkheid voor het opstellen van het beheerplan ligt bij de provincie Drenthe (bevoegd gezag). 5 . 2 . 3
Flora-
en
faunawet
De Flora- en faunawet biedt bescherming aan alle in- en uitheemse planten- en diersoorten die in Nederland voorkomen. De doelstelling is het behoud van de gunstige staat van instandhouding van de beschermde planten- en diersoorten waarbij het uitgangspunt is dat er geen schade aan beschermde dieren of planten mag worden toegebracht. Hier kan onder voorwaarden van worden afgeweken met een ontheffing of vrijstelling. Het bevoegd gezag voor het verlenen van een ontheffing of vrijstelling is de minister van LNV of, in het geval van beheer en schadebestrijding, het college van Gedeputeerde Staten. Relatie
tussen
de
Flora-
en
faunawet
en
de
Natuurbe-
schermingswet 1998 De Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998 zijn een implementatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn, waarbij de Flora- en faunawet ook bescherming biedt aan soorten die niet in de Vogel- of Habitatrichtlijn staan vermeld. Na inwerkingtreding van de Natuurbeschermingwet 1998 is de Europese gebiedsbescherming vastgelegd in de Nederlandse wetgeving; in de Flora- en faunawet is dit gebeurd voor de soortenbescherming. De Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet zijn complementair. Dit betekent dat het kan voorkomen dat bij schadelijke activiteiten in en rond het Leekstermeergebied zowel een Natuurbeschermingswetvergunning als een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet noodzakelijk is. 5 . 2 . 4
De
nieuwe Wet
ruimtelijke
ordening
De nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro), van kracht sinds 1 juli 2008, heeft tot doel om te komen tot een snellere uitvoering van het beleid. De wet zorgt voor een duidelijke taakverdeling tussen de overheden en biedt hen ook de mogelijkheden om deze uit te voeren. Zo kunnen het Rijk en de provincie een bestemmingsplan (wordt vanaf 1 juli 2008 inpassingsplan genoemd) maken en hoeven gemeenten hun bestemmingsplannen niet meer ter goedkeuring toe te sturen aan de provincie. Overheden moeten hun doelen vooraf duidelijk formuleren en moeten aangeven hoe zij deze doelen gaan bereiken.
600.00.02.80.00 - Beheerplan Natura 2000-gebied Leekstermeer - 30 juni 2009
83
5 . 2 . 5
Wet milieubeheer
De Wet milieubeheer (Wm) is een raamwet met algemene regels voor de bescherming van het milieu. Een belangrijke basis voor de Wet milieubeheer is dat iedereen die weet of kan vermoeden dat zijn of haar gedrag nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten of maatregelen te nemen die de gevolgen zoveel mogelijk beperken of ongedaan maken. In de Wet milieubeheer zijn geen concrete maatregelen ter bescherming van het milieu opgenomen. In de voorschriften van de milieubeheervergunning of in de uitvoeringsbesluiten (AMvB's) zijn deze maatregelen wel omschreven. 5 . 2 . 6
Wet ammoniak
en
veehouderij
(Wav)
De Wet Ammoniak en Veehouderij (Wav) bevat regels voor de beoordeling van de gevolgen van ammoniakemissie van veehouderijen bij de verlening van milieuvergunningen. Samen met de emissie-eisen die op grond van de Wet milieubeheer aan de huisvesting van dieren worden gesteld, vormt de Wav het wettelijke instrumentarium voor het aspect ammoniak. De Wav stelt voorwaarden aan de uitbreiding of oprichting van ammoniakuitstotende activiteiten in relatie tot kwetsbare gebieden. Een gebied kan als kwetsbaar worden aangemerkt door de provincie als het gebied verzuringsgevoelig is en in de Ecologische Hoofdstructuur ligt. Ligt een veehouderij binnen het kwetsbare gebied of binnen een straal van 250 m daaromheen, dan word een milieuvergunning voor een nieuwe veehouderij of uitbreiding van een reeds bestaand bedrijf geweigerd.
Kaart 5.5 Kaart Wet ammoniak en veehouderij (Provincie Drenthe)
84
600.00.02.80.00 - Beheerplan Natura 2000-gebied Leekstermeer - 30 juni 2009
5.3
Provinciale plannen, waterschapsplannen en regionale plannen 5 . 3 . 1
Provinciaal
omgevingsplan
Drenthe
In 2004 is het tweede provinciale omgevingsplan vastgesteld (POP II). Dit plan bevat onder andere de drie wettelijke provinciale plannen; het streekplan, het provinciaal Waterhuishoudingsplan en het provinciaal Milieubeleidsplan. Ook is in het POP de bruto EHS opgenomen, evenals een toelichting op de relatie met de zonering in het landelijk gebied, de gebiedsplannen, de ecologische verbindingszones en de robuuste ecologische verbindingen. Het POP vervult twee functies. Enerzijds is het bedoeld om de verschillende sectorale beleidslijnen bij elkaar te brengen om onderlinge verbanden zichtbaar te maken. Op deze manier worden sectoroverstijgende onderwerpen goed belicht. Daarnaast vervult het POP een functie in het samenbrengen van alle relevante vormen van beleid die van invloed zijn op het omgevingsbeleid. Op deze manier kunnen de sectorale vraagstukken worden vergeleken met het omgevingsbeleid [POP II]. De provincie Drenthe is gestart met het opstellen van een nieuw omgevingsbeleid (eind 2009). Het huidige POP II wordt op grond van het overgangsrecht onder de nieuwe Wet ruimtelijke ordening aangemerkt als een structuurvisie. POP II Het op 7 juli 2004 vastgestelde POP II bevat onder andere drie wettelijke provinciale strategische plannen, het streekplan, het provinciaal Waterhuishoudingsplan en het provinciaal Milieubeleidsplan. De volgende onderdelen uit het POP II zijn voor het beheerplan Leekstermeergebied van belang (provincie Drenthe, juni 2005). Functie Op de functiekaart is het gebied grotendeels zone V, natuur. Daarnaast is er nog een gedeelte zone III, verwevingsgebied landbouw en landschap en zone IV, verwevingsgebied landbouw en natuur. Zone III (drie gebieden) valt samen met het hydrologisch aandachtsgebied. Het gebied met zone IV en V is aangewezen voor de Vogelrichtlijn en is tevens een ‘wettelijk milieubeschermingsgebied’ (aangewezen stiltegebied). Het oostelijk deel is op de functiekaart tevens aangeduid als beekdal en wordt gekenmerkt door kwel. In het hele gebied spelen openheid en rust een grote rol. Bovendien hebben de voor het landschap kenmerkende slotenpatronen een belangrijke historischgeografische waarde. Het hele gebied is in het POP II op de functiekaart aangeduid voor waterberging (dubbelbestemming).
600.00.02.80.00 - Beheerplan Natura 2000-gebied Leekstermeer - 30 juni 2009
85
5 . 3 . 2
Provinciaal
Omgevingsplan
Groningen
Sinds 2009 is het POP 3 van kracht. Volgens het POP 3 (2009-2013) is het gebied ten noorden van het Leekstermeer bestemd voor natuur(land) (kaart 5.2). Tevens gelden de landschapselementen en kenmerken ‘spelregels houtsingelhoofdstructuur’. Volgens de normen van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) geldt in dit gebied: ‘bestaande en nieuwe natuur en zoekgebied robuuste ecologische verbindingen’. 5 . 3 . 3
Integrale
gebiedsplannen
schapsdoelen
in
Drenthe
natuuren
en
land-
Groningen
Integraal gebiedsplan natuur en landschapsdoelen in Drenthe In 2008 is het Integraal gebiedsplan natuur- en landschapsdoelen Drenthe geactualiseerd. Dit plan is bedoeld voor aankoop, inrichting en beheer ten behoeve van behoud en ontwikkeling van natuur en landschap en richt zich op de realisering van het natuur-, bos- en landschapsbeleid van de provincie. De nadruk bij deze plannen ligt op de totstandkoming van de EHS. Binnen de EHS worden nieuwe en toekomstige natuurgebieden ontwikkeld en wordt de kwaliteit van de bestaande natuurgebieden verbeterd. Om de uitwisseling van planten en dieren tussen de natuurgebieden te verbeteren, worden er robuuste ecologische verbindingen aangelegd. In het integraal gebiedsplan worden zowel gebieden begrensd die al de hoofdfunctie natuur hebben (bestaande natuur), als landbouwgronden waar op termijn natuur kan worden ontwikkeld (nieuwe natuur). In het integraal gebiedsplan wordt door middel van natuurdoeltypen aangegeven welke doelen gewenst zijn in de begrensde natuurgebieden. Het integraal gebiedsplan biedt hierdoor subsidiemogelijkheden in het kader van de Subsidieregeling natuurbeheer en de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer (Programma Beheer). Het plan beschrijft welke subsidiepakketten in welke gebieden kunnen worden aangevraagd. Gedeputeerde Staten van Drenthe stellen het integraal gebiedsplan vast. Het Leekstermeergebied is in het gebiedsplan aangewezen als 'beheersgebied landschap' en 'natuurgebied'. Tevens geldt voor het gebied de 'weidevogelovereenkomst Leekstermeer'. In het gebiedsplan zijn aan deze kwalificaties specifieke beheerspakketten en subsidieregelingen gekoppeld. Gebiedsplan Groningen Het Gebiedsplan Groningen is in 2004 uitgekomen. In het plan staan de regelingen voor de beheersovereenkomsten van Programma Beheer beschreven, met regelingen voor agrarisch natuurbeheer en reservaatgebieden. In 2007 is dit plan geactualiseerd.
86
600.00.02.80.00 - Beheerplan Natura 2000-gebied Leekstermeer - 30 juni 2009
Het streefbeeld van de natuur in het Leekstermeer wordt in het gebiedsplan omschreven als beheer gericht zowel op vergroting van de betekenis van weidevogels, water - en moerasvogels, als op versterking van de vegetatiekundige betekenis. Dit streefbeeld is slechts voor een klein deel gericht op de Natura 2000-doelen. Waterhuishoudingsplan
provincie
Drenthe
en
antiverdro-
ging Het POP II dient als waterhuishoudingsplan. In hoofdlijnen is de wateropgave als volgt opgenomen in het POP II: -
In het noorden van de provincies zijn bergingsgebieden aangegeven.
-
Voor het zuiden van de provincie is het aanwijzen van bergingsgebieden een uitwerkingsopdracht.
-
Voor de beekdalen geldt het ‘nee, tenzij’-beleid.
-
Het kader voor het GGOR is gekoppeld aan de zonering.
-
Hydrologische aandachtsgebieden zijn op kaart weergegeven.
-
Het POP is de ontwerprichtlijn in het kader van de watertoets.
5 . 3 . 4
Gewenste
Grond-
en
Oppervlaktewater Re-
gime
In de Vierde Nota Waterhuishouding wordt aan de provincies gevraagd het Gewenste Grond- en Oppervlaktewaterregime (GGOR) binnen de eigen provincie vast te stellen. Door het vaststellen van het GGOR worden de waterdoelen in een gebied vastgelegd waarbij het waterregime moet aansluiten op het beoogde gebruik. Het doel van het GGOR is dan ook om de optimale grond- en oppervlaktewaterstanden van de verschillende functies in een bepaald gebied op elkaar af te stemmen. Speciale aandacht hierin krijgen de grondwaterafhankelijke natuurwaarden in de Natura 2000-gebieden.
600.00.02.80.00 - Beheerplan Natura 2000-gebied Leekstermeer - 30 juni 2009
87
Vrijwel
alle
Natura
2000-gebieden
in
Drenthe
kunnen
als
(grond)waterafhankelijke natuurgebieden worden aangemerkt. Zowel Natura 2000, de KRW als het anti-verdrogingsbeleid zijn kaderstellend voor het GGOR. In de komende jaren zullen de waterschappen, volgens een door de provincie Drenthe opgesteld kader, het GGOR opstellen. In knelpuntgebieden dient het GGOR uiterlijk in 2010 te zijn vastgesteld. Het ligt voor de hand om de prioriteit in het opstellen van het GGOR te laten bepalen door allereerst de Natura 2000-gebieden. De provincie Drenthe en de betrokken waterschappen hebben de knelpunten in beeld gebracht. GGOR-proces Vrijwel overal in Nederland is sprake van een Gereguleerd Grond- en Oppervlaktewater Regime. Dit is het zogenaamde actuele grond- en oppervlaktewaterregime. Dit actuele regime komt lang niet altijd overeen met het regime dat voor een functie in een gebied optimaal is. In landbouwgebieden ligt het actuele regime vaak hoger dan het optimale regime. In natuurgebieden ligt het actuele regime vaak lager dan het optimale regime. Doordat natuur en landbouwgebieden vaak direct naast elkaar liggen, kan het optimaal maken van het grond- en oppervlaktewaterregime voor de ene functie, nadelige gevolgen hebben voor de andere functie. Doel van het GGOR-proces is te komen tot het Gewenste Grond- en Oppervlaktewater Regime waarbij het grond- en oppervlaktewaterregime en de functies in een gebied op elkaar worden afgestemd. Aangezien het GGOR-proces voor het Leekstermeer niet parallel loopt met het opstellen van het beheerplan dient los van het beheerplan binnen de eerste beheerperiode als een apart spoor het GGOR-proces te worden doorlopen. Hiermee dient onder andere inzicht te worden verkregen in de effecten van de externe waterhuishouding (inclusief drainage) op de instandhoudingsdoelstellingen. In het kader van de waterberging zijn overigens ook op basis van vooronderzoek
al
wel
harde
afspraken
gemaakt
over
de
te
hanteren
oppervlaktewaterpeilen in het natuurgebied (zie paragraaf 5.3.5). In die zin is dus een deel van het werk al gebeurd.
88
600.00.02.80.00 - Beheerplan Natura 2000-gebied Leekstermeer - 30 juni 2009
5 . 3 . 5
Inrichtingsplan
Waterberging
en
Natuur
Roden-Norg
De wateroverlast in oktober 1998 was aanleiding om het waterbeheer in NoordNederland tegen het licht te houden. Het doel is vermindering van de hoogwaterproblematiek in Groningen en Noord-Drenthe. Hiervoor is het inrichtingsplan Waterberging en Natuur Roden-Norg opgesteld door de Dienst Landelijk Gebied, onder verantwoordelijkheid en begeleiding van de Bestuurscommissie Herinrichting Peize (bestuurscommissie). Opdrachtgever zijn het Waterschap Noorderzijlvest en de provincie Drenthe. Het plan is de uitwerking van het voorkeursalternatief uit het milieueffectrapport (MER) zoals dat is opgesteld in opdracht van de bestuurscommissie. Voor de kaart behorend bij het inrichtingsplan zie kaart 5.7, zoals opgenomen in bijlage 6. Het waterbergingsgebied is ongeveer 880 ha groot. Voor het waterbergingsgebied in de polders De Bolmert, Jarrens, Middelvennen en Sandebuur is mee bewegende berging afgesproken: dat wil zeggen dat de waterstand mee beweegt met het boezempeil. Het streefpeil van de boezem is 0,93 m –N.A.P. In regenrijke periodes stijgt de waterstand tijdelijk boven het streefpeil. Het waterbergingsgebied in de Polder Matsloot gaat functioneren als 'getrapte mee bewegende berging'. Dit gebied watert af op het Leekstermeer via twee drempels die zorgen voor een gemiddelde waterstand in de winter van 0,83 m -N.A.P. In periodes met hogere waterstanden op de boezem, stijgt het water in het Matslootgebied gelijk met het water op de boezem. In de Polder Matsloot worden enkele slenken aangelegd, waardoor het water van het Peizerdiep naar het Leekstermeer stroomt. Het tracé van de slenken volgt de laagste delen van het gebied. De belangrijkste functie van de slenken is het water van het Peizerdiep en het Eelderdiep naar het Leekstermeer te leiden en het water in het gebied Matsloot-Roderwolde te verspreiden. Volgens het inrichtingsplan dienen de slenken breed en ondiep te worden aangelegd. De uitstroomopeningen in het Leekstermeer bestaan uit vaste brede drempels. In het Koningsdiep wordt een beweegbare stuw aangelegd. Het water uit de Electraboezem kan niet het bergingsgebied instromen. Deze stuw zorgt ervoor dat het meeste water van het Peizerdiep en het Eelderdiep wordt afgeleid naar het Leekstermeer. Het waterbergingsgebied wordt omringd door kades. Deze worden maximaal 1,5 m hoog. Als het nodig is, worden maatregelen getroffen om toename van wateroverlast in het omliggende landbouwgebied en stedelijk gebied te voorkomen. Onder andere hiervoor wordt een monitoringsplan opgesteld en uitgevoerd. De wegen blijven liggen. Waar mogelijk worden op voorhand maatregelen getroffen om toename van de muggenoverlast te voorkomen. Er is een aantal
600.00.02.80.00 - Beheerplan Natura 2000-gebied Leekstermeer - 30 juni 2009
89
recreatieve voorzieningen opgenomen die passen bij het gebied. Er wordt grond ontgraven voor het maken van de kades en voor natuurontwikkeling. De effecten van het plan zijn uitgebreid beschreven in het MER. Een aantal maatregelen wordt genomen om de effecten te minimaliseren en een goede uitgangssituatie te creëren. Het plan is goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Drenthe. 5 . 3 . 6
Intergemeentelijke
Structuurvisie
Leek-
Roden
In 2004 is de (geactualiseerde) Regiovisie Groningen-Assen 2030 vastgesteld. Binnen het kader van deze regiovisie hebben Leek en Roden een stevige bouwopgave. Naar aanleiding hiervan ontwikkelen de gemeenten Noordenveld en Leek, de provincies Groningen en Drenthe en de Dienst Landelijk Gebied samen de Intergemeentelijke Structuurvisie (IGS) Leek-Roden: een integrale visie op de ruimtelijke ontwikkeling van het gebied Leek-Roden tot het jaar 2030 op het gebied van wonen, werken, natuur en landschap en verkeer (bron: websites gemeenten Leek en Noordenveld). De Intergemeentelijke Structuurvisie Leek-Roden werd vanaf 2004 voorbereid. In 2007 is het voorontwerpplan gepresenteerd. Op dit moment wordt gewerkt aan het ontwerp. Het is de bedoeling dat het ontwerp van de Intergemeentelijke Structuurvisie Leek-Roden in medio 2009 door de raden wordt vastgesteld. De gemeenten Noordenveld en Leek voeren samen het project Ontwerpopgave Roden-Leek uit. In het kader van de Regiovisie Groningen-Assen 2030 is afgesproken dat de gemeenten Leek en Noordenveld ruimte gaan zoeken voor: -
5.300 nieuwe woningen (inclusief 1.200 woningen Oostindie en 150 woningen in Roderveld 4);
-
de vervanging van 1.100 bestaande woningen door nieuwe woningen;
-
20 ha bedrijventerrein in Leek;
-
50 ha bedrijventerrein voor lokale bedrijvigheid in Roden.
Het zoekgebied bestaat uit de gemeente Leek en de kern van Roden en omgeving. 5 . 3 . 7
Provinciale
omgevingsverordening
stilte-
gebieden
Ons land is dichtbevolkt en vol lawaai. Veel lawaai veroorzaken we zelf. Denk aan gemotoriseerd vervoer en aan grootschalige evenementen. Maar mensen hebben ook behoefte aan plaatsen waar het geluid van de stilte nog hoorbaar is. En dat geldt ook voor de flora en fauna. Voor dieren en planten is het van belang dat de natuur in bepaalde gebieden haar gang kan gaan. Echt stille
90
600.00.02.80.00 - Beheerplan Natura 2000-gebied Leekstermeer - 30 juni 2009
gebieden worden schaars in Nederland. De provincie heeft de taak stiltegebieden aan te wijzen en te beschermen. Het grootste gedeelte van het Drentse deel van het Leekstermeergebied is als stiltegebied opgenomen in de Provinciale omgevingsverordening (POV). De POV behoort bij het tweede Provinciaal omgevingsplan (POP II) en geeft aan op welke beleidsonderdelen de provincie gaat handhaven. Voor de stiltegebieden betekent dit dat er bij actuele ontwikkelingen op het gebied van ruimtelijke ordening (bijvoorbeeld het vestigen van een bedrijf nabij een stiltegebied) wordt gekeken wat voor gevolg dit heeft met betrekking tot de geluidsoverlast in stiltegebieden.
