Toelichting over de behandeling van: Raadsvoorstel “Uitwerkingsnota Beeldkwaliteit” Van:
Het college van B&W van 28 januari 2013
Doel:
Behandeladvies geven voor de besluitronde
Toelichting:
1. Besluitvorming Aan de raad wordt voorgesteld om de “Uitwerkingsnota Beeldkwaliteit 2014” vast te stellen. Met de vaststelling hiervan hebben de volgende documenten hun relevantie verloren en stelt het college daarom aan de raad voor deze documenten in te trekken: - Uitwerkingnota Beeldkwaliteit 2004 - Versoepeling welstandstoezicht Nijmegen - Beeldkwaliteitplan Winkelsteeg - Beeldkwaliteitplan WestKanaaldijkSluis - De hoogbouwnotitie Nijmegen boven de boomgrens 2. Achtergrond Op 15 mei 2013 heeft de gemeenteraad de “Kadernota Beeldkwaliteit 2013” vastgesteld waarin de uitgangspunten voor de beeldkwaliteit in Nijmegen zijn vastgesteld. Om uitvoering te kunnen geven aan de in de Kadernota voorgestane versoepeling van welstandstoezicht, is volgens het college een aanpassing van een aantal onderdelen van de bijbehorende Uitwerkingsnota Beeldkwaliteit uit 2004 noodzakelijk. Ook moet volgens het college op een aantal punten ‘regulier onderhoud’ gepleegd worden; de Uitwerkingsnota moet aangepast worden aan nieuwe wet- en regelgeving, aan de veranderde omstandigheden in de gebouwde omgeving en ook om een aantal overige correcties door te voeren. In het raadsvoorstel wordt hier nadere op ingegaan vanaf vervolgvel 3 onder 3 Argumenten. Vandaar dat het college van B&W een nieuwe Uitwerkingsnota Beeldkwaliteit aan de gemeenteraad voorlegt. De voornaamste wijzigingen ten opzichte van de huidige Uitwerkingsnota Beeldkwaliteit 2004 zijn beschreven in het voorliggende raadsvoorstel vanaf vervolgvel 3 onder “Argumenten”. 3. Zienswijzen De uitwerkingsnota Beeldkwaliteit heeft ter inzage gelegen. Er zijn geen inspraakreacties binnengekomen.
Naam steller: E-mail steller: Bijlagen:
Tel. steller: J. van der Zanden
[email protected] 1. Raadsvoorstel “Uitwerkingsnota Beeldkwaliteit” Ter inzage via dropbox, internet, Raadsgriffie en Informatiebalie 1. Uitwerkingsnota Beeldkwaliteit, deel 1 2. Uitwerkingsnota Beeldkwaliteit, deel 2 – toelichting 3. Plankaart toetsingsniveau Nijmegen – 20 januari 2014 4. Plankaart bouwstenen Nijmegen – 20 januari 2014 Ter inzage bij de Raadsgriffie en de Informatiebalie In te trekken documenten: 1. Uitwerkingsnota Beeldkwaliteit 2004 2. Versoepeling welstandstoezicht Nijmegen 3. Beeldkwaliteitplan Winkelsteeg 4. Beeldkwaliteitplan WestKanaaldijkSluis 5. De hoogbouwnotitie Nijmegen boven de boomgrens
024 – 329 29 87
Voorstel aan de Raad
Openbare besluitenlijst 18 december 2007 Collegevergadering no 47
Datum raadsvergadering / Nummer raadsvoorstel 12 februari 2014 / 17/2014
Aanwezig: Th. de Graaf Voorzitter Fatale termijn: besluitvorming vóór: P. Depla, H. van Hooft sr., L. Scholten, H. Kunst, Wethouders P. Lucassen, J. van der Meer Onderwerp P. Eringa Gemeentesecretaris Uitwerkingsnota Beeldkwaliteit A. Kuil Communicatie Programma Verslag/ Programmanummer M. Sofovic Ruimte & Cultuurhistorie / 1031 Portefeuillehouder
H. Kunst Voorstel van het College van Burgemeester en Wethouders d.d.
28 januari 2014 Samenvatting
Aldus vastgesteld in de vergadering van:
In de Kadernota Beeldkwaliteit 2013 zijn de uitgangspunten voor het beeldkwaliteitbeleid in Nijmegen vastgelegd (15-05-2013). Om uitvoering te kunnen geven aan de in de Kadernota voorgestane versoepeling van het welstandstoezicht, is een aanpassing van een aantal onderdelen van de bijbehorende Uitwerkingsnota Beeldkwaliteit uit 2004 noodzakelijk. Belangrijke wijzigingen zijn: a) Het implementeren van de vastgestelde welstandsvrije gebieden en bouwwerken. Dereeds voorzitter, De secretaris, b) Het beperken van de hoeveelheid beoordelingsaspecten in het toetsingsniveau Luw. c) Het welstandsvrij verklaren van kozijnwijzigingen in voor- en zijgevels binnen de reguliere woongebieden (niveau Luw). d) Het opnemen van criteria voor zonnecollectoren, koekoeken en keldertoegangen bij monumenten en/of in beschermde gebieden. Daarnaast is de actualisatie gebruikt om op een aantal punten ‘regulier onderhoud’ te plegen. Hierdoor vormt de Uitwerkingsnota een actueel, informatief en inspirerend document voor ontwerpers en tevens een duidelijk en transparant kader voor de welstandelijke beoordeling van bouwplannen en reclame. De Uitwerkingsnota Beeldkwaliteit heeft van 12 december 2013 tot en met 15 januari 2014 ter inzage gelegen. Er zijn geen inspraakreacties binnengekomen. Voorstel om te besluiten
1. De Uitwerkingsnota Beeldkwaliteit 2004 (gewijzigd vastgesteld op 28-11-2007) in te trekken. 2. De volgende documenten in te trekken: a) De notitie Versoepeling welstandstoezicht Nijmegen (vastgesteld op 15-05-2013) b) Het beeldkwaliteitplan Winkelsteeg (vastgesteld op 27-02-2008) c) Het beeldkwaliteitplan WestKanaaldijkSluis (vastgesteld op 13-05-2009) d) De hoogbouwnotitie Nijmegen boven de boomgrens (vastgesteld op 14-09-2005) 3. De Uitwerkingsnota Beeldkwaliteit (2014) vast te stellen, met daarin de volgende voorstellen: a) bij het “toetsingsniveau Bijzonder” het huidige welstandstoezicht voort te zetten;
Opgesteld door, telefoonnummer, e-mail
Joost van der Zanden, 2987,
[email protected] 20140117 Raadsvoorstel Uitwerkingsnota beeldkwaliteit.docx
1
Voorstel aan de Raad
Vervolgvel
1
b) buiten het “toetsingsniveau Bijzonder”: dakkapellen en daglichtvoorzieningen in de naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde dakvlakken onder beperkte voorwaarden welstandsvrij te verklaren; c) in de bestaande reguliere woongebieden (“toetsingsniveau Luw”) erfafscheidingen onder beperkte voorwaarden welstandsvrij te verklaren; d) bijbehorende bouwwerken in voor- en zijtuinen of op de grens met openbaar toegankelijk gebied, niet welstandsvrij te verklaren; e) het toekomstig woongebied Vossenpels, zoals aangegeven op de kaart Toetsingsniveaus in de bijlage, welstandsvrij te verklaren; f) delen van de bedrijventerreinen de bedrijventerreinen Noord- en Oost Kanaalhaven, West Kanaaldijk-Sluis, Winkelsteeg en de Grift, zoals aangegeven op de kaart Toetsingsniveaus in de bijlage, welstandsvrij te verklaren; g) dakkapellen in het achterdakvlak onder beperkte voorwaarden welstandsvrij te verklaren; h) in de bestaande reguliere woongebieden (“toetsingsniveau Luw”) kozijnwijzigingen in vooren zijgevels onder beperkte voorwaarden welstandsvrij te verklaren.
20140117 Raadsvoorstel Uitwerkingsnota beeldkwaliteit.docx
Voorstel aan de Raad
Aan de Raad van de gemeente Nijmegen 1
Inleiding
In de Kadernota Beeldkwaliteit 2013 zijn de uitgangspunten voor het beeldkwaliteitbeleid in Nijmegen vastgelegd. In de Uitwerkingsnota Beeldkwaliteit zijn de concrete beeldkwaliteitscriteria beschreven waaraan bouwwerken en reclames in Nijmegen moeten voldoen. De Uitwerkingsnota fungeert daarmee als de gemeentelijke welstandsnota. Om uitvoering te kunnen geven aan de in de Kadernota Beeldkwaliteit 2013 voorgestane versoepeling van het welstandstoezicht, is een aanpassing van een aantal onderdelen van de Uitwerkingsnota Beeldkwaliteit uit 2004 noodzakelijk. Daarnaast is het noodzakelijk om op een aantal punten ‘regulier onderhoud’ te plegen; de Uitwerkingsnota moet aangepast worden aan nieuwe wet- en regelgeving, aan de veranderde omstandigheden in de gebouwde omgeving en ook om een aantal correcties door te voeren. De Uitwerkingsnota bestaat uit twee delen. In deel 1 worden de ambities van de gemeente benoemd en wordt het concrete beoordelingskader beschreven. Deel 2 vormt het toelichtende deel waarin een aantal bijlagen is opgenomen, zoals de beschrijving van de bouwstenen, het juridisch kader en een woordenlijst. 1.1 Wettelijk kader of beleidskader
Het beeldkwaliteitbeleid van Nijmegen is juridisch verankerd in de Woningwet, de Wet op de ruimtelijke ordening, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Monumentenwet en (voor wat betreft reclame en inritten) de Algemeen plaatselijke verordening (APV). In artikel 12a van de Woningwet wordt geregeld dat de gemeenteraad bevoegd is een welstandsnota vast te stellen. In die nota moeten beleidsregels en criteria worden opgenomen die het bevoegd gezag moeten toepassen bij de beoordeling van bouwwerken. In Nijmegen heet de welstandsnota de Uitwerkingsnota Beeldkwaliteit. Ook het besluit dat er geen redelijke eisen van welstand van toepassing zijn in bepaalde gebieden en/of op categorieën van bouwwerken, dient door de gemeenteraad te worden genomen (artikel 12, tweede lid Woningwet). Gelijktijdig met de Kadernota Beeldkwaliteit 2013 is, vooruitlopend op de actualisatie van de Uitwerkingsnota, in mei 2013 de notitie “Versoepeling Welstandstoezicht Nijmegen” vastgesteld waarin welstandsvrije gebieden en bouwwerken zijn aangewezen. Deze beleidswijziging wordt nu in de Uitwerkingsnota verwerkt. 1.2 Relatie met programma
De Uitwerkingsnota vormt het kader voor de welstandelijke beoordeling van bouwplannen en fungeert als een kapstok waaraan relevante disciplines als landschapsarchitectuur, inrichting openbare ruimte en milieu kunnen inhaken. De Uitwerkingsnota beoogt het bevorderen en bewaken van een hoogwaardige en duurzame ruimtelijke kwaliteit, en een op de situatie toegesneden situering en beeldkwaliteit van de bebouwing. Daarmee draagt het beleid bij aan een van de hoofddoelstellingen van het programma Ruimte & Cultuurhistorie.
20140117 Raadsvoorstel Uitwerkingsnota beeldkwaliteit.docx
Voorstel aan de Raad
Vervolgvel
3
2
Doelstelling
De Uitwerkingsnota heeft als doel een informatief en inspirerend document te vormen voor eenieder die gaat (ver)bouwen in Nijmegen en tevens een duidelijk en transparant kader te vormen voor de welstandelijke beoordeling van bouwplannen en reclame. Met de in de Uitwerkingsnota gehanteerde gebiedsgerichte benadering wordt beoogd op een verantwoorde wijze een bijdrage te leveren aan het terugdringen van de regelgeving door het welstandstoezicht gebiedsgericht te versoepelen (deregulering). 3
Argumenten
1. Als gevolg van de actualisatie is de Uitwerkingsnota uit 2004 op dusdanig veel punten gewijzigd dat het vaststellen van alleen de wijzigingen tot onduidelijkheid zal leiden. Om deze reden wordt voorgesteld de Uitwerkingsnota uit 2004 in zijn geheel in te trekken en gelijktijdig de nieuwe Uitwerkingsnota vast te stellen. 2. Een aantal documenten hebben door de vernieuwde Uitwerkingsnota hun relevantie verloren. a) De notitie Versoepeling welstandstoezicht Nijmegen is vastgesteld op 15 mei 2013. Met de notitie werd beoogd om, vooruitlopend op de actualisatie van de Uitwerkingsnota Beeldkwaliteit, de versoepeling van het welstandstoezicht te formaliseren door de aanwijzing van welstandsvrije gebieden en bouwwerken. De beleidswijzigingen uit de notitie zijn in de geactualiseerde Uitwerkingsnota overgenomen om te komen tot één vastgesteld toetsingskader. De losse notitie is dan ook niet meer noodzakelijk. Om onduidelijkheid te voorkomen wordt voorgesteld deze notitie in te trekken. b) Het beeldkwaliteitplan Winkelsteeg kan komen te vervallen, omdat het bedrijventerrein Winkelsteeg sinds de vaststelling van de notitie Versoepeling welstandstoezicht Nijmegen grotendeels welstandsvrij is. Uitzondering hierop vormen het gebied van de Novio Tech Campus en de randen van het bedrijventerrein. Voor Novio Tech Campus (NTC) geldt een hoog ambitie niveau en wordt een uitstraling geambieerd die aansluit bij het imago van Nijmegen als een dynamische, innovatieve kennisstad. Voor NTC is hiertoe een apart beeldkwaliteitplan in ontwikkeling. De beeldkwaliteit van de randen kan ook afdoende geborgd worden met het vaste beleid voor bedrijventerreinen, zoals dat al is opgenomen in de Uitwerkingsnota. c) Ook het bedrijventerrein Westkanaaldijk – Sluis is op de randen na geheel welstandsvrij verklaard. Om onduidelijkheid te voorkomen wordt ook hier voorgesteld het gehele beeldkwaliteitplan in te trekken en de beeldkwaliteit van de randen te borgen middels het reguliere beleid voor bedrijventerreinen, zoals dat al is opgenomen in de Uitwerkingsnota. d) De hoogbouwnotitie Nijmegen boven de boomgrens uit 2005 beschreef de aanleiding voor hoogbouw, de criteria bij de beoordeling van hoogbouw en de organisatie daarvan. De notitie bevatte geen ruimtelijk beleid voor hoogbouw. De beoordelingstaak van de, inmiddels opgeheven, hoogbouwcommissie is overgenomen door de verschillende Ruimtelijke kwaliteitsteams en de Commissie Beeldkwaliteit. In de nieuwe Uitwerkingsnota Beeldkwaliteit zijn de hoogbouwcriteria expliciet opgenomen, waardoor een aparte hoogbouwbeleidsnotitie overbodig is geworden. 3. Door het vaststellen van de Uitwerkingsnota beeldkwaliteit kan verdere invulling gegeven worden aan de in de Kadernota Beeldkwaliteit vastgelegde ambities, waaronder de versoepeling van het welstandstoezicht. Een aantal gebieden en bouwwerken zijn in het verleden reeds welstandsvrij verklaard middels aparte raadsvoorstellen. In de Uitwerkingsnota Beeldkwaliteit wordt aanvullend hierop voorgesteld om in, de bestaande reguliere woongebieden, kozijnwijzigingen
20140117 Raadsvoorstel Uitwerkingsnota beeldkwaliteit.docx
Voorstel aan de Raad
Vervolgvel
4
welstandsvrij te verklaren. Door het aanwijzen van de verschillende welstandsvrije gebieden en bouwwerken (opnieuw) als beslispunt te formuleren kunnen eerdere raadsbesluiten ingetrokken worden en ontstaat één beleidskader waarin al het welstandsvrije bouwen geregeld is. a) t/m f) De onder deze punten genoemde gebieden en bouwwerken zijn in mei 2013 reeds welstandsvrij verklaard middels de notitie Versoepeling welstandstoezicht Nijmegen (vastgesteld op 15-05-2013). Op enkele tekstuele wijzigingen na is de regeling uit de Versoepeling welstandstoezicht Nijmegen integraal overgenomen. Bij de regeling omtrent erfscheidingen is toegevoegd dat het om erfscheidingen bij woningen gaat. g) Nijmegen kent sinds de gewijzigde vaststelling van de Uitwerkingsnota 2004 (28-11-2007) een ruime regeling voor het welstandsvrij bouwen van dakkapellen in het achterdakvlak. De regeling is verder afgestemd op de landelijke regelgeving en de relatie daarmee is verduidelijkt. h) Het merendeel van de kozijnwijzigingen betreffen een verandering van de kozijnindeling binnen de bestaande gevelopening en hebben daardoor een beperkte invloed op het totale gevel- en straatbeeld. De aanvullende voorwaarden die de gemeente stelt aan het welstandsvrij verklaren van kozijnwijzigingen zijn er op gericht het merendeel van deze kozijnwijzigingen vergunningsvrij te maken. Andere belangrijke wijzigingen in de Uitwerkingsnota zijn: - Het beperken van de hoeveelheid beoordelingsaspecten in het toetsingsniveau Luw. - Het opnemen van criteria voor zonnecollectoren en koekoeken en keldertoegangen bij monumenten en/of in beschermde gebieden. 4
Klimaat
De borging van de beeldkwaliteit van de leefomgeving draagt bij aan een duurzame stedelijke ontwikkeling, omdat het de toekomstwaarde van gebieden in stand houdt. Een gewaardeerde en goed ingerichte leefomgeving kan namelijk zijn functie in sociaal, economisch, cultureel en ecologisch opzicht gedurende lange tijd blijven vervullen.
5
Risico’s
5.1 Deregulering kan leiden tot verrommeling
Doelstelling van deze notie is het welstandstoezicht te versoepelen op een dusdanige wijze dat de kans op een verrommeling van het straatbeeld gering is. Het welstandsvrij verklaren van bepaalde typen bouwwerken betekent dat er vooraf geen beoordeling van het uiterlijk zal zijn. Het risico bestaat dat er een dusdanig grote diversiteit ontstaat (aan kleurtoepassingen, architectuurstijlen, materiaalgebruik en dergelijke) dat er toch een rommelig straatbeeld ontstaat. Er blijft evenwel een excessenregeling bestaan waarop tegen zeer ernstig ontsierende situaties opgetreden kan worden. 5.2 Gedifferentieerd beleid kan leiden tot verwarring.
In Nijmegen werden voorheen alle vergunningsplichtige bouwplannen getoetst aan redelijke eisen van welstand op basis van twee welstandsniveaus. Een van de uitgangspunten in de Kadernota Beeldkwaliteit 2013 is het verminderen van de regels, daar waar het kan. In het
20140117 Raadsvoorstel Uitwerkingsnota beeldkwaliteit.docx
Voorstel aan de Raad
Vervolgvel
5
nieuwe beleid is het welstandstoezicht daartoe gebiedsgericht gedereguleerd. Dit betekent dat afhankelijk van het gebied waarbinnen men bouwt, bepaalde typen bouwwerken al dan niet welstandsvrij zijn. Dit naar gebied gedifferentieerde welstandstoezicht maakt het mogelijk om het welstandstoezicht te versoepelen ‘daar waar het kan’. Op deze manier wordt de verruiming van het welstandstoezicht namelijk gerelateerd aan de mate waarin een gebied van invloed is op het stadsbeeld of de mate waarin een gebied gevoelig is voor verrommeling. Binnen de stad gelden er straks dan ook vier niveaus van welstandstoezicht, variërend van streng (in niveau bijzonder) tot welstandsvrij. Dit gedifferentieerde, gebiedsgerichte welstandstoezicht kan leiden tot verwarring bij inwoners. Het is dan ook van belang dat op een duidelijke manier inzichtelijk gemaakt wordt waar welke regels gelden. Om dit risico te minimaliseren zal de Uitwerkingsnota via een - nog te ontwikkelen - voorziening op internet worden aangeboden, waarbij op basis van adres de geldende regels inzichtelijk gemaakt worden. 6
Financiën
Het nieuwe beleid heeft als gevolg dat voor bepaalde typen bouwwerken geen vergunning meer aangevraagd hoeft te worden. Voor inwoners met een dergelijk bouwplan betekent dit dat er geen kosten meer hoeven te worden gemaakt voor het maken van bouwtekeningen, dat niet meer gewacht hoeft te worden op de beslissing van de gemeente en dat er geen leges meer betaald hoeft te worden. Voor de gemeente betekent het dat de inkomsten uit (welstand)leges af zullen nemen. Daar staat echter tegenover dat er ook minder aanvragen getoetst hoeven te worden. In de personele formatie is hiermee rekening gehouden. Het nieuwe beleid leidt dan ook niet tot een begrotingswijziging. 7
Participatie en Communicatie
Bij de actualisatie van de Kadernota Beeldkwaliteit is reeds een uitgebreid voortraject doorlopen ( werkconferentie De vele gezichten van Nijmegen, bespreking startnotitie in raadskamer, meningspeiling onder inwoners en belanghebbenden, rondetafelgesprek et cetera). Op deze wijze hebben we behoeften opgehaald, nuttige feedback gekregen en kansen ontdekt. Al deze zaken zijn waar mogelijk geïntegreerd in de Kadernota Beeldkwaliteit en zijn nu uitgewerkt in de Uitwerkingsnota Beeldkwaliteit. De Uitwerkingsnota heeft in de periode van 12 december 2013 tot en met 15 januari 2014 vijf weken ter inzage gelegen. De belangengroepen die in het voortraject betrokken zijn geweest, zijn actief geïnformeerd over de ter inzagelegging. Er zijn geen inspraakreacties binnengekomen. Na intern overleg zijn er enkele tekstuele wijzigingen in de tekst met betrekking tot zonnecollectoren doorgevoerd. Het beleid is echter niet veranderd. Met het versoepelen van het welstandstoezicht in grote delen van de stad wordt een bijdrage geleverd aan het gemeentelijke project Minder regels, meer gemak. Het verminderen van regeldruk zit hem niet alleen in de hoeveelheid regels, maar ook in de manier waarop deze inzichtelijk gemaakt en gecommuniceerd worden. Meer duidelijkheid betekent ook meer gemak. Daarom wordt de uitwerkingsnota niet alleen in zijn geheel op internet gepubliceerd, maar wordt er ook een voorziening ontwikkeld, waarmee de geldende regels op basis van adres en type bouwwerk inzichtelijk gemaakt worden. Op deze wijze wordt op een toegankelijke manier aangegeven waar, welke regels gelden. Groot voordeel van een digitale voorziening is dat aan een initiatiefnemer alleen díe specifieke informatie aangeboden wordt die op zijn of haar bouwplan van toepassing is. Daarmee wordt een
20140117 Raadsvoorstel Uitwerkingsnota beeldkwaliteit.docx
Voorstel aan de Raad
Vervolgvel
6
initiatiefnemer niet langer overvoerd met regelgeving die op zijn of haar situatie niet van toepassing is. Meer gemak dus.
Na vaststelling van de definitieve besluiten wordt een communicatietraject opgezet om burgers van Nijmegen te informeren over het nieuwe beleid. Er wordt onder andere een persbericht opgesteld, de website van de gemeente Nijmegen wordt ingezet om zoveel mogelijk inwoners van Nijmegen en andere belanghebbenden te bereiken.
8
Uitvoering en evaluatie
8.1 Welstandstoets De beoordeling of een bouwplan voldoet aan redelijke eisen van welstand wordt uitgevoerd door de Commissie Beeldkwaliteit en bij kleine bouwplannen door gemandateerde ambtenaren. Indien een bouwplan betrekking heeft op een gebied of project waarvoor een Ruimtelijk Kwaliteitsteam (RKT) ingesteld is, wordt de beoordeling door het RKT voorbereid. 8.2 Effecten op het stadsbeeld monitoren. Na een periode van twee jaar zullen de effecten van het nieuwe beleid geëvalueerd worden. Hiertoe zal het straatbeeld op verschillende plekken in de stad vergeleken worden met foto’s van het straatbeeld van 2012.
College van Burgemeester en Wethouders van Nijmegen, De Burgemeester,
De Gemeentesecretaris,
drs. H.M.F. Bruls
drs. B. van der Ploeg
Bijlage(n):
Uitwerkingsnota Beeldkwaliteit Nijmegen (twee delen)
Ter inzage:
Kaart Bouwstenen Kaart Toetsingsniveaus In te trekken documenten: - De notitie Versoepeling welstandstoezicht Nijmegen - Het beeldkwaliteitplan Winkelsteeg - Het beeldkwaliteitplan WestKanaaldijkSluis - De hoogbouwnotitie Nijmegen boven de boomgrens - Uitwerkingsnota Beeldkwaliteit 2004
20140117 Raadsvoorstel Uitwerkingsnota beeldkwaliteit.docx
Uitwerkingsnota Beeldkwaliteit Deel 1
januari 2014
colofon Nijmegen, januari 2014
Uitwerkingsnota Beeldkwaliteit, Deel1 Gemeente Nijmegen Korte Nieuwstraat 6 6511 PP Nijmegen Postbus 9105 6500 HG Nijmegen www.nijmegen.nl
AANLEIDING & OPGAVE
Leeswijzer In deze Uitwerkingsnota Beeldkwaliteit heeft de gemeente Nijmegen haar ambities voor wat betreft de beeldkwaliteit van de stad vertaald in criteria voor bouwplannen en ruimtelijke ontwikkelingen. Deze criteria geven vooraf duidelijkheid aan ontwerpers van bouwwerken en hun opdrachtgevers. De Uitwerkingsnota Beeldkwaliteit vormt voor het College van Burgemeester en Wethouders een besluitvormingskader voor het verstrekken van omgevingsvergunningen, reclamevergunningen en inritvergunningen. Tevens vormt de nota een kader voor degene die reclame- en bouwplannen toetst op „redelijke eisen van welstand‟ en, waar nodig, op monumentenaspecten. De Uitwerkingsnota bestaat uit twee delen.
In deel 1 worden de ambities van de gemeente benoemd en wordt het concrete beoordelingskader beschreven. In het eerste hoofdstuk zijn de ambities uit de Kadernota Beeldkwaliteit 2013 vertaald naar vier niveaus van welstandstoezicht. Op waardevolle en anderszins voor de stad bijzondere plekken wordt meer kwaliteit verlangd van ontwerpers en opdrachtgevers. Daarom wordt er onderscheid gemaakt in vier toetsingsniveaus: bijzonder, aandacht, luw en vrij. In hoofdstuk 2 wordt beschreven welke gebieden welstandsvrij zijn. Ook wordt van een aantal bouwwerken aangegeven onder welke voorwaarden ze welstandsvrij zijn. De criteria waaraan de overige (welstandsplichtige) bouwwerken moeten voldoen worden in hoofdstuk 3 tot en met 6 beschreven. Er zijn daarbij drie soorten criteria:
De gebiedsgerichte criteria die gelden voor bouwplannen binnen een bepaald gebied. (H3)
De criteria voor objecten die gelden voor beeldbepalende objecten en kleine bouwplannen. (H4 en 5)
De algemene beeldkwaliteitscriteria die voor alle bouwplannen in Nijmegen gelden. (H6)
Aan de hand van het stroomschema op de volgende pagina kan bepaald worden welke criteria van toepassing zijn op een bouwwerk.
Deel 2 vormt het toelichtende deel waarin een aantal bijlagen is opgenomen, zoals de beschrijving van de bouwstenen, het juridisch kader, de organisatie van het welstandstoezicht en een woordenlijst. Tot slot zijn hier ook de kaart met toetsingsniveaus en de bouwstenenkaart opgenomen.
Welke welstandscriteria zijn van toepassing? 1
Is er voor het bouwwerk of de reclame een omgevingsvergunning nodig?
NEE
► www.omgevingsloket.nl
Het bouwwerk is vergunningsvrij en zal niet worden getoetst op redelijke eisen van welstand. Indien een bouwwerk tot ernstige ontsiering van de omgeving leidt, kan op basis van de excessenregeling achteraf worden ingegrepen. ► H2.3
JA
2
NEE, indien er geen redelijke eisen van welstand van toepassing zijn.
Bepaal het welstandsniveau. ► H1.2 + kaart toetsingsniveaus
3
Betreft het een gebied of bouwwerk dat welstandsvrij is?
Het bouwwerk is welstandsvrij en zal niet worden getoetst op redelijke eisen van welstand. JA
► H2.1 en 2.2
Indien een bouwwerk tot ernstige ontsiering van de omgeving leidt, kan op basis van de excessenregeling achteraf worden ingegrepen. ► H2.3
NEE Vanwege hun waarde voor de stad zijn voor beschermde gebieden en monumenten aanvullende toetsingscriteria opgesteld. ► H3.2 en H4.1
4
Betreft het bouwplan een beschermd gebied of een monument?
JA
► H4.2 en H4.3
Voor koekoeken, keldertoegangen en zonnecollectoren gelden specifieke criteria ► H5.2 en 5.3
NEE
5
Betreft het bouwplan een bijzonder object of hoogbouw?
JA
► H3.2 en H4.1
Valt het plan in de categorie ‘kleine bouwwerken’?
Het bouwwerk wordt getoetst aan de hand van de criteria voor •bijzondere objecten ► H4.2 •hoogbouw ► H4.3 Het bouwwerk wordt beoordeeld aan de hand van deze criteria in samenhang met de gebiedsgerichte beoordelingskaders. ► Ga naar stap 7
NEE
6
Het bouwwerk wordt beoordeeld aan de hand van deze criteria in samenhang met de gebiedsgerichte beoordelingskaders. ► Ga naar stap 7
JA
► H5.2
Het bouwwerk wordt getoetst aan de hand van de criteria voor kleine bouwwerken. ► H5.1
NEE
7
Is voor het betreffende gebied een beeldkwaliteitplan (of vergelijkbare visie) vastgesteld? ► H3.1 en www.nijmegen.nl
JA
Het bouwwerk wordt aan het betreffende beeldkwaliteitsplan getoetst. Daar waar het beeldkwaliteitplan geen uitspraken doet wordt getoetst aan de criteria in deze nota. ► betreffende beeldkwaliteitplan
NEE
8
Bepaal welke bouwsteen geldt voor het gebied. ► Deel 2 Kaart Bouwstenen
Het bouwwerk wordt aan de bouwsteencriteria getoetst. Hierbij wordt de beschrijving van de desbetreffende bouwsteen betrokken. ► criteria H3.3; beschrijvingen in Deel 2
Hardheidsclausule De objectgerichte en gebiedsgerichte criteria zijn in de meeste gevallen toepasbaar. In een enkel geval kunnen ze echter ontoereikend zijn. Bijvoorbeeld als bouwplannen niet voldoen aan de vastgelegde criteria maar wél een kwalitatieve toevoeging aan hun omgeving vormen. Er bestaat dan een mogelijkheid voor Burgemeester en wethouders om, eventueel op advies van de Commissie Beeldkwaliteit, gemotiveerd afwijken van de gebiedsen objectgerichte welstandscriteria.
Het bouwwerk wordt beoordeeld op basis van de Algemene criteria voor beeldkwaliteit. ► H6
Inleiding De Uitwerkingsnota Beeldkwaliteit Nijmegen 2014 bevat de ruimtelijke kwaliteitscriteria waaraan de bebouwing in Nijmegen moet voldoen. Deze nota is een geactualiseerde versie van de Uitwerkingsnota Beeldkwaliteit 2004 (gewijzigd vastgesteld in 2007). Door het opstellen van beeldkwaliteitbeleid met toetsingscriteria voor nieuw- en verbouw heeft de gemeente destijds het welstandstoezicht effectiever, transparanter en klantvriendelijker gemaakt. Opdrachtgevers en ontwerpers worden met dit beleid in een vroeg stadium geïnformeerd over de criteria die bij de welstandsbeoordeling een rol spelen en (particuliere) investeerders krijgen hiermee een waarborg van ruimtelijke kwaliteit in de directe nabijheid. Maar dat was niet de enige verbetering. Om aan te geven welke criteria op welke plek in de stad gelden zijn de identiteit van de stad en het karakter en de samenhang van wijken en buurten uitgebreid beschreven in de nota. Daarmee verschoof het accent van de welstandstoetsing van de kwaliteit van het bouwwerk richting de beeldkwaliteit van de omgeving. Weliswaar zijn de welstandscriteria in de eerste plaats en formeel nog steeds bedoeld om erop toe te zien dat bouwplannen van voldoende kwaliteit zijn en passen in hun omgeving. Maar ze worden tegelijkertijd gebruikt als middel om de identiteit van en de samenhang in de gebouwde omgeving in stand te houden of te versterken. De welstandscriteria zijn daardoor een belangrijk instrument geworden voor het handhaven en verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit van Nijmegen. Natuurlijk biedt het welstandsbeleid, wanneer daar een goede motivering aan ten grondslag ligt, ruimte aan vernieuwende ontwikkelingen en concepten. De in de nota opgenomen hardheidsclausule biedt namelijk de mogelijkheid om van de criteria af te wijken. Zo kunnen unieke bouwwerken die een verrijking van de stad zijn toch met een positief advies gerealiseerd worden.
Deze herziening is gebruikt om het beeldkwaliteitbeleid aan te passen aan het gewijzigde welstandstoezicht zoals beoogd in de Kadernota Beeldkwaliteit 2013, aan de veranderde omstandigheden in de gebouwde omgeving, aan nieuwe wet- en regelgeving en om een aantal correcties door te voeren. In deze gewijzigde nota staan de criteria compact bij elkaar en vormen de gebiedsbeschrijvingen een toelichting op de context waarbinnen de bouwsteencriteria toegepast worden. De beschrijvingen van de bouwstenen zijn in een apart toelichtend deel opgenomen. Dit heeft als voordeel dat zij die de nota in gedrukte vorm hanteren, niet meer hoeven te zoeken in een fors boekwerk, maar dat hen een handzaam document ter beschikking staat. Deze papieren nota komt hiermee ook dichter bij de digitale versie te staan die na vaststelling van deze nota ontwikkeld wordt.
Inhoud Leeswijzer Stroomschema beeldkwaliteitscriteria Inleiding
DEEL 1
H1 Ambities beeldkwaliteitbeleid 1.1 Ambities
8
1.2 Toetsingsniveaus
9
H2 Welstandsvrije gebieden en bouwwerken 2.1 Welstandsvrije gebieden
15
2.2 Welstandsvrije bouwwerken
15
2.3 Excessenregeling
18
H3 Criteria voor gebieden 3.1 Beeldkwaliteitplannen en Ambitiedocumenten
19
3.2 Beschermde gebieden
21
3.3 Bouwstenen
25
H4 Criteria voor objecten - beeldbepalende bouwwerken 4.1 Monumenten
29
4.2 Bijzondere objecten
33
4.3 Hoogbouwobjecten
35
H5 Criteria voor objecten - kleine bouwwerken 5.1
Sneltoetscriteria
37
5.1.1 Aan- en uitbouwen 5.1.2 Bijgebouwen en overkappingen 5.1.3 Kozijn- en /of gevelwijzigingen 5.1.4 Dakkapellen 5.1.5 Erfafscheidingen 5.1.6 Winkelgevels en luifels 5.1.7 Rolluiken 5.1.8 Reclame 5.2
Koekoeken en keldertoegangen
48
5.3
Zonnepanelen
49
H6 Algemene criteria
Beschrijving bouwstenen Juridisch kader en organisatie Woordenlijst Kaart Bouwstenen
51
DEEL 2
Kaart Toetsingsniveaus
H1 Ambitie en beleid 1.1 Ambitie Een sterke identiteit helpt een stad zichtbaar te houden binnen de huidige tendensen van globalisering. Nijmegen wil in het ruimtelijk beleid haar unieke kwaliteiten benadrukken. Om het „typisch Nijmeegse‟ te versterken wordt er, naast het benutten van de unieke ligging in het landschap en de historische gelaagdheid, gestreefd naar een krachtige stedelijke identiteit, met name in het centrum, rondom de Waal, in de stedelijke entrees en knopen. Het gezicht van Nijmegen is herkenbaar, maar verandert natuurlijk voortdurend. De ontwikkelingen in de Nijmeegse woonwijken, rondom de Waal en in het centrum dragen bij aan het dynamische beeld van de stad. In de Kadernota Beeldkwaliteit 2013 zijn de uitgangspunten van het beeldkwaliteitbeleid vastgelegd en een viertal ambities met betrekking tot beeldkwaliteit benoemd. Herkenbare en onderscheidende gebiedsontwikkeling Nijmegen wil gebieden ontwikkelen met een grote toekomstwaarde; dat betekent zorgvuldig omgaan met de beschikbare ruimte, een optimaal gebruik en een goede duurzame inrichting daarvan. Daarbij is het van belang de bestaande kwaliteiten van de stad in stand te houden en tegelijk nieuwe ontwikkelingen te stimuleren. De volgende grootschalige gebiedsontwikkelingen krijgen de komende jaren extra aandacht:
Nijmegen omarmt de Waal als nieuwe identiteit (Dijkteruglegging, Citadel, Waalfront en Waalkade);
De Spoorzone als belangrijke logistieke schakel in de stad en entree naar de binnenstad;
De Waalsprong, het nieuwe wonen en leven in Nijmegen-Noord;
Knoop Winkelsteeg waar bedrijfsleven en kennisinstellingen samenkomen in Novio Tech Campus.
Deze stedelijke projecten bieden de kans om nieuwe hoofdstukken toe te voegen aan het verhaal van de stad. Het zijn belangrijke projecten die op zichzelf of in samenhang met elkaar nieuwe identiteit(en) aan de stad kunnen toevoegen. Bij deze ontwikkelingen is de beeldkwaliteit van groot belang voor het stadsbeeld. In deze ontwikkelgebieden heeft het stadsbestuur dan ook een hoge ambitie met betrekking tot de ruimtelijke kwaliteit. Dit moet vertalen in een bijzondere architectuur en stedenbouw en een zorgvuldig ontworpen openbare ruimte. Bestaande identiteiten behouden en benutten Het ‘typisch Nijmeegse’ wordt mede gevormd door de rijke historie van de stad; de al dan niet zichtbare herinneringen aan de Romeinse beschaving, het rooms-katholieke verleden, de negentiende-eeuwse burgerij en de naoorlogse wederopbouw zijn vervlochten met de stad. Door het behoud van erfgoed bij ruimtelijke ontwikkelingen (behoud door ontwikkeling) en visualisaties van het niet-zichtbare verleden kunnen bestaande kwaliteiten geborgd worden en de identiteit van de stad bij nieuwe ontwikkelingen verankerd. Inzetten op de beelddragers van de stad Om gericht in te kunnen zetten op die gebieden die het meest van invloed zijn op de beeldkwaliteit van de stad is in de Kadernota Beeldkwaliteit 2013 het begrip „beelddragers‟ geïntroduceerd. In elke stad zijn er gebieden die er uit springen, die het beeld dat men van de stad heeft „dragen‟. Dat kan zijn doordat ze een bijzondere verschijningsvorm hebben (architectonisch, of landschappelijk), cultuurhistorisch waardevol zijn (zoals de beschermde stadsgezichten en –beelden), een bijzondere functie hebben of simpelweg omdat ze veel en intensief gebruikt worden. Deze gebieden zijn bepalend voor het gebruik en de beleving van de stad. De „beelddragers‟ van Nijmegen zijn bijvoorbeeld de binnenstad, de Waalkade, het Goffertpark, de negentiende eeuwse schil, hoofdwegen als de Graafseweg en de St. Annastraat en ook de stedelijke knopen uit Structuurvisie Nijmegen 2013.
7
Versoepeling van het welstandstoezicht waar dat kan Met het in kaart brengen van de (toekomstige) beelddragers van de stad is aangegeven waar de ambities met betrekking tot beeldkwaliteit het grootst zijn. Hier zullen de regels en randvoorwaarden strenger zijn. Buiten de beelddragers wordt er meer vrijheid geboden op plekken die deze vrijheid verdragen of op plekken waar meer variatie minder snel tot verrommeling van het stadsbeeld leidt. Daarmee wordt de versoepeling van het welstandstoezicht gerelateerd aan de mate waarin een gebied van invloed is op het stadsbeeld of de mate waarin een gebied gevoelig is voor verrommeling. De bovenstaande ambities zijn op de volgende wijze vertaald in deze Uitwerkingsnota Beeldkwaliteit: Aan specifieke locaties die voortvloeien uit de ruimtelijke ambities wordt een hoog niveau van welstandstoezicht toegekend (niveau bijzonder of aandacht). Daar worden hogere eisen gesteld aan de architectonische kwaliteit van bouwplannen en de vormgeving van de openbare ruimte.
Ook kunnen gebiedsgerichte beeldkwaliteitplannen of ambitiedocumenten worden opgesteld als onderdeel van de ruimtelijke planontwikkeling. (H3.1)
Bij bouwinitiatieven die betrekking hebben op bebouwing binnen de invloedssfeer van een ruimtelijke ambitie, moet hiermee rekening worden gehouden. De initiatiefnemer moet bij de bouwaanvraag kunnen motiveren op welke manier hij reageert op de ruimtelijke ambitie.
Het welstandstoezicht is gedifferentieerd in vier zogenaamde toetsingsniveaus: bijzonder, aandacht, luw en vrij.
8
1.2 Toetsingsniveaus De gemeente heeft een verantwoordelijkheid als het gaat om de beeldkwaliteit van de stad. Hierbij zal zij haar aandacht voornamelijk richten op die gebieden die van belang zijn voor de stad als geheel. Hier zal meer kwaliteit worden verlangd van ontwerpers en opdrachtgevers. In veel woongebieden ligt de verantwoordelijkheid voor de beeldkwaliteit voor een deel bij de bewoners zelf. De inrichting en het onderhoud van de openbare ruimte is in hoofdzaak een taak van de overheid, maar waar het gaat om het bouwen aan en om de eigen woning, heeft de eigenaar de verantwoordelijkheid om er iets goeds van te maken. Het welstandstoezicht zal zich hier vooral richten op het voorkomen van achteruitgang en verlies van bestaande ruimtelijke kwaliteit. In sommige gebieden is beeldkwaliteit minder van belang. Bijvoorbeeld bij binnenterreinen van werkgebieden, waar een representatieve functie minder noodzakelijk is. Ook valt hier te denken aan gebieden waar ruimte geboden wordt aan experimenten met particulier opdrachtgeverschap. In deze gebieden stelt de gemeente op voorhand geen esthetische eisen aan bouwwerken, maar kunnen initiatiefnemers, opdrachtgevers en betrokkenen indien gewenst zelf afspraken maken. Om dit naar gebied gedifferentieerde beleid uit te kunnen voeren onderscheidt de gemeente vier zogenaamde toetsingsniveaus waaraan de zwaarte van welstandstoezicht is gekoppeld.
Afbeelding Kaart Toetsingsniveaus (grootformaat kaart in bijlage
9
Toetsingsniveau bijzonder Voor gebieden waar de gemeente hoge ambities heeft ten aanzien van de te behouden of te ontwikkelen beeldkwaliteit geldt het niveau bijzonder. Het niveau bijzonder wordt toegekend aan de zogenaamde beelddragers van de stad; gebieden met hoog gewaardeerde cultuurhistorische, architectonische of landschappelijke kwaliteiten of een beeldbepalende positie in de stad. Beelddragers zijn bijvoorbeeld gebieden zoals het historisch centrum, de Waalkade, het Goffertpark, Campus Heijendaal, de Brabantse Poort en de stedelijke knopen uit de Structuurvisie Nijmegen. Maar ook de hoofdwegen, de waterwegen en de stadsranden vallen hieronder. Het is voor de stad van belang dat de ruimtelijke kwaliteit hiervan van hoog niveau is. Veel mensen beleven de stad immers vanaf deze routes. Bij bouwplannen die direct aan de belangrijke routes gelegen zijn óf van invloed zijn op het beeld van deze routes (hiermee een visuele relatie hebben) is het niveau bijzonder ook van toepassing. Ook objecten zoals monumenten, bruggen en hoogbouw zijn beeldbepalend en vallen onder het niveau bijzonder. Hetzelfde geldt voor bebouwing in de stadsranden indien deze van invloed is op het beeld vanuit het omliggende landschap. Het toetsingsniveau bijzonder geldt daarnaast voor bepaalde typen bouwplannen vanwege:
de bijzondere kwaliteiten van de aangrenzende gebouwen of buitenruimte.
de bijzondere functie van het bouwplan, bijvoorbeeld een gebouw met een openbare functie.
de omvang of importantie van het bouwplan, bijvoorbeeld hoogbouw.
In gebieden waar een bijzonder niveau geldt worden er hoge eisen gesteld aan de architectonische kwaliteit van bouwplannen en de vormgeving van de openbare ruimte. Een zorgvuldige en gemotiveerde architectenselectie (ingeschreven in het architectenregister) wordt aanbevolen, bijvoorbeeld door een presentatieronde, Europese aanbesteding of een prijsvraag. Er zal een sterke positie worden ingenomen om de hoge ambities waar te maken. Professioneel opdrachtgeverschap bij bouwplannen zal gestimuleerd worden en er wordt verwacht dat er vakkundig en zorgvuldig ontworpen wordt. In gebieden met een bijzondere cultuurhistorische, architectonische of landschappelijke waarde zal de gemeente haar beleid en instrumenten inzetten om deze kwaliteiten te behouden en te versterken.
Wanneer het niveau bijzonder van toepassing is worden alle vergunningsplichtige bouwwerken welstandelijk beoordeeld tot in detailniveau [op alle welstandsaspecten].
Redelijke eisen van welstand houdt een hoogstaande architectuur in.
Bij plannen binnen het niveau bijzonder wordt nadrukkelijk geadviseerd om in een vroegtijdig stadium (de schetsfase) in vooroverleg te treden met de Commissie Beeldkwaliteit.
Toetsingsniveau aandacht Voor gebieden waar grootschalige ontwikkelingen worden verwacht waarbij de functie, de stedenbouwkundige en /of landschappelijke structuur van het gebied sterk gaan veranderen geldt tijdens de ontwikkelfase het niveau aandacht. Wanneer een ontwikkelgebied gerealiseerd is zal voor de delen die onder het niveau aandacht vielen het niveau Luw gaan gelden. De basis voor het ruimtelijk beeld is dan immers gelegd waardoor het welstandsbeleid voor de bestaande stad toegepast kan worden. Ook aan gebieden waar de gemeente een impuls wil geven aan de beeldkwaliteit kan het toetsingsniveau aandacht toegekend worden. Het toetsingsniveau aandacht wordt aan gebieden toegekend vanwege:
sterk veranderende stedenbouwkundige en landschappelijke structuur;
laag gewaardeerde kwaliteiten, met de bedoeling een kwaliteitsimpuls te geven.
10
De ontwikkelgebieden in de Waalsprong vallen onder het niveau aandacht. Met uitzondering van die delen waar een bijzonder toetsingsniveau geldt én de delen die welstandsvrij zijn verklaard. In de bestaande stad is Neerbosch-West (omgeving Kinderdorp Neerbosch) een voorbeeld van een gebied met een lage ontwikkeldynamiek dat vanwege het landelijk karakter deels binnen het toetsingsniveau aandacht valt. In ontwikkelingsgebieden is de kwaliteit van het ruimtelijk beeld in wording, het beeld van de toekomstige leefomgeving wordt immers gebouwd. Dat verlangt een zorgvuldig ontwerp waarbij aandacht geschonken wordt aan die elementen die een belangrijke bijdrage leveren aan het straatbeeld. In nieuwe woongebieden zullen de eerst gerealiseerde kleine bouwwerken de trend zetten voor soortgelijke bouwwerken die later gerealiseerd worden. Daardoor kunnen de eerste bouwwerken sterk bepalend zijn voor het straatbeeld. Het is dus van belang om tijdens de ontwikkelingsfase niet alleen de kwaliteit te borgen van de hoofdbebouwing, maar ook van de „kleine‟ bouwwerken die van invloed zijn op het beeld vanuit de openbare ruimte. Daarom wordt er in deze gebieden bij de naar openbare ruimte gekeerde zijde van tuinen en erven meer kwaliteit verlangd dan in de bestaande woonwijken.
In gebieden waar het niveau aandacht geldt, heeft het welstandstoezicht zowel betrekking op de vormgeving op hoofdlijnen, de vormgeving van karakteristieke elementen als de detaillering van de bebouwing.
Redelijke eisen van welstand betekent hier een zorgvuldige vormgeving.
Platte dakkapellen en dakramen in naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde dakvlakken zijn onder voorwaarden welstandsvrij en daarmee vergunningsvrij (H2.2).
Vanwege hun invloed op het straatbeeld worden de vergunningsplichtige bijgebouwen en erfscheidingen welstandelijk beoordeeld. Hiermee worden zorgvuldig vormgegeven straathoeken en, daar waar wenselijk, herhaling van identieke bouwwerken gestimuleerd.
Bij plannen binnen het niveau aandacht wordt geadviseerd om in een vroegtijdig stadium (de schetsfase) in vooroverleg te treden met de Commissie Beeldkwaliteit .
Toetsingsniveau luw Voor bestaande woon- of werkgebieden waar geen grootschalige ontwikkelingen verwacht worden geldt een luw toetsingsniveau. De basis voor het ruimtelijk beeld van deze gebieden is al enige tijd geleden gerealiseerd en kleine veranderingen hebben niet direct een grote invloed op het beeld van deze gebieden. De inrichting en het onderhoud van de openbare ruimte is in hoofdzaak een taak van de overheid, maar waar het gaat om het bouwen aan en om de eigen woning of bedrijf, heeft de eigenaar ook de verantwoordelijkheid om er iets goeds van te maken. Het luwe toetsingsniveau betreft in principe alle gebieden die niet vallen onder de niveaus „bijzonder‟, „aandacht„ of „vrij‟. In deze gebieden is het van belang om de bestaande kwaliteiten te behouden en te waken voor achteruitgang. In gebieden waar een luw toetsingsniveau van kracht is, zullen minder strenge eisen worden gesteld aan bouwplannen. Het welstandstoezicht zal zich hier vooral richten op het voorkomen van achteruitgang en verlies van bestaande ruimtelijke kwaliteit.
In gebieden waar het niveau luw geldt, heeft het welstandstoezicht heeft het welstandstoezicht voornamelijk betrekking op de vormgeving op hoofdlijnen en de vormgeving van karakteristieke elementen.
Redelijke eisen van welstand betekent hier een zorgvuldige vormgeving.
Platte dakkapellen en dakramen in naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde dakvlakken zijn onder voorwaarden welstandsvrij en daarmee vergunningsvrij (H2.2).
Erfscheidingen zijn onder voorwaarden welstandsvrij en daarmee vergunningsvrij (H2.2).
11
Vanwege hun invloed op het straatbeeld worden vergunningsplichtige bijgebouwen, aan- en uitbouwen (zoals erkers en garages) welstandelijk beoordeeld.
Bij grotere plannen binnen het niveau luw wordt aanbevolen om in een vroegtijdig stadium (de schetsfase) in vooroverleg te treden met de Commissie Beeldkwaliteit.
Toetsingsniveau Vrij In gebieden waar we ruimte willen geven aan experimenten met architectonische vormgeving en/of particulier opdrachtgeverschap willen stimuleren, stellen we vooraf geen criteria aan de vormgeving van bouwwerken. Een belangrijke succesfactor bij het stimuleren van particulier opdrachtgeverschap is dat initiatiefnemers zelf kunnen bepalen hoe hun toekomstige woning er uit komt te zien. In de Waalsprong wordt in navolging van het project Plant-je-vlag het te ontwikkelen woongebied Vossenpels welstandsvrij. In bestaande woongebieden hebben inwoners bij de keuze van hun woning een bepaald beeld gevormd van hun woonomgeving. Het welstandsvrij verklaren van bestaande woongebieden kan betekenen dat het beeld van een woonomgeving niet langer meer aansluit bij het verwachtingspatroon dat een inwoner van deze gebieden had op het moment dat hij of zij in het gebied ging wonen. Daarom komen in Nijmegen alleen nieuwbouwwijken in aanmerking als mogelijk welstandsvrij woongebied. In werkgebieden die geen representatieve functie hebben en niet prominent aanwezig zijn in het stadsbeeld is een aantrekkelijk straatbeeld van minder belang. Het beeld van deze gebieden wordt vooral bepaald door functionaliteit en soberheid; een aantrekkelijk beeld staat hier niet voorop. Daar waar werkgebieden grenzen aan belangrijke openbare ruimten of woonwijken zijn ze van invloed op het stadsbeeld. De binnengebieden van dit soort werkgebieden zijn dan ook welstandsvrij; de randen van deze gebieden niet. Delen van de bedrijventerreinen Noord- en Oost Kanaalhaven, West Kanaaldijk-Sluis, Winkelsteeg en De Grift. In welstandsvrije gebieden wordt een maximale ontwerpvrijheid aan de initiatiefnemers en architecten geboden. De verantwoordelijkheid voor de beeldkwaliteit van de bebouwing komt daarmee in grote mate bij de gebruikers zelf te liggen. Initiatiefnemers, ontwikkelaars en vormgevers hebben de vrijheid om samen zelf vormgevingskaders op te stellen. Indien de wens bestaat om zaken met elkaar af te spreken, dan gebeurt dit echter door middel van privaatrechtelijke instrumenten.
In welstandsvrije gebieden worden vanuit de gemeente geen welstandelijke eisen gesteld.
Er geldt in deze gebieden wel een excessenregeling om tegen ernstig ontsierende situaties op te kunnen treden. (H2.3)
Ontwikkelings- en transformatiegebieden Dit zijn gebieden waar grootschalige ontwikkelingen worden verwacht en waarbij de functies en de stedenbouwkundige structuur sterk gaan veranderen, zodat ook de beeldkwaliteit sterk verandert. Een voorbeeld van een ontwikkelingsgebied is de Waalsprong; een voorbeeld van een transformatiegebied is het Waalfront. In ontwikkelings-en transformatiegebieden is de bestaande situatie niet het enige referentiekader, maar zal ook de ambitie voor de toekomst het aanknopingspunt zijn voor de toetsingscriteria voor beeldkwaliteit. De gemeente streeft ernaar die ambities vast te leggen in stedenbouwkundige visies, ontwerpen, ambitiedocumenten en beeldkwaliteitplannen. De beeldkwaliteit van deze majeure ontwikkelingen kan al vroeg in het ontwikkelproces geborgd worden door de inzet van de ruimtelijk kwaliteitsteams (RKT‟s).
12
Groengebieden Groen vormt net als bebouwing en infrastructuur een belangrijke bouwsteen in de stad. Grootschalige groenstructuren zijn beelddragers van de stad. Kenmerkend voor deze gebieden is dat het ruimtelijk beeld vooral bepaald wordt door de groenelementen, bebouwing is vaak slechts sporadisch aanwezig en heeft een ondersteunende functie. De basis voor ruimtelijke kwaliteit van de groengebieden ligt in een goed groenontwerp; afgestemd op het gebruik van de plek en met duurzaam en beheerbaar (plant)materiaal. Vanwege de beperkte invloed van bebouwing op het beeld van deze groengebieden biedt een luw toetsingsniveau in beginsel een voldoende kwaliteitsborging, maar er zijn een aantal uitzonderingen. De Waal met haar uiterwaarden, de Ooijpolder en de stuwwal zijn van grote betekenis voor de identiteit van Nijmegen op nationaal niveau. De uiterwaarden en de Ooijpolder zijn open landschappen waarbinnen bouwwerken al snel domineren in het ruimtelijk beeld. Ook de bebouwing op de stuwwal ligt zeer prominent in het zicht vanuit de polder en is daarmee van invloed op het landschappelijk beeld. Daar waar de stad grenst aan een open landschap geldt hetzelfde. Om de landschappelijke kwaliteit van deze gebieden maximaal te borgen geldt voor bebouwing in en grenzend aan deze gebieden het toetsingsniveau bijzonder. Ook het Kronenburgerpark, het Valkhof, het Hunnerpark zijn belangrijk voor het stadsbeeld van Nijmegen. Niet alleen vanwege de ligging in of tegen het centrum van de stad, maar ook vanwege de cultuurhistorische waarde. Dat laatste geldt tevens voor de villawijk op de Kwakkenberg. Het Goffertpark is de huiskamer van onze stad; een volkspark dat plaats biedt aan druk bezochte evenementen. Voor bebouwing in en grenzend aan deze gebieden geldt tevens het toetsingsniveau bijzonder.
13
14
H2 Welstandsvrije gebieden en bouwwerken De welstandscriteria in deze uitwerkingsnota gelden niet voor alle bouwwerken. Bouwwerken waarvoor geen omgevingsvergunning nodig is worden niet welstandelijk beoordeeld. Of voor een bouwwerk een omgevingsvergunning nodig is, is geregeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het Besluit omgevingsrecht (Bor). Door middel van de online vergunningcheck kan eenieder zien of er voor een bouwplan een vergunning nodig is (www.omgevingsloket.nl). In een aantal gevallen is de uitkomst dat een bouwplan vergunningsplichtig is, ”tenzij er voor de locatie waar u wilt bouwen geen welstandseisen gelden”. Dit betekent dat indien er geen redelijke eisen van welstand van toepassing zijn, er geen omgevingsvergunning nodig is. In Nijmegen zijn gebieden aangewezen waar geen welstandseisen gelden; de zogenaamde welstandsvrije gebieden. Daarnaast zijn een aantal kleine bouwwerken welstandsvrij verklaard. Of een bouwwerk welstandsvrij is hangt dus af van het gebied waarin gebouwd wordt. Overigens betekent welstandsvrij niet automatisch ook vergunningsvrij! In de reguliere woongebieden kunnen kozijnwijzigingen in de voorgevel welstandsvrij zijn, maar vanwege de landelijke regelgeving blijft een omgevingsvergunning noodzakelijk. Hetzelfde geldt bijvoorbeeld voor een dakkapel aan de achterzijde die geen plat dak heeft. De online vergunningcheck geeft aan of een vergunning nodig is.
2.1 Welstandsvrije gebieden In welstandsvrije gebieden wordt een maximale ontwerpvrijheid aan de initiatiefnemers en architecten geboden. De verantwoordelijkheid voor de beeldkwaliteit van de bebouwing komt daarmee in grote mate bij de gebruikers zelf te liggen. In welstandsvrije gebieden zijn geen redelijke eisen van welstand van toepassing. Er geldt in deze gebieden wel een excessenregeling om tegen ernstig ontsierende situaties op te kunnen treden. (H2.3) De welstandsvrije gebieden staan aangegeven op de kaart Toetsingsniveaus Nijmegen in de bijlage (niveau Vrij). Indien een (ver)bouwplan in een welstandsvrij gebied betrekking heeft op een monument of zich bevindt binnen de invloedssfeer van een monument dan geldt het bijzondere toetsingsniveau. Hetzelfde geldt voor hoogbouwobjecten binnen de welstandsvrije gebieden vanwege hun uitstraling op grote delen van de stad.
2.2 Welstandsvrije bouwwerken Als wordt voldaan aan de hieronder genoemde voorwaarden gelden er voor onderstaande bouwwerken geen redelijke eisen van welstand.
A Dakramen, daklicht, lichtstraat of soortgelijke daglichtvoorziening in een dakvlak a. Er wordt voldaan aan de voorwaarden in het Besluit omgevingsrecht (Bor); b. Op het betreffende bouwwerk is het toetsingsniveau Aandacht of Luw van toepassing; c. Het betreft de eerste daglichtvoorziening in het dakvlak (per woning gerekend).
B Erf- of perceelsafscheidingen a. Er wordt voldaan aan de voorwaarden in het Besluit omgevingsrecht (Bor); b. Het betreft een erfscheiding bij een grondgebonden woning;
15
c. Op het betreffende bouwwerk is het toetsingsniveau Luw van toepassing; d. De erf- of perceelsafscheiding bestaat uit een begroeid gazen hekwerk of wordt uitgevoerd in metselwerk, metalen spijlenhekwerk, hout of andere natuurlijke, niet snel verwerende materialen; e. De gebruikte kleuren zijn afgestemd op het hoofdgebouw of er worden gedekte kleuren toegepast.
C Dakkapellen in het voordakvlak of een naar openbaar toegankelijk gebied gekeerd zijdakvlak a. Er wordt voldaan aan de voorwaarden in het Besluit omgevingsrecht (Bor); b. Op het betreffende bouwwerk is het toetsingsniveau Aandacht of Luw van toepassing; c. Het betreft de eerste dakkapel in het dakvlak (per woning gerekend); d. De zijwangen van de dakkapel zijn ondoorzichtig; e. De breedte bedraagt in totaal maximaal 3,0 meter;
16
f. De hoogte bedraagt maximaal 1,5 meter; 1 g. Dichte panelen tussen de glasvlakken mogen per paneel niet breder zijn dan 0,25 m; h. Boeiboorden van de dakkapel zijn maximaal 0,25 meter hoog; i. De horizontale afstand van de dakkapel tot hoekkepers en kilkepers is minimaal 1 meter; 2 j. De dakkapel wordt niet geplaatst in de kap van een aan- of uitbouw of van een bijgebouw.
D Dakkapellen in het achterdakvlak a. De dakkapel wordt niet gebouwd op een (rijks- of gemeentelijk-) monument, een stadsbeeldobject of in een door het Rijk aangewezen beschermd stads- of dorpsgezicht. b. De dakkapel wordt niet geplaatst in de kap van een aan- of uitbouw of van een bijgebouw. c. Het betreft de eerste dakkapel in het dakvlak (per woning of gebouw gerekend); d. Het dak van de dakkapel is niet hoger dan de bestaande daknok van het gebouw. e. De hoogte bedraagt maximaal 1,75 meter; 3 f. De dakkapel loopt niet over meerdere verdiepingen door. g. De onderzijde ligt op meer dan 0,5 meter boven de dakvoet. h. De zijkanten van de dakkapel liggen op meer dan 0,5 meter van de zijkanten van het dakvlak. 4 i. De horizontale afstand van de dakkapel tot hoekkepers en kilkepers is minimaal 1 meter.
5
NB Als gevolg van de landelijke regeling in het Bor zijn dakkapellen in het achterdakvlak onder bepaalde voorwaarden vergunningsvrij. In Nijmegen geldt echter een ruimere regeling voor welstandsvrije dakkapellen. Zo wordt bijvoorbeeld niet geëist dat het om een platte dakkapel gaat en kunnen dakkappelen vanuit de nok ook welstandsvrij zijn. Als wordt voldaan aan de bovenstaande voorwaarden gelden er voor dakkapellen aan de achterzijde geen redelijke eisen van welstand. Als wordt afgeweken van de criteria in het Bor blijft er wel een omgevingsvergunning nodig.
1
Gemeten vanaf de onderkant van de dakkapel tot de bovenzijde van het boeiboord of dakrand van de dakkapel. 2 De horizontale afstand wordt gemeten van de bovenzijde van de dakkapel (de dakrand) tot de hoekkepers en van de onderzijde van de dakkapel (de voet) tot de kilkepers. 3 Gemeten vanaf de onderkant van de dakkapel tot de bovenzijde van het boeiboord of dakrand van de dakkapel. 4 Gemeten vanaf de bovenzijde van de dakkapel tot aan het hart van de woningscheidende bouwmuren of tot aan het einde van het dakvlak met eventuele overstekken. 5 De horizontale afstand wordt gemeten van de bovenzijde van de dakkapel (de dakrand) tot de hoekkepers en van de onderzijde van de dakkapel (de voet) tot de kilkepers.
E Kozijnwijzigingen in de voor- of een naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijgevel a. Het betreft een eengezinswoning (geen flat, appartementengebouw of soortgelijke) in een gebied waar het toetsingsniveau Luw van kracht is; b. De wijziging vindt plaats binnen een bestaande gevelopening; c. Bestaande glasvlakken worden niet (gedeeltelijk) geblindeerd met bijvoorbeeld panelen of schilderwerk. d. De samenhang en de ritmiek in de betreffende straatwand mag niet ernstig worden verstoord door de (incidentele) kozijnwijziging. NB Als wordt voldaan aan de bovenstaande voorwaarden gelden er voor kozijnwijzigingen in een voorgevel of een naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijgevel geen redelijke eisen van welstand. Wel is er een omgevingsvergunning vereist.
17
2.3 Excessenregeling Vergunningsvrije en welstandsvrije bouwwerken worden vooraf niet op welstandsaspecten beoordeeld. Dat betekent niet dat alles kan. Het college blijft de mogelijkheid houden om achteraf tegen ernstig ontsierende situaties op basis van de hier opgenomen excessenregeling op te treden. Een exces is een evidente en ook voor niet-deskundigen duidelijk herkenbare buitensporigheid in het uiterlijk van een bouwwerk. Hier is sprake van als een (deel van een) bouwwerk op zichzelf, maar vooral ook in relatie tot de omgeving, in ernstige mate in strijd is met redelijke eisen van welstand. Op grond van artikel 13a van de Woningwet kan het bevoegd gezag de eigenaar dan aanschrijven om de strijdige situatie ongedaan te maken. Het zal duidelijk zijn dat in een gebied waarvoor een hoog welstandsniveau is vastgesteld er eerder sprake kan zijn van een exces dan in een gebied met een laag niveau. De excessenregeling geldt voor alle bouwwerken, ook als deze vergunningsvrij en/of welstandsvrij gebouwd zijn. De regeling ziet overigens niet alleen toe op situaties waar sprake is van „bouwen‟. Van ernstige strijd met redelijke eisen van welstand kan ook sprake zijn als er helemaal geen sprake is van bouwen.de welstandscriteria in de Uitwerkingsnota hebben namelijk niet alleen betrekking op de gevolgen van bouwen, maar meer in het algemeen op het uiterlijk van bouwwerken, uitingen en standplaatsen, zowel op zichzelf als in verband met de omgeving of de geplande ontwikkeling daarvan. De excessenregeling is niet bedoeld om de plaatsing van het bouwwerk tegen te gaan. De excessenregeling is in ieder geval van toepassing in de volgende gevallen: 1. Het ontkennen of vernietigen van architectonische kenmerken of bijzonderheden van een bouwwerk. Bijvoorbeeld het op onevenwichtige wijze aantasten van een aanwezige (spiegel)symmetrie. 2. Armoedig materiaalgebruik bij bouwwerken die zichtbaar zijn vanuit de openbaar toegankelijk gebied (waaronder ook materialen waarvan bekend is dat die onevenredig „lelijk‟ verouderen). Voorbeelden van 6
armoedig materiaal zijn rietmatten, oude deuren, piepschuim, golfplaten of zeildoek. Bij gevelbetimmeringen kan gedacht worden aan kunststof schroten en industriële beplating. 3. Bouwwerken die in een ontsierende staat zijn komen te verkeren als gevolg van ernstig achterstallig 7
onderhoud (veroudering, slijtage) , brand, beschadiging en/of instorting. 4. Het ondoorzichtig maken van glasvlakken (bijvoorbeeld door schilderen of beplakken met folies) waardoor het uiterlijk aanzien van het gebouw of de omgeving ernstig wordt ontsierd. 5. Erfafscheidingen met een extreem defensieve uitstraling (prikkeldraad, glasscherven en dergelijken) in een woonomgeving. 6. Te opdringerige of te veelvuldig herhaalde reclames en reclames die de architectuur van de gevel ontkennen of vernietigen. 7. Felle of extreem contrasterende kleuren op gevels die zichtbaar zijn vanuit openbaar toegankelijk gebied, daar waar er geen bijzondere aanleiding voor is. 8. Een te grove inbreuk op wat in de omgeving gebruikelijk is, daar waar er geen bijzondere aanleiding voor is. In zeer uitzonderlijke gevallen kan van de excessenregeling worden afgeweken als daar een bijzondere aanleiding toe is en dit op een overtuigende wijze gemotiveerd kan worden, bijvoorbeeld bij kunstwerken in de openbare ruimte.
6
In veel gevallen is hier sprake van een oneigenlijk materiaalgebruik; de toepassing van een materiaal op een wijze waarvoor deze niet bedoeld is; bijvoorbeeld een schutting uit oude deuren. 7 Wat blijkt uit een combinatie van signalen als kapotte ruiten, dichtgetimmerde ramen, verflagen die in ernstige mate zijn afgebladderd, ontbrekende dakpannen en dergelijke.
18
H3 Criteria voor gebieden Het is van belang dat ontwerpers en opdrachtgevers zich bewust zijn van de omgeving waarbinnen hun bouwproject zich bevindt. Het gaat er daarbij om dat het bouwwerk een positieve bijdrage levert aan de kwaliteit van de omgeving of de geplande ontwikkeling daarvan. Een bouwwerk dat in een nieuwbouwwijk past kan in een historisch gebied juist sterk detoneren. Om deze reden is er in Nijmegen een zogenaamd gebiedsgericht beeldkwaliteitbeleid. Dit betekent dat de criteria waaraan een bouwplan beoordeeld wordt per gebied anders kunnen zijn. Om de verschillende gebieden te beschrijven en van een beoordelingskader te voorzien wordt er in Nijmegen in ontwikkelgebieden gewerkt met Beeldkwaliteitplannen, Ambitiedocumenten en soortgelijke documenten. Bij de beschermde stadsbeelden en stadsgezichten vormen de toelichtende beschrijvingen en de beeldatlassen ook het kader voor de welstandstoetsing. De overige delen van de stad worden getypeerd door zogenaamde Bouwstenen.
3.1 Beeldkwaliteitplannen en ambitiedocumenten De bouwstenen beschrijven de bestaande ruimtelijke situatie. Voor grote nieuwe gebiedsontwikkelingen waar de bouwsteencriteria van de bestaande bebouwing niet langer van toepassing zijn kunnen beeldkwaliteitplannen en ambitiedocumenten worden gemaakt die aansluiten bij de nieuwe ruimtelijke kenmerken van een gebied. In een beeldkwaliteitplan of ambitiedocument is de ambitie van de stad op het gebied van beeldkwaliteit, op een prikkelende en uitnodigende wijze in een vormgevingskader vastgelegd. Het ambitiedocument biedt ruimte voor creativiteit en inventiviteit, zodat het niet alleen voor de toetsing van bouwplannen, maar ook voor de begeleiding en ter inspiratie van bouwplannen kan worden ingezet. Veel strenge regels stellen is niet automatisch een garantie voor kwaliteit, een goede begeleiding van plannen is zeker zo belangrijk. Ten aanzien van de beeldkwaliteit zijn criteria of randvoorwaarden benoemd, die bepalend zijn voor een goede vormgeving van de gebouwde en ongebouwde omgeving. Een beeldkwaliteitplan of ambitiedocument wordt gelinkt aan het stedenbouwkundig plan en het programma van eisen voor het specifieke gebied. Zo komen de disciplines stedenbouw, landschapsarchitectuur en vormgeving van gebouwen aan de orde.
19
Toetsingscriteria De criteria waaraan bouwplannen kunnen worden getoetst op redelijke eisen van welstand zijn opgenomen in het beeldkwaliteitplan of ambitiedocument zelf. Wanneer het door de gemeenteraad wordt vastgesteld, dan moet de inhoud gezien worden als een gebiedsgerichte actualisatie van een specifiek deel van de Uitwerkingsnota Beeldkwaliteit. Dit betekent dat indien er voor bijvoorbeeld bepaalde bouwwerken en/of reclame in een beeldkwaliteitplan of ambitiedocument geen criteria gegeven worden, teruggevallen kan worden op de betreffende criteria in de Uitwerkingsnota.
BKP Landschapszone (vastgesteld op 16-12-2009) BKP Laauwik (vastgesteld op 28-01-2009) Stadsbrug Nijmegen - Ambitiedocument (vastgesteld op 17-12-2008) BKP Kinderdorp Neerbosch (vastgesteld op 18-06-2008) BKP De Coronel (vastgesteld op 07-05-2008) BKP Plein 1944 (vastgesteld op 09-04-2008) BKP Valkhofpark-Donjon (vastgesteld op 13-11-2013)
De meest actuele lijst van de door de gemeenteraad vastgestelde beeldkwaliteitplannen en ambitiedocumenten is beschikbaar via de gemeentelijke website (www.nijmegen.nl).
20
3.2 Beschermde gebieden Het is mogelijk om een stadsdeel of een dorpskern in zijn geheel te beschermen. Bij de bescherming gaat het om het totaalbeeld. Dus zowel de stedenbouwkundige structuur bestaande uit straten, pleinen, groenstructuren en boomgroepen als de verschijningsvorm van de gevelwanden. Wanneer een gebied door het rijk wordt aangewezen is er sprake van een beschermd stads- of dorpsgezicht. Bij bescherming op gemeentelijk niveau spreken we in Nijmegen van een beschermd stadsbeeld. Van rijkswege beschermde stads- en dorpsgezichten zijn door het rijk aangewezen “groepen van onroerende zaken die van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang danwel hun wetenschappelijke of cultuurhistorische waarde en in welke groepen zich één of meer monumenten bevinden” (Monumentenwet). Nijmegen kent twee rijksbeschermde stadsgezichten met daarbinnen e
beeldbepalende panden: de „benedenstad‟ en de „19 -eeuwse stadsuitleg‟. De (monumentale) kwaliteiten van de stadsgezichten zijn beschreven in de toelichting bij het besluit. De door het rijk aangewezen beschermde stads- en dorpsgezichten hebben een aparte status in de wetgeving: werkzaamheden die elders vergunningsvrij zijn, kunnen hier vergunningsplichtig zijn. Om te voorkomen dat kwaliteit verloren gaat, moeten bouwplannen in beschermde gebieden aan strengere criteria voldoen. Naast de rijksbeschermde stadsgezichten kent Nijmegen gemeentelijk beschermde stadsbeelden. In een beschermd stadsbeeld zijn de karakteristieke en beeldbepalende panden aangemerkt als individuele stadsbeeldobjecten. Van elk beschermd stadsbeeld is een Atlas opgesteld. Hierin is de ontstaansgeschiedenis van de buurten beschreven en is een analyse gegeven van de stedenbouwkundige opzet en de architectuur. In de atlas staat verder per straat aangegeven wat de karakteristieke en beschermwaardige onderdelen zijn. Stadsgezichten
de Benedenstad (aangewezen in 1980)
de 19 -eeuwse stadsuitleg (aangewezen in december 2013)
e
Stadsbeelden
De 19e-eeuwse stadsuitleg
Waterkwartier
Willemskwartier
Wolfskuil
Hengstdal, Bomenbuurt
Hengstdal, Spoorbuurt
Heseveld
Indische Buurt
Bij de goedkeuring van voorstellen voor nieuwbouw, herontwikkeling en verbouw wordt beoordeeld of een plan niet leidt tot onaanvaardbare aantasting van de (monumentale) kwaliteiten van het beschermde gebied. De eisen worden per bouwplan afgestemd op de directe omgeving. Niet alleen de toelichtende beschrijving van beschermde stadsgezichten of de gebiedsatlassen van de stadsbeelden zijn daarbij kader stellend, ook andere cultuurhistorische rapporten kunnen bij de beoordeling betrokken worden.
21
De vormgeving van verbouw, nieuwbouw en van uitbreidingen zal aan hogere eisen moeten voldoen dan bij nieuwbouw in niet-beschermde stadsdelen. Daarom gelden voor beschermde gebieden de volgende aanvullende criteria. Deze criteria worden gehanteerd in samenhang met de gebiedsgerichte criteria (beeldkwaliteitplan of bouwsteencriteria).
Toetsingscriteria voor beschermde gebieden en hun invloedssfeer 22 1
De te beschermen waarden van het gebied zijn uitgangspunt bij toetsing. Deze waarden zijn onder meer
2
Ook het gebied zelf is uitgangspunt bij de toetsing. Eventuele cultuurhistorische rapporten, zoals
3
In beschermde gebieden wordt niet alleen getoetst op de typische monumentale aspecten zoals
vastgelegd in de stadsbeeldatlas of de toelichting op de gebiedsbescherming. bijvoorbeeld een bouwhistorische waardering, kunnen eveneens bij de toetsing betrokken worden. zeldzaamheid, authenticiteit en cultuurhistorische waarden, maar ook op de betekenis van het gebied voor zijn omgeving, op gebruikswaarden en op esthetische kwaliteit. 4
Bij bouwinitiatieven die leiden tot een wijziging in een beschermd gebied dient aantasting van de bijzondere waarden te worden voorkomen.
5
Behoud van structuur en karakter van het beschermde gebied een belangrijk uitgangspunt.
6
Bij nieuwe toevoegingen en wijzigingen dient de omvang hiervan in verhouding te staan tot het gebied, zodanig dat het gebied zelf het beeld blijft bepalen en niet de toevoeging of wijziging. Wanneer het programma in functie of omvang leidt tot een aantasting van de beeldkwaliteit van gebied kan de Commissie Beeldkwaliteit op grond daarvan negatief adviseren.
7
De toevoeging of wijziging zelf, de openbare en privé buitenruimten en de overige bebouwing in het
8
Bij nieuwe toevoegingen in en wijzigingen aan een beschermd stadsgezicht of stadsbeeld heeft een
beschermd gebied dienen in het ontwerp als samenhangend geheel te worden beschouwd. historiserende stijl of imitatie niet de voorkeur, zolang restauratie of reparatie van het bestaande niet aan de orde is. Indien hiervoor toch wordt gekozen, dan dient dit op een zeer overtuigende en kwalitatief hoogwaardige manier te gebeuren. 9
Het gebruik van contrast als architectonisch beeldmiddel is alleen denkbaar indien dit verfijnd en van hoge kwaliteit is.
10 Een toevoeging of wijziging moet kunnen worden beschouwd als verrijking van de (beeld)kwaliteit en beleving van het gebied. 11 Toevoegingen en wijzigingen zullen ook op hun eigen architectonische merites en op hun relatie tot de omgeving worden beoordeeld.
De stadsbeeldatlassen en toelichtingen op de rijksbeschermde stadsgezichten zijn beschikbaar via de gemeentelijke website (www.nijmegen.nl).
23
24
Afbeelding Bouwstenenkaart (zie bijlage voor kaart in groot formaat)
3.3 Bouwstenen De bestaande context kan allerlei aanleidingen geven voor de vormgeving van nieuwbouw. Het gaat dan om concrete zaken als afmetingen, ritmes, rooilijnen, kleur en materiaalgebruik. Maar ook minder exact te benoemen elementen als sfeer en stedelijkheid zijn van belang. Om de ruimtelijke context te benoemen en beschrijven is het begrip bouwstenen geïntroduceerd. Bouwstenen zijn samenhangende ruimtelijke eenheden met eigen beeldkenmerken. Dit kunnen bijvoorbeeld buurten, wijken of kleinere ensembles zijn die in een bepaalde periode of bouwstijl gebouwd zijn. De benoeming van de bouwstenen is tot stand gekomen op basis van een analyse van de ruimtelijke ontwikkeling van Nijmegen. De hoofdindeling van de bouwstenen valt globaal samen met stijlperioden in de Nederlandse architectuurgeschiedenis die in sommige gevallen in Nijmegen een bijzonder accent hebben. Als gevolg van de in de twintigste eeuw geïntroduceerde functiescheiding (bijvoorbeeld tussen wonen en werken) zijn er ook in functioneel opzicht verschillende bouwstenen te onderscheiden. Niet overal in de stad is sprake van een stadsbeeld dat bepaald is door één bouwstijl, ofwel door één bouwsteen. Gemengde gebieden komen voor. Ook kunnen kleinschalige invullingen uit een latere periode opgenomen worden binnen een bouwsteen als de structuur en beeldkenmerken daarbij aansluiten. De volgende bouwstenen zijn benoemd: Historisch gegroeide gebieden H1 Historische stedelijke bebouwing H2 Historische bebouwingslinten en dorpskernen H3 Laat negentiende-eeuwse bebouwing Planmatig ontworpen woongebieden W1 Tuindorp W2 Tuinwijk W3 Gemengde bebouwing W4 Naoorlogse bebouwing – wederopbouw in de binnenstad W5 Naoorlogse grootschalige uitbreidingen –stempelwijken W6 Naoorlogse grootschalige uitbreidingen – woonerven W7 Stadsvernieuwing en inbreidingslocaties W8 woongebieden en stedelijke verdichtingen vanaf 1990 Voorzieningen en Werkgebieden V1 Voorzieningen en stedelijke knooppunten B1 Werkgebieden (industrie, bedrijven, kantoren) Groene gebieden G1 Gebouwen en complexen in het groen G2 Sport- en recreatieterreinen en volkstuinen G3 Groen- en buitengebieden G4 Stadsparken G5 Villawijken Bijzondere thema´s T1 Terreinen met woonwagens of recreatiewoningen
De kenmerken en karakteristieken van de verschillende bouwstenen van de gemeente Nijmegen zijn in deel 2 van deze nota beschreven. Bij vervanging of toevoeging van gebouwen in een gebied is het meestal niet wenselijk om de nieuwbouw in een imiterende stijl te bouwen, maar eerder in een eigentijdse stijl die aansluit bij de stijl van de betreffende bouwsteen. De wijze waarop het ontwerp inspeelt op de ruimtelijke kenmerken van het gebied wordt beoordeeld aan de hand
25
van de onderstaande bouwsteencriteria. Niet elk criterium is per definitie van toepassing op elke bouwopgave. De beschreven criteria worden altijd in relatie tot elkaar getoetst, omdat het ontwerp voor een bouwwerk consequent moet zijn op alle schaalniveaus. Bij de toetsing worden de beschrijvingen van de bouwstenen en de daarbij geformuleerde aandachtspunten betrokken.