5.4
Gemeentelijke plannen 5 . 4 . 1
Gemeente
Noordenveld
In dit gebied geldt het bestemmingsplan Buitengebied Roden, de aanpassing daarvan in het kader van artikel 30 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) en een recente wijziging voor het gebied van de Matsloot (het zogenaamde Lage Land voor de berging van bietengrond in plaats van de voorgenomen ontwatering). Het eerstgenoemde bestemmingsplan gold tien jaar geleden als een voorbeeldplan hoe rijksbeleid en provinciaal beleid kunnen doorwerken op gemeentelijk niveau. Dit leidde tot een ontwikkelingsgericht bestemmingsplan, dat is afgestemd op water- en milieubeleid. In 1996 werd een afspraak gemaakt hoe de bestemming in enkele delen van dit gebied nader zou worden ingevuld, na onthouding van goedkeuring van deze delen waar het de bestemmingen Veenweidegebied en Beekdalen betrof. Dit zogenaamde plan ex artikel 30 van de WRO werd nog beter afgestemd op het lopende Landinrichtingsplan en kreeg in 1999 rechtskracht. Aan de gronden in dit gebiedsplan zijn in de vorengenoemde bestemmingsplannen de volgende bestemmingen toegekend. Zone IV en V uit het POP hebben vooral de bestemming Veenweidegebied I, terwijl het gebied langs het Peizerdiep de bestemming Beekdal I heeft. Bij de toetsing zijn de toevoegingen hydrologisch aandachtsgebied en openheid bepalend. Zone III uit het POP is vertaald in Veenweidegebied (lage deel Sandebuur) en Potklei voor het hoge deel van Sandebuur en de es van Leutingewolde (dit laatste tevens met de aanduiding geomorfologisch). Ook deze gebieden zijn hydrologisch aandachtsgebied. In het gebied noordelijk van de Matsloot en oostelijk van de Hooiweg staat de landbouw voorop, met behoud van de openheid. Hier geldt een recent bestemmingsplan, afgestemd op de planwijziging voor de herinrichting RodenNorg.
600.00.02.80.00 - Beheerplan Natura 2000-gebied Leekstermeer - 30 juni 2009
91
5 . 4 . 2
Gemeente
Leek
Het ruimtelijk beleid van de gemeente Leek is vastgelegd in het bestemmingsplan Buitengebied (vastgesteld op 29 oktober 1992). Momenteel wordt dit bestemmingsplan herzien. In het vigerende bestemmingsplan zijn voor het Leekstermeergebied twee bestemmingen van toepassing. Het gaat hierbij om de volgende bestemmingen. Natuurgebieden Terreinen met deze bestemming zijn de Lettelberter Petten inclusief de Smedings Petten, een smalle zone langs de oevers van het Leekstermeer en de driehoek naast de plaats waar het Lettelberterdiep in het Leekstermeer uitmondt. Ze hebben de aanduiding klasse I, wat inhoudt dat de gronden zijn bestemd voor beheer, onderhoud, versterking, ontwikkeling en herstel van de ter plaatse aanwezige cultuurhistorische en landschappelijke waarden en/of natuurwaarden van water, oeverstroken, moeras en rietland. De terreinen mogen slechts worden gebruikt overeenkomstig de doelstelling. Agrarische doeleinden Vrijwel het gehele overige deel van het plangebied heeft deze bestemming. Met uitzondering van de meer besloten hoek tegen Lettelbert geldt overal de aanduiding ‘open gebied’. Dit houdt in dat de gronden van landschappelijke betekenis zijn. Bovendien is het gehele gebied met de bestemming Agrarische doeleinden aangeduid als 'waardevolle vegetatie’, wat betekent dat uitsluitend het gebruik als grasland is toegestaan en de bestemming mede is gericht op de bescherming van de natuurlijke waarden van een voor natte graslanden kenmerkende vegetatie. De terreinen ten zuiden van de Lettelberter Petten en de oostelijke helft van het plangebied hebben de aanduiding ‘weidevogelgebied’. Deze gronden mogen alleen als grasland worden gebruikt en de bestemming is tevens gericht op de betekenis van het gebied als broed-, pleister- en foerageergebied voor een voor drassige graslanden kenmerkende vogelpopulatie. In drie blokken rond de agrarische bedrijven en bij het inmiddels afgebroken boerderijtje ten zuiden van de Lettelberter Petten geldt de aanduiding ‘geen veredeling’ wat inhoudt dat fokkerijen, mesterijen en pluimveebedrijven groter dan 400 m² niet binnen de bestemming vallen. Verder dienen de in het gebied aanwezige kades als zodanig herkenbaar te blijven. In de gebieden met de aanduiding ‘weidevogelgebied' en 'waardevolle vegetatie' zijn aanlegvergunningen vereist voor het graven, dempen en verbreden van watergangen, het wijzigen van de grondwaterstand en de waterhuishouding, en het gebruik van bemestingsmiddelen.
92
600.00.02.80.00 - Beheerplan Natura 2000-gebied Leekstermeer - 30 juni 2009
5.5
Maatschappelijke context (samenleving, gebruikers en overlegplatforms) Het Leekstermeergebied wordt gebruikt voor diverse doeleinden zoals wonen, landbouw, recreatie, natuur en waterberging. Vanuit de waterberging is er een overlegplatform ingesteld: de beheerscommissie. Deze is verantwoordelijk voor de monitoring van de waterberging. Zij heeft twee opgaven: 1.
geen waterschade voor landbouw en wonen;
2.
natuurdoelen halen.
5.6
Juridische achtergronden De aanvragen van activiteiten met betrekking tot het Leekstermeergebied worden behandeld door de provincie Drenthe. Bijlage 5 geeft een overzicht van de aanvrager en de voorgenomen activiteit. Ten aanzien van de waterberging is voor het Inrichtingsplan Leekstermeergebied een Natuurbeschermingswetvergunning verleend. De goedkeuringen van de plannen door de provincie zijn als volgt omschreven: -
Goedkeuring inrichtingsplan Waterberging en Natuur Roden-Norg, d.d. 4 september 2007. Gedeputeerde Staten keuren het inrichtingsplan Waterberging en Natuur Roden-Norg van het Waterschap Noorderzijlvest goed. Hiermee kan het Waterschap Noorderzijlvest een deel van het omvangrijke waterbergingsgebied in Noord-Drenthe aanleggen. Het waterbergingsgebied moet er voor zorgen dat bij extreme neerslag wateroverlast in Noord-Drenthe en een deel van de provincie Groningen wordt voorkomen. Bovendien wordt met dit plan een groot stuk van de Ecologische Hoofdstructuur aangelegd.
-
Goedkeuring facetbestemmingsplan waterberging en natuurontwikkeling herinrichting Roden/Norg, d.d. 9 december 2008. Het college van Gedeputeerde Staten heeft het facetbestemmingsplan waterberging en natuurontwikkeling herinrichting Roden/Norg van de gemeente Noordenveld goedgekeurd. Het bestemmingsplan voorziet in de juridisch-planologische regeling die de realisering van een waterberging binnen het gebied dat ligt ten noorden van Roden en Peize en ten zuidwesten van de stad Groningen mogelijk maakt. Binnen het plangebied vallen de polders Eelder- en Peizermaden, Matsloot-Roderwolde en Leutingewolde. De noodzaak voor de waterberging komt voort uit de wateroverlast van de afgelopen decennia die het treffen van maatrege-
600.00.02.80.00 - Beheerplan Natura 2000-gebied Leekstermeer - 30 juni 2009
93
len noodzakelijk maakt. Het plan biedt ook mogelijkheden voor natuurontwikkeling en voor een herverkaveling voor de landbouw.
94
600.00.02.80.00 - Beheerplan Natura 2000-gebied Leekstermeer - 30 juni 2009
6
K n e l p u n t e n a n a l y s e
Uit de confrontatie van de instandhoudingsdoelstellingen en de ecologische vereisten met de huidige situatie komen knelpunten naar voren. In dit hoofdstuk worden deze knelpunten besproken. Niet-broedvogels Er gaat als gevolg van de waterberging foerageergebied voor overwinterende
ganzen verloren, welke is aangewezen op grond van de Subsidieregeling Agrarisch Natuurbeheer. Dit foerageergebied dient elders te worden gecompenseerd. In potentie is er in de omgeving voldoende foerageergebied aanwezig. Delen hiervan dienen wel als zodanig te worden aangewezen teneinde de ganzen dit foerageergebied ook te geven. Nieuw aan te wijzen foerageergebied zal buiten het Natura 2000-gebied komen te liggen. Voldoende openheid en rust in de aangewezen foerageergebied zijn van groot belang. Het op basis van Subsidieregeling Agrarisch Natuurbeheer (zowel Drenthe als Groningen) aangewezen foerageergebied voor overwinterende ganzen is echter ontoereikend om de doelstelling uit het ontwerpbesluit te behalen. Buiten de aangewezen foerageergebieden mogen ganzen en smienten worden verjaagd van agrarische percelen waar zij schade aanrichten. Dit verjagen mag vergezeld gaan van een beperkte mate van afschot. Agrariërs komen buiten de foerageergebieden in aanmerking voor een tegemoetkoming in de schade, wanneer zij een voldoende verjaaginspanning hebben toegepast. Deze overige foerageergebieden die niet zijn aangewezen, zijn ook van groot belang om de instandhoudingsdoelstelling ten aanzien van kolgans, brandgans en smient te halen. In deze gebieden is voldoende openheid (en rust) dan ook van belang. Als gevolg van activiteiten zoals jacht, het omzetten van grasland naar bouwland en verdichting door beplanting en bebouwing in deze gebieden kunnen negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstelling worden veroorzaakt. Dit valt onder de externe werking van de Natuurbeschermingswet. Vooralsnog is het onduidelijk hoe hiermee moet worden omgegaan. Dit zal aan de minister van LNV worden voorgelegd. Bij de landbouw is interesse in de subsidieregeling van ganzenfoerageergebieden. Indien er voldoende financiële middelen beschikbaar worden gesteld, kan er buiten het Natura 2000-gebied waarschijnlijk voldoende opvang worden gecreëerd. Met name in de winterperiode is een zekere rust op het meer van belang voor de watervogels, met name voor smient, omdat deze soort overdag het meer als rustgebied gebruikt. De ganzen zijn vooral 's nachts op het meer aanwezig. In de winterperiode kunnen vaarbewegingen en surfers op het meer verstorend
600.00.02.80.00 - Beheerplan Natura 2000-gebied Leekstermeer - 30 juni 2009
95
werken. Het lijkt er vooralsnog op dat de effecten niet significant negatief zijn. Helemaal zeker is dit niet. In hoofdstuk 7 wordt hier nader op ingegaan. In het kader van de waterberging kunnen nieuwe rustgebieden ontstaan voor watervogels. Broedvogels Gezien het toekomstige geschikte broedareaal voor rietzanger, worden voor deze soort geen knelpunten verwacht. Kwartelkoning en porseleinhoen komen momenteel niet structureel als broedvogel voor. Goede uitgangsomstandigheden worden in het kader van waterberging en natuurontwikkeling wel gecreeerd. Met name voor kwartelkoning is inspanning van de terreinbeheerders nodig voor een op kwartelkoning gericht beheer. Omdat porseleinhoen en kwartelkoning zich nog moeten vestigen, is het wel gewenst te onderzoeken of en waar voldoende verstoringsvrij leefgebied aanwezig is. Knelpunten op dit punt worden op voorhand niet verwacht, omdat de recreatieve infrastructuur extensief is en er dus in principe veel verstoringsvrij gebied is. Habitattypen Habitattype Overgangs- en trilvenen komt momenteel in het gebied niet voor. Dit kan zich mogelijk op lange termijn wel ontwikkelen. Geleidelijk aan zal de waterkwaliteit verbeteren. Gecombineerd met de aanvoer van basenrijk grondwater zou zich plaatselijk trilveen kunnen ontwikkelen. Omdat trilveen nu niet voorkomt, zijn er geen knelpunten met andere functies. Mogelijk kan in extreem droge zomerperiodes de waterstand te ver zakken. Dit kan een negatief effect hebben op de Vochtige alluviale bossen en op eventueel toekomstig trilveen. Daarnaast is onduidelijkheid in hoeverre fosfaatafgifte van de bodem een bedreiging kan vormen voor de Natura 2000-doelen. Behoudens voor trilveen lijkt de kans op negatieve effecten op andere doelen niet bijzonder groot. Vochtige alluviale bossen zijn licht gevoelig voor verzuring. Trilveen is gevoelig voor verzuring. De provincie Drenthe is momenteel bezig met de uitwerking van het ammoniakbeleid. Dit zal te zijner tijd worden toegevoegd. P.m. Habitatsoort Gezien de huidige verspreiding van zeggekorfslak en de toekomstige nieuwe inrichting, worden voor deze soort geen knelpunten verwacht.
96
600.00.02.80.00 - Beheerplan Natura 2000-gebied Leekstermeer - 30 juni 2009
D e e l
3
U i t w e r k i n g
600.00.02.80.00 - Beheerplan Natura 2000-gebied Leekstermeer - 30 juni 2009
97
7
U i t w e r k i n g i n s t a n d h o u d i n g r u i m t e ,
o m v a n g
i n
e n
t i j d
De instandhoudingsdoelstellingen uit het ontwerpbesluit Leekstermeergebied moeten in het kader van het beheerplan worden uitgewerkt in ruimte (waar in het gebied wordt het doel gerealiseerd), omvang (hoeveel wordt nagestreefd) en tijd (wanneer is het doel bereikt). Dit is nodig om duidelijk te maken wat de ambities zijn, hoe deze in de tijd zijn gespreid en waar ze worden gerealiseerd. Voor de toetsing van bestaande en toekomstige activiteiten wordt ook getoetst op deze uitwerking. Aangezien op korte termijn het inrichtingsplan Waterberging en Natuur Roden-Norg zal worden uitgevoerd, waardoor van de lokale hydrologische en vegetatieve ontwikkelingen alleen de grote lijnen bekend zijn, kan bij een aantal zaken geen volledig beeld worden gegeven. De doelen zijn te verdelen in algemene doelen en doelen ten aanzien van vogelsoorten, habitattypen en habitatsoorten waarvoor het gebied specifiek is aangewezen.
7.1
Algemeen In het ontwerpbesluit Leekstermeergebied zijn een aantal algemene doelen geformuleerd. Hieronder zal per doel het perspectief worden beschreven. Behoud van de bijdrage van het Natura 2000-gebied aan de biologische diversiteit en aan de gunstige staat van instandhouding van natuurlijke habitatten en soorten binnen de Europese Unie. Veel moerasvogels zijn de afgelopen jaren sterk in aantal afgenomen. De belangrijkste knelpunten voor moerasvogels in ons land hebben te maken met het beheer van water en vegetatie, maar ook met de schaal, verbinding en kwaliteit van moerasvegetaties. Als gevolg van de moerasontwikkeling in het kader van het inrichtingsplan Waterberging en Natuur Roden-Norg zal het oppervlak aan moeras aanzienlijk toenemen. Hierdoor wordt een bijdrage geleverd aan de gunstige staat van moerasecosystemen. Behoud van de bijdrage van het Natura 2000-gebied aan de ecologische samenhang van het Natura 2000-netwerk zowel binnen Nederland als binnen de Europese Unie.
600.00.02.80.00 - Beheerplan Natura 2000-gebied Leekstermeer - 30 juni 2009
99
Het ligt in de verwachting dat het Leekstermeergebied voor de aangewezen Natura 2000-doelen de komende jaren een hogere waarde zal krijgen. Hiermee zal tevens de ecologische samenhang worden versterkt. Behoud en waar nodig herstel van de ruimtelijke samenhang met de omgeving ten behoeve van de duurzame instandhouding van de in Nederland voorkomende natuurlijke habitattypen en -soorten. Na realisatie van het inrichtingsplan Waterberging en Natuur Roden-Norg zal het Leekstermeergebied een belangrijke ruimtelijk samenhang krijgen met de Peizer- en Eeldermaden. In de Peizer- en Eeldermaden komen reeds habitattypen en -soorten voor, waarvoor het Leekstermeergebied is aangewezen. Daarnaast is de ruimtelijke samenhang met de omliggende graslanden voor herbivore watervogels van groot belang.
7.2
Beheer met betrekking tot Natura 2000 Voor kolgans, brandgans en smient zijn eiwitrijke graslanden van belang. Binnen de natuurterreinen wordt geen beheer gevoerd dat is gericht op ganzenfoerageergebied. Dit geldt ook na inrichting van het waterbergingsgebied. Bij de terreinen van Het Groninger Landschap liften ganzen en smienten wel mee in het beheer dat is gericht op weidevogels en soortenrijk grasland. De kwantiteit en kwaliteit van het ganzenfoerageergebied binnen het Leekstermeergebied zullen hierdoor de komende jaren verder afnemen. Gebieden binnen de begrenzing van het Leekstermeergebied die geschikt zullen blijven als foerageergebied zijn een groot deel van de Polder Vredewold en het agrarische deel ten noordoosten van Sandebuur. Voor de rustplaatsen op het Leekstermeer en de grotere watergangen is voldoende rust van groot belang. Met betrekking tot het beheer voor porseleinhoen is het van belang dat ook in droge periodes voldoende oppervlak aan natte situaties aanwezig is. Daarnaast zal in bepaalde delen de verruiging van opgaande begroeiing als wilg en els moeten worden tegengegaan door bijvoorbeeld gefaseerd maai-/rietbeheer. Dit is ook van belang voor rietzanger. Het broedbiotoop van kwartelkoning kenmerkt zich door een meer dan 20 cm hoge, gesloten, kruidenrijke vegetatie. Potentieel broedgebied zijn de vochtige en natte schraallanden en bloemrijke graslanden. Doordat de vegetatie niet zo dicht van structuur mag zijn dat het dier er niet goed meer doorheen kan lopen, is maaibeheer noodzakelijk. Aangezien kwartelkoning betrekkelijk laat in het seizoen, vanaf eind mei, vanuit de winterkwartieren in ons land aankomt en doorgaans twee broedsels grootbrengt, is een goede planning van de maaidata van groot belang. Bij het beheer met betrekking tot zeggekorfslak moet er aandacht zijn voor de negatieve effecten van klepelen, afbranden en het jaarlijks maaien van de vegetatie op het voorkomen van de soort. Zeggekorfslak wordt niet gevonden in gebieden die jaarlijks worden gemaaid. Grote populaties kunnen worden aangetroffen in
100
600.00.02.80.00 - Beheerplan Natura 2000-gebied Leekstermeer - 30 juni 2009
biotopen die vele jaren in het geheel niet beheerd zijn. In delen waar maaibeheer noodzakelijk is, is het belangrijk dit gefaseerd uit te voeren waardoor sneller nieuwe kolonisatie zal plaatsvinden. Het beperkt inzetten van begrazing door schapen, rundvee of paarden hoeft niet per se nadelig te zijn. Zeggekorfslak weet bij zeer extensieve begrazing geregeld stand te houden. Het kappen van bomen in verlandingsvegetaties kan gunstig zijn. Wanneer de waterkwaliteit verbetert, kan zich op termijn het habitattype Overgangs- en trilvenen ontwikkelen. De plantengemeenschappen van de Overgangs- en trilvenen vormen ontwikkelingsstadia in de verlanding die begint in het open water van sloten, plassen en petgaten. Uitgaande van het verlandingsproces worden de Overgangs- en trilvenen van dit habitattype voorafgegaan door begroeiingen van het open water, zoals drijftil- en krabbenscheergemeenschappen. Belangrijk bij de ontwikkeling van Overgangs- en trilvenen is dan ook dat watergangen niet worden geschoond. De Overgangs- en trilvenen worden in de successiereeks opgevolgd door struweel of bos. Op termijn is het hierdoor noodzakelijk om delen van wateren weer open te maken om struweel- en bosvorming tegen te gaan. Voor de huidige Vochtige alluviale bossen (subtype C) is het van belang dat het uiteindelijke grondwaterpeil geleidelijk wordt opgezet. Het ligt in de verwachting dat nieuwe bossen van dit habitattype, bij afwezigheid van beheer zullen ontstaan.