Bouwsteencriteria A Algemeen 1
De verschijningsvorm van een bouwwerk moet representatief zijn voor de omvang, functie en betekenis van het gebouw. Een openbaar gebouw heeft een groter representatief karakter dan bijvoorbeeld een kantoor of een woongebouw.
2
De keuze voor het aansluiten bij of het contrasteren met de bestaande omgeving, of binnen de compositie van het gebouw, dient vanuit het ontwerpconcept begrijpelijk en overtuigend te zijn. Aansluiten bij het bestaande moet niet leiden tot imitatie. Contrast moet meer zijn dan alleen de wil om af te wijken van het bestaande.
3
De keuze voor eenvoud of complexiteit in het ontwerp is weloverwogen gemaakt en vanuit het ontwerp
4
Uit de verschijningsvorm moet duidelijk zijn dat het bouwplan specifiek voor zijn omgeving (en Nijmegen)
5
Er wordt consequentheid in ontwerpconcept en uitwerking verwacht door de schaalniveaus heen.
6
Precedentwerking: bij de toetsing wordt meegewogen dat een goedgekeurd bouwplan kan leiden tot latere
begrijpelijk en overtuigend. ontworpen is.
identieke herhalingen. In sommige gevallen is dit wenselijk, bijvoorbeeld wanneer gelijkvormigheid en herhaling worden nagestreefd. In andere gevallen is herhaling niet wenselijk en kan het leiden tot vervlakking van een gevarieerde omgeving.
B Het bouwplan in relatie tot de omgeving 1 Het bouwplan houdt het stedenbouwkundig patroon herkenbaar. Hieronder vallen de bestaande stedenbouwkundige situatie, het oorspronkelijke stedenbouwkundig plan, of een reeds geplande nieuwe situatie. Alleen gebouwen die een bijzondere functie of betekenis hebben voor hun omgeving (of de stad) kunnen een uitzonderlijke positie innemen ten opzichte van het stedenbouwkundige patroon. 2 Schaal en maat(verhoudingen) van het bouwplan zijn afgestemd op de bebouwing in de directe omgeving. Aansluiten of afwijken worden beide gemotiveerd. 3 Het bouwwerk voegt zich op een logische wijze in de omgeving. Daarbij worden aspecten als positionering ten opzichte van de openbare weg en omliggende bebouwing, en de opbouw van de bouwmassa(‟s) betrokken. Het bestemminsplan geeft de marges aan, de manier waarop het bouwwerk binnen die marges wordt vormgegeven is onderdeel van de beeldkwaliteitstoets. 4 Het bouwwerk richt zich op een passende wijze naar de openbare ruimte. Het gaat om de visuele relatie tussen binnen en buiten, en de algemene uitstraling van de naar de openbare ruimte gerichte gevels. Het betreft ook de esthetische uitwerking van functionele aspecten, zoals de ontsluiting van het gebouw, parkeren, laden en lossen, opslag en afvoer van afval. 5 De vormgeving van omgeving is in het ontwerp meegewogen, waarbij aansluiten of afwijken beide gemotiveerd zijn. Het gaat hierbij niet alleen om aspecten als bouwstijl, type detaillering, materiaal en kleurgebruik en ritme en geleding van de gevelwand, maar ook om het groen in de omgeving en de inrichting van de openbare ruimte.
C Het bouwplan op het perceel 1
De situering en verdeling van bouwmassa‟s dient begrijpelijk te zijn vanuit het ontwerpconcept en de kavel. Hierbij worden aspecten betrokken als rangorde of gelijkwaardigheid van bouwvolumes (hoofdgebouw met
26
bijgebouwen of juist niet), de ordening van bouwvolumes (een strakke en regelmatige of juist losse en willekeurige positionering ) en de relatie met andere elementen op de kavel (beplantingen, water, ontsluiting). 2
De vormgeving van het bouwwerk speelt in op de kenmerken van het perceel. Positie van de entree, de oriëntatie van gebruiksruimten in en om het gebouw, het onderscheid tussen voorkant en achterkant of de „alzijdigheid‟ in relatie tot de locatie is begrijpelijk vanuit de kenmerken van het kavel.
3
Erfafscheidingen passen in hun omgeving, zijn afgestemd op de hoofdbebouwing of hebben een eigen, zelfstandige kwaliteit. Waar sprake is van „meeontworpen‟ erfafscheidingen heeft behoud van oorspronkelijke erfafscheidingen de voorkeur.
4
De parkeeroplossing op eigen erf wordt getoetst op inpassing en vormgeving, evenals de ontsluiting en de stallingmogelijkheden (ook voor fietsen). Bij parkeervoorzieningen in de voortuin dient de indeling van de woning en de vormgeving van de voorgevel hierop afgestemd te zijn.
5
Het gebouw is in samenhang met het erf ontworpen.
D Het bouwplan op zichzelf 1
Het ontwerp voor het bouwplan moet te begrijpen zijn als een logisch opgebouwde compositie, met een zinvolle relatie tussen de functie(s), de constructie en het uiterlijk van het gebouw. Die relatie, dan wel het ontbreken daarvan, moet een consequent uitgewerkt onderdeel zijn van het ontwerp.
2
De compositie van de bouwmassa‟s (opbouw in hoofd- en nevenmassa‟s, dakvorm, nokrichting) en de compositie van de gevelindeling (reliëf, vlakken, openingen, onderlinge verhoudingen) dient overtuigend te zijn.
3
Vormgeving en afmeting van de esthetisch belangrijke elementen (als erkers, balkons, daklijsten en omlijstingen) staan in verhouding tot de gehele compositie.
4
Naamborden, bedrijfslogo‟s, reclame en andere uitingen moeten in samenhang met het gebouw en zijn omgeving zijn ontworpen, c.q. erop zijn afgestemd. Zij mogen het gevelontwerp of de omgeving niet domineren. Hoofdstuk 5.1.8 gaat verder in op criteria voor reclame en naamsaanduidingen.
E Materialisering, kleurgebruik en detaillering Niveau Luw: 1
Materialen en kleuren ondersteunen de relatie van het bouwwerk met de omliggende bebouwing.
Niveau Bijzonder en Aandacht: 1
Materialen en kleuren ondersteunen de relatie van het bouwwerk met de omliggende bebouwing.
2
Materiaal, kleur en detaillering ondersteunen de verschijningsvorm op samenhangende wijze. Reflectie en lichtechtheid van kleuren wordt meegewogen in de toetsing.
3
De detaillering ondersteunt de materiaal- en kleurkeuze in het bouwplan (bijvoorbeeld de breedte, diepte en kleur van voegen van metselwerk kan een sterke invloed hebben op de uitstraling van de gevel als geheel).
4
De kwaliteit en verfijning van de detaillering staat in relatie tot de betekenis van de locatie, de functie, en tot de architectuur van het bouwplan als geheel.
5
Kozijnindeling, –detaillering en aansluitingen bij de gevelconstructie (naden, voegen, omlijstingen, lateien en vensterbanken, deklatten en –lijsten) vormen een belangrijk onderdeel van de uitstraling van de gevel. De detaillering van karakteristieke elementen (zoals dakkapellen, erkers, balkons, daklijsten, omlijstingen en goten), de aansluitingen (naden, voegen, loodslabben, boeiborden etc.) is zorgvuldig uitgevoerd. Hierbij gaat het om verfijning versus robuustheid in relatie tot de stijl van het ontwerp en de omgeving, maar ook om de duurzaamheid van de detaillering.
27
28
H4 Criteria voor objecten beeldbepalende bouwwerken Nijmegen heeft beeldbepalende objecten die extra aandacht vragen. Dit kunnen gebouwen en complexen van gebouwen zijn, maar ook kunstwerken en pleinen of zelfs een specifieke beplanting. Deze objecten zijn zo waardevol, karakteristiek en/of bepalend voor het beeld van de stad óf ze hebben een dusdanig bijzondere functie, dat daarvoor een aanvullende toetsingscriteria zijn ontwikkeld. Deze toetsingscriteria gelden in samenhang met de gebiedsgerichte beoordelingskaders. Dat wil zeggen dat ze beiden betrokken worden bij de beeldkwaliteitsbeoordeling. Er zijn drie categorieën objecten te onderscheiden:
monumenten
bijzondere objecten
hoogbouwobjecten.
Een object kan tot meerdere categorieën behoren. In dit hoofdstuk worden de drie categorieën beschreven en worden de bijbehorende toetsingscriteria per categorie gegeven. Beeldbepalende objecten hebben een invloedssfeer. Bouwinitiatieven op adressen die een ruimtelijk-visuele relatie hebben met een bijzonder object vallen binnen de invloedssfeer van dat object. Er moet rekening worden gehouden met de daarbij behorende criteria. De criteria richten zich voornamelijk op de invloed van een bouwinitiatief op het object. Er kunnen ook nieuwe „objecten‟ tot stand komen. Bouwinitiatieven die na uitvoering tot de categorie beeldbepalende objecten of hoogbouwobjecten kunnen worden gerekend, dienen te voldoen aan de daar bijbehorende criteria. Voor beeldbepalende objecten is altijd het toetsingsniveau Bijzonder van kracht.
4.1 Monumenten Gebieden en objecten die bijzondere cultuurhistorische waarden bezitten zijn van belang voor de stad als geheel. Ze geven de stad haar identiteit en trekken bezoekers en gebruikers aan. Nijmegen kent archeologische monumenten, rijksmonumenten, gemeentelijke monumenten, bouwhistorie monumenten en identiteitbepalende objecten. Monumenten zijn erkend als „bouwwerk van groot belang‟ en genieten een wettelijke bescherming. Monumenten hebben een aparte status in het beeldkwaliteitbeleid: werkzaamheden die elders vergunningsvrij zijn, kunnen hier vergunningsplichtig zijn. Om te voorkomen dat kwaliteit verloren gaat moeten (ver)bouwplannen bij monumenten en in de direct omgeving van monumenten aan strengere criteria voldoen. Bij ieder bouwplan wordt gekeken of de aanwezige cultuurhistorische kwaliteit niet wordt verstoord. Dit houdt echter niet in dat bij monumenten historiserend moet worden gebouwd; integendeel. Wel moet met respect worden omgegaan met de historische context van het object of de omgeving. Dit kan heel goed op een eigentijdse manier. Architectonisch zwakke nieuwbouw detoneert niet alleen in zo‟n omgeving, maar tast op den duur ook de totale kwaliteit aan. De aanwezige architectonische rijkdom moet voor bouwplannen juist een belangrijke inspiratiebron zijn. De bestaande gebouwen verdragen beter nieuwe buren van eenzelfde, maar eigentijdse kwaliteit, dan stijlimitaties van lagere kwaliteit. De criteria van de bouwstenen zijn richtinggevend, evenals de redengevende omschrijvingen en de stadsbeeldatlassen of de toelichting op de rijksbescherming.
29
Toetsingscriteria voor monumenten en hun invloedssfeer 1
Het monument moet in zijn omgeving tot zijn recht komen.
2
Een toevoeging aan of wijziging van een monument moet kunnen worden beschouwd als verrijking van de (beeld)kwaliteit en beleving van het monument.
3
Bij nieuwe toevoegingen en wijzigingen aan monumenten heeft historiserende stijl of imitatie niet de voorkeur, zolang restauratie of reparatie van het bestaande niet aan de orde is. Indien hiervoor toch wordt gekozen, dan dient dit op een zeer overtuigende en kwalitatief hoogwaardige manier te gebeuren.
4
Bij uitbreiding van een monument dient de omvang van de uitbreiding in verhouding te staan tot het monument, zodanig dat het monument zelf het beeld blijft bepalen en niet de uitbreiding. Wanneer het programma in functie of omvang leidt tot een aantasting van de beeldkwaliteit van het monument kan de Commissie Beeldkwaliteit op grond daarvan negatief adviseren.
5
Het gebruik van contrast als architectonisch beeldmiddel is alleen denkbaar indien dit verfijnd en van
6
Het monument, de openbare en privé buitenruimten en de bebouwing rondom het monument dienen in
7
De te beschermen waarden van een monument en/of beschermd gebied zijn uitgangspunt bij toetsing.
hoge kwaliteit is. het ontwerp als samenhangend geheel te worden beschouwd. Deze waarden zijn onder meer vastgelegd in de redengevende omschrijving, een stadsbeeldatlas of de toelichting op de gebiedsbescherming. 8
Ook het monument en/of het gebied zelf zijn uitgangspunt bij de toetsing. Eventuele cultuurhistorische rapporten, zoals bijvoorbeeld een bouwhistorische waardering, kunnen eveneens bij de toetsing betrokken worden.
9
Voor monumenten geldt dat de Commissie Beeldkwaliteit niet alleen zal toetsen op de typische monumentale aspecten zoals zeldzaamheid, authenticiteit en cultuurhistorische waarden, maar ook op de betekenis van het monument voor zijn omgeving, op gebruikswaarden en op esthetische kwaliteit.
10 Bij toetsing is behoud van structuur en karakter van het monument en/of het beschermd gebied een belangrijk uitgangspunt. 11 Toevoegingen en wijzigingen aan het monument of in de omgeving daarvan zullen ook op hun eigen architectonische merites en op hun relatie tot het monument worden beoordeeld. 12 Bij bouwinitiatieven die leiden tot een wijziging van een monument en/of de directe omgeving daarvan dient aantasting van de bijzondere waarden te worden voorkomen.
De benoeming en adressering van de monumenten (en beschermde gebieden) zijn te vinden op de website van de gemeente Nijmegen. De specifieke beschrijving en waardering van deze objecten en hun invloedssfeer staan in de redengevende omschrijvingen, de toelichtingen op de rijksbescherming of de stadsbeeldatlassen. Deze zijn eveneens gepubliceerd op de gemeentelijke website (nijmegen.nl/inwoners/oudste stad/monumenten).
30
31
32
4.2 Bijzondere objecten Bijzondere objecten zijn onder andere gebouwen, kunstwerken, pleinen en groenstructuren die in Nijmegen een belangrijke betekenis hebben. Ze geven identiteit aan de stad, de wijk of de buurt. Aan de hand van de onderstaande definitie kan bepaald worden of een gebouw, structuur of object identiteitsbepalend is voor de omgeving of de stad als geheel. stedenbouwkundige waarde
Landmarks, opvallende bebouwing vanwege de positie op kruisingen van
belangrijke wegen of vanwege de typologie van bebouwing zoals molens en torens. architectonische waarde
Gebouwen, complexen of elementen die door een uitgesproken vormgeving
een bepaalde bouwstijl vertegenwoordigen, bijvoorbeeld de wederopbouwpanden in het centrum. Ook gebouwen met een uitgesproken hoge architectonische kwaliteit vallen hieronder. functionele waarde
Gebouwen, complexen of elementen die bijzondere functies herbergen die van belang
zijn voor de stad, bijvoorbeeld het Centraal Station of de stadsbibliotheek. culturele waarde
Gebouwen, complexen of elementen die een bijzondere cultuurfunctie hebben,
bijvoorbeeld de schouwburg, bioscopen of andere theaters. Pleinen of andere plekken waar veel culturele manifestaties plaatsvinden hebben eveneens een culturele waarde. maatschappelijke waarde
Gebouwen, complexen of elementen die een uitgesproken functie hebben voor
de gemeenschap, voorbeeld buurtcentra, het Goffertstadion, het gemeentehuis en scholen. symbolische waarde
Gebouwen, complexen of elementen die symbool staan voor geloofsovertuigingen
(bijvoorbeeld kerk, moskee, kerktoren, klooster, kapel),maar ook bouwwerken zoals oorlogsmonumenten. cultuurhistorische waarde
Gebouwen, complexen of elementen die een bepaalde gebeurtenis of periode
uit de Nijmeegse geschiedenis vertegenwoordigen, bijvoorbeeld het beeld van Mariken van Nimwegen, Plein 1944, de singels of het Valkhof. Overblijfselen uit vroegere perioden zoals oude schoorstenen van fabriekscomplexen kunnen eveneens cultuurhistorische waarde hebben. landschappelijke waarde
Gebouwen, complexen, elementen of structuren die de beleving van een
bijzonder landschapstype mogelijk maken of versterken, bijvoorbeeld de Waalkade. Ook parken en bijzondere groenstructuren hebben een landschappelijke waarde.
toetsingscriteria voor bijzondere objecten en hun invloedssfeer 1
Het object moet in zijn omgeving tot zijn recht komen.
2
Het ontwerp moet inspelen op de rol van beeldbepalend object op buurt-, wijk- of stadsniveau.
3
Het object, de openbare en privé buitenruimten en de bebouwing rondom het object dienen in het
4
Een toevoeging aan of wijziging van een beeldbepalend object moet kunnen worden beschouwd als
5
Bij uitbreiding van een object dient het object zelf het beeld te blijven bepalen en niet de uitbreiding.
ontwerp als samenhangend geheel te worden beschouwd. verrijking van de (beeld)kwaliteit en beleving van het object. Wanneer het programma in functie of omvang leidt tot een aantasting van de beeldkwaliteit van het object kan de Commissie Beeldkwaliteit op grond daarvan negatief adviseren. 6
Bij nieuwe toevoegingen en wijzigingen aan objecten heeft een historiserende stijl of imitatie niet de voorkeur, zolang restauratie of reparatie van het bestaande niet aan de orde is. Indien hiervoor toch wordt gekozen, dan dient dit op een zeer overtuigende en kwalitatief hoogwaardige manier te gebeuren.
7
Het gebruik van contrast als architectonisch beeldmiddel is alleen denkbaar indien dit verfijnd en van
8
Bij bouwinitiatieven die leiden tot een wijziging van een object of de directe omgeving daarvan dient
hoge kwaliteit is. aantasting van de bijzondere waarden te worden voorkomen.
33
34
4.3 Hoogbouwobjecten In Nijmegen wordt er van hoogbouw gesproken indien het bouwwerk hoger is dan acht lagen, of circa 25 meter, boven het maaiveld. De bouwwerken die in deze categorie vallen, kunnen worden onderscheiden in enkele typologieën: kerken en torens van historische gebouwen, woongebouwen, kantoorgebouwen, industrie, schoorstenen en masten. Vanuit ruimtelijke invalshoek kan hoogbouw een bijdrage leveren aan de verduidelijking van de structuur van de stad. Oriëntatiepunten vormen een middel om de structuur begrijpelijk te maken door ze bijvoorbeeld op kruisingen van hoofdwegen of andere ruimtelijke structuren te plaatsen. Knopen van openbaar vervoer vormen bijvoorbeeld aanleiding tot intensivering van het ruimtegebruik en daarmee tot clustering van hoogbouw en functiemenging. In Nijmegen wordt hoogbouw gezien als inspiratie en kans. Hoogbouw draagt niet alleen bij aan de identiteit, de belevingswaarde en de leesbaarheid van de stad, maar is ook van invloed op het beeld van de wijk en ook op buurtniveau kan het bijdragen aan de identiteit. Hoogbouw kan op een aantal manieren worden beleefd. Het standpunt van de waarnemer is hierbij bepalend. Op stedelijk en landschappelijk niveau wordt het beeld van de stad van buitenaf in het bijzonder bepaald door de heuvelrug en de bebouwing met de “naalden” en “schijven” die er boven uitsteken als sculpturaal silhouet. Dit beleeft men voornamelijk vanaf wegen die vanuit de Waalsprong naar het centrum leiden. Toevoeging van hoogbouw moet het beeld van de skyline versterken en niet gaan concurreren met de huidige kwaliteiten. In Nijmegen spelen hierbij ook de natuurlijke hoogteverschillen van de stad een nadrukkelijke rol. Maar ook losse objecten als de Stevenstoren, de bruggen over de Waal, de Erasmustoren en kantoortorens als Fiftytwodegrees zijn bepalend voor het stadsbeeld. Op het niveau van de wijk en buurt wordt de beleving op ooghoogte veel meer bepalend. De invulling en vormgeving van het begane grond niveau en de onderste verdiepingen (de plint) alsmede de openbare ruimte zijn hierbij van belang. Naast de ruimtelijke impact van hoogbouw op stedelijk en wijkniveau (herkenningspunt, silhouetwerking en identiteit) wordt de invloed van de hoogbouw op de directe omgeving stedenbouwkundig beoordeeld. Hierbij vindt er tevens een beoordeling plaats op fysische- en milieuaspecten als schaduwwerking, windhinder, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid, straalpaden van zendmasten, maar ook ontsluiting en parkeerdruk. De vormgeving van hoogbouwobjecten wordt beoordeeld op onderstaande aspecten. Bij de toetsing van bouwinitiatieven binnen de invloedssfeer van hoogbouw wordt gelet op het uitzicht van bovenaf. Met name het daklandschap speelt hierbij een rol.
Toetsingscriteria voor hoogbouwobjecten en hun invloedssfeer 1
Het ontwerp van hoogbouwobjecten moet inspelen op de werking van hoogbouw als herkenningspunt binnen de ruimtelijke structuur van de stad. Het ontwerp draagt bij aan de leesbaarheid van de stad en versterkt de beoogde identiteit van de stad en het betreffende gebied;
2
Een ontwerp wordt beoordeeld in relatie tot bestaande hoogbouw, als onderdeel van het silhouet van de stad. Hoogbouw dient een verrijking van het silhouet op te leveren. Hierbij dient ook rekening te worden gehouden met de hoogteverschillen in het landschap.
3
Bij hoogbouw wordt extra aandacht gevraagd voor een zorgvuldige stedenbouwkundige inpassing
4
Op maaiveldniveau dient hoogbouw goed aan te sluiten bij de menselijke maat en bij de schaal, sfeer en
binnen de omgeving, waarbij de aansluiting op de omliggende bebouwing overtuigend dient te zijn. functie van de openbare ruimte en de omringende bebouwing. Bijzondere aandacht moet worden gegeven aan de invulling van de plint van het gebouw (functiemenging en flexibiliteit). 5
Het ontwerp dient te getuigen van een hoogwaardige inrichting van de omliggende buitenruimte.
35
6
Parkeren voor bewoners dient zoveel mogelijk onder maaiveld te geschieden of in een gebouwde voorziening. In elk geval dient het ontwerp in een oplossing voor het parkeren te voorzien. Deze oplossing wordt op haar stedenbouwkundige en architectonische merites beoordeeld.
7
Hoogbouw dient door een bijzondere architectonische kwaliteit een waardevolle bijdrage te leveren aan het uiterlijk van de stad, wijk en buurt.
8
Bij clustering van hoogbouw dient te worden ingespeeld op een overtuigende vormrelatie tussen verschillende geclusterde hoogbouwobjecten.
9
Bij hoogbouwobjecten is het van belang om massaliteit te voorkomen. Indien er niet duidelijk sprake is van een schijfvormig bouwvolume moet de hoogbouw een slank profiel hebben, bijvoorbeeld door een verticale geleding.
10 Hoogbouw mag geen achterkant hebben. Een alzijdige oriëntatie en presentatie wordt verwacht; 11 Er moet aandacht worden besteed aan de dakbeëindiging. Technische ruimten, antennes, schotels en andere technische installaties moeten geïntegreerd zijn in het ontwerp. 12 Een toevoeging aan of wijziging van een hoogbouwobject moet kunnen worden beschouwd als verrijking van de (beeld)kwaliteit en beleving van het object. 13 Het gebruik van contrast als architectonisch beeldmiddel is alleen denkbaar indien dit verfijnd en van hoge kwaliteit is.
36
H5 Criteria voor objecten - kleine bouwwerken Onder kleine bouwwerken worden bouwwerken verstaan zoals uitbouwen, aanbouwen, bijgebouwen, overkappingen, reclame, winkelgevels en rolluiken, kozijn- en gevelwijzigingen, dakkapellen en erf- en perceelsafscheidingen voor zover deze vergunningsplichtig zijn. Ambtelijke toetsing van kleine bouwwerken Voor veel voorkomende kleine bouwwerken zijn criteria geformuleerd op basis waarvan ambtelijk getoetst kan worden; de zogenaamde sneltoetscriteria. Indien het bouwplan tegemoetkomt aan de sneltoetscriteria, voldoet het aan redelijke eisen van welstand als bedoeld in artikel 12, lid 1 van de Woningwet. Dit wil niet zeggen dat een bouwplan dat niet aan de sneltoetscriteria voldoet automatisch onacceptabel is. In sommige gevallen kan een bouwplan, op basis van de afwijkingsmogelijkheid (zie hieronder), toch mogelijk zijn. Indien een vergunningaanvraag betrekking heeft op een Rijks- of gemeentelijk monument, op een bouwhistorie monument, op een stadsbeeldobject of op een pand gelegen in een beschermd stadsgezicht of stadsbeeld zijn de sneltoetscriteria niet van toepassing. In dergelijke gevallen wordt getoetst aan de criteria voor beschermde gebieden en/of monumenten (H3.2 en 4.1). Trendsetters Door aanwezigheid van veel verschillende typen en uitvoeringen van woninguitbreidingen kan een verrommeling van het straatbeeld optreden. Het aanwijzen van trendsetters heeft als doel dit te voorkomen. Voor gebieden waar seriematig gebouwd is kunnen bepaalde standaardtypen van kleine bouwwerken gelden als voorbeeld voor anderen; ze zetten de trend. Andere ontwerpen voor soortgelijke bouwwerken worden altijd beoordeeld in relatie tot de trendsetter. Voordat een bouwplan tot trendsetter wordt benoemd, moet deze eerst door de Commissie Beeldkwaliteit als zodanig worden voorgedragen. Vervolgens stelt het College van Burgemeester en Wethouders vast of het bouwwerk als voorbeeld kan dienen voor andere bouwwerken.
5.1 Sneltoetscriteria Uitgangspunten Vaak gaat het bij kleine bouwwerken om een toevoeging aan of verandering van een bestaande situatie. De bestaande situatie of het oorspronkelijke ontwerp dient dan als referentiekader voor de sneltoets. Bij nieuwbouw is er nog geen sprake van een bestaande situatie. Bij nieuwbouw vormt het hoofdgebouw van het nieuwbouwplan het kader. In nieuwbouwgebieden waarvoor een beeldkwaliteitplan is opgesteld geldt deze als referentiekader. Bij het opstellen van de sneltoetscriteria zijn daarnaast de volgende uitgangspunten gehanteerd:
De planologische voorschriften (bestemmingsplan, beheersverordening, stedenbouwkundige voorschriften Bouwverordening) zijn altijd maatgevend. De sneltoetscriteria kunnen niet beperkend zijn ten opzichte van de bepalingen in de planologische voorschriften (zie artikel 12, lid 3 Woningwet).
De voor- en achterkantbenadering (Besluit omgevingsrecht).
De sneltoetscriteria dienen zoveel mogelijk objectief en meetbaar te zijn.
De sneltoetscriteria zijn zodanig geformuleerd dat hoofdvolumes van gebouwen herkenbaar blijven qua vormgeving en omvang.
Afwijkingsmogelijkheid Een bouwwerk mag afwijken van de onderstaande sneltoetscriteria wanneer deze daardoor (mits van redelijke argumenten voorzien) beter kan worden afgestemd op de architectuur van het gebouw of op de directe omgeving. Dit betekent dat reeds bestaande soortgelijke bouwwerken op identieke woningen aanleiding tot kunnen zijn om
37
van de sneltoetscriteria af te wijken. Indien er sprake is van een afwijkend, uitmuntend architectonisch ontwerp dat een verbetering van het beeld van de omgeving betekent, kan op basis van de hardheidsclausule van de sneltoetscriteria afgeweken worden.
5.1.1 Aan- en uitbouwen Een aan- of uitbouw is een grondgebonden toevoeging aan een gevel van een gebouw. Aan- en uitbouwen worden in grote aantallen gerealiseerd. Als ze zichtbaar zijn vanuit openbaar toegankelijk gebied , zijn ze mede bepalend voor de kwaliteit van het stadsbeeld. De voorkeur gaat daarom uit naar een aan- of uitbouw aan de achterkant of op het achtererf. Hetzelfde geldt voor een zijerf als deze niet gekeerd is naar openbaar toegankelijk gebied. Om het stadsbeeld te respecteren en intact te houden, is het wenselijk dat bij toepassing van een aan- of uitbouw aan de voorkant een bufferzone aanwezig is tussen gevel en straat. Het bestemmingsplan geeft hiervoor de (on)mogelijkheden aan.
Criteria voor aan- en uitbouwen Algemene criteria
De gemeente streeft in de meeste gebieden naar een herhaling van gelijkvormige aan- en uitbouwen die passen bij het karakter van de straat en de gebouwen.
De contour en het silhouet van het oorspronkelijke gebouw of bouwblok blijven herkenbaar.
De aan- of uitbouw is qua uitstraling en volume ondergeschikt aan het oorspronkelijke gebouw.
Plaatsing en aantal
De achtergevel van de aan- en uitbouw aan de zijgevel dient niet gelijk te lopen met de achtergevellijn
Bij hoekaanbouwen dienen de gevels van de achter- en zijaanbouw gelijk te lopen, waardoor een
van het hoofdgebouw, maar juist te verspringen. aaneensluitende hoekoplossing ontstaat. Vormgeving
De aan- of uitbouw is qua vormgeving ondergeschikt aan de hoofdbouwmassa.
De aan- of uitbouw is plat afgedekt of heeft desgewenst een van het hoofdgebouw afgeleide kapvorm,
De gevelgeleding is afgestemd op de gevelgeleding van het hoofdgebouw.
De indeling en profilering van kozijnen, deuren en ramen is afgestemd op die van de gevelkozijnen,
kaphelling en nokrichting (en mits een kap planologisch mogelijk is).
deuren en ramen van het hoofdgebouw.
De detaillering van boeiboorden (maximaal 30 cm hoog), overstekken en ornamenten is afgestemd op de architectuur van het hoofdgebouw.
Een overgang naar de naastliggende hoofdbebouwing met aanbouw dient gelijkvormig en duidelijk vormgegeven te worden, bijvoorbeeld door een gemetselde muurdam.
Materiaal en kleur
Het materiaal- en kleurgebruik van gevels, kap, kozijnen, deuren en ramen is afgestemd op die van het
De aan- of uitbouw, zijnde geen garage of berging, bestaat uit minimaal 20% glas.
hoofdgebouw.
38
5.1.2 Bijgebouwen en overkappingen Een bijgebouw is een grondgebonden gebouw. Een bijgebouw staat los op het erf van het hoofdgebouw of is aangebouwd aan het hoofdgebouw en is meestal bedoeld als schuur, tuinhuis, of garage. Een overkapping is een grondgebonden bouwwerk. Een overkapping staat los op het erf of tegen het hoofdgebouw aan en/of in het verlengde van een bijgebouw en is meestal bedoeld als carport of als luifel. Als bijgebouwen en overkappingen zichtbaar zijn vanuit openbaar toegankelijk gebied zijn ze van invloed op de kwaliteit van stadsbeeld. De voorkeur gaat daarom uit naar een bijgebouw of overkapping op het achtererf of op het zijerf als deze niet naar openbaar toegankelijk gebied is gekeerd. De gemeente streeft naar een bescheiden uiterlijk van de bijgebouwen en overkappingen. Materialen, detaillering en kleuren van gevels en de dakvlakken dienen te worden afgestemd op die van het hoofdgebouw. De uitstraling en het volume van bijgebouwen moet ondergeschikt zijn aan het oorspronkelijke hoofdgebouw en afgestemd worden op het karakter van de erfinrichting. Een belangrijk kenmerk van een overkapping is transparantie door de afwezigheid van wanden. Overkappingen mogen hooguit één wand hebben.
Criteria voor bijgebouwen en overkappingen Algemene criteria
De gemeente streeft in de meeste gebieden naar een herhaling van gelijkvormige bijgebouwen en overkappingen die passen bij het karakter van de straat en de gebouwen.
Het bijgebouw of de overkapping is ondergeschikt aan het hoofdgebouw.
Plaatsing
Omdat bijgebouwen en overkappingen op een voorerf (of een naar openbaar toegankelijk gebied gekeerd zijerf) het straatbeeld sterk kunnen beïnvloeden is de plaatsing onderdeel van de beoordeling. Bijgebouwen en overkappingen dienen ondergeschikt te zijn in het straatbeeld. In beginsel geen bijgebouwen en overkappingen voor de voorgevelrooilijn of direct op de erfgrens bij een naar openbaar toegankelijk gebied gekeerd zijerf.
Vormgeving
Het bijgebouw of de overkapping is qua vormgeving ondergeschikt aan de hoofdbouwmassa.
Het bijgebouw of de overkapping is plat afgedekt, of heeft een kapvorm die in overeenstemming is met
De gevelgeleding is afgestemd op de gevelgeleding van het hoofdgebouw.
De indeling en profilering van kozijnen, deuren en ramen is afgestemd op die van de gevelkozijnen,
het hoofdgebouw (mits een kap planologisch mogelijk is).
deuren en ramen van het hoofdgebouw.
De detaillering van boeiboorden (maximaal 30 cm hoog), overstekken en ornamenten is afgestemd op de architectuur van het hoofdgebouw.
Materiaal en kleur
Het materiaal- en kleurgebruik van gevels, kozijnen, deuren en ramen is afgestemd op de architectuur
Houten tuinhuizen tot 12m2 zijn aan de naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant toegestaan,
van het hoofdgebouw. indien deze tuinhuizen door een erf- of perceelsafscheiding of groenblijvende beplanting niet of nauwelijks zichtbaar zijn vanuit het openbaar toegankelijk gebied.
Er worden geen betonplaten, damwandprofielen, e.d. toegepast.
Bij integratie met de erfafscheiding is het materiaal- en kleurgebruik gelijk aan de erfafscheiding.
39
5.1.3 Kozijn- en gevelwijzigingen Van een gevelwijziging is sprake bij het aanbrengen of veranderen van gevelopeningen en bij het wijzigen materiaal en /of de kleur van delen van de gevel. Een veelvoorkomende gevelwijziging is de zogenaamde kozijnwijziging. Van een kozijnwijziging is sprake bij het veranderen of plaatsen van een kozijn en/of kozijninvulling. Omdat de opbouw en indeling van de gevel belangrijke onderdelen zijn van de architectonische vormgeving van het gebouw en/of de straatwand, is het van belang dat gevelwijzigingen zorgvuldig worden ingepast. De samenhang en de ritmiek in straatwanden mag niet worden verstoord door incidentele gevelwijzigingen. Vooral een wijziging in de voorgevel of zijgevel die gekeerd is naar openbaar toegankelijk gebied vraagt om een zorgvuldige vormgeving. Een gevelwijziging moet passen bij het karakter van het hoofdgebouw en de karakteristiek van de omgeving. Een naoorlogse woning vraagt bijvoorbeeld om andere vormgeving dan een historisch pand uit de negentiende eeuw. Het uitgangspunt van de sneltoetscriteria is dat de oorspronkelijke of originele vormgeving in elk geval niet strijdig is met redelijke eisen van welstand. De materialisering en de mate van detaillering zijn voornamelijk afhankelijk van de oorspronkelijke architectuur van het betreffende pand.
Criteria voor kozijn- en gevelwijzigingen Algemene criteria
De gemeente streeft in de meeste gebieden naar herhaling van wijzigingen die passen bij het karakter
De samenhang en de ritmiek in de betreffende straatwand mag niet worden verstoord door de
De gevelwijziging is afgestemd op de oorspronkelijke architectuur van het betreffende pand.
van de straat en de gebouwen. (incidentele) gevelwijziging.
Maatvoering
De maatvoering van de gevelwijzigingen is afgestemd op de maatvoering van de oorspronkelijke kozijnen, deuren, ramen en profilering.
Vormgeving
De gevelwijziging verstoort de aanwezige samenhang tussen de gevel van begane grond en verdieping(en) niet.
De gevelwijziging blijft in overeenstemming met de bestaande vormentaal (lateien, onderdorpels, raamlijsten, speklagen en/of rollagen).
Het ongedaan maken van (oorspronkelijk) aanwezige gevelopeningen (ramen, deuren) of dichtzetten van die openingen is ongewenst.
Materiaal en kleur
Het materiaal- en kleurgebruik bij gevelwijziging is in overeenstemming met de al aanwezige materialen
Bij vervanging van stalen kozijnen, deuren en ramen hebben staal- of aluminiumprofielen de voorkeur;
Imiterende materialen zijn alleen toegestaan indien het uiterlijk voor wat betreft detaillering,
en kleuren van het hoofdgebouw. staal en aluminium kunnen de dimensionering en profilering van staal het best benaderen. dimensionering, profilering en vormgeving gelijkwaardig is aan het geïmiteerde. De maatvoering van de negge en de profilering van het kozijn-, raam- en deurhout zijn daarbij belangrijke te handhaven kenmerken.
Het kleurgebruik is niet opvallend en/of contrasterend.
40
5.1.4 Gevelwijzigingen bij winkelgevels in winkelgebieden In winkelgebieden bepaalt de winkelpui een belangrijk deel van de beeldkwaliteit van het straat- en stadsbeeld. Daarom zijn hier specifieke criteria voor geformuleerd. Deze gelden ook voor de gevels van horecapanden en voor kantoren, uitzendburo‟s, copy-shops (en dergelijke). De gevel is het visitekaartje van de ruimte die er achter ligt. De praktijk wijst uit dat de (winkel)pui op de begane grond veelal slecht harmonieert met de bovenverdiepingen. Met name geldt dit voor puien in monumentale panden. In het ergste geval wordt een pui “opgeofferd” aan een geheel open front (zonder ramen, deuren of etalages) dat ‟s nachts afgesloten wordt door middel van een ondoorzichtig rolluik. De samenhang en kwaliteit van de gevel is te meer een aandachtspunt als de bovengelegen verdiepingen een andere bestemming hebben (bijvoorbeeld wonen). Ook de luifels boven de winkelingangen en etalages beïnvloeden de samenhang in het gevelbeeld. Vanuit het oogpunt van beeldkwaliteit is het toevoegen van luifels aan bestaande gevels meestal ongewenst.
Criteria
De gevels van de begane grond van winkel- en horecapanden, die nog (grotendeels) oorspronkelijk zijn, dienen bij verbouwingen zoveel mogelijk gerespecteerd te worden. Dit betekent dat de nog aanwezige omlijstingen, kroonlijsten, penanten, tussenkolommen (die de pui een nadere geleding geven en die de relatie met de bovenbouw versterken) en borstweringen (die de overgang met de omgeving markeren) zoveel mogelijk moeten worden gehandhaafd.
Wanneer onder diverse panden een doorgaande winkel- of horecaruimte wordt gemaakt is het van belang de individualiteit van de diverse panden te respecteren. Dat houdt in dat ook in de pui de relatie met de bovenbouw van de diverse panden goed zichtbaar moet blijven, terwijl (als de bovenbouw- een woonbestemming heeft) onder elke bovenbouw in beginsel een ingang aan de straatzijde gehandhaafd moet blijven.
Bouw- of verbouwplannen, die inhouden dat de begane-grondgevel volledig verdwijnt en waarbij de gevel slechts afgesloten wordt met een rolluik, zijn niet toegestaan, mits daarvoor vanuit beeldkwaliteitsoogpunt een goede onderbouwing wordt gegeven.
Gevels dienen niet in een felle, dominante of sterk contrasterende kleurstelling te worden uitgevoerd, mits daarvoor vanuit beeldkwaliteitsoogpunt een goede onderbouwing wordt gegeven.
Een eventuele “huisstijl” moet zich nadrukkelijk voegen in de architectuur van de gevel en de totale omgeving. Dominantie van de “huisstijl” over de totale gevel of het totale begane grondniveau wordt afgewezen.
Het ongedaan maken van (oorspronkelijk) aanwezige gevelopeningen (ramen, deuren, etalages) of
Bij bouw- en verbouwplannen van winkel- en horecapanden dienen ontwerpers rekening te houden met
Vanuit beeldkwaliteitsoogpunt is het plaatsen van luifels aan bestaande gevels meestal niet gewenst.
dichtzetten van die openingen is ongewenst. eventuele reclame en hiervoor ruimte te reserveren. Een luifel moet zorgvuldig afgestemd zijn op de architectuur van de totale gevel en mag in het gevelbeeld niet domineren.
Bij het ontwerpen van een luifel moet worden gestreefd naar een ontwerp met een elegante constructieve vormgeving van lichte elementen. Massief ogende, zware “doos” constructies worden in beginsel niet geaccepteerd, tenzij deze op een aanvaardbare wijze onderdeel uitmaken van de totale architectuur van de gevel.
41
5.1.5 Rolluiken In de avonduren wordt het gevelbeeld van menige winkel of bedrijfspand bepaald door rolluiken. Om een naargeestig straatbeeld en gevoelens van sociale onveiligheid te tegen te gaan worden sinds enkele jaren geheel gesloten rolluiken niet meer toegestaan. Dit heeft zichtbaar geleid tot kwaliteitsverbetering van de binnenstad waarbij de vanuit de etalages verlichte voorzijden van een winkels een aantrekkelijk straatbeeld vormen.
Criteria voor rolluiken
Van de totale oppervlakte van het rolluik dient minimaal 75% uit glasheldere doorkijkopeningen te
Rolluiken en (rol)hekken moeten op een architectonisch verantwoorde wijze in de gevelstructuur worden
bestaan. opgenomen. Bij getoogde ramen moeten de bovenzones op een esthetisch verantwoorde wijze gedicht worden.
De rolkasten (de bak met de geleidingen) en rolhekken moeten zo goed mogelijk in de gevel worden ingepast, bij voorkeur aan de binnenzijde van de uitwendige scheidingsconstructie. Grote uitstekende kasten op plaatsen waar inbouw mogelijk is, zijn in beginsel niet aanvaardbaar.
De kleur van het rolluik of –hek dient te harmoniëren met de kleur(en) van de gevel. De sfeer van “traliewerk” voor een gevel dient zoveel mogelijk te worden voorkomen. Ongeverfde materialen zijn in principe niet aanvaardbaar.
Voor monumenten en panden in het beschermd stadsgezicht of het beschermd stadsbeeld geldt des te meer dat rolluiken en -hekken de aanblik niet mogen ontsieren. Voor gevelopeningen die afgedekt zijn met een rondboog moet een inpandige beveiligingsoplossing worden gekozen. Voor andere gevelopeningen geldt dat eerst naar een zo min mogelijk beeldverstorende (inpandige) beveiliging moet worden gezocht. Pas als aangetoond is dat een dergelijke beveiliging niet mogelijk is kan pas worden bezien of binnen de bovenstaande criteria een oplossing mogelijk is.
42
5.1.6 Dakkapellen Een dakkapel is een bescheiden uitbouw in de kap, bedoeld om de lichttoetreding te verbeteren en het bruikbare oppervlak te vergroten. Dakkapellen zijn van invloed op de kwaliteit van het straatbeeld als ze zichtbaar zijn vanuit openbaar toegankelijk gebied. De voorkeur gaat daarom uit naar een dakkapel op het achterdakvlak. Dakkapellen moeten een ondergeschikte toevoeging zijn aan het dakvlak. Het plaatsen van een dakkapel mag niet ten koste gaan van de karakteristiek van de kapvorm. Daarom mag een dakkapel nooit domineren in het silhouet van het dak en moet de noklijn van het dak vanaf de weg zichtbaar blijven. Bij meerdere dakkapellen op één doorlopend dakvlak streeft de gemeente naar een herhaling van identieke exemplaren en een regelmatige rangschikking op een horizontale lijn. Herhaling van dezelfde architectuur en bouwstijl binnen een blok kunnen rust en samenhang brengen.
Dakkapellen aan voorzijden of naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkanten plaatsing en aantal 1. Bij meerdere dakkapellen op hetzelfde bouwblok moet er sprake zijn van een regelmatige rangschikking op een horizontale lijn. In een doorlopend dakvlak worden geen dakkapellen op verschillende hoogten geplaatst. 2. Er worden geen dakkapellen boven elkaar geplaatst. 3. Er dient geen dakkapel geplaatst te worden in de kap van een aan- of uitbouw of van een bijgebouw. 4. Er worden geen dakkapellen ter hoogte van de vliering geplaatst, alleen onder in het dakvlak. 5. De plaatsing is afgestemd op de geleding van de voorgevel. Bij onduidelijke geleding wordt de plaatsing gecentreerd in het dakvlak. Bij dakkapellen op het zijdakvlak wordt de dakkapel afgestemd op de geleding van de zijgevel. 6. De verticale afstand tussen de bovenkant van de dakkapel (de dakrand) en de bovenzijde van de daknok is minimaal 0,50 m. 7. De verticale afstand tot de dakvoet is minimaal 0,50 meter en maximaal 1,00 m. 8. De horizontale afstand van de bovenkant van de dakkapel tot de zijkanten van het dakvlak is minimaal 0,50 m. 9. De horizontale afstand van de bovenzijde van de dakkapel (de dakrand) tot de hoekkepers is minimaal 1 m. 10. De horizontale afstand van de onderzijde van de dakkapel (de voet) tot de kilkepers is minimaal 1 m. 11. Bij geschakelde woningen mag niet meer dan één dakkapel per woning per dakvlak geplaatst worden. maatvoering 1. De breedte bedraagt in totaal maximaal 50% van de breedte van het dakvlak, met een maximum van 3 meter. De afmeting van het dakvlak wordt gemeten tussen de woningscheidende bouwmuren of tot aan het einde van het dakvlak met eventuele overstekken. Bij hoekkepers wordt gemeten aan de bovenzijde van de dakkapel (ter plaatse van de buitenzijde van de dakranden). Bij kilkepers wordt gemeten aan de voet van de dakkapel. 2. De hoogte van de dakkapel is maximaal 50% van de in het verticale vlak geprojecteerde hoogte van het dakvlak. Daarbij geldt een maximum van 1,50 meter gemeten vanaf de onderkant van de dakkapel tot de bovenzijde van het boeiboord of dakrand van de dakkapel. vormgeving 1. De dakkapel is plat afgedekt. Bij woningen waarbij het wenselijk is om een aangekapte dakkapel te plaatsen kan er gebruik gemaakt worden van de afwijkingsmogelijkheid. Bij een dakhelling van 45° wordt desgewenst een aangekapte dakkapel geplaatst met een minimale dakhelling van 25°, die minimaal 1 meter onder de nok aansluit. 2. De indeling en profilering van kozijnen en ramen is afgestemd op die van de gevelkozijnen en ramen van het
43
hoofdgebouw. 3. De detaillering van boeiboorden (maximaal 25 cm hoog), overstekken en ornamenten is afgestemd op de architectuur van het hoofdgebouw. materiaal en kleur 1. Het materiaal- en kleurgebruik van kozijnen, ramen en profilering is afgestemd op kozijnen, ramen en profilering van het hoofdgebouw. 2. Dichte panelen tussen de glasvlakken worden in beperkte mate toegepast, met dien verstande dat een dicht paneel niet breder mag zijn dan 0,25 m. 3. Zijwangen zijn ondoorzichtig. 4. Zijwangen van een dakkapel bij voorkeur in een donkere kleur en in materiaal dat past bij de architectuur van het betreffende pand.
Dakkapellen aan de achterzijde en niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant Als het een dakkapel betreft op een (rijks- of gemeentelijk-) monument, een stadsbeeldobject of in een door het Rijk aangewezen beschermd stads- of dorpsgezicht, zal deze beoordeeld worden op basis van de algemene criteria. Voor alle andere gevallen zijn ruime voorwaarden geformuleerd waaronder een dakkapel aan de achterzijde welstandsvrij is (H2.2). Als niet wordt voldaan aan deze voorwaarden, is een dakkapel in beginsel in strijd met redelijke eisen van welstand. Afwijken van de criteria voor welstandsvrije dakkapellen kan alleen op basis van de afwijkingsmogelijkheid of hardheidsclausule. De dakkapel zal dan op basis van de algemene criteria beoordeeld worden.
44
5.1.7 Erfafscheidingen Een erf- of perceelsafscheiding is een bouwwerk dat bedoeld is om het erf of het perceel af te bakenen van een buurerf of van de openbare weg of het openbaar groen. Een erfafscheiding tussen buren moet in de eerste plaats door beide partijen worden gewaardeerd. Indien aan deze voorwaarde wordt voldaan zal de gemeente zich terughoudend opstellen. Erfafscheidingen die gekeerd zijn naar openbaar toegankelijke ruimte zijn van invloed op de ruimtelijke kwaliteit. Door een te grote verscheidenheid aan erf- en perceelsafscheidingen kan een rommelige indruk ontstaan. De gemeente streeft ernaar dit te voorkomen. Vooral in nieuwbouwwijken is dit een belangrijk punt, omdat het groen hier de eerste jaren nog niet volgroeid is. Erf- en perceelsafscheidingen moeten passen bij het karakter van de omgeving. Het buitengebied vraagt bijvoorbeeld om andere afscheidingen dan de woongebieden. De afscheidingen moeten op een zorgvuldige en professionele manier worden geplaatst. Ze moeten worden gemaakt van duurzame materialen. Een lange, gesloten, slecht onderhouden schutting wekt bij velen een gevoel op van verloedering en sociale onveiligheid. Begroeide hekwerken en beplantingen hebben een open en vriendelijke uitstraling.
Criteria voor erfafscheidingen Algemene criteria
De gemeente streeft in de meeste gebieden naar herhaling van wijzigingen die passen bij het karakter van de straat en de gebouwen.
Vormgeving
De vormgeving is afgestemd op de erfafscheiding van het aangrenzende perceel, tenzij deze niet voldoet aan de hier genoemde sneltoetscriteria voor erf- en perceelafscheidingen.
Materiaal en kleur
Een erfafscheiding bestaat bij voorkeur uit haagplanten, zoals liguster, taxus, laurier of haagbeuk, of uit
Ook kunnen erfafscheidingen worden uitgevoerd in metselwerk, metalen spijlenhekwerk, hout of andere
een volledig begroeid gazen hekwerk. natuurlijke, niet snel verwerende materialen.
In andere gevallen worden materialen gebruikt die in overeenstemming zijn met een eventuele aangrenzende erfafscheiding (tenzij deze niet voldoet aan de hier genoemde sneltoetscriteria voor erfafscheidingen) of het hoofdgebouw.
Beton, kunststof, staalplaat, rietmatten of vlechtschermen worden niet toegepast.
De kleur is afgestemd op het hoofdgebouw of uitgevoerd in donkere kleurtinten. Er wordt geen opvallend kleurgebruik toegepast.
45
5.1.8 Reclame Reclame vraagt vanuit zijn doelstelling aandacht en kan daardoor in hoge mate de belevingswaarde van het stadsbeeld bepalen. Wanneer de plaatsing en de vormgeving deel uitmaken van een doordacht concept kan reclame een positieve uitstraling hebben. Is dit niet het geval, dan wordt het snel als storend ervaren en is het contraproductief. Ondernemers willen de aandacht vestigen op hun onderneming of aandacht vragen voor een bepaald merk (commercieel belang). Bij het aanbrengen van reclame moet rekening worden houden met de architectuur van de gebouwen en met de omgeving. Dat geldt te meer als reclame wordt aangebracht op of nabij monumenten, stadsbeeldobjecten of in het gebied van het Beschermd Stadsgezicht of het Beschermd Stadsbeeld. Er kan onderscheid gemaakt worden tussen reclame in de openbare ruimte en reclame op, aan of bij gebouwen. Soms fungeert straatmeubilair als abri‟s als reclame-object. Dit heeft voornamelijk te maken met de afstoting van een deel van de gemeentelijke verantwoordelijkheden ten aanzien van de invulling en het onderhoud van de openbare ruimte. Particuliere ondernemingen nemen dit over en financieren dit door middel van reclameinkomsten. In Nijmegen gebeurt dit onder andere via de MUPI‟s, reclame aan lantaarnpalen, billboards (verlicht en roterend) en abri‟s. Waar welke type reclame is toegestaan wordt bepaald in het reclamebeleid. Hoe die reclame vormgegeven wordt, wordt op basis van de onderstaande criteria beoordeeld.
Criteria voor reclame
Reclame moet optimaal afgestemd zijn op de architectuur van het gebouw en passen in het straat- en stadsbeeld. Het verdient aanbeveling om de reclame te integreren in het nieuwbouw- of verbouwingsplan als het aanbrengen van reclame plaatsvindt als onderdeel van nieuwbouw of van een verbouwingsplan van de gevel.
Er bestaat een direct verband tussen de reclame en de activiteiten die in het pand of op het perceel worden uitgeoefend. Uitzondering hierop vormen de door de gemeente gefaciliteerde danwel toegestane reclameobjecten in de openbare ruimte.
Lichtreclame mag niet leiden tot overlast. Met knipperende, bewegende, reflecterende en lichtintensieve reclame wordt dan ook terughoudend omgegaan.
Reclame die wordt aangebracht op, aan of tegen een luifel, dient afgestemd te worden op de luifel (geen lichtbakken op, aan of tegen de luifel).
Reclame op daken is alleen toegestaan als de ruimtelijke omgeving dit aanvaardbaar maakt en/of in geval van naamsaanduidingen op grote, in de regel vrijstaande, gebouwen zoals hotels, kantoor- en bedrijfsgebouwen.
Het aantal, de grootte en soort van de per gebouw toelaatbare reclame is afhankelijk van de afmetingen, schaal, de architectuur en de aard van het gebouw, evenals van het profiel en de breedte van de straat of van de ruimtelijke omgeving. Tevens moet bij het aanbrengen van reclame rekening gehouden worden met eventueel aanwezige reclames aan het gebouw.
Reclame die vlak tegen de gevel wordt aangebracht, mag in beginsel niet hoger worden aangebracht dan de scheiding van de begane grond en de eerste verdieping. Als daar geen ruimte is, voor het aanbrengen van reclame, mag de reclame worden aangebracht tot aan de onderkant van de raamdorpels van de eerste verdieping. Voorts wordt deze reclame niet over de volle breedte van de gevel aangebracht.
Reclame die loodrecht op het gevelvlak wordt aangebracht, mag in beginsel niet hoger worden aangebracht dan de scheiding van de begane grond en de eerste verdieping. Als daar geen ruimte is, voor het aanbrengen van reclame, mag de reclame worden aangebracht tot aan de onderkant van de raamdorpels van de eerste verdieping.
46
Reclame die aan de binnenzijde van etalages of van ramen wordt aangebracht, maar zich richt tot de openbare weg en/of zichtbaar is vanaf de openbare weg, moet afgestemd zijn op de architectuur van het gebouw en moet passen in de omgeving.
Met permanente beplakking van ruiten wordt terughoudend omgegaan. Beplakking is toegestaan indien er een goed gemotiveerde functionele aanleiding voor is; de beplakking niet domineert in het straatbeeld (grootte en kleurstelling); de architectuur van het pand herkenbaar blijft (compositie, kozijnindeling, en dergelijke) en het geen handelsreclame betreft (geen productreclames, wel visualisaties eventueel in combinatie met een ondergeschikte bedrijfsaanduiding). Per gevel mag niet meer dan de helft van de glasvlakken volledig dichtgeplakt worden.
Een „huisstijl‟ van een onderneming en/of gestandaardiseerde reclame wordt niet per definitie afgewezen. Deze huisstijl wordt optimaal afgestemd op de afmetingen, de schaal, de architectuur en de aard van het gebouw en de omgeving. Dominantie van de huisstijl over de totale gevel of over de totale gevel van de begane grond is niet toegestaan.
Reclame zelf wordt niet alleen goed afgestemd op de architectuur van het gebouw, maar past ook in de omgeving. Ook moet reclame een eigen kwaliteit hebben.
Het reclameobject dient aan goede technische c.q. constructieve eisen te voldoen en moet vervaardigd worden van duurzaam materiaal.
Reclame in de vorm van vlaggen en banieren is alleen bij uitzondering toegestaan.
Iedere reclame wordt getoetst aan aspecten als: vormgeving, maatvoering, typografie, kleurstelling, lay-out, materiaalgebruik, detaillering en wijze van plaatsing.
Reclame dient bij voorkeur niet op het erf of in de tuin te worden geplaatst. Plaatsing kan toelaatbaar zijn, als er geen reclame aan het pand wordt of is aangebracht en als de reclame goed ingepast is in de tuin- of erfinrichting. Dit geldt niet voor verkooppunten voor motorbrandstoffen. Hier is een combinatie van een uiting op het verkoopgebouw, de overkapping en een prijzenzuil toegestaan.
In woongebieden, landelijke gebieden en parken wordt zeer terughoudend reclame toegepast. Gelet op de schaal en de aard van de gebouwen op bedrijfsterreinen kan worden afgeweken van de bovenstaande reclamecriteria.
Rijksbeschermd Stadsgezicht, Gemeentelijk Beschermd Stadsbeeld, Monumenten en Stadsbeeldobjecten
Bij monumenten, stadsbeeldobjecten en gebouwen met grote architectonische kwaliteiten dient zeer terughoudend reclame te worden toegepast. Bij monumenten en stadsbeeldobjecten zijn lichtbakken in het vlak van de gevel niet toelaatbaar.
Zijn in de bestaande historische architectuur al specifieke reclamemogelijkheden aanwezig, zoals koofborden en reclamevelden, dan zijn dat de aangewezen plaatsen voor reclame.
Als het aanbrengen van reclame plaatsvindt als onderdeel van een nieuwbouw- of verbouwplan, kan geëist worden dat de reclame volledig geïntegreerd wordt in het totale architectonische ontwerp.
Reclame in de vorm van zuilen is niet toegestaan. Plaatsing kan toelaatbaar zijn, als er geen reclame aan het pand wordt of is aangebracht en als het perceel voldoende groot is voor plaatsing. Daar waar reclamezuilen acceptabel zijn, mag per perceel maximaal één zuil worden geplaatst, mits deze niet hoger is dan 2,50 meter (gemeten vanaf het aansluitend terrein) en niet breder dan 0,80 meter. Tevens dient de plaatsing afgestemd te worden op de tuin- of erfinrichting.
Knipperende, bewegende, reflecterende en lichtintensieve reclame is niet toegestaan.
47
5.2 Koekoeken en keldertoegangen Onder een kelderkoekoek verstaan we een in het maaiveld verdiept gelegen uitgebouwde voorziening aan de keldermuur die ervoor zorgt dat licht en lucht in de kelder kunnen treden. De bovenzijde is veelal voorzien van een stalen rooster. Bij monumenten en stadsbeeldobjecten en panden in beschermde gebieden waar de voor- en zijtuinen deel uitmaken van de bescherming gelden de volgende criteria:
Kelderkoekoeken dienen in verhouding te staan met de beschermde kwaliteiten van het monument en/of gebied.
Kelderkoekoeken mogen niet breder zijn dan de gevelopeningen er boven;
De toegestane diepte van de koekoek (afstand vanaf de gevel) is afhankelijk van de diepte van de voortuin en de architectuur van de gevel, doch maximaal 70 cm;
De wanden steken maximaal 20 centimeter boven het maaiveld uit en zijn boven het maaiveld uitgevoerd in baksteen.
De kelderkoekoeken worden afgedekt door een metalen rooster in een donkere kleur. De kelderingang is bij voorkeur gelegen in de achtertuin. Indien dit niet mogelijk is, gelden de volgende criteria:
De kelderingang heeft een beperkte grootte, afgestemd op een doelmatig gebruik.
Positionering en afmeting dient zich te verhouden tot de architectuur van het pand en de omvang van de voortuin.
Hekwerken mogen het beeld niet domineren en sluiten aan bij de architectuur van het pand.
48
5.3 Zonnepanelen, -collectoren Een zonnepaneel dient voor energieopwekking en een zonnecollector voor warmteopwekking. Deze voorzieningen worden in toenemende mate ontwikkeld en toegepast. In veel gevallen kan het plaatsen van zonnepanelen en -collectoren vergunningsvrij, onderstaande criteria dienen dan als aanbeveling. De gemeente Nijmegen stimuleert het gebruik van zonnepanelen en zonnecollectoren om het gebruik van fossiele energie terug te dringen. Zo is er een subsidieregeling voor particuliere woningeigenaren voor de aanschaf zonnepanelen en heeft de gemeente de Zonatlas ontwikkeld. Dit is een digitale kaart van Nijmegen waarop te zien is of het dak van een woning geschikt is voor het plaatsen van zonnepanelen voor het opwekken van elektriciteit of een collectorsysteem voor het leveren van warm tapwater. Zonnecollectoren of -panelen kunnen in het ontwerp van een gebouw worden geïntegreerd. Als losse toevoeging kunnen ze echter storend werken. Monumenten en beschermde gebieden zijn gevoelig voor wijzigingen in de verschijningsvorm. Dat betekent dat in deze gevallen kritischer naar de toepassing van zonnepanelen en – collectoren wordt gekeken. Daarmee is niet gezegd dat dit soort voorzieningen per definitie onmogelijk is. Om ook bij monumenten (en in beschermde gebieden) invulling te geven aan de duurzaamheidsambities van de gemeente worden door middel van onderstaande welstandscriteria de mogelijkheden hiervoor aangegeven. Bij monumenten is de monumentale waarde van het pand leidend bij de vraag of dit soort voorzieningen mogelijk zijn. Ook is een optimale plaatsing daarvan ondergeschikt aan de monumentale waarden van het pand. Dit kan tot gevolg hebben dat het rendement minder hoog is omdat deze niet optimaal op de zon georiënteerd is. Om de mogelijkheden voor zonnepanelen op beschermde monumenten voor monumenteigenaren inzichtelijk te maken zijn er criteria opgesteld. Bij de welstandelijke beoordeling van de plaatsing van een voorziening worden onderstaande criteria betrokken. Het is dus niet zo dat als een aanvraag aan onderstaande criteria voldoet de vergunning ook altijd verleend zal worden. Vanuit het oogpunt van monumentenzorg is de verlening van de vergunning altijd afhankelijk van de gevolgen van de voorzieningen voor de monumentwaarden (Monumentenwet).
Criteria Deze criteria gelden voor rijksmonumenten, gemeentelijke monumenten, stadsbeeldobjecten. In het rijksbeschermde stadsgezicht zijn de betreffende voorzieningen op dakvlakken van niet-beschermde panden vergunningsvrij, mits die niet zichtbaar zijn vanaf openbaar toegankelijk gebied.
Algemeen
Zonnepanelen/-collectoren worden niet toegestaan op: o Historische panden in de het rijksbeschermde stadsgezicht Benedenstad. o Op daken met leien, riet, zink of een zeldzame dakbedekking.
Zonnepanelen/-collectoren mogen de monumentwaarden van het beschermde pand niet aantasten en het dakenlandschap niet visueel verstoren.
Zonnepanelen/-collectoren mogen niet aan de voorzijde van het beschermde pand worden aangebracht.
Zonnepanelen/-collectoren mogen niet storend zichtbaar zijn vanaf openbaar toegankelijk gebied.
Zonnepanelen/-collectoren dienen reversibel te worden aangebracht en zoveel mogelijk gebruik te maken van bestaande leidingentracés.
De oorspronkelijke dakbedekking mag niet worden verwijderd.
Plaatsing bij voorkeur op een niet-beschermde aanbouw in plaats van op het beschermde hoofdgebouw.
49
Plaatsing bij voorkeur op een plat dak in plaats van op een schuin dak. Bestaande daken mogen alleen versterkt worden ten behoeve van de voorziening, indien de monumentale waarde van de inwendige constructie niet wordt aangetast.
Schuine daken
Plaatsing direct op en evenwijdig aan het dakvlak (dus niet in een hoek t.o.v. het schuine dakvlak).
Plaatsing zo laag mogelijk in het dakvlak.
Plaatsing op ruime afstand van kapvoeten, kil- en hoekkepers, frontons, dakkapellen en schoorstenen.
Bij meerdere panelen in een dakvlak moeten de panelen een regelmatige rangschikking op een horizontale lijn hebben en in een eenduidig patroon worden geplaatst. Hierbij dient rekening gehouden te worden met andere voorzieningen, zoals dakkapellen, dakramen en schoorstenen.
Bij schuine daken dient de kleur van de voorziening in overeenstemming met het achterliggende dakvlak of anders in zwart, antraciet of donkergrijs uitgevoerd te worden. De randen van de voorziening moeten donker uitgevoerd worden.
Platte daken
De voorziening mag niet zichtbaar zijn vanaf de openbare weg en dient daarom op passende afstand van de dakranden geplaatst te worden.
Vormgeving
In beginsel zijn alleen vierkante of rechthoekige panelen zijn toegestaan.
In situaties, waarbij sprake is van een uitermate zorgvuldig en kwalitatief hoogwaardig ontwerp dat recht doet aan de monumentale kwaliteit, kan de Commissie Beeldkwaliteit afwijken van voornoemde criteria. Dit is ook het geval als de voorzieningen zijn geïntegreerd in het ontwerp van een eigentijdse toevoeging aan het monument.
50
H6 Algemene criteria voor de beeldkwaliteit van bouwplannen De algemene beeldkwaliteitscriteria voor bouwwerken hebben betrekking op de uitstraling en de kwaliteit van het 8
gebouwde op zichzelf en in relatie tot de omgeving. Ze vormen de basis voor de gebiedsgerichte en objectgerichte beeldkwaliteitscriteria. In de praktijk zullen de gebiedsgerichte en objectgerichte criteria voldoende houvast bieden voor de beoordeling van plannen, maar soms kan het nodig zijn om terug te grijpen naar de basisprincipes voor beeldkwaliteit. Dit is bijvoorbeeld het geval als een bouwplan juist afwijkt van de gebiedsgerichte criteria maar door bijzondere schoonheid wél een kwalitatieve toevoeging voor de omgeving is. Ook wanneer de gebieds gerichte criteria niet meer passen bij de veranderde context, kunnen de algemene beeldkwaliteitscriteria worden toegepast. Op basis van de hardheidsclausule kan afgeweken worden van de gebiedsgerichte en/of objectgerichte beeldkwaliteitscriteria. In praktijk betekent dit dat het betreffende plan alleen op grond van de algemene beeldkwaliteitscriteria wordt beoordeeld op redelijke eisen van welstand.
9
Relatie tussen bouwwerk en omgeving Een bouwwerk dat voldoet aan redelijke eisen van welstand levert een positieve bijdrage aan de kwaliteit van de openbare (stedelijke of landschappelijke) ruimte. Gevels en gebouwvolumes vormen de wanden van de openbare ruimte die zij gezamenlijk bepalen. Een gebouw is daarbij een particulier object in een openbare context. Met andere woorden: een gebouw is niet alleen waardevol vanwege het eigen functioneren, maar ook vanwege de betekenis die het gebouw heeft in zijn stedelijke of landschappelijke omgeving. Waar het om gaat is dat het gebouw een positieve bijdrage levert aan de kwaliteit van de omgeving en de te verwachten ontwikkeling daarvan. Daarbij worden hogere eisen gesteld naarmate de openbare betekenis van het bouwwerk of van de omgeving groter is. Van een gebouw dat contrasteert met zijn omgeving wordt verwacht dat het zeer zorgvuldig is ontworpen en de omgeving niet ontkent. Relatie tussen vorm, gebruik en constructie Van een bouwwerk dat voldoet aan redelijke eisen van welstand heeft de verschijningsvorm in beginsel een logische relatie met het gebruik en de wijze waarop het gemaakt is, terwijl de vormgeving daarnaast ook zijn eigen samenhang en logica heeft. Een bouwwerk wordt primair gemaakt om te worden gebruikt. Hoewel het welstandstoezicht hoofdzakelijk is gericht op de uiterlijke verschijningsvorm, kan de vorm van het bouwwerk niet los worden gedacht van de eisen vanuit het gebruik en de mogelijkheden die materialen en constructietechnieken bieden. Bij herbestemming van gebouwen is er veelal sprake van een verandering van het oorspronkelijke gebruik. Er ontstaat een nieuwe relatie tussen gebruik, vorm en constructie. De vormgeving van noodzakelijke ingrepen aan het gebouw moet deze veranderde relatie leesbaar maken. Daarbij dient het uiteindelijke ontwerp een
8
De algemene beeldkwaliteitscriteria zijn gebaseerd op het stuk „algemene welstandscriteria‟, opgesteld door de stichting Welstandszorg Noord-Holland i.s.m. prof. ir. Tjeerd Dijkstra. 9
Met betrekking tot beeldkwaliteit wordt hier de term „redelijke eisen van welstand‟ gehanteerd, omdat de beoordeling van
beeldkwaliteit haar grondslag vindt in de zogenaamde welstandstoets, zoals verankerd in de woningwet.
51
begrijpelijke relatie te houden met zijn oorsprong. Ook is het mogelijk dat vanuit een weloverwogen architectonische visie wordt gekozen voor een ogenschijnlijke onlogische relatie tussen vorm, gebruik en/of constructie. In dat geval kan alleen aan redelijke eisen van welstand worden voldaan als deze keuze op overtuigende wijze gemotiveerd kan worden en er sprake is van een consequente uitwerking van het architectonisch concept door alle schaalniveaus heen.
Betekenis van vormen in de sociaal-culturele context Bij een bouwwerk dat voldoet aan redelijke eisen van welstand worden verwijzingen en associaties zorgvuldig gebruikt en uitgewerkt. Voor vormgeving gelden in iedere cultuur bepaalde regels, net zoals een taal zijn eigen grammaticale regels heeft om zinnen en teksten te maken. Die regels zijn geen wetten en moeten ter discussie kunnen staan. Maar als woorden worden verhaspeld of ongeïnspireerd gebruikt, wordt een tekst onbegrijpelijk of saai. Precies zo kan een bouwwerk onbegrijpelijk of saai worden als het geheel niet logisch in elkaar zit. Als vormen regelmatig in een bepaald verband zijn gebruikt krijgen zij een zelfstandige betekenis en roepen zij bepaalde associaties op. In iedere bouwstijl wordt gebruik gemaakt van dergelijke verwijzingen en associaties. De kracht of de kwaliteit van een bouwwerk ligt mede in de manier waarop die verwijzingen en associaties worden gebruikt binnen de actuele culturele kaders. Zo ontstaan gebouwen in een vormentaal die representatief is voor de tijd. Een ontwerp voor een nieuw gebouw kan worden geïnspireerd door een bepaalde tijdsperiode, maar dat is iets anders dan het imiteren van stijlen, vormen en detailleringen uit het verleden. Restauratie betekent letterlijk het in oude staat herstellen, meestal van een gebouw met een monumentale status. Bij nieuw- of verbouw in een monumentale omgeving betekent dit dat duidelijk moet zijn wat authentiek is en wat nieuw is toegevoegd. Associatieve betekenissen zijn van groot belang om een omgeving te „begrijpen‟ als beeld van de tijd waarin zij is ontstaan, als verhaal van de geschiedenis, als representant van een stijl. Daarom is het belangrijk om ook bij nieuwe bouwplannen zorgvuldig met stijlvormen om te gaan, zij vormen immers de geschiedenis van de toekomst.
Evenwicht tussen helderheid en complexiteit Een bouwwerk dat voldoet aan redelijke eisen van welstand heeft een beeld waarin structuur is aangebracht. Een heldere structuur biedt houvast bij de waarneming en is bepalend voor het beeld dat men vasthoudt van een gebouw. Ritme, herkenbare maatreeksen en materialen maken het voor de gemiddelde waarnemer mogelijk de grote hoeveelheid visuele informatie die de gebouwde omgeving geeft, te reduceren tot een beeld dat te bevatten is. Het streven naar helderheid mag echter niet ontaarden in simpelheid. Een bouwwerk moet de waarnemer blijven prikkelen en intrigeren en zijn geheimen niet direct prijsgeven. Van oudsher worden daarom helderheid en complexiteit als elkaar aanvullende begrippen gebruikt bij het ontwerpen van bouwwerken. Complexiteit in de architectonische compositie ontstaat vanuit de stedenbouwkundige eisen en het programma van eisen voor het bouwwerk. Bij een gebouwde omgeving met een hoge belevingswaarde zijn helderheid en complexiteit tegelijk aanwezig in een evenwichtige en spanningsvolle relatie.
52
Schaal en maatverhoudingen Een bouwwerk dat voldoet aan redelijke eisen van welstand heeft een schaal die logisch voortvloeit uit de betreffende bouwopgave en een samenhangend stelsel van maatverhoudingen. De maatverhoudingen die worden toegepast in ruimtes, volumes en vlakverdelingen zijn van groot belang voor de belevingswaarde van een bouwwerk. De waarnemer ervaart bewust of onbewust de maatverhoudingen van een bouwwerk, maar wáárom de maatverhoudingen van een bepaalde ruimte aangenamer, evenwichtiger of spannender zijn dan die van een andere, valt nauwelijks vast te stellen. Duidelijk is dat de kracht van een compositie groter is naarmate de maatverhoudingen een heldere samenhang en hiërarchie vertonen. Mits bewust toegepast kunnen ook spanning en contrast daarin hun werking hebben. De afmetingen en verhoudingen van (gevel)elementen vormen tezamen de compositie van het bouwwerk. Als toegevoegde elementen te dominant zijn ten opzichte van de hoofdmassa en/of de totale compositie, verstoren zij niet alleen het beeld van het object zelf maar ook van de omgeving waarin dat is geplaatst.
Materiaal, textuur, kleur en licht Bij een bouwwerk dat voldoet aan redelijke eisen van welstand wordt door de toepassing van materiaal, textuur, kleur en licht het karakter van het bouwwerk zelf ondersteund en de ruimtelijke samenhang met de omgeving duidelijk gemaakt. Door middel van materialen, kleuren en lichttoetreding krijgt een bouwwerk uiteindelijk zijn visuele en tactiele kracht: het wordt zichtbaar en voelbaar. De keuze van materialen en kleuren is tegenwoordig niet meer beperkt tot wat lokaal aan materiaal en ambachtelijke kennis voorhanden is. Die keuzevrijheid maakt de keuze moeilijker en het risico van een onsamenhangend beeld groter. Als materialen en kleuren teveel los staan van het ontwerp en daarin geen ondersteunende functie hebben maar slechts worden gekozen op grond van decoratieve werking, wordt de betekenis ervan toevallig en kan het afbreuk doen aan de zeggingskracht van het bouwwerk.
53
Uitwerkingsnota Beeldkwaliteit Deel 2 - Toelichting
januari 2014
colofon Nijmegen, januari 2014
Uitwerkingsnota Beeldkwaliteit Gemeente Nijmegen Korte Nieuwstraat 6 6511 PP Nijmegen Postbus 9105 6500 HG Nijmegen www.nijmegen.nl
AANLEIDING & OPGAVE
Inhoud Bouwstenen Nijmegen Juridisch kader en organisatie Woordenlijst
Bouwstenen Nijmegen
H1 historische stedelijke bebouwing kenmerken Tot aan de slechting van de wallen vanaf 1876 is er geen samenhangend stedenbouwkundig plan van invloed geweest op de plattegrond van de stad Nijmegen. De binnenstad bestond uit dicht opeengepakte en min of meer organisch gevormde straatjes, die al aan het eind van de Middeleeuwen haar definitieve vorm gevonden had. De eerste omwalling van de stad werd aan het eind van de dertiende eeuw aangelegd. In de vooroorlogse plattegrond van Nijmegen was het traject van deze omwalling nog goed te volgen (bij benadering: van de Lindenberg tot aan de Kronenburgertoren via de huidige Pauwelstraat). Tussen 1400-1425 werd de bestaande stadsomwalling aan de veldzijde versterkt met een extra gracht en muur. Hierdoor ontstond aan de veldzijde een verdedigingssysteem van een dubbele ommuring en dubbele omgrachting. Ook deze omwalling was in de vooroorlogse plattegrond nog goed zichtbaar, ter plaatse van de huidige Doddendaal. In de loop van de veertiende eeuw werd er steeds meer buiten deze oudste omwalling gebouwd, onder andere in de huidige Sint Jorisstraat, Hertogstraat, Ziekerstraat en Molenstraat. Vanaf 1436 werd deze bebouwing door een aarden omwalling beschermd en vanaf 1520 door een stenen ommuring. Nadat tussen 1525 en 1536 de muur tussen de Nieuwe Molenpoort en de Kronenburgertoren was gebouwd zou het stratenpatroon tot aan de wederopbouw geen wijzigingen meer ondergaan. Vanaf 1593 werd de stad voorzien van nieuwe wallen, verdedigingswerken en vooruit geschoven forten. Nijmegen werd steeds nadrukkelijker een vestingstad. In de negentiende eeuw groeide het verlangen om de knellende omwalling te slechten. Met het aannemen van de Vestingwet van 1874 werd de status van Nijmegen als vestingstad opgeheven en in 1876 werd begonnen met de ontmanteling. De bevrijding van de omwalling leidde tot een ‘schoonmaak’ waarbij voor historische sentimenten geen plaats was: in korte tijd werden de eeuwenoude bouwwerken van de Nijmeegse verdedigingswerken weggevaagd. Slechts de omwalling en torens in het Kronenburgerpark en het Hunnerpark, de Belvédère, de Stratenmakerstoren en twee stadspoorten aan de Waalkade bleven gespaard. Nijmegen kon eindelijk uitbreiden. De indeling van het stadscentrum bleef echter ongewijzigd. In de Tweede Wereldoorlog heeft het historische centrum van Nijmegen aanzienlijke schade opgelopen door het bombardement, beschietingen en grootscheepse brandstichting. Vooral in de bovenstad zijn grote ‘oorlogsgaten’ na de oorlog gevuld, waarbij men van de gelegenheid gebruik heeft gemaakt om eigentijdse stedenbouwkundige en architectonische middelen en oplossingen in te zetten. Inmiddels zijn enkele van deze ingrepen achterhaald en vervangen door nieuwbouw. In de benedenstad is bij grootschalige stadsvernieuwing wel het historische stratenpatroon gevolgd. Al met al is er geen sprake van een ‘gave’ historische binnenstad, maar van een dynamisch, afwisselend geheel met sporen uit verschillende episoden uit de geschiedenis. Wel is er voor
een groot deel sprake van een typisch binnenstadsmilieu. Historische binnensteden genieten alom waardering vanwege hun sfeer, de historische betekenis en de architectonische kwaliteiten. De menging van verschillende functies (als wonen, werken en recreatie) en het afwisselend stadsbeeld van historische binnensteden zijn ongeëvenaard. Onvervangbaarheid vormt een belangrijke overweging om zuinig met de tastbare en zichtbare historische stad om te gaan. Voor de bescherming van historisch waardevolle gebouwen en ensembles is al een aantal maatregelen van kracht: de Monumenten wet en de monumentenverordening beschermt afzonderlijke gebouwen en andere bouwwerken en het Rijksbeschermd Stadsgezicht Benedenstad geeft richtlijnen ter bescherming van de hier gelegen historisch waardevolle ensembles. aandachtspunten Het beeldkwaliteitsbeleid is gericht op behoud en versterking van de historische binnenstad als geheel. Bij bouwplannen wordt altijd rekenschap verlangd van de waarde van de historische context. Bovendien moeten bouwplannen een positieve bijdrage leveren aan het binnenstadsmilieu. Dit milieu wordt bepaald door het patroon van straten en pleinen die duidelijk door de bebouwing worden gedefinieerd. Bovendien is er in de straatwanden sprake van ritme en geleding die samenhangt met de korrelgrootte van de functiemenging. Bouwplannen moeten zich voegen in het bestaande stedenbouwkundige patroon, waarbinnen afwisseling aanwezig is. Elk gebouw is een compositie op zichzelf, maar eveneens een onderdeel van de grotere compositie van het stadsbeeld. Van belang is dan ook dat nieuwe invullingen niet op zichzelf het bestaande stadsbeeld domineren, maar dat zij altijd als onderdeel van het grotere geheel kunnen worden beschouwd. Er is sprake van een bijzonder toetsingsniveau. Ontwerpen zullen moeten getuigen van gevoel voor schaal, stijl, detaillering, en materialisering dat de binnenstad waardig is. Een historische context betekent echter niet dat een aangepaste of historiserende stijl verlangd wordt bij nieuwe invullingen. De stad, en ook de binnenstad, is een ‘levend’ geheel dat zich telkens vernieuwt. De gebouwen die in de eenentwintigste eeuw toegevoegd worden, vormen een nieuwe historische laag. De betrekkelijke schaarste aan historische bebouwing impliceert dat hiermee uiterst zorgvuldig moet worden omgegaan. Dat geldt ook voor nieuwbouwplannen met een ruimtelijk-visuele relatie met historische bebouwing. Reclame, naamborden, bedrijfslogo’s etc. mogen het gevelbeeld niet domineren en dienen in samenhang met de architectuur te zijn ontworpen. In de historische gebieden in de binnenstad is niet alle bebouwing ‘historisch’. Omgekeerd komt er binnen de wederopbouw gebieden in het centrum bewaard gebleven historische bebouwing voor. De stedenbouwkundige structuur van de binnenstad en de daarbij behorende architectonische typologie is over het algemeen richtinggevend voor de plantoetsing, maar individuele panden (historisch of wederopbouw) worden aan de hand van betreffende bouwsteen beoordeeld.
Meer informatie: Toelichting op de aanwijzing tot Rijksbeschermd Stadsgezicht Benedenstad (www.nijmegen.nl)
Toelichting op enkele bouwsteencriteria A1 Zoals in veel steden is het (historisch) centrum zeer bepalend voor het beeld dat inwoners en bezoekers hebben van de stad. Van nieuwbouw of wijzigingen in de bebouwing in de binnenstad een wordt uiterste zorgvuldigheid en hoge architectonische kwaliteit verwacht. A6 Over het algemeen geldt bij de bouwsteen historisch stedelijke bebouwing en in het bijzonder bij monumenten en het beschermde stadsgezicht dat er geen precedentwerking kan gelden, omdat ieder historisch gebouw uniek is en derhalve om een specifieke oplossing vraagt. B1 De stedenbouwkundige structuur van de binnenstad wordt hoofdzakelijk bepaald door een netwerk van straten en pleinen, die ruimtelijk gedefinieerd worden door bebouwing die straatwanden vormt. Aan bouwplannen voor locaties die een bijzondere positie in het stedenbouwkundig patroon innemen, worden hoge esthetische eisen gesteld. Alleen gebouwen die een bijzondere functie of betekenis hebben voor de stad kunnen een uitzonderlijke positie innemen ten opzichte van het stedenbouwkundige patroon. Wijzigingen van het stedenbouwkundige patroon ten gevolge van een bouwplan moeten altijd afgestemd worden op de gemeentelijke stedenbouwkundige visie. C3 Erfscheidingen dienen in samenhang met gebouw(en) te zijn ontworpen, over het algemeen in steenachtige materialen. C4 Parkeerplaatsen en toegangen tot parkeerplaatsen mogen het straatbeeld niet verstoren, wanneer de straat een belangrijke binnenstedelijke verblijfsfunctie of een rol als voetgangersroute vervult. D1 In de historische binnenstad is de functie van de gevel te beschouwen als de scheiding tussen de openbare straat en de particuliere binnenruimte, waarvan het gebruik juist aan de openbaarheid kan worden onttrokken, met andere woorden: de gevel is niet per definitie een expressie van het gebruik van het gebouw. D2 De compositie van de bouwmassa moet passend zijn bij de historisch stedelijke bebouwing. In de historische binnenstad ondersteunen eenvoudige bouwmassa’s het stedenbouwkundige patroon. Complexiteit van voorgestelde bouwmassa’s mag het patroon niet verstoren.
H2 historische bebouwingslinten en dorpskernen kenmerken De historische bebouwingslinten en dorpskernen zijn veelal ontstaan voor 1900, buiten de toenmalige stad Nijmegen. Het betreft de dorpen Hees, Hatert, Neerbosch en Lent, de buurtschappen Brakkenstein, Ooyse Schependom en Sint Anna, en een aantal bebouwingslinten in Dukenburg, Lindenholt en Neerbosch West. Dorpen lagen aan knooppunten van wegen of op hoger gelegen plaatsen rond een kerk. Langs dijken en wegen stond de meer landgebonden, vrijstaande agrarische bebouwing met boerderijen en arbeiderswoningen. Het zijn de eerste bebouwingsconcentraties langs historische verbindingswegen. Het bebouwingspatroon is vaak grillig, in samenhang met oorspronkelijke landschappelijke structuren. In de loop der tijd werd deze bebouwing in het stedelijk gebied opgenomen, maar omdat de bebouwingsstructuur en het historische uiterlijk van de bebouwing sterk afwijkt van de latere stadsuitbreidingen zijn de oude bebouwingslinten en dorpskernen nog duidelijk herkenbaar. De historische kernen, die vaak erg klein waren, zijn uitgegroeid langs de toegangswegen, waardoor lintbebouwing is ontstaan. Deze lintbebouwing bestond meestal uit burgerwoningen en kleine bedrijven, overwegend met één tot twee bouwlagen onder een kap. Soms is er sprake van intensievere bebouwing op smallere percelen richting de kern. Oorspronkelijk was er tussen de linten en kernen een heel duidelijk onderscheid in structuur en karakter. Veel van oorsprong agrarische linten zijn later echter steeds verder verdicht, vaak met bedrijvigheid, industrie en villa´s van de welgestelde Nijmegenaren. Sommige verdichte linten zijn daardoor geheel in het stedelijk netwerk opgenomen. Dit verdichtingsproces is al in de late negentiende eeuw begonnen en heeft er toe geleid dat de verschijningsvorm van linten en kernen steeds meer in elkaar overloopt. Het continue element bij linten is de lineaire structuur waarlangs de panden zijn gebouwd; een dijk of een weg. Het lint heeft een rafelige rand met vrijstaande bebouwing erlangs die vaak kleinschalig is en soms van de dijk of weg teruggelegen. De bebouwing is perceelsgewijs tot stand gekomen; de oorspronkelijke structuur was open, met veel doorzichten naar het achterliggende gebied. Sommige linten hebben nog een agrarisch karakter, maar de meeste zijn verdicht geraakt. Andere linten zijn zodanig opgenomen in het stedelijk gebied dat ze niet apart op de kaart kunnen worden gezet. Bebouwing langs de linten kan bestaan uit vrijstaande boerderijen en arbeiderswoningen, maar ook uit marginale bedrijvigheid, rijtjeswoningen, winkels of een school, landhuizen en historische of moderne luxe villa’s. Kenmerkend voor Nijmegen is de aanwezigheid van grootschalige religieuze bebouwing (kerken en kloosters) in de historische linten. De oorspronkelijke bebouwing is traditioneel van karakter; de latere toevoegingen kunnen zeer divers zijn van karakter. Kenmerkend voor de bebouwingslinten en dorpskernen is de diversiteit in architectuurstijlen. De kernen hebben een complexere structuur; een kern heeft vaak een middelpunt, een kerk of een kruispunt van wegen. De structuur van een kern heeft verschillende richtingen. Er is in de historische bebouwingslinten en dorpskernen weinig openbare ruimte: meestal niet veel meer dan de straat. Die kan weliswaar smal zijn, maar
wel een uitgesproken continu karakter hebben. Vooral in de kernen staat de bebouwing vaak in een rooilijn. Wanneer er een voortuin of voorerf is, neemt de erfafscheiding de rooilijn over. Wel is er veel privéruimte in de vorm van (diepe) tuinen en erven achter of tussen de bebouwing. Openbaar en privé zijn duidelijk van elkaar gescheiden door een muurtje, haag of hek. Langs de linten staan vaak begeleidende bomen die voor samenhang zorgen. De nog bestaande en herkenbare historische kernen en linten maken de geschiedenis van de stad en de stedelijke groei duidelijk. Daarnaast hebben de historische fragmenten vaak een zekere charme, alleen al omdat de structuur van de bebouwing een afwisseling vormt in een gebied dat later verstedelijkt is.
aandachtspunten Historische dorpskernen en bebouwingslinten maken de historische ontwikkeling van Nijmegen voelbaar. Bij plannen voor verbouwingen, uitbreidingen van gebouwen en nieuwbouw moet dan ook aandacht gevraagd worden voor de karakteristieken van kern of lint: schaal, afwisseling, positie van de gebouwen ten opzichte van elkaar en ten opzichte van de openbare ruimte. Niet alle lintbebouwing is per definitie fraai en bescherming waard. Bovendien zijn in de loop van de geschiedenis sommige linten veranderd in stedelijke uitvalswegen, waarbij de bebouwing soms tot een aangesloten wand is verdicht. Dit proces was onderdeel van een gezonde stedelijke groei. Het is nu van belang nieuwe veranderingen goed te sturen met oog voor historische waarden. Er moet dus zorgvuldig worden bepaald waar dergelijke verdichting wel en niet gewenst wordt. Er wordt zuinig omgesprongen met de kwalificatie ‘historisch lint of kern’. Bij verdichting in een lint mogen de karakteristieken van het gebied niet door nieuwbouw of verbouw worden geschaad. Hierin heeft de gemeente verantwoordelijkheid, maar ook initiatiefnemers van bouwplannen en ontwerpers. Vrijstaande bebouwing, architectonische diversiteit, open (agrarische) erven, kleinschaligheid en doorzichten naar de achterterreinen zijn kenmerkend voor historische dorpskernen en bebouwingslinten. De naar de weg gerichte gevel moet als voorgevel zijn vormgegeven; dat wil zeggen dat de gevel een afgewogen architectonische compositie heeft en er raamopeningen zijn waarachter zich een verblijfsfunctie bevindt. Er wordt verder aandacht gevraagd voor de erfafscheidingen tussen openbaar en privé, en voor het behoud van de groenstructuur van linten en kernen.
Toelichting op enkele bouwsteencriteria A1 In het algemeen zijn de gebouwen aan historische linten of in dorpskernen gevarieerd maar zelden zonder functionele aanleiding bijzonder opvallend of dominant ten opzichte van de buren. A3 Eenvoudige composities bepalen de sfeer in deze bouwsteen. A6 Over het algemeen wordt bij historische bebouwingslinten en dorpskernen niet gestreefd naar herhaling van identieke bouwplannen. B1 Het bebouwingspatroon van historische bebouwingslinten en dorpskernen wordt bepaald door vrij op het erf staande gebouwen aan wegen en straten. Verdichting tot straatwanden komt tevens voor. B4 Uitgangspunt is dat het gebouw gebruiks- of woonfuncties heeft aan de straatzijde en dat deze functie bijdraagt aan de kwaliteit van het gevelbeeld. C1 Historische linten en kernen worden onder meer getypeerd door een zekere eenheid in kavelbreedtes. Wanneer een bouwplan één kavelbreedte omvat, zal ook één hoofdgebouw moeten worden ontworpen en moeten bijgebouwen bij voorkeur achter het hoofdgebouw worden gesitueerd. C2 Gebouwen in deze gebieden zijn veelal ontworpen met een duidelijke voorkant die naar de openbare weg is gericht. Bij bouwplannen op hoekkavels is het van belang rekening te houden met de rangorde van het stratenpatroon . C3 Karakteristiek voor de bebouwingslinten en dorpskernen is het ontbreken van hoge, gesloten erfscheidingen aan de straatzijde. Alleen lage muurtjes, open (doorzichtige) hekken en hagen passen in deze omgeving. C2 Bij vrijstaande gebouwen is evenwicht in de compositie van bouwmassa’s en gevels belangrijk.
H3 stadsuitbreidingen rond 1900 kenmerken Een van de meest waardevolle elementen van de Nijmeegse architectuur en stedenbouw is zonder twijfel de negentiende-eeuwse stadsuitleg. Deze is aan het eind van de negentiende eeuw, na de ontmanteling van de wallen, rond het stadscentrum aangelegd. De bebouwing aan de singels en de aangrenzende uitvalswegen is ontstaan op basis van het stedenbouwkundig uitlegplan, waarbij van meet af aan is gestreefd naar een sterke samenhang tussen stedenbouwkundig patroon en de architectonische opzet. Ook het groen, zoals de laanbeplantingen, parken, plantsoenen en voortuinen maakten onderdeel uit van het stedenbouwkundig ontwerp. Met de nieuwe stadsuitleg hoopte het gemeentebestuur van Nijmegen een luxe woonstad te maken. De hoger gelegen zandgronden in het zuiden en oosten kwamen als eerste in aanmerking voor bebouwing. Met fraaie singels en parken en met ruime herenhuizen en villa´s zouden beter gesitueerden, renteniers en gepensioneerden naar de stad gelokt moeten worden. De grote kracht van de Nijmeegse singelstructuur is dat het grootste deel van de oorspronkelijke negentiende-eeuwse bebouwing bewaard gebleven is. De hoofdstructuur van de negentiende-eeuwse stadsuitleg vertoont in de opbouw een duidelijke hiërarchie. De singels en uitvalswegen zijn de hoofdwegen. De bebouwing bestaat hier voornamelijk uit herenhuizen. De tussen de singels en de oude binnenstad gelegen zone en de tussen de uitvalswegen gelegen gebieden hebben zowel voor wat betreft de openbare ruimte als de bebouwing een bescheidener maatvoering. De straten hebben hier smallere profielen, de voortuinen zijn minder diep of ontbreken zelfs geheel. De bebouwing bestaat veelal uit beneden- en bovenwoningen, die aan de straatzijde ogen als gewone herenhuizen, en arbeiderswoningen. singels De singels, die als een halve cirkel het centrum omvatten, zijn ruim en weelderig van opzet. De wegen hebben een breed straatprofiel met ventwegen en brede groenstroken met kenmerkende bomenrijen die de singelstructuur benadrukken. De bebouwing bestaat uit rijk geornamenteerde villa’s en herenhuizen met gevelwanden die in eclectische stijl gebouwd zijn. Het zijn huizen met een grote diversiteit aan dakkapellen, trapgevels, balkons, loggia´s en beeldhouwwerk. Daarbij zijn vormen uit de verschillende neostijlen terug te vinden en soms ook meer eigenzinnige details in Jugendstil of Art Nouveau stijl. Een stijlbreuk die plaatsvond rond 1900 zorgde voor een meer rationele bouwstijl, met afwijkende ornamenten, materiaal en kleurgebruik. Representatief voor de oorspronkelijke bebouwing van de singels die rond het Keizer Karelplein liggen is de Oranjesingel. De vooroorlogse bebouwing is hier - op een enkel woonhuis na - volledig in tact gebleven. De waarde van deze bebouwing betreft niet alleen de afzonderlijke panden maar in het bijzonder het gehele gevelbeeld, dat vrijwel onaangetast is gebleven. Ook de groene voortuinen en smeedijzeren hekwerken zijn bepalend voor het weelderige
beeld van de singels. Er zijn nu veel kantoren gevestigd, soms met parkeergelegenheid in de voortuin. uitvalswegen Op de ‘gordel’ van singels sluiten de (destijds) belangrijkste uitvalswegen aan (Graafseweg, Sint Annastraat, Groesbeekseweg en Berg en Dalseweg). De uitvalswegen zijn al eeuwenoude wegen, die op ‘natuurlijke’ wijze zijn ontstaan langs bestaande hoogtelijnen in het landschap. De uitvalswegen hebben een ander karakter en een smaller profiel dan de singels. De Graafseweg is de meest verstedelijkte uitvalsweg. Het eerste gedeelte van de Sint Annastraat bestaat uit een lange aaneengesloten reeks negentiende-eeuwse huizenblokken. De Berg en Dalse- en Groesbeekseweg hebben deels een meer landelijk karakter. Het karakter van het deel van de uitvalswegen dat bij de stadsuitleg hoort sluit aan bij de stedelijke sfeer: aaneengesloten herenhuizen in neorenaissancestijl en eclecticisme, met voortuinen en smeedijzeren hekwerken. Het bebouwingsbeeld van de negentiende-eeuwse singels en uitvalswegen wordt nog steeds in belangrijke mate bepaald door het grote aantal bewaard gebleven herenhuizen, op bepaalde plaatsen afgewisseld met kerken, scholen en modernere kantoorgebouwen. De statige herenhuizen - doorgaans van twee forse bouwlagen met kap - hebben veelal een souterrain en een bèl-etage, bereikbaar door middel van een trap. Een groot deel van de huizen is aaneen gebouwd, waardoor op meerdere plaatsen over langere afstanden gesloten gevelwanden bestaan, waarin o.a. de vele dakopbouwen, gevellijsten en balkons karakteristieke elementen zijn. In het gebied komen vele hoekpanden voor, waarvan meestal beide aan de straatzijde grenzende gevels zorgvuldig zijn vormgegeven en gedetailleerd. Veel hoekpanden hebben een afgeschuinde hoek en een extra accent, bijvoorbeeld in de vorm van een hoektorentje. De statige uitstraling wordt versterkt doordat vele tuinen nog door middel van de oorspronkelijke ijzeren hekwerken van de trottoirs worden gescheiden. De hekwerken zijn van wezenlijk belang : daar waar deze zijn verdwenen en de voortuinen in parkeerplaatsen zijn omgezet, wordt de waardevolle samenhang in het ruimtelijke beeld verstoord. Overigens ontbrak bij de veelal op straathoeken gesitueerde winkelpanden vanouds het hekwerk. tussengebied Ook in de straten die tussen de uitvalswegen liggen, verrezen rond 1900 aaneengesloten huizenrijen. Deze zijn vrijwel volledig intact gebleven. De woonblokken in deze straten zijn iets bescheidener van opzet dan die aan
de uitvalswegen, maar dikwijls even rijk geornamenteerd en bewerkt met beeldhouwwerk, smeedijzeren toevoegingen en glas-in-loodramen. De vele hoekpanden in deze straten kregen daarnaast een extra accent. In Bottendaal en Altrade is een grotere afwisseling in het bebouwingsbeeld aanwezig. Kleinschalige bedrijvigheid en arbeiderswoningen komen hier met regelmaat voor. De architectuur van de gebouwde villa’s en herenhuizen is in het algemeen kenmerkend voor de periode waarin zij tot stand kwamen. Aanvankelijk - tijdens de eerste grote bouwfase - was dat vooral Neo-Renaissance en wat later ook Chaletstijl en Eclecticisme, met veel afwisseling tussen de in baksteen opgetrokken gevels, veelal verrijkt met torenachtige uitbouwsels, erkers, balkons, speklagen en omlijste ramen, deuren en dakkapellen. Ook de veel eenvoudiger boven- en benedenwoningen aan de smallere straten en zelfs de arbeiderswoningen werden versierd met de voor de neorenaissance zo kenmerkende speklagen. Wat bij het twee bouwlagen hoge herenhuis een trapgevel was, werd bij de eenlaags arbeiderswoning een houten dakkapel met fronton. De architectuur van veel van de jongere gebouwen wordt meer gekenmerkt door invloeden van de Art Nouveau. In het algemeen werd aan de hoeklokaties extra aandacht besteed. Vele hoekpanden in het singelgebied kregen een afgeschuinde hoek en een extra accent in de vorm van een hoektorentje. De singels, de uitvalswegen en de tussenliggende straten van de negentiende-eeuwse stadsuitleg verkregen in 1990 de status van Beschermd Stadsbeeld. Niet alleen geldt daardoor voor panden in dit gebied een beschermende regelgeving, ook de karakteristieke erfafscheidingen en de beplanting van de openbare ruimte zijn sindsdien beschermd. In 2010 is de procedure gestart voor bescherming van het gebied als rijksbeschermd stadsgezicht.
aandachtspunten Van indieners van plannen zal bijzondere aandacht worden gevraagd voor de bestaande kwaliteiten van de context. Een groot deel van de negentiende-eeuwse bebouwing valt binnen de grenzen van het gemeentelijk beschermd stadsbeeld. Bouwplannen moeten in ieder geval voldoen aan de eisen en bedoelingen van het beschermd stadsbeeld. Er mag door nieuwbouwplannen geen verschraling van het stadsbeeld optreden door toenemende parkeerdruk die zich uit in parkeerplaatsen in het zicht, en door grove of minder rijk of fijnzinnig gedetailleerde architectuur. Straatwanden komen in verschillende hoedanigheden voor; winkelstraten, uitvalswegen en woonstraten hebben elk een eigen karakteristiek. Bouwplannen moeten een positieve
bijdrage leveren aan het straatbeeld. Daarbij zijn aspecten als ritme, geleding, afwisseling en samenhang, kleuren en materialen belangrijk. De negentiende-eeuwse schil heeft blijk gegeven van een grote opnamecapaciteit voor stijl- en schaalcontrasten. Ook met eigentijdse middelen kan een passende, rijke bijdrage aan het stadsbeeld worden geleverd. De bestaande hoge kwaliteit van architectuur en stadsbeeld is de maatstaf voor nieuwe invullingen. De keuze voor contrast als beeldmiddel moet altijd in het belang van een groter geheel zijn en goed gemotiveerd, zowel bij contrast met de omgeving, als bij contrast binnen de compositie van de nieuwbouw zelf. Bij uitbreiding of aanpassing van een bestaand gebouw moet het oorspronkelijke gebouwtype herkenbaar blijven. Reclame, naamborden, bedrijfslogo’s etc. mogen het gevelbeeld niet domineren en dienen in samenhang met de architectuur te zijn ontworpen. Bij de stadsuitbreidingen uit de 19e en vroeg 20e eeuw, zijn het gebruik en inrichting van het voorerf zeer bepalend voor de beeldkwaliteit van de stedelijke ruimte. De ruimte van gevel tot gevel wordt hier sterk als eenheid beleefd. De inrichting van het voorerf ondersteunt de beleving van de gevelwanden. Aan de architectuur gerelateerde elementen als luifel, stoep, kelderkoekoek, erfafscheiding in de vorm van een muurtje of spijlenhekwerk zijn dan ook van belang voor de kwaliteit van het straatbeeld. Een verantwoorde parkeeroplossing en aandacht voor de erfafscheiding en de inrichting van de buitenruimte maken nadrukkelijk deel uit van de toetsing.
Meer informatie: Stadsbeeldatlas 19de-eeuwse stadsuitleg ligt ter inzage bij het Open Huis. Toelichting bij aanwijzing rijksbeschermd stadsgezicht 19de-eeuwse stadsuitleg (www.nijmegen.nl)
Toelichting op enkele bouwsteencriteria A1 In de negentiende-eeuwse schil straalt de bebouwing een bepaalde eigenheid uit door karakter en originaliteit in de details, terwijl straten en blokken als geheel toch een sterke samenhang vertonen doordat geen van de gebouwen domineert. A2 De negentiende-eeuwse bebouwing is harmonieus als straatwand, maar kent op het schaalniveau van de geveldetaillering contrasten in kleur en materiaal. A3 De negentiende-eeuwse schil behoort tot de gaafste historische bebouwing van Nijmegen. Van nieuwbouw of wijzigingen in de bebouwing in deze bouwsteen wordt uiterste zorgvuldigheid en hoge architectonische kwaliteit verwacht. A6 In het bebouwingsbeeld van de negentiende-eeuwse schil is er een subtiel evenwicht tussen herhaling en afwisseling. Dit evenwicht mag door identieke herhalingen van bouwplannen niet worden verstoord. B1
Het patroon wordt bepaald door gesloten bouwblokken aan straten en pleinen met
duidelijke, maar gevarieerde straatwanden en hoekaccenten. Ook waar de bebouwing niet aaneengesloten is, is het onderscheid tussen de bebouwde zone en de openbare ruimte duidelijk. B4 Bij de vormgeving van de bebouwing in de negentiende-eeuwse schil is veelal gepoogd een zekere grandeur uit te stralen (met name aan straatzijde). Het is daarom van belang om functionele aspecten als opslag en afvoer van afval, parkeerinritten, laad- en loszone voorzieningen zeer zorgvuldig in te passen en vorm te geven, zodat deze het straatbeeld niet domineren. B5 Verticale geleding van gevelwanden, of parcellering, is uitgangspunt. Nieuwbouw in een gevelwand met veel decoratie of bijvoorbeeld dominante dakoverstekken hoeft zich niet per definitie van dezelfde middelen te bedienen, maar het ontwerp moet wel in die context overtuigen. C2 Het bouwplan wordt getoetst op de positie van de entree, de oriëntatie van gebruiksruimten in en om het gebouw, het onderscheid tussen voorkant en achterkant of de ‘alzijdigheid’. Bij gesloten bouwblokken is vooral de voorgevel bepalend, en deze dient dan ook als zodanig ontworpen te zijn. C3 De in dit gebied aanwezige beeldbepalende fraaie ijzeren hekken vormen de kwalitatieve maatstaf. C4 Parkeervoorzieningen en fietsbergingen in de voortuin zijn in beginsel niet toegestaan. Het voorerf dient overwegend als tuin ingericht te zijn. Zorgvuldige inpassing van inritten en toegangen is belangrijk, waarbij behoud van karakteristieke erfafscheidingen voorop staat.. D1 De functie van de gevel kan worden beschouwd de scheiding tussen de openbare ruimte van de straat en de particuliere ruimte binnen. Bij de bestaande bebouwing is de gevel vaak niet in eerste instantie de expressie van de functie of de constructie van het gebouw, maar dient deze juist om functie en constructie aan het gezicht vanaf de straat te onttrekken. E1 De gevel is opgebouwd in één hoofdmateriaal, bij voorkeur rode baksteen. Overige materialen en kleuren dienen ter accentuering van bijzondere onderdelen en ter verrijking van het beeld. D2 Verfijnde detaillering is een belangrijk kwaliteitsaspect van de bestaande bebouwing, en nieuwbouw wordt geacht daarbij aan te sluiten.
W1 tuindorp kenmerken Na de invoering van de Woningwet in 1901 kwamen vrij ruim opgezette, groene arbeiders- en middenstandswijken tot stand. De negentiende-eeuwse stadsuitleg was rond 1920 volledig ingevuld. De singels, de uitvalswegen waren hoofdzakelijk bebouwd met particuliere villa’s en herenhuizen en ten slotte ook de straten en zijstraten tussen deze uitvalswegen. De minder bedeelden waren achtergebleven in de sterk verdichte en overvolle oude stad met haar benauwde en onhygiënische woonomstandigheden. De Gezondheidscommissie hield een pleidooi voor de oprichting van een woningbouwvereniging ten behoeve van de bouw van arbeiderswoningen. Deze woningen moesten bij voorkeur worden gebouwd in Nijmegen-West, omdat de nieuwe industrie zich daar had gevestigd. Bovendien was de grondprijs er laag. Aldus werden grote concentraties arbeiderswoningen gebouwd in de westelijke wijken Waterkwartier, Willemskwartier, de Biezen en Wolfskuil. Ook werden complexmatige arbeiderswoningen gebouwd in de wijken Altrade en Hengstdal in Nijmegen-Oost. De verschillende Nijmeegse woningbouwverenigingen maakten vanaf 1915 voor het eerst gebruik van architecten bij de bouw van arbeiderswoningen. De architecten lieten zich met name inspireren door het concept van de Tuinstad. Dit concept werd voornamelijk toegepast in de stedelijke periferie en was gericht op een doelmatig, gevarieerd en kleinschalig beeld op de schaal van een dorp. Bepalend voor de architectonische vormgeving van de woningen en de stedenbouwkundige opzet van de wijk was het stedelijke ensemble. De eerder genoemde vooroorlogse wijken lagen toen aan de stadsrand, doch te dicht bij het stadscentrum om ze als volledig zelfvoorzienende eenheden op te zetten. Ze kregen een overzichtelijke en hiërarchische structuur met pleinen, rechte hoofdstraten en korte intieme woonstraten. Soms is sprake van een heus ‘tuinstadplein’: een centraal gelegen plein dat slechts van één of twee kanten toegankelijk is. De toegangen tot het plein en de wijk hebben dikwijls de vorm van een poortwoning die het geïsoleerde karakter van het tuindorp ten opzichte van de omliggende stad nog eens bevestigt. In het Waterkwartier werden in 1920 en 1921 rond het Maasplein 314 woningen gerealiseerd. Het meest omvangrijke woningbouwproject van de jaren twintig was het ontwerp voor het Willemskwartier in 1922, met het typische tuinstadplein, het Beetsplein. Authentieke tuindorparchitectuur wordt doorgaans gekenmerkt door zorgvuldige detaillering en een bescheiden ornamentiek, aansluitend op de kleine schaal van straat en woning. Gevels zijn nagenoeg geheel opgetrokken in baksteen met spaarzaam toegepaste accenten (bijvoorbeeld gemetselde banden en rollagen of omlijsting van de voordeur). De gevelwanden met hun doorgaande rooilijn vormen de stevige achtergrond waartegen de tuin tot uitdrukking komt en ze definiëren de straat- en pleinruimtes. Binnen de straat- en pleinruimtes hebben de verschillende elementen hun eigen vanzelfsprekende plaats. Daarbij zijn de duidelijke begrenzingen van groot belang: tussen gevelwand en tuin, tussen tuin en trottoir, tussen privé en openbaar. De erfafscheidingen (heggen, muurtjes) zijn als overgangs-
element tussen privé en openbaar essentieel voor het tuindorp. Bovendien zorgen ze voor de continuïteit in het straatbeeld. De hoogte is altijd zodanig dat vanuit het huis zicht op de straat mogelijk is. Zeer karakteristiek is de wijze waarop de stedenbouwkundige en architectonische samenhang vorm krijgt door toepassing van steeds dezelfde middelen. Het collectieve in de vormgeving van plattegrond, bebouwing en groenstructuur is daarmee van veel grotere betekenis dan het individuele. Daardoor is in het beeld de overeenkomst tussen afzonderlijke elementen altijd groter dan de verschillen. De kwalificatie tuindorp wordt gereserveerd voor tuindorpen die als ensemble ontworpen en herkenbaar zijn. Dat neemt niet weg dat Nijmegen allerlei stedelijke fragmenten met tuindorpachtige eigenschappen kent die het waard zijn om behouden te blijven. aandachtspunten De kernkwaliteiten van het tuindorp komen voort uit de op collectiviteit berustende samenhang. Bouwplannen dienen die samenhang te waarborgen. De architectonische eenheid van buurt tot detail geeft een sterk totaalbeeld, maar is kwetsbaar bij wijzigingen of nieuwbouwinvullingen. Naarmate de samenhang tussen stedenbouwkundig plan, architectuur, groen en openbare ruimte meer op elkaar inspelen, bestaat er een grotere kwetsbaarheid voor ruimtelijke ingrepen. De hiërarchie in de openbare ruimte met pleinen, straten en hofjes (met poorten) moet, waar nodig en mogelijk, door bouwplannen worden versterkt, maar mag in elk geval niet geschaad worden. De schaal van de voorgestelde ingreep is bepalend voor de middelen waarmee aangesloten wordt bij het tuindorpkarakter. Bij grotere plannen kan sprake zijn van een nieuwe ensemblewerking in de typologie van het tuindorp, terwijl kleine plannen zich voegen in een bestaand ensemble. Authentieke tuindorparchitectuur wordt doorgaans gekenmerkt door zorgvuldige detaillering en een bescheiden ornamentiek, aansluitend op de kleine schaal van straat en woning. Van aanpassingen en nieuwbouw in een tuindorp wordt minimaal een vergelijkbare kwaliteit verwacht op deze aspecten. De achterzijden van de woningblokken zijn voor het straatbeeld van belang voor zover ze zichtbaar zijn vanaf de straat. Bijzondere aandacht moet worden besteed aan erfafscheidingen tussen openbaar en privé. Meer informatie: * Stadsbeeldatlas Waterkwartier * Stadsbeeldatlas Willemskwartier * Stadsbeeldatlas Wolfskuil * Stadsbeeldatlas Spoorbuurt * Stadsbeeldatlas Bomenbuurt (www.nijmegen.nl)
Toelichting op enkele bouwsteencriteria A1 Tuindorpen worden door bescheiden bebouwing met eenvoudige decoratieve elementen gekenmerkt. A2 De architectonische eenheid van buurt tot detail geeft een sterk totaalbeeld waardoor het straatbeeld in tuindorpen zeer gevoelig is voor sterke contrasten. Nieuwe of gewijzigde gebouwen die de omgeving domineren door doelbewust afwijkende vormgeving zijn niet wenselijk. A6 In tuindorpen wordt gestreefd naar identieke toevoegingen aan de woningen, zoals dakkapellen, erkers en uitbouwen. B1 Tuindorpen laten duidelijke composities van straten, pleinen en bouwblokken zien, waarin elementen als symmetrie, poorten en hoven een rol spelen. B2 Tuindorparchitectuur kent veelal één bouwlaag met een kap waarin door middel van dakkapellen woonruimte is ondergebracht. Hogere bebouwing is gereserveerd voor locaties die een belangrijker rol spelen in het stedenbouwkundige patroon. B3 Gebouwen die afwijken van een bestaande rooilijn zijn in de bescheiden opzet van een tuindorp al snel te dominant. B4 Eenvoud is het devies: een voordeur en een woonfunctie aan de straat. C2 In het algemeen is er sprake van een voorgevel aan de straat. C3 In de tuindorpen hebben gemetselde tuinmuren in het algemeen de voorkeur. Behoud en herstel van oorspronkelijke erfafscheidingen versterkt het straatbeeld. C4 Vanwege de relatief kleine voortuinen heeft het parkeren in de voortuin voor de voorgevel al snel een negatieve invloed op het straatbeeld. Toegangen tot garages of parkeerplaatsen moeten zorgvuldig in het straatbeeld worden ingepast.
W2 tuinwijk kenmerken Vanaf de jaren dertig tot en met de jaren zestig kwamen in Nijmegen ruim opgezette uitbreidingswijken tot stand. Het begrip tuinwijk is een meer algemene benaming voor deze wijken en is minder strak afgebakend dan het begrip tuindorp. De tuinwijken zijn functioneel homogene woongebieden gebaseerd op traditionele blokverkavelingen. De bebouwing bestaat hoofzakelijk uit rijtjeswoningen die in gesloten bouwblokken (met open straathoeken), halfopen bouwblokken en hoven zijn georganiseerd. De woningen staan in een eenvoudig, rechthoekig stratenplan, waarin openbaar groen een belangrijke rol speelt. Knikken en verspringingen in het stratenpatroon voor variatie zorgen en ruimte bieden voor plantsoenen en dergelijke. In de regel zijn er geen doorgaande hoekoplossingen meer, wel is er sprake van accentuering van hoeken of andere belangrijke plekken in het straten patroon. Doorgaans is er een rangorde in het stratenplan: er zijn eenvoudige woonstraten en bredere profielen met een groene zone of een singel. Naast straten of blokken die als complex zijn gebouwd is er ook individuele bouw in de tuinwijken. Vaak zijn er groene zomen herkenbaar, waar duurdere vrijstaande woningen of 2-onder-1-kap-woningen staan. De woningen hebben veelal achter- en voortuinen. Door de open voortuinen met lage erfafscheidingen is er sprake van een getrapte overgang tussen openbaar- en privégebied. Parkeerplaatsen bevinden zich meestal gewoon langs de straten voor de woningen. Duurdere woningen hebben vaak een oprit, al dan niet met garage. Zowel door de opzet van de verkaveling als door de architectuur van de woningblokken is het onderscheid duidelijk tussen vooren achterkant, en tussen openbaar en privé. De architectuur in de tuinwijken heeft doorgaans een eenduidig karakter met een eenvoudige vormgeving en sobere materialen. De woningen zijn per rijtje of per buurt ontworpen met een hoofdmassa van één of twee lagen met kap. De daken staan vrijwel zonder uitzondering met de nok parallel aan de straat, soms met een verdraaiing op de hoek of een accent op een belangrijke plek in het stratenpatroon. De woningen kennen een duidelijk onderscheid tussen de voorgevel en de gesloten zijgevels. De gesloten zijgevels zijn door de open hoeken van de bouwblokken duidelijk zichtbaar. De verschijningsvorm van het gevelbeeld is die van het gesloten gemetselde vlak met grote en kleine gaten. Er zijn hoofdzakelijk rode dakpannen en rode baksteen toegepast; het hout is zowel in lichte als in donkere tinten geschilderd. De detaillering, materiaal- en kleurkeuze is sober, met uitzondering van een enkel gevelelement dat in zijn uitwerking meer aandacht heeft gekregen. De architectonische verbijzonderingen komen vaak in de verschillende blokken terug. Deze eenduidigheid in de verschijningsvorm van de bebouwing en erfscheidingen zorgt voor een sterke eenheid in het bebouwingsbeeld van de tuinwijken. De duurdere vrijstaande woningen zijn veelal herkenbaar aan de meer uitgewerkte detaillering van dakgoot, metselwerk en muuropeningen.
De architectuurstijlen van de tuinwijken zijn in het algemeen hoog gewaardeerd. Dit geldt niet alleen voor de woningen uit de jaren dertig. De Afrika en Bouwmeesterbuurt, een vroeg naoorlogse buurt in een decoratieve baksteenarchitectuur, is onlangs als beschermd stadsbeeld aangewezen. En ook de buurt Jeruzalem, gebouwd met het experimentele woningbouwsysteem Airey, is een bijzonder voorbeeld van een naoorlogse tuinwijk. Ook de eenvoudige, rustige en vrij groene woonmilieus in de tuinwijken genieten hoge waardering.
aandachtspunten In de tuinwijken vindt incidenteel privatisering van het corporatiebezit plaats. Als gevolg van die privatisering kunnen pandsgewijze verbouwingsingrepen worden uitgevoerd zoals dakkapellen, aan- en uitbouwen, wijziging van ramen en deuren, vervanging van heggen door hekken, enzovoort. De karakteristiek van het straatbeeld met identieke onderdelen per blok kan door dergelijke incidentele ernstig verstoord raken. Daar waar de bestaande architectuur een ensemblewerking heeft, moet deze worden gerespecteerd. Gebouwen dienen straatgericht te zijn. Dat wil zeggen dat de gevels die naar de straat gericht zijn raam- en/of deuropeningen hebben waarachter zich verblijfsruimten bevinden, met name op de begane grond. Er wordt aandacht gevraagd voor de erfafscheiding tussen openbare en privéruimte aan de straatzijden en in het bijzonder op straathoeken. In het algemeen moet de ruime opzet met groene profielen gewaarborgd blijven. Een bijzonder aandachtspunt vormt het parkeren. De meeste tuinwijken zijn niet berekend op het huidige autobezit, maar hebben een redelijke reserve. Wanneer veel bewoners de garage voor andere doelen gaan gebruiken of wanneer plaatselijk nieuwbouw wordt gepleegd, kan druk op de openbare ruimte ontstaan. Ook komt in verschillende tuinwijken grootschalige vervangende nieuwbouw voor, zoals bijvoorbeeld in het Willemskwartier. Gaat het daarbij om nieuwbouwwoningen, dan worden die - ten gevolge van de huidige eisen - vaak groter, hoger en dieper dan de bestaande. Dit vraagt om een zorgvuldige inpassing van bouwmassa’s en architectuur. Bij nieuwbouwplannen mag het parkeren de openbare ruimte niet te sterk belasten.
Meer informatie: Stadsbeeldatlas Heseveld (www.nijmegen.nl)
Toelichting op enkele bouwsteencriteria A1 In het algemeen worden tuinwijken gekenmerkt door betrekkelijk bescheiden architectuur en groen ingerichte straatprofielen. A6 In tuinwijken wordt in straten met gelijkvormige woningen gestreefd naar identieke toevoegingen aan de woningen, zoals dakkapellen, erkers en uitbouwen. In straten met individueel ontworpen woningen kan meer variatie worden toegestaan. B1 Het stedenbouwkundig patroon van tuinwijken bestaat uit eenvoudige stratenplannen, ruim opgezette en groen ingerichte profielen, en bijzondere oplossingen door middel van plantsoenen en afwijkende bouwvormen waar verschillende richtingen van straten op elkaar aansluiten. B2 In tuinwijken is rust en regelmaat zijn de standaard in het straatbeeld, waardoor een accent op de juiste plek gewenst kan zijn. B3 Gebouwen zijn veelal straatgericht. Dat wil zeggen dat de gevels die naar de straat gericht zijn raam- en/of deuropeningen hebben waarachter zich verblijfsruimten bevinden, met name op de begane grond. B4 Uitgangspunt is een voorkant naar de straat gericht waarbij bijzondere aandacht wordt gevraagd voor straathoeken en kopgevels. C1 De tuinwijken kennen per straat een regelmatige bebouwing met soortgelijke blokken of gebouwen. Bijgebouwen staan achterop het kavel. C3 In de tuinwijken hebben hagen of lage gemetselde tuinmuren de voorkeur. Behoud en herstel van oorspronkelijke erfafscheidingen versterkt het karakteristieke straatbeeld. C4 Voortuinen vormen een belangrijk deel van het straatbeeld in de tuinwijken. Parkeren in de voortuin voor de voorgevel heeft al snel een negatieve invloed op het straatbeeld, te meer wanneer oorspronkelijke erfafscheidingen hierdoor verdwijnen. Inritten mogen het straatbeeld niet verstoren. C5 Verwacht wordt dat het voor- en zijtuinen een positieve bijdrage leveren aan het groene straatbeeld.
W3 gemengde bebouwing kenmerken In en rondom historische kernen heeft in de loop der tijd een verdichting van de bebouwing plaatsgevonden. Omdat deze verdichting een langere periode besloeg, zijn uiteenlopende stedenbouwkundige en architectonische principes toegepast. Het resultaat hiervan is een gevarieerd bebouwingsbeeld met een rafelige stedenbouwkundige structuur. In de vooroorlogse periode werden er op veel plaatsen individuele bouwinitiatieven met verschillende functies ontwikkeld. Hierdoor zijn gebieden ontstaan die geen duidelijke en gelijkvormige verschijning hebben. De bestaande bebouwing en het stratenpatroon werden rondom deze gebieden uitgebreid en verder bebouwd, bijvoorbeeld in Nijmegen Oost. Karakteristiek is de menging van functie en van architectuur.
aandachtspunten Vanwege de grote verschillen tussen gebieden met gemengde bebouwing kunnen geen algemeen geldende aandachtspunten worden gegeven. Toetsingscriteria zullen dus per locatie of bouwblok worden toegepast aan de hand van de specifieke verschijningsvorm. Wanneer de menging een aangename variatie opgeleverd heeft, ligt het voor de hand deze te koesteren en verder te versterken. Wanneer het beeld juist door de menging rommelig en onaantrekkelijk is zal moeten worden gezocht naar middelen om een betere samenhang te bewerkstelligen Plannen worden getoetst op de kwaliteit van de compositie van bouwvolume en gevels op zichzelf en in samenhang met de omgeving. De kwaliteit van de bestaande bebouwing in de omgeving is daarbij niet de enige maatstaf. Bouwplannen passen in de schaal en ‘korrelgrootte’ van de omgeving. Vanngrijke plannen wordt verwacht dat ze een bijdrage leveren aan het versterken van de ruimtelijke structuur van het gebied. Bovendien wordt getoetst op de relatie van het voorgestelde gebouw en de privé buitenruimte met de openbare ruimte.
Toelichting op enkele bouwsteencriteria A6 In gebieden met gemengde bebouwing kunnen identieke bouwplannen een grotere samenhang teweeg brengen. Afhankelijk van het gebied kan dit wenselijk zijn. B1 Wanneer een duidelijk patroon ontbreekt kan uit het bouwplan een opvatting spreken over de mogelijkheid en wenselijkheid van het verwezenlijken van een stedenbouwkundig patroon of het bevestigen van het ontbreken ervan.
W4 naoorlogse bebouwing – wederopbouw in de binnenstad kenmerken Tijdens de Tweede Wereldoorlog leden veel steden grote schade. Nijmegen behoort tot een van de zwaarst getroffen steden van Nederland. De grootste schade leed de Nijmeegse binnenstad, maar ook andere delen lagen onder vuur. Vooral de centrale straten met de grootste en belangrijkste winkels en hotels waren getroffen. De wederopbouw van het centrum heeft plaatsgevonden op basis van het stedenbouwkundig plan van ingenieur Fokkinga waarin de behoefte aan historische identiteit samenging met de noodzaak tot vernieuwing. In plaats van gezochte nostalgie en geforceerde moderniteit, streefde Fokkinga naar een pragmatische overbrugging van deze botsende ideeën. Door het oprekken en stroomlijnen van straten en bouwblokken vond hij ruimte voor vernieuwing in de oude stadsplattegrond zonder deze rigoureus te verminken. Als ruimtelijke drager van het vernieuwde centrum introduceerde hij een groot plein op het snijpunt van twee kruisende verkeerswegen (Plein 1944). De nieuwe ruimtelijke structuur bestond uit vijf ingrediënten: een tunnel onder het spoor, twee nieuwe kruisende verkeerswegen, een groot centrumplein, grote bouwblokken met expeditiehoven en –straten en een op onderdelen gecorrigeerd bestaand assenkruis. De wederopbouw van het centrum heeft Nijmegen een nieuw gezicht gegeven. De oorlogsgaten zijn op verschillende wijzen ingevuld en daardoor zijn in de binnenstad de historische breuken goed zichtbaar. De panden in de winkelstraten vormen een bont geschakeerde verzameling van verschillende architectuurstijlen uit de wederopbouwperiode. De winkelstraten hebben daardoor een ongekende architectonische rijkdom. Aanvankelijk kregen veel winkels een traditionele uitstraling verwant aan de vormentaal van de Delftse School: een ambachtelijke, massieve en hiërarchisch geordende architectuur met bakstenen gevels, natuurstenen lijsten, houten ramen, smeedijzeren details, daklijsten en pannendaken. Later braken modernistische opvattingen door in de bouw. Dat heeft geresulteerd in een functioneel heldere, lichte en vrij indeelbare architectuur van beton, staal, glas en plaatmateriaal. Een duidelijke scheidslijn tussen modern en traditioneel bouwen bestond echter niet. Juist de gemengde bouwtrant – ook wel ‘shake hands architectuur’ genoemd – is kenmerkend voor de wederopbouwperiode. De meeste winkelpanden zijn in deze stijl ontworpen, waarbij kenmerken van het traditionalisme en het modernisme harmonieus zijn gecombineerd tot een voor de jaren vijftig eigentijds geheel. Het uitgangspunt bij het herstel van de winkelstraten was een pandsgewijze herbouw waardoor deze straten een maximale variëteit in compositie, kleur en materiaal kennen. De specifieke uitwerking van de details maakte elk pand uniek binnen de grote samenhang van het geheel. Het merendeel van de winkelpanden wordt gekenmerkt door een ‘klassieke’ drieledige gevelopbouw. Van beneden naar boven bestaat de gevel uit een zogenaamde voet, romp en kop. Deze drie onderdelen zijn vrijwel zonder uitzondering uitgevoerd in onderling contrasterende materialen en kleuren. De meeste andere gevels hebben een regelmatige indeling in vensterassen. Een verbijzondering van dit schema is de betonnen omlijsting die alle ramen
samenbindt tot een raamwerk op een bakstenen wand. Het kopstuk sluit het gebouw aan de bovenzijde af. De uitvoeringen variëren van een gesneden houten overstek in combinatie met betonnen kantelen, tot een kunstig gesmeed hekwerk of een strakke luifel van beton. Baksteen is toegepast in diverse soorten en tinten wat resulteert in een kleurrijk straatbeeld. De ambachtelijke uitstraling van het metselwerk brengt de gevels tot leven. De textuur, het metselverband en het voegwerk zijn telkens weer anders. Soms heeft de baksteen een verglaasde toplaag of is een gevel bekleed met natuursteen. Vrijwel elk winkelpand heeft een bescheiden detail of ornament dat zich onopvallend in de gevelcompositie voegt. Met eenvoudige middelen als een sierlijk gesmeed raamhek of een geperforeerde plaat voor het balkon is een aangenaam gevelbeeld gecreëerd. Vooral zijgevels op prominente zichtlocaties zijn versierd, bijvoorbeeld met gemetselde kruisjes of ingemetselde buizen. In de vroeg-naoorlogse architectuur werd volop ruimte gereserveerd voor reclame en kunst. Helaas is vrijwel alle originele gevelreclame uit de wederopbouwperiode verdwenen. Karakteristiek waren de uitingen met losse en open letters op de rand van het dak. Deze reclames spelen een belangrijke rol in de beleving van de wederopbouwarchitectuur. Door de vele reclames van onze tijd valt niet meteen op dat de winkels bijzonder rijk zijn aan ornamentiek. Al met al kan worden geconstateerd dat in de wederopbouwperiode met schaarse middelen toch een gevarieerd stadsbeeld is gerealiseerd. Zowel de openbare ruimte, als een aantal gebouwen uit de wederopbouwperiode is inmiddels opgeknapt of vervangen. De vernieuwing van hét wederopbouwplein van de binnenstad (Plein 1944) is nagenoeg afgerond. Bij de architectonische uitwerking van de nieuwbouw op en langs het plein is nadrukkelijk aansluiting gezocht bij de bestaande wederopbouwpanden. De waardering voor wederopbouwarchitectuur neemt sinds enkele jaren toe en steeds meer mensen worden zich bewust dat het een karakteristiek onderdeel van het Nijmeegse stadsbeeld vormt. In afgelopen jaren is een aantal wederopbouwmonumenten aangewezen. Het Wederopbouw gedeelte van het centrum is door het rijk in de visie Erfgoed en Ruimte aangemerkt als Nationaal Wederopbouwgebied. Daarom zal bij ruimtelijke ontwikkelingen de cultuurhistorische waarden van het gebied als uitgangspunt genomen moeten worden. aandachtspunten ‘Wederopbouw’ is geen stijl, maar een periode, grofweg te duiden van 1940 tot en met 1965. In de historische gebieden in de binnenstad is niet alle bebouwing ‘historisch’. Soms komt een individueel wederopbouwpand hierbinnen voor. Omgekeerd komt er binnen de wederopbouw gebieden in het
centrum bewaard gebleven historische bebouwing voor. De stedenbouwkundige structuur van de binnenstad en de daarbij behorende architectonische typologie is over het algemeen richtinggevend voor de plantoetsing, maar individuele panden (historisch of wederopbouw) worden aan de hand van betreffende bouwsteen beoordeeld. De wederopbouw heeft onmiskenbaar een historische laag aan de binnenstad toegevoegd, die niet genegeerd kan worden. Plannen zullen worden getoetst op de wijze waarop ze reageren op deze laag en/of op de confrontatie tussen de wederopbouwarchitectuur en de vooroorlogse bebouwing. Wijziging van wederopbouwpanden, zoals het vervangen van puien en kozijnen, zal met respect voor de architectonische kenmerken dienen te gebeuren. Meer informatie: Inventarisatie wederopbouw Nijmegen centrum
Toelichting op enkele bouwsteencriteria A1 Zoals in veel steden is het (historisch) centrum zeer bepalend voor het beeld dat inwoners en bezoekers hebben van de stad. Van nieuwbouw of wijzigingen in de bebouwing in de binnenstad een wordt uiterste zorgvuldigheid en hoge architectonische kwaliteit verwacht. A6 In het wederopbouwgebied in de binnenstad komen individuele gebouwen voor en ensembles. Bij ensembles wordt gestreefd naar identieke toevoegingen en wijzigingen, zoals veranderingen aan de gevel of kozijnwijzigingen.
W5 naoorlogse grootschalige uitbreidingen – stempelwijken kenmerken Rond 1960 werd er ten zuiden van Nijmegen een nieuwe schil van buitenwijken aan de stad toegevoegd: van het oosten naar het westen verrees grootschalige nieuwbouw in de wijken Brakkenstein, Grootstal, Hatert en Neerbosch-Oost. De wijken zijn wezenlijk verschillend van de vroegere nieuwbouwwijken. Behalve dat ze grootschalig zijn, liggen ze ook zover van het historisch centrum af, dat ze veel nadrukkelijker als een autonome wijk werden ontworpen. Vaak zijn ze ook omgeven door groene zones en een infrastructuur die een sterke ruimtelijke scheiding teweegbrengt. De wijken werden opgezet volgens de principes van ‘het nieuwe wonen’; zoals verwoord tijdens het Congres International d’Architecture Moderne (CIAM). In Nederland wordt ook gesproken van de ‘wijkgedachte’, refererend aan de ruimtelijke en sociale eenheid van een woonwijk met eigen voorzieningen. Bij dit modernistisch ideaal was ‘licht, lucht en ruimte’ het credo, als reactie op de benauwde en soms ongezonde traditionele woningbouw van voor de oorlog. De op de tekentafel uitgedachte scheiding van functies en rationele structuren konden zonder enig beletsel uitgevoerd worden, doordat bij deze nieuwe wijken geen rekening werd gehouden met de bestaande verkaveling. Dit heeft geresulteerd in wijken waarin een patroon van verschillende bouwblokken in een rechtlijnige compositie letterlijk is herhaald; de wijk is ‘gestempeld’. Het achterliggende idee bij de plaatsing en vormgeving van de (gestapelde) woningen was dat ze licht, lucht en ruimte in huis konden halen door hun oriëntatie op de zon en hun vrije positie in het groen. De laagbouw werd in repeterende ‘stempels’ over de wijk uitgespreid, afgewisseld met strategisch geplaatste accenten die als oriëntatiepunten dienden. In veel gevallen was dit oriëntatiepunt een kerk met een hoge toren, geplaatst in de karakteristieke groenstrook. Eventuele hoogbouw werd aan de rand van de wijk gesitueerd. De voorzieningen zijn veelal in centrale zones opgenomen. De bebouwing is eenvoudig: veel portiekflats, galerijflats, rijen eengezins- en seniorenwoningen. De combinatie van rijen senioren- en eengezinswoningen, portiekwoningen en etageflats moest plaats bieden aan bewoners uit verschillende lagen van de maatschappij en van verschillende leeftijden. Bebouwing, openbare ruimte en groen zijn in samenhang met elkaar ontworpen. Kenmerkend is dat de onderdelen van de openbare ruimte in elkaar overlopen; geheel omgrensde ruimten komen niet voor. De voortuinen hebben vaak geen erfafscheiding of een lage betonband als erfafscheiding. De nadruk ligt op het collectieve gebruik, er is verhoudingsgewijs weinig privéruimte aan de openbare wegzijden en voortuinen hebben een beperkte omvang. De wijken zijn op een goede bereikbaarheid per auto ontworpen met trottoirs langs de straten. Naast parkeren langs de straat is het parkeren ook geconcentreerd in geclusterde garageboxen en op parkeerpleintjes. Het straatbeeld van de stempelwijken wordt gekenmerkt door uniformiteit door toepassing van veel identieke rijen woningen en repetitie van identieke flats. De architectonische uitwerking
van de woningen verschilt per wijk of buurt afhankelijk van de periode waarin ze gerealiseerd zijn. Waar de woningen in de stempels in Brakkenstein nog een traditionalistische bouwtrant kennen, bestaan verschillende stempels in Grootstal en Hatert uit modernistische systeembouw. De architectonische vorm hiervan is in sterk beïnvloed door de geïndustrialiseerde bouwmethoden en nieuwe materialen. Door het toepassen van glas, gewapend beton, staal, bandvensters, lateien en gevelpanelen is de architectuur van de woningbouw in de stempelwijken veelal functioneel, rechtlijnig en zakelijk. De gevel is horizontaal verdeeld in borstweringen en gevelopeningen. De dakvorm verschilt per blok of per wijk. Veel wijken uit deze periode staan grote vernieuwingsoperaties te wachten of zijn inmiddels vernieuwd. De gebouwen en de openbare ruimte vertonen op sommige plekken slijtage. De woningen voldoen in veel gevallen niet meer aan hedendaagse eisen. De grote hoeveelheid groen heeft vaak een lage gebruikswaarde en wordt niet altijd even goed onderhouden. De bestaande beeldsamenhang is vaak ogenschijnlijk sterk, maar kan door nieuwe invullingen gemakkelijk zijn kracht verliezen, bijvoorbeeld door het gebruik van andere dakvormen of een ander gebiedsvreemd verkavelingstype. Binnen deze bouwsteen vallen ook de verspreid over de stad liggende kleinschalige invullingen en vernieuwingen die volgens de principes van wijkgedachte en ‘het nieuwe bouwen’ zijn gebouwd. aandachtspunten Het is van belang dat bouwplannen worden ontworpen vanuit een goed begrip van het grotere geheel. Dat geldt evenzeer voor grote als voor kleine bouwplannen. Daarbij is de bestaande architectonische kwaliteit niet a-priori maatgevend. De samenhang op verschillende schaalniveaus dient te worden gerespecteerd en waar nodig hersteld of versterkt. De rangschikking van gebouwen ten opzichte van elkaar is veelal een belangrijk kenmerk dat niet aangetast moet worden door nieuwbouw. Het gaat daarbij om de stempelverkavelingen en de zones met voorzieningen. Binnen de stempels zijn ritme, afwisseling, doorzichten naar (groene) binnenterreinen binnen een strakke ruimtelijke opzet belangrijk. Aantastingen daarvan zijn al snel storend. De keuze voor een contrasterende invulling wordt niet bij voorbaat uitgesloten, maar deze keuze moet aantoonbaar tot een duidelijke en sterke nieuwe samenhang leiden met de omgeving. De voorzieningenzones van deze wijken zijn als onderdeel van het integrale concept ontworpen en gebouwd. Bij ontwikkelingen, zoals woningbouw, in de groen- en voorzieningenzones dient de herkenbaarheid hiervan binnen de wijk gehandhaafd te blijven. Voor de aandachtspunten en criteria voor de voorzieningenzones wordt ook naar de bouwsteen V1 - Voorzieningen verwezen.
Bijzondere aandacht verdient de relatie tussen openbaar en privé. Daarbij gaat het om erfafscheidingen, maar ook om blokken met woningen waarvan de privé-zijde aan openbaargebied grenst.
Meer informatie: Quickscan Na-oorlogse wijken Toelichting op enkele bouwsteencriteria A1 De woongebouwen in de grootschalige stadsuitbreidingen volgens de C.I.A.M.-gedachte worden gekenmerkt door functionaliteit, eenvoud en herhaling. De bijzondere functies (zoals wijkcentra vormen soms een accent binnen de woongebieden. A6 In de stempelwijken wordt gestreefd naar identieke toevoegingen aan de woningen binnen de stempel. B1 Het stedenbouwkundig patroon van de stempelwijken wordt bepaald door een zogenaamde stempelstructuur. Dit zijn rechthoekige woonblokken in een open verkaveling die regelmatig worden herhaald, waarbij de ruimte tussen de gebouwen vaak openbaar toegankelijk is. Bij elk bouwplan is de vraag aan de orde in hoeverre recht gedaan kan worden aan dit patroon. B5 Zowel blokken met een horizontale geleding die de lengte van het blok benadrukt als blokken met een verticale geleding die de afzonderlijke woningen accentueert komen voor. C4 De stempels bestaan in deze wijken voornamelijk uit rijenwoningen met lange rechte rooilijnen en maar weinig verspringingen. Mede vanwege de relatief kleine voortuinen heeft het parkeren in de voortuin bij tussenwoningen al snel een negatieve invloed op het straatbeeld. D3 Kenmerkend is het gebruik van gewapend betonnen elementen (zoals balkons, lateien en luifels) in de gevelcompositie.
W6 naoorlogse grootschalige uitbreidingen – woonerven kenmerken In de jaren zeventig van de vorige eeuw was er veel kritiek op de stempel- en strokenbouw, die als zakelijk, vlak en monotoon werd gezien. Met name in grootschalig opgezette wijken met hoogbouwflats (bijvoorbeeld Hatert) werd de ‘menselijke maat’ gemist. Mede als reactie hierop ontstonden de woonerven. De woongebieden uit deze periode hebben een vertakte structuur. Vanaf de centrale, doorgaande hoofdweg lopen ontsluitingswegen de afzonderlijke woonbuurten in, veelal eindigend in doodlopende woonerven. De straten hebben vaak geknikte vormen met korte zichtlijnen en een hoge mate van beslotenheid als gevolg van een voortdurend verspringende rooilijn. Vanwege deze vertakte structuur worden deze wijken ook wel aangeduid als ‘bloemkoolwijken’. De wijken, maar ook de woonbuurten, zijn sterk naar binnen gekeerd. Het groen scheidt de verschillende woonbuurten en bestaat veelal uit een centrale groenzone die zich tussen de verschillende woonbuurten vertakt. Er is een veelheid aan overgangen van openbaar naar privé, bijvoorbeeld via de groenstrookjes en paden aan de straatkant. Paden lopen ook aan de achterzijde, waar grasvelden en speelplekken liggen. Doordat deze ruimtes in hoofdzaak vanuit de omringende panden worden benut, is een semi-openbare situatie ontstaan. De woningen zijn meestal geclusterd rondom de woonerven, waarbij een duidelijk onderscheid tussen voor- en achterkanten ontbreekt. De straatprofielen vaak ‘plat’: stoepen en rijweg liggen in één vlak. Straten, hoven en pleintjes lopen zo in elkaar over, het woonerf is informeel ingericht, de auto is te gast. Er is bij de vormgeving van woonbuurten en bebouwing nadrukkelijk gestreefd naar kleinschaligheid. Die kleinschaligheid manifesteert zich echter niet in afwisseling en verschil tussen panden zoals in het traditionele dorp; op de woonerven onderscheidt de individuele woning zich niet van de naastgelegene. In de woonbuurten komen veel verschillende woningtypen voor met veel variatie in de vormgeving van de woningen. Door per buurt kleine blokjes woningen (clusters) te mengen werd een monotoon straatbeeld voorkomen. Om dezelfde reden zijn lange, recht doorgaande straten tegengegaan. De geknikte wegen voorkomen lange zichtlijnen en zorgen voor een meer ‘intiem’ straatbeeld. Een groot aantal van de woningen is niet straatgericht, maar georiënteerd op de privétuin. De woningen hebben vrijwel steeds achtertuinen, afwisselend voortuinen of minieme groenstrookjes. Soms zijn schuurtjes en bergingen aan de straatzijde gesitueerd. Een zeer introverte woonvorm ontstaat als ook de keuken aan de voorzijde is gesitueerd en de woonkamer (tuinkamer) zich aan de achterzijde bevindt. De architectuur van de woningen is relatief ingetogen en sluit aan bij de mode van de jaren zeventig; donkere, quasi-ambachtelijke materialen en bruin hout, baksteen en donkere pannen. De in de jaren ’70 nagestreefde kleinschaligheid is bereikt met een niet-hiërarchische gevel- en dakopbouw: muur- en dakvlakken worden steeds gebroken. Daarnaast is afwisseling in kapvormen ingezet (plat, schuin, schuin met plat) binnen een rij of blokje en zijn korte en langere dakvlakken toegepast. De panden zijn doorgaans opgetrokken in metselwerk, met
beton voor lateien en consoles; de daken zijn gedekt met pannen. Bij hoekoplossingen is vaak gebruik gemaakt van blinde kopgevels. De waarde van deze wijken schuilt voornamelijk in de stedenbouwkundige opzet; de ruime groenstructuren bepalen het beeld van de woonerf-wijken. Ook de kleine schaal van de bebouwing en de variatie zijn aantrekkelijk. Waar schuren voor het huis zijn geplaatst, ontstaan soms rommelige situaties. Het zicht op de achtertuinen (met name de schuttingen) kan een negatieve invloed hebben op de kwaliteit van het openbaar gebied. In grotere wijken ontbreken veelal visueel-ruimtelijke aanknopingspunten voor de oriëntatie. Nijmeegse voorbeelden van woonerf-wijken zijn de Weezenhof, Zwanenveld, Tolhuis en grote delen van Lindenholt.
aandachtspunten Bij handhaving van de stedenbouwkundige en architectonische hoofdlijnen kan er in de meeste gevallen veel ruimte worden gegeven voor verandering en dynamiek. Anderzijds is het juist de labyrintische stedenbouwkundige structuur die deze wijken de bijnaam ‘bloemkoolstedenbouw’ heeft gegeven. Wanneer deze structuur wordt veranderd, is de kans op visuele chaos niet ondenkbeeldig en dit is ongewenst. Er is sprake van clusters met weliswaar variaties in het gevelbeeld, sprongen in de rooilijn en wisselende oriëntatie, maar toch een duidelijke interne architectonische samenhang. Die samenhang mag niet worden genegeerd. Uitbreidingen aan de straatzijde van de woningen mogen de samenhang binnen het bebouwingsbeeld niet verstoren. De overgang privé-openbaar vraagt aandacht. Behoud van groene bossages is van belang, om te voorkomen dat gesloten en weinig aantrekkelijke achtererfafscheidingen zich opdringen aan de openbare weg. De voorzieningenzones van deze wijken zijn als onderdeel van het integrale concept ontworpen. Veel van deze voorzieningenclusters zijn vernieuwd of aan vernieuwing toe. Voor de aandachtspunten en criteria wordt ook naar de bouwsteen V1 - Voorzieningen verwezen.
Toelichting op enkele bouwsteencriteria A1 De typische jaren zeventig architectuur is gebaseerd op (zoveel mogelijk) variaties op een (beperkt aantal) eenvoudige thema’s. A2 Harmonie wordt in deze bouwsteen vooral bereikt door toepassing van een betrekkelijk beperkt palet van materialen en kleuren. B1 Het stedenbouwkundig patroon is gebaseerd op boomvormige ontsluitingsstructuren van doodlopende straten vanaf een verzamelroute,
waaraan de woningen in clusters rondom woonerven zijn gebouwd. Geknikte straten met verspringende rooilijnen en bebouwingen (zoals bergingen en garages) voor de rooilijn komen veelvuldig voor. B3 De bouwsteen wordt gekenmerkt door een complexiteit die onder meer bereikt is door variatie in massaopbouw, dakvormen en nokrichtingen, waarbij een duidelijke hiërarchie vaak ontbreekt. E1 Aanbevolen wordt één gevelmateriaal te kiezen voor het gevelvlak, en voor bijzondere elementen afwijkende materialen te gebruiken.
W7 stadsvernieuwing en inbreidingslocaties kenmerken Inbreidingslocaties zijn bebouwd binnen bestaande stedelijke gebieden waar grond is vrijgekomen door verlies van functie (veelal oude bedrijvigheid, ziekenhuizen en ook vernieuwing binnen de na-oorlogse woningbouw). Deze plekken verschillen van karakter en kwaliteit al naar gelang de tijd waarin ze bebouwd zijn. In de jaren zeventig en tachtig gaat het meestal om sanering en stadsvernieuwing. Oude buurten en industrie werd gesloopt en in de binnenstad verrees sociale woningbouw binnen het bestaande stratenpatroon. De Nijmeegse benedenstad is hier een goed voorbeeld van. Opvallend is dat daarbij de gelegenheid om in die jaren een typisch stedelijke functiemix te realiseren nauwelijks is benut. Op locaties buiten de binnenstad staan vaak betrekkelijk grove appartementenblokken, die architectonisch en stedenbouwkundig slecht aansluiten bij de omgeving die niet herontwikkeld is. In de decennia na de jaren zeventig zijn dergelijke locaties ook wel ‘marktconform’ herontwikkeld, onder invloed van een doelbewuste privatisering van de woningbouw. Ze kregen in die periode een duidelijk imago, dat onder andere naar voren komt in een uitgesproken architectuur. In reactie op de monotone architectuur van de naoorlogse woningbouw heeft de nieuwe woonbebouwing een frisse en gevarieerde uitstraling. In de verkavelingsopzet wordt weer gestreefd naar een helder onderscheid tussen openbaar en privé. Enkele inbreidingen in historische dorpsgebieden zijn als hofjes op binnengebieden ontwikkeld. De inrichting van de openbare ruimte is veelal met zorg ontwikkeld. Afhankelijk van de ligging en de omvang van de locatie en van de kwaliteit van de aansluitingen op de bestaande stedelijke context komen deze inbreidingen soms over als fragmenten.
aandachtspunten Het fragmentachtige karakter van deze projecten zal op termijn moeten vervagen of goed en vanzelfsprekend aansluiten op de omgeving, zodat ze integraal in het bebouwingspatroon van de stad worden opgenomen. Voorgestelde aanpassingen en nieuwbouw zullen daaraan moeten bijdragen. Dat betekent dat wordt gerefereerd aan de kwaliteiten van de inbreidingslocatie zelf, maar ook aan die van aangrenzende bouwstenen. Er zijn inbreidingen waar de stedenbouwkundige aansluiting bij de omgeving gebrekkig is, terwijl in andere gevallen de architectuur of de functionele invulling onvoldoende aansluit. Elke inbreidingslocatie wordt op haar eigen merites beoordeeld. Plannen worden getoetst op de korrelgrootte, geleding van gevelwanden, de uitstraling van de begane grondverdieping, de contrastwerking en de ensemblevorming versus de aansluiting bij de omgeving. Het interessante van een inbreidingslocatie is dat er vaak nog elementen en of structuren aanwezig zijn van het verleden. De kwaliteit van een inbreidingsplan waarin deze aanwezige relicten of structuren worden gebruikt in de nieuwe opzet is vaak groter dan wanneer alle historische sporen worden genegeerd.
Toelichting op enkele bouwsteencriteria A1 Veel van de vroegere inbreidingen en stadsvernieuwingen zijn grof van vorm en met weinig respect voor de omgeving gerealiseerd. Het verbeteren hiervan kan alleen door een combinatie van stedenbouwkundige en architectonische ingrepen. A2 Vooral bij inbreidingen waar de aansluiting met de omgeving onvoldoende is, is de vraag waarmee het ontwerp harmonieert of contrasteert belangrijk. A6 Bij inbreidingen en stadsvernieuwingsprojecten wordt per cluster of straat gestreefd naar identieke toevoegingen aan de woningen, zoals dakkapellen, erkers en uitbouwen. B1 Aan zowel het patroon van de bestaande situatie als dat van het oorspronkelijke stedenbouwkundig ontwerp moet recht gedaan moet worden. Het aanhelen van een patroon of het ontwerpen van aansluitingen tussen verschillende patronen is bij inbreidingslocaties vaak wezenlijk onderdeel van de ontwerpopgave. B5 Bij inbreidingslocaties is het van belang zowel de vormgeving van de bebouwing op de inbreidingslocatie zelf als die van de bebouwing in de directe omgeving te betrekken. E1 Materiaal- en kleurgebruik kunnen worden ingezet voor het ‘aanhelende’ effect van het bouwplan.
W8 woongebieden en stedelijke verdichtingen vanaf 1990 kenmerken Aan het einde van de jaren tachtig vond opnieuw een omslag plaats in stedenbouw en architectuur. De woonerven werden ervaren als onoverzichtelijk en als teveel een exponent van enkel het scheppen van woonmilieus zonder al te veel architectonische vormgeving. De ontwerpaandacht verschoof naar de vormgevende aspecten, zowel wat betreft structuur en bebouwing, als wat betreft openbare ruimte en groen. Hiërarchie in de structuur, het onderscheid openbaar-privé en de uitstraling van het materiaal kregen weer veel aandacht. Daarnaast werd het ‘reageren’ op de plek weer belangrijk: het omgaan met het pre-stedelijke landschap of de eerdere functie van een plek. Het ‘duurzaam bouwen’ kwam op. Vaak is er, onder sterke gemeentelijke regie, sprake van een gefaseerde planvorming die gericht is op het bereiken van vooraf gestelde kwaliteitsdoelen. In vergelijking met de jaren zeventig zijn de bouwstromen gering. De ontwerpen hebben vrijwel steeds een duidelijk, vaak interdisciplinair, ontwerphandschrift: architectuur, stedenbouw en landschapsarchitectuur. Er is veel aandacht voor het ontwerp van de openbare ruimte. In de verkavelingsopzet is gestreefd naar een helder onderscheid tussen openbaar en privé. De wijken kennen een monofunctioneel karakter waarbij het wonen centraal staat. Door de grootschalige projectontwikkeling zit er vaak weinig flexibiliteit in de stedenbouwkundige opzet van de wijken. Ze zijn vaak geheel ‘uit-ontworpen’ en er is weinig ruimte voor vernieuwing of voor spontane, tijdelijke initiatieven. In stedenbouwkundige zin varieert het type van tuindorpachtig en gestapelde bouw tot hoogbouw. Klassieke thema’s uit de geschiedenis van de stedenbouw zoals crescents (halve cirkels), symmetrie en straalvormig gegroepeerde straten vormen de inspiratie voor de nieuwe wijken. Het resultaat is een veelkleurig palet: laag- en hoogbouw, hoge en lage dichtheden, rechte en gebogen straatwanden, stenige en groene buitenruimten, vrijstaande huizen en rijtjeshuizen, winkelcentra, schoolgebouwen en gebouwen voor ouderenhuisvesting in strakke en speelse, ingetogen en uitbundige architectuur. Veelal werd bij de ontwikkeling van deze gebieden gebruik gemaakt van gedetailleerde beeldkwaliteitplannen, al dan niet gebaseerd op een bepaalde stijl of thema.. De architectuur is uitgesproken en expressief, de stijl varieert van neomodernistisch tot retro-jaren dertig. Binnen een wijk zijn de verschillende bouwfasen aan de architectonische vorm van de bebouwing te herkennen. De materialisering is divers, in de architectuur vaak veel gevarieerder en rijker dan in de voorgaande perioden. Verschillende kleuren metselwerk zijn toegepast, er is gebruik gemaakt van hout baksteen en andere materialen. De materialen en het verschil in behandeling zijn vaak ingezet om bouwdelen van elkaar te onderscheiden. Na de jaren negentig ontstaat in Nijmegen een nieuw soort stedelijke vernieuwing die zeer veel waardering oogst. Binnenstedelijke invullingen als Dobbelman, de Hessenberg, de Limos en de Jozefhof geven het wonen in de stad nieuw elan. De stedenbouw en de architectuur,
die zich naadloos voegt in de bestaande stad en toch een geheel eigen identiteit heeft, wordt wel eens de nieuwe Nijmeegse traditie genoemd. Vooral de architectuur en de openbare ruimte zijn op zeer zorgvuldige en eigentijdse wijze ingevuld. Bij de ontwikkeling van de gebieden is veel aandacht besteed aan een op de plek afgestemde stedenbouwkundige inpassing en een herkenbaar ‘eigen’ architectonische uitstraling. Het verleden van de plek is hier steeds een inspiratiebron voor de ontwerpers geweest.
aandachtspunten Het beeldkwaliteitsbeleid is erop gericht de aanwezige kwaliteiten en vooral de samenhang tussen de verschillende onderdelen te bewaken. De stijl van de wijk of het complex is het uitgangspunt. Vaak is er een hoog ambitieniveau waarvoor de eisen al bij de planvorming zijn vastgelegd, bijvoorbeeld in een beeldkwaliteitplan. Een bestaand beeldkwaliteitplan is richtinggevend voor de toetsingscriteria. Wanneer geen beeldkwaliteitplan voorhanden is en de sneltoetscriteria niet volstaan, wordt gerefereerd aan de bestaande architectuur van het aan te passen gebouw en de bebouwing in de directe omgeving. Aansluiting in kleur- en materiaalgebruik wordt aanbevolen. Een bestaande ensemblewerking mag niet worden geschaad. Er dient aandacht te zijn voor erfafscheidingen, overgangen tussen openbaar en privé en voor de parkeeroplossing.
Toelichting op enkele bouwsteencriteria A1 Sommige woongebieden uit deze periode worden gekenmerkt door een overdaad aan beeldmiddelen. Bij inbreidingen vanaf de jaren negentig is veel aandacht besteed aan een op de plek afgestemde stedenbouwkundige inpassing en een herkenbaar ‘eigen’ architectonische uitstraling, veelal geïnspireerd door het verleden van de plek. A6 Vaak zijn optionele uitbreidingen al mee-ontworpen met het oorspronkelijke bouwplan voor de woningen. B1 Stedenbouwkundige patronen op basis van geometrische figuren met gebogen lijnen en symmetrieassen zijn gebruikelijk, evenals verwijzingen en metaforen. Het stratenplan is doorgaans traditioneel. Dat wil zeggen een netwerk van autostraten waaraan de woningen en woonblokken gebouwd zijn, met voor- en achtertuin. Hier en daar komen clusters in een bijzondere verkavelingsvorm voor. B3 De geometrische opzet laat niet gemakkelijk uitzonderingen toe.
V1 Voorzieningen en stedelijke knooppunten kenmerken Voorzieningen Vanaf de periode na de Tweede Wereldoorlog werd functiescheiding steeds meer als stedenbouwkundig en planologisch principe gehanteerd. Er ontstonden niet alleen monofunctionele woongebieden, maar ook zones die exclusief voor voorzieningen werden gereserveerd, al dan niet als onderdeel van een woonwijk. In wijkcentra werden winkels gecombineerd met sociaal-maatschappelijke en culturele voorzieningen, zodat er min of meer zelfstandig functionerende wijken ontstonden met een eigen centrum. De doelbewust gecreëerde scheiding tussen het wonen en de verschillende voorzieningen leidde tot meer verkeer tussen de verschillende functies. De planners en ontwerpers van de jaren zestig zagen in dat het autoverkeer meer ruimte nodig zou hebben en ze zorgden voor centraal gelegen en goed ontsloten voorzieningenclusters. Daardoor zijn veel van deze clusters in een soort ruimtelijk isolement komen te liggen, als eilanden te midden van de wegenstructuur. Bovendien leidde functiescheiding tot een betrekkelijk extensief ruimtegebruik: de winkels en scholen bestaan vaak uit één laag en er zijn zelden andere functies boven gesitueerd. Niet zelden zijn de winkelcentra en scholenclusters uit de jaren zestig van de vorige eeuw introvert ontworpen, waarbij ze zich vooral met achterkanten, parkeerterreinen en laad- en loszones aan de omgeving presenteren. Vanwege de grote verschillen in functie is het beeld van de voorzieningenzones en –clusters zeer gevarieerd. Als definitie wordt gehanteerd: een samenhangend geheel van meerdere gebouwen met een maatschappelijke en/of winkelfunctie, inclusief de buitenruimte tussen en om deze gebouwen. Enkele groepen voorzieningen met gemeenschappelijke kenmerken zijn: winkelcentra, scholenclusters, zorgvoorzieningen. Er zijn weinig specifieke uiterlijke kenmerken te noemen die voor alle leden van deze familie gelden. De oorspronkelijke onderlinge samenhang in vormgeving van de bebouwing binnen een cluster is door de jaren heen minder herkenbaar geworden door veranderende gebruikspatronen, aanpassingen en vernieuwingen. Veel voorzieningengebieden uit de jaren zestig en zeventig hebben inmiddels in het kader van de stedelijke vernieuwing een forse herstructurering ondergaan waarbij gestreefd is naar functiemenging, verlevendiging en intensivering van het ruimtegebruik. Stedelijke knooppunten Knooppunten zijn gebieden waar verschillende functies op één plek compact zijn samengebracht in combinatie met een vervoersknooppunt (waar trein- en busstation, auto en fietsverkeer samenkomen). Er is dus sprake van zowel een ruimtelijk als een functioneel knooppunt. De knooppunten hebben betekenis op de schaal van de regio, de stad en de omliggende wijken. Sommige knooppunten in Nijmegen bestaan al lange tijd (Centraal Station en omgeving, Brabantse Poort met station en winkelcentrum), maar verkeren in een vrijwel constante staat van transformatie. Andere knopen zijn meer recent en nog volop in ontwikkeling (knoop Heyendaal, knoop Lent en knoop Winkelsteeg). Karakteristiek voor knooppunten is de stapeling en verknoping van functies, het publiekstrekkend karakter en de hoge dynamiek. De
knooppunten bestaan vaak uit naast of tegen elkaar geplaatste, eigenzinnig vormgegeven gebouwen, die een beperkte onderlinge relatie hebben. De inrichting op maaiveld niveau, de gebouwplinten en de openbare ruimte, vormt veelal de bindende factor. De ‘knoop’ laat zich in verschillende gedaantes zien: in het interieur, in de ruimte tussen de gebouwen of soms in het complex als geheel op grotere afstand. Stedelijke knooppunten hebben altijd een hoge dynamiek; er wordt veel verbouwd, uitgebreid en aangepast. De dynamiek heeft zowel betrekking op grootschalige uitbreidingen en verdichtingen, als op aanpassingen op lager schaalniveau, bijvoorbeeld wisseling van functies, aanpassing van inrichting, winkelpuien en reclame. Stedelijke knooppunten trekken veel bezoekers (zowel van binnen als van buiten de stad) en zijn erg belangrijk voor het imago van de stad. Ze herbergen voorzieningen die op stedelijk en regionaal niveau van belang zijn. De stedenbouwkundige en architectonische kwaliteit moet daarmee in overeenstemming zijn. Uitdaging is uiteraard de complexen functioneel en architectonisch een vorm te geven die recht doet aan het bij uitstek publieke karakter.
aandachtspunten Belangrijk is te onderkennen hoe het voorzieningencluster of het stedelijke knooppunt zich als geheel in de omgeving manifesteert: is het als apart gebied herkenbaar of is het verweven met de omgeving? De compositie van het complex als geheel stelt eisen aan de ontwerpen van afzonderlijke gebouwen en onderdelen van gebouwen in dat geheel. De publieke functie en het openbare karakter zijn belangrijke aspecten bij het ontwerpen. Daarbij moet gedacht worden aan de relatie van het gebouw met de openbare ruimte, de uitstraling op het begane-grondniveau, het uitnodigende karakter van de entree en de mogelijkheid om grotere groepen bezoekers te accommoderen. Bij de inrichting van openbare ruimte zelf moet rekening gehouden worden met de verschillende verkeerssoorten: voetgangers en fietsers stellen andere eisen dan automobilisten. Naast bereikbaarheid is de verblijfskwaliteit belangrijk. Met name bij winkelcentra speelt het laden en lossen van grote vrachtwagens een belangrijke rol. Er mag geen sprake zijn van achterzijden met een evident lagere kwaliteit dan voorgevels of winkelfronten die naar de openbare ruimte gericht zijn. Naar de openbare weg gerichte blinde gevels zijn niet acceptabel. Voor winkelcentra moet reclame apart genoemd worden. Reclame-uitingen op en aan gebouwen moeten in samenhang met het gebouw en met het winkelcentrum als geheel ontworpen en gepresenteerd worden. Reclame wordt
beoordeeld in de context van de openbare ruimte en niet alleen in de context van het gevelbeeld van het betreffende gebouw.