7.3
Vogelsoorten In het ontwerpbesluit Leekstermeergebied zijn voor zes vogelsoorten instandhoudingsdoelstellingen geformuleerd. In de volgende paragrafen zal per vogelsoort het perspectief worden beschreven. In het navolgende volgt als eerste nog een korte samenvatting van twee passende beoordelingen die zijn uitgevoerd in het kader van de Herinrichting Peize en waterberging en natuurontwikkeling in het noordelijke Leekstermeergebied. In het kader van de Herinrichting Peize, waar het inrichtingsplan Waterberging en Natuur Roden-Norg een onderdeel van is (zie paragraaf 5.3.5), zijn plannen
600.00.02.80.00 - Beheerplan Natura 2000-gebied Leekstermeer - 30 juni 2009
101
opgesteld om grote delen rondom het Leekstermeer in te richten als waterbergingsgebied in combinatie met de ontwikkeling van moeras. In aanvulling op het MER heeft in 2007 onderzoek plaatsgevonden om de mogelijke effecten van moerasvorming op het Natura 2000-gebied Leekstermeergebied in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 in beeld te brengen. Het onderzoek is verwoord in de rapportage Moerasontwikkeling en herbivore watervogels rond het Leekstermeer (Van der Hut & Bos, 2007). Uit het onderzoek komt naar voren dat de vermoerassing in het Leekstermeergebied een negatief effect heeft op het beschikbare areaal geschikt, verstoringsvrij foerageergebied voor ganzen en smienten. De resterende opvangcapaciteit blijft echter ruim boven de capaciteit die nodig is voor de gestelde instandhoudingsdoelstellingen, welke zijn opgenomen in het ontwerpbesluit Leekstermeergebied. Het oppervlak foerageergebied dat ten gevolge van de waterberging verloren gaat, kan dus worden gecompenseerd Voor de inrichting van een deel van de Polder Vredewold als zomerpolder ten behoeve van kleinschalige waterberging in combinatie met natuurontwikkeling is in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 in 2008 onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is verwoord in de rapportage Habitattoets waterberging en natuurontwikkeling in het noordelijke Leekstermeergebied (Bos & Van der Hut, 2008). Uit het onderzoek komt naar voren dat de ontwikkeling een negatief effect heeft op het beschikbare areaal geschikt, verstoringsvrij foerageergebied voor ganzen en smienten. De resterende opvangcapaciteit (hierbij is ook rekening gehouden met Herinrichting Peize) blijft echter ook hier boven de capaciteit die nodig is voor de gestelde instandhoudingsdoelstellingen, welke zijn opgenomen in het ontwerpbesluit Leekstermeergebied. In beide passende beoordelingen is gewerkt met een foerageerbereik van 5 km rond de slaapplaats, het Leekstermeer. Dit bereik is gebaseerd op basis van richtlijnen van de Werkgroep Foerageergebieden Ganzen en Smienten. Een afstand van 5 km tussen slaapplaats en foerageergebied is voor kolgans, brandgans en smient dagelijks goed te overbruggen. Van groot belang is wel dat voor de herbivore watervogels voldoende foerageergebied buiten het Natura 2000-gebied beschikbaar blijft. Concreet betekent dit dat er voldoende verstoringsvrij ganzenfoerageergebied zal moeten worden aangewezen waar de watervogels ook daadwerkelijke bescherming genieten. Dit is weer afhankelijk van de subsidieregelingen die het Rijk hiervoor beschikbaar stelt. Met name in de winterperiode is een zekere rust op het meer van belang voor de watervogels. De kol- en brandganzen zijn vooral 's nachts op het meer (zie hoofdstuk 6). Smienten zijn vooral overdag op het meer. Tijdens de planperiode zal nader onderzoek plaatsvinden of en in welke mate de watervogels last hebben van verstoring.
102
600.00.02.80.00 - Beheerplan Natura 2000-gebied Leekstermeer - 30 juni 2009
7 . 3 . 1
Kolgans
Het doel voor een duurzame instandhouding van kolgans in het Leekstermeergebied is behoud van omvang en kwaliteit van leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 640 vogels (seizoensgemiddelde). De aantallen zijn recent fors afgenomen. Handhaving van de huidige situatie is voldoende, want de landelijke staat van instandhouding is gunstig. De relatieve bijdrage van het Leekstermeergebied voor kolgans in Nederland is gering. Het Leekstermeer wordt door kolganzen gebruikt als slaapplaats. De rond het Leekstermeer gelegen graslanden en in mindere mate akkers vormen het foerageergebied. In de huidige situatie is er reeds voldoende draagkracht aanwezig voor een populatie van gemiddeld 640 vogels. Het seizoensgemiddelde over de periode 1999/2000 tot en met 2003/2005 betrof voor kolgans 2.256 (Van der Hut & Bos, 2007). 7 . 3 . 2
Brandgans
Het doel voor een duurzame instandhouding van brandgans in het Leekstermeergebied is behoud van omvang en kwaliteit van leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 110 vogels (seizoensgemiddelde). Handhaving van de huidige situatie is voldoende, want de landelijke staat van instandhouding is gunstig. De relatieve bijdrage van het Leekstermeergebied voor brandgans in Nederland is gering. Het Leekstermeer wordt door brandganzen gebruikt als slaapplaats. De rond het Leekstermeer gelegen graslanden vormen het foerageergebied. In de huidige situatie is er reeds voldoende draagkracht aanwezig voor een populatie van gemiddeld 110 vogels. Het seizoensgemiddelde over de periode 1999/2000 tot en met 2003/2005 betrof voor brandgans 146 (Van der Hut & Bos, 2007). 7 . 3 . 3
Smient
Het doel voor een duurzame instandhouding van smient in het Leekstermeergebied is behoud van omvang en kwaliteit van leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 640 vogels (seizoensgemiddelde). Er was sprake van hoge aantallen rond 1990, met daarna een afname. Handhaving van de huidige situatie is voldoende, want de landelijke staat van instandhouding is gunstig. De relatieve bijdrage van het Leekstermeergebied voor smient in Nederland is gering. Het Leekstermeer en een aantal omliggende brede watergangen worden door smienten gebruikt als slaapplaats. De rond het Leekstermeer gelegen graslanden vormen het foerageergebied. In de huidige situatie is er reeds voldoende draagkracht aanwezig voor een populatie van gemiddeld 640 vogels. Het sei-
600.00.02.80.00 - Beheerplan Natura 2000-gebied Leekstermeer - 30 juni 2009
103
zoensgemiddelde over de periode 1999/2000 tot en met 2003/2005 betrof voor smient 627 (Van der Hut & Bos, 2007). Handhaving van voldoende foerageergebied buiten het Natura 2000-gebied en voldoende rust binnen het Natura 2000gebied zijn voor de smient van groot belang. 7 . 3 . 4
Porseleinhoen
Het doel voor een duurzame instandhouding van porseleinhoen in het Leekstermeergebied is behoud van omvang en kwaliteit van het leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste twee broedparen. Het gewenste aantal heeft betrekking op gunstige jaren. Gezien de landelijk zeer ongunstige staat van instandhouding is behoud van de populatie op dit, relatief hoge, niveau gewenst. Het gebied levert onvoldoende draagkracht voor een sleutelpopulatie, maar draagt wel bij aan de draagkracht in de regio DrentsGronings grensgebied ten behoeve van een regionale sleutelpopulatie. De relatieve bijdrage van het Leekstermeergebied voor porseleinhoen in Nederland is gering. In de moerassige terreinen binnen het Leekstermeergebied is porseleinhoen een zeer schaarse broedvogel. In de huidige situatie is er onvoldoende draagkracht aanwezig voor een populatie van ten minste twee broedparen. Als gevolg van de moerasontwikkeling in het kader van het inrichtingsplan Waterberging en Natuur Roden-Norg zal het oppervlak aan moerassig terrein in het Leekstermeergebied aanzienlijk toenemen. Doordat de ontwikkeling van de vegetatie na inrichting van de waterberging spontaan is, is niet precies duidelijk waar en hoeveel geschikt broedgebied voor porseleinhoen zal ontstaan. Op de visiekaart (kaart 9.1) is aangegeven welk gebied potentieel geschikt broedgebied voor porseleinhoen zal worden. Voldoende rust is in het broedgebied van groot belang. Kaart 5.7 laat zien dat na inrichting van de waterberging grote verstoringvrije gebieden aanwezig zullen zijn. Mochten genoemde soorten zich als broedvogels vestigen dan dient te worden onderzocht of de recreatie hiervoor geen bedreiging vormt. Dit wordt op voorhand niet verwacht, omdat de recreatieve infrastructuur betrekkelijk laag is. Het ligt in de verwachting dat binnen de eerste planperiode (zes jaar) de gewenste draagkracht zal worden behaald. 7 . 3 . 5
Kwartelkoning
Het doel voor een duurzame instandhouding van kwartelkoning in het Leekstermeergebied is behoud van omvang en kwaliteit van het leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste vijf broedparen. Gezien de landelijk matig ongunstige staat van instandhouding is behoud van de populatie op een relatief hoog niveau gewenst. Het gebied levert onvoldoende draagkracht voor een sleutelpopulatie, maar draagt wel bij aan de draagkracht in de
104
600.00.02.80.00 - Beheerplan Natura 2000-gebied Leekstermeer - 30 juni 2009
regio Drents-Gronings grensgebied ten behoeve van een regionale sleutelpopulatie. In de grazige terreinen binnen het Leekstermeergebied is kwartelkoning een zeer schaarse en incidenteel voorkomende broedvogel. In de huidige situatie is er, door een onvoldoende kwaliteit van het broedgebied, onvoldoende draagkracht aanwezig voor een populatie van ten minste vijf broedparen. Het inrichtingsplan Waterberging en Natuur Roden-Norg zal een gunstig effect hebben op het voorkomen van kwartelkoning. Aan de randen van het gebied, waar overgangen van nat en droog aanwezig zullen zijn, worden vochtige en natte schraallanden en bloemrijke graslanden ontwikkeld, welke potentieel broedbiotoop voor kwartelkoning vormen. Met name de kwaliteit aan geschikt broedbiotoop zal hierdoor voor kwartelkoning toenemen. Doordat de ontwikkeling van de vegetatie na inrichting van de waterberging spontaan is en het te voeren beheer afhankelijk is van de nieuwe terreinomstandigheden, valt niet precies te voorspellen waar en hoeveel geschikt broedgebied voor kwartelkoning zal ontstaan. Met name voor kwartelkoning is inspanning van de terreinbeheerders nodig voor een op kwartelkoning gericht beheer. Op de visiekaart is aangegeven welk gebied potentieel geschikt broedgebied is voor de kwartelkoning. Verwacht wordt dat binnen de eerste planperiode (zes jaar) het aantal broedparen zal toenemen. Of de gewenste draagkracht zal worden behaald, is onzeker en hangt ook af van fluctuaties van externe factoren. Omdat de recreatieve infrastructuur betrekkelijk laag is, wordt niet verwacht dat er een knelpunt zal ontstaan met betrekking tot het recreatieve gebruik. Dit dient wel nader te worden onderzocht. Beheermaatregelen kwartelkoning Het inrichtingsplan Waterberging en Natuur Roden-Norg zal een gunstig effect hebben op het voorkomen van kwartelkoning. Aan de randen van dit waterbergingsgebied, waar overgangen van nat en droog aanwezig zullen zijn, worden vochtige en natte schraallanden en bloemrijke graslanden ontwikkeld. Dit overgangsgebied is potentieel broedbiotoop voor kwartelkoning. Doordat de ontwikkeling van de vegetatie na inrichting van de waterberging spontaan is en het te voeren beheer afhankelijk zal zijn van de nieuwe terreinomstandigheden, is niet precies duidelijk waar en hoeveel geschikt broedgebied voor kwartelkoning zal ontstaan. Om de doelstelling ten aanzien van kwartelkoning te halen, zal het beheer van dit gebied voor een groot deel gericht moeten zijn op kwartelkoning. Voor kwartelkoning is een hoge, gesloten, kruidenrijke vegetatie van belang, die niet zo dicht van structuur is dat het dier er niet goed meer doorheen kan lopen. Kwartelkoning komt betrekkelijk laat in het seizoen, vanaf eind mei, vanuit de winterkwartieren in ons land aan en is daarom vooral gebonden aan hooilanden met late maaidata. Doordat er twee keer per jaar gebroed kan worden, moet het broedhabitat over een lange periode beschikbaar zijn, van half mei tot begin september. Het op kwartelkoning gerichte beheer bestaat eruit de verschillende percelen of delen van percelen steeds op een verschillend tijdstip te maaien en vervol-
600.00.02.80.00 - Beheerplan Natura 2000-gebied Leekstermeer - 30 juni 2009
105
gens ongemoeid te laten. Een groot deel zou pas na juli gefaseerd moeten worden gemaaid om als broedgebied voor het eerste legsel te dienen. Een ander deel zou in mei kunnen worden gemaaid, voordat kwartelkoning uit het overwinteringsgebied terugkomt. Door dit vervolgens ongemoeid te laten of met een lage veebezetting na te beweiden, ontstaat hier in de periode juniaugustus een geschikt opgroeigebied voor kuikens en broedgebied voor een tweede legsel. Momenteel vindt in het toekomstige waterbergingsgebied een overgangsbeheer van de graslanden plaats. Na inrichting voor waterberging zal op de hoogste delen aan de randen een graslandverschralingsbeheer worden gevoerd. Het gaat hierbij om ongeveer 150 ha graslandbeheer (twee keer per jaar maaien en afvoeren). De kosten hiervan zijn ongeveer 200.000 euro per jaar. De dekking van de kosten na inrichting zal mogelijk door Staatsbosbeheer worden gedragen in het kader van regulier beheer. 7 . 3 . 6
Rietzanger
Het doel voor een duurzame instandhouding van rietzanger in het Leekstermeergebied is behoud van omvang en kwaliteit van het leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste tien broedparen. Gezien de landelijk gunstige staat van instandhouding met betrekking tot de populatieomvang, is behoud voldoende. Volgens het ontwerpbesluit Leekstermeergebied levert het gebied onvoldoende draagkracht voor een sleutelpopulatie (>100 broedparen), maar draagt het wel bij aan de draagkracht in de regio Drents-Gronings grensgebied ten behoeve van een regionale sleutelpopulatie. In de moerassige terreinen binnen het Leekstermeergebied is rietzanger, in tegenstelling tot wat het ontwerpbesluit vermeldt, een vrij algemene broedvogel. In de huidige situatie is er reeds ruim voldoende draagkracht aanwezig voor een populatie van veel meer dan 50 broedparen. De moerasontwikkeling in het kader van het inrichtingsplan Waterberging en Natuur Roden-Norg zal een gunstig effect hebben op rietzanger. Het ligt in de verwachting dat als gevolg van de nieuwe inrichting een vele malen groter oppervlak aan geschikt broedbiotoop zal ontstaan. Het is waarschijnlijk dat in het gebied na inrichting een sleutelpopulatie (>100 paren) zal ontstaan. Voor de rietzanger worden geen knelpunten verwacht. Aan de minister zal het advies worden gegeven om in het aanwijzingsbesluit voor de rietzanger wel een sleutelpopulatie op te nemen.
106
600.00.02.80.00 - Beheerplan Natura 2000-gebied Leekstermeer - 30 juni 2009
7.4
Habitattypen In het ontwerpbesluit Leekstermeergebied zijn voor twee habitattypen complementaire instandhoudingsdoelstellingen geformuleerd. Hieronder zal per habitattype het perspectief worden beschreven. 7 . 4 . 1
Overgangs-
en
trilvenen
(subtype
A)
Het doel voor een duurzame instandhouding van Overgangs- en trilvenen in het Leekstermeergebied is uitbreiding van de aanwezige oppervlakte en verbetering van de kwaliteit. Volgens het ontwerpbesluit zijn in het gebied mogelijkheden om het matig ontwikkelde habitattype Overgangs- en trilvenen (subtype A), een subtype met een zeer ongunstige staat van instandhouding, uit te breiden en de kwaliteit te verbeteren. In de huidige situatie komt het habitattype niet in het Leekstermeergebied voor. Als gevolg van het opzetten van het waterpeil in het kader van het inrichtingsplan Waterberging en Natuur Roden-Norg komt fosfaat uit de bodem vrij. Dit gaat de mogelijkheden voor het habitattype de komende jaren ernstig beperken. Eerst moet de overmaat aan fosfaat worden uitgeput. Wanneer de waterkwaliteit verbetert, kan dit habitattype op langere termijn (niet binnen zes jaar) in het gebied worden ontwikkeld. Omdat trilveen nu niet voorkomt, zijn er geen knelpunten met andere functies. Monitoring van de hydrologische situatie zal worden opgenomen in het monitoringsplan om te kunnen beoordelen of de hydrologische situatie verbetert. 7 . 4 . 2
Vochtige
alluviale
bossen
(subtype
C)
Het doel voor een duurzame instandhouding van Vochtige alluviale bossen in het Leekstermeergebied is behoud van de aanwezige oppervlakte en kwaliteit. In de huidige situatie komt het habitattype verspreid in het Leekstermeergebied voor (zie kaart 12). De totale oppervlakte van het habitattype bedraagt 22 ha. Dit gegeven is gebaseerd op de (concept)habitattypenkaart van het Leekstermeergebied. De grootste aaneengesloten oppervlakten van dit habitattype betreffen de Lettelberter Petten en het Groot Waalbos. Als gevolg van het opzetten van het waterpeil in het kader van het inrichtingsplan Waterberging en Natuur Roden-Norg en het achterwege laten van beheer in toekomstige moerassige terreinen zal het oppervlak van dit habitattype in het Leekstermeergebied toenemen. Door afname van kwel kan de kwaliteit plaatselijk afnemen. Het ligt in de verwachting dat de komende planperiode (zes jaar) de doelstelling meer dan gehaald zal worden. Monitoring van de hydrologische situatie zal worden opgenomen in het monitoringsplan om te kunnen beoordelen of de hydrologische situatie verbetert. Om bij een extreem droge zomerpe-
600.00.02.80.00 - Beheerplan Natura 2000-gebied Leekstermeer - 30 juni 2009
107
riode te voorkomen dat het Groot Waal zal verdrogen kan het nodig zijn om de Onlandse Wijk door middel van een dam af te sluiten.
Groot Waal
7.5
Habitatsoorten 7 . 5 . 1
Zeggekorfslak
(complementair
doel)
Het doel voor een duurzame instandhouding van zeggekorfslak in het Leekstermeergebied is behoud van omvang en kwaliteit van het leefgebied voor behoud van de populatie. Omdat zeggekorfslak een soort betreft waarvan het aantal verspreidingslocaties in ons land beperkt is en deze locatie (tot voor kort) de enige in Noord-Nederland is, is voor het gebied een behoudsdoelstelling geformuleerd. Zeggekorfslak komt verspreid voor in de binnen het Leekstermeergebied gelegen moerassige terreinen en broekbossen. De soort wordt nog steeds op nieuwe locaties aangetroffen. De populatie is veel groter dan voorheen bekend was. Als gevolg van de moerasontwikkeling in het kader van het inrichtingsplan Waterberging en Natuur Roden-Norg zal het oppervlak aan moerassig terrein met grote zeggenvegetaties in het Leekstermeergebied aanzienlijk toenemen. Het ligt in de verwachting dat de komende planperiode (zes jaar) de doelstelling ruimschoots zal worden gehaald. Voor de zeggekorfslak worden geen knelpunten verwacht.
108
600.00.02.80.00 - Beheerplan Natura 2000-gebied Leekstermeer - 30 juni 2009
7.6
Kennislacunes en nader onderzoek De rode draad die door dit beheerplan loopt, is de toekomstige inrichting van het gebied als waterberging en natuur. Het gebied zal qua biotiek en abiotiek grondig veranderen. Naar alle waarschijnlijkheid zullen de natuurwaarden in termen van biodiversiteit en bijzondere soorten er flink op vooruitgaan. Ook voor de meeste instandhoudingsdoelstellingen zal de verandering gunstig uitpakken, zoals in de voorgaande paragrafen uitgebreid is beschreven. In het licht van deze inrichtingsmaatregelen ten behoeve van de waterberging en natuur wordt het niet noodzakelijk geacht voor de instandhoudingsdoelstellingen (behoudens de kwartelkoning) op voorhand aanvullende maatregelen te nemen. De ontwikkelingen en veranderingen in het gebied brengen echter veel onzekerheden met zich mee. Van des te meer belang zijn een goede monitoring en het uitvoeren van nader onderzoek. Op basis van deze monitoring en dit onderzoek kan de ontwikkeling van het waterbergingsgebied tijdig en adequaat worden bijgestuurd als dit nodig is voor de instandhoudingsdoelstellingen. Het is dus mogelijk dat in de loop van de beheerplanperiode wel aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn. Inrichtingsplan Waterberging en Natuur Roden-Norg Als gevolg van het inrichtingsplan Waterberging en Natuur Roden-Norg (zie paragraaf 5.3.5) zal het Leekstermeergebied aanzienlijk veranderen. Hoewel is gesteld dat de toekomstige lokale hydrologische en vegetatieve ontwikkelingen voor de meeste Natura 2000-doelen gunstig zijn, treedt als gevolg van de ontwikkeling wel een afname van het foerageergebied van kolgans, brandgans en smient op. Uit de uitgevoerde passende beoordeling blijkt echter dat de resterende opvangcapaciteit voor herbivore watervogels voldoende blijft (Van der Hut & Bos, 2007). Als voorwaarde voor de afgifte van de Natuurbeschermingswetvergunning heeft de provincie Drenthe wel gesteld dat er een monitoringsplan moet worden opgesteld. Om de effecten van de waterberging op de in het Natura 2000-gebied aangewezen soorten kolgans, brandgans en smient in beeld te brengen, zullen de genoemde soorten van januari 2008 tot en met maart 2012 worden gevolgd. Dit monitoringsonderzoek valt binnen het kader van het inrichtingsplan. De uitkomsten van dit onderzoek zijn vanzelfsprekend zeer relevant voor het beheerplan. Extern foerageergebied herbivore watervogels Het agrarische gebied rond het Leekstermeer wordt door kolgans, brandgans en smient gebruikt als foerageergebied. Handhaving van voldoende openheid en rust in geschikte foerageergebieden binnen een straal van 5 km (zie voor uitleg paragraaf 7.3) rond het Leekstermeer is van belang om aan de instandhoudingsdoelstellingen te voldoen. Dit aspect dient in het hiervoor genoemde monitoringsonderzoek te worden betrokken.
600.00.02.80.00 - Beheerplan Natura 2000-gebied Leekstermeer - 30 juni 2009
109
Hydrologische situatie Het waterbergingsgebied dat in deze studie wordt beschouwd, is een laagveengebied op de overgang van het Drents Plateau en het Groningse kleigebied. Het waterbergingsgebied grenst aan het Leekstermeer. Op het bergingsgebied monden enkele waterlopen uit, waarvan het Peizerdiep de grootste afvoer heeft, gevolgd door het Eelderdiep. In figuur 7.1 is een schematische weergave gemaakt. Op dit moment stroomt het Peizerdiep tussen kades, net als het Omgelegde Eelderdiep. Het Eelderdiep zelf heeft geen bekading. Het water van het Peizerdiep, het Eelderdiep en het Omgelegde Eelderdiep stroomt via het Koningsdiep naar het boezemsysteem. Het is de bedoeling dat de afvoer van deze waterlopen via brede, ondiepe waterlopen (slenken) naar het Leekstermeer zal stromen (niet het Omgelegde Eelderdiep). Delen uit de kades zullen hiervoor worden afgegraven. Hierdoor ontstaan drassige gebieden met op vele plaatsen ondiepe plassen. In het westen van het bergingsgebied liggen de gebieden Jarrens, Middelvennen en De Bolmert. Deze drie gebieden behoren alle tot de Polder Leutingewolde. De waterstand in deze polder mag mee bewegen met de waterstand van het Leekstermeer. Hierdoor wordt rechtstreeks extra water van de Electraboezem geborgen. Het waterbergingsgebied in de Polder Matsloot fungeert als getrapte mee bewegende berging. Deze polder watert af naar het Leekstermeer via twee drempels. Deze drempels zorgen ervoor dat de waterstand circa 10 cm hoger ligt dan het streefpeil van het Leekstermeer. Bij hoge waterstanden op de Electraboezem kan in dit gebied water worden geborgen. Het waterbergingsgebied wordt omringd door kades. Deze kades worden deels opnieuw aangelegd en zorgen ervoor dat het water daadwerkelijk binnen het bergingsgebied blijft.
Figuur 7.1 Schematische weergave van aanvoer oppervlaktewater
110
600.00.02.80.00 - Beheerplan Natura 2000-gebied Leekstermeer - 30 juni 2009
In het bergingsgebied worden een aantal slenken gegraven (zie ook kaart 5.7). De slenk bestaat uit twee delen: een geplagde zone en een waterloop. Het plaggen betreft het verwijderen van de top van het maaiveld. Het gaat om 10 cm afgraven (varieert per locatie tussen 5 cm-50 cm) over een breedte van circa 100 m. Midden in het geplagde gebied loopt een waterloop met een relatief ondiepe bodem. Deze waterlopen hebben tot doel om het water uit het Peizerdiep en het Eelderdiep naar het Leekstermeer te laten stromen. Deze slenken monden uit in het Leekstermeer over een brede drempel. Globaal lopen drie slenken door het gebied. Deze worden alle drie gevoed door het Peizerdiep, de middenslenk eveneens door het Eelderdiep. Het is de bedoeling dat driekwart van het water uit het Peizer- en Eelderdiep richting het Leekstermeer stroomt. Een kwart stroomt door in noordelijke richting naar het Koningsdiep. Uit onderzoek (HKV, 2007) is naar voren gekomen dat de dimensionering van de slenken van grote invloed is op de grondwaterstand bovenstrooms van het Peizerdiep. Bij te ondiepe of te smalle slenken stijgt de grondwaterstand in het bovenstroomse deel van het beekdal van het Peizerdiep, hetgeen wateroverlast tot gevolg kan hebben. Om die reden is besloten het idee van de ondiepe slenken gedeeltelijk te laten varen. Het profiel dat nu in beeld is, bestaat uit een ondiepe plagzone van circa 100 m breed en een smalle zone van circa 10 m met een diepte van circa 1,5 m. Ter voorkoming van de wateroverlast bovenstrooms pakt deze maatregel gunstig uit. De effecten op het waterpeil in de Polder Matsloot in het licht van natuurwaarden en instandhoudingsdoelstellingen zijn echter onzeker. Het gemiddelde streefwinterpeil is vastgesteld op 83 cm –N.A.P. In de zomerperiode is het van belang dat de grondwaterstand niet meer dan 20 cm beneden het maaiveld zakt. Als het oppervlaktewaterpeil in de slenk in het voorjaar flink gaat dalen, kan dat negatieve gevolgen hebben voor het grondwaterwaterpeil in de Polder Matsloot. Dit kan uiteindelijk leiden tot verdroging en vergrassing van de gebieden in de Polder Matsloot en daarmee de ontwikkeling van trilvenen en de vestiging van porseleinhoen frustreren. Het is dus van groot belang dat de waterpeilen tijdens en na de inrichting van het gebied tot waterbergingsgebied worden gemonitord. Als verdroging gaat optreden, dienen maatregelen te worden getroffen. Zo zou het in een extreem droge zomerperiode nodig kunnen zijn om de Onlandse Wijk door middel van een dam af te sluiten, om te voorkomen dat het Groot Waal zal verdrogen. Monitoring van de grondwaterstanden in de Polder Matsloot zal ook in het kader van het inrichtingsplan waterberging worden uitgevoerd (zie ook bijlage 7). Fosfaatafgifte bodem Als gevolg van het jarenlange landbouwkundige gebruik hebben zich hoge concentraties fosfaat verzameld in de bodem. Als het gebied onder water wordt gezet, kan dit fosfaat in grote hoeveelheden vrijkomen en de waterkwaliteit sterk verlagen. Dit kan negatieve gevolgen hebben voor onder meer de ontwikkeling van trilveen, zeggekorfslak, porseleinhoen en kwartelkoning. Ten aan-
600.00.02.80.00 - Beheerplan Natura 2000-gebied Leekstermeer - 30 juni 2009
111
zien van deze fosfaatproblematiek en eventueel te nemen maatregelen komt er een onderzoek in het kader van het Inrichtingsplan Leekstermeergebied, (zie ook bijlage 7). Waterrecreatie op Leekstermeer Op het Leekstermeer vindt een groot deel van het jaar recreatie plaats. Het gaat hierbij onder meer om zeilboten, motorboten, kano's en schaatsers. Op het Leekstermeer slapende kolganzen, brandganzen en smienten zijn gevoelig voor verstoring door waterrecreanten. Door de grootte van het meer en doordat ze elkaar in tijd grotendeels ontlopen (ganzen in winterhalfjaar en recreatie in zomerhalfjaar) lijken er vooralsnog geen significant negatieve effecten op de Natura 2000-doelstelling op te treden. Om hierin meer inzicht te krijgen en te kijken of er ruimte is voor een toename van recreatie zal er een onderzoek worden opgestart. Daarnaast zal ook de ontwikkeling van de dag- en verblijfsrecreatie in de monitoring worden meegenomen om enerzijds negatieve effecten op tijd te kunnen opmerken en anderzijds kansen voor de recreatie te benutten. Ten behoeve van dit onderzoek zullen gedurende de winterperiode watervogeltellingen worden gedaan op het Leekstermeer op verschillende dagen en tijdstippen. Ook de ruimtelijke verspreiding zal in beeld worden gebracht, alsmede de aantallen en ruimtelijke verspreiding van boten/surfers of andere verstoringsbronnen. Andere verstoringsbronnen zijn bijvoorbeeld luchtvaart en jacht. Voor een goed beeld zal in twee seizoenen moeten worden waargenomen. Er zal op drukke dagen moeten worden geteld en op rustige dagen. Inclusief uitwerktijd zou het onderzoek in circa 30 werkdagen kunnen worden uitgevoerd. Daarnaast zal op basis van de geplande ontwikkelingen in beeld moeten worden gebracht wat de verwachte groei van de waterrecreatie is en of hier knelpunten uit kunnen voortvloeien ten aanzien van de rustende watervogels. Tot slot dient het onderzoek in het geval van significant negatieve effecten aan te geven welke mitigerende maatregelen kunnen worden genomen om significant negatieve effecten te vermijden. Een alternatief voor dit type onderzoek is een experimentele aanpak: Gedurende een paar dagen in het ganzenseizoen wordt bewust de vaarintensiteit op het meer geminimaliseerd en gedurende een aantal dagen wordt deze bewust gemaximaliseerd. Op deze dagen worden zowel de vaarbewegingen als het gedrag en de aantallen watervogels intensief onderzocht. Deze aanpak geeft een goed beeld van de mate van verstoring die plaatsvindt op het meer. Hiervoor is wel de medewerking noodzakelijk van de gebruikers van het meer. De totale kosten van het eerste type onderzoek wordt geraamd op circa 50.000 euro. Het tweede type onderzoek kan goedkoper worden uitgevoerd (circa 35.000 euro). Recreatie omgeving Leekstermeer Broedvogels als porseleinhoen en kwartelkoning komen momenteel niet of nauwelijks in het gebied voor. Onderzocht zal moeten worden of er zich gedurende de inrichting van het waterbergingsgebied voldoende verstoringsvrij habitat ontwikkelt voor deze soorten. Dit onderzoek kan pas plaatsvinden als
112
600.00.02.80.00 - Beheerplan Natura 2000-gebied Leekstermeer - 30 juni 2009
er zich gunstige biotopen voor kwartelkoning en porseleinhoen hebben ontwikkeld en de geplande recreatieve infrastructuur er ligt. Als dat zo is, kan worden onderzocht waar en of er zich in die gebieden potentiële knelpunten voordoen ten aanzien van de recreatie. Daarbij zal het vooral om wandelen, fietsen en kanoën gaan. Dit onderzoek kan zich beperken tot de drukke dagen van het broedseizoen, waarbij tellingen worden gedaan van recreanten en een ruimtelijk verspreidingsbeeld hiervan wordt gegeven in en rond de potentiële broedgebieden van kwartelkoning en porseleinhoen. Op de kaart kan dan een verstoringszone worden ingetekend met recreatie-intensiteiten waarbij in beeld komt of en in hoeverre de recreatie conflicteert met de broedgebieden van kwartelkoning en porseleinhoen. Ook hier moet rekening worden gehouden met groei van de recreatie. Voor dit onderzoek is één broedseizoen voldoende. Gezien de grootte van het gebied dient er door minimaal twee personen te worden geteld. Anderzijds hoeft de telling niet absoluut nauwkeurig te zijn. Het gaat om een globale indruk van de recreatie-intensiteit. Fietspaden kunnen automatisch worden geteld, de kanoroutes en wandelpaden steekproefsgewijs gedurende een aantal uren per dag. Tot slot moet worden meegenomen in hoeverre gebruik wordt gemaakt van niet-reguliere wandelpaden of vaarroutes (bijvoorbeeld kades en de Matsloot). Dit onderzoek wordt geraamd op 40.000 euro. Alvorens dit onderzoek uit te voeren, moet de bruikbaarheid worden onderzocht van onderzoeken die op stapel staan of reeds hebben plaatsgevonden en die relevant zijn voor het Leekstermeer. In het kader van Natura 2000 worden op verschillende plaatsen verstoringsonderzoeken gedaan. Zo wordt in het Lauwersmeer en in de Wieden-Weerribben onderzoek gedaan naar de relatie tussen recreatie en vogels, waaronder kwartelkoning en porseleinhoen. Dit is weergegeven in tabel 7.1. De uitvoering van het inrichtingsplan Waterberging en Natuur Roden-Norg staat los van deze monitoring
600.00.02.80.00 - Beheerplan Natura 2000-gebied Leekstermeer - 30 juni 2009
113
Tabel 7.1 Verstoringsonderzoeken
114
600.00.02.80.00 - Beheerplan Natura 2000-gebied Leekstermeer - 30 juni 2009
To e t s
8
b e s t a a n d
g e b r u i k
Voortoets en consequenties Een belangrijk onderdeel van het beheerplan is om aan te geven of de huidige menselijke activiteiten2 significant negatieve effecten hebben op het Natura 2000-gebied. Met significant negatief wordt bedoeld dat het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen moeilijker of onmogelijk wordt gemaakt. Ook geldt dat er moet worden gekeken naar zogenaamde ‘cumulatieve effecten’. Hierbij wordt getoetst of een activiteit in samenhang met andere projecten of plannen in de omgeving kan leiden tot significante effecten (artikel 19d Natuurbeschermingswet 1998). Bij de toetsing wordt op basis van de best beschikbare kennis een inschatting gemaakt van de ernst van de effecten van de menselijke activiteiten op de instandhoudingsdoelstellingen van het Leekstermeergebied. Deze toetsing wordt aangeduid met de term ‘voortoets’. De complete voortoets is opgenomen als bijlage bij het beheerplan (bijlage 4). De voortoets geeft in globale zin inzicht op welke punten bestaand gebruik per relevante sector mogelijk (significant) negatieve effecten heeft op de instandhoudingsdoelstellingen. Bij significante effecten is een vergunningplicht aan de orde of zelfs beëindiging van activiteiten. De Quick scan bestaand gebruik & Natura 2000 Sectornotities (Steunpunt Natura 2000 en Arcadis, 2008) hebben bij het opstellen van de voortoets een belangrijke rol gespeeld. Zoals in de inleiding van deze notitie is vermeld, is deze algemeen van aard en houdt geen rekening met specifieke gebiedskenmerken en doelen. Er heeft derhalve aanpassing plaatsgevonden aan de Leekstermeersituatie. Een belangrijk uitgangspunt van dit beheerplan is dat bestaand gebruik zoveel mogelijk ongehinderd moet kunnen voortgaan. Dit is ook in lijn met de intentieverklaring die door LNV en een groot aantal partijen dit jaar is ondertekend. De complete tekst van de intentieverklaring is opgenomen in bijlage 8. Zo nodig kunnen ten aanzien van het bestaand gebruik voorwaarden (mitigerende maatregelen) worden opgenomen.
2
De Natuurbeschermingswet spreekt van bestaand gebruik en niet van huidige menselijke activiteiten. Bestaand gebruik zijn activiteiten die op 1 oktober 2005 plaatsvonden en sindsdien niet (of niet wezenlijk) zijn gewijzigd. Het gaat hierbij om gebruik dat op dat moment daadwerkelijk plaatsvond en niet om eventueel vergunde ruimte (brief minister van LNV aan Tweede Kamer 01-09-2006). De beschrijving en beoordeling van illegale of niet correct vergunde activiteiten in dit beheerplan, betekent niet dat daarmee een legalisering van die activiteiten plaatsvindt of beoogd wordt.
600.00.02.80.00 - Beheerplan Natura 2000-gebied Leekstermeer - 30 juni 2009
115
In tabel 8.1 staan de uitkomst van de inventarisatie van bestaand gebruik en de uitkomst van de voortoets (zie bijlage 4. Deze tabel is opgebouwd uit een aantal punten. -
De nadere beschrijving geeft zo nodig een inkadering van de activiteit in aard, omvang of locatie.
-
De nadere effectenanalyse geeft aan of op basis van de globale toetsing effecten niet zonder meer konden worden uitgesloten.
-
De relatie met instandhoudingsdoel geeft aan welke instandhoudingsdoelstellingen op welke manier (kunnen) worden beïnvloed door de activiteit.
-
De significante relatie geeft aan of het effect op de instandhoudingsdoelstellingen mogelijk dusdanig groot is om als significant negatief effect te worden aangemerkt.
-
De kolom ‘cumulatie mogelijk’ geeft aan of er een mogelijk cumulatief effect is met een andere activiteit. Een voorbeeld van cumulatieve effecten is de aanwezigheid van verschillende verstoringsbronnen: agrarische werkzaamheden, recreatie, jacht, sportvliegtuigen. Afzonderlijk zijn ze misschien acceptabel voor een groep rustende ganzen, maar treden deze effecten tegelijkertijd op dan kunnen ze leiden tot vluchtgedrag. Cumulatieve effecten zijn moeilijk te kwantificeren. De kolom ‘Cumulatie mogelijk’ in tabel 8.1 is met ‘ja’ ingevuld als cumulatie met andere effecten in principe mogelijk is. Een ‘ja’ in deze kolom betekent dus niet dat cumulatie tot een significant negatief effect leidt. Doorgaans zijn de effecten van diverse gebruiksvormen zo klein dat ook cumulatie nog niet significant negatief is. Ook hier geldt dat op basis van de beschikbare gegevens en kennis een globale, maar zo goed mogelijke inschatting van de effecten is gemaakt. In sommige gevallen is dan ook de conclusie getrokken dat nader onderzoek gewenst is.
-
De (noodzakelijke) mitigerende maatregelen zijn de maatregelen die moeten worden genomen om mogelijke effecten zodanig weg te nemen dat de activiteit zonder vergunning kan worden toegestaan.
-
In de conclusie ten aanzien van het beheerplan staat of de activiteit: 1. Zonder vergunning van de Natuurbeschermingswet 1998 doorgang kan vinden (toegestaan zonder maatregelen). Deze activiteiten staan in categorie 1. 2. Zonder vergunning van de Natuurbeschermingswet 1998 doorgang kan vinden onder voorwaarde van het treffen van mitigerende maatregelen (toegestaan met maatregelen). Deze activiteiten staan in categorie 2. 3. Niet zonder vergunning van de Natuurbeschermingswet 1998 doorgang kan vinden (vergunningplichtig). Dit type activiteiten staan in categorie 3.
Ganzenfoerageergebieden buiten het Natura 2000-gebied Een punt van discussie is nog hoe om te gaan met de ganzenfoerageergebieden buiten het Natura 2000-gebied. Hier zal het Ministerie van LNV nog duidelijk-
116
600.00.02.80.00 - Beheerplan Natura 2000-gebied Leekstermeer - 30 juni 2009
heid over moeten geven. Momenteel is de regeling zo dat ganzen buiten de aangewezen ganzenfoerageergebieden mogen worden verjaagd, zelfs met ondersteuning van afschot, na een ontheffing hiervoor. Dit is feitelijk in strijd met het aanwijzingsbesluit. Ook het omzetten van grasland naar bouwland en het bewerken van graslandpercelen kunnen significant negatieve effecten sorteren op de aantallen ganzen en smienten. Er zal dus op twee punten duidelijkheid moeten worden geboden: 1
Wat is het beschermingsregime voor ganzen en smienten buiten het
2
Welke financiële middelen zijn er beschikbaar voor schade en/of het
Natura 2000-gebied? verruimen van de ganzenfoerageergebieden? Wandelen en fietsen op wegen en paden In de gebiedsgroep is geen consensus bereikt over de definitie van wegen en paden. De recreatiesector is van mening dat het huidige gebruik als wandelpad van schouwpaden en dijkjes (bijvoorbeeld langs het Leekster Hoofddiep) als bestaand gebruik moet worden opgenomen. De natuursector is van mening dat dit geen bestaand gebruik is, maar dat hier sprake is van gedogen. In dit beheerplan worden schouwpaden en kades niet als regulier wandelpad beschouwd, met uitzondering van de paden/delen van kades die in het inrichtingsplan Waterberging en Natuur Roden-Norg worden genoemd. Afgesproken wordt dat na de inrichting van het gebied als waterbergingsgebied, nader wordt bezien of in overleg met de natuursector en het waterschap, beperkte delen van schouwpaden en kades niet alsnog een wandelfunctie kunnen krijgen. In tabel 8.1 is een overzicht van het bestaande gebruik van het Leekstermeergebied opgenomen.
600.00.02.80.00 - Beheerplan Natura 2000-gebied Leekstermeer - 30 juni 2009
117
118
600.00.02.80.00 - Beheerplan Natura 2000-gebied Leekstermeer - 30 juni 2009
600.00.02.80.00 - Beheerplan Natura 2000-gebied Leekstermeer - 30 juni 2009
119
120
600.00.02.80.00 - Beheerplan Natura 2000-gebied Leekstermeer - 30 juni 2009
600.00.02.80.00 - Beheerplan Natura 2000-gebied Leekstermeer - 30 juni 2009
121
V i s i e
o p
9 h e t
L e e k s t e r m e e r g e b i e d
In dit hoofdstuk wordt de visie voor het Leekstermeergebied beschreven. Er wordt ingegaan op het perspectief van de natuur in relatie met andere functies. Tevens wordt er een beeld geschetst van hoe het gebied er op lange termijn
uit
zal
zien
en
wat
dat
kan
betekenen
voor
de
instandhoudingsdoelstellingen. De omliggende agrarische gronden zijn mede bepalend voor de natuurwaarden van het Leekstermeergebied. Het gebied is daarnaast niet alleen waardevol vanwege de bijzondere natuur, maar ook vanuit recreatief oogpunt. De samenhang tussen Noord-Drentse beken en de lagergelegen vlaktes rondom het Leekstermeer biedt mogelijkheden voor een grootschalige ontwikkeling van laagveenmoerassen. Met het project Kleinschalige waterberging en natuurontwikkeling noordelijk Leekstermeergebied en het inrichtingsplan Waterberging en Natuur Roden-Norg is hierop reeds ingespeeld. Voor ogen staat een patroon van: 1.
moerasvegetaties en waterplantengemeenschappen (laagste delen);
2.
vochtige en natte schraallanden (overgang van hoge en lage delen);
3.
bloemrijke graslanden (hogere delen).