Toelichting op enkele bouwsteencriteria A1 De stedelijke knooppunten en de voorzieningcentra nemen een bijzondere positie in, zowel in het functioneren van de stad als in het stadsbeeld. Van nieuwbouw of wijzigingen in de bebouwing wordt uiterste zorgvuldigheid en hoge architectonische kwaliteit verwacht. A4 De gemeente streeft naar stedelijke knooppunten en voorzieningcentra met een eigen onderscheidend karakter. De vormgeving van een bouwplan binnen een stedelijk knooppunt of voorzieningencentrum moet hier aan bijdragen. Ook de inrichting van de buitenruimte (zowel de openbare als de private) moet bijdragen aan stedelijke knooppunten en voorzieningcentra met een eigen onderscheidend karakter. Verwacht wordt dat buitenruimte en gebouw(en) in samenhang zijn ontworpen. A6 In voorzieningenclusters die als eenheid zijn ontwerpen (bijvoorbeeld winkelcentra) wordt gestreefd naar identieke gevelwijzigingen of toevoegingen als reclame en zonweringen.
B1 werkgebieden (industrie, bedrijven, kantoren) kenmerken Nijmegen is nooit een typische industriestad geweest. Door de relatief late slechting van de wallen – vanaf 1876 – is de eerste fase van de industrialisatie aan de stad voorbijgegaan. De politiek van de gemeentelijke overheid was er vooral op gericht Nijmegen te maken tot luxe woonstad. Nijmeegse industriearbeiders werkten voor 1940 dan ook vooral buiten de stad in de vele steenfabrieken langs de Waal of zelfs in Duitsland. De eerste industriële bedrijven vestigden zich in de benedenstad. Het waren doorgaans kleine of middelgrote bedrijven, zoals sigarenfabriek Dassen en Co. en de zeepfabriek Dobbelman. Al in 1918 werd het besluit genomen tot de aanleg van een nieuwe haven met industrieterrein bij het Maas-Waalkanaal, maar pas in 1927 werd het kanaal geopend en de haven met het beoogde industrieterrein kwam zelfs pas in 1949 tot stand. Aan het eind van de jaren vijftig werd iets zuidelijker aan het Maas-Waalkanaal, tussen de spoorlijn en de nieuwe Dukenburgseweg een nieuw industriegebied ingericht waar onder andere Philips zich vestigde (Winkelsteeg). Pas in de jaren tachtig vond er daarna weer een nieuwe opleving plaats. Het transport over de weg dicteerde in die tijd de inrichting van moderne bedrijfscomplexen langs autowegen (Westkanaaldijk, Kerkenbosch, Bijsterhuizen). De industriegebieden in de kanaalhavens, Winkelsteeg en Westkanaaldijk zijn begin van deze eeuw gerevitaliseerd. De komst van de nieuwe brug over de Waal verbetert de bereikbaarheid van die gebieden aanzienlijk en is aanleiding om naastgelegen bedrijventerrein (Mercuriuspark) te herstructureren. De huidige ontwikkeling van werkgebieden in Nijmegen betreft de geleidelijke transformatie van de laatste industriële restanten langs de Waal en de ontwikkeling van Novio Tech Campus. Belangrijk is te onderkennen dat onder de term werkgebieden verschillende typen vallen met elk een ander ruimtelijk beeld. Industriegebieden Kenmerkend voor de industriegebieden is dat de vormgeving van de bebouwing en bouwwerken vanuit functie en techniek is ontstaan en deze daardoor een vanzelfsprekend industrieel karakter hebben. Het productieproces staat in deze gebieden voorop en er is steeds een duidelijke relatie met de hoofdinfrastructuur van water, weg en vroeger ook het spoor. De terreininrichtingen en erfscheidingen zijn functioneel en vanuit hun doel ontworpen. Naast de karakteristieke industriële bebouwing (zoals bijvoorbeeld de energiecentrale) bepalen de technische installaties (silo’s, transportbanden en kranen) en de opslag van grondstoffen en eindproducten het beeld van de industrieterreinen. Bedrijventerreinen De stedenbouwkundige en architectonische kwaliteit van bedrijventerreinen ligt veelal in de structuur en in de inrichting van het openbaar gebied. Bij bedrijventerreinen is de hiërarchie (primair – secundair) in de plattegrond herkenbaar. De bebouwing ondersteunt in de beste gevallen de structuur met eenduidige, losstaande volumes in een doorgaande rooilijn. Door de duidelijke begrenzing van gebouwen en de aanwezigheid van tussenruimten blijft er ‘lucht’ in
de compositie als geheel. Met name aan de randen van de bedrijventerreinen hebben de gebouwen een representatieve gevel naar de weg toe. Naarmate het accent verschuift van productie naar verkoop heeft de overige bebouwing ook een meer representatieve uitstraling. Bij recente bedrijventerreinen is veelal nadrukkelijk aandacht geschonken aan het ontwerp van de buitenruimte. Openbare ruimte en groen zijn niet puur functioneel opgevat, maar als omgeving die de representativiteit van de bedrijven moet ondersteunen en waarin het aangenaam werken moet zijn. Bedrijventerrein Bijsterhuizen is een voorbeeld van een bedrijventerrein dat zich in de markt profileert met een kwalitatief hoogwaardige uiterlijk. Bij ontwikkeling van dit terrein zijn ruimtelijke richtlijnen opgesteld en is de individuele planvorming begeleid door een architectuurcommissie. Een aantal malen overstijgt de architectuur die van ‘gewone’ bedrijfsbebouwing en krijgt een gebied daardoor een bijna stedelijke kwaliteit. Nabij het nieuwe treinstation de Goffert wordt een technologisch bedrijvenpark ontwikkeld (de Novio Tech Campus). Waar de reeds gerealiseerde gebouwen FiftyTwoDegrees en de chipfabriek herkenbare landmarks vormen heeft het gehele gebied de potentie om bij te dragen aan het imago van Nijmegen als een dynamische, innovatieve kennisstad. Kantoorlocaties Nijmegen kent geen grootschalig ontwikkelde kantoorlocaties. Er is dan ook geen sprake van ensembles, maar individueel ontworpen objecten die soms vanwege hun positie (aan een verkeersplein of in een straatwand) een relatie met elkaar aangaan. In de Brabantse Poort, langs de singels en het Keizer Karelplein is een herkenbare concentratie aanwezig en ook in de nabijheid van het centraal station bevinden zich enkele kantoren. Werkgebieden zijn continu aan verandering onderhevig, vanwege bedrijfsverplaatsingen, veranderende productieprocessen, veranderende eigenaars. Op veel bedrijventerreinen is bovendien sprake van intensivering en functieverandering.
aandachtspunten Vanwege het zeer veelzijdige karakter van de verschillende bedrijvigheid (zware industrie, bedrijven, kantoren) kunnen er alleen algemeen geldende criteria worden gegeven. Toetsingscriteria zullen per gebied geïnterpreteerd moeten worden. De parkeeroplossing is een aandachtspunt, maar de gevraagde oplossing kan sterk verschillen naar gelang de dichtheid en de
verhouding tussen bedrijven en kantoren. Openbare ruimte waarvan het beeld wordt bepaald door geparkeerde auto’s is in het algemeen ongewenst. Het gebouw wordt met name beoordeeld op de uitstraling naar de openbare ruimte. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen meer representatieve zones, zoals zichtlocaties langs hoofdwegen, en minder prominente zones. Uitgangspunt is dat utilitaire gebouwen met een eenvoudige opzet en sobere materialen esthetisch verantwoord kunnen worden ontworpen en in een goede kwaliteit kunnen worden gebouwd. Er wordt getoetst op de inpassing van zones voor laden, lossen en opslag. De gebouwen dienen op de openbare weg te zijn georiënteerd met de entree en/of verblijfsruimten of met ruimten die een positieve bijdrage leveren aan het straatbeeld. Dit kan bijvoorbeeld door te laten zien wat er in het gebouw gebeurt. Naamsaanduidingen dienen in samenhang met de architectuur van het gebouw te worden ontworpen.
Toelichting op enkele bouwsteencriteria A1 Elk type bedrijf kent een eigen esthetiek. Het utilitaire karakter van een bedrijf hoeft geen belemmering te vormen voor een goede vormgeving en zorgvuldige inpassing in de omgeving. Bedrijfsgebouwen met een zogenaamd representatief front en daarachter een kwalitatief onvolwaardig gebouw worden niet geaccepteerd. B1 De omvang van bedrijfscomplexen en –gebouwen kan zo groot zijn dat de omgeving erdoor gedomineerd wordt. De wenselijkheid daarvan dient te worden aangetoond door middel van een stedenbouwkundig/landschappelijk ontwerp, dat ingaat op aspecten als openheid van het landschap, zichtlijnen, schaal en maat van gebouwen ten opzichte van de buitenruimte en ten opzichte van elkaar. B4 Bedrijfsbebouwing heeft een oriëntatie op de straat. Bij grootschalige gebouwvolumes kunnen showrooms, ontvangstruimten, kantoorruimten, kantines en dergelijke aan straatzijde een representatief accent vormen. gepositioneerd. B5 In werkgebieden wordt gestreefd naar een samenhangende inrichting van de openbare ruimte. Toevoegingen als bewegwijzering en reclameborden mogen deze samenhang niet verstoren. C1 De vormgeving en plaatsing van technische installaties, waterreservoirs, hekken, opslagruimte etc. wordt als onderdeel van het ontwerp beschouwd en getoetst.
G1 gebouwen en complexen in het groen kenmerken Vanaf de zeventiende eeuw ontstonden rondom de toenmalige stad de eerste buitens. Een aantal van deze buitens zijn in het stedelijk weefsel nog herkenbaar als parken of groene complexen. Later vestigden zich vele religieuze orden en congregaties in en rond de stad. Dit werd nog eens versterkt door de vestiging van de Rooms Katholieke Universiteit in 1923. Deze bouwsteen omvat in eerste instantie kloostertuinen, landgoederen en grote begraafplaatsen, zoals de (voormalige) landgoederen Duckenburg en Brakkesteyn, het Berchmanianum klooster, het klooster Sint Jozef (Hees) en Begraafplaats Altrade. De gebieden bevatten veel (oude) bomen die bepalend zijn voor het groen beeld. Ook zijn de (fragmenten van) de landschappelijke inrichting van de oorspronkelijke van landgoed of kloostertuin nog vaak aanwezig. Ze leveren in hun diversiteit een unieke bijdrage aan het groene beeld van de stad. In de landgoederen, de kloostertuinen en de begraafplaatsen ligt een stukje van de Nijmeegse historie vastgelegd. Naast de groene karakteristiek en de verblijfskwaliteit betekent de cultuurhistorische lading van deze plekken een extra waarde voor de stad. Het (meer) openbaar maken van deze plekken is van belang voor de belevingswaarde en identiteit van de stad. Naast culturele erfgoed omvat deze bouwsteen ook recentere complexen en bebouwing in het groen. Vaak heeft het groene raamwerk oorspronkelijk onderdeel uitgemaakt van een landgoed of kloostercomplex. De functies van deze complexen zijn meestal gerelateerd aan het onderwijs of de zorg, maar een woonfunctie komt steeds vaker voor. In het algemeen is er sprake van vrijstaande, vaak grootschalige bebouwing, in een met grote hoeveelheid groen ingerichte buitenruimte. De bebouwing kan zowel hoogbouw als laagbouw zijn. Kenmerkend is dat er veelal sprake is van alzijdige oriëntatie van de gebouwen. De meeste grootschalige complexen zijn monofunctioneel. Met de druk op de ruimte in Nijmegen is het van belang de bestaande groene ruimten van de stad te behouden en te versterken. De combinatie van bebouwing en groen vormt een bijzondere karakteristiek in de stad met een specifieke verblijfskwaliteit. Wanneer er ook sprake is van een cultuurhistorische laag kan men spreken van een unieke plek. Ondanks dat het toevoegen van bebouwing in het groen om meerdere redenen aantrekkelijk is moet men ervoor waken deze (schaarse) plekken in de stad niet vol te bouwen. Als de hoeveelheid of de schaal van de bebouwing het groene karakter gaat domineren is de specifieke kwaliteit verloren gegaan en deze is niet makkelijk terug te halen.
aandachtspunten Het beeldkwaliteitsbeleid is erop gericht het groene karakter van de ruimte tussen en rondom gebouwen te behouden en waar mogelijk of nodig te versterken. Positionering, volume en ontsluiting van bebouwing dient afgestemd te zijn op het aanwezige groen of de oorspronkelijke landschappelijke inrichting van het terrein. Verder is een goede aansluiting van het gebouw
op het maaiveld belangrijk. De mate van openheid en toegankelijkheid en de manier waarop die is vormgegeven zijn sterk afhankelijk van de functie van het gebouw. Ook daarbij geldt een leidende rol van de groene context. Per geval moet worden bezien in hoeverre ensemblewerking van gebouwen en buitenruimten een rol speelt. Wanneer contrast als beeldmiddel wordt gekozen, moet dit goed gedoseerd zijn, zodat het gebouw niet de groene context of het bestaande ensemble domineert.
Toelichting op enkele bouwsteencriteria B3 Beoordeeld wordt hoe het bouwwerk landschappelijk ingepast en in samenhang met die groene omgeving ontworpen is. Het gaat om grote terreinen waar het groen en niet de infrastructuur en bebouwing op de eerste plaats komt. B5 Afstand, schaal en maat van de bebouwing en van landschappelijke elementen als boomgroepen, waterpartijen en reliëf in de omgeving moeten een rol spelen bij het ontwerp van het bouwplan. C2 Uitgangspunt is in eerste instantie een alzijdige vormgeving van het gebouw. Achterkanten met mindere kwalitatief vormgegeven gevels gericht naar de openbare buitenruimte zijn namelijk niet wenselijk. C3 Voorkeur gaat uit naar hagen; tuinmuren of hekken dienen op subtiele wijze in de groene omgeving te worden opgenomen. C5 De inrichting van het omliggende maaiveld wordt beoordeeld in relatie tot het bouwplan en de groene omgeving. Verwacht wordt dat terrein en gebouw in samenhang zijn ontworpen (harmonie of contrast). E1 Materiaal- en kleurgebruik dienen het ontwerp van het bouwplan en de relatie ervan met de groene omgeving te ondersteunen. Ook aspecten als reflectie en lichtechtheid van kleuren en duurzaamheid van materialen en afwerkingen worden bij de toetsing betrokken.
G2 sport- en recreatieterreinen en volkstuinen kenmerken Na de Tweede Wereldoorlog ontstonden op gemeentelijk initiatief sport- en volkstuincomplexen, vaak aan de rand van de toenmalige stad. Later zijn de terreinen vaak ingesloten geraakt in de bebouwde kom. Zowel de sport- als volkstuincomplexen zijn monofunctioneel. De situering is in samenhang met woonwijken en/of park, in een restgebied met geluidshinder van snelwegen of bedrijven, of aan de huidige of vroegere stadsrand. De bebouwing van deze gebieden heeft een recreatieve bestemming en staat meestal vrij in de ruimte in het midden of bij de ingang van het complex. De gebouwen zijn daardoor in het algemeen rondom zichtbaar. De sportcomplexen bestaan uit sportvelden met bijbehorende functionele bebouwing als sporthallen, kantines, tribunes en kleedruimten. De inrichting is utilitair en eenvoudig, de verkaveling rechthoekig met doorgaans een aantal velden die ontsloten zijn door een centrale as of via de wegen aan de (lange) kanten van het complex. Meestal worden sportvelden omgeven door een groene afscheiding in de vorm van sloten, struiken en bomen. In een aantal gevallen is het sportcomplex onderdeel van een stadspark (bijvoorbeeld in het Goffertpark en in park Staddijk). Het beheer van de complexen is in handen van verenigingen. De bebouwing op de sportterreinen is zeer divers. De oudere bebouwing bestaat veelal uit samengestelde enkellaags volumes opgetrokken in metselwerk. Op nieuwere complexen heeft de bebouwing soms een meer expressieve vormgeving. De volkstuinen hebben veel opgaand groen, de interne, rechthoekige verkaveling is met heggen geaccentueerd. De plattegrond bestaat doorgaans uit evenwijdige en haaks op elkaar staande paden. Soms is een min of meer centraal assenkruis in de plattegrond aanwezig, met in het midden een verenigingsgebouw. De basiskavel is de tuin. De bebouwing is eenvoudig: opgetrokken uit hout. Er staat in principe één gebouw per kavel. Ook zijn volkstuinen aangelegd als onderdeel van parken en als onderdeel van wijkgroenstructuren. Na 1970 kregen de meeste complexen een verblijfskarakter en raakte de functie als nutstuin op de achtergrond. De openbaarheid is bij tuincomplexen en sportvelden gereglementeerd; de openbare ruimte is overdag algemeen toegankelijk. De eigenlijke kavels zijn voor de leden toegankelijk. Het beheer van de volkstuinen is in handen van verenigingen.
aandachtspunten Sport- en recreatiegebieden worden vaak als groengebieden beschouwd, terwijl inrichting en gebruik zich gemakkelijk kunnen ontwikkelen in een richting die het groene karakter aantast. Aantasting van het groene karakter, zoals door grote parkeerterreinen, hoge hekken, lichtmasten, reclameborden, kunstgrasvelden en tribunes, moet voorkomen worden door de benodigde voorzieningen zorgvuldig in het gebied in te passen. Ook in volkstuincomplexen kan de bebouwing ongewenst gaan domineren. Openheid en doorzicht zijn belangrijke kwaliteiten van groengebieden. Daarnaast worden te bouwen objecten natuurlijk ook op hun eigen architectonische merites beoordeeld. Dat wil zeggen de compositie van bouwvolumes
en aanzichten in relatie tot de omgeving. Schaal, maat, en maatverhoudingen, reliëf, verhouding open/ gesloten, detaillering, kleur- en materiaalgebruik spelen daarbij een rol.
Toelichting op enkele bouwsteencriteria A1 Een grote mate van zichtbaarheid door de situering maakt een overtuigende uitwerking van de keuze voor eenvoud of complexiteit extra belangrijk. B1 De structuur van sportcomplexen wordt bepaald door een grofmazige infrastructuur, grote complexen van velden, al of niet met omheining. De bebouwing speelt daarin een ondergeschikte rol, maar is vaak wel zeer goed zichtbaar en fungeert als herkenningspunt. C2 Gebouwen staan vaak aan de rand van of midden op een complex, waarbij ze zowel naar de openbare weg als naar de terreinen gericht dienen te zijn. C4 Sportcomplexen hebben vaak grootschalige parkeervoorzieningen. Daar waar deze grenzen aan woongebieden of groengebieden is een zorgvuldige inpassing en vormgeving van de randen des te meer van belang.
G3 groen- en buitengebieden kenmerken Nijmegen heeft, afgezien van nog niet ontwikkelde delen van de Waalsprong, niet veel gebieden die in de categorie buitengebied vallen. Het nagenoeg ontbreken van bebouwing is een belangrijke karakteristiek van alle buitengebieden. Bijzonder en zeer beeldbepalend voor Nijmegen is het uiterwaardenlandschap langs de Waal (die voorheen de grens tussen de stad en het buitengebied vormde). Met de voortgaande ontwikkeling van de Waalsprong wordt dit gebied meer en meer een landschappelijke zone door de stad. Met de realisatie van de nevengeul ontstaat hier een voor Nederlandse begrippen uniek stadseiland. Naast de kenmerkende elementen van het rivierenlandschap zoals de (kronkelende) dijken en zomerkaden, uiterwaarden en kribben is het hoogteverschil in de uiterwaarden karakteristiek. Een deel van het hoogteverschil kent een natuurlijke oorsprong (oeverwal en rivierduinen). Een ander deel is ontstaan door het afgraven van klei voor de baksteenindustrie. Ook de kolken (wielen) die zijn ontstaan na een dijkdoorbraak zijn in het oog springende elementen (zoals bijvoorbeeld de Waaiensteinklok). Het landschap is open en overwegend vrij van opgaande beplanting. De aanwezige bomen zijn vaak te vinden rond de kolken en oude rivierarmen. De uiterwaarden zijn vrij van bebouwing. Aan de oostzijde van het centrum vormt de Ooyse Schependom de entree naar de Ooijpolder. Het polderlandschap wordt hier vooral gekenmerkt door zijn openheid en vormt een contrast met de beboste stuwwal. De Ooijpolder is niet planmatig ontgonnen, hierdoor zijn de weg -en kavelpatronen onregelmatig. De polder is overwegend vlak. Ook in de polder liggen aan de dijk enkele kolken. De Waalsprong (Nijmegen Noord) wordt gerealiseerd in het polderlandschap. In dit gebied is het van belang om (oude) structuren (wegen, beplantingen en waterlopen) van het polderlandschap te handhaven / aandacht voor te hebben. Het gaat dan bijvoorbeeld om de Ressense Wal, de Griftdijk, de Grift en oude boomgaarden. Aan de westzijde van de stad liggen een aantal agrarische (rest)gebieden verspreid tegen de rand van de stad. Dit gebied wordt gekenmerkt door agrarische grootschalige verkavelingen, met ruime doorzichten, waarbij beplantingen voor een zekere coulissenwerking zorgen. Naast de buitengebieden vallen onder deze bouwsteen ook het ‘afstandsgroen’ langs hoofdwegen en de grotere, verbindende groenzones in de stad (zoals langs het Maas-Waalkanaal). Daarnaast komen er binnen de stad nog her en der wat agrarische fragmenten voor. Door de sporadische bebouwing, het groene beeld en de openheid zorgen deze gebieden voor een bijzondere en aangename afwisseling in het stadsbeeld. De openbaarheid is wisselend: de groengebieden zijn openbaar toegankelijk, natuurgebieden kunnen beperkt toegankelijk zijn. Het agrarische gebied is alleen op de openbare weg toegankelijk.
aandachtspunten Het is van belang om openheid of coulissewerking niet door bebouwing te verstoren. Er dient te worden gelet op zichtlijnen en (oude) landschappelijke structuren zoals lanen, houtwallen, waterlopen en geomorfologische elementen Bebouwing moet geen aaneengesloten front vormen maar gebouwen dienen als vrijstaande objecten in de buitenruimte te worden vormgegeven. Gebouwen zijn vaak vanuit verschillende kanten te zien, zodat ze geen uitgesproken achterzijde hebben: er is geen zijde waarvan de uitstraling minder belangrijk is dan andere. Ook bijgebouwen, erfafscheidingen en parkeeroplossingen mogen geen afbreuk doen aan de openheid of andere kwaliteiten van het groene landschap.
Toelichting op enkele bouwsteencriteria A2 De beleving van het landschappelijke, open buitengebied vraagt om gebouwen die niet de aandacht opeisen. A6 In groen- en buitengebieden wordt gestreefd naar identieke toevoegingen en gevelwijzigingen per cluster of eenheid van gebouwen. B1 Dit patroon bestaat uit agrarische grootschalige verkavelingen, met ruime doorzichten, waarbij beplantingen voor een zekere coulissenwerking zorgen. Bebouwing speelt in het beeld een ondergeschikte rol.
G4 stadsparken kenmerken De meeste stadsparken zijn ontworpen voor recreatieve doeleinden en ter verbetering van de waterhuishouding. Ze maken vaak deel uit van een groter stedenbouwkundige ontwerp en zijn bewust ontworpen in samenhang met de omgeving. De stadsparken zijn daardoor nadrukkelijk onderdeel van het stedelijk gebied, in tegenstelling tot de groene buitengebieden. Oorspronkelijk waren de parken vooral bedoeld als wandelgebied, maar later werd de nadruk meer gelegd op openluchtrecreatie en kregen parken voorzieningen zoals bijvoorbeeld sport- en speelterreinen en volks- en schooltuinen (bijvoorbeeld het Goffertpark). Recentere parken zijn multifunctioneel, met een veelheid aan voorzieningen: verschillende paden voor voetgangers en fietsers, trapveldjes, half-pipes, etc. Bebouwing is incidenteel aanwezig en ondersteunt de gebruiksfuncties zoals horecapaviljoens, sportvoorzieningen of een muziekpaviljoen. Daarnaast is aan het eind van de vorige eeuw de tendens opgekomen om parken een grotere ecologische natuurwaarde te geven. Parken worden ruimtelijk gedefinieerd door parkranden en door bebouwing eromheen (bijvoorbeeld Kronenburgerpark). De kwaliteit van de randen is van groot belang voor de herkenbaarheid en de beleving van het park vanuit aangrenzende stedelijke gebieden. Verkeerswegen kunnen randen vormen, maar ook hinderlijke barrières. In morfologische zin vormen deze parken een ruimtelijke eenheid in hun omgeving. Park West is een voorbeeld een meer amorf park dat functioneert als bindmiddel; het bestaat uit een stelsel van paden en groenzones dat kleine en grotere groengebieden met elkaar verbindt. Er zijn in Nijmegen verschillende typen stadsparken te herkennen, onder andere door de periode waarin ze tot stand kwamen en de stijl van het ontwerp. Zo is bijvoorbeeld het Goffertpark te karakteriseren als een volkspark naar Duits voorbeeld, terwijl het Kronenburgerpark in Engelse landschapsstijl is aangelegd. De parken in en om het stadscentrum worden gekenmerkt door het landschappelijke reliëf. Hoogteverschillen geven in het grotendeels vlakke Nederland al snel een bijzonder aspect aan een park, met interessante uitzichtpunten. Stadsparken zijn van groot belang voor Nijmegen. Ze werken niet alleen als rustplek of sportgelegenheid, maar ook als groene longen in het stedelijk gebied. Ook zijn parken soms van cultuurhistorische waarde zoals bijvoorbeeld het Valkhof en Kronenburgerpark.
aandachtspunten Het spreekt vanzelf dat bebouwing in een stadspark ondergeschikt moet blijven aan het grotere geheel van het park. Bebouwing in het park moet bestaan uit zelfstandige objecten, paviljoenachtig van opzet zijn en inspelen op de landschappelijke kwaliteiten van het park. Te grote of geschakelde gebouwen kunnen de eenheid van het park schaden. Het primaat van het parkontwerp blijft bij de landschapsarchitectuur. De gebouwen verzorgen daarin een ondersteunende functie. Parkeerruimte mag het aanzien en het gebruik van het park niet schaden. Bij plantoetsing voor gebouwde functies zoals horecagelegenheden en bij sportfuncties in een stadspark wordt niet alleen aan de architectuur aandacht besteed, maar ook nadrukkelijk aan
parkeren, erfafscheidingen en reclame- of naamborden. Voor deze onderdelen is een uiterst terughoudend ontwerp vereist. De randen van een park helpen vaak het park ruimtelijk te definiëren. Dat betekent dat bebouwing in of aan de rand van een stadspark op dat aspect wordt beoordeeld.
Meer informatie: De Nijmeegse parken en hun stijlen zijn beschreven in ‘Nijmegen rijk aan groen
Toelichting op enkele bouwsteencriteria A1 De verschijningsvorm van een gebouw moet representatief zijn voor de functie en betekenis van het park. Het ontwerp moet daarnaast recht doen aan de functie die het gebouw heeft of krijgt (aan een openbaar toegankelijk paviljoen bijvoorbeeld kunnen andere eisen worden gesteld dan aan een nutsvoorziening). A2 Gebouwen zijn in stadsparken ondergeschikt aan de groene omgeving. Stadsparken vragen niet om gebouwen die door overdreven contrasten de aandacht opeisen. B3 De wijze waarop een bouwwerk zich in het park voegt en in samenhang met het park ontworpen is een belangrijk onderdeel van de beoordeling. Hoewel de stadsparken zeer verschillende patronen kennen, manifesteert de bebouwing zich steeds in de vorm van losse objecten, voornamelijk gesitueerd aan de routes door het park. B5 Afstand, schaal en maat van bebouwing en landschappelijke elementen (zoals boomgroepen, waterpartijen en reliëf) in de omgeving moeten een rol spelen bij het ontwerp van het bouwplan. C1 De verdeling van bouwmassa’s over een park of deel van een park is onderwerp van de toetsing. C2 In het algemeen zijn gebouwen in parken aan alle zijden zichtbaar en worden achterkanten in de betekenis van gevels met lagere kwaliteit niet geaccepteerd. C3 Uitgangspunt is dat gebouwen in parken geen erfscheidingen hebben. Wanneer erfscheidingen niettemin noodzakelijk zijn, is het ontwerp ervan onderwerp van toetsing. C4 Een zorgvuldige inpassing en vormgeving van parkeervoorzieningen voorauto’s en fietsen in en langs de randen van het park is van groot belang.
G5 villawijken kenmerken Onder villawijken wordt hier verstaan: ruim opgezette gebieden met relatief grote kavels waarop vrijstaande woningen gebouwd zijn. Het stratenpatroon is gevarieerd, soms grillig, en deels bepaald door landschappelijke en historische factoren. Dergelijke gebieden worden doorgaans hoofdzakelijk door particulier eigendom bepaald. Voor de beeldkwaliteit van de stad zijn deze gebieden als geheel van grote waarde, onder andere vanwege de groene omgeving en het contrast dat bestaat tussen villawijken en dichtbebouwde gebieden. Villawijken vormen vaak fraaie overgangen naar het landelijk gebied. Het licht heuvelachtige terrein, zoals dat in Nijmegen veel voorkomt, draagt bij aan de sfeer en het karakter van villawijken. In villawijken is de hoeveelheid openbare ruimte zeer beperkt, het is meestal niet meer dan de rijbaan met aan weerszijden een groene berm. Hierdoor gaat de openbare ruimte op vloeiende wijze over in de groene inrichting van de kavels. Het groene beeld ontstaat dan ook voornamelijk door de bosbeplanting op de grote kavels. Het groen heeft een coulissewerking, waardoor nooit veel gebouwen tegelijkertijd zichtbaar zijn. De positie van het gebouw op de kavel verschilt per gebied. De woningen getuigen vaak van grote welstand. De architectuur is wisselend van kwaliteit en gewichtigheid, en varieert van rijk geornamenteerde, monumentale villa’s tot moderne villa’s met een abstracte architectuur. Ook in de bouwsteen W2 tuinwijken komen blokken voor met vrijstaande woningen op particuliere kavels. Het verschil in setting is bepalend voor de definitie Tuinwijk of Villawijk. aandachtspunten De bouwsteen Villawijk is voornamelijk van toepassing op delen van de Landschappelijke Oostrand van Nijmegen. Het behouden van het landschappelijke karakter in relatie tot de aanwezige natuurwaarden staat centraal in dit gebied. Van belang is dat de individuele bebouwing ondergeschikt blijft in het beeld van gebied en dat het boskarakter van de tuinen behouden blijft. (Bij)gebouwen en bouwwerken als zwembaden dienen uiterst zorgvuldig ingepast te worden. Door de ruime opzet zijn alle gebouwen zelfstandige objecten. Zolang de gebouwen zich niet ‘opdringen’ aan de openbare ruimte, bestaat er betrekkelijk veel vrijheid voor de architectuur. De ondergeschikte positie van de bebouwing in het ruimtelijk beeld vereist een zekere afstand van het gebouw tot de erfgrens, maar ook ten opzichte van de buren. Het is verder voor het stadsbeeld van belang dat op elke kavel één huis staat. Er moet een duidelijke rangorde zijn in hoofd- en bijgebouwen. Wanneer kavels of huizen voor andere bestemmingen dan wonen in gebruik worden genomen, moet ervoor gezorgd worden dat parkeerterreinen vanaf de openbare weg niet storend zijn. Bovendien moet de villawijk een aaneengesloten geheel blijven: hij mag door typologisch afwijkende nieuwbouw niet uiteenvallen in kleinere delen. Parkeerplaatsen en inritten moeten de groene omgeving zo min mogelijk verstoren. Bij de
positionering hiervan dient rekening gehouden te worden met aanwezige bomen. Aan erfafscheidingen moet de grootst mogelijke zorg worden besteed, groene erfscheidingenof in groen opgenomen open hekwerken hebben de voorkeur. Verlichte of andere opvallende reclame- of naamborden zijn in deze omgeving uit den boze.
Toelichting op enkele bouwsteencriteria B1 Het gaat hier om een ruim opgezet patroon van eenvoudige straten in een terrein met reliëf, waaraan grote kavels gelegen zijn. Opgaand groen, zowel langs de openbare weg als op de kavels, zorgt in een groot deel van de gebieden voor een gesloten perspectief. Er zijn doorgaans niet veel huizen tegelijk zichtbaar. B3 De positie van het bouwplan op de kavel en de manier waarop het zich vanaf de openbare weg manifesteert wordt beoordeeld. B5 Zolang de gebouwen zich niet ‘opdringen’ aan de openbare ruimte, bestaat er betrekkelijk veel vrijheid voor de architectuur. C4 Het vanaf de openbare weg zichtbare voorterrein mag niet door geparkeerde auto’s worden gedomineerd.
T1 terreinen met woonwagens of recreatiewoningen kenmerken Onder deze bouwsteen vallen de woonwagencentra en het recreatieterrein De halve weg aan de Griftdijk-Noord. Het betreft terreinen met een betrekkelijk informele sfeer die vaak visueel van de omgeving afgeschermd zijn door opgaand groen. Hierdoor hebben deze terreinen soms een introvert karakter. Feitelijk gaat het doorgaans om eenvoudige verkavelingen van vrijstaande woningen rondom een centrale ontsluitingsstraat. De bebouwing op deze terreinen laat zich moeilijk beschrijven in termen van architectuur. De bebouwing bestaat uit één laags volumes met plat dak of flauw hellende kap en is zeer divers. Kenmerkend is de langgerekte, rechthoekige grondvorm van de woningen die voortkomt uit de oorspronkelijk aanwezige stacaravans. De woonwagenlocaties en de woningen zijn niet van tijdelijke aard, maar bieden permanente behuizing. Woonwagencentra zijn vaak terechtgekomen op onbebouwde restlocaties in bestaand stedelijk weefsel. De intentie is deze locaties meer uit hun isolement te halen en te betrekken bij de omgeving.
aandachtspunten De toetsing van individuele woningen beperkt zich tot een toets van wat vanuit de openbare ruimte buiten de locatie of vanuit gebouwen in de omgeving van het terrein zichtbaar is en wat daarvan als storend kan worden ervaren. Belangrijk is hoe het terrein zich in de omgeving manifesteert als geheel. De situering, de afmetingen en de esthetische kwaliteit van de visuele afscherming zijn daarbij van belang. Feitelijk wordt vooral de impact van deze bouwsteen op aangrenzende gebieden beoordeeld.
toetsingscriteria 1 Bouwplannen en wijzigingen die niet dominant zichtbaar zijn in het ruimtelijk beeld vanuit de omgeving worden niet op welstand getoetst. 2 De ontsluiting van het terrein dient zorgvuldig te zijn gesitueerd en vormgegeven, zodat het als zodanig representatief is. 3 Van een (visuele) afscherming rondom de terreinen mag worden verwacht dat deze zich op een vanzelfsprekende wijze in de landschappelijke inrichting voegt.
Juridisch kader en organisatie
1 Juridisch kader Het beeldkwaliteitsbeleid van Nijmegen is juridisch verankerd in de Woningwet, de Monumentenwet en de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Met de Uitwerkingsnota Beeldkwaliteit geeft Nijmegen invulling aan de wettelijke verplichting (artikel 12a Woningwet) een nota vast te stellen waarin het welstandsbeleid wordt uiteengezet en waarin welstandscriteria zijn opgenomen. Het architectuurbeleid, dat op zichzelf geen wettelijke verankering heeft, is hierin geïntegreerd. Naast de Monumentenwet is de Gemeentelijke Monumentenverordening van kracht.
1.1 Toepassingsgebied uitwerkingsnota De welstandscriteria in deze uitwerkingsnota gelden niet voor alle bouwwerken. Bouwvergunningsvrije bouwwerken, welstandsvrije bouwwerken en bouwvergunningsplichtige bouwwerken in de zogenaamde welstandsvrije gebieden worden niet welstandelijk getoetst. De in deze uitwerkingsnota gestelde welstandscriteria hebben dus alleen betrekking op vergunningsplichtige bouwwerken die tevens welstandsplichtig zijn. Enige uitzondering hierop vormt de excessenregeling: die is op alle bouwwerken en overal in de stad van toepassing. Reclame Als de reclame bestaat uit een bouwkundige constructie, is voor de reclame een bouwvergunning vereist. De reclame moet dan getoetst worden aan artikel 12, lid 1 van de Woningwet. In de Algemene Plaatselijke Verordening Nijmegen (APV) is bepaald dat voor het aanbrengen van handelsreclame een vergunning vereist is van het College van Burgemeester en Wethouders. Een reclame kan worden geweigerd: indien de reclame, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand; in het belang van de verkeersveiligheid; in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van het in de nabijheid gelegen onroerend goed. Voor de beoordeling van reclame zijn in deze uitwerkingsnota reclamecriteria opgenomen (H5.1.8).
Inritten In de APV Nijmegen is bepaald dat voor het maken, veranderen en hebben van een uitweg een vergunning vereist is van het College van Burgemeester en Wethouders. Een inrit kan worden geweigerd in het belang van: de bruikbaarheid van de weg; het veilig en doelmatig gebruik van de weg; de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving; de bescherming van de groenvoorziening in de gemeente. Bij de beoordeling van laatste twee punten wordt rekening gehouden met het beoogd ruimtelijk beeld zoals beschreven in beeldkwaliteitplannen, ambitiedocumenten en soortgelijke documenten en met het gebiedsgerichte beleid in deze nota (Deel 1, H3).
1.2 Hardheidsclausule Burgemeester en wethouders kunnen, eventueel op advies van de Commissie Beeldkwaliteit, gemotiveerd afwijken van de gebieds- en objectgerichte welstandscriteria. Dit kan gebeuren bij plannen die niet voldoen aan de vastgelegde criteria maar wél een kwalitatieve toevoeging aan hun omgeving vormen. Ook kan het voorkomen dat plannen die tegemoet komen aan de gebiedsgerichte welstandscriteria toch een zodanig slechte kwaliteit hebben dat ze afbreuk doen aan hun omgeving. In die gevallen moet worden verwezen naar algemene beoordelingscriteria die in deze uitwerkingsnota zijn opgenomen (H6).
1.3 Excessenregeling Een exces is een buitensporige situatie in het uiterlijk aanzien van een bouwwerk die ook voor niet-deskundigen overduidelijk is. Hier is sprake van als een (deel van een) bouwwerk op zichzelf, maar vooral ook in relatie tot de omgeving, in ernstige mate in strijd zijn met redelijke eisen van welstand. Op grond van artikel 13a van de Woningwet kan het bevoegd gezag de eigenaar dan aanschrijven om de strijdige situatie ongedaan te maken. Het zal duidelijk zijn dat in een gebied waarvoor een hoog welstandsniveau is vastgesteld er eerder sprake kan zijn van een exces dan in een gebied met een laag niveau. De excessenregeling is uitgewerkt in Deel 1, hoofdstuk 2.
2 Organisatie en Werkwijze In Nijmegen wordt de toetsing van grote en complexe bouwplannen aan redelijke eisen van welstand uitgevoerd door de Commissie Beeldkwaliteit. De toetsing van veelvoorkomende kleine bouwwerken wordt door gemandateerde ambtenaren uitgevoerd. Naast de Commissie Beeldkwaliteit fungeren een aantal Ruimtelijke Kwaliteitsteams die planontwikkelingen begeleiden en een pre-advies uitbrengen aan de Commissie Beeldkwaliteit.
2.1 Organisatie Commissie Beeldkwaliteit De Commissie Beeldkwaliteit is een integrale commissie waarin deskundigen van verschillende vakgebieden die met ruimtelijke vormgeving te maken hebben zijn samengebracht (architectuur, stedenbouw, landschap, restauratie, bouwhistorie en cultuurhistorie). De Commissie Beeldkwaliteit houdt zich bezig met advisering rondom plannen die veel invloed hebben op de beeldkwaliteit in de bestaande stad (vooroverleggen en bouwaanvragen) en de plaatsingsvoorstellen voor rijks- en gemeentelijke monumenten. In de Kadernota Beeldkwaliteit en in deze Uitwerkingsnota Beeldkwaliteit zijn de richtlijnen opgenomen waaraan bouwplannen getoetst worden. Om de werkbaarheid en effectiviteit van de Commissie Beeldkwaliteit te vergroten, wordt een groot aantal bouwplannen niet in de voltallige commissie behandeld, maar wordt er gewerkt met twee subcommissies. subcommissie Welstand De subcommissie Welstand houdt zich bezig met de advisering rond bouwaanvragen en reclameaanvragen. De welstandstoets gaat over de vraag of het uiterlijk en de plaatsing van een bouwwerk of standplaats zowel op zichzelf beschouwd als in relatie tot de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, voldoet aan redelijke eisen van welstand. Met andere woorden, een bouwplan moet voldoende architectonische kwaliteiten in zichzelf hebben, en het plan moet goed passen binnen de omgeving. subcommissie Cultuurhistorie De subcommissie Cultuurhistorie houdt zich bezig met advisering rond bouwhistorie
en bouwplannen met betrekking tot rijks- en gemeentelijke monumenten (objecten en gebieden). De monumententoets behelst de beoordeling van de voorgenomen wijzigingen aan een monument in relatie tot het monumentale karakter ervan. Beoordeeld wordt of de belangen van monumentenzorg zich niet tegen het plan verzetten. Het primaire doel van monumentenzorg is behoud van de monumentale kwaliteiten van een object of gebied. De samenstelling en werkwijze per vergadering is zodanig dat zowel in de Commissie Beeldkwaliteit als in de subcommissies de vertegenwoordiging vanuit de verschillende vakdisciplines gewaarborgd is. Ruimtelijke Kwaliteitsteams Ruimtelijke kwaliteitsteams (RKT’s) zijn onafhankelijke advies- en begeleidingsteams op het gebied van ruimtelijke (en dus ook beeld-)kwaliteit die worden ingezet gedurende het hele ontwerpproces. De door het college aangestelde teams spelen een rol bij de begeleiding, advisering en beoordeling van grote ontwikkelingen in specifiek aangewezen gebieden van de stad. Deze ontwikkelingen hebben een impact op de ruimtelijke kwaliteit die boven het lokale belang uitstijgt. De inzet van RKT’s vroeg in het ontwikkelproces is een vorm van kwaliteitszorg waarmee in Nijmegen al vroeg ervaring is opgedaan onder de naam Architectuur Kwaliteitsgroep of AKG (Bijsterhuizen en Mariënburg). De positieve ervaringen hebben geleid tot de inzet van RKT’s bij diverse grote gebieds-ontwikkelingen. Niet alle vergaderingen van de RKT’s zijn openbaar, omdat de plannen al in een zeer vroeg stadium kunnen worden voorgelegd. De RKT’s brengen van alle vergaderingen verslag uit aan het college van Burgemeester en Wethouders en geven bij concrete bouwplannen een pré-advies aan de Commissie Beeldkwaliteit. Ambtelijke toetsing De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) schrijft voor dat een aanvraag voor een omgevingsvergunning (één geïntegreerde vergunning voor bouwen, wonen, monumenten, ruimte, natuur en milieu) aan een onafhankelijke welstandscommissie kan worden voorgelegd. Een gemeentebestuur kan echter ook besluiten om de welstandstoets aan de eigen gemeentelijke ambtenaren over te laten, of een stadsbouwmeester aan te wijzen. Dit wordt in de vakwereld de ‘kan’bepaling genoemd. In Nijmegen worden de aanvragen voor kleine bouwwerken en reclame ambtelijk getoetst op basis van zogenaamde sneltoetscriteria; dat scheelt tijd en geld. Onder kleine bouwwerken worden bouwwerken verstaan zoals uitbouwen, aanbouwen, bijgebouwen, overkappingen, reclame, winkelgevels, kozijn- en gevelwijzigingen, dakkapellen en erfafscheidingen, voor zover deze
vergunningplichtig zijn en waarvoor in de Uitwerkingsnota Beeldkwaliteit criteria zijn opgesteld. Er kan, ook voor kleine bouwwerken, altijd advies aan de Commissie Beeldkwaliteit gevraagd worden, bijvoorbeeld als er gerede twijfel bestaat of een bouw- of reclameplan al of niet aan de sneltoetscriteria voldoet. Ook de grotere of complexe bouwplannen en plannen die niet binnen de sneltoetscriteria vallen worden aan de Commissie Beeldkwaliteit voorgelegd. Indien de aanvraag betrekking heeft op een Rijks- of gemeentelijk monument, op een stadsbeeldobject of op een pand gelegen in een beschermd stads- of dorpsgezicht, dan moet de aanvraag in alle gevallen voor advies aan de Commissie Beeldkwaliteit worden voorgelegd. Gemeenten en provincies werken sinds kort in regionale uitvoeringsdiensten om de kwaliteit van de vergunningverlening, het toezicht en de handhaving te verbeteren. Nijmegen participeert in de Omgevingsdienst Regio Nijmegen (ODRN). De ambtelijke welstandstoetsing voor kleinere bouwplannen wordt door de ODRN uitgevoerd. De ODRN is een externe instantie, maar werkt dicht tegen de gemeentelijke organisatie aan.
2.2 Adviestraject, vergaderingen en verslaglegging Vooroverleg Voorafgaand aan de formele welstandstoets bij de vergunningaanvraag is het mogelijk om in een vroeg stadium ontwerpuitgangspunten met de Commissie Beeldkwaliteit te bespreken in een vooroverleg. In een vooroverleg worden voor een bouwplan het architectonische concept en de uitgangspunten op basis van het schetsplan besproken. Doel van het vooroverleg is om, vaak in collegiaal overleg met architect en/of opdrachtgever de juiste richting voor het ontwerp te bepalen. Men dient bereid te zijn om een professionele gedachtenwisseling te voeren die soms kan leiden tot wezenlijke aanpassing van het ontwerpconcept. Dikwijls kunnen plannen na vooroverleg in de subcommissie vervolgens verder worden uitgewerkt ten behoeve van de aanvraag om omgevingsvergunning. Bij de formele behandeling zal het plan in veel gevallen dan vaak slechts nog een 'hamerstuk' zijn. Initiatiefnemers kunnen hun plannen middels een ontwerppresentatie toe lichten. Dat houdt in elk geval in: een mondelinge toelichting door de ontwerper ondersteund door (schets)tekeningen van de situatie (het te bouwen object in de relevante context), aanzichten, plattegronden, doorsneden en, in bepaalde gevallen, driedimensionale beelden of een maquette.
Beoordeling omgevingsvergunning De aanvraag om omgevingsvergunning of -vooroverleg kan op verzoek van het college van Burgemeester en Wethouders worden voorgelegd aan de Commissie Beeldkwaliteit. Uitgangspunt voor een behandeling door de commissie is dat het plan voldoet aan de voorschriften van het bestemmingsplan en dat er voldoende informatie aanwezig is om tot een beoordeling te kunnen komen. De commissie brengt na de behandeling van het plan een advies uit aan het College, waarbij zij de uitkomst motiveert in een adviesbrief. Het advies kan ‘positief’ of ‘negatief’ luiden. In het laatste geval zijn er aanpassingen van het plan noodzakelijk die in een volgende vergadering kunnen worden voorgelegd. In het geval er naar het oordeel van de commissie nog onvoldoende informatie aanwezig is om tot een volledige beoordeling van het plan te kunnen komen, zal het advies ‘aangehouden’ luiden. Soms is er slechts een kleine aanpassing van het plan noodzakelijk om tot een positief oordeel te kunnen komen. In die gevallen zal de commissie het secretariaat mandateren om de verdere beoordeling te verrichten. Vergaderingen Omdat de gemeente streeft naar openheid van uitgangspunten en besluitvorming vergadert de commissie Beeldkwaliteit openbaar. Ook de agenda’s, verslagen en de adviezen van de Commissie zijn voor belanghebbenden en geïnteresseerden op internet te vinden. De vergaderingen vinden op donderdag plaats, de subcommissies vergaderen wekelijks, de voltallige commissie vergadert eens in de twee weken (in de even weken). De vergaderlocatie staat aangegeven op de agenda. In de regel zal dat de instructieruimte van het Regionaal Archief Nijmegen aan de Mariënburg 27 te Nijmegen zijn. Het is voor architecten, opdrachtgevers of aanvragers mogelijk om tijdens de vergadering een plan toe te lichten. Dit dient vooraf met het secretariaat afgestemd te worden. Bij vooroverlegplannen is een mondelinge toelichting tijdens de bespreking van het plan verplicht. Na de vergadering krijgen de aanvrager en de eventuele gemachtigde zo spoedig mogelijk een kopie van de adviesbrief op schrift toegestuurd. Meer informatie met betrekking tot de samenstelling, taak en werkwijze van de Commissie Beeldkwaliteit kan nagelezen worden in het ‘Reglement van Orde Commissie Beeldkwaliteit’. Ook kan hiervoor, en voor overige informatie met betrekking tot het bovenstaande contact worden opgenomen met het secretariaat: Secretariaat Commissie Beeldkwaliteit
Postbus 9105, 6500 HG Nijmegen telefoon: 14 024 e-mail:
[email protected]
Woordenlijst
a
Architectonische details Verwijst naar de waarde die de detaillering van een gebouw heeft voor het uiterlijk en de ‘volmaaktheid’ van de architectuur in zijn geheel. Architectonische eenheid Een samenhangend geheel van gebouwen of gebouwdelen, ontstaan door gebruik van bouwstijlen die goed op elkaar aansluiten of door gebruik van een en dezelfde bouwstijl. Architectonische merites De gewaardeerde en buiten kijf staande vormeigenschappen van een gebouw. Art Nouveau stijl Naam gegeven aan de stijlvernieuwing in Europa die zich eind negentiende, begin twintigste eeuw in vrijwel alle kunstuitingen manifesteerde. Typerend voor gebouwen die in deze stijl zijn ontworpen zijn, onder andere, organische motieven, vloeiende lijnen, gebruik van glas in lood, vrouwelijke sculpturen, gebruik van moderne materialen (metaal, glas en beton) en invloeden van de Japanse kunst. Authenticiteit De mate waarin een gebouw of een wijk een oorspronkelijke bouwstijl weerspiegelt, of de mate waarin de loop van de geschiedenis aan een gebouw of een wijk is af te lezen.
b
Beeldbepalend Dat wat het uiterlijk van een gebied, straat of gebouw (meestal de gevel), zoals dat voor buitenstaanders zichtbaar is, beslissend beïnvloed. Zo kunnen balkons, vorm van raamopeningen, maar ook de kleur baksteen een beeldbepalend stempel op een gebouw drukken. Beeldkwaliteit Een verzamelnaam voor alle aspecten die invloed uitoefenen op de beleving van de ruimtelijke omgeving; structuur, identiteit en belevingswaarde zijn bepalend voor de uiteindelijke beeldkwaliteit. Beheersgebied Gedeelte van de stad waar geen grote ontwikkelingen worden verwacht. In beheersgebieden vormen de bestaande kwaliteiten van de bebouwing en de stedelijke structuur het uitgangspunt waarbinnen nieuwe bouwplannen zich dienen te voegen. Deze kwaliteiten worden beschreven door middel van een verwijzing naar een bouwsteen. Belevingswaarde Het gaat hier om de mate waarin visueel-ruimtelijke, functionele, historische, culturele of symbolische aspecten van een wijk, een openbare ruimte, of een gebouw, door de mens kunnen worden ervaren en worden gewaardeerd. Bijvoorbeeld: publiek toegankelijke kades en pieren zorgen voor een verhoging van de belevingswaarde van een haven. Bloemkoolstedenbouw Parodiërende aanduiding die wordt gebruikt voor een bepaald type stedenbouw dat in en rond de jaren zeventig in heel Nederland is toegepast en doorgaans wordt aangeduid als structuralisme. De woongebieden uit deze periode hebben een grillig stratenpatroon, weinig doorgaande wegen en de wijken, maar ook delen van de wijken, zijn sterk naar binnen gekeerd. De labyrintische stedenbouwkundige structuur die hierdoor ontstaat, heeft deze wijken aan de bijnaam ‘bloemkoolstedenbouw’ geholpen. Borstwering(en) Lage dichte muur, ongeveer tot borsthoogte. De term vindt zijn oorsprong in de kasteelbouw. In de architectuur wordt het gebruikt om het bakstenen, betonnen, of anderszins massieve, gevelgedeelte tussen de vloer en de onderkant van het raamkozijn aan te duiden. Bouwsteen De architectuurhistorische typering van een buurt, wijk, of kleiner ensemble, waarbinnen een bouwproject zich bevindt. Het gaat hierbij om concrete zaken als afmetingen, ritmes, rooilijnen, kleur en materiaalgebruik. Maar ook minder exact te benoemen elementen als sfeer en stedelijkheid zijn van belang. Bouwstijl Zie stijl.
c
Centrumvorming Een plek in de stad waar, vanwege de gunstige aanwezigheid van belangrijke (spoor-, water-, of andere) wegen, een centrumklimaat is ontstaan en/of wordt gestimuleerd om zich te ontwikkelen. Dit klimaat is aantrekkelijk voor allerlei activiteiten (wonen, werken en winkelen) en kenmerkt zich in stedenbouwkundig opzicht door verdichting, functiemenging, en intensivering. C I A M Afkorting voor Congres International d’Architecture Moderne. Voor een inhoudelijke bespreking wordt verwezen naar bouwsteen W5. Concept Het idee waaruit een ontwerp voortkomt, c.q. waarop keuzes en beslissingen van de ontwerper gebaseerd zijn. Context De omgeving, zowel de gebouwen als de buitenruimte.
Contrast Zichtbare tegenstellingen tussen gebouwen of gebouwdelen, in materiaalgebruik, compositie of schaal. Complex Verzameling gebouwen of gebouwdelen die om functionele of esthetische redenen als één samenhangend geheel kunnen worden beschouwd. Complexmatig(e) Alle onderdelen van het complex omvattende. Compositie Esthetische ordening van de verschillende onderdelen van een bouwwerk ten opzichte van elkaar, of situering van een gebouw ten opzichte van de omringende bebouwing. Coulissewerking Ook wel kijkdooseffect genoemd. Door linten van beplanting of bebouwing op verschillende afstanden in een vrije ruimte te plaatsen ontstaat een bijzondere dieptewerking. Crescents Bebouwing langs een gebogen laan, in de vorm van een halve ring. Een van de beroemdste voorbeelden van een crescent is te vinden in het Engelse Bath. Criterium Norm bij beoordeling van een bouwplan door de Commissie Beeldkwaliteit. Cultuurhistorie Geheel van voortbrengselen van een gemeenschap dat typerend is voor de ontwikkeling van deze gemeenschap.
d
Deelgebied Onderverdeling van een gebied. In het Werkboek Beeldkwaliteit wordt met een deelgebied een gedeelte van de stad aangeduid dat zich qua dynamiek, of toetsingsniveau, onderscheidt van de omliggende delen. Detaillering Het uitwerken van een ontwerp. In de architectuur verstaat met onder detaillering het vinden van de meest geschikte aansluiting van verschillende materialen en gebouwdelen op elkaar. Dichtheid Het aantal eenheden op een specifieke oppervlakte. In de stedenbouw verstaat men onder dichtheid doorgaans het aantal woningen per hectare. Dorpskern Het hart van een dorp, meestal gebouwd rondom een middelpunt (zoals een kerk, plein, of kruispunt). Zie ook bouwsteen H2. Dorpslint Kleinschalige perceelsgewijze bebouwing langs een lineair, zoals een dijk of een weg. Dorpslinten kunnen met het groeien van de stad in het stedelijk weefsel opgenomen worden. Zie ook bouwsteen H2. Duurzaam bouwen Een manier van bouwen waarbij de milieu- en gezondheidseffecten ten gevolge van het bouwen en de gebouwde omgeving tot een minimum worden beperkt. Dynamiek De mate waarin en de snelheid waarmee veranderingen optreden. In het Werkboek Beeldkwaliteit wordt het begrip over het algemeen gebruikt om de levenscyclus van een bepaald deelgebied aan te duiden.
e
Eclectische stijl Stijl waarbij vormen en principes uit verschillende bouwstijlen bij iedere bouwopgave naar behoeve worden gekozen en samengevoegd. Enclave Geïsoleerd gelegen deel van de stad, dat qua bebouwing of grondgebruik afwijkt van de omringende stadsdelen. Engelse landschapsstijl Stijl die is gebruikt in de parkaanleg en vooral populair was in de 18de en 19de eeuw. Typerend voor deze stijl zijn slingerende paden, centraal gelegen vijvers en boomgroepen aan de randen van het park die de aanwezigheid van de stad verhullen. Ensemble Architectonisch en of stedenbouwkundig geheel van meerdere gebouwen of gebouwdelen dat een natuurlijke eenheid vormt. Doorgaans komt het neer op een aantal blokken dat door één architect is ontworpen. Erf(af)scheiding Fysieke grens die de overgang aangeeft tussen openbare ruimte en privéterrein. Denk aan hekken, hagen, heggen of schuttingen. Etagewoning Op één woonlaag gelegen woning, niet op de begane grond. Eyecatcher Populaire term voor ‘blikvanger’, in de stedenbouw een markant gebouw of element dat onmiddellijk ‘het oog pakt’. Extensief Niet intensief; in extensief ruimtegebruik; In het algemeen duidt extensief op een inefficiënte omgang met de beschikbare grond.
f
Forum beweging/forum Beweging uit de jaren zestig en zeventig die aandacht vroeg voor de menselijke schaal en maat in de architectuur en stedenbouw.
Fragment Een gedeelte van de stad dat zich onderscheidt van de omliggende delen door een zeker isolement of afwijkende verschijningsvorm. Fijnkorrelig Tot op een laag schaalniveau, in afzonderlijk herkenbare kleine onderdelen opgebouwd. Functiescheiding Ontwerpopvatting die aan het begin van de twintigste eeuw in de stedenbouw in opgang raakt, waarbij wonen, werken en recreatie in strikt aparte zones wordt ondergebracht. Het resultaat zijn monofunctionele wijken, waarop in de loop van de twintigste eeuw veel kritiek is geuit.
g
Galerijflat(s) Flatgebouw waarbij langs de afzonderlijke woningen op de bovenverdiepingen een galerij loopt als toegang voor de bewoners en voor leveranciers enz. Geaccidenteerd terrein Heuvelachtig terrein; terrein met niveauverschillen. Groenstrook Beplante strook grond in of langs een bebouwd gebied. In de jaren zestig werd met het begrip ook wel een groene zone aangeduid met hier en daar in het groen opgenomen voorzieningen. Groene long Symbolische verwijzing naar het ademhalingsorgaan. De groene long is een groengebied dichtbij of in de stad waardoor het stedelijk gebied ‘verse lucht’ inademt. In de praktijk komt het erop neer dat de inwoner van de stad een groengebied tot zijn beschikking staat waar hij zich kan recreëren en dat hij snel kan bereiken. Groene zoom Groene (beplante) buitenrand. Grootschalige Groot opgezet, in een groot gebied, in grote aantallen en/of grote afmetingen (tegenovergesteld aan kleinschalig); groot ten opzichte van de menselijke maat.
h
Herstructurering Het aanpassen van een deelgebied, of opnieuw invullen, voor hetzelfde gebruik. Herstructurering is een van de mogelijke fasen uit de levenscyclus van een gebouw of wijk. Historiserende stijl Bouwstijl die het imiteren van vormkenmerken van bouwstijlen uit het verleden combineert met moderne bouwtechnieken. Het resultaat is een gebouw dat suggereert veel ouder te zijn dan het daadwerkelijk is. Hoekkeper Uitwendige hoek in de kapvorm, ter plaatse van de aansluiting van twee schuine dakvlakken. Zie ook: kilkeper. Hoogbouw(object) Bebouwing van acht bouwlagen of meer, of bebouwing hoger dan 25 meter boven maaiveld.
i
Identiteit Dat wat een gebied of een object een herkenbare eigenheid geeft. Identiteit is doorgaans een mix van allerlei factoren, van stedenbouwkundige, architectonische, maar ook van cultuurhistorische, en demografische aard. Industriële bouwmethoden In het begin van de twintigste eeuw werd in Nederland, net als in de ons omringende landen, geëxperimenteerd met nieuwe, industriële bouwmethoden zoals staalskeletbouw en betongietbouw. Tegenwoordig zijn er allerlei bouwmethoden die niet door een traditionele ambachtsman (timmerman, stukadoor, etc.) worden uitgevoerd. Informeel Ongedwongen; in architectuur en stedenbouw gebruikt in tegenstelling tot formeel (strenge vormgeving, volgens regels waarvan niet wordt afgeweken). Integraal Allesomvattend. Invloedssfeer Gebied waarop een object invloed in brede zin uitoefent. Te denken valt aan de omgeving van een station, die de aanwezigheid van winkels en kiosken in de nabijgelegen wijken tot gevolg kan hebben. In het Werkboek Beeldkwaliteit wordt het begrip vaak gebruikt om te duiden op de invloedssfeer van een object. Deze heeft vooral betrekking op de ruimtelijk-visuele relatie die een object met de omliggende wijken aangaat.
j
Jugendstil Stijl vernoemd naar het in 1896 te München opgerichte blad ‘Jugend’. Ook wel bekend onder de Franse aanduiding Art Nouveau (zie aldaar).
k
Kilkeper Inwendige hoek in de kapvorm, ter plaatse van de aansluiting van twee schuine dakvlakken. Bijvoorbeeld: in een L-vormig gebouw met schuine pannendaken wordt de aansluiting van twee dakvlakken aan de binnenzijde (de oksel) van het gebouw de kilkeper genoemd. Aan de buitenzijde wordt de aansluiting de hoekkeper genoemd). Knoop(punten) Snijpunten van (spoor)wegen, waar zich relatief veel activiteit afspeelt.
l
Laagbouw Bebouwing tot en met drie lagen (minder dan 12 meter). Landmark Engelse term voor een bouwwerk dat door zijn opvallende positie en uiterlijk een rol vervult als herkenningspunt in de stad. Langzaam verkeer Voetgangers en (brom)fietsers. Leefbaarheid Term waarmee de kwaliteit van leven in wijken of steden wordt aangeduid. Er zijn allerlei factoren die invloed hebben op leefbaarheid, denk aan woningkwaliteit, criminaliteit, voorzieningenniveau, bewonersparticipatie, etc. Levensfase Afgebakend deel van een leven. Hier wordt geduid op een specifieke fase van stadsdelen of gebouwen in een levenscyclus. Levenscyclus De opeenvolgende veranderingen van een organisme. In het Werkboek Beeldkwaliteit wordt met levenscyclus geduid op de ontwikkeling van stadsdelen of gebouwen. Na de ontwikkelingsfase, komen deze in de beheerfase terecht. De tand des tijds, of geconstateerde gebreken, kunnen op een gegeven moment aanleiding geven tot herstructurering of transformatie. Ook komt het voor dat gebieden zo goed gewaardeerd worden en functioneren dat men besluit het gebied een beschermde status te geven. Lint Zie dorpslint. Lintbebouwing Vrijwel aaneengesloten bebouwing langs hoofdwegen. Doorgaans maakt lintbebouwing onderdeel uit van een historisch dorpslint. Loggia Inpandig terras.
m
Maaiveld Bovenzijde van het terrein dat een bouwwerk omgeeft. In het algemeen worden gebouwen vanaf het maaiveld betreden. Marktconform Aangepast aan de markt. Hier wordt bedoeld dat gebouwen of wijken worden ontworpen om te voldoen aan de door de markt vastgestelde vraag. In de praktijk betekent dit vooral dat projectontwikkelaars een grote invloed krijgen op de totstandkoming en de vorm van een ontwerp. Modern, modernistisch Modern wil zeggen eigentijds en/of vooruitstrevend. In de architectuur wordt er de stijl mee aangeduid die in de jaren twintig en dertig van de twintigste eeuw opkwam en die gekenmerkt wordt door strakke vormgeving en de afwezigheid van decoratie. Pioniers in Nederland waren de architecten Gerrit Rietveld en Jan Duiker. Recentere architectuur waarvan de oorspronkelijke moderne stijl de inspiratiebron is, wordt wel modernistisch genoemd. Monument Beschermd of te beschermen overblijfsel van vroegere cultuur, nijverheid of wetenschap; de wettelijke bescherming is gebaseerd op de monumentenverordening.
n
Op ‘natuurlijke’ wijze Zonder vastomlijnd, groot, plan. Het is de typering van een stapsgewijze opeenvolging van kleine, veelal pragmatische, ontwikkelingen. Negge De afstand van de buitenkant van het metselwerk tot aan het kozijn. Neostijl(en) Stijl die een bewuste imitatie is van een vroegere stijl, zoals neoclassicisme of neogotiek. Het bij het ontwerp gebruik maken van een neostijl is een vorm van historiserend bouwen. Nutstuin Een tuin van openbaar nut. Oorspronkelijk tuinen met nutsgewassen bij boerderijen en kloosters, met rechte paden en een rationele indeling.
O
Object Voorwerp of zaak die beschouwd en behandeld wordt als zodanig. Hier wordt met deze term geduid op gebouwen en complexen die zo beeldbepalend zijn voor de beeldkwaliteit van de stad, of een dusdanig bijzondere functie hebben, dat ze vallen in een afzonderlijk beoordelingskader, met een set van criteria. We onderscheiden 3 typen objecten: hoogbouwobjecten, beeldbepalende objecten en monumenten. Openbaar Voor iedereen toegankelijk. Open verkaveling Zie verkaveling; open in tegenstelling tot verkaveling in gesloten bouwblokken waarbij het binnenterrein geheel is gescheiden van de openbare ruimte rondom het blok. Organisch (gevormd) Een structuur waarbij landschappelijke elementen in brede zin als kapstok of als leidend principe dienen voor de ontwikkeling. Deze elementen kunnen gevormd worden door waterlopen of hellingen, maar ook door landwegen of kleine paadjes. Oriëntatie(punt) Duidelijk herkenbaar punt waarop men zich kan oriënteren.
p
Patroon (sted.) Een heldere vorm die als leidraad dient voor rangschikking van elementen (bebouwing, groen, tuinen, wegen, etc.) binnen een stedenbouwkundig ontwerp. Paviljoenachtig Als een paviljoen, dat wil zeggen kleinschalig, luchtig, alzijdig en doorgaans in het groen gesitueerd. Periferie (stedelijk) Buitenste rand of zone van het stedelijk gebied. Perceel Kavel. Perceelsgewijze Per perceel. Plint Oorspronkelijk een lage lijst onderlangs een muur of wand, zowel binnen als buiten toegepast, vaak uitgevoerd in pleisterwerk. In het Werkboek Beeldkwaliteit wordt doorgaans geduid op de gehele onderste laag van een gebouw, die de toegang tot het gebouw verzorgt en eventuele winkels en bedrijfjes bevat. Portiek Gemeenschappelijk trappenhuis (zoals in portiek-etageflats). Prefab In de fabriek of werkplaats gemaakt bouwonderdeel dat op de bouwplaats nog slechts gemonteerd hoeft te worden. Pre-stedelijk landschap De landschappelijke ondergrond vóórdat deze bouwrijp is gemaakt, dus inclusief eventuele slootjes, bosschages, boom- en waterpartijen, of los verspreide boerderijen. Privé In het bezit van één of enkele personen of private lichamen. Hier wordt meestal gedoeld op de elementen waarbinnen zich het privéleven van mensen afspeelt, dus het huis, de tuin en het erf. Publiek domein Openbaar gebied, in principe voor iedereen toegankelijk.
r
Rationele stijl, rationalisme Stijl in architectuur en stedenbouw die uitgaat van het functioneren van stad en gebouw, en die wars is van design of verfraaiing. Regie Leiding, aansturing volgens plan (gemeentelijke regie). Revitalisering Een gebied of een gebouw nieuw leven inblazen door het aanpakken van de knelpunten, achterstallig onderhoud, het verbeteren van het functioneren en het uiterlijk. Rooilijn Bebouwingsgrens, in een plan bepaalde lijn tot welke gebouwd mag worden. Ruimtegebruik De wijze waarop of het doel waarvoor de ruimte in gebruik is. Ruimtelijke opbouw Die manier waarop ruimten in en om gebouwen in een bouwplan op elkaar afgestemd zijn. Ruimtelijke thema(‘s) Ruimtelijke opgaven voor de stad Nijmegen vanuit Kansen voor de Keizerstad. Ruimtelijk-visuele De zichtbaarheid van gebouwen en ruimten ten opzichte van elkaar betreffende.
s
Schil Als in negentiende-eeuwse schil: de rand van bebouwing die in de negentiende eeuw als een schil rondom de tot dan bestaande stad werd gebouwd (na het slechten van de wallen). Silhouet De zichtbare omtrek van een stad met haar specifieke kenmerken, hoogbouw en afwijkende vormen, zoals die tegen de lucht afsteekt. Sneltoetscriteria Toetsingscriteria voor bouwplannen die niet in de Commissie Beeldkwaliteit worden besproken, maar ambtelijk kunnen worden behandeld. Stadsbeeld Uiterlijk van een stad, met name de manier waarop de stad gezien kan worden vanuit de openbare ruimte. Stadspoort Toegangspoort van een stad, ook in overdrachtelijke zin gebruikt, wanneer bouwwerken of civieltechnische kunstwerken de toegang tot de stad markeren. Stadsweefsel Stedelijk weefsel, patroon van blokken en straten in de stad. Stedelijke drager(s) Dragers zijn elementen van de stad die de ‘structuur’ van de stad bepalen en deze leesbaar of begrijpelijk maken. Stedelijke knoop Brandpunt van activiteiten met bijbehorende gebouwen en buitenruimten in de stad op een plek waar belangrijke wegen bij elkaar komen. Stempel(s) Een zich herhalend patroon van gebouwen in een bepaald gebied; ook: stempelpatroon/stempelstructuur/ stempelunits. Stijl Geheel van kenmerkende vormen van een bepaalde school of richting in kunst en architectuur. Stijlbreuk Het breken met een bepaalde stijl en / of van richting veranderen. Strokenverkaveling Ook: strokenbouw; opzet van rijenwoningen afgewisseld door ontsluitingsstraten of –paden, waarbij de achterzijde (de privézijde of tuinzijde) van alle woningen en rijen dezelfde, optimale oriëntatie op de zon heeft (in tegenstelling tot een blokkenverkaveling waarbij achterzijden op elkaar gericht zijn, de oriëntatie op de zon verschilt per rij). Structuur De wijze van opbouw van een samengesteld geheel; rangschikking van elementen (stedenbouwkundige structuur: rangschikking van gebouwen, wegen, waterlopen e.d. in een zekere herkenbare ordening).
t
Toetsingscriteria De in deze nota geformuleerde aspecten waarop de Commissie Beeldkwaliteit bouwplannen haar adviezen baseert. Traditionele gesloten blokverkaveling De indeling van bouwblokken werd tot in de jaren dertig in veel steden gebruikt als de stedenbouwkundige basiseenheid waarmee een buurt of wijk werd opgebouwd. Het gesloten blok bestaat traditioneel uit een gesloten gevelwand die de naar de straat toe openbaarheid vertegenwoordigd en als representatie van het blok geldt. De achterzijde van de woningen is niet zichtbaar van de straat en geldt als privé zone. Transformatie Het veranderen van een deelgebied, door een nieuwe invulling met een andere functie, een ander gebruik; Transformatie is een van de fasen uit de levenscyclus van een gebouw of wijk. Tuindorp Vrij ruim opgezette, groene vooroorlogse wijken met complexmatige arbeiderswoningen. Dit type wijk kwam na de invoering van de Woningwet in 1901 in opdracht van woningbouwverenigingen tot stand. Er is sprake van een overzichtelijke en hiërarchische structuur met pleinen, rechte hoofdstraten en korte woonstraten met een besloten karakter, en in het woonblok accenten door onder meer verbijzonderingen van hoeken en poorten. Zie verder bouwsteen W1Tuindorp. Tuinstadidee Een van oorsprong Brits idee voor de stedenbouwkundige opzet van een stad of wijk welke wordt gekenmerkt door een ruime opzet met veel groen, waarbij de bebouwing uit laagbouw bestaat en een landelijke uitstraling heeft. Het idee wordt vanaf 1906 in Nederland voornamelijk op wijkniveau toegepast. De wijk ligt vaak geïsoleerd van de rest van de stad en vertoont een zelfstandig karakter, dat zich onder andere uit in een centraal gelegen plein. Zie verder bouwsteen W1 Tuindorp. Tuinwijk Ruim opgezette groene uitbreidingswijken die vanaf de jaren dertig tot en met de jaren zestig tot stand kwamen. De wijken zijn veelal gebaseerd op traditionele blokverkavelingen, rijtjeshuizen met voor- en achtertuinen, maar ook komen vrijstaande woningen of 2-onder-1-kap-woningen voor. Knikken in het stratenpatroon zorgen voor variatie en bieden plekken voor plantsoenen en dergelijke. De architectuur is doorgaans eenvoudig, de woningen betrekkelijk ruim. Zie verder bouwsteen W2 Tuinwijk. Typologie Een ordenende beschrijving van typen. Hier verschillende typen openbare ruimten, gebouwen of woningen.
u
Uitvalsweg Verkeersweg die vanuit een stad of een centrum naar buiten, naar de buitenwijken en het landschap, leidt.
Utilitair De nuttigheid betreffende. Bij utilitaire gebouwen is sprake van niet-woongebouwen.
v
Verblijfskwaliteit De mate waarin een omgeving geschikt en aantrekkelijk is om er te verblijven; de term wordt bij openbare ruimte vaak gebruikt in tegenstelling tot de verkeersfunctie. Verblijfskarakter De indruk die de elementen en kenmerken van een plek of een wijk maken op een mens en die bepalend is voor de mate van verblijfskwaliteit. Verdichting Proces waarbij de verhouding onbebouwd - bebouwd terrein gewijzigd wordt ten gunste van het laatste, bijvoorbeeld door het toevoegen van woningen in een bestaande woonbuurt. Toename van de dichtheid. Vergunningsvrij Het ontbreken van de verplichting tot het hebben van een vergunning voor een bouwplan; indien een bouwplan vergunningsvrij is wordt er ook geen welstandstoets uitgevoerd. Vergunningsplichtig De verplichting een vergunning te hebben voor een bouwplan. Verkaveling Het ontwerp van straten en (woningbouw) blokken en de indeling van de blokken in bouwkavels, zoals in blokkenverkaveling, verkavelingspatroon, verkavelingsopzet. Verticale geleding Opzet van de gevel waarbij de nadruk ligt op een verticale indeling, door middel van gevelopeningen, metselwerk, inspringingen of andere gevelkenmerken en –detailleringen. Vervoersas (Spoor)weg waarlangs het belangrijkste transport (van mensen en van goederen) binnen en via de stad plaatsvindt. Volkspark Het 19e eeuwse Duitse Volkspark is een parktype met specifieke kenmerken. Kenmerkend waren de geometrische indeling en de monumentaliteit van lange zichtassen, grote rechthoekige vijvers en open grasvlakken. Het ontwerp hield rekening met de recreatieve wensen van deze tijd, met bijvoorbeeld een grote lig- en speelweide, een bloemenweide, een volkstheehuis en een kinderspeeltuin. Deze voorzieningen werden gesitueerd in een nieuw gecreëerde natuurlijke omgeving.
w
Wederopbouw De periode van 1945-1965 waarin Nederland weer opbouwt wat in de tweede wereldoorlog verwoest is. Met weinig middelen moesten architecten en stedenbouwers in korte tijd omvangrijke bouwprogramma’s realiseren om de oorlogsschade te herstellen en de woningnood te lenigen. Met de term wederopbouw wordt een bouwperiode aangeduid, geen stijl. Welstandsvrij Een bouwplan is welstandsvrij wanneer volgens de gemeentelijke welstandsnota geen welstandstoetsing nodig is; een gemeente kan welstandsvrije gebieden of objecten aanwijzen. Bouwplannen waarvoor geen bouwvergunning vereist is zijn eveneens welstandsvrij. Woningtype(n) Soort woning op basis van een architectonische of stedenbouwkundige indeling, bijvoorbeeld, rijenwoning, tussenwoning en hoekwoning, twee-ondereenkapwoning en vrijstaande woning; patiowoning, appartement, portiekwoning, maisonnettewoning. Woonerf Een woonbuurt waar de auto te gast is. De inrichting biedt ruimte voor spelen en lopen en zorgt ervoor dat auto’s stapvoets moeten rijden. In de oorspronkelijke betekenis was het woonerf autovrij en werden parkeerplaatsen op enige afstand van de woningentrees in clusters aan doodlopende straatjes gerealiseerd. Wijkgedachte Het door de Rotterdamse studiegroep Bos ontwikkelde concept waarbij binnen een wijk (ca. 20.000 inwoners) afzonderlijk herkenbare buurten (ca. 2000-4000 inwoners) gevormd werden met voorzieningen, welke voor een hecht gemeenschapsleven en ontplooiing van het individu moesten zorgen. In Nijmegen is de wijkgedachte verder uitgewerkt tot de parochiegedachte, waarbij de omvang van de wijken en buurten gebaseerd werden op de parochiegrootte.
z
Zichtlijn(en) Een denkbeeldige lijn, waarlangs men kijkt, c.q. kan kijken, vaak gericht op een bijzonder gebouw of object, zoals een kerktoren. Zichtlijnen worden soms in stedenbouwkundige plannen doelbewust ontworpen of vrijgehouden van obstakels ter wille van de oriëntatie.