Natuur en landschap De basis voor behoud en ontwikkeling van kwaliteit ligt voor een groot deel in het bereiken van een groot aaneengesloten natuurgebied met een goed functionerend moeras- en open zoetwaterecosysteem. De robuustheid van dit gebied is noodzakelijk voor het duurzaam kunnen opvangen van externe invloeden en dynamiek, bijvoorbeeld op het vlak van klimaat. Hierbij is de ruimtelijke samenhang met de Peizer- en Eeldermaden van groot belang. Ten aanzien van de ruimtelijke samenhang binnen de begrenzing van het gebied zou op termijn de barrièrewerking van de Hooiweg moeten worden teruggebracht. Naast de omvang bepaalt anderzijds ook de gebiedsspecifieke opbouw van bodem en waterhuishouding in belangrijke mate de mogelijkheden voor duurzaam herstel en behoud van natuurwaarden. Nog in de eerste beheerplanperiode (2010-2016) zal het inrichtingsplan Waterberging en Natuur Roden-Norg worden uitgevoerd. De uitvoering van het project Kleinschalige waterberging en natuurontwikkeling noordelijk Leekstermeergebied is reeds opgestart. De langetermijnvisie is gericht op inpassing van de functie waterberging binnen een op systeemherstel gericht streefbeeld voor natuur in de benedenloop van het stroomgebied van het Peizer- en Eelderdiep. Er kan een aantrekkelijk land-
600.00.02.80.00 - Beheerplan Natura 2000-gebied Leekstermeer - 30 juni 2009
123
schap worden ontwikkeld met voldoende wateraanvoer van de gewenste kwaliteit voor het ontwikkelen van mesotrofe en matig eutrofe moerassen in de lage delen en schraallanden op de overgangen naar de hogere delen. TOEKOMSTBEELD
Systemen die op landschapschaal functioneren, zijn voor het behoud van biodiversiteit in de toekomst het meest duurzaam. De samenhang tussen NoordDrentse beken en de lagergelegen vlaktes rondom het Leekstermeer en in het Peizermadengebied biedt mogelijkheden voor een grootschalige ontwikkeling van laagveenmoerassen. Daarbij staat voor ogen de ontwikkeling op termijn van een patroon van: -
moerasvegetaties en waterplantengemeenschappen (laagste delen);
-
vochtige en natte schraallanden (overgang naar lage delen);
-
bloemrijke graslanden met houtwallen, singels en poelen (hogere delen).
Moerasvegetaties en waterplantengemeenschappen Het betreft de laagste delen. De moerasvegetaties zijn rijk geschakeerd en kunnen de volgende elementen bevatten: -
rietlanden, biezen, lisdodde (op lage, waterrijke delen);
-
grote zeggenvegetaties (op vochtige en natte locaties);
-
natte ruigtes (vochtige en natte locaties);
-
habitattype Vochtige alluviale bossen: elzen- en wilgenbroekbossen
-
pioniervegetaties van natte, venige oevers (periodiek droogvallende
-
verlandingsvegetaties (laagste delen) en habitattype Overgangs- en
(vochtige en natte locaties); delen); trilvenen; -
soortenrijke waterplantengemeenschappen (permanent watervoerende delen).
De moerasvegetaties zijn van belang voor de Vogelrichtlijnsoorten porseleinhoen en rietzanger. Overgangen met schraalland De vochtige tot natte schraallanden zijn gelegen op de overgangen van de lagere naar de hoger gelegen gronden. Juist hier zullen naar verwachting potenties ontstaan voor het ontwikkelen van vochtige tot natte schraallanden, omdat het hier vochtig is en lokale grondwaterstromen in de wortelzone zullen liggen. Door een maaibeheer te voeren, kunnen mogelijk waarden ontstaan die nu ook nog lokaal bekend zijn in het gebied, zoals blauwgraslanden, kleine zeggenvegetaties en dotterbloemhooilanden. Deze typen vertegenwoordigen een belangrijke natuurwaarde in Nederland. Binnen een afwisseling van deze typen is ruimte voor de ontwikkeling van broekbosjes, wilgstruwelen en open water (petgaten). Een bijzonder waardevolle overgang naar schraalland is gelegen ten noorden en ten noordwesten van Sandebuur. Met de plaatsing van de kade zal hiermee rekening worden gehouden.
124
600.00.02.80.00 - Beheerplan Natura 2000-gebied Leekstermeer - 30 juni 2009
Bloemrijk grasland in cultuurlandschap Op de hogere gronden wordt gestreefd naar het optimaliseren van infiltratie van regenwater in een landschap waar vooral bloemrijke graslanden liggen, die een halfnatuurlijk beheer krijgen van maaien en beweiden en waarbij cultuurhistorische kenmerken aandacht krijgen (houtsingels, poelen en dergelijke). De graslanden zijn van belang voor de kwartelkoning. Het gebied ten noorden van het Leekstermeer (Het Groninger Landschap) kent een afwisseling van graslanden waar agrarisch medegebruik plaatsvindt, elzenwilgenbroekbossen waar geen beheer plaatsvindt en kleinschalige moerassen waar plaatselijk verlandingssituaties plaatsvinden. Het Groninger Landschap stelt zich ten aanzien van het Leekstermeergebied ten doel een natuurgebied te vormen waarin water (overstromingen), begrazing en agrarisch medegebruik sturende factoren zijn. Er wordt gestreefd naar een wetland dat zijn ecologische relatie met het aangrenzende meer hervindt en waarin een groot deel van de karakteristieke en bedreigde Nederlandse flora en fauna een plaats kan vinden, in het bijzonder kritische weidevogels, ganzen en andere moeras- en waterfauna. Het streefbeeld voor het noordelijke deel van het Leekstermeergebied omvat aan de oostkant een open, nat polderlandschap met naar het westen toe een overgang naar meer besloten, hogere zandgronden met grazige vegetaties, ruigten en struwelen. De lage delen zullen kenmerken vertonen van een overstromingslandschap, hetgeen betekent dat naast open water en waterplantenvegetaties
in
de
centrale
slenk
overstromingsgraslanden,
grote
zeggengemeenschappen, alsmede slikkige terreindelen voorkomen. Overstromingen en begrazing vormen belangrijke processen in het gebied. In het winterhalfjaar heeft het open oostelijke deel een belangrijke functie als pleisterplaats voor de Vogelrichtlijnsoorten kolgans, brandgans en smient. Plaatselijk zijn in de natte delen goede potenties voor de ontwikkeling van trilvenen. In het westelijke deel bevinden zich de Vochtige alluviale bossen (Lettelberter Petten). De rietzanger is nu al talrijk in het gebied en zal zich op termijn nog kunnen uitbreiden. Hetzelfde geldt voor de zeggekorfslak.
600.00.02.80.00 - Beheerplan Natura 2000-gebied Leekstermeer - 30 juni 2009
125
Kaart 9.1 Visiekaart Leekstermeergebied
Waterhuishouding Voor de ontwikkeling van natte schraallanden (biotoop kwartelkoning) en plaatselijk trilvenen is het vooral van belang dat de kwelstromen worden hersteld. Dit kan onder andere door optimalisatie van infiltratie van regenwater op de hogere gronden en interne inrichtingsmaatregelen zoals verminderen van drainage door sloten en greppels en een betere afstemming van de grondwaterstanden op de gewenste natuurdoelen. Concreet betekent dit dat de grondwaterstanden in deze gebieden in de winter tot aan het maaiveld mogen staan, maar in de zomer (tijdelijk) niet verder dan tot maximaal 40 cm onder maaiveld mogen zakken. Verantwoordelijk voor het beheer en de te nemen maatregelen hierbij zijn de terreinbeheerders en het waterschap. Ook voor de ontwikkeling van de gewenste moerasvegetaties gelden een aantal belangrijke randvoorwaarden. Grote delen van het gebied hebben een bodem die uit een dik pakket veen bestaat. Hier is het van belang dat de bodem ook in de zomermaanden door verdamping niet zover opdroogt dat mineralisatie optreedt. Dat betekent dat op het overgrote deel de grondwaterstand gedurende droge perioden tot maximaal 20 cm onder maaiveld mag zakken en de laagste delen een waterkolom behouden van minimaal 30 cm. Ten oosten van het Leekstermeer wordt uitgegaan van moerasontwikkeling waarbij beekwater via slenken voor vernatting en inundatie zorgt. Van belang is dat er zoveel wateraanvoer is dat:
126
-
in de winter grote delen kunnen worden geïnundeerd met dit water;
-
in de zomer de minimale (grond)waterstand kan worden gerealiseerd.
600.00.02.80.00 - Beheerplan Natura 2000-gebied Leekstermeer - 30 juni 2009
In de gebiedsdelen Jarrens/Middelvennen, De Bolmert en Sandebuur zal sprake zijn van vernatting met voornamelijk boezemwater uit het Leekstermeer. Er zal hier nagenoeg jaarrond sprake zijn van een waterkolom van enkele decimeters op een groot deel van het areaal. Door dit water op één locatie (omgeving Rodervaart) met het Leekstermeer in contact te laten komen, wordt een gradiënt in eutrofiëring verwacht in de uiteinden van de polders. Die gradiënt wordt als gunstig gezien voor natuurwaarden (variatie aan soorten). Waar mogelijk moeten cultuurhistorische elementen worden ingepast in het toekomstbeeld. Zo kunnen bijvoorbeeld de veenterpen in Polder MatslootRoderwolde en de Eelder- en Peizermaden ondanks de vernatting behouden blijven en oude houtwallen een plek krijgen in de bloemrijke graslanden. Ruimte voor fauna Op de graslanden is lokaal de mogelijkheid voor ganzen om te foerageren, maar volop ruimte om te rusten. Kritische weidevogels als watersnip, kemphaan, kwartelkoning en zomertaling kunnen in de natte schraallanden en de moerassige delen een broedgebied vinden. Meer algemene soorten vinden een leefgebied in de bloemrijke graslanden en de vochtige schraallanden. Juist het realiseren van gradiënten in vochttoestand en de voedselrijkdom van water en bodem zijn van groot belang voor een soortenrijke fauna. In het gebied ontstaat hierdoor een grote potentie voor moerasvogels zoals grote karekiet, roerdomp, grote zilverreiger en heel misschien kwak. Ook onder de vissen, libellen en zoogdieren kunnen zich soorten vestigen die internationaal zeldzaam zijn en bij uitstek thuishoren in de Nederlandse laagveengebieden. De landbouwgronden rond het Leekstermeer zijn van groot belang voor de in het gebied overwinterende ganzen en smienten. Hierbij zijn openheid en rust belangrijke factoren. Belangrijke foerageergebieden liggen rond het Leekstermeer in de Polder Vredewold, de westelijke delen van de Polder MatslootRoderwolde en de Zuidermaden. Daarnaast vindt de laatste jaren ook een verschuiving plaats naar de ten noorden van de rijksweg A7 gelegen Polder Oostwold. Ten gevolge van de waterberging gaan er foerageergebieden verloren. Monitoring van ganzen en smient zal tijdens de beheerplanperiode blijven plaatsvinden om vast te stellen of de instandhoudingsdoelstellingen worden gehaald. Landbouw De landbouw is nu en in de toekomst de belangrijkste economische drager van het landelijk gebied. Ook rond het Leekstermeergebied is landbouw in economisch opzicht de belangrijkste gebruiksfunctie. Daarmee is het nu en in de toekomst van groot belang dat landbouw en natuur duurzaam naast elkaar kunnen bestaan. In het kader van de waterberging zijn afspraken gemaakt over de waterpeilen binnen en buiten het waterbergingsgebied. Op basis daarvan
600.00.02.80.00 - Beheerplan Natura 2000-gebied Leekstermeer - 30 juni 2009
127
kan de landbouw, met name de melkveehouderij, zich verder ontwikkelen. Voor de beoogde natuurwaarden kan stikstofdepositie een bedreiging vormen. In dit beheerplan is gestreefd naar het voorkomen van onnodige belemmeringen, bijvoorbeeld in de vorm van een vergunningplicht, voor economische activiteiten. Veel vormen van landbouw zullen ook zonder belemmeringen doorgang kunnen vinden. Recreatie Het Leekstermeergebied is door de aanwezige rust en ruimte een aantrekkelijk gebied voor recreatie, in en rond het natuurgebied, maar vooral ook op het meer zelf. Het Leekstermeer biedt de mogelijkheid voor waterrecreatie en de omliggende gronden zijn geschikt als wandel- en fietsgebied. De beoogde natuurwaarden verhouden zich in principe goed met deze vormen van medegebruik. Het is op voorhand niet waarschijnlijk dat de waterrecreatie (zomerperiode) conflicteert met het rustgebied voor ganzen en eenden (winterperiode). Om de relatie hiertussen wel beter in beeld te krijgen, zal dit de komende jaren nader worden onderzocht. Hierbij is het ook van belang helder te krijgen of groei van de recreatie op het meer mogelijk is. Voor de Natura 2000-doelen is rust in de broedgebieden (graslanden en moerasgebieden) en op de slaapplaatsen (Leekstermeer) van groot belang. Wandelen, fietsen, kanoën Het realiseren van enkele recreatieve voorzieningen in het kader van het inrichtingsplan Waterberging en Natuur Roden-Norg zal de recreatieve aantrekkelijkheid van het gebied vergroten. Het gaat daarbij onder meer om het aanleggen van fietspaden (Molensloot, Roderwolderdijk), enkele kanoroutes en één of twee uitkijkpunten. In het kader van de waterberging is een zorgvuldige afweging gemaakt ten aanzien van de recreatieve druk die het gebied kan hebben. Er blijven voldoende verstoringsvrije zones voor de fauna gewaarborgd. Mocht in de toekomst blijken dat er knelpunten ontstaan tussen Natura 2000-doelen en recreatieve druk, dan kunnen er in onderling overleg aanvullende maatregelen worden genomen. Als voorbeeld kan het verleggen van een wandel- of fietspad worden genoemd in een gebied waar zich in de toekomst mogelijk kwartelkoningen gaan vestigen. Op de visiekaart staan de nieuwe en bestaande fietspaden en kanoroutes aangegeven (kaart 9.1). Watersport Leekstermeer In de zomerperiode wordt het Leekstermeer intensief gebruikt door zeilers, surfers en andere watersporters. Met name op zon- en feestdagen is het druk op het meer. In de winterperiode is het er rustig. Slechts enkele surfers en vissers zijn dan op het meer te vinden. Vooralsnog zijn er geen aanwijzingen dat er significante knelpunten zijn tussen de rustfunctie van het meer voor watervogels en het recreatieve en/of ander gebruik. De ganzen rusten vooral 's nachts in de winterperiode op het meer. De smienten overdag in de winterperiode.
128
600.00.02.80.00 - Beheerplan Natura 2000-gebied Leekstermeer - 30 juni 2009
Perspectief Een beperkte groei van zowel de verblijfs- als de dagrecreatieve functie in het Leekstermeergebied lijkt op basis van de huidige gegevens niet in strijd met de Natura 2000-doelen. Echter, er bestaat onvoldoende inzicht in de exacte verstoringseffecten die optreden als gevolg van recreatief en ander gebruik van het meer ten aanzien van ganzen en smienten. Het is daarom noodzakelijk dat in dit kader een nader onderzoek plaatsvindt. Dit onderzoek moet zowel duidelijkheid bieden over de huidige verstoringsrelatie tussen gebruik en rustfunctie, als in beeld brengen wat het Natura 2000-gebied in de toekomst aan recreatiedruk kan hebben. Uit dit onderzoek kunnen mogelijk mitigerende maatregelen naar voren komen. Voor de toekomstige wandel- en fietspaden en de kanoroutes die in het Inrichtingsplan Leekstermeer zijn opgenomen, is reeds een Natuurbeschermingswetvergunning verleend. Het onderzoek zal hiervoor ook niet belemmerend werken. Samen werken aan Natura 2000 Dit beheerplan Natura 2000, het eerste beheerplan dat met deze achtergrond en juridische context voor het Leekstermeergebied is opgesteld, moet worden gezien als een eerste stap in een toekomstig proces. Ook bij het inrichtingsplan Waterberging en Natuur Roden-Norg was een grote investering nodig in het creëren van draagvlak en onderling vertrouwen tussen de verschillende betrokkenen. In dit geval is vooral sprake van een bevestiging van al lopende gebiedsontwikkelingen, maar zal ook veel aandacht nodig zijn voor een goede communicatie over doelen, maatregelen en voortschrijdende inzichten. Voor het opstellen van dit beheerplan heeft al in ruime mate overleg plaatsgevonden tussen belangenorganisaties, overheden, bewoners en grondgebruikers. Dit is een eerste stap in het gebiedsproces dat moet zorgen voor een door de streek gedragen gebiedsontwikkeling in het kader van Natura 2000.
600.00.02.80.00 - Beheerplan Natura 2000-gebied Leekstermeer - 30 juni 2009
129
D e e l
4
U i t v o e r i n g
600.00.02.80.00 - Beheerplan Natura 2000-gebied Leekstermeer - 30 juni 2009
131
10
B o r g i n g
Het beheerplan is een instrument voor beheerders, eigenaren en gebruikers en
wordt opgesteld in overleg met deze belanghebbenden, maar kan hen niet binden. Een beheerplan kan geen rechtens afdwingbare verplichtingen opleggen. Wel kan het bevoegd gezag zelf maatregelen laten uitvoeren. Het Rijk is verantwoordelijk voor het monitoren van de staat van instandhouding van soorten en habitattypes. Het bevoegd gezag is verantwoordelijk voor het monitoren van de maatregelen uit het beheerplan. Ook is het bevoegd gezag verantwoordelijk voor het opstellen en uitvoeren van het monitoringsprogramma. De noodzakelijke maatregelen in het Natura 2000-gebied zullen in beginsel plaatsvinden op basis van vrijwillige medewerking. In dit hoofdstuk wordt aangegeven hoe de uitvoering van het beheerplan plaatsvindt en wie waar verantwoordelijk voor is.
10.1
Beleid en wetgeving De uitvoering van het beheerplan, waaronder ruimtelijke ontwikkelingen zoals nieuwe natuur en beperkingen in het gebruik, zal moeten doorwerken in ruimtelijke plannen zoals het bestemmingsplan en het provinciaal omgevingsbeleid. Alhoewel beperkingen van gebruik binnen en buiten het Leekstermeergebied worden bepaald via toetsing aan de Natuurbeschermingswet, is het goed dat deze beperkingen ook zichtbaar worden in de ruimtelijke plannen. Gemeenten dienen daarnaast rekening te houden met het beheerplan bij vergunningverlening voor bijvoorbeeld ontgronden, bouwplannen, verlichting et cetera.
10.2
Monitoring Monitoring is nodig om te weten hoe de natuur van het Leekstermeergebied en de menselijke activiteiten hierbinnen en hierbuiten zich in de tijd ontwikkelen. Monitoring geeft inzicht in de staat van instandhouding van de soorten en habitattypen waarvoor het Leekstermeergebied is aangewezen. Deze gegevens zijn nodig voor de evaluatie van dit beheerplan (zijn de doelen gehaald en zijn de maatregelen effectief?), het tussentijds bijsturen van maatregelen en het tussentijds beoordelen van vergunningaanvragen. Verantwoordelijkheden Monitoring is zowel een taak van het Rijk als van het bevoegd gezag van dit beheerplan (provincie Drenthe). Het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit is verantwoordelijk voor de periodieke algemene rapportages aan
600.00.02.80.00 - Beheerplan Natura 2000-gebied Leekstermeer - 30 juni 2009
133
de Europese Commissie en voor het monitoren van de staat van instandhouding van soorten en habitattypen. Een uitgewerkt plan van het Rijk is er op dit moment nog niet. Dit zal later worden toegevoegd. Uitgangspunt bij de monitoring is om zoveel mogelijk gebruik te maken van bestaande monitoringsprogramma's en gegevens. Met betrekking tot het inrichtingsplan Waterberging en Natuur Roden-Norg zullen de volgende onderdelen worden gemonitord (Realisatie Waterberging/Natuur Roden-Norg en Peize, monitoringplan, DLG 2009): 1.
grondwaterkwantiteit;
2.
oppervlaktewaterkwaliteit;
3.
oppervlaktewaterkwantiteit;
4.
bodemkwaliteit;
5.
vegetatie;
6.
fauna;
7.
archeologie;
8.
steekmuggen;
9.
zettingen van wegen, kades en leidingen;
10.
bouwkundige staat van woningen.
Als verplichting die voortkomt uit de afgifte van de Natuurbeschermingswetvergunning voor het inrichtingsplan Waterberging en Natuur Roden-Norg is er een monitoringsplan geschreven, om de effecten van de inrichting op kolgans, brandgans en smient te volgen. De monitoringsperiode is van januari 2008 tot en met maart 2012. Met betrekking tot de eigendommen van Het Groninger Landschap zullen de volgende onderdelen worden gemonitord: 1.
structuur;
2.
abiotiek (waterpeil);
3.
flora;
4.
fauna;
5.
beheer;
6.
recreatie.