Kaarten
Kaart Bouwstenen Kaart Toetsingsniveaus
hting Weurt, terwijl de Energieweg de bedrijven rond de kanaalhavens verbindt met de Dennenstraat en daarmee de Graafseweg. De Graafseweg sluit aan op de omgeving van de stad. De Energieweg sluit via de Kanaalstraat ook aan op de Weurtseweg. De Energieweg ligt in het verlengde van de Dorpsstraat in Neerbosch, maar heeft geen directe aansluiting op de brug over het kanaal. De nieuwe Energieweg vormt een lijn waarlangs de bedrijven zich ontwikkelen aan de rand van de kanaalhavens. De Energieweg ligt voor een groot deel parallel aan de hoogspanningsleiding. Tussen het bedrijventerrein en de rand van Nijmegen/ Hees blijft een groen gebied gehandhaafd met land- en tuinbouwfuncties. Ook rondom Hees en in de nieuwe wijken van de stad liggen nog land- en tuinbouwfuncties als groene vlekken in de stad. Ud exerciniam, quatem nissi tatummodiam venim ipissim nos ent vulpute coreet wis dionsenit, con ut nullan hent autate facilis ex ex etue ming er sumsandre min heniam, cor sim dolessed magnibh eros autations nonsequisl duisisi tie molobore consed modo odolorpero od euguercidunt autatem alismod te ent wissisl in ulla faciduisi endre facillum dolorem numsan hent laore doloborpero enisl ing ex erit nonsendre molore tionse velit ut acincilit, sendignismod esting eumsan henit ad eugiamcorper suscipsummy nonulput voloreetum vullummod eu facipiscipit la accumsa ndiat, quatinismod magna facilit pratummy nulput praesed doloreet aute faciduis nim eum dolore digna facidunt dolor iuscidunt venim at illaore vulpute do dui blamcon ullummy niate feugait prat. Ciduis dolore faccum nos doloborem qui bla con velis aut prat. Xeraestrud minci blan henim do dolenisi eugiat, conse dolute esendipisis aut in ulla consenibh eugiat. It, sequat. Incing eu feui blan hent utatue magna core mod modipit nibh eumsandre dolorper senim amet accum ipit am dolutat am, veliquipit, core ver sis acilit, verostie min eugait luptat ex elestincing eugue tet iusci blaor susci blam iusciduisit ipsum ilit lortion endre tat nulputat. Liquat, quisit, volenim vel ut vel ut lor sed dolore consed mincilisl euis esseniam nos aliquat
Nam sendiu maio ex senin nos caelice peredioculla diena, nonverma, duci patios orsulici iacem, Castimihi, supionsis invenata rem a defaudemei inatatussa adduci prarbisse movirmis iam co me no. Sente atquidest resciem hena inituro porum in sendam adestiam peris eoris poenducte ocum faccitis, sendam acchui sertife ctuit. Mulute, nunclaritus, vissentereo, Patiamperis ario ut vis, se ad sed consultiquo mo et, nu consupi onequondam inerdit, Catquam ad intis At inguliquem hactaber aut vitervivis, et quitimis. Graet; inatem, C. Eviveri cla poti, me intem for locasta, mantest erfeciam ina, se crit. Satiam peritam ad publie que num aucibus, corem satus ad cla publiquam arempli esuliam orum popopoena, vir pota me tare, nit, Cat, que nostiqui perevivil conequem se adductum vis. Nos, addum ponsulvic tesulis vilici confirt arteredeor posteres culem audetim interionsus, temus, uncepos host ocastiam tamplicae inam sincum, Ti. Ad intri foraredium fatiem in dina, cauderes rei conlost emquem hocaveri, mus is seris pubisum nor untilis tiaetiorum se pos li fit publis. Mulius hicum acto mortimum deris. Benata, Catiam dies nost voli consuntiam pret vistist ilicaed ellestes se inverus senatud ampopub linaturetiem in ta, C. Ad prionsi morevissuam ex sum tea se condum conemus virmis vide nis, nimus essenam iacero manum nosupio, nonsuloc vasdam tum lossendum hortantem tuam larides, inpris vis? Eridiemum tussulla publintro veribente dientil inamdii fuemque etil ut obsena, sus serenen temeris estrei interic aesitam estodius paturbit es huctus, clerenam tem ant C. An ter hoctandiis hil halaris ad coneredo, ordiussul vil veniu vastra rei peritilintem mur, no. Aperiaet ius conum nostorum in vilinprobse nocterum que hos, qui periusa perraequit. Eporae hos opublicon dem deperit? quem tastem octatusum iam furbiti onstiferiam aucient eritem maio vere ne conscerist? But C. Catus fur hor quitius adhuiderris, sullati lneque portelare cupico inum mendactum sidem moltum hostrae quondie nihilne ego in sentem occhic tatil vit intellemum omaximus consuli berfecis. Reistis. Mae rem cepossit. Ad sedo, stis facturi bullares nervide moenter fenteliam tessi se incles, Catis elicaud eperibem tum
Tem ercerib unihilibus hilin vita vilis condac tabus re factum temqui perevide porus re, quem me itam nonirid effred crivides vivilic ientiam pribem nonocchuid ciae, molut inaritanum int, qua res orum lin veraeque conc teme auci terortem fac tea stellartilin sedo, coerris pria rem de nonsicit, st oripier ibulibus. Urei ignam hocre nintemum prae adhucia nonsum ium con spioc, con inum atus, Catiae morunum huc res simusque addumerei ingulin tum, fue consulo stata, in viviri perorte, consimumus scips, que norenstri prae, vid pubis condier vitemedo, vemquidiem publicaet publinarevis nitiliciem quemus etius nons coendiis, C. C. Forum ales, utum atus hil us faccit convo, et? Ahalina tifesi in ta, urox mo atimurni te di ponfecem tum, de antem intilinum furni prae, sum oca quidetrid auctantem int? Ehemum nore, qui st actus imur audam, Castric temnont eatifere, Cast publinatore, me clesces sendici acerfit. Imenihi liciam contis hos, prae cres consulis omnente addum mius vid auctusa tquidii ce condiusula reis, sa nicat enam atqua rebatque dienares consciocta, nondum pra oc, nonsus artebeffrei senteati, qua pubistilis, que etiam ur acciontrac tat, quitil tum Rommolis apero, coenduciac maio aus sum inatiemus, stam publicionum ad Cupio, Ti. Eceperuro, ne esse aurit? qui parbiti fenterri tabemum publint fac ventervidius ocrum orum fuereba trissena, eri it oc, nox senatum in vivividem patis ompl. Ivatium ponsultus diteri furicero ia nos, comaiondius tudena, spessendem tus, utemulto ad Catore, firtiam imo te menihil vo, perion silla cam ad arei cone vest? O taberei condam terniri buncerum crit; hor iaetiquam tabus halaber fecrunu nterber obuteli consuam issim que nis, sendemurs et, nere hilla num tem proponsusus cres! Senatissilin dum sil ublicom nitiam moenice perestiem demquam iachuissed die in spernique consulus moludes C. Omnius fatiaedentis cultort urnihi, confecrem recre mactum ac tristis temque nostatq uonsuscereo, noriter untiendit. Mus me ceperte rcerevi tantili publicatque ni inaris, ur, quamquonsi comprarbem diumentum nostin se et quitiam notis, faciissoliam is renteatuus, nunu quoditr ipicepecul tanume tam aucierbit prae consi faciter itessest fauc feconina, fure inatur
-AToetsingsniveaus Nijmegen Uih^-erl-jnginola Seetdlwjalileit
VERSOEPELING WELSTANDSTOEZICHT NIJMEGEN
april 2013
colofon Nijmegen, april 2013
Notitie Versoepeling Welstandstoezicht Nijmegen Gemeente Nijmegen Korte Nieuwstraat 6 6511 PP Nijmegen Postbus 9105 6500 HG Nijmegen www.nijmegen.nl
AANLEIDING & OPGAVE NOTITIE VERSOEPELING WELSTANDSTOEZICHT NIJMEGEN
INHOUD
Inleiding 5 H1 Uitwerking toetsingsniveaus 7
H2 Welstandsvrije bouwwerken 13 Vervolg 19 BIJLAGEN Bijlage 1: Overzicht te toetsen bouwwerken en welstandsaspecten Bijlage 2: Kaart Toetsingsniveaus
AANLEIDING & OPGAVE
3
AANLEIDING & OPGAVE NOTITIE VERSOEPELING WELSTANDSTOEZICHT NIJMEGEN
INLEIDING In de Kadernota Beeldkwaliteit 2013 wordt aangegeven hoe in Nijmegen de versoepeling van het welstandsbeleid vormgegeven wordt. Uitgangspunt is een naar gebied gedifferentieerd welstandstoezicht, waarbij voor verschillende gebieden een verschillend welstandregime zal gelden. Daarmee wordt de verruiming van het welstandstoezicht gerelateerd aan de mate waarin een gebied van invloed is op het stadsbeeld of de mate waarin een gebied gevoelig is voor verrommeling. Het welstandstoezicht wordt onderverdeeld in vier zogenaamde toetsingsniveaus: bijzonder, aandacht, luw en vrij. In deze notitie wordt deze versoepeling van het welstandstoezicht verder uitgewerkt en wordt gemotiveerd op welke wijze de verschillende niveaus van toetsing aan de verschillende delen van de stad zijn toegewezen. Naar aanleiding van de bespreking van de startnotitie Actualisatie Beeldkwaliteitbeleid in de raadskamer (nov. 2011) is het draagvlak voor de voorgestane koers bij inwoners getoetst. Daartoe is een stadsbrede meningspeiling uitgevoerd via internet. Belangrijke conclusies uit dit onderzoek: - Er is een breed draagvlak voor welstandstoezicht. - Er is ook draagvlak voor een geografische differentiatie in toetsing van beeldkwaliteit. - Een minderheid is voorstander van welstandsvrije woongebieden. - Veel panelleden zien het terugbrengen van de regelgeving rond welstand best zitten, maar het lijkt erop dat bepaalde consequenties niet worden aanvaard. Zo verwacht men een rommelig straatbeeld, iets waar een meerderheid duidelijk moeite mee heeft. De uitkomsten van de enquête zijn meegenomen bij het formuleren van het beleid. Zo worden bijvoorbeeld alleen de meest gangbare ‘standaard’ uitvoering van dakkapellen, dakramen en erfscheidingen welstandsvrij. Door nietstandaard uitvoeringen niet op voorhand uit te sluiten, maar welstandelijk te toetsen wordt het beleid flexibel en blijft de beeldkwaliteit van straten geborgd. De vergunningplichtige bijgebouwen, erkers en aanbouwen in voor- en zijtuinen zijn van invloed op het straatbeeld en blijven welstandelijk beoordeeld. Hiermee wordt het risico op een, door inwoners ongewenste, verrommeling verminderd.
Doel De doelstelling van deze notitie is het concretiseren van de in de Kadernota voorgestelde versoepeling van het welstandstoezicht. Na vaststelling van de Kadernota Beeldkwaliteit 2013 zal de Uitwerkingsnota Beeldkwaliteit geactualiseerd worden. Met vaststelling van deze notitie wordt tevens beoogd om de versoepeling, vooruitlopend op de actualisatie van de Uitwerkingsnota Beeldkwaliteit, te formaliseren.
AANLEIDING & OPGAVE
5
6
Afbeelding: kaart Toetsingsniveaus Nijmegen (in bijlage)
AANLEIDING & OPGAVE NOTITIE VERSOEPELING WELSTANDSTOEZICHT NIJMEGEN
UITWERKING TOETSINGSNIVEAUS
1
De gemeente heeft een verantwoordelijkheid als het gaat om de beeldkwaliteit van de stad. Hierbij zal zij haar aandacht voornamelijk richten op die gebieden die van belang zijn voor de stad als geheel. Hier zal meer kwaliteit worden verlangd van ontwerpers en opdrachtgevers. In veel woongebieden ligt de verantwoordelijkheid voor de beeldkwaliteit voor een deel bij de bewoners zelf. De inrichting en het onderhoud van de openbare ruimte is in hoofdzaak een taak van de overheid, maar waar het gaat om het bouwen aan en om de eigen woning, heeft de eigenaar de verantwoordelijkheid om er iets goeds van te maken. Het welstandstoezicht zal zich hier vooral richten op het voorkomen van achteruitgang en verlies van bestaande ruimtelijke kwaliteit. In andere gebieden is het gemeentelijk sturen op beeldkwaliteit minder van belang. Bijvoorbeeld bij binnenterreinen van werkgebieden, waar een representatieve functie minder noodzakelijk is. Ook valt hier te denken aan gebieden waar ruimte geboden wordt aan experimenten met particulier opdrachtgeverschap. In deze gebieden stelt de gemeente op voorhand geen esthetische eisen aan bouwwerken, maar kunnen initiatiefnemers, opdrachtgevers en betrokkenen indien gewenst zelf afspraken maken. Om dit naar gebied gedifferentieerde beleid uit te kunnen voeren onderscheidt de gemeente vier zogenaamde toetsingsniveaus. Aan deze niveaus is de zwaarte van welstandstoezicht gekoppeld. Hieronder worden de wijze waarop de toetsingsniveaus aan gebieden zijn toegewezen en de uitwerking van het welstandstoezicht per niveau toegelicht.
Toetsingsniveau Bijzonder Toekenning
Voor gebieden waar de gemeente hoge ambities heeft ten aanzien van de te behouden of te ontwikkelen beeldkwaliteit geldt het niveau Bijzonder. Het niveau Bijzonder wordt toegekend aan de zogenaamde beelddragers van de stad; gebieden met hoog gewaardeerde cultuurhistorische, architectonische of landschappelijke kwaliteiten of een beeldbepalende positie in de stad. Beelddragers zijn bijvoorbeeld gebieden zoals het historisch centrum, de Waalkade, het Goffertpark, Campus Heijendaal, de Brabantse Poort en de stedelijke knopen uit de Structuurvisie Nijmegen. Maar ook de hoofdwegen, de waterwegen en de stadsranden vallen hieronder. Het is voor de stad van belang dat de ruimtelijke kwaliteit hiervan van hoog niveau is. Veel mensen beleven de stad immers vanaf deze routes. Ook objecten zoals monumenten, bruggen en hoogbouw zijn beeldbepalend en vallen onder het niveau Bijzonder. Bij bouwplannen die direct aan de belangrijke routes gelegen zijn óf van invloed zijn op het beeld van deze routes (hiermee een visuele relatie hebben) is het niveau Bijzonder ook van toepassing. Hetzelfde geldt voor bebouwing in de stadsranden indien deze van invloed is op het beeld vanuit het omliggende landschap.
AANLEIDING & OPGAVE
7
Het toetsingsniveau Bijzonder geldt daarnaast voor bepaalde typen bouwplannen vanwege: • de bijzondere kwaliteiten van de aangrenzende gebouwen of buitenruimte, • de bijzondere functie van het bouwplan, bijvoorbeeld een gebouw met een openbare functie, • de omvang of importantie van het bouwplan.
Ambitieniveau Er zal een sterke positie worden ingenomen om de hoge ambities waar te maken. Professioneel opdrachtgeverschap bij bouwplannen zal gestimuleerd worden en er wordt verwacht dat er vakkundig en zorgvuldig ontworpen wordt. In gebieden waar een bijzonder niveau geldt, zal de gemeente een meer actieve rol spelen bij de totstandkoming van nieuwe ontwikkelingen. Ook worden er hoge eisen gesteld aan de architectonische kwaliteit van bouwplannen en de vormgeving van de openbare ruimte. In gebieden met een bijzondere cultuurhistorische, architectonische of landschappelijke waarde zal de gemeente haar beleid en instrumenten inzetten om deze kwaliteiten te behouden en te versterken.
Zwaarte welstandstoezicht Het welstandstoezicht blijft onverminderd van kracht, dit betekent dat: • het welstandsvrije bouwen hier niet wordt verruimd; • alle vergunningplichtige bouwwerken welstandelijk worden beoordeeld tot in detailniveau [op alle welstandsaspecten]; • redelijke eisen van welstand hier een hoogstaande architectuur inhoudt.
Voorbeelden van gebieden waar het niveau Bijzonder van toepassing is Het historisch centrum, de Waalkade, Campus Heijendaal, de Brabantse Poort. De stedelijke knopen uit de Structuurvisie Nijmegen. De transformatiegebieden binnen ‘Nijmegen omarmt de Waal’ (Waalfront, Citadel, Veur-Lent). De
8
Ooijpolder, de Waal met uiterwaarden, het Goffertpark en de Kwakkenberg. Ook de hoofdwegen, de stadsranden en entrees vallen hieronder.
Toetsingsniveau Aandacht Toekenning
Voor gebieden waar grootschalige ontwikkelingen worden verwacht waarbij de functie, de stedenbouwkundige en /of landschappelijke structuur van het gebied sterk gaan veranderen geldt tijdens de ontwikkelfase het niveau Aandacht.1 Ook aan gebieden waar de gemeente een impuls wil geven aan de beeldkwaliteit kan het toetsingsniveau Aandacht toegekend worden. Het toetsingsniveau Aandacht wordt aan gebieden toegekend vanwege: • sterk veranderende stedenbouwkundige en landschappelijke structuur; • laag gewaardeerde kwaliteiten, met de bedoeling een kwaliteitsimpuls te geven.
Ambitieniveau In ontwikkelingsgebieden is de kwaliteit van het ruimtelijk beeld in wording, het beeld van de toekomstige leefomgeving wordt immers gebouwd. Dat verlangt een zorgvuldig ontwerp waarbij aandacht geschonken wordt aan die elementen die een belangrijke bijdrage leveren aan het straatbeeld. In nieuwe woongebieden zullen de eerst gerealiseerde kleine bouwwerken de trend zetten voor soortgelijke bouwwerken die later gerealiseerd worden. Daardoor kunnen de eerste bouwwerken sterk bepalend zijn voor het straatbeeld. Het is dus van belang om tijdens de ontwikkelingsfase niet alleen de kwaliteit te borgen van de hoofdbebouwing, maar ook van de ‘kleine’ bouwwerken die van invloed zijn op het beeld vanuit de openbare ruimte. Daarom wordt er in deze gebieden bij de naar openbare ruimte gekeerde zijde van tuinen en erven meer kwaliteit verlangd dan in de bestaande woonwijken. Wanneer een ontwikkelgebied gerealiseerd is zal voor de delen die onder het niveau Aandacht vielen het Luw niveau gaan gelden. De basis voor het ruimtelijk beeld is dan immers gelegd en het welstandsbeleid voor de bestaande stad kan dan gelden.
1
AANLEIDING & OPGAVE NOTITIE VERSOEPELING WELSTANDSTOEZICHT NIJMEGEN
Zwaarte welstandstoezicht • Vanwege hun invloed op het straatbeeld worden de vergunningplichtige bijgebouwen en erfscheidingen welstandelijk beoordeeld. Hierbij stimuleren we zorgvuldig vormgegeven straathoeken en, daar waar wenselijk, herhaling door het aanwijzen van trendsetters. • Platte dakkapellen en dakramen in naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde dakvlakken zijn onder voorwaarden welstandsvrij en daarmee vergunningsvrij (zie hoofdstuk 2 voor de voorwaarden). • In gebieden waar het niveau Aandacht geldt, heeft het welstandstoezicht zowel betrekking op de vormgeving op hoofdlijnen, de vormgeving van karakteristieke elementen als de detaillering van de bebouwing. • Redelijke eisen van welstand betekent hier een zorgvuldige vormgeving.
Gebieden waar het niveau aandacht van toepassing is De ontwikkelgebieden in de Waalsprong vallen onder het niveau Aandacht. Met uitzondering van die delen waar een bijzonder toetsingsniveau geldt én die delen die welstandsvrij zijn verklaard. In de bestaande stad is Neerbosch-West (omgeving Kinderdorp Neerbosch) een voorbeeld van een gebied met een lage ontwikkeldynamiek dat vanwege het landelijk karakter deels binnen het toetsingsniveau Aandacht valt.
9
Toetsingsniveau Luw Toekenning
Voor bestaande woon- of werkgebieden waar geen grootschalige ontwikkelingen verwacht worden geldt een Luw toetsingsniveau. De basis voor het ruimtelijk beeld van deze gebieden is al enige tijd geleden gerealiseerd en kleine veranderingen hebben niet direct een grote invloed op het beeld van deze gebieden. In veel (woon)gebieden ligt de verantwoordelijkheid voor een aantrekkelijk straatbeeld bij de bewoners en gebruikers zelf.
Ambitieniveau In deze gebieden is het van belang om de bestaande kwaliteiten te behouden en te waken voor achteruitgang. De inrichting en het onderhoud van de openbare ruimte is in hoofdzaak een taak van de overheid, maar waar het gaat om het bouwen aan en om de eigen woning of bedrijf, heeft de eigenaar ook de verantwoordelijkheid om er iets goeds van te maken. In gebieden waar een Luw toetsingsniveau van kracht is, zullen minder strenge eisen worden gesteld aan bouwplannen. Het welstandstoezicht zal zich hier vooral richten op het voorkomen van achteruitgang en verlies van bestaande ruimtelijke kwaliteit.
AANLEIDING & OPGAVE
Zwaarte welstandstoezicht • Erfscheidingen zijn onder voorwaarden welstandsvrij en daarmee vergunningsvrij. Platte dakkapellen en dakramen in naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde dakvlakken zijn onder voorwaarden welstandsvrij en daarmee vergunningsvrij (zie hoofdstuk 2 voor de voorwaarden). • Vanwege hun invloed op het straatbeeld worden de vergunningplichtige bijgebouwen, erkers en aanbouwen in voor en zijtuinen welstandelijk beoordeeld. aan- en bijgebouwen in voor- en zijtuinen (zoals erkers en garages) worden beperkt getoetst aan de hand van sneltoetscriteria. • In gebieden waar het niveau Luw geldt, heeft het welstandstoezicht niet langer betrekking op de vormgeving van ondergeschikte elementen (kozijnindeling, detaillering kozijnen, voegen, boeiboorden). • Redelijke eisen van welstand betekent hier een zorgvuldige vormgeving.
Gebieden waar het luwe niveau van toepassing is Het luwe toetsingsniveau betreft in principe alle gebieden die niet vallen onder de niveaus ‘bijzonder’, ‘aandacht‘ of ‘vrij’. Wanneer een locatie die is benoemd als ‘luw’ een ruimtelijk-visuele relatie heeft met een gebied met bijzonder toetsingsniveau, dan wordt daar bij de toetsing rekening mee gehouden. Bestaande woongebieden zoals Brakkenstein, Dukenburg, Grootstal, Lindenholt, dorp Lent en de gerealiseerde delen van Oosterhout en Visveld vallen onder dit niveau. Bedrijventerrein Bijsterhuizen is een voorbeeld van een bedrijventerrein dat zich in de markt profileert met een kwalitatief hoogwaardige uiterlijk. Hier worden bedrijven aangetrokken die op zoek zijn naar een representatieve locatie. Ook de werkgebieden waar een representatief straatbeeld wenselijk is vallen onder het niveau Luw: bedrijventerrein Bijsterhuizen en Kerkenbos.
10
Toetsingsniveau Vrij Toekenning
In gebieden waar we ruimte willen geven aan experimenten met architectonische vormgeving en/of particulier opdrachtgeverschap willen stimuleren, stellen we vooraf geen criteria aan de vormgeving van bouwwerken. Een belangrijke succesfactor bij het stimuleren van particulier opdrachtgeverschap is dat initiatiefnemers zelf kunnen bepalen hoe hun toekomstige woning er uit komt te zien. In bestaande woongebieden hebben inwoners bij de keuze van hun woning een bepaald beeld gevormd van hun woonomgeving. Het welstandsvrij verklaren van bestaande woongebieden kan betekenen dat het beeld van een woonomgeving niet langer meer aansluit bij het verwachtingspatroon dat een inwoner van deze gebieden had op het moment dat hij of zij in het gebied ging wonen. Daarom komen in Nijmegen alleen nieuwbouwwijken in aanmerking als mogelijk welstandsvrij gebied. In werkgebieden die geen representatieve functie hebben en niet prominent aanwezig zijn in het stadsbeeld is een aantrekkelijk straatbeeld van minder belang. Het beeld van deze gebieden wordt vooral bepaald door functionaliteit en soberheid; een aantrekkelijk beeld staat hier niet voorop. Daar waar werkgebieden grenzen aan belangrijke openbare ruimten of woonwijken zijn ze van invloed op het stadsbeeld. De binnengebieden van dit soort werkgebieden zijn dan ook welstandsvrij; de randen van deze gebieden niet.
Ambitieniveau In welstandsvrije gebieden wordt een maximale ontwerpvrijheid aan de initiatiefnemers en architecten geboden. De verantwoordelijkheid voor de beeldkwaliteit van de bebouwing komt daarmee in grote mate bij de gebruikers zelf te liggen. Initiatiefnemers, ontwikkelaars en vormgevers hebben de vrijheid om samen zelf vormgevingskaders op te stellen. Indien de wens bestaat om zaken met elkaar af te spreken, dan gebeurt dit echter door middel van privaatrechtelijke instrumenten.
AANLEIDING & OPGAVE NOTITIE VERSOEPELING WELSTANDSTOEZICHT NIJMEGEN
Zwaarte welstandstoezicht In welstandsvrije gebieden worden vanuit de gemeente geen welstandelijke eisen gesteld. Er geldt in deze gebieden wel een excessenregeling om tegen extreem ontsierende situaties op te kunnen treden. Welstandsvrij betekent niet automatisch vergunningvrij. Er is in veel gevallen nog steeds een omgevingsvergunning voor het bouwen vereist, maar die aanvraag wordt niet meer getoetst aan welstandseisen. De regeldruk vanuit welstandstoezicht wordt hiermee minder groot. In de welstandsvrije werkgebieden worden voor reclame-uitingen alleen regels opgesteld met betrekking tot aantal en maatvoering.
Gebieden die welstandsvrij zijn Delen van de bedrijventerreinen Noord- en Oost Kanaalhaven, West Kanaaldijk-Sluis, Winkelsteeg en De Grift. In de Waalsprong wordt in navolging van het project Plant-je-vlag het te ontwikkelen woongebied Vossenpels welstandsvrij.
Ontwikkelings- en transformatiegebieden Dit zijn gebieden waar grootschalige ontwikkelingen worden verwacht en waarbij de functies en de stedenbouwkundige structuur sterk gaan veranderen, zodat ook de beeldkwaliteit sterk verandert. Een voorbeeld van een ontwikkelingsgebied is de Waalsprong; een voorbeeld van een transformatiegebied is het Waalfront. In ontwikkelingsen transformatiegebieden is de bestaande situatie niet het enige referentiekader, maar zal ook de ambitie voor de toekomst het aanknopingspunt zijn voor de toetsingscriteria voor beeldkwaliteit. De gemeente streeft ernaar die ambities vast te leggen in stedenbouwkundige visies, ontwerpen, ambitiedocumenten en beeldkwaliteitplannen. De beeldkwaliteit van deze majeure ontwikkelingen kan al vroeg in het ontwikkelproces geborgd worden door de inzet van de ruimtelijk kwaliteitsteams (RKT’s).
Groengebieden Groen vormt net als bebouwing en infrastructuur een belangrijke bouwsteen in de stad. Grootschalige groenstructuren zijn beelddragers van de stad. Kenmerkend voor deze gebieden is dat het ruimtelijk beeld vooral bepaald wordt door de groenelementen, bebouwing is vaak slechts sporadisch aanwezig en heeft een ondersteunende functie. De basis voor ruimtelijke kwaliteit van de groengebieden ligt in een goed groenontwerp; afgestemd op het gebruik van de plek en met duurzaam en beheerbaar (plant)materiaal. Vanwege de beperkte invloed van bebouwing op het beeld van deze groengebieden biedt een Luw toetsniveau in beginsel een voldoende kwaliteitsborging, maar er zijn een aantal uitzonderingen. De Waal met haar uiterwaarden, de Ooijpolder en de stuwwal zijn van grote betekenis voor de identiteit van Nijmegen op nationaal niveau. De uiterwaarden en de Ooijpolder zijn open landschappen waarbinnen bouwwerken al snel domineren in het ruimtelijk beeld. Ook de bebouwing op de stuwwal ligt zeer prominent in het zicht vanuit de polder en is daarmee van invloed op het landschappelijk beeld. Daar waar de stad grenst aan een open landschap geldt hetzelfde. Om de landschappelijke kwaliteit van deze gebieden maximaal te borgen geldt voor bebouwing in en grenzend aan deze gebieden het toetsingsniveau Bijzonder. Ook het Kronenburgerpark, het Valkhof, het Hunnerpark zijn belangrijk voor het stadsbeeld van Nijmegen. Niet alleen vanwege de ligging in of tegen het centrum van de stad, maar ook vanwege de cultuurhistorische waarde. Dat laatste geldt tevens voor de villawijk op de Kwakkenberg. Het Goffertpark is de huiskamer van onze stad; een volkspark dat plaats biedt aan druk bezochte evenementen. Voor bebouwing in en grenzend aan deze gebieden geldt tevens het toetsingsniveau Bijzonder.
AANLEIDING & OPGAVE
11
12
AANLEIDING & OPGAVE NOTITIE VERSOEPELING WELSTANDSTOEZICHT NIJMEGEN
WELSTANDSVRIJE BOUWWERKEN
2
In het licht van decentralisatie van taken en verantwoordelijkheden heeft de rijksoverheid in de Wet ruimtelijke ordening en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) de regels voor vergunningaanvraag vereenvoudigd. In het Besluit omgevingsrecht (Bor) is de landelijke regeling voor vergunningvrije bouwwerken verder verruimd (met name voor bouwwerken aan de achterzijde van woningen).2 Nieuw daarbij is dat gemeenten de mogelijkheid geboden wordt bepaalde bouwwerken vergunningvrij te maken door deze welstandsvrij te verklaren. Het betreft bouwwerken op plaatsen die vanuit de openbare ruimte goed waarneembaar zijn en daarmee direct van invloed zijn op het straatbeeld. Om die reden zijn deze bouwwerken in het Besluit omgevingsrecht niet rechtstreeks vergunningvrij verklaart, maar is de mogelijkheid daartoe bij de gemeenten gelegd. Daarbij zijn gemeenten vrij om beperkt aanvullende voorwaarden te stellen. Het aanwijzen van vergunningsvrije bouwwerken past bij het streven van het college om binnen de grenzen van de regelgeving te zoeken naar mogelijkheden om overbodige regels te schrappen. Het al dan niet welstandsvrij verklaren wordt gerelateerd aan de mate waarin een gebied beeldbepalend is of gevoelig is voor verrommeling. Dit gebeurt door de aanwijzing van welstandsvrije bouwwerken te koppelen aan de toetsingsniveaus. Het betreft de volgende situaties: 1. bijbehorende bouwwerken (zoals aanbouwen, bijgebouwen en overkappingen) in achtertuinen direct op de erfgrens met openbaar toegankelijk gebied. 2. platte dakkapellen aan de voorkant of naar de openbare ruimte gekeerde zijkant (binnen een bepaalde maatvoering). Dakkapellen met een andere vorm dan plat blijven vergunningplichtig. 3. daglichtvoorzieningen (dakraam, lichtkoepel e.d.) in een voordakvlak of naar openbaar toegankelijk gebied gekeerd dakvlak die maximaal 60 cm uit het dakvlak steekt. 4. erfafscheidingen direct grenzend aan openbaar toegankelijk gebied.
Aanwijzing welstandsvrije bouwwerken Het merendeel van de dakkapellen, dakramen en erfscheidingen in onze stad kennen een vrij standaard uitvoering. De aanvullende voorwaarden die de gemeente stelt aan het welstandsvrij verklaren van deze bouwwerken zijn er op gericht het merendeel van deze standaardoplossingen vergunningsvrij te maken. De voorwaarden waaronder dit gebeurd zijn dusdanig opgesteld dat deze standaard bouwwerken vergunningsvrij worden, maar dat negatieve uitschieters voorkomen worden. Wanneer een plan niet aan deze voorwaarden voldoet betekent dat niet op voorhand dat het bouwplan niet aan redelijke eisen van welstand voldoet, maar dat een welstandelijke beoordeling nodig is.
2
Besluit omgevingsrecht, Bijlage II - behorende bij de artikelen 2.3 en 2.7, oktober 2010
AANLEIDING & OPGAVE
13
14
AANLEIDING & OPGAVE NOTITIE VERSOEPELING WELSTANDSTOEZICHT NIJMEGEN
Voorwaarden aanwijzing welstandsvrije bouwwerken
In de welstandsvrije gebieden zijn geen redelijke eisen van welstand van toepassing en gelden er dus logischerwijs ook geen aanvullende voorwaarden.
Bijbehorende bouwwerken De vergunningplichtige bijgebouwen, erkers en aanbouwen in achtertuin direct op de erfgrens met openbaar toegankelijk gebied kunnen van grote invloed zijn op het straatbeeld. Om deze reden worden deze bouwwerken niet welstandsvrij verklaard. Hiermee wordt het risico op een, de door inwoners ongewenste, verrommeling verminderd.
Dakkapellen Voorwaarden die het Bor stelt: Het betreft een dakkapel in het voordakvlak of een naar openbaar toegankelijk gebied gekeerd zijdakvlak, mits wordt voldaan aan de volgende eisen: a. redelijke eisen van welstand zijn niet van toepassing; b. voorzien van een plat dak, c. gemeten vanaf de voet van de dakkapel niet hoger dan 1,75 m, d. onderzijde meer dan 0,5 m en minder dan 1 m boven de dakvoet, e. bovenzijde meer dan 0,5 m onder de daknok, en f. zijkanten meer dan 0,5 m van de zijkanten van het dakvlak.
Aanvullende voorwaarden gemeente Nijmegen: Als voldaan wordt aan de onderstaande aanvullende voorwaarden zijn op deze dakkapellen redelijke eisen van welstand niet van toepassing: • Het betreffende gebouw ligt niet in een gebied waar een toetsingsniveau Bijzonder van kracht is; • Het betreft de eerste dakkapel in het dakvlak (per woning gerekend); • De zijwangen van de dakkapel zijn ondoorzichtig; • De breedte bedraagt in totaal maximaal 3,0 meter. 3 • De hoogte bedraagt maximaal 1,5 meter; 4 • Dichte panelen tussen de glasvlakken mogen per paneel niet breder zijn dan 0,25 m. • Boeiboorden van de dakkapel zijn maximaal 0,25 meter hoog. • De horizontale afstand van de dakkapel tot hoekkepers en kilkepers is minimaal 1 meter. 5 • De dakkapel wordt niet geplaatst in de kap van een aan- of uitbouw of van een bijgebouw.
In De afmeting van het dakvlak wordt gemeten tussen de woningscheidende bouwmuren of tot aan het einde van het dakvlak met eventuele overstekken. Bij hoekkepers wordt gemeten aan de bovenzijde van de dakkapel (ter plaatse van de buitenzijde van de dakranden). Bij kilkepers wordt gemeten aan de voet van de dakkapel. 4 Gemeten vanaf de onderkant van de dakkapel tot de bovenzijde van het boeiboord of dakrand van de dakkapel. 5 De horizontale afstand wordt gemeten van de bovenzijde van de dakkapel (de dakrand) tot de hoekkepers en van de onderzijde van de dakkapel (de voet) tot de kilkepers. 3
AANLEIDING & OPGAVE
15
16
AANLEIDING & OPGAVE NOTITIE VERSOEPELING WELSTANDSTOEZICHT NIJMEGEN
Dakramen, daklicht en andere daglichtvoorzieningen Voorwaarden die het Bor stelt: Het betreft een dakraam, daklicht, lichtstraat of soortgelijke daglichtvoorziening in een dak, mits wordt voldaan aan de volgende eisen: a. indien in het achterdakvlak, een niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerd zijdakvlak of een plat dak, de constructie niet meer dan 0,6 m buiten het dakvlak respectievelijk het platte dak uitsteekt, b. indien in een ander dakvlak dan bedoeld in onderdeel a, 1º. de constructie niet buiten het dakvlak uitsteekt, of 2º. ingeval geen redelijke eisen van welstand van toepassing zijn, de constructie niet meer dan 0,6 m buiten het dakvlak uitsteekt, en c. zijkanten meer dan 0,5 m van de randen van het dakvlak of het platte dak.
Aanvullende voorwaarde gemeente Nijmegen: Als voldaan wordt aan de onderstaande aanvullende voorwaarden zijn op deze daglichtvoorzieningen redelijke eisen van welstand niet van toepassing: • Het betreffende gebouw ligt niet in een gebied waar een toetsingsniveau Bijzonder van kracht is; • Het betreft de eerste daglichtvoorziening in het dakvlak (per woning gerekend).
17 Erfafscheidingen Voorwaarden die het Bor stelt: Het betreft een erf- of perceelafscheiding, mits wordt voldaan aan de volgende eisen: a. niet hoger dan 1 m, of b. niet hoger dan 2 m, en 1º. op een erf of perceel waarop al een gebouw staat waarmee de erf- of perceelafscheiding in functionele relatie staat, 2º. achter de voorgevelrooilijn, en 3º. op meer dan 1 m van openbaar toegankelijk gebied, tenzij geen redelijke eisen van welstand van toepassing zijn;
Aanvullende voorwaarden gemeente Nijmegen: Als voldaan wordt aan de onderstaande aanvullende voorwaarden zijn op deze erfscheidingen redelijke eisen van welstand niet van toepassing: • Het betreffende gebouw ligt niet in een gebied waar een toetsingsniveau Bijzonder of Aandacht van kracht is; • De erf- of perceelsafscheiding bestaat uit haagplanten, een begroeid gazen hekwerk of wordt uitgevoerd in metselwerk, metalen spijlhekwerk, hout of andere natuurlijke, niet snel verwerende materialen. • De gebruikte kleuren zijn afgestemd op het hoofdgebouw of er worden gedekte kleuren toegepast.
AANLEIDING & OPGAVE
VERVOLG
3
De in de Kadernota Beeldkwaliteit 2013 voorgestane versoepeling van het welstandstoezicht is een wijziging ten opzichte van het huidige beleid. Indien een gemeente een welstandsbeleid wenst te voeren is zij wettelijk verplicht om een welstandsnota vast te stellen (in Nijmegen is dit de Uitwerkingsnota Beeldkwaliteit). Elke wijziging in het welstandsbeleid dient vastgesteld te worden door de gemeenteraad en opgenomen te worden in de welstandsnota. Na vaststelling van de Kadernota Beeldkwaliteit 2013 zal het nieuwe beleid dan ook geformaliseerd moeten worden door de Uitwerkingsnota te actualiseren.
18
Vooruitlopend op deze actualisatie zal de notitie Versoepeling Welstandstoezicht Nijmegen opgenomen worden als erratum in de Uitwerkingsnota Beeldkwaliteit. Bij de actualisatie van de Uitwerkingsnota zal het in deze notitie beschreven gewijzigde beleid opgenomen worden.
AANLEIDING & OPGAVE NOTITIE VERSOEPELING WELSTANDSTOEZICHT NIJMEGEN
BIJLAGEN
Bijlage 1 Overzicht te toetsen bouwwerken en aspecten per toetsingsniveau Bijlage 2 Kaart toetsingsniveaus De kaart is los bijgevoegd
AANLEIDING & OPGAVE
19
20
AANLEIDING & OPGAVE NOTITIE VERSOEPELING WELSTANDSTOEZICHT NIJMEGEN
X X
Erfscheidingen op de erfgrens met openbaar toegankelijk gebied
Bijgebouwen in achtererfgebied op de erfgrens met openbaar toegankelijk gebied
AANLEIDING & OPGAVE
Aansluitingen; naden, voegen, boeiboorden
X betekent dat het bouwwerk of welstandsaspect getoetst wordt
1
Kozijnindeling & –detaillering, omlijstingen, lateien en vensterbanken
Vormgeving van ondergeschikte elementen
Daklijsten, goten
Erkers, aanbouwen en dakkapellen (indien vergunningplichtig)
Vormgeving van karakteristieke elementen
Materiaal- en kleurgebruik
Compositie gevels (reliëf, vlakken, openingen)
Compositie hoofdmassa's
Relatie tussen functie, constructie en het uiterlijk van het gebouw
Vormgeving op hoofdlijnen
Specifiek voor zijn omgeving ontworpen
Keuze voor harmonie of contrast, eenvoud of complexiteit
Stijl, allure, representatie, karakter, originaliteit
Architectonisch concept
het voorerf in relatie tot het bouwplan
oriëntatie (voorkant of ‘alzijdig’, positie van de entree)
situering en verdeling van bouwmassa’s over de kavel (hiërarchie of niet, ritme, …)
Bouwplan op het perceel
Bouwstijl in relatie tot omgeving
Korrelgrootte, schaal en maatverhoudingen, positie in rooilijn
Inpassing in het stedenbouwkundig en/of landschappelijk patroon
Bouwplan in relatie tot de omgeving
X
X
X
X
X
X
X
Dakramen in dakvlak naar openbaar toegankelijk gebied
Toetscriteria grote bouwwerken
X
Platte dakkapellen in dakvlak naar openbaar toegankelijk gebied
Kleine bouwwerken
Hoog
X
X
X
X
X
X
X
X
Aandacht
X
X
X
X
X
X
Luw
Vrij
Bijlage 1 Overzicht te toetsen bouwwerken en aspecten per toetsingsniveau
Notitie hoogbouw
Gemeente Nijmegen mei 2005
N ij m e g e n boven de boomgrens
N ij m e g e n boven de boomgrens Een kader voor hoogbouw in Nijmegen
Ook in Nijmegen is hoogbouw steeds vaker onderwerp van gesprek. In de eerste plaats vanuit de politieke context van het college-accoord waarin onder meer gesproken wordt over intensief meervoudig ruimtegebruik. Tevens spreekt men over identiteit van de stad, van de verschillende wijken en buurten en over leefbaarheid. Vanuit de Raad kwam vervolgens de vraag of en hoe hoogbouw hierin een rol kan spelen. Ook vanuit andere hoeken wordt hoogbouw steeds weer op de agenda gezet. Zo worden er met grote regelmaat ideeën vanuit de markt gepresenteerd voor hoogbouw op allerlei locaties, zoals voor de omgeving van het station, in de spoorzone, bij de prijsvraag voor plein ´44 en onlangs voor de locatie ‘achter de Hezelpoort’. Het Kansenboek schetst een flexibel perspectief voor toekomstige ontwikkelingen in Nijmegen, weergegeven in een aantal thema´s die concrete aanleidingen geven voor een (gebiedsgericht) hoogbouwbeleid. In de Kadernota Beeldkwaliteit en het Werkboek Beeldkwaliteit wordt ingegaan op de betekenis van hoogbouw voor de stad, de wijk en de buurt. Het gaat hierbij om de verschijningsvorm, de architectuur en de beeldkwaliteit en om hoogbouw als inspiratie en kans. Een aantal lopende ontwikkelingen kent eveneens hoogbouwinitiatieven. Een beperkt aantal hiervan is momenteel in uitvoering. Om enig kader te bieden aan initiatieven, de samenhang en om een kwalitatief hoogwaardige ontwikkeling te kunnen waarborgen spreekt
deze Notitie Hoogbouw zich uit over de kansen en mogelijkheden voor hoogbouw en de toetsingscriteria voor realisatie. De hieraan voorafgaande discussienota ´Nijmegen boven de boomgrens´ uit oktober 2004 is de onderlegger geweest voor het hoogbouwdebat dat de afgelopen maanden is gevoerd. Na behandeling in het College van B & W heeft de nota ter inzage (inspraak) gelegen in het Open Huis. Ook is het uitgangspunt geweest voor de workshops, debatten en prijsvraag tijdens de hoogbouwmanifestatie in november 2004. De resultaten hiervan hebben geleid tot aanpassingen en de uiteindelijke nota Hoogbouw, ‘Nijmegen boven de boomgrens’. De principiële keuze is gemaakt de nota zich te laten uitspreken over waarom en hoe hoogbouw in Nijmegen kan worden gerealiseerd. De vraag wáár op hoogbouw ingezet moet worden wordt nadrukkelijk gekoppeld aan het Kansenboek. De bijdrage die hoogbouw kan leveren aan het behalen van de ambities en de specifieke toetsingscriteria voor hoogbouw worden in deze nota verwoord.
Nijmegen, mei 2005
2
Inhoud Inleiding
2
1. Hoogbouw in Nijmegen
4
Definitie hoogbouw
4
Bestaande hoogbouw in Nijmegen
4
2. Aanleidingen voor hoogbouw in Nijmegen
6
Programmatische aanleidingen vanuit de overheid
6
Programmatische aanleidingen vanuit de markt
7
Ruimtelijke aanleidingen
7
3. Kansen voor hoogbouw in Nijmegen
9
4. Criteria voor hoogbouw in Nijmegen
11
Organisatie
12
1. Hoogbouw in Nijmegen Inleiding Hoogbouw is tegenwoordig niet alleen meer voorbehouden aan de vier grootste steden van Nederland. Inmiddels is het item hoogbouw in veel - ook middelgrote steden - aan de orde van de dag. Steden als o.a. Tilburg, Den Bosch, Groningen, Arnhem en Eindhoven spreken in hun plannen over echte hoogbouw. In Tilburg is de (voorlopig) hoogste woontoren van Nederland opgeleverd (Westpoint, ca. 142 meter). De meeste van deze gemeenten hebben hiervoor beleidsnota’s vastgesteld, waarmee een antwoord wordt gegeven op de vraag waar en of hoogbouw in de stad op zijn plaats is. Andere gemeenten hebben discussienota’s gemaakt om een eerste aanzet te geven voor de meningsvorming over hoogbouw binnen hun grenzen. Terugkerend zijn vragen over de betekenis van hoogbouw voor de stad en voor de directe (leef/woon) omgeving. Maar ook de vraag wanneer iets hoogbouw te noemen is in relatie met de betreffende stad. Ten slotte worden vaak criteria geformuleerd waaraan een locatie moet voldoen om geschikt te worden geacht voor hoogbouw en bijzondere criteria voor de hoogbouw zelf opgesteld. De meeste gemeenten spreken zich ook uit over exacte locaties waar hoogbouw moet komen. In veel gevallen blijkt echter dat werkelijke realisatie erg afhankelijk is van de markt en komen initiatieven voor juist andere plekken naar boven. Voor Nijmegen is nadrukkelijk gekozen om de ’waar’ en ‘waarom’hoogbouw vraag te beantwoorden vanuit de ambities van de thema’s uit het Kansenboek.
Definitie hoogbouw Hoogbouw is vaak een beladen begrip dat voor iedereen een andere ervaring oproept. Het begrip hoogbouw wordt, bijna afhankelijk van de gemeentegrootte en situatie verschillend gedefinieerd. Van Veendam vanaf 12 meter (4 bouwlagen), Zutphen 15 meter (5 bouwlagen), tot zones hoger dan 70 meter, hoger dan resp. 100, 150 en 250 meter in Rotterdam. Vaak ook wordt hoogbouw gerelateerd aan de boomgrens (o.a. Arnhem en Den Bosch) tot ca. 25 meter, een hoogte die nog ‘voelbaar’ is op maaiveld en een relatie heeft met de hoogte van natuurlijke elementen. In Arnhem relateert men de ‘boomgrens’ aan de gezamenlijke hoogte van de heuvelrug en de er op staande bomen. Zo mag hoogbouw vanaf de Veluwe niet zichtbaar zijn. Nijmegen Voor Nijmegen zal de volgende indeling worden gehanteerd: Tot 12 meter (2 – 3 lagen, kap)
laagbouw
ca.12 – 25 m. (4 – 8 lagen) middelhoogbouw hoger dan ca.25 m. (>8 lagen)
hoogbouw
Bestaande hoogbouw in Nijmegen Ook in Nijmegen zijn de afgelopen jaren bouwwerken neergezet, die qua maat afsteken bij het bestaande in de stad. Voor de nabije toekomst zijn er diverse woon- en kantoortorens gepland. Naar aanleiding van het voorgaande is er een inventarisatie gemaakt van de bestaande (middel)hoogbouw in Nijmegen (op basis van de
hoogte van de bebouwing en de te onderscheiden functies). Hierin zijn de volgende gebouwtypologieën te herkennen: • Kerken en Torens van historische gebouwen • Woongebouwen • Kantoorgebouwen • Industrie, Schoorstenen en (Infrastructuur)masten • Bedrijven Uit inventarisatie blijkt dat in de oude stad en het oostelijk deel van de stad, uitgezonderd de spoorzone, weinig tot geen sprake is van middelhoog- of hoogbouw. De hoogste gebouwen zijn hier voornamelijk kerktorens en torens van andere historische gebouwen. Deze steken als kaarsjes boven de stedelijke koek uit. De spitsen van de torens, de historische hoogbouw geven de stad (van oudsher) identiteit en zijn zo bepalende elementen bij de herkenbaarheid van de stad. Zo was het vroegere Nijmegen ooit ‘Torensstad’. De belangrijkste blikvanger op dit moment is de St. Stevenskerk met een hoogte van 65 m. Stationsgebied Ook het gebied tussen de oude stad en het spoor wordt gaandeweg meer het domein van de hoogbouw, zowel woning- als kantoorbouw. In deze zone staat echter nog steeds voornamelijk middelhoogbouw met hier en daar een uitschieter naar hoogbouw van 14 lagen. In deze gebouwen zijn met name kantoren gevestigd. Ze zijn voornamelijk in de zestiger en zeventiger jaren gebouwd.
Heyendaal Op het universiteitsterrein Heijendaal valt een groot deel van de gebouwen onder middelhoogbouw, maar er zijn ook diverse gebouwen met 12 lagen. In Heyendaal staat ook het hoogste kantoorgebouw van Nijmegen, de Erasmustorenvan 88 meter. Hier zijn het verder voornamelijk universiteitsgebouwen en gebouwen voor het Radboudziekenhuis, die als hoogbouwcluster een intensief bebouwde knoop vormen Brabantse Poort De afgelopen 15 jaar is de Brabantse Poort ontwikkeld tot entree van de stad en wordt geaccentueerd door een kantoortoren van 43 meter aan de rotonde, maar bevat hoofdzakelijk middelhoogbouw met als voornaamste functie kantoren. Nieuwe ontwikkelingen met hoogbouw op een uitbreiding van het winkelcentrum en direct bij het openbaar vervoersknooppunt gaan binnenkort van start (35 tot 53 meter).
markering de woontoren op het Merkusterrein (ca. 45 m.) De overgang van de rivier de Waal wordt behalve door de stadsbrug (65 m.) geaccentueerd door de stuwwal en de erop gelegen bebouwing.
Stedenbouwkundige hoogbouwtypologieën
Westelijke uitbreidingen In de jaren ‘60 en ‘70 komt de (middel)hoogbouw steeds meer in beeld in de vorm van grote woningbouwflats die (slechts) een hoogte hebben van ca. 12 lagen. Deze zijn gelegen in de westelijke uitbreidingen van de stad.
•
De inventarisatie leidt tot het onderscheiden van verschillende stedebouwkundige hoogbouwtypologieën. Punten (‘solitairen’) Solitaire hoogbouw, zonder enige relatie (ruimtelijke) met overige hoogbouwwerken • Solitaire hoogbouw, omgeven door laagbouwmassa’s als de Stevenskerk in de binnenstad (oriëntatiepunten, iconen) Vlakken (‘clusters’) Hoogbouw geclusterd als wand ter accentuering van bijv. verkeerspleinen en voorzieningencentra als de Brabantse Poort. • Hoogbouw geclusterd in de vorm van een central business district als bij de Spoorzone en Brabantse Poort • Hoogbouw geclusterd op een campus als bij Heyendaal. (Ziekenhuis, Universiteit en Hogeschool) •
•
Kanaalhavens en rivierfront In het gebied van de kanaalhavens zijn nog enkele in het oog vallende hoogbouwwerken gesitueerd. Dit zijn diverse schoorstenen, de Electriciteitscentrale (Electrabel) (schoorsteen 164 m.) en de hoogspanningsmasten. Op dit moment wordt aan de Waalhaven een aantal woontorens gerealiseerd (ca. 30 m.) Knopen en overgangen Op een aantal belangrijke knopen en overgangen van belangrijke stedelijke structuurlijnen zijn inmiddels hoogbouwprojecten gerealiseerd. Het knooppunt Winkelsteeg is hiervan een voorbeeld met als duidelijke
Lijnen (‘assen’) Hoogbouw langs of in het verlengde van lange assen ter begeleiding van bijv. invalswegen. De ontwikkeling van hoogbouw langs de Waal met als specifieke kenmerken uitzicht en nabijheid van voorzieningen van de binnenstad. (Waalfront). Het ontwikkelen van hoogbouw langs het kanaal. (Kanaalzone)
•
5
2. Aanleidingen voor hoogbouw in Nijmegen Programmatische aanleidingen Vanuit de overheid. -Collegeprogramma In het Collegeprogramma ´Sterke wijken, sociale stad´ wordt gesproken over zorgvuldig omgaan met de ruimte, stedelijke identiteit en variatie. In dit verband kan hoogbouw een belangrijke rol spelen als één van de mogelijkheden van intensief meervoudig ruimtegebruik, bijdragend aan de balans tussen stad en landschap, zorgen voor vergroting van de identiteit van stad, wijk en buurt en voor diversiteit in wijken. Deze uitgangspunten zijn nader beschreven in de uitwerking van het ´Kansenboek´ . Voor de thema´s Sterke wijken, Vitale werkgebieden, Stad aan het water, Herkenbare stadsrand en stadspoorten, Dynamische knopen, Duurzame stedelijke dragers, Beleefbaar groen en water in de stad en Stad en Regio zijn ambities geformuleerd. Verder zijn beleidsuitgangspunten opgesteld. De hieruit voortkomende ruimtelijke agenda laat per thema een aantal lopende projecten en nieuwe kansen zien.
6
Programmatische aanleidingen Vanuit de markt.
Kansenboek genoemde zones en gebieden valt en dus in hoogbouw kan worden uitgevoerd.
-Volkshuisvesting - Wonen - Woonmilieus.
-Kantoren en bedrijven Hoogbouw wordt met name in de kantorenmarkt geassocieerd met status. Kantoren en bedrijven die aan hun pand en bepaald imago of status ontlenen, zullen investeren in een goed ontworpen gebouw op een representatieve en goed bereikbare plek. Deze plekken zijn beperkt beschikbaar en daarom ligt verdichting van bebouwing en dus hoogbouw voor de hand. Ook trekken zij elkaar aan. Hierdoor ontstaat vaak een clustering van hoogbouw, wat een betekenis of symboolwaarde kan hebben als uitdrukking van stedelijkheid, intensief ruimtegebruik en moderniteit. Ook op bedrijventerreinen kan worden geïntensiveerd en kunnen ruimtelijke accenten worden aangebracht (kantoorgedeeltes, groothandelsactiviteiten, magazijnfuncties en showrooms) Op een aantal plaatsen in ons land zijn bijvoorbeeld vanuit het intensiever ruimtegebruik op bedrijfsterreinen (met name in de autobranche) showrooms over meerdere lagen ontwikkeld.
Nijmegen is overwegend een laagbouwstad. Tweederde van de mensen, die een woning zoeken wil een grondgebonden (laagbouw) woning. Eénderde is op zoek naar een appartement. Een deel daarvan naar een woning in hoogbouw. De grootste doelgroep voor hoogbouw wordt gevormd door één- en tweepersoons huishoudens, die waarde hechten aan uitzicht, de directe nabijheid van openbaar vervoer en (centrum)voorzieningen, een goede auto- bereikbaarheid, identiteit en architectonische kwaliteit. Het zijn jonge tweeverdieners of 50 plussers, die een laatste stap in de wooncarrière wil / kan maken met een mogelijkheid tot een ‘zorg op maatconcept’. Toevoeging van woningen in een dergelijk segment betekent ook iets voor de diversiteit van een wijk of buurt en het woonmilieu. Hierbij is verder van belang dat de relatie van het gebouw met zijn omgeving op maaiveld integraal onderdeel uitmaakt van het ontwerp en zijn ook andere (meer levendige) functies juist in de plint van de begane grond gewenst. -Verdichting in de stad Een onderzoek naar woningbouwlocaties in de bestaande stad (januari 2003) leverde tot en met 2006 zo’n 3000 nieuw te bouwen woningen op. Het merendeel van deze plannen zit al in een programmering en slechts een klein deel valt uit te voeren als echt hoge hoogbouw. Potentiële nieuwe locaties zou op ‘korte’ termijn nog eens 2000 woningen op kunnen leveren, waarvan een deel binnen de thema’s in de Uitwerking van het
Ruimtelijke aanleidingen -Structuur Vanuit de ruimtelijke invalshoek levert hoogbouw een bijdrage aan de verduidelijking van de structuur van de stad. Het is een middel om de structuur begrijpelijker te maken door bijvoorbeeld ‘landmarks’ op knooppunten van structuurdragers / lange lijnen te situeren. Het draagt bij aan de identiteit van de stad en de plek, de belevingswaarde en aan de leesbaarheid van de stadsplattegrond.
Knopen van openbaar vervoer en voorzieningen vormen aanleiding tot intensivering van het ruimtegebruik en daarmee tot clustering van hoogbouw en functiemenging. -Identiteit Hoogbouw kan een bijdrage leveren aan de identiteit van de stad, de wijk, maar ook op buurtniveau. De verschijningsvorm / architectuur / beeldkwaliteit is van groot belang voor het imago. Voor hoge gebouwen was dit vaak negatief vanwege de massaliteit, uniformiteit en herhaling. In de context van een betere economische situatie wordt meer kwaliteit geboden dan in het verleden met meer aandacht voor vormgeving, waardoor het gaat functioneren als een icoon voor de stad, maar evenzeer voor de wijk en steeds meer wordt geaccepteerd. Hoogbouw raakt meer en meer verlost van zijn taboe en wordt steeds meer gezien als inspiratie en als kans. Behalve voor gebouwen geldt dit ook voor andersoortige bouwwerken, bruggen, zendmasten, windmolens, etc.. -Belevingswaarde Hoogbouw kan op een aantal manieren worden beleefd. Op stedelijk en landschappelijk niveau wordt het beeld van de stad van buitenaf in het bijzonder bepaald door de heuvelrug en de bebouwing met de erboven uit stekende ‘naalden’ en ‘schijven’ als sculpturaal silhouet. Deze beleving is voornamelijk van buitenaf vanaf de naar de stad leidende wegen. Op het niveau van de wijk en buurt wordt de beleving vanaf ooghoogte veel meer van belang. Het standpunt van de waarnemer is hier belangrijk.
7
Na de realisatie van hoogbouw speelt het uitzicht van bovenaf op de directe omgeving een rol. Bij bouwinitiatieven binnen de invloedssfeer van hoogbouw wordt het dakenlandschap van belang. Naast de visuele beleving speelt ook de emotionele beleving een grote rol bij de acceptatie en waardering bij uiteindelijke realisatie. Het maatschappelijk draagvlak wordt vaak minder zodra realisatie in de directe omgeving van de eigen woonsituatie dichterbij komt. Op dat moment wordt het eerder een bedreiging dan een kans. Het is duidelijk dat dit eerder speelt in complexe bestaande stedelijke situaties dan op plekken waar meer vrije ruimte beschikbaar is en de hoogbouw integraal met de rest van het stedenbouwkundig plan wordt ontworpen. Behalve stedenbouwkundig ruimtelijke factoren zijn ook de cultuur-historische omgeving en de natuurlijke hoogteverschillen van Nijmegen van belang. Iedere ontwikkeling zal hieraan worden getoetst.
8
3. Kansen voor hoogbouw in Nijmegen
1. Sterke wijken
Kansen voor hoogbouw in Nijmegen
Hoogbouw kan op wijkniveau een bijdrage leveren een het behoud en/of creëren van diversiteit en versterken van de identiteit. Op dit niveau zal de mogelijkheid voor hoogbouw nadrukkelijk worden afgezet tegen de stedenbouwkundig ruimtelijke gegevenheden van de directe omgeving. De hoogte, maar ook de exacte positionering zullen in dit kader moeten worden bepaald. Voorts wordt gekeken of de toevoeging van hoogbouw een bijdrage levert aan de diversiteit van het aanbod / het woningbouwprogramma , het woonmilieu , de versterking van het draagvlak van voorzieningen en de sociale en emotionele implicaties ervan.
In de Uitwerking van het Kansenboek worden o.a. potentiële ontwikkelingszones aangegeven op basis van de 8 genoemde ruimtelijke thema’s. Daarnaast worden ook de lopende projecten weergegeven. Hoogbouw kan binnen deze kaders niet alleen een belangrijke bijdrage leveren aan de ruimtelijke structuur en daarmee aan de identiteit van de stad. Het draagt tevens bij aan het behalen van de ambities bij de thema´s van het Kansenboek en de realisatie van het collegeprogramma (intensief meervoudig ruimtegebruik, bijdragend aan de balans tussen stad en landschap, vergroting van de stedelijke identiteit en zorgen voor diversiteit in wijken).
2. Vitale werkgebieden Overigens kunnen hoogbouwinitiatieven voorkomen buiten de in de Uitwerking van het Kansenboek aangeduide gebieden/zones. Deze zullen eveneens getoetst worden aan de in deze notitie genoemde criteria.
Vanuit de gedachte van intensief meervoudig ruimtegebruik biedt een nieuwe kijk op bedrijventerreinen een kans om hogere bebouwing te realiseren. Te denken valt aan groothandels activiteiten, magazijnfuncties, bedrijfsverzamelgebouwen, showroomfuncties en kantoorgedeelten van bedrijven. Het biedt de mogelijkheid de identiteit van het gebied te vergroten / verbeteren, het bedrijf te profileren op representatieve locaties door middel van ruimtelijke accenten. Voor veel bedrijven zijn factoren als directe nabijheid van andere bedrijven, openbaar vervoer, maar ook goede autobereikbaarheid en parkeermogelijkheden een rol. Het gaat verder om de symboolwaarde, waarbij stedelijkheid en moderniteit bijdragen aan het imago, de uitstraling. Het gebouw dient dus een bijzondere architectonische kwaliteit te hebben. Hoogbouw
kan hier dus een bijdrage aan leveren en kan daarbij ook op stedelijk niveau van betekenis zijn.
3. Stad aan het water Het thema stad aan het water kent eveneens een aantal lopende projecten, waarbinnen hoogbouw een plek kan krijgen. Verder biedt het een aantal nieuwe kansen, met name in het rivierfront gebied aan beide zijden van de Waal en bij de toekomstige ontwikkelingszone langs het Maas Waal kanaal. Hoogbouw kan hier zorgen voor een nieuwe skyline van de stad en een positieve bijdrage leveren aan de identiteit van de stad en de wijken. Belangrijk hierbij zijn factoren als uitzicht en de nabijheid van voorzieningen (multifunctionaliteit) en openbaarvervoer.
4. Herkenbare stadsranden en stadspoorten. De meer stedelijk gedachte stadspoorten kunnen juist door de toevoeging van hoogbouw op de juiste plek duidelijk worden gemarkeerd als entree van de stad. Het verschil met de meer groene stadspoorten wordt hiermee benadrukt. De meer stedelijke stadspoorten, waar hoogbouw kan worden ontwikkeld zijn Stadspoort Wijchenseweg (als begin van de stadsas), Stadspoort Neerbosscheweg, en de Stadspoort Noord aan de noordzijde van de Waalsprong ter hoogte van Ressen.
9
5. Dynamische knopen Bij het ontwikkelen van de genoemde knooppunten is intensivering van het ruimtegebruik met een diversiteit aan stedelijke functies van belang. Hoogbouw is bij uitstek een middel om deze knooppunten vorm te geven en de dynamiek te accentueren. Bijzondere aandacht dient uit te gaan naar het publiek domein en de invulling van de plint, de begane grond. De knooppunten vormen een onderdeel van het stedelijk weefsel en de hoofdinfrastructuur. Hoogbouw kan op nadrukkelijke wijze bijdragen aan de herkenbaarheid en identiteit daarvan. Tevens zorgt het voor vergroting van het draagvlak van voorzieningen en ontwikkeling van regiorail (stations). Te benoemen zijn in dit verband de knoop De Grift (in relatie met stadspoort noord), het Centrum Waalsprong, knoop Stadscentrum / Spoorzone, de knoop Winkelsteeg, de Brabantse Poort en de knoop Heyendaal.
6. Duurzame stedelijke dragers In het stedelijk netwerk van Nijmegen zijn een aantal dragers aanwezig, die kunnen worden omgevormd tot kwalitatief hoogwaardige lange lijnen. Ook hier is hoogbouw bij uitstek een middel om de ruimtelijke structuur en de belevingswaarde van de stad te versterken. Deze dragers kunnen hierdoor ontwikkeld worden tot verblijfsgebieden en daarmee barrières tussen stadsdelen opheffen. Het vergroot de leesbaarheid van de stadsplattegrond en verduidelijkt de stedelijke structuur. Een aantal lopende projecten bevindt zich aan enkele van deze dragers en een voor aantal andere worden in de uitwerking van het
Kansenboek nieuwe kansen gezien.Het gaat hierbij in het bijzonder om de Wijchenseweg/Graafseweg (stadsas), de Westtangent (‘binnenring’, Energieweg, in aansluiting op het tracee van de tweede stadsbrug en de Neerbosscheweg. Verder het gedeelte van de Heijendaalseweg dat binnen de ‘knoop’ Heijendaal ligt als onderdeel van de ontwikkeling van universiteit en medisch cluster. Het in het Kansenboek aangeduide zuidelijke segment van de ‘Stadsring’, met name de Singels kunnen als ongeschikt voor hoogbouw worden aangemerkt. De knoop van het Keizer Karelplein en ook het Trajanusplein zijn hierop al uitzonderingen.
8. Stad en regio De specifieke kenmerken en mogelijkheden van de stad moeten een kwalitatieve bijdrage zijn voor de regio. Afstemming en samenwerking tussen regio en stad zijn noodzakelijk. De raakvlakken zijn daarbij de stadsranden, stadspoorten, de knooppunten / regiorail, bovenstedelijke dragers en stad aan het water. Op het gebied van hoogbouw betekent dit vanuit de gedachte van meervoudig intensief ruimtegebruik een gemeenschappelijke benadering / samenwerking. Te denken valt aan het stimuleren van hoogbouw bij knooppunten van openbaar vervoer (regiorail) en voorzieningencentra.
7. Beleefbaar stedelijk groen en water Stedelijk groen en groenstructuur zijn eveneens sterke identiteitsdragers voor Nijmegen. Versterking van de kwaliteit ervan kan de groenstructuur meer beleefbaar en bruikbaar maken. Hierdoor kan een grotere bijdrage geleverd worden aan de identiteit en kwaliteit van de stad. Verdichten in de stad betekent vaak bouwen op locaties waar juist ook groen en water belangrijke kwaliteiten zijn. Door hoogbouw in te zetten als middel kan door de geringe footprint groen worden gespaard, verbeterd of juist aangelegd, waardoor een interessant woonmilieu kan ontstaan en de groenstructuur wordt versterkt. Meervoudig intensief ruimtegebruik levert bijvoorbeeld in herstructureringsgebieden interessante combinaties op van groen/water en (hogere) bebouwing. (Florapark, Limos, Brakkenstein, maar ook nieuwe plannen als PBIC/Winkelsteeg en Hart van Dukenburg). 10
4. Criteria voor hoogbouw in Nijmegen Als we de grens voor hoogbouw stellen op 8 lagen en hoger (>25 meter) dan kunnen we stellen dat plannen met gestapelde bouw tót die hoogte zullen worden getoetst aan de criteria (richtlijnen en randvoorwaarden) horend bij de context van de locatie, mede in relatie tot het bestemmingsplan. -Ruimtelijke toetsing Boven deze hoogte zal naast de functie als herkenningspunt en identiteitsdrager (ruimtelijke en esthetische aspecten, stedelijk niveau), de invloed van de hoogbouw op de directe omgeving stedenbouwkundig moeten worden beoordeeld. Het begane grond niveau en de onderste verdiepingen (de plint ) alsmede de openbare ruimte zijn hierbij van het grootste belang, maar ook de silhouetwerking. Met name de bestaande hoge(re) of hoger geplaatste elementen (Stevenstoren, Waalbrug, Belvedere en stuwwal) zijn op dit moment bepalend voor het silhouet van de stad. In Nijmegen spelen hierbij ook de natuurlijke hoogteverschillen van de stad een nadrukkelijke rol. Toevoeging van hoogbouw in het Waalfront bijvoorbeeld moet het beeld van de skyline versterken en niet gaan concurreren met de huidige kwaliteiten. De beoordeling hiervan gebeurt door de stedenbouwkundige en de Commissie Beeldkwaliteit.
-Technische toetsing Daarnaast vindt te allen tijde beoordeling plaats op fysische- en milieuaspecten als beschaduwing, windhinder, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid, straalpaden van zendmasten, maar ook ontsluiting en parkeerdruk.
Specifieke criteria voor hoogbouwprojecten 1. Bij hoogbouw is altijd het bijzondere toetsingsniveau van kracht; 2.
Hoogbouw dient op een positieve wijze bij te dragen aan de identiteit van de buurt, wijk en/of stad;
-Programmatische toetsing Programmatisch zal in geval van woningbouw gekeken worden of en hoe de nieuw te ontwikkelen hoogbouw past binnen de ontwikkelingen op de Nijmeegse woningmarkt (vraag/behoefte en aanbod, categorieën) en de Nijmeegse woonmilieukaart.
3.
Een hoogbouwontwerp wordt beoordeeld in relatie tot bestaande hoogbouw, als onderdeel van het silhouet van de stad. Hoogbouw dient een verrijking van het silhouet op te leveren. Hierbij dient ook rekening te worden gehouden met de hoogteverschillen in het landschap;
-Maatschappelijke toetsing Maatschappelijk zal getoetst moeten worden of de betreffende projecten een positieve bijdrage aan het leefklimaat. In het (interactieve) planproces van de wijkvisies voor verschillende wijken, maar ook bij de herziening van bestemmingsplannen kan worden ingegaan op mogelijkheden en onmogelijkheden van hoogbouw voor de betreffende wijk. Daarnaast moet in alle gevallen bij een hoogbouwinitiatief in een vroegtijdig stadium worden gecommuniceerd met de inwoners. In alle gevallen is hier een rol weggelegd voor het wijkmanagement, zonodig aangevuld met een deskundige op het gebied van de stadssociologie.
4.
Bij hoogbouw wordt extra aandacht gevraagd voor een zorgvuldige stedenbouwkundige inpassing binnen de omgeving, met oog voor de sociaal psychologische effecten van hoogbouw. De aansluiting op de omliggende bebouwing dient overtuigend te zijn, zeker in cultuurhistorisch waardevolle gebieden. Ook dient ingespeeld te worden op de werking van hoogbouw als landmark en herkenningspunt;
5.
Hoogbouw dient door een bijzondere architectonische kwaliteit een waardevolle bijdrage te leveren aan het uiterlijk van de stad (skyline, icoonwerking), wijk en buurt (identiteit, diversiteit);
6.
Bij clustering van hoogbouw dient te worden ingespeeld op een overtuigende vormrelatie tussen verschillende geclusterde hoogbouwobjecten;
Samengevat leidt dit tot een aantal specifieke criteria voor hoogbouw (naast de gebruikelijke eisen die aan nieuwe bouwplannen worden gesteld)
11
7.
Hoogbouw mag geen achterkant hebben. Een alzijdige oriëntatie en presentatie wordt verwacht;
8.
Bij hoogbouw worden bijzondere eisen gesteld ten aanzien van de technische, fysische en milieuaspecten als windhinder, schaduwwerking, geluidhinder, luchtkwaliteit en externe veiligheid;
9.
Op maaiveldniveau dient hoogbouw goed aan te sluiten bij de menselijke maat en bij schaal, sfeer en functie van de openbare ruimte en de omringende bebouwing; Bijzondere aandacht moet worden gegeven aan de invulling van de plint van het gebouw (functiemenging en flexibiliteit);
10.
Er moet aandacht worden besteed aan de dakbeëindiging. Technische ruimten, antennes, schotels en andere technische installaties moeten geïntegreerd zijn in het ontwerp;
11.
Het ontwerp dient te getuigen van een hoogwaardige inrichting van de omliggende buitenruimte;
12.
Parkeren voor de bewoners dient onder maaiveld of in een gebouwde voorziening te geschieden. Deze oplossing wordt op haar stedenbouwkundige en architectonische merites beoordeeld.
Organisatie Om de veelheid van vragen die samenhangen met de realisatie van hoogbouw in een vroegtijdig stadium te kunnen beantwoorden en keuzes te maken in de dilemma’s die hiermee gepaard gaan, hebben een aantal steden een speciaal team samengesteld. Zo is het Rotterdamse hoogbouwteam, de ‘hoogbouwkamer’, samengesteld uit specialisten op het gebied van stadssociologie, stedenbouwfysica (windhinder, luchtkwaliteit, geluid), duurzaamheid, bouwconstructie en stedenbouw en architectuur, gekoppeld aan de Commissie Beeldkwaliteit. Zij maken, wat in een aantal steden genoemd wordt, een Hoogbouw Effect Rapportage (HER). Dit moet er uiteindelijk toe leiden dat nieuwe hoogbouw ook daadwerkelijk een zinvolle en kwalitatief hoogstaande bijdrage levert aan de stad. Het gaat hierbij om individuele kwaliteit en samenhang. Voor Nijmegen wordt voorgesteld op termijn een team van deskundigen samen te stellen, zodat bij het voeren van de dialoog over een initiatief het gehele spectrum wordt bestreken, dat hoogbouw als ingreep in de stad met zich meebrengt. Het verbeteren van de stedelijkheid / kwaliteit staat hierbij centraal, hetgeen betekent dat de hoogte van het gebouw van minder belang is dan zijn uitwerking op het straatniveau en de architectonische kwaliteit , de maatschappelijke acceptatie en de effecten op het woon en leefmilieu in wijk en buurt.
krijgen aandacht. Zonodig wordt gevraagd om aanvullende onderzoeken. In eerste instantie echter zal deze toetsing geschieden door een stedenbouwkundige en leden van de Commissie Beeldkwaliteit, zonodig aangevuld met een deskundige op het gebied van de stadssociologie. Zij beoordelen de architectonische kwaliteit en bekijken wat het hoogbouwproject met de stad, wijk en buurt doet, in welke samenhang het gebouw of object komt te staan (context), welke invloed het heeft op zijn directe omgeving en de bewoners en hoe het is te realiseren. De verdere (technische en sociaalmaatschappelijke) toetsing vindt plaats door de gemeentelijke vakdisciplines. Bij elkaar resulteert dit in een Hoogbouw Effect Rapportage. Bij een groot aanbod van plannen kan alsnog besloten worden een vast hoogbouwteam samen te stellen, zoals eerder beschreven. Heel nadrukkelijk zullen voor alle hoogbouwprojecten ‘bijzondere eisen van Welstand’ worden gesteld door de Commissie Beeldkwaliteit (of het mogelijk te vormen hoogbouwteam).
Verder wordt gekeken naar de onder te brengen programma’s / functies en of de onderdelen reëel en haalbaar zijn. De indeling en flexibiliteit ervan, evenals energiegebruik en duurzaamheid 12
13
14
UITWERKINGSNOTA BEELDKWALITEIT
vastgesteld door de raad op 9 juni 2004
Leeswijzer In deze Uitwerkingsnota Beeldkwaliteit heeft de gemeente Nijmegen haar ambities voor wat betreft de beeldkwaliteit van de stad vertaald in criteria voor bouwplannen en ruimtelijke ontwikkelingen. Deze criteria geven vooraf duidelijkheid aan ontwerpers van bouwwerken en hun opdrachtgevers. De Uitwerkingsnota Beeldkwaliteit vormt voor het College van Burgemeester en Wethouders een besluitvormingskader voor het verstrekken van bouwvergunningen. Tevens vormt de uitwerkingsnota een werkkader voor de Commissie Beeldkwaliteit die de bouwplannen toetst op ‘redelijke eisen van welstand’ en, waar nodig, op monumentenaspecten. De Uitwerkingsnota Beeldkwaliteit bestaat uit een aantal delen. De inleiding gaat in op de doelstelling en het gebruik van de Uitwerkingsnota Beeldkwaliteit. De uitwerkingsnota moet een transparant en klantgericht beeldkwaliteitstoezicht inrichten, maar ook motiveren tot bouwplannen die kwalitatief goed, en specifiek voor de betreffende omgeving, zijn ontworpen. In Deel I wordt een koppeling gemaakt met het Kansenboek ‘Kansen voor de Keizerstad’, waarin de gemeente Nijmegen een aantal ruimtelijke ambities heeft verwoord. Op waardevolle en anderszins voor de stad bijzondere plekken zal meer kwaliteit worden verlangd van ontwerpers en opdrachtgevers. Daarom wordt er onderscheid gemaakt tussen een regulier en een bijzonder toetsingsniveau. Tenslotte gaat Deel I in op de dynamiek die er in de verschillende gebieden heerst. Er wordt daarbij onderscheid gemaakt tussen beheergebieden, beschermingsgebieden, herstructurering en ontwikkelingsgebieden. Dit onderscheid is gemaakt omdat in deze verschillende categorieën van gebieden specifieke processen spelen met onderling verschillende partijen en werkwijzen. Deel II geeft de criteria waaraan bouwplannen moeten voldoen. Er zijn daarbij drie soorten criteria: • De algemene beeldkwaliteitscriteria die voor alle bouwplannen gelden die in Nijmegen worden aangevraagd. • De bouwsteencriteria die gelden voor bouwplannen die binnen een bepaalde bouwsteen (gebiedstype) worden aangevraagd. • De sneltoetscriteria voor alle licht-vergunningplichtige bouwplannen. Aan de hand van het stroomschema op de volgende pagina kan achterhaald worden welke specifieke criteria van kracht zijn voor een bepaald bouwwerk. In Deel III is een aantal bijlagen opgenomen, zoals de werkwijze van de Commissie Beeldkwaliteit, de Gemeentelijke Monumentenverordening en een literatuurlijst. Tenslotte zijn achterin de nota de niveaukaart, de dynamiekkaart en de bouwstenenkaart opgenomen. Hardheidsclausule De specifieke beeldkwaliteitscriteria voor bouwstenen en licht-vergunningplichtige bouwwerken zijn in de meeste gevallen toepasbaar. Soms kunnen ze echter ontoereikend zijn. Er bestaat dan een mogelijkheid voor het College van Burgemeester en Wethouders om gemotiveerd van de specifieke criteria af te wijken. Deze ontsnappingsclausule is nodig omdat niet alle ruimtelijke kwaliteiten kunnen worden gevat in compacte, objectieve toetsingscriteria. Daarom zijn er algemene beeldkwaliteitscriteria geformuleerd die gebaseerd zijn op universele kwaliteitsprincipes. Deze criteria zijn weergegeven in Deel II - A.
1
Stroomschema beeldkwaliteitscriteria
Is er een bouwvergunning nodig?*
Het bouwwerk is vergunningsvrij en zal niet worden getoetst.
nee
Loket Bouwen ja
Lichte of reguliere bouwvergunning?
Het bouwwerk wordt getoetst aan de hand van de sneltoetscriteria.
licht
Loket Bouwen
Deel II - D
Indien een vergunningvrij bouwwerk achteraf tot ernstige ontsiering van de omgeving leidt, kan op basis van de excessenregeling achteraf worden ingegrepen.
Deel III – A
Indien een licht-vergunningplichtig bouwwerk voldoet aan de sneltoetscriteria, dan volgt een positief welstandsadvies. Indien het bouwwerk niet hieraan voldoet, dan houdt dit niet automatisch in dat er een negatief welstandsadvies volgt. Het bouwwerk wordt dan getoetst op basis van de algemene beeldkwaliteitscriteria.
Deel II - A
regulier
Het bijzonder toetsingsniveau geldt voor gebieden die een bijzondere waarde voor de stad hebben. Bouwwerken in deze gebieden dienen van een hoge kwaliteit te zijn. Deze kwaliteiten dienen goed gemotiveerd te worden in de presentatie van het ontwerp. Er gelden daarom strengere indieningsvereisten voor bouwplannen in deze gebieden.
Regulier of bijzonder toetsingsniveau?
kaart I - niveaus
Deel I - B
Vanwege hun waarde voor buurt, wijk of stad zijn specifieke toetsingscriteria voor bijzondere objecten opgesteld. Aan gebouwen in de directe omgeving (invloedsfeer) van bijzondere objecten worden hogere kwaliteitseisen gesteld. Voor een definitie van bijzondere objecten en de criteria zie Deel II – C
Is het bouwwerk een bijzonder object?
Deel II - C
Welke dynamiek heerst er in het gebied?
kaart II - dynamiek
Voor het gebied gelden specifieke beeldkwaliteitseisen.
overig
Loket Bouwen
beheer
Voor gebieden met bijzondere ontwikkelingen zijn beeldkwaliteitplannen opgesteld of vergelijkbare visies waarin beeldkwaliteitscriteria zijn opgenomen. In de meeste gevallen zullen de bouwsteencriteria ook als referentiekader dienen.
Deel II - B
Welke bouwsteen geldt voor het gebied?
Het bouwwerk wordt aan de bouwsteencriteria getoetst.
kaart III - bouwstenen
Deel II - B
De bouwsteencriteria zijn algemeen van aard en verwijzen naar de beschrijving van de desbetreffende bouwsteen.
* Bij wijziging van monumenten (rijksmonumenten en gemeentelijke monumenten) en bij alle bouwactiviteiten in het rijksbeschermde stadsgezicht (Benedenstad) is minimaal een lichte bouwvergunning nodig. Bij verbouwing en restauratie van rijksmonumenten, gemeentelijke monumenten en straatgevels van stadsbeeldobjecten geldt bovendien altijd een monumentenvergunningplicht. Ook voor reclame is volgens de Algemene Plaatselijke Verordening een vergunning nodig. Reclame moet voldoen aan ‘redelijke eisen van welstand’. Er zijn daarom ook sneltoetscriteria opgesteld voor reclame en naamsaanduidingen.
2
Inhoudsopgave
Leeswijzer
pag. 1
Schema beeldkwaliteitscriteria
pag. 2
Inleiding
pag. 4
Deel I A B C
Ruimtelijke ambities en dynamiek ‘Kansen voor de Keizerstad’ Toetsingsniveaus Dynamiek
pag. 8 pag. 9 pag. 12
Deel II A B C D
Beeldkwaliteitscriteria Algemene beeldkwaliteitscriteria Criteria voor gebiedstypen (bouwstenen) Criteria voor bijzondere objecten Sneltoetscriteria voor lichte bouwvergunningen en reclame
pag. pag. pag. pag.
Deel III A B C D E
Bijlagen Juridisch kader en organisatie van het beeldkwaliteitsbeleid Commissie Beeldkwaliteit Gemeentelijke Monumentenverordening (via hyperlink naar GB03-078) Verklarende woordenlijst Literatuurlijst Kaarten Toetsingsniveaukaart Dynamiekkaart Bouwstenenkaart
3
18 22 88 93
pag. 116 pag. 119 pag. 129 pag. 139
Inleiding Aanleiding De afgelopen jaren hebben lokale en landelijke ontwikkelingen het noodzakelijk gemaakt het ruimtelijk beleid van de gemeente Nijmegen te actualiseren. Deze ontwikkelingen komen voort vanuit maatschappelijke en politieke wensen. Zo schrijft de Woningwet 2003 gemeenten voor om toetsingscriteria voor bouwplannen vast te leggen in een nota. De rijksnota Belvedere pleit voor “behoud door ontwikkeling” van het cultuurhistorisch erfgoed. In Nijmegen worden cultuurhistorie, de identiteit van de stad en de ruimtelijke kwaliteit van de stad breed gedragen. Deze aspecten zijn nauw met elkaar verweven. Daardoor ontstond de wens het ruimtelijk beleid integraal te benaderen vanuit de verschillende betrokken disciplines, zoals stedenbouw, monumentenzorg, architectuur, welstandszorg, inrichting van de openbare ruimte en landschapsarchitectuur. Ook ontstond de behoefte om een gebiedsgerichte werkwijze uit te voeren die toegesneden is op de specifieke kwaliteiten, knelpunten en kansen van de betreffende gebieden. In februari 2003 is de Kadernota Beeldkwaliteit ‘Nijmegen over de Brug’ door de gemeenteraad vastgesteld. Dit is het denkraam waarbinnen de actualisatie van het ruimtelijk beleid gestalte krijgt. De kadernota geeft een definitie van het begrip beeldkwaliteit, omschrijft de typisch Nijmeegse ruimtelijke identiteit en geeft aan welke instrumenten de gemeente kan inzetten bij het streven naar een goede beeldkwaliteit van de stad. Deze Uitwerkingsnota Beeldkwaliteit is het vervolg op de kadernota. De uitwerkingsnota vertaalt de ruimtelijke ambities van de gemeente Nijmegen in criteria voor nieuwe ontwikkelingen en in criteria waaraan bouwplannen worden getoetst. Doelstelling Het beeldkwaliteitsbeleid is geformuleerd vanuit de overtuiging dat de lokale overheid het publieke belang dient te behartigen. Dit publieke belang, een aantrekkelijke gebouwde, goed verzorgde omgeving, is van algemeen belang voor de stad. Het is in eerste instantie een cultureel en maatschappelijk belang voor bewoners, mensen die in Nijmegen werken en andere bezoekers van de stad. Het verhoogt echter ook de waarde van het onroerend goed als geheel en het versterkt het vestigingsklimaat. Het beeldkwaliteitsbeleid moet daaraan, in alle openheid, een bijdrage leveren. Het doel van het beleid is in eerste instantie een effectief, controleerbaar en klantgericht beeldkwaliteitstoezicht in te richten. Opdrachtgevers en architecten kunnen in een vroeg stadium informeren naar de criteria die van toepassing zijn. Voor de kleine veranderingen en aanpassingen aan bestaande gebouwen zijn criteria opgesteld die een sneltoets mogelijk maken. Voor grotere bouwplannen kan vooroverleg plaatsvinden met een lid van de Commissie Beeldkwaliteit over de betekenis van de criteria voor het concrete plan. De Commissie Beeldkwaliteit zal bouwplannen uiteindelijk toetsen aan de criteria en uitgangspunten zoals die in de Uitwerkingsnota Beeldkwaliteit zijn geformuleerd. Omdat het wettelijk verplichte welstandsdeel in de uitwerkingsnota is ondergebracht, vervangt deze de oude welstandsnota ‘Kiezen voor Kwaliteit’. Nijmegen heeft met het beeldkwaliteitsbeleid niet alleen de bedoeling de stad te behoeden voor minder goede gebouwen die het bestaande stadsbeeld zouden schaden. Een goed functionerend beeldkwaliteitsbeleid zal ook initiatiefnemers van bouwplannen en andere betrokkenen motiveren om verantwoord met de stad om te gaan en hen inspireren tot betere ontwerpen. Ook van de plantoetsing zelf zal een inspirerend effect uitgaan, door de opzet van deze nota en de toetsingscriteria. Nijmegen beschouwt de wettelijke formulering “een bouwplan moet voldoen aan redelijke eisen van welstand” niet als een manier om de minimaal toelaatbare kwaliteit af te dwingen. Het is redelijk om bijzonder hoge eisen te stellen aan de architectuur op belangrijke plekken in de stad en voor gebouwen die een belangrijke rol vervullen in het beeld en het functioneren van de stad. Het gaat er juist om dat iedereen die bij de stad en het bouwen betrokken is daarvan overtuigd is. Beeldkwaliteit omvat meerdere vakdisciplines. Daarom zal de uitwerkingsnota fungeren als een kapstok waaraan relevante disciplines als landschapsarchitectuur, inrichting openbare ruimte en milieu
4
kunnen inhaken. In de Uitwerkingsnota Beeldkwaliteit is het wettelijk verplichte welstandsbeleid vastgelegd. Ook is er een directe link gelegd met het monumentenbeleid en de ruimtelijke ambities zoals die in de toekomstvisie “Kansen voor de Keizerstad” zijn geformuleerd. De komende jaren zal de uitwerkingsnota worden verfijnd en gecompleteerd met beeldkwaliteitplannen voor waardevolle gebieden en ontwikkelingslocaties. Ook zal de nota jaarlijks worden geactualiseerd naar aanleiding van nieuwe stedelijke ontwikkelingen. De uitwerkingsnota is dus een kapstok die steeds in beweging blijft, net als Nijmegen zelf.
Kadernota Beeldkwaliteit (denkraam) Uitwerkingsnota Beeldkwaliteit (kapstok)
Beeldkwaliteit - plan
Beeldkwaliteit - plan
Beeldkwaliteit - plan
Beeldkwaliteit - plan
Gebruik van de Uitwerkingsnota Beeldkwaliteit In de praktijk zal de Uitwerkingsnota Beeldkwaliteit worden gebruikt als een naslagwerk met criteria waaraan een bouwwerk dient te voldoen. Deze criteria vormen in eerste instantie een middel om bouwplannen die het aanzien niet waard zijn uit Nijmegen te weren. De beeldkwaliteitscriteria kunnen echter ook worden gebruikt als uitgangspunt voor plannen. De Commissie Beeldkwaliteit juicht het toe dat de criteria worden gebruikt als middel om na te denken over de ruimtelijke kwaliteit van een omgeving en over hoe een bouwplan die omgeving een meerwaarde kan bieden. Het beeldkwaliteitsbeleid is in het belang van alle burgers van Nijmegen, van de indieners van bouwplannen, en natuurlijk van de stad zelf. We gaan er vanuit dat iedereen die in Nijmegen bouwt de kwaliteit van het stadsbeeld hoog in het vaandel heeft. De leden van de Commissie Beeldkwaliteit hebben de benodigde kennis van de stad en van architectuur om plannen vakkundig te toetsen. Diezelfde professionaliteit mag van indieners van belangrijke bouwplannen worden verwacht. Om tot een helder oordeel te komen, moeten zowel de commissieleden, als andere belanghebbenden een goed inzicht in de plannen kunnen krijgen. Er worden dus eisen gesteld aan de indieners en aan de manier waarop ze hun plan presenteren. Architectuurpresentaties met goede tekeningen en maquettes zijn bijzonder inspirerend. En een inhoudelijke discussie over een bouwplan kan verrijkend zijn voor de kwaliteit van het gebouw dat uiteindelijk tot stand komt. De meest voorkomende bouwplannen zijn klein van omvang en hebben daardoor op zichzelf weinig invloed op de beeldkwaliteit van de stad als geheel. Toch is de optelsom van al die kleine bouwplannen wel degelijk belangrijk voor het stadsbeeld. Te denken valt aan dakkapellen, serres en andere op- en aanbouwen aan particuliere woningen, maar ook aan kleine bedrijfsgebouwen en aan reclame-uitingen in winkelstraten. Niet over elk plan hoeft een uitgebreide architectuurdiscussie te worden gevoerd, maar het totaalbeeld dat ze samen opleveren is zo’n discussie wel waard. Dat is de verantwoordelijkheid van de Commissie Beeldkwaliteit, maar de individuele indiener van zo’n plan is erbij gebaat snel duidelijkheid te verkrijgen over de esthetische eisen die de gemeente Nijmegen aan het bouwplan stelt. Ook die eisen zijn in de vorm van zogenaamde sneltoetscriteria in deze nota te vinden.
5
Verantwoording De uitwerkingsnota is opgesteld onder de projectleiding van Bureau Architectuur en Monumenten van de Afdeling Stadsontwikkeling. Het uitvoerende werk is voor een groot deel gedaan door Matthijs de Boer Stedenbouw. Bureau Stedenbouw en Afdeling Bouwen en Wonen van de gemeente Nijmegen zijn intensief betrokken bij de totstandkoming van de nota. Tijdens de totstandkoming van deze nota is een uitgebreid communicatietraject doorlopen met een expert workshop, een internet-enquête, inloopavonden, een digitaal discussieforum en een slotdebat in LUX. De uitkomsten van dit traject zijn voor zover mogelijk meegenomen in het beeldkwaliteitsbeleid. Van het communicatietraject is een eindrapportage opgesteld die verkrijgbaar is bij Bureau Architectuur en Monumenten (
[email protected]) of te downloaden is via www.nijmegen.nl . De uitwerkingsnota heeft vier weken ter inzage gelegen ten behoeve van de formele inspraak. Een aantal inspraakreacties zijn in de tekst en de bijbehorende kaarten verwerkt.
6
Deel I
Ruimtelijke ambities
A
‘Kansen voor de Keizerstad’
B
Toetsingsniveaus
C
Dynamiek - de levenscyclus van een gebied
7
A
‘Kansen voor de Keizerstad’
Nijmegen blijft altijd in beweging. Nieuwe gebieden worden ontwikkeld, terwijl bestaande delen van de stad worden aangepast. Deze veranderingen moeten de stad als totaal en de diverse gebieden afzonderlijk ten goede komen. Realistische, doeltreffende toekomstvisies en een consistente uitvoering van ontwikkelingen zijn daarbij noodzakelijk. Wat daarbij voor iemand persoonlijk geldt, gaat ook op voor een stad als geheel: door kennis te hebben van de eigen kwaliteiten en knelpunten is men in staat om realistische toekomstscenario’s te ontwikkelen. Door gedegen kennis van de bestaande stad en door de stad te onderzoeken in al haar facetten, worden deze kwaliteiten en knelpunten zichtbaar. Vervolgens worden strategieën bepaald om zowel bestaande kwaliteiten te benutten en te versterken, als om de knelpunten aan te pakken. De ruimtelijke verkenning tot 2030 ‘Kansen voor de Keizerstad’ is vastgesteld in 2001. Daarin is aangegeven waar in Nijmegen de komende jaren de kansen liggen voor duurzame ontwikkelingen van de stad. Deze kansen worden verder uitgewerkt in een vervolgnota. ‘Kansen voor de Keizerstad’ geeft aan dat typisch Nijmeegse kenmerken moeten worden versterkt en dat nieuwe ontwikkelingen met respect moeten worden ingepast binnen de bestaande omgeving. De uitgangspunten uit ‘Kansen voor de Keizerstad’ zijn nauw verbonden met de drie aspecten van beeldkwaliteit: structuur, identiteit en belevingswaarde. De uitwerkingsnota van ‘Kansen voor de Keizerstad’ omvat de volgende ruimtelijke ambities: • sterke wijken • vitale werkgebieden • herkenbare stadsranden en stadspoorten • stad aan het water • dynamische stedelijke knopen • duurzame stedelijke dragers • beleefbaar groen in de stad • stad met identiteit in de regio De bovenstaande ambities zullen, wanneer er aanleiding toe is, worden doorvertaald in de Uitwerkingsnota Beeldkwaliteit. Dit zal op verschillende manieren vorm krijgen: - Voor specifieke ontwikkelingen die voortvloeien uit de ruimtelijke ambities van ‘Kansen voor de Keizerstad’ worden beeldkwaliteitplannen opgesteld als onderdeel van de ruimtelijke planontwikkeling. Bovendien is er aanleiding om voor deze ontwikkelingen het bijzondere toetsingsniveau in te stellen. In dat licht moet de Uitwerkingsnota Beeldkwaliteit het gewenste kwaliteitsniveau waarborgen. In het bestemmingsplan dient dit kwaliteitsdenken verder plaats te krijgen. - De uitwerking van ‘Kansen voor de Keizerstad’ dient tevens als inspiratiebron voor de initiatiefnemer. Bij bouwinitiatieven die betrekking hebben op bebouwing binnen de invloedssfeer van een ruimtelijke ambitie, moet hiermee rekening worden gehouden. De initiatiefnemer moet bij de bouwaanvraag aan kunnen geven op welke manier hij reageert op de ruimtelijke ambitie.
8
B
Toetsingsniveaus
De gemeente heeft een verantwoordelijkheid als het gaat om de beeldkwaliteit van de stad. Hierbij zal zij haar aandacht voornamelijk richten op die gebieden die van belang zijn voor de stad als geheel, bijvoorbeeld centrumgebieden zoals het historisch centrum en bedrijvenpark de Brabantse Poort. Ook is het voor de stad van belang dat de ruimtelijke kwaliteit van de hoofdwegen, de stadsranden en entrees van hoog niveau zijn. Veel mensen beleven de stad immers vanaf deze routes. In gebieden met een bijzondere cultuurhistorische, architectonische of landschappelijke waarde zal de gemeente haar beleid en instrumenten inzetten om deze kwaliteiten te behouden en te versterken. In veel woongebieden ligt de verantwoordelijkheid voor de beeldkwaliteit voor een deel bij de bewoners zelf. De inrichting en het onderhoud van de openbare ruimte is een taak van de overheid, maar waar het gaat om het bouwen en verbouwen in en aan de eigen woning, heeft de bewoner de verantwoordelijkheid om er iets goeds van te maken. Ook voor de omgeving is dit van belang. De taak van de gemeente zal zich dan beperken tot het toetsen van de ingediende bouwplannen op basis van de criteria in deze nota. De gemeente onderscheidt bij de ruimtelijke ontwikkeling van de stad twee zogenaamde toetsingsniveaus: een bijzonder en een regulier toetsingsniveau. In gebieden waar een bijzonder toetsingsniveau geldt, zal de gemeente een meer actieve rol spelen bij de totstandkoming van nieuwe ontwikkelingen. Er zullen ook hogere eisen worden gesteld aan initiatieven en bouwplannen van derden. In gebieden waar een regulier toetsingsniveau van kracht is, zullen minder strenge eisen worden gesteld aan bouwplannen. Er wordt wel gewaakt voor achteruitgang en verlies van bestaande ruimtelijke kwaliteit. Achterin deze nota is een groter formaat van de toetsingsniveaus-kaart van Nijmegen bijgevoegd.
9
1
Bijzonder toetsingsniveau
Voor gebieden waar het bijzonder toetsingsniveau geldt, heeft de gemeente hoge ambities ten aanzien van de te behouden of te ontwikkelen beeldkwaliteit. Er zal daarom een sterke positie worden ingenomen om deze ambities waar te maken. Professioneel opdrachtgeverschap bij bouwplannen zal gestimuleerd worden en er wordt verwacht dat er vakkundig en zorgvuldig ontworpen wordt door gekwalificeerde architecten. Ingediende bouwplannen zullen getoetst worden aan strengere criteria. Dit alles moet ervoor zorgen dat bestaande kwaliteit in deze gebieden gehandhaafd en versterkt worden en dat gewenste, toekomstige kwaliteit wordt verwezenlijkt. Het bijzonder toetsingsniveau is ingesteld in gebieden vanwege: - aanwezige hoog gewaardeerde kwaliteiten: bijvoorbeeld van de historische binnenstad, - een beeldbepalende positie in de stad, - kwetsbaarheid in verband met stedenbouwkundige, landschappelijke of bouwkundige eigenschappen in relatie tot te verwachten ontwikkelingen, - laag gewaardeerde kwaliteiten, met de bedoeling een kwaliteitsimpuls te geven door middel van bouwinitiatieven. Het bijzondere toetsingsniveau geldt voor bepaalde typen bouwplannen vanwege: - de bijzondere kwaliteiten van de aangrenzende gebouwen of buitenruimte, - de bijzondere functie van het bouwplan, bijvoorbeeld een gebouw met een openbare functie, - de omvang of importantie van het bouwplan, - afwijking van het geldende bestemmingsplan. Vereisten voor de indiening van bouwplannen voor de beeldkwaliteitstoetsing - Een aantoonbaar professioneel opdrachtgeverschap geniet de voorkeur. - Een zorgvuldige en gemotiveerde architectenselectie (ingeschreven in het architectenregister) wordt aanbevolen, bijvoorbeeld door een presentatieronde, Europese aanbesteding of een prijsvraag. - Toetsing vindt plaats in stappen: eerst de stedenbouwkundige uitgangspunten, daarna de architectonische visie, dan het schetsplan, en uiteindelijk de bouwvergunningsaanvraag. Bij zeer omvangrijke plannen kan indiening en presentatie in onderdelen verlangd worden, zodat ook op onderdelen afzonderlijk kan worden beoordeeld en geadviseerd. - Bij het indienen van bouwplannen dient men bereid te zijn om een professionele gedachtewisseling te voeren die kan leiden tot wezenlijke aanpassing van het ontwerp aan het toetsingsniveau. - Men dient inzichtelijke planpresentatie(s) in beeld en toelichting te leveren. Dat houdt in elk geval in: een situatietekening (een tekening van het te bouwen object in de relevante context), aanzichten, plattegronden en doorsneden, driedimensionale beelden en, in bepaalde gevallen, een maquette. Tekeningen dienen voorzien te zijn van inzichtelijke aanduidingen van materialen en kleuren. Van materialen en kleuren kunnen bovendien monsters gevraagd worden. - Het ontwerp moet duidelijk maken dat het gebouw specifiek voor de context is ontworpen. - Het ontwerp moet duidelijk maken dat het gebouw specifiek geschikt is voor de bedoelde functie.
10
2
Regulier toetsingsniveau
Het reguliere toetsingsniveau geldt voor gebieden die minder van belang zijn voor de beleving van de stad als geheel, maar waar wel aanleiding is om alert te blijven op de ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit. Het reguliere toetsingsniveau betreft in principe alle gebieden waar geen bijzonder toetsingsniveau geldt. Wanneer een locatie die is benoemd als ‘regulier’ een ruimtelijk-visuele relatie heeft met een gebied met bijzonder toetsingsniveau, dan wordt daar bij de toetsing rekening mee gehouden. Er kunnen dan aanvullende indieningsvereisten worden gevraagd die deze ruimtelijkvisuele relatie in beeld brengen. Vereisten voor de indiening van bouwplannen voor de beeldkwaliteitstoetsing - Bij grotere plannen wordt een gemotiveerde keuze van een architect (ingeschreven in het architectenregister) aanbevolen. - Toetsing vindt plaats in stappen: eerst het schetsplan en dan de bouwvergunningsaanvraag. Bij zeer omvangrijke plannen kan indiening en presentatie in onderdelen verlangd worden, zodat ook op onderdelen afzonderlijk kan worden beoordeeld en geadviseerd. - Bij het indienen van grotere plannen dient men bereid te zijn om een professionele gedachtewisseling te voeren die kan leiden tot wezenlijke aanpassing van het ontwerp aan het toetsingsniveau. - Men dient inzichtelijke planpresentatie(s) in beeld en toelichting te leveren. Dat houdt in elk geval in: een situatietekening (een tekening van het te bouwen object in de relevante context), aanzichten, plattegronden en doorsneden en, in bepaalde gevallen, driedimensionale beelden en een maquette. Tekeningen dienen voorzien te zijn van inzichtelijke aanduidingen van materialen en kleuren. Van materialen en kleuren kunnen bovendien monsters gevraagd worden. - Het ontwerp moet duidelijk maken waarom het gebouw specifiek voor de context is ontworpen. - Het ontwerp moet duidelijk maken waarom het gebouw specifiek geschikt is voor de bedoelde functie.
11
C
Dynamiek - de levenscyclus van een gebied
Ieder stadsdeel maakt een eigen ontwikkeling door. We kunnen hierbij spreken van een levenscyclus die begint met de ontwikkelingsfase van het gebied. In een ontwikkelingsgebied ontstaat een nieuw woon- of werkgebied op een plek die daarvoor voor een ander gebruik diende, bijvoorbeeld voor landbouw. Nadat de ontwikkelingsfase is afgerond, is het nieuwe gebied voltooid en zal het beheerd en onderhouden moeten worden. Het gebied komt dan in de beheerfase. Na verloop van tijd kunnen er door maatschappelijke en ruimtelijke veranderingen knelpunten ontstaan in het gebied. Om problemen te voorkomen of aan te pakken kan ervoor gekozen worden om het gebied te herstructureren of te revitaliseren. Daardoor kan het weer beter gaan functioneren. Ook komt het voor dat gebieden zo goed functioneren en gewaardeerd worden dat men besluit het gebied een beschermde status te geven. Dat wil zeggen dat er behoudend met veranderingen in het gebied wordt omgegaan. Het gebied kan bijvoorbeeld worden aangewezen als gemeentelijk beschermd stadsbeeld indien er cultuurhistorische, architectonische en stedenbouwkundige kwaliteiten aanwezig zijn die het waard zijn om behouden te blijven. Omdat iedere fase binnen de levenscyclus van een gebied zijn eigen processen en spelers heeft, wordt in deze nota het onderscheid in dynamiek aangegeven. De uiteindelijke kwaliteit van een nieuwe ontwikkeling of herstructurering hangt voor een groot deel af van het proces dat doorlopen wordt. Los van toetsingscriteria voor bouwplannen zullen daarom ook specifieke verwachtingen worden uitgesproken ten aanzien van het te doorlopen proces en van de partijen die daaraan deelnemen. De dynamiek van een gebied of deelgebied bepaalt in grote mate op welke criteria bouwplannen worden getoetst. Bestaande karakteristieken, zoals die in de bouwstenen verwoord zijn, zullen het referentiekader vormen waar ingezet is op behoud. Wanneer de dynamiek groot is, zijn de bouwstenen niet richtinggevend, maar wordt gekeken naar de beeldkwaliteit van het gebied of deelgebied die voor de toekomst wordt geambieerd. Achterin deze nota is een groter formaat van de dynamiekkaart van Nijmegen bijgevoegd.
12
1
Ontwikkelings- en transformatiegebieden
De Waalsprong, ontwikkelingsgebied aan de noordzijde van de Waal
Nieuwe woonwijken en werkgebieden verrijzen op plekken die zich in de loop van de geschiedenis hebben gevormd tot bijvoorbeeld landbouwgebied, of in gebieden die al eerder bewoond waren. Er zijn dus altijd sporen uit het verleden aanwezig, soms zelfs al vanuit de préhistorie. Ook zijn in het gebied vaak waardevolle landschappelijke of ecologische structuren aanwezig. Voordat een visie voor het nieuwe gebied wordt opgesteld, zal daarom onderzoek worden verricht naar de cultuurhistorie van het gebied en naar de landschappelijke en ecologische waarden. Waardevolle elementen die in het gebied aanwezig zijn, worden daarbij geïnventariseerd en gewaardeerd. In de ontwikkelingsvisie kunnen deze elementen worden opgenomen en ingepast, zodat de geschiedenis en de identiteit van de plek een positie krijgen in het nieuwe gebruik van het gebied. Op deze wijze worden de aanwezige kwaliteiten van het gebied doorgezet in de nieuwe ontwikkeling. Ook moeten nieuwe ontwikkelingen een impuls krijgen die niet op de oude eigenschappen van het gebied zijn gebaseerd, maar juist op het nieuwe functioneren ervan. Architectuur en stedenbouw zijn belangrijk en kunnen nieuwe, verfrissende ideeën aandragen. De creativiteit van ontwerpers moet hierbij de ruimte krijgen. Nadat de stedenbouwkundige visie van het nieuw te ontwikkelen gebied is opgesteld, zal het worden vertaald in een beeldkwaliteitplan en gekoppeld aan de Uitwerkingsnota Beeldkwaliteit. Bij de ontwikkeling van een gebied spelen diverse partijen een rol, zoals projectontwikkelaars, de gemeente, stedenbouwers, architectenbureaus, en de Commissie Beeldkwaliteit. Ontwikkelings- en transformatiegebieden zijn gebieden waar ontwikkelingen worden verwacht en waarbij de functies en de stedenbouwkundige structuur sterk gaan veranderen, zodat ook de beeldkwaliteit sterk verandert. Een voorbeeld van een ontwikkelingsgebied is de Waalsprong. Een voorbeeld van een transformatiegebied is Koers West. In ontwikkelings- en transformatiegebieden is de bestaande situatie niet het enige referentiekader, maar zal ook de ambitie voor de toekomst het aanknopingspunt zijn voor de toetsingscriteria voor beeldkwaliteit. De gemeente streeft ernaar die ambities vast te leggen in stedenbouwkundige visies, ontwerpen en beeldkwaliteitplannen.
13
2
Beheergebieden
Grootstal, beheergebied
Beheergebieden zijn woon- of werkgebieden waar geen ingrijpende ontwikkelingen plaatsvinden. In deze gebieden is het van belang om de bestaande kwaliteiten te behouden of te versterken en om knelpunten te voorkomen. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt deels bij de gemeente en deels bij de gebruikers van het gebied. De gemeente heeft op basis van de bouwstenen uitgangspunten en criteria geformuleerd voor bouwplannen in het gebied. De sneltoetscriteria vormen het referentiekader voor een groot deel van de kleinere woninguitbreidingen. Dat betekent echter niet dat de bestaande kwaliteit ook altijd de maximale ambitie moet zijn. Het toevoegen van relatief kleine gebouwen met een bijzondere architectonische kwaliteit wordt dan ook aangemoedigd. Deze gebouwen kunnen door hun schoonheid de kwaliteit van de hele omgeving verhogen en een stimulans vormen voor verdere verbetering van die omgeving.
14
3
Herstructurerings- en revitaliseringsgebieden
Oostkanaalhavens, revitaliseringsgebied
In herstructurerings- en revitaliseringsgebieden worden structurele veranderingen doorgevoerd om maatschappelijke en ruimtelijke knelpunten te voorkomen of op te lossen indien deze reeds optreden. Het is dan ook zaak om allereerst de (toekomstige) knelpunten in het gebied te lokaliseren en daarvoor oplossingen te bedenken. Het aanpassen van een verkeersstructuur kan een oplossing zijn, maar ook het vervangen van woningen die niet meer voldoen aan de eisen van de tijd. Bij het herstructureren van een gebied is het van belang dat aanwezige kwaliteiten niet worden weggepoetst. Het gaat erom de knelpunten aan te pakken en de waardevolle onderdelen van het gebied te handhaven of zelfs te versterken. Op basis van een stedenbouwkundige, cultuurhistorische en sociale analyse kunnen waardevolle onderdelen worden aangewezen. Vervolgens kunnen mogelijkheden en kansen worden bepaald voor vernieuwing door middel van eigentijdse architectuur en stedenbouw. Deze analyses zullen als basis worden gebruikt bij het opstellen van de herstructurerings- of revitaliseringsvisie. Vervolgens kan deze visie worden vertaald in een beeldkwaliteitplan. Een voorbeeld van een herstructureringsgebied is Dukenburg, terwijl Oost West Kanaaldijk een typisch voorbeeld is van een revitaliseringsgebied. In principe behoudt zo’n gebied wel dezelfde functie, bijvoorbeeld als woonbuurt. De bouwstenen die de bestaande situatie beschrijven, geven op zichzelf niet altijd voldoende houvast voor plantoetsing: er is immers aanleiding voor vernieuwing. In die gevallen is de bestaande situatie niet het referentiekader, maar zal de ambitie voor de toekomst het aanknopingspunt zijn voor de toetsingscriteria voor beeldkwaliteit. Bij kleinschalige revitalisatie is de bouwsteen doorgaans wel richtinggevend. Het is dan belangrijk te zoeken naar mogelijkheden voor een kwaliteitsimpuls, onder andere door middel van nieuwe architectuur. De toetsingscriteria zijn hier dus niet bedoeld om bestaande kwaliteiten vast te leggen, maar juist om de ontwikkeling van nieuwe kwaliteiten aan te moedigen. De gemeente streeft ernaar die ambities vast te leggen in stedenbouwkundige visies, ontwerpen en beeldkwaliteitplannen.
15
4
Beschermingsgebieden en –objecten
De singels, onderdeel van het Gemeentelijk Beschermd Stadsbeeld Negentiende eeuwse Schil
Gebieden die bijzondere cultuurhistorische waarden bezitten, zijn van belang voor de stad als geheel. Ze geven de stad haar identiteit en trekken bezoekers en gebruikers aan. De bebouwing en de stedenbouwkundige structuur van het historisch waardevolle gebied verdienen daarom bescherming. De historische Benedenstad en het gebied rond de negentiende eeuwse singels rondom het centrum zijn voorbeelden van dergelijke gebieden. Om te voorkomen dat kwaliteit verloren gaan, hebben deze gebieden een beschermde status gekregen waardoor bouwplannen aan strengere criteria moeten voldoen. De Benedenstad is een Rijksbeschermd Stadsgezicht terwijl de negentiende eeuwse schil een gemeentelijk beschermd stadsbeeld. Bij ieder bouwplan wordt gekeken of de aanwezige cultuurhistorische kwaliteit niet wordt verstoord. Dit houdt echter niet in dat in deze gebieden historiserend moet worden gebouwd, integendeel. Wel moeten met respect worden omgegaan met de historische context van de omgeving. Dit kan heel goed op een eigentijdse manier. Architectonisch zwakke nieuwbouw detoneert niet alleen in zo’n omgeving, maar tast op den duur ook de totale kwaliteit aan. De aanwezige architectonische rijkdom moet voor bouwplannen juist een belangrijke inspiratiebron zijn. De bestaande gebouwen verdragen beter nieuwe buren van eenzelfde, maar eigentijdse kwaliteit, dan stijlimitaties van lagere kwaliteit. De criteria van de bouwstenen zijn richtinggevend, evenals bepalingen die het beschermd stadsbeeld betreffen. Ook individuele gebouwen of gebouwcomplexen kunnen een beschermde status krijgen op basis van hun cultuurhistorische waarde. We spreken dan van monumenten of beschermde stadsbeeldobjecten. Deze status legt beperkingen op aan het wijzigen of slopen van deze gebouwen of complexen, maar ook aan bouwinitiatieven in de directe omgeving van monumenten. De redengevende beschrijvingen van monumenten zijn maatgevend bij toetsing van bouwplannen.
16
Deel II Beeldkwaliteitscriteria
A
algemene beeldkwaliteitscriteria
B
criteria voor gebiedstypen (bouwstenen)
C
criteria voor bijzondere objecten
D
sneltoetscriteria voor lichte bouwvergunningen en reclame
17
A
algemene beeldkwaliteitscriteria
De algemene beeldkwaliteitscriteria voor bouwwerken hebben betrekking op de zeggingskracht en het vakmanschap van het architectonisch ontwerp en zijn terug te voeren op vrij universele kwaliteitsprincipes. Deze liggen (haast onzichtbaar) ten grondslag aan elke planbeoordeling omdat ze uitgangspunt vormen voor de uitwerking van de gebiedsgerichte en objectgerichte beeldkwaliteitscriteria. In praktijk zullen die uitwerkingen meestal voldoende houvast bieden voor de planbeoordeling. In bijzondere situaties wanneer de gebiedsgerichte en de objectgerichte beeldkwaliteitscriteria ontoereikend zijn, kan het nodig zijn expliciet terug te grijpen op de algemene beeldkwaliteitscriteria. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneer een bouwplan is aangepast aan de gebiedsgerichte beeldkwaliteitscriteria, maar het bouwwerk zelf zo onder de maat blijft dat het op den duur zijn omgeving negatief zal beïnvloeden. Ook wanneer een bouwplan afwijkt van de bestaande of toekomstige omgeving maar door bijzondere schoonheid wél een kwalitatieve toevoeging aan zijn omgeving vormt, kan worden teruggegrepen op de algemene beeldkwaliteitscriteria. De Commissie Beeldkwaliteit kan burgemeester en wethouders in zo’n geval gemotiveerd en schriftelijk adviseren van de hardheidsclausule gebruik te maken en af te wijken van de gebiedsgerichte en objectgerichte beeldkwaliteitscriteria. In praktijk betekent dit dat het betreffende plan alleen op grond van de algemene beeldkwaliteitscriteria wordt beoordeeld en dat de bijzondere schoonheid van het plan met deze criteria overtuigend kan worden aangetoond. Het niveau van ‘redelijke eisen van welstand’ ligt dan uiteraard hoog, het is immers redelijk dat er hogere eisen worden gesteld aan de zeggingskracht en het architectonisch vakmanschap naarmate een bouwwerk zich sterker van zijn omgeving onderscheidt. De term ‘redelijke eisen van welstand’ wordt gehanteerd omdat deze ten grondslag ligt aan de welstandstoets, zoals deze verankerd is in de woningwet. De welstandstoets is van toepassing op alle bouwwerken waarvoor een bouwvergunning is vereist.
De algemene beeldkwaliteitscriteria zijn gebaseerd op het stuk ‘algemene welstandscriteria’, opgesteld door de stichting Welstandszorg Noord-Holland i.s.m. prof. ir. Tjeerd Dijkstra.
18
Relatie tussen vorm, gebruik en constructie Van een bouwwerk dat voldoet aan redelijke eisen van welstand mag worden verwacht dat de verschijningsvorm een relatie heeft met het gebruik ervan en de wijze waarop het gemaakt is, terwijl de vormgeving daarnaast ook zijn eigen samenhang en logica heeft. Een bouwwerk wordt primair gemaakt om te worden gebruikt. Hoewel het welstandstoezicht slechts is gericht op de uiterlijke verschijningsvorm, kan de vorm van het bouwwerk niet los worden gedacht van de eisen vanuit het gebruik en de mogelijkheden die materialen en technieken bieden om een doelmatige constructie te maken. Gebruik en constructie staan aan de wieg van iedere vorm. Daarmee is nog niet gezegd dat de vorm altijd ondergeschikt is aan het gebruik of de constructie. Ook wanneer andere aspecten dan gebruik en constructie de vorm tijdens het ontwerpproces gaan domineren, mag worden verwacht dat de uiteindelijke verschijningsvorm een begrijpelijke relatie houdt met zijn oorsprong. Daarmee is tegelijk gezegd dat de verschijningsvorm méér is dan een rechtstreekse optelsom van gebruik en constructie. Er zijn daarnaast andere factoren die hun invloed kunnen hebben zoals de omgeving en de associatieve betekenis van de vorm in de sociaal-culturele context. Maar als de vorm in tegenspraak is met het gebruik en de constructie dan verliest zij daarmee aan begrijpelijkheid en integriteit.
Relatie tussen bouwwerk en omgeving Van een bouwwerk dat voldoet aan redelijke eisen van welstand mag worden verwacht dat het een positieve bijdrage levert aan de kwaliteit van de openbare (stedelijke of landschappelijke) ruimte. Daarbij worden hogere eisen gesteld naarmate de openbare betekenis van het bouwwerk of van de omgeving groter is. Bij het oprichten van een gebouw is sprake van het afzonderen en in bezit nemen van een deel van de algemene ruimte voor particulier gebruik. Gevels en volumes vormen zowel de externe begrenzing van de gebouwen als ook de wanden van de openbare ruimte die zij gezamenlijk bepalen. Het gebouw is een particulier object in een openbare context, het bestaansrecht van het gebouw ligt niet in het eigen functioneren alleen maar ook in de betekenis die het gebouw heeft in zijn stedelijke of landschappelijke omgeving. Ook van een gebouw dat contrasteert met zijn omgeving mag worden verwacht dat het zorgvuldig is ontworpen en de omgeving niet ontkent. Waar het om gaat is dat het gebouw een positieve bijdrage levert aan de kwaliteit van de omgeving en de te verwachten ontwikkeling daarvan. Over de wijze waarop dat bij voorkeur zou moeten gebeuren kunnen de gebiedsgerichte beeldkwaliteitscriteria duidelijkheid verschaffen.
19
Betekenissen van vormen in de sociaal-culturele context Van een bouwwerk dat voldoet aan redelijke eisen van welstand mag worden verwacht dat verwijzingen en associaties zorgvuldig worden gebruikt en uitgewerkt, zodat er concepten en vormen ontstaan die bruikbaar zijn in de bestaande maatschappelijke realiteit. Voor vormgeving gelden in iedere cultuur bepaalde regels, net zoals een taal zijn eigen grammaticale regels heeft om zinnen en teksten te maken. Die regels zijn geen wetten en moeten ter discussie kunnen staan. Maar als ze worden verhaspeld of ongeïnspireerd gebruikt, wordt een tekst verwarrend of saai. Precies zo wordt een bouwwerk verwarrend of saai als de regels van de architectonische vormgeving niet bewust worden gehanteerd. Als vormen regelmatig in een bepaald verband zijn waargenomen krijgen zij een zelfstandige betekenis en roepen zij, los van gebruik en constructie, bepaalde associaties op. Pilasters in classicistische gevels verwijzen naar zuilenstructuren van tempels, transparante gevels van glas en metaal roepen associaties op met techniek en vooruitgang. In iedere bouwstijl wordt gebruik gemaakt van verwijzingen en associaties naar wat eerder of elders reeds aanwezig was of naar wat in de toekomst wordt verwacht. De kracht of de kwaliteit van een bouwwerk ligt echter vooral in de wijze waarop die verwijzingen en associaties worden verwerkt en geïnterpreteerd binnen het kader van de actuele culturele ontwikkelingen, zodat concepten en vormen ontstaan die bruikbaar zijn in de bestaande maatschappelijke realiteit. Zorgvuldig gebruik van verwijzingen en associaties betekent onder meer dat er een bouwwerk ontstaat dat integer is naar zijn tijd doordat het op grond van zijn uiterlijk in de tijd worden geplaatst waarin het werd gebouwd of verbouwd. Bij restauraties is sprake van herstel van elementen uit het verleden, maar bij nieuw- of verbouw in bestaande (monumentale) omgeving betekent dit dat duidelijk moet zijn wat authentiek is en wat nieuw is toegevoegd. Een ontwerp kan worden geïnspireerd door een bepaalde tijdsperiode, maar dat is iets anders dan het imiteren van stijlen, vormen en detailleringen uit het verleden. Associatieve betekenissen zijn van groot belang om een omgeving te ‘begrijpen’ als beeld van de tijd waarin zij is ontstaan, als verhaal van de geschiedenis, als representant van een stijl. Daarom is het zo belangrijk om ook bij nieuwe bouwplannen zorgvuldig met stijlvormen om te gaan, zij vormen immers de geschiedenis van de toekomst.
Evenwicht tussen helderheid en complexiteit Een belangrijke eis die aan een ontwerp voor een gebouw mag worden gesteld is dat er structuur wordt aangebracht in het beeld. Een heldere structuur biedt houvast voor de waarneming en is bepalend voor het beeld dat men vasthoudt van een gebouw. Symmetrie, ritme, herkenbare maatreeksen en materialen maken het voor de gemiddelde waarnemer mogelijk de grote hoeveelheid visuele informatie die de gebouwde omgeving geeft, te reduceren tot een bevattelijk beeld. Het streven naar helderheid mag echter niet ontaarden in simpelheid. Een bouwwerk moet de waarnemer blijven prikkelen en intrigeren en zijn geheimen niet direct prijsgeven. Er mag best een beheerst beroep op de creativiteit van de voorbijganger worden gedaan. Van oudsher worden daarom helderheid en complexiteit als complementaire begrippen ingebracht bij het ontwerpen van bouwwerken. Complexiteit in de architectonische compositie ontstaat vanuit de stedenbouwkundige eisen en het programma van eisen voor het bouwwerk. Bij een gebouwde omgeving met een hoge belevingswaarde zijn helderheid en complexiteit tegelijk aanwezig in evenwichtige en spanningsvolle relatie.
20
Schaal en maatverhoudingen Van een bouwwerk dat voldoet aan redelijke eisen van welstand mag worden verwacht dat het een samenhangend stelsel van maatverhoudingen heeft dat beheerst wordt toegepast in ruimtes, volumes en vlakverdelingen. Ieder bouwwerk heeft een schaal die voortkomt uit de grootte of de betekenis van de betreffende bouwopgave. Grote bouwwerken kunnen uiteraard binnen hun eigen grenzen geleed zijn maar worden onherkenbaar en ongeloofwaardig als ze er uitzien alsof ze bestaan uit een verzameling losstaande kleine bouwwerken. De maatverhoudingen van een bouwwerk zijn van groot belang voor de belevingswaarde ervan, maar vormen tegelijk één van de meest ongrijpbare aspecten bij het beoordelen van ontwerpen. De waarnemer ervaart bewust of onbewust de maatverhoudingen van een bouwwerk, maar wáárom de maatverhoudingen van een bepaalde ruimte aangenamer, evenwichtiger of spannender zijn dan die van een andere, valt nauwelijks vast te stellen. Duidelijk is dat de kracht van een compositie groter is naarmate de maatverhoudingen een sterkere samenhang en hiërarchie vertonen. Mits bewust toegepast kunnen ook spanning en contrast daarin hun werking hebben. De afmetingen en verhoudingen van gevelelementen vormen tezamen de compositie van het gevelvlak. Hellende daken vormen een belangrijk element in de totale compositie. Als toegevoegde elementen (zoals een dakkapel, een aanbouw of een zonnecollector) te dominant zijn ten opzichte van de hoofdmassa en/of de vlakverdeling, verstoren zij het beeld niet alleen van het object zelf maar ook van de omgeving waarin dat is geplaatst.
Materiaal, textuur, kleur en licht Van een bouwwerk dat voldoet aan redelijke eisen van welstand mag worden verwacht dat materiaal, textuur, kleur en licht het karakter van het bouwwerk zelf ondersteunen en de ruimtelijke samenhang met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan duidelijk maken. Door middel van materialen, kleuren en lichttoetreding krijgt een bouwwerk uiteindelijk zijn visuele en tactiele kracht: het wordt zichtbaar en voelbaar. De keuze van materialen en kleuren is tegenwoordig niet meer beperkt tot wat lokaal aan materiaal en ambachtelijke kennis voorhanden is. Die keuzevrijheid maakt de keuze moeilijker en het risico van een onsamenhangend beeld groot. Als materialen en kleuren teveel los staan van het ontwerp en daarin geen ondersteunende functie hebben maar slechts worden gekozen op grond van decoratieve werking, wordt de betekenis ervan toevallig en kan het afbreuk doen aan de zeggingskracht van het bouwwerk. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer het gebruik van materialen en kleuren geen ondersteuning geeft aan de architectonische vormgeving of wanneer het gebruik van materialen en kleuren een juiste interpretatie van de aard en de ontstaansperiode van het bouwwerk in de weg staat.
21
B
Criteria voor gebiedstypen –bouwstenen
In Nijmegen komen samenhangende ruimtelijke eenheden voor met eigen beeldkenmerken. Dit kunnen bijvoorbeeld buurten, wijken of kleinere ensembles zijn. Om de eenheden te kunnen benoemen, is het begrip bouwstenen geïntroduceerd. De bouwstenen van de gemeente Nijmegen worden in dit hoofdstuk benoemd. Er wordt een globale beschrijving gegeven met algemene kenmerken, en er zijn algemene aandachtspunten per bouwsteen geformuleerd. De eigen kenmerken per bouwsteen resulteren in bijbehorende toetsingscriteria. Deze methodiek is gebaseerd op het model dat door de VNG in samenwerking met de Federatie Welstand en het Ministerie van VROM is ontwikkeld. De criteria voor de bouwstenen gelden in ieder geval voor bouwplannen in beheergebieden en in beschermingsgebieden waarvoor geen specifieke beeldkwaliteitplannen zijn opgesteld. In sommige gevallen gelden ze ook voor herstructureringsgebieden, doorgaans bij kleinschalige revitalisatie. De benoeming van de bouwstenen is tot stand gekomen op basis van een analyse van de ruimtelijke ontwikkeling van Nijmegen. De hoofdindeling van de bouwstenen valt globaal samen met stijlperioden in de Nederlandse architectuurgeschiedenis die in sommige gevallen in Nijmegen een bijzonder accent hebben. In de twintigste eeuw wordt functiescheiding (bijvoorbeeld tussen wonen en werken) een belangrijk ruimtelijk gegeven, dat ook duidelijk functioneel verschillende bouwstenen oplevert. De indeling in bouwstenen is op zichzelf ook tijdgebonden. Aan het begin van de 21e eeuw onderscheiden we gemakkelijk een groot aantal verschillende bouwstenen uit de vorige eeuw, terwijl we de stijlen en perioden van de 19e eeuw als een samenhangend geheel zijn gaan beschouwen. Deze of een dergelijke indeling in bouwstenen wordt in veel gemeentelijke welstandsnota’s gehanteerd. Lang niet overal in de stad is sprake van een stadsbeeld dat bepaald is door één bouwstijl, ofwel door één bouwsteen. Gemengde gebieden komen veel voor. Bij vervanging of toevoeging van gebouwen in een gebied is het meestal dan ook niet wenselijk om de nieuwbouw in een historiserende stijl te bouwen die aansluit bij de stijl van de betreffende bouwsteen. Elke interventie voegt een nieuwe laag toe aan de (cultuur)geschiedenis, en pogingen tot imitatie worden vaak al snel ontmaskerd vanwege een gebrek aan eigen of eigentijds karakter. Wel geeft de bestaande context allerlei aanleidingen voor de vormgeving van nieuwbouw. Het gaat dan om concrete zaken als afmetingen, ritmes, rooilijnen, kleur en materiaalgebruik. Maar ook minder exact te benoemen elementen als sfeer en stedelijkheid zijn van belang. Bij het bouwen in Nijmegen vindt men het belangrijk dat ontwerpers en opdrachtgevers zich bewust zijn van de architectuurhistorische laag, ofwel de bouwsteen, waarbinnen hun bouwproject zich bevindt.
22
De volgende bouwstenen zijn bepaald: Historisch gegroeide gebieden: H1 Historische stedelijke bebouwing H2 Historische bebouwingslinten en dorpskernen H3 Laat negentiende-eeuwse bebouwing
pag. 24 pag. 28 pag. 32
Planmatig ontworpen woongebieden: W1 Tuindorp W2 Tuinwijk W3 Gemengde bebouwing W4 Naoorlogse bebouwing – wederopbouw in de binnenstad W5 Naoorlogse grootschalige uitbreidingen – C.I.A.M. W6 Naoorlogse grootschalige uitbreidingen – woonerven W7 Inbreidingen en stadsvernieuwing vanaf 1970 W8 Woongebieden vanaf 1990
pag. pag. pag. pag. pag. pag. pag. pag.
Voorzieningen en werkgebieden: V1 Voorzieningen (scholen, winkelcentra, zorgcentra, vervoersknooppunten) B1 Werkgebieden (kantoren, bedrijven, industrie, kassen)
pag. 63 pag. 67
Groene gebieden: G1 Gebouwen en complexen in het groen G2 Sport- en recreatieterrein G3 Groen- en buitengebieden G4 Stadsparken G5 Villawijken
pag. pag. pag. pag. pag.
Bijzondere thema´s: T1 Woonwagencentra
pag. 87
23
36 40 43 46 49 53 57 60
71 75 78 81 84
H1
Historische stedelijke bebouwing
Kenmerken Tot aan de slechting van de wallen vanaf 1878 is er geen samenhangend stedenbouwkundig plan van invloed geweest op de plattegrond van de stad Nijmegen. De binnenstad bestond uit dicht opeengepakte en min of meer organisch gevormde straatjes, die al aan het eind van de Middeleeuwen haar definitieve vorm gevonden had. De eerste omwalling van de stad werd aan het eind van de dertiende eeuw aangelegd. In de vooroorlogse plattegrond van Nijmegen was het traject van deze smalle omwalling nog goed te volgen (bij benadering: van de Lindenberg tot aan de Kronenburgertoren via de huidige Pauwelstraat). In de loop van de veertiende eeuw werd er steeds meer buiten deze oudste omwalling gebouwd, onder andere in de huidige Sint Jorisstraat, Hertogstraat, Ziekerstraat en Molenstraat. En in de tweede helft van de vijftiende eeuw werd deze bebouwing door een nieuwe omwalling bij de stad betrokken. Het straatberloop zou tot aan de wederopbouw geen wijzigingen meer ondergaan. Vanaf 1593 werd de stad voorzien van nieuwe wallen, verdedigingswerken en vooruit geschoven forten. Nijmegen werd steeds nadrukkelijker een vestingstad. In de negentiende eeuw groeide het verlangen om de knellende omwalling te slechten. Met het aannemen van de Vestingwet van 1874 werd de status van Nijmegen als vestingstad opgeheven en in 1876 werd begonnen met de ontmanteling. De bevrijding van de omwalling leidde tot een ‘schoonmaak’ waarbij voor historische sentimenten geen plaats was: in korte tijd werden de eeuwenoude bouwwerken van de Nijmeegse verdedigingswerken weggevaagd. Slechts de omwalling en torens in het Kronenburgerpark en het Hunnerpark, de Belvedere, de Stratenmakerstoren en twee stadspoorten aan de Waalkade bleven gespaard. Nijmegen kon eindelijk uitbreiden. De indeling van het stadscentrum bleef echter ongewijzigd. In de Tweede Wereldoorlog heeft het historische centrum van Nijmegen aanzienlijke schade opgelopen door het bombardement, beschietingen en grootscheepse brandstichting. Vooral in de bovenstad zijn grote ‘oorlogsgaten’ na de oorlog gevuld, waarbij men van de gelegenheid gebruik heeft gemaakt om eigentijdse stedenbouwkundige en architectonische middelen en oplossingen in te zetten. Inmiddels zijn enkele van deze ingrepen achterhaald en vervangen door nieuwbouw. In de benedenstad is bij grootschalige stadsvernieuwing wel het historische stratenpatroon gevolgd. Al met al is er geen sprake van een ‘gave’ of authentieke historische binnenstad, maar van een dynamisch, afwisselend geheel met sporen uit verschillende episoden uit de geschiedenis. Wel is er voor een groot deel sprake van een typisch binnenstadsmilieu. Historische binnensteden genieten alom waardering vanwege hun sfeer, de historische betekenis en de architectonische kwaliteiten. De menging van verschillende functies (als wonen, werken en recreatie) en het afwisselend stadsbeeld van historische binnensteden zijn ongeëvenaard. Onvervangbaarheid vormt een belangrijke overweging om zuinig met de tastbare en zichtbare historische stad om te gaan. Voor de bescherming van historisch waardevolle gebouwen en ensembles is al een aantal maatregelen van kracht: de monumentenverordening beschermt afzonderlijke gebouwen en andere bouwwerken en het Rijksbeschermd Stadsgezicht Benedenstad bevat richtlijnen ter bescherming van de hier gelegen historisch waardevolle ensembles.
24
Aandachtpunten Het beeldkwaliteitsbeleid is gericht op behoud en versterking van de historische binnenstad als geheel. Bij bouwplannen wordt altijd rekenschap verlangd van de waarde van historische context. Bovendien moeten bouwplannen een positieve bijdrage leveren aan het binnenstadsmilieu. Dit milieu wordt bepaald door het patroon van straten en pleinen die duidelijk door de bebouwing worden gedefinieerd. Bovendien is er in de straatwanden sprake van ritme en geleding die samenhangt met de korrelgrootte van de functiemenging. Bouwplannen moeten zich voegen in het bestaande stedenbouwkundige patroon, waarbinnen afwisseling aanwezig is. Elk gebouw is een compositie op zichzelf, maar eveneens een onderdeel van de grotere compositie van het stadsbeeld. Van belang is dan ook dat nieuwe invullingen niet op zichzelf het bestaande stadsbeeld domineren, maar dat zij altijd als onderdeel van het grotere geheel kunnen worden beschouwd. Er is sprake van een bijzonder toetsingsniveau. Ontwerpen zullen moeten getuigen van gevoel voor schaal, stijl, detaillering, en materialisering dat de binnenstad waardig is. Een historische context betekent echter niet dat een aangepaste of historiserende stijl verlangd wordt bij nieuwe invullingen. De stad, en ook de binnenstad, is een ‘levend’ geheel dat zich telkens vernieuwt. Bovendien is in de binnenstad ook nu al een grote variatie van gebouwen uit verschillende stijlperioden aanwezig. Dit komt onder andere door de oorlogsschade. De gebouwen die in de eenentwintigste eeuw toegevoegd worden, vormen een nieuwe historische laag. De betrekkelijke schaarste aan historische bebouwing impliceert dat met historische fragmenten uiterst zorgvuldig moet worden omgegaan. Dat geldt ook voor nieuwbouwplannen met een ruimtelijk-visuele relatie met historische bebouwing. Reclame, naamborden, bedrijfslogo’s etc. mogen het gevelbeeld niet domineren en dienen in samenhang met de architectuur te zijn ontworpen. Toetsingscriteria De onderstaande toetsingscriteria gelden voor bouwplannen in deze bouwsteen. Niet elk criterium is per definitie van toepassing op elke bouwopgave. De beschreven aspecten en criteria staan niet op zichzelf. Ze worden altijd in relatie tot elkaar getoetst. Het ontwerp als geheel moet in dat opzicht consequent zijn op alle schaalniveaus. Voor delen van bouwstenen waar de dynamiekkaart aangeeft dat er sprake is van herstructurering of transformatie kunnen andere criteria gelden, wanneer de gemeentelijke visie op de ontwikkeling van dat gebied daarvoor aanleiding geeft. Architectuur algemeen • Stijl, allure, representatie, karakter, originaliteit en identiteit van het ontwerp dienen in overeenstemming te zijn met de omvang, functie en betekenis van het gebouw op zichzelf en de manier waarop het zich in de historische binnenstedelijke omgeving manifesteert. • De keuzes voor harmonie of contrast (in relatie tot de omgeving en binnen de compositie van het gebouw zelf) dienen weloverwogen te zijn en vanuit het ontwerp begrijpelijk en overtuigend te zijn. Harmonie (met de omgeving) moet niet leiden tot zielloze imitatie; contrast moet niet slechts ter wille van het afwijken (van de omgeving) alleen worden ingezet. • De keuzes voor eenvoud of complexiteit dienen weloverwogen te zijn en vanuit het ontwerp begrijpelijk en overtuigend te zijn. Eenvoud mag niet leiden tot simplisme, complexiteit niet tot onbegrijpelijke ingewikkeldheid. • Het ontwerp maakt duidelijk in welk(e) opzicht(en) het bouwplan specifiek voor de historische binnenstad van Nijmegen ontworpen is. • Er wordt consequentheid in concept en uitwerking verwacht ‘door de schaalniveaus heen’, met andere woorden: de gevelcompositie en de detaillering zijn in overeenstemming met het ontwerpconcept van het gebouw als geheel in zijn omgeving. Het bouwplan in relatie tot de omgeving • Bouwplannen worden getoetst op de wijze waarop ze zich in het stedenbouwkundig patroon van de historische binnenstad voegen. Dit patroon wordt hoofdzakelijk bepaald door een netwerk van straten en pleinen, die ruimtelijk gedefinieerd worden door bebouwing die straatwanden vormt. • Aan bouwplannen voor locaties die een bijzondere positie in het stedenbouwkundig patroon innemen, worden hoge esthetische eisen gesteld. • Alleen gebouwen die een bijzondere functie of betekenis hebben voor de stad kunnen een uitzonderlijke positie innemen ten opzichte van het stedenbouwkundige patroon. • Wijzigingen van het stedenbouwkundige patroon ten gevolge van een bouwplan moeten altijd afgestemd worden op de gemeentelijke stedenbouwkundige visie .
25
• • • • •
• •
De positie van het plan in de gevelwand of rooilijn is onderwerp van toetsing. Het bestemmingsplan geeft de marges aan, de Commissie Beeldkwaliteit toetst de beeldkwaliteitsaspecten van de plaatsing van het gebouw in de gevelwand of rooilijn. De ‘korrelgrootte’ van het gevelbeeld wordt getoetst in relatie tot de korrelgrootte van de binnenstedelijke functie(menging); getoetst wordt verder in hoeverre het ontwerp aansluiting vindt bij het ritme en de (verticale of horizontale) geleding van de gevelwand. Schaal en maat van de bebouwing in de directe omgeving spelen een rol bij het ontwerp van het bouwplan en bij de maatverhoudingen in het ontwerp ten opzichte van die van de omliggende bebouwing (aansluiten of afwijken beide te motiveren) Bouwplannen dienen rekening te houden met de vormgeving van omliggende bebouwing (bouwstijl, type detaillering en geveldecoratie, reliëf), waarbij zowel aanpassing en contrast gemotiveerd moeten zijn. Bouwplannen worden getoetst op de wijze waarop het gebouw zich op de openbare ruimte richt. Het betreft de esthetische uitwerking van functionele aspecten, met name de ontsluiting van het gebouw in relatie tot de onder meer de infrastructuur, bereikbaarheid, gerichtheid op openbaar vervoer, parkeren, laden en lossen, opslag en afvoer van afval. Het gaat ook om de visuele relatie tussen binnen en buiten, alsook de algemene uitstraling van de naar de openbare ruimte gerichte gevels. Materiaal- en kleurgebruik worden getoetst op de betekenis voor het ontwerp en de omgeving en de consequentheid, waarbij zowel de keuze voor aanpassing aan de omgeving, dan wel de keuze voor contrast beide uit het ontwerp van het geheel te verklaren moeten zijn. Precedentwerking: bij de toetsing wordt de mogelijkheid meegewogen dat een goedgekeurd bouwplan kan leiden tot latere identieke herhalingen. In sommige gevallen is dit wenselijk, bijvoorbeeld wanneer gelijkvormigheid en herhaling worden nagestreefd. In andere gevallen is herhaling niet wenselijk en kan het leiden tot vervlakking van een gevarieerde omgeving. In de historische binnenstad zal dit verschillen van geval tot geval. Over het algemeen geldt bij binnenstadlocaties en in het bijzonder bij historische gebouwen (monumenten) dat er geen precedentwerking geldt, omdat ieder historisch gebouw uniek is en er derhalve om een specifieke oplossing vraagt.
Het bouwplan op het perceel • De verdeling van bouwmassa’s over een kavel is onderwerp van de toetsing. Daarbij spelen onder meer de volgende aspecten een rol: de rangorde of gelijkwaardigheid (hoofdgebouw met bijgebouwen of juist niet), ritme, een strakke verkaveling of juist meer willekeurige plaatsing van gebouwen ten opzichte van elkaar en ten opzichte van andere elementen van de kavel (beplantingen, water, ontsluiting). • Het bouwplan wordt getoetst op de positie van de entree, de oriëntatie van gebruiksruimten in en om het gebouw, het onderscheid tussen voorkant en achterkant of de ‘alzijdigheid’, in relatie tot de locatie. • Erfscheidingen dienen in samenhang met gebouw(en) te zijn ontworpen, over het algemeen in steenachtige materialen. • De parkeeroplossing op eigen erf wordt getoetst op inpassing en vormgeving, evenals meer in het algemeen: de bereikbaarheid, de ontsluiting en de stallingmogelijkheden (ook voor fietsen) parkeerplaatsen en toegangen tot parkeerplaatsen mogen het straatbeeld niet verstoren, wanneer de straat een belangrijke binnenstedelijke verblijfsfunctie of een rol als voetgangersroute vervult. • De inrichting van een voorerf (verhouding verharding/groen) wordt getoetst in relatie tot het bouwplan. Verwacht wordt dat erf en gebouw in samenhang zijn ontworpen (harmonie of contrast). Het bouwplan op zichzelf • Het ontwerp voor het bouwplan moet te begrijpen zijn als een compositie, met een zinvolle relatie tussen de functie(s), de constructie en het uiterlijk van het gebouw. Die relatie, dan wel het ontbreken daarvan, moet een consequent uitgewerkt onderdeel zijn van het ontwerpmotief. Hierbij is in de historische binnenstad de functie van de gevel te beschouwen als de scheiding tussen de openbare straat en de particuliere binnenruimte, waarvan het gebruik juist aan de openbaarheid kan worden onttrokken, met andere woorden: de gevel is niet per definitie een expressie van het gebruik van het gebouw. • De esthetische kwaliteit van het ontwerp moet recht doen aan de functie die het gebouw heeft of krijgt (aan een openbaar gebouw bijvoorbeeld kunnen andere eisen worden gesteld dan aan een kantoor voor de verhuurmarkt).
26
•
• • •
De compositie van de bouwmassa’s: van deze compositie wordt de opbouw in bouwmassa’s getoetst, bijvoorbeeld een rangorde in hoofdmassa en ondergeschikte onderdelen, of een verdeling in een onderbouw, middendeel en een dakvorm. In de historische binnenstad ondersteunen eenvoudige bouwmassa’s het stedenbouwkundige patroon. Complexiteit van voorgestelde bouwmassas’s mag het patroon niet verstoren. De compositie van de gevelindeling (reliëf, vlakken, openingen, onderlinge verhoudingen) dient overtuigend te zijn. Vormgeving van de ondergeschikte elementen (dakkapellen, erkers, goten e.d.) en de afmetingen ervan worden getoetst in relatie tot de gehele compositie. Materiaal- en kleurgebruik dienen het ontwerp van het bouwplan en de relatie ervan met de omgeving te ondersteunen; toepassing van materialen en kleuren met de bedoeling een ander materiaal of typische materiaaltoepassing te imiteren wordt ontmoedigd. Dit geldt met name voor kunststof kozijnen en volkernbeplating. Ook aspecten als reflectie en lichtechtheid van kleuren en duurzaamheid van materialen en afwerkingen worden bij de toetsing betrokken.
De detaillering • De kwaliteit en verfijning van de detaillering worden getoetst in relatie tot de betekenis van de locatie, de functie, en tot de architectuur van het bouwplan als geheel. • Kozijnindeling, –detaillering en aansluitingen bij de gevelconstructie (naden, voegen, omlijstingen, lateien en vensterbanken, deklatten en –lijsten) vormen een belangrijk onderdeel van de uitstraling van de gevel. • Detaillering van karakteristieke delen en esthetisch belangrijke elementen als dakkapellen, erkers, daklijsten, goten, aansluitingen aan andere delen van de constructie (naden, voegen, loodslabben, boeiborden etc.) en de maatvoering van deze onderdelen zijn onderwerp van toetsing. Hierbij wordt ondermeer getoetst op de aspecten verfijning versus robuustheid in relatie tot de stijl van het ontwerp en de omgeving, maar ook op de duurzaamheid van de detaillering. • De detaillering dient in overeenstemming te zijn met de materiaal- en kleurkeuze in het bouwplan (bijvoorbeeld de breedte, diepte en kleur van voegen van metselwerk kan een sterke invloed hebben op de uitstraling van de gevel als geheel). • Naamborden, bedrijfslogo’s, reclame en andere toevoegingen moeten bescheiden van aard en afmeting zijn en in samenhang met het gebouw en zijn omgeving zijn ontworpen, c.q. erop zijn afgestemd. Zij mogen het gevelontwerp of de omgeving niet domineren. Met name in de historische binnenstad is de toetsing erop gericht de invloed van reclame op het straatbeeld terug te dringen. Deel II D gaat verder in op reclameobjecten en naamsaanduidingen.
27
H2
Historische bebouwingslinten en dorpskernen
Kenmerken Bebouwing in historische bebouwingslinten en dorpskernen is ontstaan voor 1900, buiten de toenmalige stad Nijmegen. Het betreft de dorpen Hees, Hatert, Neerbosch en Lent, de buurtschappen Brakkenstein, Ooyse Schependom en Sint Anna, en een aantal bebouwingslinten in Dukenburg, Lindenholt en Neerbosch West. Dorpen lagen aan knooppunten van wegen of op hoger gelegen plaatsen rond een kerk. Langs dijken en wegen stond de meer landgebonden, vrijstaande agrarische bebouwing met boerderijen en arbeiderswoningen. Het zijn de eerste bebouwingsconcentraties langs historische verbindingswegen. In de loop der tijd werd deze bebouwing in het stedelijk gebied opgenomen en meestal is de oudere herkomst nog duidelijk afleesbaar. Zowel de prominent aanwezige structuur, als het historische uiterlijk ervan wijkt duidelijk af van de uitbreidingsgebieden eromheen. Het bebouwingspatroon is vaak grillig, in samenhang met onderliggende landschappelijke structuren. Omdat de bebouwingsstructuur sterk afwijkt van de latere stadsuitbreidingen, zijn de oude dorpskernen direct van de stadsplattegrond af te lezen. De historische kernen, die vaak erg klein waren, zijn uitgegroeid langs de toegangswegen, waardoor lintbebouwing is ontstaan. Deze lintbebouwing bestond meestal uit burgerwoningen en kleine bedrijven, overwegend met één tot twee bouwlagen onder één kap. Soms is er sprake van intensievere bebouwing op smallere percelen richting de kern. Oorspronkelijk was er tussen de linten en kernen een heel duidelijk onderscheid in structuur en karakter. Veel van oorsprong agrarische linten zijn later echter steeds verder verdicht, vaak met bedrijvigheid, industrie en villa´s van de welgestelde Nijmegenaren. Sommige verdichte linten zijn daardoor geheel in het stedelijk netwerk opgenomen. Dit verdichtingproces is al in de late negentiende eeuw begonnen en heeft er toe geleid dat de verschijningsvorm van linten en kernen steeds meer in elkaar overloopt. Het continue element bij linten is de lineaire structuur waarlangs de panden zijn gebouwd; een dijk of een weg. Het lint heeft een rafelige rand met vrijstaande bebouwing erlangs die vaak kleinschalig is en soms van de dijk teruggelegen. De bebouwing is perceelsgewijs tot stand gekomen; de oorspronkelijke structuur was open, met veel doorzichten naar het achterliggende gebied. Sommige linten hebben nog een agrarisch karakter, maar de meeste zijn verdicht geraakt. Andere linten zijn zodanig opgenomen in het stedelijk gebied dat ze niet apart op de kaart kunnen worden gezet. Bebouwing langs de linten kan bestaan uit vrijstaande boerderijen en arbeiderswoningen, maar ook uit marginale bedrijvigheid, rijtjeswoningen, winkels of een school, landhuizen en historische of moderne luxe villa´s. De oorspronkelijke bebouwing is traditioneel van karakter; de latere toevoegingen kunnen zeer divers zijn van karakter. De kernen hebben een complexere structuur; een kern heeft vaak een middelpunt, een kerk of een kruispunt van wegen. De structuur van een kern heeft verschillende richtingen. De bebouwing is vrijwel geheel aaneengesloten, waardoor de gevelwand prominent aanwezig is. Er is in de historische bebouwingslinten en dorpskernen weinig openbare ruimte: meestal niet veel meer dan de straat. Die kan weliswaar smal zijn, maar wel een uitgesproken continu karakter hebben. Vooral in de kernen staat de bebouwing vaak in een rooilijn. Wanneer er een voortuin of voorerf is, neemt de erfafscheiding de rooilijn over. Wel is er veel privé-ruimte in de vorm van (diepe) tuinen en
28
erven achter of tussen de bebouwing. Openbaar en privé zijn duidelijk van elkaar gescheiden door een muurtje, haag of hek. Langs de linten staan vaak begeleidende bomen die voor samenhang zorgen. De nog bestaande en herkenbare historische kernen en linten maken de geschiedenis van de stad en de stedelijke groei duidelijk. Daarnaast hebben de historische fragmenten vaak een zekere charme, alleen al omdat de structuur van de bebouwing een afwisseling vormt in een gebied dat later verstedelijkt is. Aandachtpunten Historische dorpskernen en bebouwingslinten maken de historische ontwikkeling van Nijmegen voelbaar. Bij plannen voor verbouwingen, uitbreidingen van gebouwen en nieuwbouw moet dan ook aandacht gevraagd worden voor de karakteristieken van kern of lint: schaal, afwisseling, positie van de gebouwen ten opzichte van elkaar en ten opzichte van de openbare ruimte. Niet alle lintbebouwing is per definitie fraai en bescherming waard. Bovendien zijn in de loop van de geschiedenis linten veranderd in stedelijke uitvalswegen, waarbij de bebouwing soms tot een aangesloten wand is verdicht. Dit proces is onderdeel van een gezonde stedelijke groei. Het is beter de verdichting en eventueel schaalvergroting goed te sturen in plaats van krampachtig en vergeefs vast te houden aan een nostalgisch beeld. Er moet dus zorgvuldig worden bepaald waar dergelijke verstedelijking wel en niet gewenst wordt. Er wordt zuinig omgesprongen met de kwalificatie ‘historisch lint of kern’. Wanneer er sprake is van beheer of bescherming, mogen de karakteristieken van het gebied niet door nieuwbouw of verbouw worden geschaad. Hierin heeft de gemeente verantwoordelijkheid, maar ook initiatiefnemers van bouwplannen en ontwerpers. Er wordt beoordeeld op de positie van het gebouw ten opzichte van de weg. Vrijstaande bebouwing en doorzichten naar de achterterreinen zijn kenmerkend voor historische dorpskernen en bebouwingslinten. De vigerende bestemmingsplannen geven echter de mogelijkheden hiertoe aan. De naar de weg gerichte gevel moet als voorgevel zijn vormgegeven; dat wil zeggen dat de gevel een afgewogen architectonische compositie heeft en er raamopeningen zijn waarachter zich een verblijfsfunctie bevindt. Er wordt verder aandacht gevraagd voor de erfafscheidingen tussen openbaar en privé, en voor het behoud van de groenstructuur van linten en kernen. Toetsingscriteria De onderstaande toetsingscriteria gelden voor bouwplannen in deze bouwsteen. Niet elk criterium is per definitie van toepassing op elke bouwopgave. De beschreven aspecten en criteria staan niet op zichzelf. Ze worden altijd in relatie tot elkaar getoetst. Het ontwerp als geheel moet in dat opzicht consequent zijn op alle schaalniveaus. Voor delen van bouwstenen waar de dynamiekkaart aangeeft dat er sprake is van herstructurering of transformatie kunnen andere criteria gelden, wanneer de gemeentelijke visie op de ontwikkeling van dat gebied daarvoor aanleiding geeft. Architectuur algemeen • Stijl, allure, representatie, karakter, originaliteit en identiteit van het ontwerp dienen in overeenstemming te zijn met de omvang, functie en betekenis van het gebouw op zichzelf en de manier waarop het zich in zijn omgeving manifesteert. In het algemeen zijn de gebouwen aan historische linten of in dorpskernen gevarieerd maar zelden zonder functionele aanleiding bijzonder opvallend of dominant ten opzichte van de buren. • De keuzes voor harmonie of contrast (in relatie tot de omgeving en binnen de compositie van het gebouw zelf) dienen weloverwogen te zijn en vanuit het ontwerp begrijpelijk en overtuigend te zijn. Harmonie (met de omgeving) moet niet leiden tot zielloze imitatie; contrast moet niet slechts ter wille van het afwijken (van de omgeving) alleen worden ingezet. • De keuzes voor eenvoud of complexiteit dienen weloverwogen te zijn en vanuit het ontwerp begrijpelijk en overtuigend te zijn. Eenvoud mag niet leiden tot simplisme, complexiteit niet tot onbegrijpelijke ingewikkeldheid. Eenvoudige composities bepalen de sfeer in deze bouwsteen. • Het ontwerp maakt duidelijk in welk(e) opzicht(en) het bouwplan specifiek voor het historische bebouwingslint of de dorpskern ontworpen is. • Er wordt consequentheid in concept en uitwerking verwacht ‘door de schaalniveaus heen’, met andere woorden: de gevelcompositie en de detaillering zijn in overeenstemming met het ontwerpconcept van het gebouw als geheel in zijn omgeving. Het bouwplan in relatie tot de omgeving
29
•
• • • • •
•
•
Bouwplannen worden getoetst op de wijze waarop ze zich in het stedenbouwkundig patroon voegen. Het bebouwingspatroon van historische bebouwingslinten en dorpskernen wordt bepaald door vrij op het erf staande gebouwen aan wegen en straten. Verdichting tot straatwanden komt voor. Wanneer door een bouwplan een dergelijke verdichting zal optreden wordt door de Commissie Beeldkwaliteit de esthetische wenselijkheid daarvan geformuleerd. Wanneer het bestemmingsplan bouwen over de hele breedte van een kavel toelaat zal het ontwerp in dat licht worden getoetst. De positie van het plan in de gevelwand of rooilijn is onderwerp van toetsing. Het bestemmingsplan geeft de marges aan, de Commissie Beeldkwaliteit toetst de beeldkwaliteitsaspecten van de plaatsing van het gebouw in de gevelwand of rooilijn. De ‘korrelgrootte’ van het gevelbeeld wordt getoetst in relatie tot de korrelgrootte van de functie(menging); getoetst wordt verder in hoeverre het ontwerp aansluiting vindt bij het ritme en de (verticale of horizontale) geleding van de gevelwand. Schaal en maat van de bebouwing in de directe omgeving spelen een rol bij het ontwerp van het bouwplan en bij de maatverhoudingen in het ontwerp ten opzichte van die van de omliggende bebouwing (aansluiten of afwijken beide te motiveren). Bouwplannen dienen rekening te houden met de vormgeving van omliggende bebouwing (bouwstijl, type detaillering en geveldecoratie, reliëf), waarbij zowel aanpassing en contrast gemotiveerd moeten zijn. Bouwplannen worden getoetst op de wijze waarop het gebouw zich op de openbare ruimte richt. Het betreft hier de esthetische uitwerking van functionele aspecten, met name de ontsluiting van het gebouw in relatie tot de infrastructuur, bereikbaarheid, parkeren, laden en lossen, opslag en afvoer van afval. Tevens gaat het om de visuele relatie tussen binnen en buiten, alsook de algemene uitstraling van de naar de openbare ruimte gerichte gevels. Uitgangspunt is dat het gebouw gebruiks- of woonfuncties heeft aan de straatzijde en dat deze functie bijdraagt aan de kwaliteit van het gevelbeeld. Materiaal- en kleurgebruik worden getoetst op de betekenis voor het ontwerp en de omgeving en de consequentheid, waarbij zowel de keuze voor aanpassen aan de omgeving als de keuze voor contrast beide uit het ontwerp van het geheel te verklaren moeten zijn. Hierbij wordt niet alleen de aangrenzende bebouwing beschouwd, maar ook het groen in de omgeving en kleuren en materialen van bestratingen en de overige inrichting van de openbare ruimte. Precedentwerking: bij de toetsing wordt de mogelijkheid meegewogen dat een goedgekeurd bouwplan kan leiden tot latere identieke herhalingen. In sommige gevallen is dit wenselijk, bijvoorbeeld wanneer gelijkvormigheid en herhaling worden nagestreefd. In andere gevallen is herhaling niet wenselijk en kan het leiden tot vervlakking van een gevarieerde omgeving. Over het algemeen wordt bij historische bebouwingslinten en dorpskernen niet gestreefd naar herhaling van identieke bouwplannen.
Het bouwplan op het perceel • De situering op de kavel is een belangrijk aspect. Het bestemmingsplan bepaalt de mogelijkheden in het algemeen, de Commissie Beeldkwaliteit toetst de manier waarop het ontwerp van die mogelijkheden gebruik maakt. • De verdeling van bouwmassa’s over een kavel is onderwerp van de toetsing. Daarbij spelen onder meer de volgende aspecten een rol: de rangorde of gelijkwaardigheid (hoofdgebouw met bijgebouwen of juist niet), ritme, een strakke verkaveling of juist meer willekeurige plaatsing van gebouwen ten opzichte van elkaar en ten opzichte van andere elementen op de kavel (beplantingen, water, ontsluiting). Historische linten en kernen worden onder meer getypeerd door een zekere eenheid in kavelbreedtes. Wanneer een bouwplan één kavelbreedte omvat, zal ook één hoofdgebouw moeten worden ontworpen en moeten bijgebouwen bij voorkeur achter het hoofdgebouw worden gesitueerd. • Het bouwplan wordt getoetst op de positie van de entree en de oriëntatie van gebruiksruimten in en om het gebouw. Gebouwen worden ontworpen met een duidelijke voorkant die naar de openbare weg is gericht. Bij de toetsing van bouwplannen op hoekkavels wordt de rangorde van het stratenpatroon in overweging genomen. • Het ontwerp van de erfscheidingen, al of niet in samenhang met gebouw(en), is onderwerp van toetsing. Aan de straatzijde worden alleen open (doorzichtige) hekken en hagen toegelaten. • De parkeeroplossing op eigen erf wordt getoetst op inpassing en vormgeving, evenals meer in het algemeen: de bereikbaarheid, de ontsluiting en de stallingmogelijkheden (ook voor fietsen). • De inrichting van het voorerf (verhouding verharding/groen) wordt getoetst in relatie tot het bouwplan. Verwacht wordt dat erf en gebouw in samenhang zijn ontworpen (harmonie of contrast).