Bovengenoemde monitoring van Het Groninger Landschap is wel afhankelijk van de beschikbaarheid van voldoende vrijwilligers. In het kader van de instandhoudingsdoelstellingen zijn niet al de bovengenoemde onderdelen van belang. De monitoringsonderdelen die in het kader van de instandhoudingsdoelstellingen van belang zijn, worden in het navolgende verder behandeld. Effectiviteit maatregelen In hoofdstuk 7 worden de maatregelen genoemd voor het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen op termijn. Voor het Leekstermeergebied zijn er vooralsnog alleen maatregelen noodzakelijk met betrekking tot het beheer dat is gericht op kwartelkoning. Het beheer ten aanzien van kwartelkoning zal driejaarlijks moeten worden gemonitord. Het monitoringsplan zal gericht moe-
134
600.00.02.80.00 - Beheerplan Natura 2000-gebied Leekstermeer - 30 juni 2009
ten zijn op de ontwikkeling van de vegetatie (geschiktheid voor kwartelkoning) en het voorkomen van aantallen broedparen van kwartelkoning. Ontwikkeling habitattypen en -soorten Monitoren van de habitattypen en -soorten is noodzakelijk om de ontwikkeling van het type of de soort duidelijk te maken. Concreet betekent dit informatie over oppervlakte en kwaliteit van de habitattypen en aantallen en verspreiding van de soorten. De bestaande monitoringsprogramma's geven onvoldoende gebiedsdekkend inzicht in de ontwikkeling van de habitattypen en -soorten in de eerste beheerplanperiode. In het kader van het inrichtingsplan Waterberging en Natuur Roden-Norg zullen
NIET-BROEDVOGELS
kolgans, brandgans en smient voor de periode 2008 tot en met 2012 worden gemonitord. Deze monitoring zou na 2012 moeten worden doorgezet om de ontwikkelingen in aantallen en verspreiding te volgen. Voor zowel de terreinen van Het Groninger Landschap als van Staatsbosbeheer is een maandelijkse telling in het winterhalfjaar van overwinterende herbivore watervogels geen basisactiviteit. Bij voldoende vrijwilligers wordt dit wel beoogd. Voor de monitoring van de instandhoudingsdoelstellingen is echter een jaarlijkse monitoring volgens de SOVON-methode gewenst. De aantallen overwinterende vogels kunnen jaarlijks flink fluctueren. Het Leekstermeergebied wordt niet gebiedsdekkend op broedvogels geïnventa-
BROEDVOGELS
riseerd. Om een goed beeld te krijgen van aantallen broedparen van porseleinhoen,
kwartelkoning
en
rietzanger
is
een
gebiedsdekkende
broedvogelinventarisatie noodzakelijk. Voor kwartelkoning zal tevens moeten worden onderzocht welke effecten de te nemen beheersmaatregelen genereren. In de terreinen van Het Groninger Landschap vindt in de huidige situatie door de inzet van vrijwilligers jaarlijks een gebiedsdekkende broedvogelinventarisatie van de BMP-methode van SOVON plaats. Wanneer onvoldoende vrijwilligers aanwezig zijn, worden de verschillende gebiedsdelen zesjaarlijks tot niet gekarteerd. Met betrekking tot het inrichtingsplan Waterberging en Natuur Roden-Norg zijn er voornemens om jaarlijks het gebied op basis van de BMPmethode van SOVON te monitoren. Deze frequentie zal later misschien omlaag gaan. Voor de monitoring van de instandhoudingsdoelstellingen is een driejaarlijkse monitoring volgens de LSB-methode en/of BMP-methode van SOVON gewenst. Voor rietzanger zou deze frequentie later misschien omlaag kunnen naar zesjaarlijkse gebiedsdekkende inventarisatie. In het kader van de monitoring met betrekking tot de instandhoudingsdoelstellingen is het van belang dat het gehele Leekstermeergebied wordt geteld. Zo ook de gronden die niet in beheer zijn bij de natuurbeherende organisaties.
600.00.02.80.00 - Beheerplan Natura 2000-gebied Leekstermeer - 30 juni 2009
135
ZEGGEKORFSLAK
Er vindt geen systematische monitoring van zeggekorfslak plaats. Door de terreinbeheerders worden wel gegevens verzameld. Er is geen volledig verspreidingsbeeld van de soort voor het gehele Leekstermeergebied bekend. Het aantal vindplaatsen neemt de laatste jaren toe. Om de ontwikkeling van de soort met betrekking tot de instandhoudingsdoelstellingen te volgen, wordt voorgesteld om driejaarlijks een gebiedsdekkende inventarisatie uit te voeren, waardoor gedurende een beheerplanperiode twee inventarisaties plaatsvinden.
HABITATTTYPEN
Voorgesteld wordt om zesjaarlijks de ontwikkeling van de habitattypen te monitoren. Hierdoor vinden gedurende een beheerplanperiode twee meetmomenten plaats, één aan het begin (0-situatie) en één aan het eind. Bij de monitoring gaat het om het in beeld brengen van: -
trends in kwaliteit van bestaande oppervlaktes op verschillende loca-
-
veranderingen in het oppervlak en/of de locatie.
ties; Daarnaast is monitoring van de grondwaterkwantiteit, oppervlaktewaterkwaliteit en de oppervlaktewaterkwantiteit van belang. Monitoring van deze onderdelen is daarnaast ook van belang voor porseleinhoen, omdat deze een voldoende hoge waterstand nodig heeft. Omdat er geen gedetailleerde nulmeting in het gebied heeft plaatsgevonden, zal het eerste onderzoek gelijk met de start van de beheerplanperiode moeten plaatsvinden. Doordat kolgans de kwalificerende soort van het Natura 2000-gebied is, ligt de prioriteit van monitoring bij deze soort. Een en ander is afhankelijk van het landelijke monitoringsprogramma. Verder wordt onderzocht in hoeverre kan worden aangesloten bij reeds lopende monitoringsprogramma's van de terreinbeheerders. Recreatie Op het Leekstermeer vindt een groot deel van het jaar recreatie plaats. Het gaat hierbij onder meer om zeilboten, motorboten, kano's en schaatsers. Op het Leekstermeer slapende kolganzen, brandganzen en smienten zijn gevoelig voor verstoring door waterrecreanten. Door de grootte van het meer en doordat ze elkaar in tijd grotendeels ontlopen (ganzen in winterhalfjaar en recreatie in zomerhalfjaar), lijken er vooralsnog geen significant negatieve effecten op de Natura 2000-doelstellingen op te treden. Om hierin meer inzicht te krijgen en te kijken of er ruimte is voor een toename van recreatie zal er een onderzoek worden opgestart, zie paragraaf 7.5. Daarnaast is het van belang om het recreatiepatroon ook in algemene zin te monitoren, een telling aan het begin van de beheerplanperiode en een telling aan het eind van de beheerplanperiode. Deze monitoring dient een beeld te geven over de volgende zaken:
136
600.00.02.80.00 - Beheerplan Natura 2000-gebied Leekstermeer - 30 juni 2009
-
Het maximum aantal boten op het meer gedurende zon- en feestdagen in een zomer- en winterperiode, overdag en ´s avonds.
-
Het maximum aantal wandelaars, fietsers en kanoërs op zon- en feestdagen in voorjaar/zomer op verschillende fiets- en wandelpaden en langs de kanoroutes.
Dit onderzoek dient een beeld te geven over de trends in het recreatieve gebruik. Vervolgens kunnen deze trends worden getoetst aan het recreatieverstoringsonderzoek dat dan tevens heeft plaatsgevonden.
10.3
Financiering In deze paragraaf wordt aangegeven hoe de financiering van de uitvoering van het beheerplan wordt geregeld en wie daarvoor verantwoordelijk is. Uitgangspunt hierbij is dat monitoring en maatregelen ‘haalbaar en betaalbaar’ zijn en worden gefinancierd uit bestaande budgetten. Dit kunnen de volgende bronnen zijn: -
Provinciale Subsidieregeling Natuurbeheer;
-
EGM-/OBN-regeling;
-
Staatsbosbeheer;
-
Het Groninger Landschap;
-
ILG.
De monitoring van de instandhoudingsdoelstellingen sec is een verantwoordelijkheid van het Rijk, hier zal nog een plan voor worden ontwikkeld. Het is momenteel nog onduidelijk hoe het met de financiering van dit onderdeel zit. De monitoring van de hydrologie en de ganzen en smienten vindt plaats in het kader van het inrichtingsplan waterberging (provincie/waterschap). Voor de overige monitoring en het recreatieonderzoek zal financiering moeten worden gevonden (bevoegd gezag).
600.00.02.80.00 - Beheerplan Natura 2000-gebied Leekstermeer - 30 juni 2009
137
138
600.00.02.80.00 - Beheerplan Natura 2000-gebied Leekstermeer - 30 juni 2009
11
C o m m u n i c a t i e
e n
v o o r l i c h t i n g
Voor het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen van dit beheerplan is het van belang dat gebruikers, ondernemers, omwonenden, maatschappelijke organisaties en overheden op de hoogte zijn van de natuur- en cultuurhistorische waarde en internationale waarden van het Leekstermeergebied. Dit is belangrijk voor het creëren van draagvlak en medewerking voor de uitvoering van het beheerplan. Ook voorlichting aan het grote publiek versterkt het informatieniveau. Begrip voor de maatregelen wordt hiermee versterkt en regels worden waarschijnlijk beter nageleefd.
11.1
Communicatie betrokkenen De provincie is het bevoegd gezag voor het verlenen van vergunningen op grond van de Natuurbeschermingswet. De provincie heeft hierdoor een centrale rol bij het communiceren van de gevolgen van het beheerplan aan de betrokkenen. Gevolgen van de uitvoering van het beheerplan voor betrokkenen moeten zorgvuldig kenbaar worden gemaakt met nieuwsbrieven, bijeenkomsten en dergelijke. Daarnaast is een centrale vraagbaak bij de provincie nodig om betrokkenen te voorzien van informatie als hier om wordt gevraagd. Dit moet worden opgezet, mogelijk via de website (P.m.) De provincie heeft ook de taak om de lagere overheden, gemeenten en waterschap, te begeleiden in de afstemming van het beheerplan in beleid en wet- en regelgeving in ruimtelijke plannen. Het ministerie van LNV heeft een rol in de 'algemene' communicatie over Natura 2000-gebieden en gebruikt hiervoor zijn website, folders en publicaties.
11.2
Voorlichting publiek Terreinbeheerders, waterschap en gemeente verzorgen de voorlichting aan het publiek over natuurwaarden en de inrichting- en beheermaatregelen door: -
informatieborden op de startpunten van wandelroutes;
-
de website en ledenbladen van terreinbeheerders;
-
excursies in het gebied door terreinbeheerders;
-
website waterschap (maatregelen waterhuishouding).
-
P.m.
600.00.02.80.00 - Beheerplan Natura 2000-gebied Leekstermeer - 30 juni 2009
139
12
L i t e r a t u u r
-
Boesveld, A., A.W. Gmelig Meyling & R.H. de Bruyne, Verspreidingson-
derzoek. Mollusken van de Europese Habitatrichtlijn. Zeggekorfslak (Vertigo moulinsiana), Anemoon rapport 2007-3, Bennebroek 2007. -
Boesveld, A., Inventarisatie van de landslakken van Zuid-Holland, EIS2005-13, Leiden 2005.
-
Bos, D. & R.M.G. van der Hut, Habitattoets waterberging en natuurontwikkeling in het noordelijk Leekstermeergebied, A&W-rapport 1069, Altenburg en Wymenga ecologisch onderzoek bv, Veenwouden 2007.
-
Buro Bakker, Faunaonderzoek Peize, Buro Bakker adviesburo voor ecolo-
-
Holtes, S., Natuurtoets noordzijde Leekstermeer, Tauw, Assen 2008.
-
Hut, R.M.G. van der & D. Bos, Moerasontwikkeling en hebivore watervo-
gie, Assen 2005.
gels rond het Leekstermeer, A&W-rapport 960, Altenburg en Wymenga ecologisch onderzoek bv, Veenwouden 2007. -
Inrichtingsplan Waterberging – Natuur, Roden – Norg, Landinrichtingscommissie Herinrichting Peize, Groningen 2007.
-
Leekstermeer, Interne kwaliteitbeoordeling 2007, Staatsbosbeheer, 2007.
-
Niemeijer, A., C. van Holsteijn, W. Molenaar en P. van Bergen, MER Waterberging en Herinrichting Peize, Royal Haskoning, Groningen 2006.
-
Staatsbosbeheer en Natuurmonumenten, Realisatie EHS: het stroomge-
-
Spilling, E. 1998. Raumnutzung uberwinternder Ganze und Schwane an
bied als vertrekpunt, 2005. der Unteren Mittelelbe. Raumbedarf end antropogene Raumbegrenzung. Universitat Osnabruck. -
Van der Jeugd, H. & H-J. Ottens, Monitoring van ganzen en Smient op en rond het Leekstermeer, januari-maart 2008, SOVON-monitoringsrapport 2008/03, SOVON Vogelonderzoek Nederland, Beek-Ubbergen 2008.
-
Venema. P. 1988 Verstoring van ganzen in het Leekstermeergebied. Argus 13 (3) 11-13.
-
Wouters, C.A.H. en A.K. de Jong, Detailmodellering waterbergingsgebieden t.b.v. herinrichting Peizerdiep, HKV lijn in water, Lelystad 2007.
-
Wymenga, E. & W. Drenth, Beheerplan Leekstermeer, A&W-rapport 136, Altenburg en Wymenga ecologisch onderzoek bv, Veenwouden 1999.
600.00.02.80.00 - Beheerplan Natura 2000-gebied Leekstermeer - 30 juni 2009
141
B i j l a g e n 1a
Aanwijzingsbesluit Natura 2000
1b
Gebiedendocument
2
Verslagen info-avonden
3
KRW Synopsis tabel
4
Voortoets
5
Vergunningen (juridische achtergronden)
6
Inrichtingsplan waterberging A3-kaart
7
Monitoringsplan DLG
8
Intentieverklaring sectoren
9
Karakteristieke soorten habitattypen
10
Visiekaart Leekstermeergebied A3
Bijlage 1a Aanwijzingsbesluit
Bijlage 1b Gebiedendocument
Bijlage 2 Verslagen info-avonden
Datum:
19 november 2008
Locatie:
't Wapen van Drenthe te Roden
Gespreksleider:
Hent Hamming (Adfo Movere)
Aanwezig vanuit provincie Drenthe:
Eric Blom en Bert Klijs
Presentatie Natura 2000-Leekstermeergebied: Alewijn Brouwer (BügelHajema Adviseurs) Verslag:
Marjan van Mourik (BügelHajema Adviseurs)
De bijeenkomst wordt geopend door de gespreksleider de heer H. Hamming van Adfo Movere en vervolgens begint de presentatie over het Natura 2000-gebied Leekstermeer. Samengevat komen de volgende punten aan de orde. -
Parels van het Natura 2000-gebied zijn: habitatrichtlijntypen en vogelrichtlijnsoorten.
-
Doel van de aanwijzing van het Natura 2000-gebied is behoud en herstel van natuur in Europese Unie.
-
Het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft Natura 2000-gebieden begrensd.
-
Archeologische waardevolle gebieden: veenterpjes (circa 10 m doorsnee).
-
Karakteristiek zijn de lintdorpen, zoals Roderwolde. Deze zijn al ongeveer 125 jaar intact.
-
Het Leekstermeer is eigendom van de gemeente.
-
Een groot deel rondom het meer is eigendom van Staatsbosbeheer.
-
Het aantal weidevogels neemt door diverse omstandigheden af, maar zijn nog wel aanwe-
-
De vergunning voor de waterberging is verleend en daarmee gaat de waterberging door. De
-
De jachthaven bij Cnossen ligt buiten het Natura 2000-gebied. Tevens vallen wegen, paden
zig. waterberging is goed in overeenstemming met Natura 2000. en dergelijke er ook allemaal buiten (exclaveringsclausule). -
De huidige situatie en perspectieven voor diverse vogelsoorten (Natura 2000).
-
Beheerplan:
-
natuurdoelen centraal;
-
geven van duidelijkheid;
-
afweging van belangen;
-
afweging voor vergunningverlening;
-
activiteit waarvoor vergunning nodig is, komt niet in beheerplan.
-
Ammoniak: hoe moet worden omgegaan met ammoniak in relatie tot trilveen, moet nog verder worden uitgewerkt.
-
Er zijn diverse informatieavonden georganiseerd om de omwonenden en belanghebbenden/-stellenden bij het project te betrekken: 1e avond:
19 november 2008
informatieavond
2 avond:
24 februari 2009
kansen en knelpunten
3e avond:
22 april 2009
toelichting op het concept van het beheerplan
e
Na de presentatie volgt een korte ronde met vragen. Samengevat zijn dit. -
Kosten: Is er geld beschikbaar? Er komt een maatregelenpakket bij het beheerplan. Hoeveel geld hiervoor beschikbaar is, is nog niet bekend.
-
Er is een oude vuilnisbelt van de gemeente Groningen. Hoe wordt hiermee omgegaan? Daar is nader onderzoek voor nodig. Het zal deels onder water komen ten gevolge van de waterberging.
-
Wat betekent Natura 2000 voor de landbouwgrond? Er wordt van uitgegaan dat de landbouwgrond blijft. Indien blijkt dat de landbouw wel consequenties heeft voor het niet behalen van de doelen, dan zal nader worden bekeken welke oplossing moet worden gezocht.
-
Wat gebeurt er met vergunningverlening? Bij alle nieuwe activiteiten en veranderingen van gebruik of inrichting is de provincie verplicht te toetsen aan Natura 2000-doelen. De Vogelrichtlijn is er al lang. Nu komt er nog een ‘beheerplan’. De toetsing is al verplicht en de gemeente en de provincie moeten bij vergunningverlening hiermee rekening houden. Het is de bedoeling om in het beheerplan zoveel mogelijk duidelijkheid te geven wat wel en niet vergunningplichtig is.
-
Wat komt er in een beheerplan over zes jaar? Dan kunnen sommige doelen misschien veranderen, bijvoorbeeld in het geval dat ze echt niet haalbaar blijken. Voor deze periode (zes jaar) staat het vast om welke soorten het gaat en komt er niets meer bij.
-
Houdt het beheerplan ook rekening met omliggende plannen? Ja, het beheerplan zal daarmee zoveel mogelijk rekening houden. Als echter blijkt dat omliggende plannen onverenigbaar zijn met de instandhoudingsdoelen zal dat in het beheerplan moeten worden aangegeven en dat kan weer (in beperkende zin) gevolgen hebben voor de omliggende plannen. Ook met bijvoorbeeld de ontwikkeling van Westpoort zal rekening worden gehouden.
-
Waarom nu ineens zo snel een beheerplan? Dat is een politieke keuze geweest van de provincie. In theorie zou het beheerplan nog invloed kunnen hebben op het definitieve aanwijzingsbesluit. In de praktijk zal hiervoor weinig tot geen ruimte zijn. Na zes jaar zal er een evaluatie komen. Als dan blijkt dat bepaalde doelen niet kunnen worden gehaald, zullen deze doelen worden bijgesteld. Bijvoorbeeld: trilveen: lukt het niet dit in zes jaar te bereiken, dan dient een terugkoppeling met ‘waarom niet?’ richting het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit plaats te vinden. Indien het doel niet in zes jaar kan worden bereikt, maar wel in 18 jaar mag dat ook. Indien het helemaal niet kan worden bereikt (ondanks maximale inspanning), dan moet het doel worden geschrapt, dan wel worden gewijzigd.
-
Waarom wordt nu juist niet geprobeerd de van oorsprong veel voorkomende, weidevogels terug te krijgen? Het wordt een waterbergingsgebied. Deze keuze is gebaseerd op noodzaak (veiligheid) (afspraak van het waterschap en de provincie). Weidevogels zijn geen vogelrichtlijnsoort. Door diverse oorzaken nemen weidevogels landelijk in aantal af, ongeacht de maatregelen die worden genomen. Overigens wordt wel verwacht dat kleine aantallen weidevogels zich voorlopig nog wel kunnen handhaven in het gebied.
-
Door de vele regen en het waterbergingsgebied zal de grond toch eerder vuiler dan schoner worden? De kwaliteit van het Leekstermeer is aan de beterende hand (uitkomst MER). Doordat het Peizerdiep straks ook door het gebied zal lopen, wordt het Leekstermeer ‘schoner’. De waterberging is dan ook mede gericht op een ‘schoner’ Leekstermeer. Anderzijds kan er wel fosfaatafgifte plaatsvinden als de fosfaatrijke bodem onderwater wordt gezet. Dit kan tijdelijk van negatieve invloed op de waterkwaliteit zijn. Realisering van waterberging is gepland in 2011, daarna zal de monitoring (ook van de kwaliteit) doorgaan.
-
Wat wordt er gedaan met de vele bezwaren tegen de aanwijzing van Natura 2000-gebieden? Als de daadwerkelijke aanwijzing definitief is, zal de minister de indieners van de zienswijzen beantwoorden. Allereerst worden de beheerplannen opgesteld. Ten tweede de definitieve aanwijzing van Natura 2000-gebieden en pas daarna de beantwoording van zienswijzen door de minister.
Vervolgens is er een pauze en daarna wordt er in groepjes bekeken wat er ‘leeft’ bij de omwonenden van het gebied. In het kort samengevat: -
‘Natuurgebied’ wordt steeds groter: angst voor verval en leefbaarheid van het gebied.
-
Kun je nog wel gewoon ‘leven’? Beeld: alleen recreatie door met een gids het gebied in te gaan. Antwoord In het kader van waterberging wordt het gebied veel natter. Het gebied blijft in hoofdlijnen wel toegankelijk, maar her en der zijn wel ‘laarzen’ nodig. Overigens blijft heel veel van het gebied behouden.
-
Trilveen is misschien aanwezig. Als dit voor gaat komen, levert dit veel beperkingen op voor boeren.
-
Vanuit ecologisch aspect is trilveen misschien niet eens haalbaar. Het is een complementair doel, dus vanuit Den Haag opgesteld en niet vanuit Brussel.
-
Hebben de agrariërs nog wel invloed op beheer? Zo niet, dan verliest de landbouw 2.000 ha aan landbouwgrond. Antwoord In het beheerplan moet worden vermeld welke doelstellingen er in het gebied zijn. De huidige landbouwarealen blijven voor de landbouw, er liggen afspraken ten aanzien van waterpeilen. Over ammoniak moet nog duidelijkheid komen. Antwoord van de provincie Per gebied bekijken wat te doen om ammoniak terug te dringen. Als dat lukt, dan heeft landbouw geen probleem. Trilveen is wel verzuringsgevoelig.
-
Natuur breidt zich uit, maar landbouw krimpt. De ligging van het bedrijf ten opzichte van trilveen is van belang voor eventuele consequenties.
-
Maken andere functies zoals verkeer deel uit van het beheerplan? Antwoord In de inventarisatiefase van het beheerplan worden alle functies en het gebruik dus ook verkeer meegenomen.
-
De ontwikkeling van de Westpoort kan wel degelijk negatieve effecten hebben op de Natura 2000-doelen (effecten van geluid en licht). Antwoord Dit moet nader worden onderzocht.
-
In de winter zou het Leekstermeer meer een rustgebied kunnen zijn. Hierover zou je afspraken kunnen maken. Antwoord Deze optie wordt ook nader bekeken.
-
Eerst wachten wat zich ontwikkelt, dan pas kijken wat er mogelijk is op bijvoorbeeld recreatief niveau. Antwoord Huidige toegankelijkheid voor recreatie is ook van belang. Er ligt nu een redelijke zonering (aangegeven als recreatieluwe plaatsen) over het gebied. Als gaandeweg blijkt dat verleggen van paden noodzakelijk is wegens instandhoudingsdoelen, kan dit altijd nader worden afgewogen en gerealiseerd.
-
Kan een nieuw aan te leggen fietspad niet in vorm van een schelpenpad?
-
Wat is belangrijk voor instandhoudingsdoelen? Antwoord Hiervoor moet een goede afweging worden gemaakt.
De gespreksleider geeft aan dat bij de tweede bijeenkomst de belangrijkste richtingen ten aanzien van het beheerplan kunnen worden aangegeven. Er wordt afgesproken dat er een apart overleg komt voor de agrarische bedrijven binnen het gebied.
Assen, 30 januari 2009
Beheerplan Natura 2000-gebied Leekstermeergebied Bewonersavond d.d. 24 februari 2009 te Roden Aanwezig namens de gebiedsgroep: Eric Blom (provincie Drenthe), Alewijn Brouwer (BügelHajema Adviseurs), Jelle Cnossen (Recron), Hent Hamming (gespreksleider), Henk Hut (Staatsbosbeheer), Fenneke van der Schuur (provincie Groningen), Joop Smittenberg (provincie Drenthe), Durk Venema (BügelHajema Adviseurs), Steven Verbeek (Waterschap). Overig aantal personen aanwezig: 31
Habitattype trilveen Alewijn Brouwer geeft aan de hand van een foto uitleg over wat het habitattype trilveen is en hoe het eruit ziet. Trilveen komt momenteel niet binnen het Leekstermeergebied voor. Het voorkomen wordt daarnaast ook niet binnen de beheerplanperiode van zes in het gebied verwacht. Wanneer de waterkwaliteit verbetert, kan dit habitattype op langere termijn wel in het gebied ontwikkeld worden.
Ammoniakonderzoek Joop Smittenberg geeft een toelichting op de stand van zaken van het onderzoek naar de ammoniaksituatie. Er wordt een gericht onderzoek door provincie Drenthe uitgevoerd. Hierbij wordt ondermeer de ligging van agrarische bedrijven en ammoniakgevoelige habitattypen in beeld gebracht. Na afronding van het onderzoek zal het eerst op provinciaalniveau besproken worden en daarna op lokaalniveau. De insteek is om binnen de landelijke kaders toch te onderzoeken waar voor de bedrijven de ruimte gevonden kan worden.
Resultaten beheerplan Alewijn Brouwer geeft een toelichting op de stand van zaken van het beheerplan Leekstermeergebied. Punten die aanbod komen zijn ondermeer: het proces, gebiedsfuncties, inrichting van het gebied, soorten en habitattypen, doelen en visie. Op de toelichting komen twee vragen: -
Worden nieuwe ontwikkelingen ook in het beheerplan meegenomen? Nee, alleen plannen waarvan de planologische procedure reeds is voorbereid zullen meegenomen worden in het beheerplan.
-
Een groot aantal graslanden zijn sterk verruigd en niet meer geschikt als foerageergebied voor ganzen. Is dit niet strijdig met de plannen? De verruiging heeft te maken met de huidige beheersdoelstelling (botanisch). Uit onderzoek is gebleken dat er voldoende foerageergebied voor ganzen aanwezig is om de doelstelling te behalen. De verruiging is dan ook niet strijdig met de plannen.
Gespreksronde Gespreksronde waarin vragen, informatie, ideeën, wensen en meningen van aanwezigen aanbod komen. -
Gaat het Groot waalbos niet verloren door verhoging van de waterstand? Het licht in de verwachting dat dit niet zal gebeuren. Elzen en wilgen kunnen erg nat staan.
-
Vanuit de zaal wordt opgemerkt dat vroeger in het Groot waalbos regelmatig gekapt werd voor geriefhout. De laatste keer zal z’n 35 jaar geleden zijn. Tussen 1965 en 1968 is het bos nog volledig gekapt.
-
Wie bepaalt de doelstellingen en de prioriteiten voor Natura 2000-gebieden? Vanuit de Europese Unie is het Leekstermeergebied alleen als Vogelrichtlijngebied aangewezen. De minister van LNV bepaalt hierbij de doelen en prioriteiten. De complementaire doelen zijn landelijke doelen en worden eveneens door minister van LNV bepaalt.
-
Is de waterberging niet strijdig met Natura 2000 en dan specifiek met betrekking tot ganzen? Nee, deze is niet strijdig. Voor de realisatie van de waterberging heeft een onderzoek plaatsgevonden, waarvan de conclusie was dat er wel een afname van het foerageergebied optreed, maar dat er voldoende overblijft. Er zal daardoor geen significant negatief effect optreden. Het potentieel rustgebied voor ganzen en eenden neemt toe. Ten aanzien van de andere aangewezen vogelsoorten kan de ontwikkeling alleen maar positief uitwerken: kwartelkoning, rietzanger, porseleinhoen.
-
Twintig jaar geleden moest het gebied rond het Leekstermeer nog opengehouden worden voor een goede aanvliegroute van ganzen. Nu is bos één van de doelen. De aanwijzing als Natura 2000-gebied brengt nieuwe doelen met zich mee, waaronder ook elzenbroekbos. Bij een goede afstemming van de doelen hoeven deze niet strijdig te zijn.
-
Een boerenbedrijf nabij een dorp is geen probleem terwijl een boerenbedrijf nabij een natuurgebied wel een probleem is. Een vuilnisbelt nabij een dorp is wel een probleem en een vuilnisbelt in een natuurgebied is geen probleem. Wat wordt er met de vuilnisbelt gedaan? De vuilnisbelt ligt buiten de waterberging en staat op de nominatie om ingericht te worden als uitkijkpunt. Vanuit de IVN is overleg met DLG om op de locatie van de vuilnisbelt een verblijfplaats voor vleermuizen te creëren. Afgesproken wordt dat het onderzoeksrapport van de vuilnisbelt opgezocht zal worden en er duidelijkheid zal worden gegeven over wat het beleid is ten aanzien van de vuilnisbelt.
-
Waar liggen de kanoroutes en liggen deze langs de vuilnisbelt? Op de overzichtskaart wordt aangegeven waar de kanoroutes liggen. De kanoroute die door de Bolmertsche Gouwe loopt, ligt langs de vuilnisbelt.
-
Hoeveel bedrijven van agrariërs liggen er binnen de begrenzing van het Leekstermeergebied? Dit zijn er circa 4 of 5.
-
Wat zijn de consequenties voor agrariërs? Het lijkt erop dat er geen negatief effect is. Dit hangt echter af van het Ammoniakonderzoek waar de provincie nog mee komt. Hieruit kan mogelijk nog een belemmering voor uitbreiding van agrarische bedrijven in en rond het Leekstermeergebied naar voren komen. Daarnaast zijn agrariërs ook nodig, aangezien ganzen en smienten op hun graslanden foerageren.
-
Hoeveel geld is er nodig voor de doelen? Dit is vooralsnog onduidelijk. In de laatste fase van het beheerplan zal bijbenadering inzichtelijk worden gemaakt hoeveel geld er nodig is.
-
Het Natura 2000-gebied is hier gekomen onder voorwaarde dat het geen extra beperkingen oplevert. Nu lijkt dit anders? Natura 2000 brengt externe werking met zich mee.
-
Hoe worden de bezwaren op de aanwijzing behandeld? Doordat er erg veel bezwaren waren op het ontwerpbesluit en het beheerplan op veel vragen een antwoord kan geven, zullen de bezwaren tegelijk met de vaststelling van het beheerplan behandeld worden.
-
Heeft de commissie van het beheerplan alle bezwaren op het aanwijzingsbesluit ingezien? Nee, niet alle bezwaren zijn ingezien.
-
Voor agrariërs is de zomerperiode een erg drukke periode. Ammoniakstukken zouden daarom bijvoorkeur naar de herfst doorgeschoven moeten worden. Er zal geprobeerd worden om rekening te houden met drukke periodes. Het proces dient echter wel door te gaan.
Vervolg De volgende informatieavond waarbij het concept beheerplan zal worden toegelicht, zal in juni 2009 gehouden worden. De datum is nog niet bekend.
Tijdspad beheerplan 2008-2009
concept beheerplan > consultatie streek
juni 2009
vaststelling concept beheerplan door GS
sept 2009
advies van GS aan minister van LNV voor definitief aanwijzingsbesluit
2010
- vaststellen ontwerp-beheersplan door GS - officiële inspraak- en vaststellingsprocedure - 6 weken ter inzage - zienswijzen door burgers - behandeling reacties door GS - vaststellen definitief beheerplan door GS - 6 weken ter inzage - beroep bij Raad van State
Bijlage 3 KRW Synopsis tabel
Bijlage 4 Voortoets
1
Inleiding
In de voortoets in het kader van het beheerplan Leekstermeergebied worden huidig gebruik en voorziene ontwikkelingen getoetst op effecten op de in het beheerplan uitgewerkte (in ruimte, omvang en tijd) instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied. In dit hoofdstuk wordt de voortoets uitgevoerd in het kader van het beheerplan Natura 2000-gebied Leekstermeergebied. In de voortoets worden de effecten van het huidige gebruik en de voorziene ontwikkelingen getoetst aan de in het beheerplan uitgewerkte (in ruimte, omvang en tijd) instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied. 1.1
Werkwijze
Natura 2000-gebieden worden beschermd door de Natuurbeschermingswet 1998. Het beschermingsregime wordt mede uitgewerkt in een beheerplan voor de Natura 2000-gebieden. In een beheerplan moet, vanuit de Natuurbeschermingswet 1998, worden beschreven welke maatregelen moeten worden getroffen om in samenhang met het bestaand gebruik de instandhoudingsdoelstellingen die zijn toegewezen aan het gebied te bereiken. Effecten op Natura 2000-gebieden kunnen optreden als activiteiten of ontwikkelingen binnen of buiten de begrenzing van het Natura 2000-gebied een invloed hebben op de voor het gebied aangewezen soorten en habitattypen. Als activiteiten buiten het gebied een effect veroorzaken dan zijn deze activiteiten per definitie vergunningplichtig door de ‘externe werking’ van de Natuurbeschermingswet 1998. In deze voortoets wordt ingegaan op de vraag of het optreden van significante negatieve effecten van het huidige gebruik en het verwachte gebruik al dan niet met zekerheid kunnen worden uitgesloten. Hiertoe is in het Natura 2000beheerplan in kaart gebracht voor welke aangewezen soorten en habitattypen het Natura 2000-gebied Leekstermeergebied een bijzondere waarde heeft (hoofdstuk 2 en 3), wat de instandhoudingdoelstellingen en kwaliteit van het Leekstermeergebied zijn (hoofdstuk 3) en wat het bestaand gebruik en de voorziene ontwikkeling zijn (hoofdstuk 4). Met behulp van de effectenindicator [minlnv.nl] is bepaald voor welke invloeden de instandhoudingsdoelstellingen gevoelig zijn. Daarna is bepaald welke invloed de vormen van het bestaande gebruik kunnen hebben. Met de verwachte invloed is gezamenlijk met de sectornotitie [SN2, 2008] en discussie in de gebiedsgroep bepaald in welke effectcategorie het gebruik kan worden ingedeeld.
Het betreft de volgende drie categorieën: 1.
Activiteiten waarvan geen significant negatief effect op de instandhoudingsdoelstellingen wordt verwacht. (Deze activiteiten kunnen zonder aanpassingen op de huidige manier worden voortgezet)
2.
Activiteiten met een mogelijk significant negatief effect op de instandhoudingsdoelstellingen, welke kunnen worden gemitigeerd. (Deze activiteiten kunnen blijven plaatsvinden, mits de effecten worden of gemitigeerd)
3.
Activiteiten welke met zekerheid een significant negatief effect op de instandhoudingsdoelstellingen hebben én niet kunnen worden gemitigeerd, zijn vergunningplichtig.
Figuur 1.1 Schema toetsing Natuurbeschermingswet
1.2
activiteiten
vergunningplicht
in
het
kader
van
de
Effectenindicator
De effectenindicator 'Natura 2000 - ecologische randvoorwaarden en storende factoren' is een instrument waarmee mogelijke schadelijke effecten ten gevolge van activiteiten en plannen kunnen worden verkend. De effectenindicator geeft informatie over de gevoeligheid van soorten en habitattypen voor de meest voorkomende storende factoren. Deze storende factoren zijn vergeleken met het aanwezige bestaande gebruik (beheerplan hoofdstuk 8). Op basis van deze vergelijking zijn de storingsfactoren op te delen in drie groepen: 1.
verstorende factoren waarvoor soorten en habitattypen niet gevoelig zijn;
2.
verstorende factoren komen niet voor als gevolg van bestaand gebruik;
3.
verstorende factoren komen voor en kunnen soorten en habitattypen negatief beïnvloeden.
Verstorende factoren waarvoor aangewezen soorten en habitattypen niet gevoelig zijn: -
verzoeting;
-
verstoring door trilling.
Verstorende factoren waarvoor aangewezen soorten en habitattypen gevoelig zijn, maar die niet spelen als gevolg van bestaand gebruik bij het Leekstermeergebied zijn: -
versnippering;
-
verzilting;
-
verontreiniging;
-
verdroging;
-
vernatting;
-
verandering stroomsnelheid;
-
verandering overstromingsfrequentie;
-
verandering dynamiek substraat;
-
verstoring door licht;
-
verandering in populatiedynamiek;
-
bewuste verandering soortensamenstelling.
Verstorende factoren waarvoor aangewezen soorten en habitattypen gevoelig zijn en als gevolg van bestaand gebruik spelen bij het Leekstermeergebied zijn: -
verlies oppervlakte;
-
verzuring;
-
vermesting;
-
verstoring door geluid;
-
optische verstoring;
-
verstoring door mechanische effecten.
1.3
Activiteiten
De sectornotitie [SN2, 2008] is opgesteld door het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en beschrijft per sectoraal gebruik op generiek niveau de verwachte effecten van het gebruik. De sectornotitie wordt gebruikt als basis voor de randvoorwaarden waaraan het gebruik moet voldoen. In de voortoets vindt de afweging verder gebiedspecifiek plaats. Activiteiten die niet plaatsvinden of niet mogen plaatsvinden Van vele vormen van bestaand gebruik is bij de inventarisatie gebleken dat ze in de beheerplanperiode niet in de beïnvloedingsafstand of in het Leekstermeergebied plaatsvinden. Hierbij moet onder andere worden gedacht aan activiteiten van defensie. Als activiteiten niet in deze voortoets staan beschre-
ven, dan wordt ervan uitgegaan dat ze niet plaatsvinden. In het geval dat ze toch plaatsvinden, zullen deze niet voorziene ontwikkelingen vergunningplichtig zijn. Naast activiteiten die niet plaatsvinden, zijn er activiteiten die wettelijk, volgens de APV of de beheerder niet mogen plaatsvinden. Dit zijn activiteiten binnen het Natura 2000-gebied zoals motorcrossen, recreatie buiten paden, kamperen, luchtballonlandingen et cetera. Voor activiteiten die niet zijn toegestaan, kan geen vergunning worden aangevraagd of vrijstelling van vergunningplicht worden verleend. Van vergunning vrijgestelde vormen van gebruik Zoveel mogelijk bestaand gebruik en voorziene ontwikkelingen worden indien mogelijk in dit beheerplan vrijgesteld van vergunningplicht. Veruit het grootste deel van de activiteiten in en om het Natura 2000-gebied zullen vrij zijn van vergunning. Niet vergunningplichtige activiteiten door mitigatie Een aantal activiteiten heeft mogelijk significant negatieve gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen. Deze activiteiten zijn niet vergunningplichtig, mits de effecten kunnen worden gemitigeerd, waardoor effecten niet meer significant zijn. Vergunningplichtige activiteiten Andere dan in voorgaande paragrafen besproken activiteiten vallen onder vergunningplichtige activiteiten. Dit zijn activiteiten waarvan een groot negatief effect op de instandhoudingsdoelstellingen wordt verwacht. Een aantal activiteiten zal vergunningplichtig zijn. Hierbij moet worden gedacht aan activiteiten zoals aanleg van leidingen en aanleg van windturbines in het kader van nutsvoorzieningen, maar ook uitbreiding van agrarische bedrijven en nieuwe grondwateronttrekkingen. Een limitatieve lijst met activiteiten is niet te maken, omdat er altijd activiteiten zullen zijn die buiten de lijst vallen. Door zoveel mogelijk activiteiten als niet-vergunningplichtig op te nemen, is ondervangen dat een activiteit verkeerd wordt beoordeeld en in de onjuiste categorie belandt. Reeds vergunde activiteiten Alle activiteiten die een individuele vergunning voor de Natuurbeschermingswet hebben verkregen, worden niet belemmerd door dit beheerplan en worden verder niet meer behandeld in deze voortoets. Voorbeeld hiervan is het inrichtingplan Waterberging en Natuur Norg-Roden.