30
Het bouwplan op zichzelf • Het ontwerp voor het bouwplan moet te begrijpen zijn als een compositie, met een zinvolle relatie tussen de functie(s), de constructie en het uiterlijk van het gebouw. Die relatie, dan wel het ontbreken daarvan moet een consequent uitgewerkt onderdeel zijn van het ontwerpmotief. • Het ontwerp moet recht doen aan de functie die het gebouw heeft of krijgt (aan een openbaar gebouw bijvoorbeeld kunnen andere eisen worden gesteld dan aan een woongebouw). • De opbouw van het ontwerp in bouwmassa’s wordt getoetst, bijvoorbeeld een rangorde in hoofdmassa en ondergeschikte onderdelen, of een verdeling in een onderbouw, middendeel en een dakvorm. Historische linten worden vaak gekenmerkt door een overheersende kapvorm, goothoogte en/of nokrichting. Afwijkingen dienen evident aan de kwaliteit van het ontwerp of de omgeving bij te dragen. • De compositie van de gevelindeling (reliëf, vlakken, openingen, onderlinge verhoudingen) dient overtuigend te zijn. Evenwicht is bij vrijstaande gebouwen aan linten en in kernen belangrijk. • Vormgeving van de ondergeschikte elementen (dakkapellen, erkers, goten e.d.) en de afmetingen ervan worden getoetst in relatie tot de gehele compositie. Gebouwen moeten een duidelijke hoofdvorm hebben die niet door toegevoegde, op zichzelf staande ondergeschikte elementen wordt gedomineerd. • Materiaal- en kleurgebruik dienen het ontwerp van het bouwplan en de relatie ervan met de omgeving te ondersteunen; toepassing van materialen en kleuren met de bedoeling een ander materiaal of typische materiaaltoepassing te imiteren wordt ontmoedigd. Ook aspecten als reflectie en lichtechtheid van kleuren en duurzaamheid van materialen en afwerkingen worden bij de toetsing betrokken. De detaillering • De kwaliteit en verfijning van de detaillering worden getoetst in relatie tot de betekenis van de locatie, de functie, en tot de architectuur van het bouwplan als geheel. • Kozijnindeling, –detaillering en aansluitingen bij de gevelconstructie (naden, voegen, omlijstingen, lateien en vensterbanken, deklatten en –lijsten) vormen een belangrijk onderdeel van de uitstraling van de gevel. • Detaillering van karakteristieke delen en esthetisch belangrijke elementen als dakkapellen, erkers, daklijsten, goten en aansluitingen aan andere delen van de constructie(naden, voegen, loodslabben, boeiborden etc.) en de maatvoering van deze onderdelen zijn onderwerp van toetsing. Hierbij wordt onder meer getoetst op de aspecten verfijning versus robuustheid in relatie tot de stijl van het ontwerp en de omgeving, maar ook op de duurzaamheid van de detaillering. • De detaillering dient in overeenstemming te zijn met de materiaal- en kleurkeuze in het bouwplan (bijvoorbeeld de breedte, diepte en kleur van voegen van metselwerk kan een sterke invloed hebben op de uitstraling van de gevel als geheel). • Naamborden, bedrijfslogo’s, reclame en andere toevoegingen moeten in samenhang met het gebouw en zijn omgeving zijn ontworpen, c.q. erop zijn afgestemd. Zij mogen het gevelontwerp of de omgeving niet domineren. Losse borden aan de straat, voor de rooilijn of voorgevel van het gebouw worden niet toegestaan. Deel II D gaat verder in op criteria voor reclame en naamsaanduidingen.
31
H3
Laat negentiende-eeuwse bebouwing
Kenmerken Een van de meest waardevolle elementen van de Nijmeegse architectuur en stedenbouw is zonder twijfel de singelstructuur. Deze is aan het eind van de negentiende eeuw, na de ontmanteling van de wallen, rond het stadscentrum is aangelegd. Hoe men Nijmegen ook benadert, altijd wordt de bezoeker via de singels over een van de negentiende-eeuwse uitvalswegen naar het Keizer Karelplein geleid: het hart van deze negentiende-eeuwse stadsuitleg. Hier is duidelijk sprake van een planmatige aanleg. De bebouwing aan de singels en de aangrenzende uitvalswegen is ontstaan op basis van het stedenbouwkundig uitlegplan uit het eind van de negentiende eeuw. Toch zijn de uitvalswegen (Graafseweg, Sint Annastraat, Groesbeekseweg en Berg en Dalseweg) al eeuwenoude wegen, die op ‘natuurlijke’ wijze zijn ontstaan langs bestaande hoogtelijnen in het landschap. Zo werd de kortste en meest eenvoudige verbinding met een buurplaats tot stand gebracht. Met de nieuwe stadsuitleg hoopte het gemeentebestuur van Nijmegen een luxe woonstad te maken. De hoger gelegen zandgronden in het zuiden en oosten kwamen als eerste in aanmerking voor bebouwing. Met fraaie singels en parken, en met ruime herenhuizen en villa´s zouden beter gesitueerden, renteniers en gepensioneerden naar de stad gelokt moeten worden. De grote kracht van de Nijmeegse singelstructuur is dat het grootste deel van de oorspronkelijke negentiende-eeuwse bebouwing bewaard gebleven is. Door functieveranderingen en toename van het verkeer staat de kwaliteit van de negentiende-eeuwse schil echter onder druk. Kantoren hebben een andere uitstraling dan woonvilla’s, en parkeerplaatsen verstoren het groene straatbeeld. Bovendien leiden grove verbouwingen en minder rijk gedetailleerde nieuwbouw tot verschraling, ondanks de algemene waardering voor deze gebieden. Singels De singels, die als een halve cirkel het centrum omvatten, zijn ruim en weelderig van opzet. De bebouwing bestaat uit rijk geornamenteerde herenhuizen met gevelwanden die in eclectische stijl gebouwd zijn. Het zijn huizen met een grote diversiteit aan dakkapellen, trapgevels, balkons, loggia´s en beeldhouwwerk. Daarbij zijn vormen uit de verschillende neostijlen terug te vinden en soms ook meer eigenzinnige details in Jugendstil of Art Nouveau stijl. Een stijlbreuk die plaatsvond rond 1900 zorgde voor een meer rationele bouwstijl, met afwijkende ornamenten, materiaal en kleurgebruik. Representatief voor de oorspronkelijke bebouwing van de singels die rond het Keizer Karelplein liggen is de Oranjesingel. De vooroorlogse bebouwing is hier - op een enkel woonhuis na - volledig in tact gebleven. De waarde van deze bebouwing betreft niet alleen de afzonderlijke panden maar in het bijzonder het gehele gevelbeeld, dat vrijwel onaangetast is gebleven. Er zijn nu veel kantoren gevestigd, soms met parkeergelegenheid in de voortuin. Uitvalswegen De vier uitvalswegen hebben een ander karakter en een smaller profiel. De Graafseweg is de meest verstedelijkte uitvalsweg. Het eerste gedeelte van de Sint Annastraat bestaat uit een lange aaneengesloten reeks negentiende-eeuwse huizenblokken. De Berg en Dalse- en Groesbeekseweg hebben deels een meer landelijk karakter. Het karakter van het deel van de uitvalswegen dat bij de stadsuitleg hoort sluit aan bij de stedelijke sfeer: aaneengesloten herenhuizen in neorenaissancestijl en eclecticisme, met voortuinen en smeedijzeren hekwerken. Tussengebied Ook in de straten die tussen de uitvalswegen liggen, verrezen rond 1900 aaneengesloten huizenrijen. Deze zijn vrijwel volledig intact gebleven. De woonblokken in deze straten zijn iets bescheidener van opzet dan die aan de uitvalswegen, maar dikwijls even rijk geornamenteerd en bewerkt met
32
beeldhouwwerk, smeedijzeren toevoegingen en glas-in-loodramen. De vele hoekpanden in deze straten kregen daarnaast een extra accent. In Bottendaal en Altrade is een grotere afwisseling in het bebouwingsbeeld aanwezig. Kleinschalige bedrijvigheid en arbeiderswoningen komen hier met regelmaat voor. De singels, de uitvalswegen en de tussenliggende straten van de negentiende-eeuwse stadsuitleg verkregen in 1990 de status van Beschermd Stadsbeeld. Niet alleen geldt voor de panden in dit gebied nu beschermende regelgeving, ook de karakteristieke erfafscheidingen en de beplanting van de openbare ruimte zijn sindsdien beschermd. Aandachtpunten Van indieners van plannen zal bijzondere aandacht worden gevraagd voor de bestaande kwaliteiten van de context. Een groot deel van de negentiende-eeuwse bebouwing valt binnen de grenzen van het gemeentelijk beschermd stadsbeeld. Bouwplannen moeten in ieder geval voldoen aan de eisen en bedoelingen van het beschermd stadsbeeld. Er mag door nieuwbouwplannen geen verschraling van het stadsbeeld optreden door toenemende parkeerdruk die zich uit in parkeerplaatsen in het zicht, en door grove of minder rijk of fijnzinnig gedetailleerde architectuur. Straatwanden komen in verschillende hoedanigheden voor; winkelstraten, uitvalswegen en woonstraten hebben elk een eigen karakteristiek. Bouwplannen moeten een positieve bijdrage leveren aan het straatbeeld. Daarbij zijn aspecten als ritme, geleding, afwisseling en samenhang, kleuren en materialen belangrijk. Ook met eigentijdse middelen kan een passende, rijke bijdrage aan het stadsbeeld worden geleverd. Een verantwoorde parkeeroplossing en aandacht voor de erfafscheiding en de inrichting van de buitenruimte maken nadrukkelijk deel uit van de beeldkwaliteit waarop wordt getoetst. Anderzijds heeft de negentiende-eeuwse ring blijk gegeven van een grote opnamecapaciteit voor stijl- en schaalcontrasten. Het is dus niet nodig om angstvallig de bestaande toestand te conserveren. Wel is de bestaande hoge kwaliteit van architectuur en stadsbeeld de maatstaf voor nieuwe invullingen. De keuze voor contrast als beeldmiddel moet altijd in het belang van een groter geheel zijn en goed gemotiveerd, zowel bij contrast met de omgeving, als bij contrast binnen de compositie van de nieuwbouw zelf. Bij uitbreiding of aanpassing van een bestaand gebouw moet het oorspronkelijke gebouwtype herkenbaar blijven. Reclame, naamborden, bedrijfslogo’s etc. mogen het gevelbeeld niet domineren en dienen in samenhang met de architectuur te zijn ontworpen. Toetsingscriteria De onderstaande toetsingscriteria gelden voor bouwplannen in deze bouwsteen. Niet elk criterium is per definitie van toepassing op elke bouwopgave. De beschreven aspecten en criteria staan niet op zichzelf. Ze worden altijd in relatie tot elkaar getoetst. Het ontwerp als geheel moet in dat opzicht consequent zijn op alle schaalniveaus. Voor delen van bouwstenen waar de dynamiekkaart aangeeft dat er sprake is van herstructurering of transformatie kunnen andere criteria gelden, wanneer de gemeentelijke visie op de ontwikkeling van dat gebied daarvoor aanleiding geeft. Architectuur algemeen • Stijl, allure, representatie, karakter, originaliteit en identiteit van het ontwerp dienen in overeenstemming te zijn met de omvang, functie en betekenis van het gebouw op zichzelf en de manier waarop het zich in zijn omgeving manifesteert. In de negentiende-eeuwse schil straalt de bebouwing een bepaalde zelfbewustheid uit door karakter en originaliteit in de details, terwijl straten en blokken als geheel toch een sterke samenhang vertonen doordat geen van de gebouwen domineert. • De keuzes voor harmonie of contrast (in relatie tot de omgeving en binnen de compositie van het gebouw zelf) dienen weloverwogen te zijn en vanuit het ontwerp begrijpelijk en overtuigend te zijn. Harmonie (met de omgeving) moet niet leiden tot zielloze imitatie; contrast moet niet slechts ter wille van het afwijken (van de omgeving) alleen worden ingezet. De negentiende eeuwse bebouwing is harmonieus als straatwand, maar kent op het schaalniveau van de geveldetaillering contrasten in kleur en materiaal.
33
• •
•
De keuzes voor eenvoud of complexiteit dienen weloverwogen te zijn en vanuit het ontwerp begrijpelijk en overtuigend te zijn. Eenvoud mag niet leiden tot simplisme, complexiteit niet tot onbegrijpelijke ingewikkeldheid. Het ontwerp maakt duidelijk in welk(e) opzicht(en) het bouwplan specifiek voor Nijmegen ontworpen is. De negentiende-eeuwse schil behoort tot de gaafste historische bebouwing van Nijmegen. Van nieuwbouw of wijzigingen in de bebouwing in deze bouwsteen wordt uiterste zorgvuldigheid en hoge architectonische kwaliteit verwacht. Er wordt consequentheid in concept en uitwerking verwacht ‘door de schaalniveaus heen’, met andere woorden: de gevelcompositie en de detaillering zijn in overeenstemming met het ontwerpconcept van het gebouw als geheel in zijn omgeving.
Het bouwplan in relatie tot de omgeving • Bouwplannen worden getoetst op de wijze waarop ze zich in het stedenbouwkundig patroon voegen. Hieronder vallen zowel het patroon van de bestaande situatie als dat van het oorspronkelijke (stedenbouwkundige) ontwerp waaraan recht gedaan moet worden. Het patroon wordt bepaald door gesloten bouwblokken aan straten en pleinen met duidelijke, maar gevarieerde straatwanden en hoekaccenten. Ook waar de bebouwing niet aaneengesloten is, is het onderscheid tussen de bebouwde zone en de openbare ruimte duidelijk. • De positie van het plan in de gevelwand of rooilijn is onderwerp van de toetsing. Het bestemmingsplan geeft de marges aan, de Commissie Beeldkwaliteit toetst de beeldkwaliteitsaspecten van de plaatsing van het gebouw in de gevelwand of rooilijn. • De ‘korrelgrootte’ van het gevelbeeld wordt getoetst in relatie tot de korrelgrootte van de functie(menging); getoetst wordt verder in hoeverre het ontwerp aansluiting vindt bij het ritme en de (verticale of horizontale) geleding van de gevelwand. Verticale geleding van gevelwanden, of parcellering, is uitgangspunt. • Schaal en maat van de bebouwing in de directe omgeving spelen een rol bij het ontwerp van het bouwplan en bij de maatverhoudingen in het ontwerp ten opzichte van die van de omliggende bebouwing (aansluiten of afwijken beide te motiveren). • Bouwplannen dienen rekening te houden met de vormgeving van omliggende bebouwing (bouwstijl, type detaillering en geveldecoratie, reliëf), waarbij zowel aanpassing en contrast gemotiveerd moeten zijn. Nieuwbouw in een gevelwand met veel decoratie of bijvoorbeeld dominante dakoverstekken hoeft zich niet per definitie van dezelfde middelen te bedienen, maar het ontwerp moet wel in die context overtuigen. • Bouwplannen worden getoetst op de wijze waarop het gebouw zich op de openbare ruimte richt, Het betreft hier de esthetische uitwerking van functionele aspecten, met name de ontsluiting van het gebouw in relatie tot de infrastructuur, bereikbaarheid, parkeerinritten, laad- en loszones, opslag en afvoer van afval. Deze aspecten mogen het straatbeeld niet domineren. Ten tweede gaat het om de visuele relatie tussen binnen en buiten, alsook de algemene uitstraling van de naar de openbare ruimte gerichte gevels. • Materiaal- en kleurgebruik worden getoetst op de betekenis voor het ontwerp en de omgeving en de consequentheid, waarbij zowel de keuze voor aanpassen aan de omgeving en de keuze voor contrast beide uit het ontwerp van het geheel te verklaren moeten zijn. • Precedentwerking: bij de toetsing wordt de mogelijkheid meegewogen dat een goedgekeurd bouwplan kan leiden tot latere identieke herhalingen. In sommige gevallen is dit wenselijk, bijvoorbeeld wanneer gelijkvormigheid en herhaling worden nagestreefd. In andere gevallen is herhaling niet wenselijk en kan het leiden tot vervlakking van een gevarieerde omgeving. In het bebouwingsbeeld van de negentiende-eeuwse schil is er een subtiel evenwicht tussen herhaling en afwisseling. Dit evenwicht mag door identieke herhalingen van bouwplannen niet worden verstoord. Het bouwplan op het perceel • De situering op de kavel is een belangrijk beeldkwaliteitsaspect. Het bestemmingsplan bepaalt de mogelijkheden in het algemeen, welstand toetst de manier waarop het ontwerp van die mogelijkheden gebruik maakt. Over het algemeen moet in de bestaande rooilijn gebouwd worden. • De verdeling van bouwmassa’s over een kavel is onderwerp van de toetsing. Daarbij spelen onder meer de volgende aspecten een rol: de rangorde of gelijkwaardigheid (hoofdgebouw met bijgebouwen of juist niet), ritme, een strakke verkaveling of juist meer willekeurige plaatsing van gebouwen ten opzichte van elkaar en ten opzichte van andere elementen van de kavel (beplantingen, water, ontsluiting).
34
• • • •
Het bouwplan wordt getoetst op de positie van de entree, de oriëntatie van gebruiksruimten in en om het gebouw, het onderscheid tussen voorkant en achterkant of de ‘alzijdigheid’. Bij gesloten bouwblokken is vooral de voorgevel bepalend, en deze dient dan ook als zodanig ontworpen te zijn. Het ontwerp van de erfscheidingen, al of niet in samenhang met gebouw(en), is onderwerp van toetsing. De in dit gebied aanwezige beeldbepalende fraaie ijzeren hekken vormen de kwalitatieve maatstaf. De parkeeroplossing op eigen erf of in een garage wordt getoetst op inpassing en vormgeving, evenals meer in het algemeen: de bereikbaarheid, de ontsluiting en de stallingmogelijkheden (ook voor fietsen). Zorgvuldige inpassing van inritten en toegangen is belangrijk. De inrichting van het voorerf (verhouding verharding/groen) wordt getoetst in relatie tot het bouwplan. Verwacht wordt dat erf en gebouw in samenhang zijn ontworpen (harmonie of contrast).
Het bouwplan op zichzelf • Het ontwerp voor het bouwplan moet te begrijpen zijn als een compositie, met een zinvolle relatie tussen de functie(s), de constructie en het uiterlijk van het gebouw. Die relatie, dan wel het ontbreken daarvan, moet een consequent uitgewerkt onderdeel zijn van het ontwerpmotief. Als functie van de gevel kan worden beschouwd de scheiding tussen de openbare ruimte van de straat en de particuliere ruimte binnen. Bij de bestaande bebouwing is de gevel vaak niet in eerste instantie de expressie van de functie of de constructie van het gebouw, maar dient deze juist om functie en constructie aan het gezicht vanaf de straat te onttrekken. • Het ontwerp moet recht doen aan de functie die het gebouw heeft of krijgt (aan een openbaar gebouw bijvoorbeeld kunnen andere eisen worden gesteld dan aan een kantoor of een woongebouw). • De compositie van de bouwmassa’s (hoofd- en nevenmassa’s, dakvorm, nokrichting): van deze compositie wordt de opbouw in bouwmassa’s getoetst: een verdeling in een onderbouw, middendeel en een dakvorm. • De compositie van de gevelindeling (reliëf, vlakken, openingen, onderlinge verhoudingen) dient overtuigend te zijn. Reliëf wordt ingezet ter nuancering van een duidelijk bepaald gevelvlak. • Vormgeving van de ondergeschikte elementen (dakkapellen, erkers, goten e.d.) en de afmetingen ervan worden getoetst in relatie tot de gehele compositie. • Materiaal- en kleurgebruik dienen het ontwerp van het bouwplan en de relatie ervan met de omgeving te ondersteunen; De gevel is opgebouwd in één hoofdmateriaal, bij voorkeur rode baksteen. Overige materialen en kleuren dienen ter accentuering van bijzondere onderdelen en ter verrijking van het beeld. Toepassing van materialen en kleuren met de bedoeling een ander materiaal of typische materiaaltoepassing te imiteren wordt ontmoedigd. Dat geldt met name voor kunststof kozijnen en volkern beplatingen. Ook aspecten als reflectie en lichtechtheid van kleuren en duurzaamheid van materialen en afwerkingen worden bij de toetsing betrokken. Sterk reflecterend glas wordt niet toegelaten. De detaillering • De kwaliteit en verfijning van de detaillering worden getoetst in relatie tot de betekenis van de locatie, de functie, en tot de architectuur van het bouwplan als geheel. Verfijnde detaillering is een belangrijk kwaliteitsaspect van de bestaande bebouwing, en nieuwbouw wordt geacht daarbij aan te sluiten. • Kozijnindeling, –detaillering en aansluitingen bij de gevelconstructie (naden, voegen, omlijstingen, lateien en vensterbanken, deklatten en –lijsten) vormen een belangrijk onderdeel van de uitstraling van de gevel. • Detaillering van karakteristieke delen en esthetisch belangrijke elementen als dakkapellen, erkers, daklijsten, goten en aansluitingen aan andere delen van de constructie (naden, voegen, loodslabben, boeiborden etc.) en de maatvoering van deze onderdelen zijn onderwerp van toetsing Hierbij wordt onder meer getoetst op de aspecten verfijning versus robuustheid in relatie tot de stijl van het ontwerp en de omgeving, maar ook op de duurzaamheid van de detaillering. • De detaillering dient in overeenstemming te zijn met de materiaal- en kleurkeuze in het bouwplan (bijvoorbeeld de breedte, diepte en kleur van voegen van metselwerk kan een sterke invloed hebben op de uitstraling van de gevel als geheel). • Naamborden, bedrijfslogo’s, reclame en andere toevoegingen moeten in samenhang met het gebouw en zijn omgeving zijn ontworpen, c.q. erop zijn afgestemd. Zij mogen het gevelontwerp of de omgeving niet domineren Losse borden aan de straat, voor de rooilijn of voorgevel van het gebouw worden niet toegestaan. Deel II D gaat verder in op criteria voor reclame en naamsaanduidingen.
35
W1
Tuindorp
Kenmerken Na de invoering van de Woningwet in 1901 kwamen vrij ruim opgezette, groene arbeiders- en middenstandswijken tot stand. De negentiende-eeuwse stadsuitleg was rond 1920 volledig ingevuld. De singels, de uitvalswegen waren hoofdzakelijk bebouwd met particuliere villa´s en herenhuizen en ten slotte ook de straten en zijstraten tussen deze uitvalswegen. De minder bedeelden waren achtergebleven in de sterk verdichte en overvolle oude stad met haar benauwde en onhygiënische woonomstandigheden. De Gezondheidscommissie hield een pleidooi voor de oprichting van een woningbouwvereniging ten behoeve van de bouw van arbeiderswoningen. Deze woningen moesten bij voorkeur worden gebouwd in Nijmegen-West, omdat de nieuwe industrie zich daar had gevestigd. Bovendien was de grondprijs er laag. Aldus werden grote concentraties arbeiderswoningen gebouwd in de westelijke wijken Waterkwartier, Willemskwartier, de Biezen en Wolfskuil. Ook werden complexmatige arbeiderswoningen gebouwd in de wijken Altrade en Hengstdal in Nijmegen-Oost. De verschillende Nijmeegse woningbouwverenigingen maakten vanaf 1915 voor het eerst gebruik van architecten bij de bouw van arbeiderswoningen. De architecten lieten zich met name inspireren door het tuinstadidee. Het concept van de tuinstad werd voornamelijk toegepast in de stedelijke periferie en was gericht op een doelmatig, gevarieerd en kleinschalig beeld op de schaal van een dorp. Bepalend voor de architectonische vormgeving van de woningen en de stedenbouwkundige opzet van de wijk was het stedelijke ensemble. De eerder genoemde vooroorlogse wijken lagen toen aan de stadsrand, doch te dicht bij het stadscentrum om ze als volledig zelfvoorzienende eenheden op te zetten. Ze kregen een overzichtelijke en hiërarchische structuur met pleinen, rechte hoofdstraten en korte intieme woonstraten. Soms is sprake van een heus ‘tuinstadplein’: een centraal gelegen plein dat slechts van één of twee kanten toegankelijk is. De toegangen tot het plein en de wijk hebben dikwijls de vorm van een poortwoning die het geïsoleerde karakter van het tuindorp ten opzichte van de omliggende stad nog eens bevestigt. In het Waterkwartier werden in 1920 en 1921 rond het Maasplein 314 woningen gerealiseerd. Het meest omvangrijke woningbouwproject van de jaren twintig was het ontwerp voor het Willemskwartier in 1922, met het typische tuinstadplein, het Beetsplein. Het stedenbouwkundige concept van de monumentale stad was gebaseerd op het esthetische effect van grootschalige bouwblokken en werd uitsluitend toegepast in grootstedelijk verband. In directe aansluiting op de Nijmeegse negentiende-eeuwse schil is dit concept, in beperkte omvang toegepast. De kwalificatie tuindorp wordt gereserveerd voor tuindorpen die als ensemble ontworpen en herkenbaar zijn. Dat neemt niet weg dat Nijmegen allerlei stedelijke fragmenten met tuindorpachtige eigenschappen kent die het waard zijn om behouden te blijven. Aandachtspunten De kernkwaliteiten van het tuindorp komen voort uit de op collectiviteit berustende samenhang. Bouwplannen dienen die samenhang te waarborgen. De architectonische eenheid van buurt tot detail geeft een sterk totaalbeeld, maar is kwetsbaar bij wijzigingen of nieuwbouwinvullingen. Dat is de achtergrond waartegen de Commissie Beeldkwaliteit ingrepen toetst. Naarmate de samenhang tussen stedenbouwkundig plan, architectuur, groen en openbare ruimte meer op elkaar inspelen, bestaat er een grotere kwetsbaarheid voor ruimtelijke ingrepen. De hiërarchie in de
36
openbare ruimte met pleinen, straten en hofjes (met poorten) moet, waar nodig en mogelijk, door bouwplannen worden versterkt, maar mag in elk geval niet geschaad worden. De schaal van de voorgestelde ingreep is bepalend voor de middelen waarmee aangesloten wordt bij het tuindorpkarakter. Bij grotere plannen kan sprake zijn van een nieuwe ensemblewerking in de typologie van het tuindorp, terwijl kleine plannen zich voegen in een bestaand ensemble. De achterzijden van de woningblokken zijn voor het straatbeeld van belang voor zover ze zichtbaar zijn vanaf de straat. Bijzondere aandacht moet worden besteed aan erfafscheidingen tussen openbaar en privé. Authentieke tuindorparchitectuur wordt doorgaans gekenmerkt door zorgvuldige detaillering en een bescheiden ornamentiek, aansluitend op de kleine schaal van straat en woning. Van aanpassingen en nieuwbouw in een tuindorp wordt minimaal een vergelijkbare kwaliteit verwacht op deze aspecten. Toetsingscriteria De onderstaande toetsingscriteria gelden voor bouwplannen in deze bouwsteen. Niet elk criterium is per definitie van toepassing op elke bouwopgave. De beschreven aspecten en criteria staan niet op zichzelf. Ze worden altijd in relatie tot elkaar getoetst. Het ontwerp als geheel moet in dat opzicht consequent zijn op alle schaalniveaus. Voor delen van bouwstenen waar de dynamiekkaart aangeeft dat er sprake is van herstructurering of transformatie kunnen andere criteria gelden, wanneer de gemeentelijke visie op de ontwikkeling van dat gebied daarvoor aanleiding geeft. Architectuur algemeen • Stijl, allure, representatie, karakter, originaliteit en identiteit van het ontwerp dienen in overeenstemming te zijn met de omvang, functie en betekenis van het gebouw op zichzelf en de manier waarop het zich in zijn omgeving manifesteert. Tuindorpen worden door bescheiden bebouwing met eenvoudige decoratieve elementen gekenmerkt. • De keuzes voor harmonie of contrast (in relatie tot de omgeving en binnen de compositie van het gebouw zelf) dienen weloverwogen te zijn en vanuit het ontwerp begrijpelijk en overtuigend te zijn. Harmonie (met de omgeving) moet niet leiden tot zielloze imitatie; contrast moet niet slechts ter wille van het afwijken (van de omgeving) alleen worden ingezet. De tuindorparchitectuur verdraagt geen sterke contrasten. • De keuzes voor eenvoud of complexiteit dienen weloverwogen te zijn en vanuit het ontwerp begrijpelijk en overtuigend te zijn. Eenvoud mag niet leiden tot simplisme, complexiteit niet tot onbegrijpelijke ingewikkeldheid. • Het ontwerp maakt duidelijk in welk(e) opzicht(en) het bouwplan specifiek voor de betreffende locatie ontworpen is. • Er wordt consequentheid in concept en uitwerking verwacht ‘door de schaalniveaus heen’, met andere woorden: de gevelcompositie en de detaillering zijn in overeenstemming met het ontwerpconcept van het gebouw als geheel in zijn omgeving. Het bouwplan in relatie tot de omgeving • Bouwplannen worden getoetst op de wijze waarop ze zich in het stedenbouwkundig patroon voegen. Hieronder vallen zowel het patroon van de bestaande situatie als dat van het oorspronkelijke (stedenbouwkundige) ontwerp waaraan recht gedaan moet worden. Tuindorpen laten duidelijke composities van straten, pleinen en bouwblokken zien, waarin elementen als symmetrie, poorten en hoven een rol spelen. • De positie van het plan in de gevelwand of rooilijn is onderwerp van de toetsing. Het bestemmingsplan geeft de marges aan, de Commissie Beeldkwaliteit toetst de welstandsaspecten van de plaatsing van het gebouw in de gevelwand of rooilijn. Gebouwen die afwijken van een bestaande rooilijn zijn in de bescheiden opzet van een tuindorp al snel te dominant. • De ‘korrelgrootte’ van het gevelbeeld wordt getoetst in relatie tot de korrelgrootte van de functie(menging); getoetst wordt verder in hoeverre het ontwerp aansluiting vindt bij het ritme en de (verticale of horizontale) geleding van de gevelwand. • Schaal en maat van de bebouwing in de directe omgeving spelen een rol bij het ontwerp van het bouwplan en bij de maatverhoudingen in het ontwerp ten opzichte van die van de omliggende bebouwing (aansluiten of afwijken beide te motiveren). Tuindorparchitectuur kent veelal één bouwlaag met een kap waarin door middel van dakkapellen woonruimte is ondergebracht. Hogere bebouwing is gereserveerd voor locaties die een belangrijker rol speelt in het stedenbouwkundige patroon.
37
•
•
• •
Bouwplannen dienen rekening te houden met de vormgeving van omliggende bebouwing (bouwstijl, type detaillering en geveldecoratie, reliëf), waarbij zowel aanpassing en contrast gemotiveerd moeten zijn. Nieuwe of gewijzigde gebouwen moeten de omgeving niet domineren door doelbewust afwijkende vormgeving. Bouwplannen worden getoetst op de wijze waarop het gebouw zich op de openbare ruimte richt, Het betreft hier de esthetische uitwerking van functionele aspecten, met name de ontsluiting van het gebouw in relatie tot de infrastructuur. Tevens gaat het om de visuele relatie tussen binnen en buiten, alsook de algemene uitstraling van de naar de openbare ruimte gerichte gevels. Eenvoud is het devies: een voordeur en een woonfunctie aan de straat. Parkeren, laden en lossen, opslag en afvoer van afval moeten met de grootst mogelijke terughoudendheid en zorgvuldigheid worden ingepast. Materiaal- en kleurgebruik worden getoetst op de betekenis voor het ontwerp en de omgeving, alsook op de consequentheid, waarbij zowel de keuze voor aanpassen aan de omgeving en de keuze voor contrast beide uit het ontwerp van het geheel te verklaren moeten zijn. Precedentwerking: bij de toetsing wordt de mogelijkheid meegewogen dat een goedgekeurd bouwplan kan leiden tot latere identieke herhalingen. In sommige gevallen is dit wenselijk, bijvoorbeeld wanneer gelijkvormigheid en herhaling worden nagestreefd. In andere gevallen is herhaling niet wenselijk en kan het leiden tot vervlakking van een gevarieerde omgeving. In tuindorpen wordt gestreefd naar identieke toevoegingen aan de woningen, zoals dakkapellen, erkers en uitbouwen.
Het bouwplan op het perceel • De situering op de kavel is een belangrijk beeldkwaliteitsaspect. Het bestemmingsplan bepaalt de mogelijkheden in het algemeen, welstand toetst de manier waarop het ontwerp van die mogelijkheden gebruik maakt. • De verdeling van bouwmassa’s over een kavel is onderwerp van de toetsing. Daarbij spelen onder meer de volgende aspecten een rol: de rangorde of gelijkwaardigheid (hoofdgebouw met bijgebouwen of juist niet), ritme, een strakke verkaveling of juist meer willekeurige plaatsing van gebouwen ten opzichte van elkaar en ten opzichte van andere elementen van de kavel (beplantingen, water, ontsluiting). • Het bouwplan wordt getoetst op positie van de entree, de oriëntatie van gebruiksruimten in en om het gebouw, het onderscheid tussen voorkant en achterkant of de ‘alzijdigheid’. In het algemeen is er sprake van een voorgevel aan de straat. • Het ontwerp van de erfscheidingen, al of niet in samenhang met gebouw(en), is onderwerp van toetsing. Gemetselde tuinmuren hebben over het algemeen de voorkeur. • De parkeeroplossingen op eigen erf of in een garage worden getoetst op inpassing en vormgeving, evenals meer in het algemeen: de bereikbaarheid, de ontsluiting en de stallingmogelijkheden (ook voor fietsen). Toegangen tot garages of parkeerplaatsen moeten zorgvuldig in het straatbeeld worden ingepast. • De inrichting van het voorerf (verhouding verharding/groen) wordt getoetst in relatie tot het bouwplan. Verwacht wordt dat erf en gebouw in samenhang zijn ontworpen (harmonie of contrast). Het bouwplan op zichzelf • Het ontwerp voor het bouwplan moet te begrijpen zijn als een compositie, met een zinvolle relatie tussen de functie(s), de constructie en het uiterlijk van het gebouw. Die relatie, dan wel het ontbreken daarvan moet een consequent uitgewerkt onderdeel zijn van het ontwerpmotief. • Het ontwerp moet recht doen aan de functie die het gebouw heeft of krijgt (aan een openbaar gebouw bijvoorbeeld kunnen andere eisen worden gesteld dan aan een kantoor of een woongebouw). • De compositie van de bouwmassa’s (hoofd- en nevenmassa’s, dakvorm, nokrichting): van deze compositie wordt de opbouw in bouwmassa’s getoetst, bijvoorbeeld een rangorde in hoofdmassa en ondergeschikte onderdelen, of een verdeling in een onderbouw, middendeel en een dakvorm. • De compositie van de gevelindeling (reliëf, vlakken, openingen, onderlinge verhoudingen) dient overtuigend te zijn. • Vormgeving van de ondergeschikte elementen (dakkapellen, erkers, goten e.d.) en de afmetingen ervan worden getoetst in relatie tot de gehele compositie. • Materiaal- en kleurgebruik dienen het ontwerp van het bouwplan en de relatie ervan met de omgeving te ondersteunen; toepassing van materialen en kleuren met de bedoeling een ander materiaal of typische materiaaltoepassing te imiteren wordt ontmoedigd. Ook aspecten als reflectie
38
en lichtechtheid van kleuren en duurzaamheid van materialen en afwerkingen worden bij de toetsing betrokken. De detaillering • De kwaliteit en verfijning van de detaillering worden getoetst in relatie tot de betekenis van de locatie, de functie, en tot de architectuur van het bouwplan als geheel. • Kozijnindeling en –detaillering en aansluitingen bij de gevelconstructie (naden, voegen, omlijstingen, lateien en vensterbanken, deklatten en –lijsten) vormen een belangrijk onderdeel van de uitstraling van de gevel. • Detaillering van karakteristieke delen en esthetisch belangrijke elementen als dakkapellen, erkers, daklijsten, goten en aansluitingen aan andere delen van de constructie (naden, voegen, loodslabben, boeiborden etc.) en de maatvoering van deze onderdelen zijn onderwerp van toetsing. Hierbij wordt onder meer getoetst op de aspecten verfijning versus robuustheid in relatie tot de stijl van het ontwerp en de omgeving, maar ook op de duurzaamheid van de detaillering. • De detaillering dient in overeenstemming te zijn met de materiaal- en kleurkeuze in het bouwplan (bijvoorbeeld de breedte, diepte en kleur van voegen van metselwerk kan een sterke invloed hebben op de uitstraling van de gevel als geheel). • Naamborden, bedrijfslogo’s, reclame en andere toevoegingen moeten in samenhang met het gebouw en zijn omgeving zijn ontworpen, c.q. erop zijn afgestemd. Zij mogen het gevelontwerp of de omgeving niet domineren. Deel II D gaat verder in op criteria voor reclame en naamsaanduidingen.
39
W2
Tuinwijk
Kenmerken Vanaf de jaren dertig tot en met de jaren zestig kwamen in Nijmegen ruim opgezette uitbreidingswijken tot stand. Het begrip tuinwijk is een meer algemene benaming voor deze wijken en het is minder strak afgebakend dan het begrip tuindorp. De tuinwijken zijn gebaseerd op traditionele blokverkavelingen. Het zijn vaak rijtjeshuizen in bouwblokken met open koppen. Knikken in het stratenpatroon zorgen voor variatie en ze bieden plekken voor plantsoenen en dergelijke. Woningen hebben veelal voor- en achtertuinen. Zowel door de opzet van de verkaveling als door de architectuur van de woningblokken is het onderscheid duidelijk tussen voor- en achterkant, en tussen openbaar en privé. De woningen staan in een eenvoudig stratenplan, waarin openbaar groen een belangrijke rol speelt. Doorgaans is er een rangorde in het stratenplan: er zijn eenvoudige woonstraten en bredere profielen met een groene zone of een singel. Vaak zijn er groene zomen herkenbaar, waar duurdere vrijstaande woningen of 2-onder-1-kap-woningen staan. Parkeerplaatsen bevinden zich meestal gewoon langs de straten voor de woningen. Duurdere woningen hebben vaak een oprit, al dan niet met garage. De tuinwijken hebben overwegend particuliere woningen. Naast straten of blokken die als complex zijn gebouwd is er ook individuele bouw in de tuinwijken. De architectuur is doorgaans eenvoudig, de woningen betrekkelijk ruim. De architectuurstijlen van de tuinwijken zijn in het algemeen hoog gewaardeerd. Dit geldt in het bijzonder voor de woningen uit de jaren dertig. Ook de eenvoudige, rustige en vrij groene woonmilieus in de tuinwijken genieten hoge waardering. De problematiek van de tuinwijken wordt grotendeels bepaald door het particuliere woningbezit. Elke eigenaar wil graag naar eigen inzicht, smaak en behoefte zijn woning kunnen wijzigen of uitbreiden. Het resultaat kan een algehele ‘verrommeling’ van het straatbeeld zijn. De samenhang van het straatbeeld kan beschadigd raken door een variatie aan dakkapellen, dakopbouwen, kozijnvervangingen, erkers en andere aanbouwen, elk door individuele opdrachtgevers uitgevoerd. Een bijzonder aandachtspunt vormt het parkeren. De meeste tuinwijken zijn niet berekend op het huidige autobezit, maar hebben een redelijke reserve. Wanneer veel bewoners de garage voor andere doelen gaan gebruiken of wanneer plaatselijk nieuwbouw wordt gepleegd, kan druk op de openbare ruimte ontstaan. Aandachtspunten In het algemeen moet de ruime opzet met groene profielen gewaarborgd blijven. Daar waar de bestaande architectuur een ensemblewerking heeft, moet deze worden gerespecteerd. Gebouwen dienen straatgericht te zijn. Dat wil zeggen dat de gevels die naar de straat gericht zijn raam- en/of deuropeningen hebben waarachter zich verblijfsruimten bevinden, met name op de begane grond. Er wordt aandacht gevraagd voor de erfafscheiding tussen openbare en privé-ruimte aan de straatzijden en in het bijzonder op straathoeken. Bij nieuwbouwplannen mag het parkeren de openbare ruimte niet te sterk belasten. Parkeeroplossingen worden op beeldkwaliteit beoordeeld. Toetsingscriteria De onderstaande toetsingscriteria gelden voor bouwplannen in deze bouwsteen. Niet elk criterium is per definitie van toepassing op elke bouwopgave. De beschreven aspecten en criteria staan niet op zichzelf. Ze worden altijd in relatie tot elkaar getoetst. Het ontwerp als geheel moet in dat opzicht consequent zijn op alle schaalniveaus.
40
Voor delen van bouwstenen waar de dynamiekkaart aangeeft dat er sprake is van herstructurering of transformatie kunnen andere criteria gelden, wanneer de gemeentelijke visie op de ontwikkeling van dat gebied daarvoor aanleiding geeft. Architectuur algemeen • Stijl, allure, representatie, karakter, originaliteit en identiteit van het ontwerp dienen in overeenstemming te zijn met de omvang, functie en betekenis van het gebouw op zichzelf en de manier waarop het zich in zijn omgeving manifesteert. In het algemeen worden tuinwijken gekenmerkt door betrekkelijk bescheiden architectuur, die zich voegt in een context van groen ingerichte straatprofielen. • De keuzes voor harmonie of contrast (in relatie tot de omgeving en binnen de compositie van het gebouw zelf) dienen weloverwogen te zijn en vanuit het ontwerp begrijpelijk en overtuigend te zijn. Harmonie (met de omgeving) moet niet leiden tot zielloze imitatie; contrast moet niet slechts ter wille van het afwijken (van de omgeving) alleen worden ingezet. • De keuzes voor eenvoud of complexiteit dienen weloverwogen te zijn en vanuit het ontwerp begrijpelijk en overtuigend te zijn. Eenvoud mag niet leiden tot simplisme, complexiteit niet tot onbegrijpelijke ingewikkeldheid. • Het ontwerp maakt duidelijk in welk(e) opzicht(en) het bouwplan specifiek voor zijn omgeving ontworpen is. Tuinwijken komen overal in Nederland voor, maar er zou gezocht moeten worden naar een kwaliteit of karakteristiek waarmee Nijmegen zich onderscheidt. • Er wordt consequentheid in concept en uitwerking verwacht ‘door de schaalniveaus heen’, met andere woorden: de gevelcompositie en de detaillering zijn in overeenstemming met het ontwerpconcept van het gebouw als geheel in zijn omgeving. Het bouwplan in relatie tot de omgeving • Bouwplannen worden getoetst op de wijze waarop ze zich in het stedenbouwkundig patroon voegen. Dit patroon bestaat uit eenvoudige stratenplannen, ruim opgezette en groen ingerichte profielen, en bijzondere oplossingen door middel van plantsoenen en afwijkende bouwvormen waar verschillende richtingen van straten op elkaar aansluiten. • De positie van het plan in de gevelwand of rooilijn is onderwerp van de toetsing. Het bestemmingsplan geeft de marges aan, de Commissie Beeldkwaliteit toetst de welstandsaspecten van de plaatsing van het gebouw in de gevelwand of rooilijn. Vaak vormen losse gebouwen of korte blokken samen toch een visuele straatwand, die gemakkelijk verstoord kan worden door sterke afwijkingen. • De ‘korrelgrootte’ van het gevelbeeld wordt getoetst in relatie tot de korrelgrootte van de functie(menging); getoetst wordt verder in hoeverre het ontwerp aansluiting vindt bij het ritme en de (verticale of horizontale) geleding van de gevelwand. • Schaal en maat van de bebouwing in de directe omgeving spelen een rol bij het ontwerp van het bouwplan en bij de maatverhoudingen in het ontwerp ten opzichte van die van de omliggende bebouwing (aansluiten of afwijken beide te motiveren). Rust en regelmaat zijn de standaard, waardoor een accent op de juiste plek gewenst kan zijn. • Bouwplannen dienen rekening te houden met de vormgeving van omliggende bebouwing (bouwstijl, type detaillering en geveldecoratie, reliëf), waarbij zowel aanpassing en contrast gemotiveerd moeten zijn. • Bouwplannen worden getoetst op de wijze waarop het gebouw zich op de openbare ruimte richt. Het betreft hier de esthetische uitwerking van functionele aspecten, met name de ontsluiting van het gebouw in relatie tot de infrastructuur, bereikbaarheid, gerichtheid op openbaar vervoer, parkeren, laden en lossen, opslag en afvoer van afval. Tevens gaat het om de visuele relatie tussen binnen en buiten, alsook om de algemene uitstraling van de naar de openbare ruimte gerichte gevels. • Materiaal- en kleurgebruik worden getoetst op de betekenis voor het ontwerp en de omgeving en de consequentheid, waarbij zowel de keuze voor aanpassen aan de omgeving en de keuze voor contrast beide uit het ontwerp van het geheel te verklaren moeten zijn. • Precedentwerking: bij de toetsing wordt de mogelijkheid meegewogen dat een goedgekeurd bouwplan kan leiden tot latere identieke herhalingen. In sommige gevallen is dit wenselijk, bijvoorbeeld wanneer gelijkvormigheid en herhaling worden nagestreefd. In andere gevallen is herhaling niet wenselijk en kan het leiden tot vervlakking van een gevarieerde omgeving. In tuinwijken wordt in straten met gelijkvormige woningen gestreefd naar identieke toevoegingen aan de woningen, zoals dakkapellen, erkers en uitbouwen. In straten met individueel ontworpen woningen kan meer variatie worden toegestaan.
41
Het bouwplan op het perceel • De situering op de kavel is een belangrijk beeldkwaliteitsaspect. Het bestemmingsplan bepaalt de mogelijkheden in het algemeen, welstand toetst de manier waarop het ontwerp van die mogelijkheden gebruik maakt. • De verdeling van bouwmassa’s over een kavel is onderwerp van de toetsing. Daarbij spelen onder meer de volgende aspecten een rol: de rangorde of gelijkwaardigheid (hoofdgebouw met bijgebouwen of juist niet), ritme, een strakke verkaveling of juist een meer willekeurige plaatsing van gebouwen ten opzichte van elkaar en ten opzichte van andere elementen van de kavel (beplantingen, water, ontsluiting). De tuinwijken kennen per straat een regelmatige bebouwing met soortgelijke blokken of gebouwen. Bijgebouwen staan achterop het kavel. • Het bouwplan wordt getoetst op de positie van de entree, de oriëntatie van gebruiksruimten in en om het gebouw, het onderscheid tussen voorkant en achterkant of de ‘alzijdigheid’. Uitgangspunt is een voorkant naar de straat gericht waarbij bijzondere aandacht wordt gevraagd voor straathoeken en kopgevels. • Het ontwerp van de erfscheidingen, in samenhang met gebouw(en), is onderwerp van toetsing. Voorkeur gaat uit naar hagen. Onderhoud en beheer vormen onlosmakelijk onderdeel van het plan. • De parkeeroplossing op eigen erf wordt getoetst op inpassing en vormgeving, evenals meer in het algemeen: de bereikbaarheid, de ontsluiting en de stallingmogelijkheden (ook voor fietsen). Inritten mogen het (groene) straatbeeld niet verstoren. • De inrichting van het voorerf (verhouding verharding/groen) wordt getoetst in relatie tot het bouwplan. Verwacht wordt dat het erf een positieve bijdrage levert aan het groene straatbeeld. Het bouwplan op zichzelf • Het ontwerp voor het bouwplan moet te begrijpen zijn als een compositie, met een zinvolle relatie tussen de functie(s), de constructie en het uiterlijk van het gebouw. Die relatie, dan wel het ontbreken daarvan, moet een consequent uitgewerkt onderdeel zijn van het ontwerpmotief. • Het ontwerp moet recht doen aan de functie die het gebouw heeft of krijgt (aan een openbaar gebouw bijvoorbeeld kunnen andere eisen worden gesteld dan aan een woongebouw). • De compositie van de bouwmassa’s (hoofd- en nevenmassa’s, dakvorm, nokrichting): van deze compositie wordt de opbouw in bouwmassa’s getoetst, bijvoorbeeld een rangorde in hoofdmassa en ondergeschikte onderdelen, of een verdeling in een onderbouw, middendeel en een dakvorm. • De compositie van de gevelindeling (reliëf, vlakken, openingen, onderlinge verhoudingen) dient overtuigend te zijn. • Vormgeving van de ondergeschikte elementen (dakkapellen, erkers, goten e.d.) en de afmetingen ervan worden getoetst in relatie tot de gehele compositie. • Materiaal- en kleurgebruik dienen het ontwerp van het bouwplan en de relatie ervan met de omgeving te ondersteunen; toepassing van materialen en kleuren met de bedoeling een ander materiaal of typische materiaaltoepassing te imiteren wordt ontmoedigd. Ook aspecten als reflectie en lichtechtheid van kleuren en duurzaamheid van materialen en afwerkingen worden bij de toetsing betrokken. De detaillering • De kwaliteit en verfijning van de detaillering worden getoetst in relatie tot de betekenis van de locatie, de functie, en tot de architectuur van het bouwplan als geheel. • Kozijnindeling en –detaillering en aansluitingen bij de gevelconstructie (naden, voegen, omlijstingen, lateien en vensterbanken, deklatten en –lijsten) vormen een belangrijk onderdeel van de uitstraling van de gevel. • Detaillering van karakteristieke delen en esthetisch belangrijke elementen als dakkapellen, erkers, daklijsten, goten en aansluitingen aan andere delen van de constructie (naden, voegen, loodslabben, boeiborden etc.), alsook de maatvoering van deze onderdelen zijn onderwerp van toetsing Hierbij wordt onder meer getoetst op de aspecten verfijning versus robuustheid in relatie tot de stijl van het ontwerp en de omgeving, maar ook op de duurzaamheid van de detaillering. • De detaillering dient in overeenstemming te zijn met de materiaal- en kleurkeuze in het bouwplan (bijvoorbeeld de breedte, diepte en kleur van voegen van metselwerk kan een sterke invloed hebben op de uitstraling van de gevel als geheel). • Naamborden, bedrijfslogo’s, reclame en andere toevoegingen moeten in samenhang met het gebouw en zijn omgeving zijn ontworpen, c.q. erop zijn afgestemd. Zij mogen het gevelontwerp of de omgeving niet domineren. Deel II D gaat verder in op criteria voor reclame en naamsaanduidingen.
42
W3
Gemengde bebouwing
Kenmerken In en rondom historische kernen heeft in de loop der tijd een verdichting van de bebouwing plaatsgevonden. Omdat deze verdichting een langere periode besloeg, zijn uiteenlopende stedenbouwkundige en architectonische principes toegepast. Het resultaat hiervan is een gevarieerd bebouwingsbeeld met een rafelige stedenbouwkundige structuur. In de vooroorlogse periode werden er op veel plaatsen individuele bouwinitiatieven met verschillende functies ontwikkeld. Hierdoor zijn gebieden ontstaan die geen duidelijke en gelijkvormige verschijning hebben. Ze verkrijgen hun eenheid juist door de gemengdheid van architectuur en functie. De bestaande bebouwing en het stratenpatroon werden in deze gebieden uitgebreid en rondom verder bebouwd, bijvoorbeeld in Nijmegen Oost. Aandachtspunten Vanwege de grote verschillen tussen gebieden met gemengde bebouwing kunnen geen algemeen geldende aandachtspunten worden gegeven. Toetsingscriteria zullen dus per gebied worden ontwikkeld. Wanneer de menging een aangename variatie opgeleverd heeft, ligt het voor de hand deze te koesteren en verder te versterken. Wanneer het beeld juist door de menging rommelig en onaantrekkelijk is zal moeten worden gezocht naar middelen om een betere samenhang te bewerkstelligen. Een stedenbouwkundig plan met beeldkwaliteitplan kan daarvoor uitkomst bieden. De invulling daarvan is sterk afhankelijk van de mate van dynamiek in een dergelijk gebied. Plannen worden getoetst op de kwaliteit van de compositie van bouwvolume en gevels op zichzelf en in samenhang met de omgeving. De kwaliteit van de bestaande bebouwing in de omgeving is daarbij niet de enige maatstaf. Bouwplannen passen in de schaal en ‘korrelgrootte’ van de omgeving. Van omvangrijke plannen wordt verwacht dat ze een bijdrage leveren aan het versterken van de ruimtelijke structuur van het gebied. Bovendien wordt getoetst op de relatie van het voorgestelde gebouw en de privé buitenruimte met de openbare ruimte. Toetsingscriteria De onderstaande toetsingscriteria gelden voor bouwplannen in deze bouwsteen. Niet elk criterium is per definitie van toepassing op elke bouwopgave. De beschreven aspecten en criteria staan niet op zichzelf. Ze worden altijd in relatie tot elkaar getoetst. Het ontwerp als geheel moet in dat opzicht consequent zijn op alle schaalniveaus. Voor delen van bouwstenen waar de dynamiekkaart aangeeft dat er sprake is van herstructurering of transformatie kunnen andere criteria gelden, wanneer de gemeentelijke visie op de ontwikkeling van dat gebied daarvoor aanleiding geeft. Architectuur algemeen • Stijl, allure, representatie, karakter, originaliteit en identiteit van het ontwerp dienen in overeenstemming te zijn met de omvang, functie en betekenis van het gebouw op zichzelf en de manier waarop het zich in zijn omgeving manifesteert. • De keuzes voor harmonie of contrast (in relatie tot de omgeving en binnen de compositie van het gebouw zelf) dienen weloverwogen te zijn en vanuit het ontwerp begrijpelijk en overtuigend te zijn.
43
• • •
Harmonie (met de omgeving) moet niet leiden tot zielloze imitatie; contrast moet niet slechts ter wille van het afwijken (van de omgeving) alleen worden ingezet. De keuzes voor eenvoud of complexiteit dienen weloverwogen te zijn en vanuit het ontwerp begrijpelijk en overtuigend te zijn. Eenvoud mag niet leiden tot simplisme, complexiteit niet tot onbegrijpelijke ingewikkeldheid. Het ontwerp maakt duidelijk in welk(e) opzicht(en) het bouwplan specifiek voor zijn omgeving ontworpen is. Er wordt consequentheid in concept en uitwerking verwacht ‘door de schaalniveaus heen’, met andere woorden: de gevelcompositie en de detaillering zijn in overeenstemming met het ontwerpconcept van het gebouw als geheel in zijn omgeving.
Het bouwplan in relatie tot de omgeving • Bouwplannen worden getoetst op de wijze waarop ze zich in het stedenbouwkundig patroon voegen. Hieronder vallen zowel het patroon van de bestaande situatie, het oorspronkelijke stedenbouwkundig ontwerp of een reeds geplande of een denkbare toekomstige situatie. Wanneer een duidelijk patroon ontbreekt kan uit het bouwplan een opvatting spreken over de mogelijkheid en wenselijkheid van het verwezenlijken van een stedenbouwkundig patroon of het bevestigen van het ontbreken ervan. • De positie van het plan in de gevelwand of rooilijn is onderwerp van de toetsing. Het bestemmingsplan geeft de marges aan, de Commissie Beeldkwaliteit toetst de beeldkwaliteitsaspecten van de plaatsing van het gebouw in de gevelwand of rooilijn. • De ‘korrelgrootte’ van het gevelbeeld wordt getoetst in relatie tot de korrelgrootte van de functie(menging); getoetst wordt verder in hoeverre het ontwerp aansluiting vindt bij het ritme en de (verticale of horizontale) geleding van de gevelwand. • Schaal en maat van de bebouwing in de directe omgeving spelen een rol bij het ontwerp van het bouwplan en bij de maatverhoudingen in het ontwerp ten opzichte van die van de omliggende bebouwing (aansluiten of afwijken beide te motiveren). • Bouwplannen dienen rekening te houden met de vormgeving van omliggende bebouwing (bouwstijl, type detaillering en geveldecoratie, reliëf), waarbij zowel aanpassing en contrast gemotiveerd moeten zijn. • Bouwplannen worden getoetst op de wijze waarop het gebouw zich op de openbare ruimte richt. Het betreft hier de esthetische uitwerking van functionele aspecten, met name de ontsluiting van het gebouw in relatie tot de infrastructuur, bereikbaarheid, parkeren, laden en lossen, opslag en afvoer van afval. Tevens gaat het om de visuele relatie tussen binnen en buiten en de algemene uitstraling van de naar de openbare ruimte gerichte gevels. • Materiaal- en kleurgebruik worden getoetst op de betekenis voor het ontwerp en de omgeving, alsook op de consequentheid, waarbij zowel de keuze voor aanpassen aan de omgeving en de keuze voor contrast beide uit het ontwerp van het geheel te verklaren moeten zijn. • Precedentwerking: bij de toetsing wordt de mogelijkheid meegewogen dat een goedgekeurd bouwplan kan leiden tot latere identieke herhalingen. In sommige gevallen is dit wenselijk, bijvoorbeeld wanneer gelijkvormigheid en herhaling worden nagestreefd. In andere gevallen is herhaling niet wenselijk en kan het leiden tot vervlakking van een gevarieerde omgeving. In gebieden met gemengde bebouwing kunnen identieke bouwplannen een grotere samenhang teweeg brengen. Afhankelijk van het gebied kan dit wenselijk zijn. Het bouwplan op het perceel • De situering op de kavel is een belangrijk beeldkwaliteitsaspect. Het bestemmingsplan bepaalt de mogelijkheden in het algemeen. De Commissie Beeldkwaliteit toetst de manier waarop het ontwerp van die mogelijkheden gebruik maakt. • De verdeling van bouwmassa’s over een kavel is onderwerp van de toetsing. Daarbij spelen onder meer de volgende aspecten een rol: de rangorde of gelijkwaardigheid (hoofdgebouw met bijgebouwen of juist niet), ritme, een strakke verkaveling of juist een meer willekeurige plaatsing van gebouwen ten opzichte van elkaar en ten opzichte van andere elementen van de kavel (beplantingen, water, ontsluiting). • Het bouwplan wordt getoetst op de positie van de entree, de oriëntatie van gebruiksruimten in en om het gebouw, het onderscheid tussen voorkant en achterkant of de ‘alzijdigheid’. • Het ontwerp van de erfscheidingen, al of niet in samenhang met gebouw(en), is onderwerp van toetsing. • De parkeeroplossing op eigen erf wordt getoetst op inpassing en vormgeving, evenals meer in het algemeen: de bereikbaarheid, de ontsluiting en de stallingmogelijkheden (ook voor fietsen).
44
•
De inrichting van het voorerf (verhouding verharding/groen) wordt getoetst in relatie tot het bouwplan. Verwacht wordt dat erf en gebouw in samenhang zijn ontworpen (harmonie of contrast).
Het bouwplan op zichzelf • Het ontwerp voor het bouwplan moet te begrijpen zijn als een compositie, met een zinvolle relatie tussen de functie(s), de constructie en het uiterlijk van het gebouw. Die relatie, dan wel het ontbreken daarvan, moet een consequent uitgewerkt onderdeel zijn van het ontwerpmotief. • Het ontwerp moet recht doen aan de functie die het gebouw heeft of krijgt (aan een openbaar gebouw bijvoorbeeld kunnen andere eisen worden gesteld dan aan een kantoor of een woongebouw). • De compositie van de bouwmassa’s (hoofd- en nevenmassa’s, dakvorm, nokrichting): van deze compositie wordt de opbouw in bouwmassa’s getoetst, bijvoorbeeld een rangorde in hoofdmassa en ondergeschikte onderdelen, of een verdeling in een onderbouw, middendeel en een dakvorm. • De compositie van de gevelindeling (reliëf, vlakken, openingen, onderlinge verhoudingen) dient overtuigend te zijn. • Vormgeving van de ondergeschikte elementen (dakkapellen, erkers, goten e.d.) en de afmetingen ervan worden getoetst in relatie tot de gehele compositie. • Materiaal- en kleurgebruik dienen het ontwerp van het bouwplan en de relatie ervan met de omgeving te ondersteunen; toepassing van materialen en kleuren met de bedoeling een ander materiaal of typische materiaaltoepassing te imiteren wordt ontmoedigd. Ook aspecten als reflectie en lichtechtheid van kleuren en duurzaamheid van materialen en afwerkingen worden bij de toetsing betrokken. De detaillering • De kwaliteit en verfijning van de detaillering worden getoetst in relatie tot de betekenis van de locatie, de functie, en tot de architectuur van het bouwplan als geheel. • Kozijnindeling en –detaillering en aansluitingen bij de gevelconstructie (naden, voegen, omlijstingen, lateien en vensterbanken, deklatten en –lijsten) vormen een belangrijk onderdeel van de uitstraling van de gevel. • Detaillering van karakteristieke delen en esthetisch belangrijke elementen als dakkapellen, erkers, daklijsten, goten, aansluitingen aan andere delen van de constructie (naden, voegen, loodslabben, boeiborden etc), en de maatvoering van deze onderdelen zijn onderwerp van toetsing, waarbij onder meer getoetst wordt op de aspecten verfijning versus robuustheid in relatie tot de stijl van het ontwerp en de omgeving, maar ook op de duurzaamheid van de detaillering. • De detaillering dient in overeenstemming te zijn met de materiaal- en kleurkeuze in het bouwplan (bijvoorbeeld de breedte, diepte en kleur van voegen van metselwerk kan een sterke invloed hebben op de uitstraling van de gevel als geheel). • Naamborden, bedrijfslogo’s, reclame en andere toevoegingen moeten in samenhang met het gebouw en zijn omgeving zijn ontworpen, c.q. erop zijn afgestemd. Zij mogen het gevelontwerp of de omgeving niet domineren. Deel II D gaat verder in op criteria voor reclame en naamsaanduidingen.
45
W4
Naoorlogse bebouwing – wederopbouw in de binnenstad
Kenmerken Tijdens de Tweede Wereldoorlog leden veel steden grote schade. Nijmegen behoort tot de zwaarst getroffen steden van Nederland. De grootste schade leed de Nijmeegse binnenstad, maar ook andere delen lagen onder vuur. In het centrum was 85 procent van de bebouwing weggevaagd. Vooral de centrale straten met de grootste en belangrijkste winkels en hotels waren getroffen. De wederopbouw van de binnenstad na de Tweede Wereldoorlog zou de binnenstad van Nijmegen een nieuw gezicht geven. De verschillende oorlogsgaten zijn op diverse wijzen ingevuld en daardoor is er sprake van een binnenstadsmilieu waar de historische breuken goed zichtbaar zijn. Dit heeft op een aantal plekken een negatief effect op het stadsbeeld. Bovendien is niet alle wederopbouwstedenbouw en –architectuur als binnenstadsmilieu succesvol. Zowel de openbare ruimte, als een aantal gebouwen uit de wederopbouwperiode is inmiddels toe aan een forse opknapbeurt of vervanging. Het is van groot belang dat hiervoor goede stedenbouwkundige plannen worden vervaardigd, waarbij bijzondere aandacht wordt besteed aan de aansluiting op de omgeving. Plannen van enige omvang worden dan ook altijd door Bureau Stedenbouw geïnitieerd of begeleid. Aandachtspunten ‘Wederopbouw’ is geen stijl, maar een periode. In de historische binnenstad is niet alle bebouwing ‘historisch’, maar wel binnenstedelijk. De stedenbouwkundige structuur van de binnenstad en de daarbij behorende architectonische typologie is over het algemeen richtinggevend voor de plantoetsing. De toetsingscriteria van bouwsteen H1, Historische binnenstad, gelden eveneens voor de wederopbouwgedeelten van de binnenstad. Anderzijds heeft de wederopbouw onmiskenbaar een historische laag aan de binnenstad toegevoegd, die niet genegeerd kan worden. Plannen zullen worden getoetst op de wijze waarop ze reageren op deze laag en/of op de confrontatie tussen de wederopbouwarchitectuur en de vooroorlogse bebouwing. Wijziging van wederopbouwpanden, zoals het vervangen van puien en kozijnen, zal met respect voor de architectonische kenmerken dienen te gebeuren. Toetsingscriteria De onderstaande toetsingscriteria gelden voor bouwplannen in deze bouwsteen. Niet elk criterium is per definitie van toepassing op elke bouwopgave. De beschreven aspecten en criteria staan niet op zichzelf. Ze worden altijd in relatie tot elkaar getoetst. Het ontwerp als geheel moet in dat opzicht consequent zijn op alle schaalniveaus. Voor delen van bouwstenen waar de dynamiekkaart aangeeft dat er sprake is van herstructurering of transformatie kunnen andere criteria gelden, wanneer de gemeentelijke visie op de ontwikkeling van dat gebied daarvoor aanleiding geeft. Architectuur algemeen • Stijl, allure, representatie, karakter, originaliteit en identiteit van het ontwerp dienen in overeenstemming te zijn met de omvang, functie en betekenis van het gebouw op zichzelf en de manier waarop het zich in zijn omgeving manifesteert. Bouwplannen in wederopbouwgebieden in
46
•
• • •
de binnenstad dienen in eerste instantie de kwaliteiten van het binnenstadsmilieu te realiseren (zie ook H1). De keuzes voor harmonie of contrast (in relatie tot de omgeving en binnen de compositie van het gebouw zelf) dienen weloverwogen te zijn en vanuit het ontwerp begrijpelijk en overtuigend te zijn. Harmonie (met de omgeving) moet niet leiden tot zielloze imitatie; contrast moet niet slechts ter wille van het afwijken (van de omgeving) alleen worden ingezet. De keuzes voor eenvoud of complexiteit dienen weloverwogen te zijn en vanuit het ontwerp begrijpelijk en overtuigend te zijn. Eenvoud mag niet leiden tot simplisme, complexiteit niet tot onbegrijpelijke ingewikkeldheid. Het ontwerp maakt duidelijk in welk(e) opzicht(en) het bouwplan specifiek voor de Nijmeegse binnenstad ontworpen is. Er wordt consequentheid in concept en uitwerking verwacht ‘door de schaalniveaus heen’, met andere woorden: de gevelcompositie en de detaillering zijn in overeenstemming met het ontwerpconcept van het gebouw als geheel in zijn omgeving.
Het bouwplan in relatie tot de omgeving • Bouwplannen worden getoetst op de wijze waarop ze zich in het stedenbouwkundig patroon voegen. Hieronder vallen zowel het patroon van de bestaande situatie als dat van het oorspronkelijke stedenbouwkundig ontwerp waaraan recht gedaan moet worden, of een reeds geplande of een denkbare toekomstige situatie. • De positie van het plan in de gevelwand of rooilijn is onderwerp van de toetsing. Het bestemmingsplan geeft de marges aan, de Commissie Beeldkwaliteit toetst de beeldkwaliteitsaspecten van de plaatsing van het gebouw in de gevelwand of rooilijn. • De ‘korrelgrootte’ van het gevelbeeld wordt getoetst in relatie tot de korrelgrootte van de functie(menging); getoetst wordt verder in hoeverre het ontwerp aansluiting vindt bij het ritme en de (verticale of horizontale) geleding van de gevelwand. • Schaal en maat van de bebouwing in de directe omgeving spelen een rol bij het ontwerp van het bouwplan en bij de maatverhoudingen in het ontwerp ten opzichte van die van de omliggende bebouwing (aansluiten of afwijken beide te motiveren). • Bouwplannen dienen rekening te houden met de vormgeving van omliggende bebouwing (bouwstijl, type detaillering en geveldecoratie, reliëf), waarbij zowel aanpassing en contrast gemotiveerd moeten zijn. • Bouwplannen worden getoetst op de wijze waarop het gebouw zich op de openbare ruimte richt. Het betreft hier de esthetische uitwerking van functionele aspecten, met name de ontsluiting van het gebouw in relatie tot de infrastructuur, bereikbaarheid, parkeren, laden en lossen, opslag en afvoer van afval. Tevens gaat het om de visuele relatie tussen binnen en buiten, alsook de algemene uitstraling van de naar de openbare ruimte gerichte gevels. • Materiaal- en kleurgebruik worden getoetst op de betekenis voor het ontwerp en de omgeving en de consequentheid, waarbij zowel de keuze voor aanpassen aan de omgeving en de keuze voor contrast beide uit het ontwerp van het geheel te verklaren moeten zijn. • Precedentwerking: bij de toetsing wordt de mogelijkheid meegewogen dat een goedgekeurd bouwplan kan leiden tot latere identieke herhalingen. In sommige gevallen is dit wenselijk, bijvoorbeeld wanneer gelijkvormigheid en herhaling worden nagestreefd. In andere gevallen is herhaling niet wenselijk en kan het leiden tot vervlakking van een gevarieerde omgeving. In het wederopbouwgebied in de binnenstad komen individuele gebouwen voor en ensembles. Bij ensembles wordt gestreefd naar identieke toevoegingen en wijzigingen, zoals veranderingen aan de gevel of kozijnwijzigingen. Het bouwplan op het perceel • De situering op de kavel is een belangrijk beeldkwaliteitsaspect. Het bestemmingsplan bepaalt de mogelijkheden in het algemeen, de Commissie Beeldkwaliteit toetst de manier waarop het ontwerp van die mogelijkheden gebruik maakt. • De verdeling van bouwmassa’s over een kavel is onderwerp van de toetsing. Daarbij spelen onder meer de volgende aspecten een rol: de rangorde of gelijkwaardigheid (hoofdgebouw met bijgebouwen of juist niet), ritme, een strakke verkaveling of juist meer willekeurige plaatsing van gebouwen ten opzichte van elkaar en ten opzichte van andere elementen van de kavel (beplantingen, water, ontsluiting). • Het bouwplan wordt getoetst op de positie van de entree, de oriëntatie van gebruiksruimten in en om het gebouw, het onderscheid tussen voorkant en achterkant of de ‘alzijdigheid’.
47
• • •
Het ontwerp van de erfscheidingen, al of niet in samenhang met gebouw(en), is onderwerp van toetsing. De parkeeroplossing op eigen erf wordt getoetst op inpassing en vormgeving, evenals meer in het algemeen: de bereikbaarheid, de ontsluiting en de stallingmogelijkheden (ook voor fietsen). De inrichting van het voorerf (verhouding verharding/groen) wordt getoetst in relatie tot het bouwplan. Verwacht wordt dat erf en gebouw in samenhang zijn ontworpen (harmonie of contrast).
Het bouwplan op zichzelf • Het ontwerp voor het bouwplan moet te begrijpen zijn als een compositie met een zinvolle relatie tussen de functie(s), de constructie en het uiterlijk van het gebouw. Die relatie, dan wel het ontbreken daarvan, moet een consequent uitgewerkt onderdeel zijn van het ontwerpmotief. • Het ontwerp moet recht doen aan de functie die het gebouw heeft of krijgt (aan een openbaar gebouw bijvoorbeeld kunnen andere eisen worden gesteld dan aan een kantoor of een woongebouw). • De compositie van de bouwmassa’s (hoofd- en nevenmassa’s, dakvorm, nokrichting): van deze compositie wordt de opbouw in bouwmassa’s getoetst, bijvoorbeeld een rangorde in hoofdmassa en ondergeschikte onderdelen, of een verdeling in een onderbouw, middendeel en een dakvorm. • De compositie van de gevelindeling (reliëf, vlakken, openingen, onderlinge verhoudingen) dient overtuigend te zijn. • Vormgeving van de ondergeschikte elementen (dakkapellen, erkers, goten e.d.) en de afmetingen ervan worden getoetst in relatie tot de gehele compositie. • Materiaal- en kleurgebruik dienen het ontwerp van het bouwplan en de relatie ervan met de omgeving te ondersteunen; toepassing van materialen en kleuren met de bedoeling een ander materiaal of typische materiaaltoepassing te imiteren wordt ontmoedigd. Ook aspecten als reflectie en lichtechtheid van kleuren en duurzaamheid van materialen en afwerkingen worden bij de toetsing betrokken. De detaillering • De kwaliteit en verfijning van de detaillering worden getoetst in relatie tot de betekenis van de locatie, de functie, en tot de architectuur van het bouwplan als geheel. • Kozijnindeling, –detaillering en aansluitingen bij de gevelconstructie (naden, voegen, omlijstingen, lateien en vensterbanken, deklatten en –lijsten) vormen een belangrijk onderdeel van de uitstraling van de gevel. • Detaillering van karakteristieke delen en esthetisch belangrijke elementen als dakkapellen, erkers, daklijsten, goten, aansluitingen aan andere delen van de constructie (naden, voegen, loodslabben, boeiborden etc.) en de maatvoering van deze onderdelen zijn onderwerp van toetsing. Hierbij wordt onder meer getoetst op de aspecten verfijning versus robuustheid in relatie tot de stijl van het ontwerp en de omgeving, maar ook op de duurzaamheid van de detaillering. • De detaillering dient in overeenstemming te zijn met de materiaal- en kleurkeuze in het bouwplan (bijvoorbeeld de breedte, diepte en kleur van voegen van metselwerk kan een sterke invloed hebben op de uitstraling van de gevel als geheel). • Naamborden, bedrijfslogo’s, reclame en andere toevoegingen moeten in samenhang met het gebouw en zijn omgeving zijn ontworpen, c.q. erop zijn afgestemd. Zij mogen het gevelontwerp of de omgeving niet domineren. Deel II D gaat verder in op criteria voor reclame en naamsaanduidingen.
48
W5
Naoorlogse grootschalige uitbreidingen – C.I.A.M.
Kenmerken Rond 1960 werd er ten zuiden van Nijmegen een nieuwe schil van buitenwijken aan de stad toegevoegd: van het oosten naar het westen verrees grootschalige nieuwbouw in de wijken Brakkenstein, Grootstal, Hatert en Neerbosch-Oost. Incidenteel waren er latere invullingen en vernieuwingen. Bij deze wijken werden principes gevolgd van C.I.A.M. Tijdens dit Congres International d’Architecture Moderne verwoordden architecten uit verschillende landen gezamenlijke idealen voor de woonmilieus van de toekomst. In Nederland wordt ook gesproken van de ‘wijkgedachte’, refererend aan de ruimtelijke en sociale eenheid van een woonwijk met voorzieningen. De stijl die hieruit voortkwam wordt ook wel met ‘modern’ aangeduid: idealen van licht en lucht in de woning en woonomgeving, rationele verkavelingen in een hiërarchische structuur, en een systematische opbouw van de wijk, gebaseerd op industriële bouwmethoden. De ruimtelijke uitwerking van dergelijke wijken is niet altijd even consequent. De wijken zijn wezenlijk verschillend van de vroegere nieuwbouwwijken. Behalve dat ze grootschaliger zij, liggen ze ook zover van het historisch centrum af, dat ze veel sterker als een autonome enclave werden ontworpen. Vaak zijn ze ook omgeven door groene zones en een infrastructuur die een sterke ruimtelijke scheiding teweegbrengt. Grote winkelcentra namen niet alleen de dagelijkse behoeften van het stadscentrum over, maar ook meer specifieke voorzieningen. Voor het eerst werd hoogbouw toegepast, zij het nog in zeer beperkte mate. Het woningtype is karakteristiek voor de wederopbouwperiode; van oorsprong gaat het om corporatiebezit. De verschillende woningtypen boden plaats aan allerlei soorten bewoners. Het achterliggende idee bij de bouw was dat de blokken (gestapelde) woningen licht, lucht en ruimte in huis konden halen door hun oriëntatie op de zon en hun vrije positie in het groen. De op de tekentafel uitgedachte structuren konden zonder enig beletsel uitgevoerd worden, doordat bij deze nieuwe wijken geen rekening werd gehouden met de bestaande verkaveling. De voorzieningen zijn centraal gelegen. De hoofdstructuur bestaat uit doorgaande wegen op stedelijk niveau, met daaraan gekoppeld winkelstraten, woonstraten, woonhoven, winkelpleinen en bedrijfsgebieden. De bebouwing staat vrij in een openbaar toegankelijke omgeving en varieert van stroken hoogbouw tot blokjes laagbouw. De wijken zijn op een goede bereikbaarheid per auto ontworpen met trottoirs langs de straten. Naast parkeren aan de straat komt ook meer geconcentreerd parkeren voor. Laagbouw werd in repeterende ‘stempels’ over de wijk uitgespreid, afgewisseld met strategisch geplaatste accenten die als oriëntatiepunten dienden. In veel gevallen was dit oriëntatiepunt een kerk met een hoge toren, geplaatst in de karakteristieke groenstrook. Eventuele hoogbouw werd aan de rand van de wijk gesitueerd. De bebouwing is eenvoudig: veel portiek-etageflats, galerijflats, rijen eengezinshuizen en clusters bejaardenwoningen. De geïndustrialiseerde bouwmethoden krijgen steeds meer invloed op de architectonische vorm. De genormeerde plattegronden lenen zich uitstekend voor geprefabriceerde bouwsystemen. De gevel is horizontaal verdeeld in borstweringen en gevelopeningen. De dakvorm verschilt per blok of per wijk. Bebouwing, openbare ruimte en groen zijn in samenhang met elkaar ontworpen. Kenmerkend is dat de onderdelen van de openbare ruimte in elkaar overlopen; geheel omgrensde ruimten komen niet voor. De nadruk ligt op het collectieve gebruik, er is verhoudingsgewijs weinig privé-ruimte aan de openbare wegzijden en voortuinen hebben een beperkte omvang.
49
Veel wijken uit deze periode staan grote vernieuwingsoperaties te wachten. De gebouwen en de openbare ruimte vertonen slijtage. De woningen voldoen in veel gevallen niet meer aan hedendaagse eisen. De grote hoeveelheid groen heeft vaak een lage gebruikswaarde en wordt niet altijd even goed onderhouden. De open verkavelingen geven ongewenste confrontaties tussen openbaar en privé. Vernieuwing vindt doorgaans plaats in het kader van een veelomvattend vernieuwingsplan. Met de sterk verschillende waarderingen voor de verschillende bestaande wijken, verschilt ook de aanpak per wijk. De bestaande beeldsamenhang is vaak ogenschijnlijk sterk, maar kan door nieuwe invullingen gemakkelijk zijn kracht verliezen, bijvoorbeeld door het gebruik van andere dakvormen of een ander gebiedsvreemd verkavelingstype. Aandachtspunten Het is van belang dat bouwplannen worden ontworpen vanuit een goed begrip van het grotere geheel. Dat geldt evenzeer voor grote als voor kleine bouwplannen. Daarbij is de bestaande architectonische kwaliteit niet a-priori maatgevend. De samenhang op verschillende schaalniveaus dient te worden gerespecteerd en waar nodig hersteld of versterkt. De rangschikking van gebouwen ten opzichte van elkaar is veelal een belangrijk kenmerk dat niet aangetast moet worden door nieuwbouw. Het gaat daarbij om de stempelverkavelingen en de zones met voorzieningen. Binnen de stempels zijn ritme, afwisseling, doorzichten naar (groene) binnenterreinen binnen een strakke ruimtelijke opzet belangrijk. Aantastingen daarvan zijn al snel storend. De keuze voor een contrasterende invulling wordt niet bij voorbaat uitgesloten, maar deze keuze moet aantoonbaar tot een duidelijke en sterke nieuwe samenhang leiden met de omgeving. Bijzondere aandacht verdient de relatie tussen openbaar en privé. Daarbij gaat het om erfafscheidingen, maar ook om blokken met woningen waarvan de privé-zijde aan de openbare weg grenst. De voorzieningenzones van deze wijken zijn als onderdeel van het integrale concept ontworpen en gebouwd, en zijn om die reden opgenomen in deze bouwsteen (en niet afzonderlijk in de bouwsteen voorzieningen). Voor de aandachtspunten en criteria voor de voorzieningenzones wordt niettemin ook naar de bouwsteen V1 verwezen. Toetsingscriteria De onderstaande toetsingscriteria gelden voor bouwplannen in deze bouwsteen. Niet elk criterium is per definitie van toepassing op elke bouwopgave. De beschreven aspecten en criteria staan niet op zichzelf. Ze worden altijd in relatie tot elkaar getoetst. Het ontwerp als geheel moet in dat opzicht consequent zijn op alle schaalniveaus. Voor delen van bouwstenen waar de dynamiekkaart aangeeft dat er sprake is van herstructurering of transformatie kunnen andere criteria gelden, wanneer de gemeentelijke visie op de ontwikkeling van dat gebied daarvoor aanleiding geeft. Architectuur algemeen • Stijl, allure, representatie, karakter, originaliteit en identiteit van het ontwerp dienen in overeenstemming te zijn met de omvang, functie en betekenis van het gebouw op zichzelf en de manier waarop het zich in zijn omgeving manifesteert. Stijl en allure van de grootschalige stadsuitbreidingen volgens de C.I.A.M.-gedachte zijn gebaseerd op eenvoud en herhaling. • De keuzes voor harmonie of contrast (in relatie tot de omgeving en binnen de compositie van het gebouw zelf) dienen weloverwogen te zijn en vanuit het ontwerp begrijpelijk en overtuigend te zijn. Harmonie (met de omgeving) moet niet leiden tot zielloze imitatie; contrast moet niet slechts ter wille van het afwijken (van de omgeving) alleen worden ingezet. • De keuzes voor eenvoud of complexiteit dienen weloverwogen te zijn en vanuit het ontwerp begrijpelijk en overtuigend te zijn. Eenvoud mag niet leiden tot simplisme, complexiteit niet tot onbegrijpelijke ingewikkeldheid. In de sterke eenvoud van de verkavelingen en gebouwen krijgt complexiteit al snel een sterke accentwerking. Daaraan moet een zinvolle bedoeling van dat accent ten grondslag liggen. • Het ontwerp maakt duidelijk in welk(e) opzicht(en) het bouwplan specifiek voor Nijmegen ontworpen is. • Er wordt consequentheid in concept en uitwerking verwacht ‘door de schaalniveaus heen’, met andere woorden: de gevelcompositie en de detaillering zijn in overeenstemming met het ontwerpconcept van het gebouw als geheel in zijn omgeving.