2
Effecten op de instandhoudingsdoelstellingen
In dit hoofdstuk wordt van de effecten die op voorhand niet zijn uit te sluiten (paragraaf 1.1), beschreven wat de negatieve werking is op de instandhoudingsdoelstellingen. Verlies oppervlakte Oppervlakteverlies is de afname van beschikbaar oppervlak leefgebied van soorten en/of habitattypen. Bij bestaand gebruik speelt dit bij omvorming van grasland in bouwland. Verlies van geschikt foerageergebied leidt tot verkleining en in sommige gevallen ook tot versnippering van het leefgebied. Een kleiner gebied heeft bovendien meer te lijden van randinvloeden: vaak is de kwaliteit van het leefmilieu aan de rand minder goed dan in het centrum van het gebied. Door afname van het beschikbare foerageergebied neemt ook het aantal individuen van een soort af. Een te kleine populatie is kwetsbaar voor veranderingen ten gevolge van bijvoorbeeld extreme seizoensinvloeden. Verzuring en vermesting Verzuring en vermesting zijn twee processen die effect kunnen hebben op de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000-gebied. In de werkkaart Wav (provincie Drenthe) wordt uitgegaan van de factor ammoniakdepositie (NH3) op natuurgebieden. Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen de twee effecten verzuring en/of vermesting, als gevolg van ammoniakdepositie, en worden ze onder één noemer geplaatst, verzuring. In dit hoofdstuk worden de effecten verzuring en vermesting afzonderlijk besproken. De stoffen die verzuring veroorzaken, kunnen ook vermestend werken. Afhankelijk van het habitattype en de bodem heeft de depositie van dergelijke stoffen een verzurend en/of vermestend effect. Verzuring Verzuring van bodem en water kan op twee manieren plaatsvinden, door een afname van basenrijk (grond)water en door uitstoot van stikstofoxide (NOx) en ammoniak (NH3). Deze uitstoot wordt veroorzaakt door landbouw, verkeer en industrie. De verzurende stoffen komen via atmosferische depositie of bemesting in bodem en water terecht en leiden tot het zuurder worden van het biotische milieu. De effecten van verzurende stoffen zijn niet altijd te scheiden van die van vermestende stoffen, omdat een deel van de verzurende stoffen ook vermestend werkt (aanvoer van stikstof). Verzuring leidt tot een directe of indirecte afname van de buffercapaciteit (het neutralisatievermogen) van bodem of water. Op termijn resulteert dit proces in een daling van de zuurgraad. Hierdoor zullen voor verzuring gevoelige soorten verdwijnen, wat kan resulteren in een verandering van het habitattype en daarmee mogelijk het verdwijnen van typische soorten. Alle aangewezen soorten en habitattypen zijn gevoelig voor verzuring. P.m. informatie provincie
Vermesting Vermesting is verrijking met stikstof en fosfaat en kan plaatsvinden door atmosferische depositie of bemesting en daarmee ook door de toestroom van voedselrijk oppervlakkig grondwater en oppervlaktewater. Vermesting is negatief voor alle habitattypen. Verhoging van de voedingstoffen heeft tot gevolg dat een beperkt aantal soorten sterk toeneemt ten koste van andere soorten. De vegetatiesamenstelling zal door de toename van voedingstoffen in negatieve zin veranderen door de afname van de plantendiversiteit. Negatieve effecten door vermesting worden niet verwacht in het Natura 2000-gebied. P.m. Verstoring door geluid Het betreft hier verstoring door onnatuurlijke geluidsbronnen. Geluid is een hoorbare trilling, gekenmerkt door geluidsdruk en frequentie. Het treedt vaak samen met optische verstoring op door bijvoorbeeld vlieg- en autoverkeer, manifestaties et cetera. Bij bestaand gebruik speelt dit bij jacht en recreatie. Logischerwijs zijn alleen diersoorten gevoelig voor directe effecten van geluid. Geluid is een belangrijke factor in de verstoring van fauna. De verstoring door geluid wordt beïnvloed door het achtergrondgeluid en de duur, frequentie en sterkte van de geluidsbron zelf. Geluidsbelasting kan leiden tot stress en/of vluchtgedrag van individuen. Dit kan vervolgens weer leiden tot het verlaten van het leefgebied of bijvoorbeeld een afname van het reproductieproces. In bepaalde gevallen kan ook gewenning optreden, in het bijzonder bij continu geluid. Alle aangewezen vogelsoorten zijn gevoelig voor verstoring door geluid, en ondervinden hiervan mogelijk negatieve effecten. Optische verstoring Optische verstoring betreft verstoring door de aanwezigheid en/of beweging van mensen, dan wel voorwerpen die niet thuishoren in het natuurlijke systeem. Het treedt vaak samen op met verstoring door geluid (in geval van recreatie) of trilling en licht (in geval van voertuigen, schepen). Bij bestaand gebruik speelt dit bij recreatie op het Leekstermeer en groot onderhoud aan (vaar)wegen. Optische verstoring leidt vooral tot vluchtgedrag van dieren. De daadwerkelijke effecten zijn zeer soortenspecifiek en hangen af van de schuwheid van de soort en de mate waarin gewenning optreedt. Bovendien kunnen de effecten afhankelijk zijn van de periode van de levenscyclus van de soort: in de broedtijd zijn soorten over het algemeen schuwer en dus gevoeliger voor optische verstoring. Verstoring door mechanische effecten Onder mechanische effecten vallen verstoringen die optreden ten gevolge van menselijke activiteiten. De oorzaken en gevolgen zijn bij deze storende factor zeer divers. Bij bestaand gebruik speelt dit bij het bewerken van graslanden. Wanneer onzorgvuldig wordt gehandeld, kunnen nesten en kuikens van kwartelkoning verloren gaan.
3
Toetsing activiteiten
In dit hoofdstuk staat de toetsing voor activiteiten die naar voren zijn gekomen uit de inventarisatie van bestaand gebruik. De maatregelen, die in dit hoofdstuk zijn genoemd, zijn dezelfde als in de overzichtstabel. 3.1
Natuurbeheer
Beheermaatregelen Beheermaatregelen zijn gericht op de instandhouding en verbetering van de habitattypen. Maatregelen zoals begrazen door vee en het afvoeren van maaisel worden uitgevoerd om de kwaliteit van leefgebieden te verbeteren. Deze maatregelen zijn nodig om de instandhoudingsdoelstellingen te behouden en/of te bereiken en zullen daarom geen negatieve effecten ondervinden van activiteiten in het kader van natuurbeheer. Er wordt van uitgegaan dat beheermaatregelen ten gunste van niet aangewezen natuur in overeenstemming zijn met de instandhoudingsdoelstellingen. Beheermaatregelen ten gunste van andere natuurdoelen veroorzaken geen negatieve effecten op de habitattypen. Bij natuurbeheermaatregelen moet worden gedacht aan de volgende maatregelen. Dit is een niet limitatieve lijst. -
begrazen van kruidenrijke graslanden;
-
maaien en afvoeren van schraalgrasland;
-
rasteren;
-
terugdringen van opgaande begroeiing;
-
opzetten waterpeilen, dempen van sloten;
-
versterken kwelinvloeden;
-
vergraven van natuurlijke laagtes tot slenk;
-
monitoren/karteren/onderzoek.
3.2
Jacht
Door jacht kan verstoring door geluid en optische verstoring optreden. Overwinterende ganzen en smienten kunnen hierdoor worden verstoord. Door voldoende afstand te bewaren ten opzichte van de groepen ganzen en smienten kan deze verstoring beperkt worden. Ook buiten het Natura 2000-gebied kunnen overwinterende ganzen en smienten negatieve effecten ondervinden van jacht. Jacht wordt door veel vogels en andere dieren gekoppeld aan een levensbedreigend gevaar. Vogels blijken gevoeliger te zijn voor verstoring in gebieden waar wordt gejaagd dan in gebieden waar niet wordt gejaagd. In het Leekstermeergebied is verstoringsonderzoek verricht onder foeragerende ganzen (Venema, 1988). De jagers en verjagers veroorzaakten 8 % van alle verstoringen, maar dit leidde wel tot 74% van de door verstoringen veroorzaakte vliegtijd. De verstoring door jacht is langduriger dan die van andere verstoringsbronnen.
Daarnaast is uit ander onderzoek (Spilling, 1998) gebleken dat de verstoringsafstand door jagers groter is dan bij onderzoekers en wandelaars. Zo bedraagt de verstoringsafstand tussen jagers en kolgans 400 m en tussen kolgans en wandelaars 200 m. Voor smient is de verstoringsafstand nog groter. Bij jacht en schadebestrijding dient daarom minimaal een afstand van 500 m in acht te worden gehouden tot pleisterende of foeragerende ganzen en smienten. 3.3
Landbouw
Veel landbouwkundige activiteiten zullen geen negatief effect hebben op de instandhoudingsdoelstellingen. Een aantal echter wel. Verzuring en vermesting zijn mogelijke negatieve effecten (zie paragraaf 1.1) die kunnen optreden door landbouwkundige activiteiten. De meeste instandhoudingsdoelstellingen zijn in beperkte mate gevoelig voor deze negatieve effecten. Trilveen is in hoge mate gevoelig, maar komt vooralsnog niet in het gebied voor. Binnen de begrenzing van het Natura 2000-gebied liggen nog een aantal agrarische percelen, welke in eigendom zijn van particulieren. Dit betekent dat bij toetsing van bestaand gebruik voor landbouw rekening wordt gehouden met landbouwactiviteiten binnen de begrenzing en landbouwactiviteiten buiten het Natura 2000-gebied. De volgende landbouwbewerkingen vinden onder andere plaats: grondbewerking, gewasbewerking zoals spuiten en bemesten, beweiding, beregening, het hebben van drainage en watergangen, het houden van vee, landbouwverkeer, hobbyboeren en opslag van mest en dergelijke. Bemesten
binnen
meststoffenbeleid
(vermesting,
verzu-
ring) Door bemesting van de bodem kunnen meststoffen in het grondwater en hiermee in aangrenzende percelen terechtkomen. De watergangen door de aaneengesloten agrarische gronden aan de zuidzijde van het Natura 2000-gebied, vormen een afgesloten systeem en zijn niet verbonden met het watersysteem van het Natura 2000-gebied. Het natuurgebied zou eventueel kunnen worden verrijkt door bemesting op de overige agrarische percelen binnen het Natura 2000-gebied. In het meststoffenbeleid is bepaald dat bemest wordt volgens evenwichtsbemesting. Dit betekent dat de hoeveelheid opgebrachte mest overeenkomt met de opname van meststoffen door het gewas. Er vindt daarom (in theorie) geen uitspoeling van meststoffen plaats. Tevens zijn de Vochtige alluviale bossen niet erg gevoelig voor bemesting. Hierom zijn in het Leekstermeergebied geen directe aanwijzingen dat inspoeling van mest een negatief effect heeft op de habitattypen. Bespuitingen (vermesting, verzuring) Voor uitleg zie 'Bemesting binnen meststoffenbeleid'. Hetzelfde geldt voor bestrijdingsmiddelen.
Opslag mest op kopakker, in mestzakken, in mestsilo's buiten bouwblok (vermesting, verzuring) Voor uitleg zie 'Bemesting binnen meststoffenbeleid'. Grote hoeveelheden mest op één punt hebben een vergroot lokaal effect op uitspoeling, waardoor extra verzuring en vermesting in nabijgelegen natuurgebieden optreedt. Bewerking grasland (beheer)percelen binnen Natura 2000gebied (optische verstoring) Bewerking van graslanden kan negatieve effecten hebben op het broedsucces van weidevogels, waaronder de kwartelkoning. Deze effecten kunnen worden beperkt door zorgvuldigheid toe te passen tijdens de bewerking van de graslanden. Omzetting van grasland naar bouwland heeft een direct effect op het areaal foerageergebied voor ganzen. Binnen het Natura 2000-gebied is omzetting van grasland naar bouwland derhalve vergunningplichtig. Buiten het Natura 2000gebied dient de oppervlakte potentieel geschikt foerageergebied niet verder af te nemen. Tijdelijke functieveranderingen van grasland kunnen daarom alleen plaatsvinden indien de totale oppervlakte grasland rond het Leekstermeer (straal van 5 km) hetzelfde blijft. Landbouwactiviteiten zoals beregening, diepe en ondiepe grondbewerking en detailwaterhuishouding, kunnen verdroging veroorzaken. In principe kan het peilbeheer in het Leekstermeergebied goed worden gereguleerd en is geen sprake van verdroging, zie echter paragraaf 3.7. Deze activiteiten hebben dan geen effect op de instandhoudingsdoelstellingen. Maatregelen ter voorkoming van wildschade binnen het Natura 2000-gebied (geluidverstoring en optische verstoring) Overwinterende smienten en ganzen kunnen negatieve effecten ondervinden door deze activiteit, wanneer bijvoorbeeld knallende apparaten worden gebruikt. Alleen door maatregelen te gebruiken die geen verstorend effect hebben op ganzen en smienten, worden geen negatieve effecten op de aangewezen soorten en habitattypen verwacht. 3.4
Recreatie en sport
Negatieve effecten van recreatie zouden kunnen optreden door 'verstoring van mechanische effecten' en verontreiniging. Het Leekstermeer is een belangrijk waterrecreatiegebied. Nader onderzoek is nodig om te bepalen in hoeverre door deze activiteiten negatieve effecten optreden op rustende ganzen en smienten. Vooralsnog zijn er geen aanwijzingen dat recreatief en ander gebruik van het meer negatieve effecten heeft. Ganzen en smienten rusten vooral in de winterperiode op het meer als het er relatief rustig is. In de wintermaanden zouden activiteiten als varen, ijszeilen en schaatsen een verstorende factor kunnen zijn in het Leekstermeergebied. Slapende ganzen en smienten kunnen hierdoor worden verstoord. Door een rustzone aan te wijzen waar recreanten geen toegang hebben, zouden verstorende effecten kunnen
worden beperkt. Watersport en schaatsen op de slenken in het centrale deel van de Polder Matsloot is in de toekomst in het geheel niet toegestaan. Door het Leekstermeergebied ligt een extensief wandel- en fietsnetwerk. Aangewezen soorten en habitattypen zullen door wandel- en fietsrecreatie, mits niet wordt afgeweken van de paden en honden worden aangelijnd, geen negatieve effecten ondervinden. Andere vormen van recreatie of sport, waarbij wordt afgeweken van de paden of aangewezen recreatietereinen, zoals vliegeren, luchtballonlandingen, parachutelandingen, barbecueën, wildkamperen en spelactiviteiten zijn niet toegestaan in het natuurgebied en een vergunning voor deze activiteiten kan niet worden verleend. 3.5
Wonen en verblijven
Bij bewoning en andere verblijfsvormen kunnen effecten optreden van geluid, licht, optische verstoring en dergelijke. Geen van de habitattypen is hier gevoelig voor, dus worden er geen negatieve effecten verwacht op de instandhoudingsdoelstellingen. 3.6
Infrastructuur en verkeer
Ten noorden van het Natura 2000-gebied loopt de rijksweg A7. Door en langs het Natura 2000-gebied loopt een aantal lokale wegen zoals de Matsloot, de Hooiweg, Sandebuur, De Hoek en Bommelier. De uitstoot van verkeer bestaat uit NOx, SO2 en VOS (vluchtige organische koolwaterstoffen). Verkeer en vervoer veroorzaken bijna 70% van de totale uitstoot van stikstofoxiden, 23% van de zwaveldioxideuitstoot en zijn met 40% de grootste bron van VOS in de lucht. Met name benzeen in benzine is een belangrijke bron. De totale effecten van deze stoffen op het Natura 2000-gebied wordt als gering ingeschat. 3.7
Beheer en onderhoud
Onder beheer en onderhoud worden werkzaamheden verstaan zoals regulier wegbeheer, onderhoud aan wegen, strooien met strooizout, onderhoud en beheer van kunstwerken zoals stuwen, duikers, slootkanten en oevers. Reguliere onderhoudswerkzaamheden vinden vrijwel jaarlijks plaats en zijn kleinschalig van aard. Deze werkzaamheden hebben geen negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen. Groot onderhoud aan wegen en watergangen binnen de grenzen van het Leekstermeer kan negatieve effecten hebben op de vogels. Door deze activiteiten kunnen verstoring door geluid, optische verstoring en mechanische verstoring optreden. Ganzen en smienten kunnen hier negatieve effecten van ondervinden. Door de werkzaamheden af te stemmen op de seizoenen en tijdsduur kunnen significante effecten worden vermeden. Het beheer van kunstwerken zoals stuwen (peilbeheer) is gericht op de randvoorwaarden die passen bij het ecologisch functioneren van het watersysteem. Deze werkzaamheden hebben geen negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen. Onzekerheid bestaat echter over het waterpeil in Polder Matsloot. Door de gekozen profielen van de te graven slenken bestaat er een risico
op het te ver zakken van het peil gedurende voorjaar en zomer, zie paragraaf 7.5. Als dat gebeurt, kan dat significant negatieve effecten hebben op onder meer Vochtige alluviale bossen en porseleinhoen. 3.8
Industrie
In aanmerking nemend dat de peildatum voor het bestaand gebruik 2005 betreft, kan worden gesteld dat er geen industrieën aanwezig zijn in de omgeving van het Leekstermeer. De ontwikkelingen rond Westpoort kunnen worden opgevat als nieuwe activiteit en zijn in dat opzicht vergunningplichtig. Verder worden er geen negatieve effecten van industriële activiteiten verwacht in het Natura 2000-gebied. 3.9
Energie
Er lopen hoogspanningsmasten en een gastransportleiding door het Leekstermeergebied. Wanneer groot onderhoud moet plaatsvinden aan deze masten en leidingen kunnen negatieve effecten optreden op de aangewezen vogelsoorten en habitattypen. Deze werkzaamheden moeten derhalve onder voorwaarden worden uitgevoerd (rekening houdend met het seizoen).
4
Cumulatieve effecten
Cumulatieve effecten treden op bij activiteiten die verdroging en vermesting (ammoniak) veroorzaken. Activiteiten als beregening, peilbeheer, drainage en diepe grondbewerking die plaatsvinden in de hydrologische beïnvloedingszone werken cumulatief bij aan verdroging. Ten aanzien van ammoniak wordt nog nader beleid geformuleerd (provincie). Ten aanzien van verdroging vindt in het gebied een monitoring plaats van waterpeilen. Ook diverse verstoringsbronnen voor vogels kunnen cumulatief werken, zoals verkeer (op het land, het water en in de lucht) en de verschillende recreatievormen (wandelen, fietsen, varen).
5
Conclusie
Factoren met een mogelijk negatief effect zijn vermesting en verstoring. Deze factoren hebben voornamelijk te maken met ammoniak en recreatie. Ten aanzien van de recreatie wordt nader onderzoek uitgevoerd. Ten aanzien van ammoniak wordt de komende maanden nader beleid geformuleerd. Een overzicht van vergunningvrije activiteiten is opgenomen in bijlage 11. Met betrekking tot de waterhuishouding is er op dit moment te weinig informatie beschikbaar om effecten te kunnen inschatten, omdat het GGOR voor Drenthe nog niet is uitgevoerd. Omdat in het kader van de waterberging in de komende
beheerplanperiode
al
een
groot
aantal
interne
anti-
verdrogingsmaatregelen worden getroffen, is het niet waarschijnlijk dat verdroging voor de Natura 2000-doelen een probleem gaat vormen. Een uitzonde-
ring is het handhaven van het voorjaarspeil in Polder Matsloot, zie paragraaf 7.5. Dit zal gedurende en na de inrichting van het waterbergingsgebied worden gemonitord. In overleg met het waterschap en in het kader van het GGOR proces zal nog een hydrologische beïnvloedingszone moeten worden vastgesteld. Binnen de hydrologische beïnvloedingszone zijn diepe grondbewerking en drainage vergunningplichtig.
Bijlage 5 Vergunningen (juridische achtergronden)
Tabel 5.1. Overzicht aanvragen in Natura 2000-gebied Leekstermeergebied (bron: provincie Drenthe) Bevoegd Jaar
gezag
Natura 2000-gebied
Aanvrager
Activiteit
2005
#
#
#
#
2006
#
#
#
#
2007
Drenthe
Leekstermeergebied
Dienst Landelijk Gebied
Realiseren waterberging en natuur Roden-Norg
2008
Drenthe
Leekstermeergebied
Kleinschalige waterberging en naWaterschap Noorderzijltuurontwikkeling Leekstermeergevest bied
Totaal Verleend
2
Niet vergunningplichtig, afgehandeld in voortoets Jaar
Bevoegd gezag
Natura 2000-gebied
Aanvrager
Activiteit
2005
#
#
#
#
2006
Drenthe
Leekstermeergebied
Cnossen
Kwaliteitsinvestering bouw
2007
Drenthe
Leekstermeergebied
Rijkswaterstaat-Noord
Ingebruikneming
Nederland
tijdens ochtendspits als busstrook
Drenthe
Leekstermeergebied
T. van der Schans
Uitbreiding melkveehouderijbedrijf
#
#
#
#
2008 Totaal
paviljoenge-
vluchtstrook
A7
3
Niet in behandeling genomen wegens niet bevoegd (niet definitief aangewezen gebieden (geen richtlijnconforme interpretatie)) of ingetrokken aanvragen 2005
#
#
#
#
2006
#
#
#
#
2007
#
#
#
#
2008
#
#
#
#
N2000-gebieden
Groningen Airport Eelde
Nog in procedure 2008
Drenthe
Totaal aantal nog in procedure
Vliegen gebieden 1
boven
of
nabij
N2000-
Bijlage 6 Inrichtingsplan waterberging (kaart A3)
Bijlage 7 Monitoringsplan DLG (alleen voor Natura 2000 relevante delen)
Bijlage 8 Intentieverklaring sectoren
Bijlage 9 Karakteristieke soorten habitattypen
Bijlage 10 Visiekaart Leekstermeergebied (A3)
Colofon Opdrachtgever Provincie Drenthe Contactpersoon Mevrouw L. van Dijk
Rapport BügelHajema Adviseurs Fotografie H. Dekker W. van Boeken www.vogelbescherming.nl Projectleiding De heer drs. A. Brouwer BügelHajema Adviseurs Supervisie De heer drs. P.J.R. Bügel BügelHajema Adviseurs Projectnummer 600.00.02.80.00
BügelHajema Adviseurs bv Bureau voor Ruimtelijke
Ordening en Milieu BNSP Vaart nz 48-50 Postbus 274 9400 AG Assen T 0592 316 206 F 0592 314 035 E
[email protected] W www.bugelhajema.nl Vestigingen te Assen, Leeuwarden en Amersfoort