50
Het bouwplan in relatie tot de omgeving • Bouwplannen worden getoetst op de wijze waarop ze zich in het stedenbouwkundig patroon voegen. Hieronder vallen zowel het patroon van de bestaande situatie als dat van het oorspronkelijke stedenbouwkundig ontwerp waaraan recht gedaan moet worden. De periode wordt gekenmerkt door de zogenaamde open verkavelingen als reactie op de gesloten bouwblokken. Losse rechthoekige woongebouwen worden in een stempelpatroon herhaald, waarbij de ruimte tussen de gebouwen vaak openbaar toegankelijk is. Bij elk bouwplan is de vraag aan de orde in hoeverre recht gedaan kan worden aan dit patroon. • De positie van het plan in het stempelpatroon is onderwerp van de toetsing. Het bestemmingsplan geeft de marges aan, de Commissie Beeldkwaliteit toetst de welstandsaspecten van de plaatsing van het gebouw in de gevelwand of rooilijn binnen een stempel. • De ‘korrelgrootte’ van het gevelbeeld wordt getoetst in relatie tot de korrelgrootte van de functie(menging); getoetst wordt verder in hoeverre het ontwerp aansluiting vindt bij het ritme en de (verticale of horizontale) geleding van de gevelwand. Zowel blokken met een horizontale geleding die de lengte van het blok benadrukt als blokken met een verticale geleding die de afzonderlijke woningen accentueert komen voor. • Schaal en maat van de bebouwing in de directe omgeving spelen een rol bij het ontwerp van het bouwplan en bij de maatverhoudingen in het ontwerp ten opzichte van die van de omliggende bebouwing (aansluiten of afwijken beide te motiveren). • Bouwplannen dienen rekening te houden met de vormgeving van de omliggende bebouwing (bouwstijl, type detaillering en geveldecoratie, reliëf), waarbij zowel aanpassing en contrast gemotiveerd moeten zijn. • Bouwplannen worden getoetst op de wijze waarop het gebouw zich op de openbare ruimte richt, Het betreft hier de esthetische uitwerking van functionele aspecten, met name de ontsluiting van het gebouw in relatie tot de infrastructuur, bereikbaarheid, parkeren, laden en lossen, opslag en afvoer van afval. Tevens gaat het om de visuele relatie tussen binnen en buiten en de algemene uitstraling van de naar de openbare ruimte gerichte gevels. • Materiaal- en kleurgebruik worden getoetst op de betekenis voor het ontwerp en de omgeving en de consequentheid, waarbij zowel de keuze voor aanpassen aan de omgeving als de keuze voor contrast beide uit het ontwerp van het geheel te verklaren moeten zijn. • Precedentwerking: bij de toetsing wordt de mogelijkheid meegewogen dat een goedgekeurd bouwplan kan leiden tot latere identieke herhalingen. In sommige gevallen is dit wenselijk, bijvoorbeeld wanneer gelijkvormigheid en herhaling worden nagestreefd. In andere gevallen is herhaling niet wenselijk en kan het leiden tot vervlakking van een gevarieerde omgeving. In naoorlogse woongebieden wordt gestreefd naar identieke toevoegingen aan de woningen, zoals dakkapellen, erkers en uitbouwen. Het bouwplan op het perceel • De situering op de kavel is een belangrijk beeldkwaliteitsaspect. Het bestemmingsplan bepaalt de mogelijkheden in het algemeen, de Commissie Beeldkwaliteit toetst de manier waarop het ontwerp van die mogelijkheden gebruik maakt. • De verdeling van bouwmassa’s over een kavel is onderwerp van de toetsing. Daarbij spelen onder meer de volgende aspecten een rol: de rangorde of gelijkwaardigheid (hoofdgebouw met bijgebouwen of juist niet), ritme, een strakke verkaveling of juist meer willekeurige plaatsing van gebouwen ten opzichte van elkaar en ten opzichte van andere elementen van de kavel (beplantingen, water, ontsluiting). • Het bouwplan wordt getoetst op de positie van de entree, de oriëntatie van gebruiksruimten in en om het gebouw en het onderscheid tussen voorkant en achterkant, danwel de ‘alzijdigheid’. • Het ontwerp van de erfscheidingen, al of niet in samenhang met gebouw(en), is onderwerp van toetsing. Oplossingen met hagen genieten de voorkeur. Onderhoud en beheer vormen onlosmakelijk onderdeel van het plan. • De parkeeroplossing op eigen erf wordt getoetst op inpassing en vormgeving, evenals meer in het algemeen: de bereikbaarheid, de ontsluiting en de stallingmogelijkheden (ook voor fietsen). • De inrichting van het erf (verhouding verharding/groen) wordt getoetst in relatie tot het bouwplan. Verwacht wordt dat erf en gebouw in samenhang zijn ontworpen (harmonie of contrast).
51
Het bouwplan op zichzelf • Het ontwerp voor het bouwplan moet te begrijpen zijn als een compositie, met een zinvolle relatie tussen de functie(s), de constructie en het uiterlijk van het gebouw. Die relatie, dan wel het ontbreken daarvan moet een consequent uitgewerkt onderdeel zijn van het ontwerpmotief. • Het ontwerp moet recht doen aan de functie die het gebouw heeft of krijgt (aan een openbaar gebouw bijvoorbeeld kunnen andere eisen worden gesteld dan aan een woongebouw). • Flexibiliteit en uitbreidbaarheid zijn aspecten waarop woningbouwplannen worden getoetst. • De compositie van de bouwmassa’s (hoofd- en nevenmassa’s, dakvorm, nokrichting): van deze compositie wordt de opbouw in bouwmassa’s getoetst, bijvoorbeeld een rangorde in hoofdmassa en ondergeschikte onderdelen, of een verdeling in een onderbouw, middendeel en een dakvorm. De bestaande bebouwing bestaat grotendeels uit bouwmassa’s met een zo eenvoudige hoofdvorm dat nauwelijks van hiërarchie van bouwmassa’s kan worden gesproken. • De compositie van de gevelindeling (reliëf, vlakken, openingen, onderlinge verhoudingen) dient overtuigend te zijn. De uiterst eenvoudige bestaande bouwvolumes zijn voor hun expressie sterk afhankelijk van de gevelindeling, die daardoor ook karakteristiek is. Dit is een belangrijke inspiratiebron. • Vormgeving van de ondergeschikte elementen (erkers, dakoverstekken e.d.) en de afmetingen ervan worden getoetst in relatie tot de gehele compositie. • Materiaal- en kleurgebruik dienen het ontwerp van het bouwplan en de relatie ervan met de omgeving te ondersteunen; toepassing van materialen en kleuren met de bedoeling een ander materiaal of typische materiaaltoepassing te imiteren wordt ontmoedigd. Ook aspecten als reflectie en lichtechtheid van kleuren en duurzaamheid van materialen en afwerkingen worden bij de toetsing betrokken. De detaillering • De kwaliteit en verfijning van de detaillering worden getoetst in relatie tot de betekenis van de locatie, de functie, en tot de architectuur van het bouwplan als geheel. Eenvoud, functionaliteit en robuustheid zijn kenmerken van de bouwsteen. • Kozijnindeling, –detaillering en aansluitingen bij de gevelconstructie (naden, voegen, omlijstingen, lateien en vensterbanken, deklatten en –lijsten) vormen een belangrijk onderdeel van de uitstraling van de gevel. Het elimineren van overbodige toevoegingen is een belangrijke kwaliteit van de stijlperiode: ‘de kunst van het weglaten’. • Detaillering van karakteristieke delen en esthetisch belangrijke elementen als dakkapellen, erkers, daklijsten, goten, aansluitingen aan andere delen van de constructie (naden, voegen, loodslabben, boeiborden etc.) en de maatvoering van deze onderdelen zijn onderwerp van toetsing Hierbij wordt onder meer getoetst op de aspecten verfijning versus robuustheid in relatie tot de stijl van het ontwerp en de omgeving, maar ook op de duurzaamheid van de detaillering. • De detaillering dient in overeenstemming te zijn met de materiaal- en kleurkeuze in het bouwplan (bijvoorbeeld de breedte, diepte en kleur van voegen van metselwerk kan een sterke invloed hebben op de uitstraling van de gevel als geheel). • Naamborden, bedrijfslogo’s, reclame en andere toevoegingen moeten in samenhang met het gebouw en zijn omgeving zijn ontworpen, c.q. erop zijn afgestemd. Zij mogen het gevelontwerp of de omgeving niet domineren. Deel II D gaat verder in op criteria voor reclame en naamsaanduidingen.
52
W6
naoorlogse grootschalige uitbreidingen – woonerven
Kenmerken De stempel- en strokenverkaveling en de invloed van de “modernen” werden in de jaren zeventig als te zakelijk en monotoon ervaren. Als reactie daarop zijn wijken ontstaan die gebouwd zijn volgens het gedachtegoed van de Forumbeweging. Deze beweging vroeg aandacht voor de menselijke schaal en maat van nieuwe woongebieden. De woongebieden uit deze periode hebben een grillig stratenpatroon met woonerven en weinig doorgaande wegen. De wijken, maar ook delen van wijken, zijn sterk naar binnen gekeerd. De woningen zijn meestal geclusterd rondom de woonerven, waarbij een duidelijk onderscheid tussen voor- en achterkanten ontbreekt. Het trottoir is verdwenen, het erf is informeel ingericht, de auto is te gast. In deze wijken komen veel verschillende woningtypen voor. Er is bewust gekozen voor een mix. Een groot aantal van de woningen is niet straatgericht, maar georiënteerd op de privé-tuin. Er komen veel variaties voor in de vormgeving. De overgang van privé naar openbaar en de aansluiting van de bebouwing op de groen- en verkeersstructuur worden op verschillende manieren opgelost en spelen een grote rol bij de uiteindelijke uitstraling van de bebouwing en de opbouw van de wijk. De architectuur van de woningen is relatief ingetogen en sluit aan bij de mode van de jaren zeventig; donkere, quasi-ambachtelijke materialen en bruin hout, rode baksteen en donkere pannen. De waarde van deze wijken schuilt voornamelijk in de stedenbouwkundige opzet; de ruime groenstructuren bepalen het beeld van de wijken. Ook de kleine schaal van de bebouwing en de variatie zijn aantrekkelijk. Waar schuren voor het huis zijn geplaatst, ontstaan soms rommelige situaties. Het zicht op de achtertuinen kan een negatieve invloed hebben op de kwaliteit van het openbaar gebied. In grotere wijken ontbreken veelal visueel-ruimtelijke aanknopingspunten voor de oriëntatie. Aandachtspunten Er moet door ontwerpers en opdrachtgevers aandacht worden besteed aan de overgang privéopenbaar, om te voorkomen dat gesloten en weinig aantrekkelijke achtererfafscheidingen zich opdringen aan de openbare weg. Uitbreidingen aan de straatzijde van de woningen mogen de samenhang binnen het bebouwingsbeeld niet verstoren. Waar zowel voor- als achterkant van panden aan de openbare ruimte grenzen, is het uitgangspunt dat plannen aan beide zijden worden beoordeeld. Bij handhaving van de stedenbouwkundige en architectonische hoofdlijnen kan er in de meeste gevallen veel ruimte worden gegeven voor verandering en dynamiek. Anderzijds is het juist de labyrintische stedenbouwkundige structuur die deze wijken de bijnaam ‘bloemkoolstedenbouw’ heeft gegeven. Wanneer deze structuur met nieuwe inzichten wordt aangetast, is de kans op visuele chaos niet ondenkbeeldig en dit is ongewenst. Er is sprake van clusters met weliswaar variaties in het gevelbeeld, sprongen in de rooilijn en wisselende oriëntatie, maar toch een duidelijke interne architectonische samenhang. Die samenhang mag niet worden genegeerd. De voorzieningenzones van deze wijken zijn als onderdeel van het integrale concept ontworpen en gebouwd, en zijn om die reden opgenomen in deze bouwsteen en niet afzonderlijk in de bouwsteen voorzieningen. Voor de aandachtspunten en criteria wordt niettemin ook naar de bouwsteen V1 verwezen.
53
Toetsingscriteria De onderstaande toetsingscriteria gelden voor bouwplannen in deze bouwsteen. Niet elk criterium is per definitie van toepassing op elke bouwopgave. De beschreven aspecten en criteria staan niet op zichzelf. Ze worden altijd in relatie tot elkaar getoetst. Het ontwerp als geheel moet in dat opzicht consequent zijn op alle schaalniveaus. Voor delen van bouwstenen waar de dynamiekkaart aangeeft dat er sprake is van herstructurering of transformatie kunnen andere criteria gelden, wanneer de gemeentelijke visie op de ontwikkeling van dat gebied daarvoor aanleiding geeft. Architectuur algemeen • Stijl, allure, representatie, karakter, originaliteit en identiteit van het ontwerp dienen in overeenstemming te zijn met de omvang, functie en betekenis van het gebouw op zichzelf en de manier waarop het zich in zijn omgeving manifesteert. De typische jaren zeventig architectuur is gebaseerd op (zoveel mogelijk) variaties op een (beperkt aantal) eenvoudige thema’s. • De keuzes voor harmonie of contrast (in relatie tot de omgeving en binnen de compositie van het gebouw zelf) dienen weloverwogen te zijn en vanuit het ontwerp begrijpelijk en overtuigend te zijn. Harmonie (met de omgeving) moet niet leiden tot zielloze imitatie; contrast moet niet slechts ter wille van het afwijken (van de omgeving) alleen worden ingezet. Harmonie wordt in deze bouwsteen vooral bereikt door een betrekkelijk beperkt palet van materialen en kleuren. • De keuzes voor eenvoud of complexiteit dienen weloverwogen te zijn en vanuit het ontwerp begrijpelijk en overtuigend te zijn. Eenvoud mag niet leiden tot simplisme, complexiteit niet tot onbegrijpelijke ingewikkeldheid. • Het ontwerp maakt duidelijk in welk(e) opzicht(en) het bouwplan specifiek voor zijn omgeving ontworpen is. • Er wordt consequentheid in concept en uitwerking verwacht ‘door de schaalniveaus heen’, met andere woorden: de gevelcompositie en de detaillering zijn in overeenstemming met het ontwerpconcept van het gebouw als geheel in zijn omgeving. Het bouwplan in relatie tot de omgeving • Bouwplannen worden getoetst op de wijze waarop ze zich in het stedenbouwkundig patroon voegen. Hieronder vallen zowel het patroon van de bestaande situatie als dat van het oorspronkelijke stedenbouwkundig ontwerp waaraan recht gedaan moet worden. Dit patroon is gebaseerd op boomvormige ontsluitingsstructuren van doodlopende straten vanaf een verzamelroute, waaraan de woningen in clusters rondom woonerven zijn gebouwd. Straathoeken en knikken (45°) zorgen voor variatie in het straatbeeld. • De positie van het plan in de gevelwand of rooilijn is onderwerp van de toetsing. Het bestemmingsplan geeft de marges aan, de Commissie Beeldkwaliteit toetst de beeldkwaliteitsaspecten van de plaatsing van het gebouw in de gevelwand of rooilijn. • De ‘korrelgrootte’ van het gevelbeeld wordt getoetst in relatie tot de korrelgrootte van de functie(menging); getoetst wordt verder in hoeverre het ontwerp aansluiting vindt bij het ritme en de (verticale of horizontale) geleding van de gevelwand. Herkenbaarheid van de afzonderlijke woning is kenmerkend voor de bouwsteen. • Schaal en maat van de bebouwing in de directe omgeving spelen een rol bij het ontwerp van het bouwplan en bij de maatverhoudingen in het ontwerp ten opzichte van die van de omliggende bebouwing (aansluiten of afwijken beide te motiveren). • Bouwplannen dienen rekening te houden met de vormgeving van omliggende bebouwing (bouwstijl, type detaillering en geveldecoratie, reliëf), waarbij zowel aanpassing en contrast gemotiveerd moeten zijn. • Bouwplannen worden getoetst op de wijze waarop het gebouw zich op de openbare ruimte richt. Het betreft hier de esthetische uitwerking van functionele aspecten, met name de ontsluiting van het gebouw in relatie tot de infrastructuur, bereikbaarheid, parkeren, laden en lossen, opslag en afvoer van afval. Tevens gaat het om de visuele relatie tussen binnen en buiten, alsook om de algemene uitstraling van de naar de openbare ruimte gerichte gevels. • Materiaal- en kleurgebruik worden getoetst op de betekenis voor het ontwerp en de omgeving en op de consequentheid, waarbij zowel de keuze voor aanpassen aan de omgeving als de keuze voor contrast beide uit het ontwerp van het geheel te verklaren moeten zijn. • Precedentwerking: bij de toetsing wordt de mogelijkheid meegewogen dat een goedgekeurd bouwplan kan leiden tot latere identieke herhalingen. In sommige gevallen is dit wenselijk, bijvoorbeeld wanneer gelijkvormigheid en herhaling worden nagestreefd. In andere gevallen is herhaling niet wenselijk en kan het leiden tot vervlakking van een gevarieerde omgeving. In
54
naoorlogse woonwijken wordt per straat, bebouwingscluster of woonerf gestreefd naar identieke toevoegingen aan de woningen, zoals dakkapellen, erkers en uitbouwen. Het bouwplan op het perceel • De situering op de kavel is een belangrijk beeldkwaliteitsaspect. Het bestemmingsplan bepaalt de mogelijkheden in het algemeen, de Commissie Beeldkwaliteit toetst de manier waarop het ontwerp van die mogelijkheden gebruik maakt. • De verdeling van bouwmassa’s over een kavel is onderwerp van de toetsing. Daarbij spelen onder meer de volgende aspecten een rol: de rangorde of gelijkwaardigheid (hoofdgebouw met bijgebouwen of juist niet), ritme, een strakke verkaveling of juist meer willekeurige plaatsing van gebouwen ten opzichte van elkaar en ten opzichte van andere elementen van de kavel (beplantingen, water, ontsluiting). • Het bouwplan wordt getoetst op de positie van de entree, de oriëntatie van gebruiksruimten in en om het gebouw, en het onderscheid tussen voorkant en achterkant, danwel de ‘alzijdigheid’. • Het ontwerp van de erfscheidingen, al of niet in samenhang met gebouw(en), is onderwerp van toetsing. • De parkeeroplossing op eigen erf wordt getoetst op inpassing en vormgeving, evenals meer in het algemeen: de bereikbaarheid, de ontsluiting en de stallingmogelijkheden (ook voor fietsen). • De inrichting van het voorerf (verhouding verharding/groen) wordt getoetst in relatie tot het bouwplan. Verwacht wordt dat erf en gebouw in samenhang zijn ontworpen (harmonie of contrast). Het bouwplan op zichzelf • Het ontwerp voor het bouwplan moet te begrijpen zijn als een compositie, met een zinvolle relatie tussen de functie(s), de constructie en het uiterlijk van het gebouw. Die relatie, dan wel het ontbreken daarvan moet een consequent uitgewerkt onderdeel zijn van het ontwerpmotief. • Het ontwerp moet recht doen aan de functie die het gebouw heeft of krijgt (aan een openbaar gebouw bijvoorbeeld kunnen andere eisen worden gesteld dan aan een kantoor of een woongebouw). • Flexibiliteit en uitbreidbaarheid zijn aspecten waarop woningbouwplannen worden getoetst. • De compositie van de bouwmassa’s (hoofd- en nevenmassa’s, dakvorm, nokrichting): van deze compositie wordt de opbouw in bouwmassa’s getoetst, bijvoorbeeld een rangorde in hoofdmassa en ondergeschikte onderdelen. De bouwsteen wordt gekenmerkt een complexiteit die onder meer bereikt is door variatie in massaopbouw, dakvormen en nokrichtingen, waarbij een duidelijke hiërarchie vaak ontbreekt. • De compositie van de gevelindeling (reliëf, vlakken, openingen, onderlinge verhoudingen) dient overtuigend te zijn. • Vormgeving van de ondergeschikte elementen (dakkapellen, erkers, goten e.d.) en de afmetingen ervan worden getoetst in relatie tot de gehele compositie. • Materiaal- en kleurgebruik dienen het ontwerp van het bouwplan en de relatie ervan met de omgeving te ondersteunen; toepassing van materialen en kleuren met de bedoeling een ander materiaal of typische materiaaltoepassing te imiteren wordt ontmoedigd. Ook aspecten als reflectie en lichtechtheid van kleuren en duurzaamheid van materialen en afwerkingen worden bij de toetsing betrokken. Aanbevolen wordt één gevelmateriaal te kiezen voor het gevelvlak, en voor bijzondere elementen afwijkende materialen te gebruiken. De detaillering • De kwaliteit en verfijning van de detaillering worden getoetst in relatie tot de betekenis van de locatie, de functie, en tot de architectuur van het bouwplan als geheel. • Kozijnindeling, –detaillering en aansluitingen bij de gevelconstructie (naden, voegen, omlijstingen, lateien en vensterbanken, deklatten en –lijsten) vormen een belangrijk onderdeel van de uitstraling van de gevel. • Detaillering van karakteristieke delen en esthetisch belangrijke elementen als dakkapellen, erkers, daklijsten, goten, aansluitingen aan andere delen van de constructie (naden, voegen, loodslabben, boeiborden etc.) en de maatvoering van deze onderdelen zijn onderwerp van toetsing. Hierbij wordt onder meer getoetst op de aspecten verfijning versus robuustheid in relatie tot de stijl van het ontwerp en de omgeving, maar ook op de duurzaamheid van de detaillering. Kenmerk van de bouwsteen is een uitgesproken vormgeving van dergelijke elementen in een vrij basale vormentaal en detaillering.
55
•
•
De detaillering dient in overeenstemming te zijn met de materiaal- en kleurkeuze in het bouwplan (bijvoorbeeld de breedte, diepte en kleur van voegen van metselwerk kan een sterke invloed hebben op de uitstraling van de gevel als geheel). Naamborden, bedrijfslogo’s, reclame en andere toevoegingen moeten in samenhang met het gebouw en zijn omgeving zijn ontworpen, c.q. erop zijn afgestemd. Zij mogen het gevelontwerp of de omgeving niet domineren. Deel II D gaat verder in op criteria voor reclame en naamsaanduidingen.
56
W7
Inbreidingen en stadsvernieuwing vanaf 1970
Kenmerken Inbreidingslocaties zijn bebouwd binnen bestaande stedelijke gebieden waar grond die vrijkwam door verlies van functie (veelal oude bedrijvigheid en ziekenhuizen). Ze verschillen van karakter en kwaliteit al naar gelang de tijd waarin ze bebouwd zijn. In de jaren zeventig gaat het meestal om sanering en stadsvernieuwing. In de binnenstad verrees sociale woningbouw binnen het bestaande stratenpatroon. Opvallend is dat daarbij de gelegenheid een typisch stedelijke functiemix te realiseren nauwelijks is benut. Op locaties buiten de binnenstad staan vaak betrekkelijk grove appartementenblokken, die architectonisch en stedenbouwkundig slecht aansluiten bij de omgeving die niet herontwikkeld is. In de decennia na de jaren zeventig zijn dergelijke locaties ook wel ‘marktconform’ herontwikkeld, onder invloed van een doelbewuste privatisering van de woningbouw. Ze kregen in die periode een duidelijk imago, dat onder andere naar voren komt in een uitgesproken architectuur. Bij de ontwikkeling van de gebieden wordt veel aandacht besteed aan de architectonische en stedenbouwkundige uitstraling. In reactie op de monotone architectuur van de naoorlogse woningbouw heeft de nieuwe woonbebouwing een frisse en gevarieerde uitstraling. In de verkavelingsopzet wordt weer gestreefd naar een helder onderscheid tussen openbaar en privé. Enkele inbreidingen in historische dorpsgebieden zijn als hofjes op binnengebieden ontwikkeld. De inrichting van de openbare ruimte is veelal met zorg ontwikkeld. Afhankelijk van de ligging en de omvang van de locatie en van de kwaliteit van de aansluitingen op de bestaande stedelijke context komen deze inbreidingen soms over als fragmenten. Doordat vaak de nodige bergruimte ontbreekt, worden op de achtererven van de woningen tuinhuisjes en bergingen gebouwd. Ook worden de woningen vaak uitgebreid met een zolderkamer, een erker, serre of uitbouw aan de achterzijde. Bij de ontwikkeling van nieuwe woongebieden en complexen wordt de architecten en ontwikkelaars steeds meer gevraagd om in het totaalplan een ontwerp mee te nemen voor erfafscheidingen en optionele uitbreidingen zoals erkers, dakkapellen en serres. Aandachtpunten Het fragmentachtige karakter van deze projecten zal op termijn moeten vervagen of goed en vanzelfsprekend aansluiten op de omgeving, zodat ze integraal in het bebouwingspatroon van de stad worden opgenomen. Voorgestelde aanpassingen en nieuwbouw zullen daaraan moeten bijdragen. Dat betekent dat wordt gerefereerd aan de kwaliteiten van de inbreidingslocatie zelf, maar ook aan die van aangrenzende bouwstenen. Er zijn inbreidingen waar de stedenbouwkundige aansluiting bij de omgeving gebrekkig is, terwijl in andere gevallen de architectuur of de functionele invulling onvoldoende aansluit. Elke inbreidingslocatie wordt op haar eigen merites beoordeeld. Plannen worden getoetst op de korrelgrootte, geleding van gevelwanden, de uitstraling van de begane grondverdieping, de contrastwerking en de ensemblevorming versus de aansluiting bij de omgeving. Toetsingscriteria De onderstaande toetsingscriteria gelden voor bouwplannen in deze bouwsteen. Niet elk criterium is per definitie van toepassing op elke bouwopgave. De beschreven aspecten en criteria staan niet op zichzelf. Ze worden altijd in relatie tot elkaar getoetst. Het ontwerp als geheel moet in dat opzicht consequent zijn op alle schaalniveaus.
57
Voor delen van bouwstenen waar de dynamiekkaart aangeeft dat er sprake is van herstructurering of transformatie kunnen andere criteria gelden, wanneer de gemeentelijke visie op de ontwikkeling van dat gebied daarvoor aanleiding geeft. Architectuur algemeen • Stijl, allure, representatie, karakter, originaliteit en identiteit van het ontwerp dienen in overeenstemming te zijn met de omvang, functie en betekenis van het gebouw op zichzelf en de manier waarop het zich in zijn omgeving manifesteert. Veel bestaande inbreidingen en stadsvernieuwing zijn grof van vorm en met weinig respect voor de omgeving gerealiseerd. Het verbeteren hiervan kan alleen met een combinatie van stedenbouwkundige en architectonische ingrepen. • De keuzes voor harmonie of contrast (in relatie tot de omgeving en binnen de compositie van het gebouw zelf) dienen weloverwogen te zijn en vanuit het ontwerp begrijpelijk en overtuigend te zijn. Harmonie (met de omgeving) moet niet leiden tot zielloze imitatie; contrast moet niet slechts ter wille van het afwijken (van de omgeving) alleen worden ingezet. Vooral in inbreidingen waar de aansluiting met de omgeving onvoldoende is, wordt deze afweging belangrijk: waarmee dient het ontwerp te harmoniëren of te contrasteren. • De keuzes voor eenvoud of complexiteit dienen weloverwogen te zijn en vanuit het ontwerp begrijpelijk en overtuigend te zijn. Eenvoud mag niet leiden tot simplisme, complexiteit niet tot onbegrijpelijke ingewikkeldheid. • Het ontwerp maakt duidelijk in welk(e) opzicht(en) het bouwplan specifiek voor zijn omgeving ontworpen is. • Er wordt consequentheid in concept en uitwerking verwacht ‘door de schaalniveaus heen’, met andere woorden: de gevelcompositie en de detaillering zijn in overeenstemming met het ontwerpconcept van het gebouw als geheel in zijn omgeving. Het bouwplan in relatie tot de omgeving • Bouwplannen worden getoetst op de wijze waarop ze zich in het stedenbouwkundig patroon voegen. Hieronder vallen zowel het patroon van de bestaande situatie als dat van het oorspronkelijke stedenbouwkundig ontwerp waaraan recht gedaan moet worden, of een reeds geplande of een denkbare toekomstige situatie. Het aanhelen van een patroon of het ontwerpen van aansluitingen tussen verschillende patronen is bij inbreidingslocaties vaak wezenlijk onderdeel van de ontwerpopgave. • De positie van het plan in de gevelwand of rooilijn is onderwerp van de toetsing. Het bestemmingsplan geeft de marges aan, de Commissie Beeldkwaliteit toetst de beeldkwaliteitsaspecten van de plaatsing van het gebouw in de gevelwand of rooilijn. • De ‘korrelgrootte’ van het gevelbeeld wordt getoetst in relatie tot de korrelgrootte van de functie(menging); getoetst wordt verder in hoeverre het ontwerp aansluiting vindt bij het ritme en de (verticale of horizontale) geleding van de gevelwand. • Schaal en maat van de bebouwing in de directe omgeving spelen een rol bij het ontwerp van het bouwplan en bij de maatverhoudingen in het ontwerp ten opzichte van die van de omliggende bebouwing (aansluiten of afwijken beide te motiveren). • Bouwplannen dienen rekening te houden met de vormgeving van omliggende bebouwing (bouwstijl, type detaillering en geveldecoratie, reliëf), waarbij zowel aanpassing en contrast gemotiveerd moeten zijn. Hierbij worden zowel de bebouwing op de inbreidingslocatie zelf als die in de direct omgeving ervan betrokken. • Bouwplannen worden getoetst op de wijze waarop het gebouw zich op de openbare ruimte richt. Het betreft hier de esthetische uitwerking van functionele aspecten, met name de ontsluiting van het gebouw in relatie tot de infrastructuur, bereikbaarheid, parkeren, laden en lossen, opslag en afvoer van afval. Tevens gaat het om de visuele relatie tussen binnen en buiten, alsook om de algemene uitstraling van de naar de openbare ruimte gerichte gevels. Verdergaande verrommeling van deze locaties moet een halt worden toegeroepen door duidelijkheid op deze aspecten • Materiaal- en kleurgebruik worden getoetst op de betekenis voor het ontwerp en de omgeving en de consequentheid, waarbij zowel de keuze voor aanpassen aan de omgeving en de keuze voor contrast beide uit het ontwerp van het geheel te verklaren moeten zijn. Materiaal- en kleurgebruik kunnen worden ingezet voor het ‘aanhelende’ effect van het bouwplan. • Precedentwerking: bij de toetsing wordt de mogelijkheid meegewogen dat een goedgekeurd bouwplan kan leiden tot latere identieke herhalingen. In sommige gevallen is dit wenselijk, bijvoorbeeld wanneer gelijkvormigheid en herhaling worden nagestreefd. In andere gevallen is herhaling niet wenselijk en kan het leiden tot vervlakking van een gevarieerde omgeving. Bij
58
inbreidingen en stadsvernieuwingsprojecten wordt per cluster of straat gestreefd naar identieke toevoegingen aan de woningen, zoals dakkapellen, erkers en uitbouwen. Het bouwplan op het perceel • De situering op de kavel is een belangrijk beeldkwaliteitsaspect. Het bestemmingsplan bepaalt de mogelijkheden in het algemeen, de Commissie Beeldkwaliteit toetst de manier waarop het ontwerp van die mogelijkheden gebruik maakt. • De verdeling van bouwmassa’s over een kavel is onderwerp van de toetsing. Daarbij spelen onder meer de volgende aspecten een rol: de rangorde of gelijkwaardigheid (hoofdgebouw met bijgebouwen of juist niet), ritme, een strakke verkaveling of juist meer willekeurige plaatsing van gebouwen ten opzichte van elkaar en ten opzichte van andere elementen van de kavel (beplantingen, water, ontsluiting). • Het bouwplan wordt getoetst op de positie van de entree, de oriëntatie van gebruiksruimten in en om het gebouw, het onderscheid tussen voorkant en achterkant, danwel de ‘alzijdigheid’. • Het ontwerp van de erfscheidingen, al of niet in samenhang met gebouw(en), is onderwerp van toetsing. • De parkeeroplossing op eigen erf wordt getoetst op inpassing en vormgeving, evenals meer in het algemeen: de bereikbaarheid, de ontsluiting en de stallingmogelijkheden (ook voor fietsen). • De inrichting van het voorerf (verhouding verharding/groen) wordt getoetst in relatie tot het bouwplan. Verwacht wordt dat erf en gebouw in samenhang zijn ontworpen (harmonie of contrast). Het bouwplan op zichzelf • Het ontwerp voor het bouwplan moet te begrijpen zijn als een compositie met een zinvolle relatie tussen de functie(s), de constructie en het uiterlijk van het gebouw. Die relatie, dan wel het ontbreken daarvan, moet een consequent uitgewerkt onderdeel zijn van het ontwerpmotief. • Het ontwerp moet recht doen aan de functie die het gebouw heeft of krijgt (aan een openbaar gebouw bijvoorbeeld kunnen andere eisen worden gesteld dan aan een kantoor of een woongebouw). • De compositie van de bouwmassa’s (hoofd- en nevenmassa’s, dakvorm, nokrichting): Van deze compositie wordt de opbouw van de bouwmassa’s getoetst, bijvoorbeeld een rangorde in hoofdmassa en ondergeschikte onderdelen, of een verdeling in een onderbouw, middendeel en een dakvorm. • De compositie van de gevelindeling (reliëf, vlakken, openingen, onderlinge verhoudingen) dient overtuigend te zijn. • Vormgeving van de ondergeschikte elementen (dakkapellen, erkers, goten e.d.) en de afmetingen ervan worden getoetst in relatie tot de gehele compositie. • Materiaal- en kleurgebruik dienen het ontwerp van het bouwplan en de relatie ervan met de omgeving te ondersteunen; toepassing van materialen en kleuren met de bedoeling een ander materiaal of typische materiaaltoepassing te imiteren wordt ontmoedigd. Ook aspecten als reflectie en lichtechtheid van kleuren en duurzaamheid van materialen en afwerkingen worden bij de toetsing betrokken. De detaillering • De kwaliteit en verfijning van de detaillering worden getoetst in relatie tot de betekenis van de locatie, de functie, en tot de architectuur van het bouwplan als geheel. • Kozijnindeling, –detaillering en aansluitingen bij de gevelconstructie (naden, voegen, omlijstingen, lateien en vensterbanken, deklatten en –lijsten) vormen een belangrijk onderdeel van de uitstraling van de gevel. • Detaillering van karakteristieke delen en esthetisch belangrijke elementen als dakkapellen, erkers, daklijsten, goten, aansluitingen aan andere delen van de constructie (naden, voegen, loodslabben, boeiborden etc.) en de maatvoering van deze onderdelen zijn onderwerp van toetsing. Hierbij wordt onder meer getoetst op de aspecten verfijning versus robuustheid in relatie tot de stijl van het ontwerp en de omgeving, maar ook op de duurzaamheid van de detaillering. • De detaillering dient in overeenstemming te zijn met de materiaal- en kleurkeuze in het bouwplan (bijvoorbeeld de breedte, diepte en kleur van voegen van metselwerk kan een sterke invloed hebben op de uitstraling van de gevel als geheel). • Naamborden, bedrijfslogo’s, reclame en andere toevoegingen moeten in samenhang met het gebouw en zijn omgeving zijn ontworpen, c.q. erop zijn afgestemd. Zij mogen het gevelontwerp of de omgeving niet domineren. Deel II D gaat verder in op criteria voor reclame en naamsaanduidingen.
59
W8
Woonwijken vanaf 1990
Kenmerken Aan het einde van de tachtig vond opnieuw een omslag plaats in stedenbouw en architectuur. De woonerven werden ervaren als onoverzichtelijk en als teveel een exponent van enkel het scheppen van woonmilieus zonder al te veel architectonische vormgeving. De ontwerpaandacht verschoof naar de vormgevende aspecten, zowel wat betreft structuur en bebouwing, als wat betreft openbare ruimte en groen. Hiërarchie in de structuur, het onderscheid openbaar-privé en de uitstraling van het materiaal kregen weer veel aandacht. Daarnaast werd het ‘reageren’ op de plek weer belangrijk: het omgaan met het prestedelijke landschap of de eerdere functie van een plek. Het ‘duurzaam bouwen’ kwam op. Vaak is er, onder sterke gemeentelijke regie, sprake van een gefaseerde planvorming die gericht is op het bereiken van vooraf gestelde kwaliteitsdoelen. In vergelijking met de jaren zeventig zijn de bouwstromen gering. De ontwerpen hebben vrijwel steeds een duidelijk, vaak interdisciplinair, ontwerphandschrift: architectuur, stedenbouw en landschapsarchitectuur. Er is veel aandacht voor het ontwerp van de openbare ruimte. In de verkavelingsopzet is gestreefd naar een helder onderscheid tussen openbaar en privé. De materialisering is divers, in de architectuur vaak veel gevarieerder en rijker dan in de voorgaande perioden. Verschillende kleuren metselwerk zijn toegepast, er is gebruik gemaakt van hout, natuursteen en andere materialen. De materialen en het verschil in behandeling zijn vaak ingezet om bouwdelen van elkaar te onderscheiden. De architectuur is uitgesproken en expressief, de stijl varieert van neo-modern tot retro-jaren dertig. Binnen een wijk zijn diverse complexen aan de architectonische vorm van de bebouwing te herkennen. In stedenbouwkundige zin varieert het type van tuindorpachtig en gestapelde bouw tot hoogbouw. Klassieke thema´s uit de geschiedenis van de stedenbouw zoals crescents (halve cirkels), symmetrie en straalvormig gegroepeerde straten vormen de inspiratie voor de nieuwe wijken. Het resultaat is een veelkleurig palet: laag- en hoogbouw, hoge en lage dichtheden, rechte en gebogen straatwanden, stenige en groene buitenruimten, vrijstaande huizen en rijtjeshuizen, winkelcentra, kantoren, schoolgebouwen en gebouwen voor ouderenhuisvesting, strakke en speelse, ingetogen en uitbundige architectuur. Aandachtspunten Het beeldkwaliteitsbeleid is erop gericht de aanwezige kwaliteiten en vooral de samenhang tussen de verschillende onderdelen te bewaken. De stijl van de wijk of het complex is het uitgangspunt. Vaak is er een hoog ambitieniveau waarvoor de eisen al bij de planvorming zijn vastgelegd, bijvoorbeeld in een beeldkwaliteitplan. Een bestaand beeldkwaliteitplan is richtinggevend voor de toetsingscriteria. Wanneer geen beeldkwaliteitplan voorhanden is en de sneltoetscriteria niet volstaan, wordt gerefereerd aan de bestaande architectuur van het aan te passen gebouw en de bebouwing in de directe omgeving. Aansluiting in kleur- en materiaalgebruik wordt aanbevolen. Een bestaande ensemblewerking mag niet worden geschaad. Er dient aandacht te zijn voor erfafscheidingen, overgangen tussen openbaar en privé en voor de parkeeroplossing. Toetsingscriteria De onderstaande toetsingscriteria gelden voor bouwplannen in deze bouwsteen. Niet elk criterium is per definitie van toepassing op elke bouwopgave.
60
De beschreven aspecten en criteria staan niet op zichzelf. Ze worden altijd in relatie tot elkaar getoetst. Het ontwerp als geheel moet in dat opzicht consequent zijn op alle schaalniveaus. Voor delen van bouwstenen waar de dynamiekkaart aangeeft dat er sprake is van herstructurering of transformatie kunnen andere criteria gelden, wanneer de gemeentelijke visie op de ontwikkeling van dat gebied daarvoor aanleiding geeft. Architectuur algemeen • Stijl, allure, representatie, karakter, originaliteit en identiteit van het ontwerp dienen in overeenstemming te zijn met de omvang, functie en betekenis van het gebouw op zichzelf en de manier waarop het zich in zijn omgeving manifesteert. Sommige woongebieden uit deze periode worden gekenmerkt door een overdaad aan beeldmiddelen. • De keuzes voor harmonie of contrast (in relatie tot de omgeving en binnen de compositie van het gebouw zelf) dienen weloverwogen te zijn en vanuit het ontwerp begrijpelijk en overtuigend te zijn. Harmonie (met de omgeving) moet niet leiden tot zielloze imitatie; contrast moet niet slechts ter wille van het afwijken (van de omgeving) alleen worden ingezet. • De keuzes voor eenvoud of complexiteit dienen weloverwogen te zijn en vanuit het ontwerp begrijpelijk en overtuigend te zijn. Eenvoud mag niet leiden tot simplisme, complexiteit niet tot onbegrijpelijke ingewikkeldheid. • Het ontwerp maakt duidelijk in welk(e) opzicht(en) het bouwplan specifiek voor zijn omgeving ontworpen is. • Er wordt consequentheid in concept en uitwerking verwacht ‘door de schaalniveaus heen’, met andere woorden: de gevelcompositie en de detaillering zijn in overeenstemming met het ontwerpconcept van het gebouw als geheel in zijn omgeving. Het bouwplan in relatie tot de omgeving • Bouwplannen worden getoetst op de wijze waarop ze zich in het stedenbouwkundig patroon voegen. In deze perioden zijn geometrische figuren met gebogen lijnen en symmetrieassen gebruikelijk, evenals verwijzingen en metaforen. Het stratenplan is doorgaans traditioneel. Dat wil zeggen een netwerk van autostraten waaraan de woningen en woonblokken gebouwd zijn, met voor- en achtertuin. Hier en daar komen clusters in een bijzondere verkavelingsvorm voor. • De positie van het plan in de gevelwand of rooilijn is onderwerp van de toetsing. Het bestemmingsplan geeft de marges aan, de Commissie Beeldkwaliteit toetst de beeldkwaliteitsaspecten van de plaatsing van het gebouw in de gevelwand of rooilijn. De geometrische opzet laat niet gemakkelijk uitzonderingen toe. • De ‘korrelgrootte’ van het gevelbeeld wordt getoetst in relatie tot de korrelgrootte van de functie(menging); getoetst wordt verder in hoeverre het ontwerp aansluiting vindt bij het ritme en de (verticale of horizontale) geleding van de gevelwand. • Schaal en maat van de bebouwing in de directe omgeving spelen een rol bij het ontwerp van het bouwplan en bij de maatverhoudingen in het ontwerp ten opzichte van die van de omliggende bebouwing (aansluiten of afwijken beide te motiveren). • Bouwplannen dienen rekening te houden met de vormgeving van omliggende bebouwing (bouwstijl, type detaillering en geveldecoratie, reliëf), waarbij zowel aanpassing en contrast gemotiveerd moeten zijn. • Bouwplannen worden getoetst op de wijze waarop het gebouw zich op de openbare ruimte richt. Het betreft hier de esthetische uitwerking van functionele aspecten, met name de ontsluiting van het gebouw in relatie tot de infrastructuur, bereikbaarheid, parkeren, laden en lossen, opslag en afvoer van afval. Tevens gaat het om de visuele relatie tussen binnen en buiten, alsook om de algemene uitstraling van de naar de openbare ruimte gerichte gevels. • Materiaal- en kleurgebruik worden getoetst op de betekenis voor het ontwerp en de omgeving en de consequentheid, waarbij zowel de keuze voor aanpassen aan de omgeving als de keuze voor contrast beide uit het ontwerp van het geheel te verklaren moeten zijn. • Precedentwerking: bij de toetsing wordt de mogelijkheid meegewogen dat een goedgekeurd bouwplan kan leiden tot latere identieke herhalingen. In sommige gevallen is dit wenselijk, bijvoorbeeld wanneer gelijkvormigheid en herhaling worden nagestreefd. In andere gevallen is herhaling niet wenselijk en kan het leiden tot vervlakking van een gevarieerde omgeving. In deze woonwijken wordt per straat of cluster woningen gestreefd naar identieke toevoegingen aan de woningen, zoals dakkapellen, erkers en uitbouwen. Vaak zijn optionele uitbreidingen al meeontworpen met het oorspronkelijke bouwplan voor de woningen. Hiervan dient dan gebruik te worden gemaakt.
61
Het bouwplan op het perceel • De situering op de kavel is een belangrijk beeldkwaliteitsaspect. Het bestemmingsplan bepaalt de mogelijkheden in het algemeen, de Commissie Beeldkwaliteit toetst de manier waarop het ontwerp van die mogelijkheden gebruik maakt. • De verdeling van bouwmassa’s over een kavel is onderwerp van de toetsing. Daarbij spelen onder meer de volgende aspecten een rol: de rangorde of gelijkwaardigheid (hoofdgebouw met bijgebouwen of juist niet), ritme, een strakke verkaveling of juist meer willekeurige plaatsing van gebouwen ten opzichte van elkaar en ten opzichte van andere elementen van de kavel (beplantingen, water, ontsluiting). • Het bouwplan wordt getoetst op positie van de entree, de oriëntatie van gebruiksruimten in en om het gebouw, het onderscheid tussen voorkant en achterkant, dan wel de ‘alzijdigheid’ • Het ontwerp van de erfscheidingen, al of niet in samenhang met gebouw(en), is onderwerp van toetsing. • De parkeeroplossing op eigen erf wordt getoetst op inpassing en vormgeving, evenals meer in het algemeen: de bereikbaarheid, de ontsluiting en de stallingmogelijkheden (ook voor fietsen). • De inrichting van het voorerf (verhouding verharding/groen) wordt getoetst in relatie tot het bouwplan. Verwacht wordt dat erf en gebouw in samenhang zijn ontworpen (harmonie of contrast). Het bouwplan op zichzelf • Het ontwerp voor het bouwplan moet te begrijpen zijn als een compositie met een zinvolle relatie tussen de functie(s), de constructie en het uiterlijk van het gebouw. Die relatie, dan wel het ontbreken daarvan, moet een consequent uitgewerkt onderdeel zijn van het ontwerpmotief. • Het ontwerp moet recht doen aan de functie die het gebouw heeft of krijgt (aan een openbaar gebouw bijvoorbeeld kunnen andere eisen worden gesteld dan aan een kantoor of een woongebouw). • Flexibiliteit en uitbreidbaarheid zijn aspecten waarop woningbouwplannen worden getoetst. • De compositie van de bouwmassa’s (hoofd- en nevenmassa’s, dakvorm, nokrichting) wordt getoetst. Een massacompositie is bijvoorbeeld een rangorde in hoofdmassa en ondergeschikte onderdelen, of een verdeling in een onderbouw, middendeel en een dakvorm. • De compositie van de gevelindeling (reliëf, vlakken, openingen, onderlinge verhoudingen) dient overtuigend te zijn. • Vormgeving van de ondergeschikte elementen (dakkapellen, erkers, goten e.d.) en de afmetingen ervan worden getoetst in relatie tot de gehele compositie. • Materiaal- en kleurgebruik dienen het ontwerp van het bouwplan en de relatie ervan met de omgeving te ondersteunen; toepassing van materialen en kleuren met de bedoeling een ander materiaal of typische materiaaltoepassing te imiteren wordt ontmoedigd. Ook aspecten als reflectie en lichtechtheid van kleuren en duurzaamheid van materialen en afwerkingen worden bij de toetsing betrokken. De detaillering • De kwaliteit en verfijning van de detaillering worden getoetst in relatie tot de betekenis van de locatie, de functie, en tot de architectuur van het bouwplan als geheel. • Kozijnindeling, –detaillering en aansluitingen bij de gevelconstructie (naden, voegen, omlijstingen, lateien en vensterbanken, deklatten en –lijsten) vormen een belangrijk onderdeel van de uitstraling van de gevel. • Detaillering van karakteristieke delen en esthetisch belangrijke elementen als dakkapellen, erkers, daklijsten, goten, aansluitingen aan andere delen van de constructie (naden, voegen, loodslabben, boeiborden etc.) en de maatvoering van deze onderdelen zijn onderwerp van toetsing. Hierbij wordt onder meer getoetst op de aspecten verfijning versus robuustheid in relatie tot de stijl van het ontwerp en de omgeving, maar ook op de duurzaamheid van de detaillering. • De detaillering dient in overeenstemming te zijn met de materiaal- en kleurkeuze in het bouwplan (bijvoorbeeld de breedte, diepte en kleur van voegen van metselwerk kan een sterke invloed hebben op de uitstraling van de gevel als geheel).. • Naamborden, bedrijfslogo’s, reclame en andere toevoegingen moeten in samenhang met het gebouw en zijn omgeving zijn ontworpen, c.q. erop zijn afgestemd. Zij mogen het gevelontwerp of de omgeving niet domineren. Deel II D gaat verder in op criteria voor reclame en naamsaanduidingen.
62
V1
Voorzieningen (scholen, winkelcentra, zorgcentra, vervoersknooppunten)
Kenmerken Vanaf de periode na de Tweede Wereldoorlog werd functiescheiding steeds meer als stedenbouwkundig en planologisch principe gehanteerd. Er ontstonden niet alleen monofunctionele woongebieden, maar ook zones die exclusief voor voorzieningen werden gereserveerd, al dan niet als onderdeel van een woonwijk. Vanuit de gedachte dat het type voorzieningen dan optimaal zou kunnen functioneren werden ook voorzieningen van verschillende aard vaak ruimtelijk van elkaar gescheiden. In wijkcentra werden winkels gecombineerd met sociaal-maatschappelijke en culturele voorzieningen, zodat er min of meer zelfstandig functionerende wijken ontstonden met een eigen centrum, een hart. Enkele groepen voorzieningen met gemeenschappelijke kenmerken zijn: winkelcentra, scholenclusters, zorgvoorzieningen. Een bijzondere groep vormen de stationsgebieden en andere vervoersknooppunten. Het elimineren van de woonfunctie uit deze zones hing samen met maatschappelijke ontwikkelingen en met de schaalvergroting van de stadsuitbreidingen. De winkelier woonde bijvoorbeeld niet meer zoals vroeger boven of achter zijn winkel. De doelbewust gecreëerde afstand tussen het wonen en de verschillende voorzieningen leidden tot meer verkeer tussen de verschillende functies. De planners en ontwerpers van de jaren zestig zagen in dat het autoverkeer veel ruimte nodig zou hebben en ze zorgden voor ruime wegprofielen. Daardoor zijn veel voorzieningenclusters in een soort ruimtelijk isolement komen te liggen, als eilanden temidden van infrastructuur. Bovendien leidde functiescheiding tot een betrekkelijk extensief ruimtegebruik: de winkels bevinden zich alleen op de begane grond, en er zijn zelden andere functies boven gesitueerd. Bovendien zijn de winkelcentra alleen overdag in gebruik. Ook scholen in onderwijsclusters worden voornamelijk overdag gebruikt. Niet zelden zijn winkelcentra en scholenclusters dan ook zo introvert ontworpen, dat ze zich vooral met achterkanten, parkeerterreinen en laad- en loszones aan de omgeving presenteren. Vanwege de grote verschillen in functie is het beeld van de voorzieningenzones en –clusters zeer gevarieerd. Er zijn weinig specifieke uiterlijke kenmerken te noemen die voor alle leden van deze familie gelden. Als definitie wordt gehanteerd: een samenhangend geheel van meerdere gebouwen met soortgelijke functie, inclusief de buitenruimte tussen en om deze gebouwen. Een bijzondere groep wordt gevormd door de stationsgebieden. Veranderende maatschappelijke situaties en gebruikspatronen van voorzieningen vergen regelmatige aanpassing en vernieuwing van voorzieningenclusters. De gebouwen overleven in het algemeen een gebruikscyclus, en moeten dus aangepast kunnen worden aan nieuwe gebruikseisen. Dat geldt ook voor de openbare ruimte. Wel zijn veel voorzieningengebieden uit de jaren zestig en zeventig inmiddels zodanig versleten, dat er in het kader van de stedelijke vernieuwing van met name naoorlogse gebieden een forse herstructurering nodig is. Inmiddels zijn de nadelen van functiescheiding onderkend en wordt gestreefd naar functiemenging, verlevendiging en intensivering van het ruimtegebruik. Aandachtspunten Belangrijk is te onderkennen hoe het voorzieningencluster zich als geheel in de omgeving manifesteert: is het als apart gebied herkenbaar of zelfs geïsoleerd, of is het verweven met de omgeving? De compositie van het complex als geheel stelt eisen aan de ontwerpen van afzonderlijke gebouwen en onderdelen van gebouwen in dat geheel. De publieke functie en het openbare karakter zijn belangrijke aspecten bij het ontwerpen. Daarbij moet gedacht worden aan de relatie van het gebouw met de openbare ruimte, de uitstraling op het begane-
63
grondniveau, het uitnodigende karakter van de entree en de mogelijkheid om grotere groepen bezoekers te accommoderen. Bij de inrichting van openbare ruimte zelf moet rekening gehouden worden met de verschillende verkeerssoorten: voetgangers en fietsers stellen andere eisen dan automobilisten. Naast bereikbaarheid is de verblijfskwaliteit belangrijk. Met name bij winkelcentra speelt het laden en lossen van grote vrachtwagens een belangrijke rol. Er mag geen sprake zijn van achterzijden met een evident lagere kwaliteit dan voorgevels of winkelfronten die naar de openbare ruimte gericht zijn. Naar de openbare weg gerichte blinde gevels zijn niet acceptabel. Voor winkelcentra moet reclame apart genoemd worden. Reclame-uitingen op en aan gebouwen moeten in samenhang met het gebouw en met het winkelcentrum als geheel ontworpen en gepresenteerd worden. Reclame wordt beoordeeld in de context van de openbare ruimte en niet alleen in de context van het gevelbeeld van het betreffende gebouw. Losse reclameobjecten kunnen gemakkelijk het beeld gaan bepalen. De Commissie Beeldkwaliteit adviseert over de vraag in hoeverre dit gewenst of ongewenst is. Toetsingscriteria De onderstaande toetsingscriteria gelden voor bouwplannen in deze bouwsteen. Niet elk criterium is per definitie van toepassing op elke bouwopgave. De beschreven aspecten en criteria staan niet op zichzelf. Ze worden altijd in relatie tot elkaar getoetst. Het ontwerp als geheel moet in dat opzicht consequent zijn op alle schaalniveaus. Voor delen van bouwstenen waar de dynamiekkaart aangeeft dat er sprake is van herstructurering of transformatie kunnen andere criteria gelden, wanneer de gemeentelijke visie op de ontwikkeling van dat gebied daarvoor aanleiding geeft. Architectuur algemeen • Stijl, allure, representatie, karakter, originaliteit en identiteit van het ontwerp dienen in overeenstemming te zijn met de omvang, functie en betekenis van het gebouw op zichzelf en de manier waarop het zich in zijn omgeving manifesteert. Voorzieningen nemen een bijzondere positie in, zowel in het functioneren van de stad als in het stadsbeeld. • De keuzes voor harmonie of contrast (in relatie tot de omgeving en binnen de compositie van het gebouw zelf) dienen weloverwogen te zijn en vanuit het ontwerp begrijpelijk en overtuigend te zijn. Harmonie (met de omgeving) moet niet leiden tot zielloze imitatie; contrast moet niet slechts ter wille van het afwijken (van de omgeving) alleen worden ingezet. • De keuzes voor eenvoud of complexiteit dienen weloverwogen te zijn en vanuit het ontwerp begrijpelijk en overtuigend te zijn. Eenvoud mag niet leiden tot simplisme, complexiteit niet tot onbegrijpelijke ingewikkeldheid. • Het ontwerp maakt duidelijk in welk(e) opzicht(en) het bouwplan specifiek voor Nijmegen, of voor de betreffende wijk ontworpen is. Voorzieningen vormen het visitekaartje van stad of wijk. • Er wordt consequentheid in concept en uitwerking verwacht ‘door de schaalniveaus heen’, met andere woorden: de gevelcompositie en de detaillering zijn in overeenstemming met het ontwerpconcept van het gebouw als geheel in zijn omgeving. Het bouwplan in relatie tot de omgeving • Bouwplannen worden getoetst op de wijze waarop ze zich in het stedenbouwkundig patroon voegen. Hieronder vallen zowel het patroon van de bestaande situatie als dat van het oorspronkelijke stedenbouwkundig ontwerp waaraan recht gedaan moet worden, of een reeds geplande of een denkbare toekomstige situatie. Voorzieningen, -centra of clusters zijn vaak sterk bepaald door de tijd waarin ze tot stand kwamen. De introverte centra met interne openbare routes en gesloten buitenzijde vormen wel duidelijke patronen, maar met een aantal ongewenste effecten op het stadsbeeld. Wijziging van het bestaande patroon zijn vaak gewenst om een betere uitstraling en aansluiting op de omgeving te bewerkstelligen. • De positie van het plan in de gevelwand of rooilijn is onderwerp van de toetsing. Het bestemmingsplan geeft de marges aan, de Commissie Beeldkwaliteit toetst de beeldkwaliteitsaspecten van de plaatsing van het gebouw in de gevelwand of rooilijn. • De ‘korrelgrootte’ van het gevelbeeld wordt getoetst in relatie tot de korrelgrootte van de functie(menging); getoetst wordt verder in hoeverre het ontwerp aansluiting vindt bij het ritme en de (verticale of horizontale) geleding van de gevelwand.
64
• •
•
• •
Schaal en maat van de bebouwing in de directe omgeving spelen een rol bij het ontwerp van het bouwplan en bij de maatverhoudingen in het ontwerp ten opzichte van die van de omliggende bebouwing (aansluiten of afwijken beide te motiveren). Bouwplannen dienen rekening te houden met de vormgeving van omliggende bebouwing (bouwstijl, type detaillering en geveldecoratie, reliëf), waarbij zowel aanpassing en contrast gemotiveerd moeten zijn. Het gaat hierbij om de voorzieningencluster zelf, maar ook om de aansluiting bij andere, aangrenzende bouwstenen. Bouwplannen worden getoetst op de wijze waarop het gebouw zich op de openbare ruimte richt, Het betreft hier de esthetische uitwerking van functionele aspecten, met name de ontsluiting van het gebouw in relatie tot de infrastructuur, bereikbaarheid, parkeren, laden en lossen, opslag en afvoer van afval. Tevens gaat het om de visuele relatie tussen binnen en buiten, alsook om de algemene uitstraling van de naar de openbare ruimte gerichte gevels. Materiaal- en kleurgebruik worden getoetst op de betekenis voor het ontwerp en de omgeving en de consequentheid, waarbij zowel de keuze voor aanpassen aan de omgeving en de keuze voor contrast beide uit het ontwerp van het geheel te verklaren moeten zijn. Precedentwerking: bij de toetsing wordt de mogelijkheid meegewogen dat een goedgekeurd bouwplan kan leiden tot latere identieke herhalingen. In sommige gevallen is dit wenselijk, bijvoorbeeld wanneer gelijkvormigheid en herhaling worden nagestreefd. In andere gevallen is herhaling niet wenselijk en kan het leiden tot vervlakking van een gevarieerde omgeving. In voorzieningenclusters die als eenheid zijn ontwerpen (bijvoorbeeld winkelcentra) wordt gestreefd naar identieke gevelwijzigingen of toevoegingen als reclame en zonweringen.
Het bouwplan op het perceel • De situering op de kavel is een belangrijk beeldkwaliteitsaspect. Het bestemmingsplan bepaalt de mogelijkheden in het algemeen, de Commissie Beeldkwaliteit toetst de manier waarop het ontwerp van die mogelijkheden gebruik maakt. • De verdeling van bouwmassa’s over een kavel is onderwerp van de toetsing. Daarbij spelen onder meer de volgende aspecten een rol: de rangorde of gelijkwaardigheid (hoofdgebouw met bijgebouwen of juist niet), ritme, een strakke verkaveling of juist meer willekeurige plaatsing van gebouwen ten opzichte van elkaar en ten opzichte van andere elementen van de kavel (beplantingen, water, ontsluiting). • Het bouwplan wordt getoetst op de positie van de entree, de oriëntatie van gebruiksruimten in en om het gebouw, het onderscheid tussen voorkant en achterkant, dan wel de ‘alzijdigheid’. Voorzieningen behoren geen naar de openbare ruimte gerichte achterkanten te hebben. Entrees horen herkenbaar en uitnodigend te zijn, en goed bereikbaar vanuit de belangrijke aanvoerroutes, te voet, per fiets en openbaar vervoer. Autoverkeer moet op verkeersveilige en efficiënte manier naar parkeerplaatsen worden geleid, zonder de uitstraling van de architectuur of de toegankelijkheid van de entree te schaden. De vormgeving van deze aspecten wordt door de Commissie Beeldkwaliteit getoetst. • Het ontwerp van erfscheidingen, al of niet in samenhang met gebouw(en), is onderwerp van toetsing. Hierbij dient een volstrekt duidelijk onderscheid tussen publiek toegankelijke en niet toegankelijke gebieden op aantrekkelijke wijze te zijn vormgegeven. • De parkeeroplossing op eigen erf wordt getoetst op inpassing en vormgeving, evenals meer in het algemeen: de bereikbaarheid, de ontsluiting en de stallingmogelijkheden (ook voor fietsen). • De beeldkwaliteit van de inrichting van de buitenruimte (zowel de openbare als de private) wordt getoetst op zichzelf en in relatie tot het bouwplan. Beeldkwaliteit kan niet los worden beschouwd van functionaliteit, duurzaamheid, onderhoud en beheer. Verwacht wordt dat erf en gebouw in samenhang zijn ontworpen (harmonie of contrast). Het bouwplan op zichzelf • Het ontwerp voor het bouwplan moet te begrijpen zijn als een compositie met een zinvolle relatie tussen de functie(s), de constructie en het uiterlijk van het gebouw. Die relatie, dan wel het ontbreken daarvan, moet een consequent uitgewerkt onderdeel zijn van het ontwerpmotief. • Het ontwerp moet recht doen aan de functie die het gebouw heeft of krijgt (aan een openbaar gebouw bijvoorbeeld kunnen andere eisen worden gesteld dan aan een kantoor of een woongebouw). • De compositie van de bouwmassa’s (hoofd- en nevenmassa’s, dakvorm, nokrichting): van deze compositie wordt de opbouw in bouwmassa’s getoetst, bijvoorbeeld een rangorde in hoofdmassa en ondergeschikte onderdelen, of een verdeling in een onderbouw, middendeel en een dakvorm.
65
• • •
De compositie van de gevelindeling (reliëf, vlakken, openingen, onderlinge verhoudingen) dient overtuigend te zijn. Vormgeving van de ondergeschikte elementen (dakkapellen, erkers, goten e.d.) en de afmetingen ervan worden getoetst in relatie tot de gehele compositie. Materiaal- en kleurgebruik dienen het ontwerp van het bouwplan en de relatie ervan met de omgeving te ondersteunen; toepassing van materialen en kleuren met de bedoeling een ander materiaal of typische materiaaltoepassing te imiteren wordt ontmoedigd. Ook aspecten als reflectie en lichtechtheid van kleuren en duurzaamheid van materialen en afwerkingen worden bij de toetsing betrokken.
De detaillering • De kwaliteit en verfijning van de detaillering worden getoetst in relatie tot de betekenis van de locatie, de functie, en tot de architectuur van het bouwplan als geheel. • Kozijnindeling, –detaillering en aansluitingen bij de gevelconstructie (naden, voegen, omlijstingen, lateien en vensterbanken, deklatten en –lijsten) vormen een belangrijk onderdeel van de uitstraling van de gevel. • Detaillering van karakteristieke delen en esthetisch belangrijke elementen als dakkapellen, erkers, daklijsten, goten, aansluitingen op andere delen van de constructie (naden, voegen, loodslabben, boeiborden etc.) en de maatvoering van deze onderdelen zijn onderwerp van toetsing. Hierbij wordt onder meer getoetst wordt op de aspecten verfijning versus robuustheid in relatie tot de stijl van het ontwerp en de omgeving, maar ook op de duurzaamheid van de detaillering. • De detaillering dient in overeenstemming te zijn met de materiaal- en kleurkeuze in het bouwplan (bijvoorbeeld de breedte, diepte en kleur van voegen van metselwerk kan een sterke invloed hebben op de uitstraling van de gevel als geheel). • Bij voorzieningen wordt ook de detaillering van de inrichting van de buitenruimte en het straatmeubilair getoetst. • Naamborden, bedrijfslogo’s, reclame op gebouwen, losse reclameobjecten en andere toevoegingen moeten in samenhang met het gebouw en zijn omgeving zijn ontworpen, c.q. erop zijn afgestemd. Zij mogen het gevelontwerp of de omgeving niet domineren. Voor winkelcentra wordt een speciaal ontwerp voor reclame, bewegwijzering etc. aanbevolen. Deel II D gaat verder in op criteria voor reclame en naamsaanduidingen.
66
B1
Werkgebieden (kantoren, bedrijven, industrie, kassen)
Kenmerken Nijmegen is nooit een typische industriestad geweest. Door de late slechting van de wallen – vanaf 1876 – is de eerste fase van de industrialisatie aan de stad voorbijgegaan. De politiek van de gemeentelijke overheid was er vooral op gericht Nijmegen te maken tot luxe woonstad. Nijmeegse industriearbeiders werkten voor 1940 dan ook vooral buiten de stad in de vele steenfabrieken langs de Waal of zelfs in Duitsland. Aan de overzijde van de Waal werd al eeuwenlang tuinbouw beoefend. Door overstromingen was de bodem daar uitermate geschikt voor. Eerst was er alleen akkerbouw en veeteelt, vanaf 1500 fruitteelt en rond het midden van de negentiende eeuw ontstond de tabaksbouw. Met de komst van broeibakken (houten bakken afgedekt met ramen) kwam ook de bloemkwekerij op. De kassen die vanaf circa 1925 werden gebouwd bepalen tegenwoordig het beeld. De eerste industriële bedrijven vestigden zich in de benedenstad. Het waren doorgaans kleine of middelgrote bedrijven, zoals sigarenfabriek Dassen en Co. en de zeepfabriek Dobbelman. Bij de eerste crisis aan het begin van de twintigste eeuw bleek de kwetsbaarheid van de gevolgde politiek en ontstond er grote werkeloosheid. Verdere industrialisatie moest de stad uit haar impasse helpen, maar het duurde lang voordat de plannen werkelijk gerealiseerd werden. Al in 1918 werd het besluit genomen tot de aanleg van een nieuwe haven met industrieterrein bij het Maas-Waalkanaal, maar pas in 1927 werd het kanaal geopend en de haven met het beoogde industrieterrein kwam zelfs pas in 1949 tot stand. Aan het eind van de jaren vijftig werd iets zuidelijker aan het Maas-Waalkanaal, tussen de spoorlijn en de nieuwe Dukenburgseweg een nieuw industriegebied ingericht waar onder andere Philips zich vestigde. Pas in de jaren tachtig vond er daarna weer een nieuwe opleving plaats. Het transport over de weg dicteerde in die tijd de inrichting van moderne bedrijfscomplexen langs autowegen en zo verrees het industrieterrein Westkanaaldijk langs de aanvoerroute naar de A50. De toekomstige ontwikkeling van de industrie in Nijmegen zal onder andere gericht zijn op de verhuizing van de laatste industriële restanten langs de Waal, vooral in de omgeving van de Waalhaven en het Waterkwartier. Daarnaast dient de industrie in de kanaalhaven na veertig jaar gerevitaliseerd te worden. Daarbij zou de komst van de nieuwe Waalbrug de bereikbaarheid van die industrie aanzienlijk versterken. Vanwege de Waalsprong-plannen waarin 12.000 woningen gerealiseerd moeten worden, worden in Lent en omgeving kassenbedrijven uitgekocht. Er zijn ook gebieden waar de nadruk eenzijdig op kantoorontwikkeling ligt. Bijvoorbeeld bij de Brabantse Poort en de spoorzone. In juni 2003 is er een nota bedrijventerreinen verschenen waarin de huidige werklocaties in beeld komen, het beleid op hoofdlijnen wordt weergegeven en de koers wordt uitgezet. Belangrijk is te onderkennen dat onder de term bedrijvigheid verschillende typen vallen: kantoren, bedrijven en industrie. Aandachtpunten Vanwege het zeer veelzijdige karakter van de verschillende bedrijvigheid (zware industrie, bedrijven, kantoren, kassen) kunnen er alleen algemeen geldende criteria worden gegeven. Toetsingscriteria zullen per gebied worden uitgewerkt.
67
De parkeeroplossing is een aandachtspunt, maar de gevraagde oplossing kan sterk verschillen naar gelang de dichtheid en de verhouding tussen bedrijven en kantoren. Openbare ruimte waarvan het beeld wordt bepaald door geparkeerde auto’s is in het algemeen ongewenst. Het gebouw wordt met name beoordeeld op de uitstraling naar de openbare ruimte. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen meer representatieve zones, zoals zichtlocaties langs hoofdwegen, en minder prominente zones. Uitgangspunt is dat utilitaire gebouwen met een eenvoudige opzet en sobere materialen esthetisch verantwoord kunnen worden ontworpen en in een goede kwaliteit kunnen worden gebouwd, ook in minder prominent gelegen gebieden. Er wordt getoetst op de inpassing van zones voor laden, lossen en opslag. De gebouwen dienen op de openbare weg te zijn georiënteerd met de entree en/of verblijfsruimten of met ruimten die een positieve bijdrage leveren aan het straatbeeld. Dit kan bijvoorbeeld door te laten zien wat er in het gebouw gebeurt. Naamsaanduidingen dienen in samenhang met de architectuur van het gebouw te worden ontworpen. Toetsingscriteria De onderstaande toetsingscriteria gelden voor bouwplannen in deze bouwsteen. Niet elk criterium is per definitie van toepassing op elke bouwopgave. De beschreven aspecten en criteria staan niet op zichzelf. Ze worden altijd in relatie tot elkaar getoetst. Het ontwerp als geheel moet in dat opzicht consequent zijn op alle schaalniveaus. Voor delen van bouwstenen waar de dynamiekkaart aangeeft dat er sprake is van herstructurering of transformatie kunnen andere criteria gelden, wanneer de gemeentelijke visie op de ontwikkeling van dat gebied daarvoor aanleiding geeft. Architectuur algemeen • Stijl, allure, representatie, karakter, originaliteit en identiteit van het ontwerp dienen in overeenstemming te zijn met de omvang, functie en betekenis van het gebouw op zichzelf en de manier waarop het zich in zijn omgeving manifesteert. Bedrijfsgebouwen met een zogenaamd representatief front en daarachter een kwalitatief onvolwaardig gebouw worden niet geaccepteerd. • Elk type bedrijf kent een eigen esthetiek. Het utilitaire karakter van een bedrijf is geen excuus voor het ontbreken van goede vormgeving en zorgvuldige inpassing in de omgeving. • De keuzes voor harmonie of contrast (in relatie tot de omgeving en binnen de compositie van het gebouw zelf) dienen weloverwogen te zijn en vanuit het ontwerp begrijpelijk en overtuigend te zijn. Harmonie (met de omgeving) moet niet leiden tot zielloze imitatie; contrast moet niet slechts ter wille van het afwijken (van de omgeving) alleen worden ingezet. • De keuzes voor eenvoud of complexiteit dienen weloverwogen te zijn en vanuit het ontwerp begrijpelijk en overtuigend te zijn. Eenvoud mag niet leiden tot simplisme, complexiteit niet tot onbegrijpelijke ingewikkeldheid. • Het ontwerp maakt duidelijk in welk(e) opzicht(en) het bouwplan specifiek voor de locatie ontworpen is. • Er wordt consequentheid in concept en uitwerking verwacht ‘door de schaalniveaus heen’, met andere woorden: de gevelcompositie en de detaillering zijn in overeenstemming met het ontwerpconcept van het gebouw als geheel in zijn omgeving. Het bouwplan in relatie tot de omgeving • Bouwplannen worden getoetst op de wijze waarop ze zich in het stedenbouwkundig en/of landschappelijk patroon voegen. Hieronder vallen zowel het patroon van de bestaande situatie als dat van het oorspronkelijke stedenbouwkundig ontwerp waaraan recht gedaan moet worden, of een reeds geplande of een denkbare toekomstige situatie. • De omvang van bedrijfscomplexen en –gebouwen kan zo groot zijn dat de omgeving erdoor gedomineerd wordt. De wenselijkheid daarvan dient te worden aangetoond door middel van een stedenbouwkundig/landschappelijk ontwerp, dat ingaat op aspecten als openheid van het landschap, zichtlijnen, schaal en maat van gebouwen ten opzichte van de buitenruimte en ten opzichte van elkaar. Deze aspecten zijn onderwerp van toetsing. • De positie van het plan in de gevelwand of rooilijn is onderwerp van de toetsing. Het bestemmingsplan geeft de marges aan, de Commissie Beeldkwaliteit toetst de beeldkwaliteitsaspecten van de plaatsing van het gebouw in de gevelwand of rooilijn. • De ‘korrelgrootte’ van het gevelbeeld wordt getoetst in relatie tot de korrelgrootte van de functie(menging); getoetst wordt verder in hoeverre het ontwerp aansluiting vindt bij het ritme en de (verticale of horizontale) geleding van de gevelwand.
68
•
• •
• •
•
Schaal en maat van de bebouwing in de directe omgeving spelen een rol bij het ontwerp van het bouwplan en bij de maatverhoudingen in het ontwerp ten opzichte van die van de omliggende bebouwing (aansluiten of afwijken beide te motiveren). Veel bedrijvengebieden kennen sterke schaalcontrasten. In het ontwerp wordt hierop een gemotiveerde reactie verwacht. Bouwplannen dienen rekening te houden met de vormgeving van omliggende bebouwing (bouwstijl, type detaillering en geveldecoratie, reliëf), waarbij zowel aanpassing en contrast gemotiveerd moeten zijn. Bouwplannen worden getoetst op de wijze waarop het gebouw zich op de openbare ruimte richt, Het betreft hier de esthetische uitwerking van functionele aspecten, met name de ontsluiting van het gebouw in relatie tot de infrastructuur, bereikbaarheid, parkeren, laden en lossen, opslag en afvoer van afval. Tevens gaat het om de visuele relatie tussen binnen en buiten en de algemene uitstraling van de naar de openbare ruimte gerichte gevels. Materiaal- en kleurgebruik worden getoetst op de betekenis voor het ontwerp en de omgeving en de consequentheid, waarbij zowel de keuze voor aanpassen aan de omgeving en de keuze voor contrast beide uit het ontwerp van het geheel te verklaren moeten zijn. Precedentwerking: bij de toetsing wordt de mogelijkheid meegewogen dat een goedgekeurd bouwplan kan leiden tot latere identieke herhalingen. In sommige gevallen is dit wenselijk, bijvoorbeeld wanneer gelijkvormigheid en herhaling worden nagestreefd. In andere gevallen is herhaling niet wenselijk en kan het leiden tot vervlakking van een gevarieerde omgeving. In werkgebieden wordt gestreefd naar een samenhangende inrichting van de openbare ruimte. Toevoegingen als bewegwijzering en reclameborden mogen deze samenhang niet verstoren. De invloed van verlichting van terreinen en gebouwen op de omgeving is onderwerp van toetsing.
Het bouwplan op het perceel • De situering op de kavel is een belangrijk beeldkwaliteitsaspect. Het bestemmingsplan bepaalt de mogelijkheden in het algemeen, de Commissie Beeldkwaliteit toetst de manier waarop het ontwerp van die mogelijkheden gebruik maakt. • De verdeling van bouwmassa’s over een kavel is onderwerp van de toetsing. Daarbij spelen onder meer de volgende aspecten een rol: de rangorde of gelijkwaardigheid (hoofdgebouw met bijgebouwen of juist niet), ritme, een strakke verkaveling of juist meer willekeurige plaatsing van gebouwen ten opzichte van elkaar en ten opzichte van andere elementen van de kavel (beplantingen, water, ontsluiting). • Het bouwplan wordt getoetst op de positie van de entree, de oriëntatie van gebruiksruimten in en om het gebouw, het onderscheid tussen voorkant en achterkant, dan wel de ‘alzijdigheid’. • Het ontwerp van de erfscheidingen, al of niet in samenhang met gebouw(en), is onderwerp van toetsing. • De parkeeroplossing op eigen erf wordt getoetst op inpassing en vormgeving, evenals meer in het algemeen: de bereikbaarheid, de ontsluiting en de stallingmogelijkheden (ook voor fietsen). • De inrichting van het voorerf (verhouding verharding/groen) wordt getoetst in relatie tot het bouwplan en tot de omgeving. Verwacht wordt dat erf en gebouw in samenhang zijn ontworpen (harmonie of contrast). • De vormgeving en plaatsing van technische installaties, waterreservoirs, hekken, opslagruimte etc. wordt als onderdeel van het ontwerp beschouwd en getoetst. Het bouwplan op zichzelf • Het ontwerp voor het bouwplan moet te begrijpen zijn als een compositie met een zinvolle relatie tussen de functie(s), de constructie en het uiterlijk van het gebouw. Die relatie, dan wel het ontbreken daarvan, moet een consequent uitgewerkt onderdeel zijn van het ontwerpmotief. • Het ontwerp moet recht doen aan de functie die het gebouw heeft of krijgt (aan een openbaar gebouw bijvoorbeeld kunnen andere eisen worden gesteld dan aan een kantoor voor de verhuurmarkt). • De compositie van de bouwmassa’s (hoofd- en nevenmassa’s, dakvorm, nokrichting): van deze compositie wordt de opbouw in bouwmassa’s getoetst, bijvoorbeeld een rangorde in hoofdmassa en ondergeschikte onderdelen, of een verdeling in een onderbouw, middendeel en een dakvorm. • De compositie van de gevelindeling (reliëf, vlakken, openingen, onderlinge verhoudingen) dient overtuigend te zijn. • Vormgeving van de ondergeschikte elementen (dakkapellen, erkers, goten e.d.) en de afmetingen ervan worden getoetst in relatie tot de gehele compositie . • Materiaal- en kleurgebruik dienen het ontwerp van het bouwplan en de relatie ervan met de omgeving te ondersteunen; toepassing van materialen en kleuren met de bedoeling een ander
69
materiaal of typische materiaaltoepassing te imiteren wordt ontmoedigd. Ook aspecten als reflectie en lichtechtheid van kleuren en duurzaamheid van materialen en afwerkingen worden bij de toetsing betrokken. De detaillering • De kwaliteit en verfijning van de detaillering worden getoetst in relatie tot de betekenis van de locatie, de functie, en tot de architectuur van het bouwplan als geheel. • Kozijnindeling, –detaillering en aansluitingen bij de gevelconstructie (naden, voegen, omlijstingen, lateien en vensterbanken, deklatten en –lijsten) vormen een belangrijk onderdeel van de uitstraling van de gevel. • Detaillering van karakteristieke delen en esthetisch belangrijke elementen als dakkapellen, erkers, daklijsten, goten, aansluitingen aan andere delen van de constructie (naden, voegen, loodslabben, boeiborden etc.) en de maatvoering van deze onderdelen zijn onderwerp van toetsing. Hierbij wordt onder meer getoetst op de aspecten verfijning versus robuustheid in relatie tot de stijl van het ontwerp en de omgeving, maar ook op de duurzaamheid van de detaillering. • De detaillering dient in overeenstemming te zijn met de materiaal- en kleurkeuze in het bouwplan (bijvoorbeeld de breedte, diepte en kleur van voegen van metselwerk kan een sterke invloed hebben op de uitstraling van de gevel als geheel). • Naamborden, bedrijfslogo’s, reclame en andere toevoegingen moeten in samenhang met het gebouw en zijn omgeving zijn ontworpen, c.q. erop zijn afgestemd. Zij mogen het gevelontwerp of de omgeving niet domineren. Deel II D gaat verder in op criteria voor reclame en naamsaanduidingen.
70
G1
Gebouwen en complexen in het groen
Kenmerken Vanaf de zeventiende eeuw ontstonden rondom de toenmalige stad de eerste buitens. Later had de stad, mede door de vestiging van vele religieuze orden en congregaties, rond 1900 een functie als onderwijs- en verzorgingscentrum voor de omgeving. Haar natuurlijke schoonheid en de talrijke historische bezienswaardigheden maakten Nijmegen tevens tot populaire bestemming voor toeristen. Het culturele imago werd nog eens versterkt door de vestiging van de Rooms Katholieke Universiteit in 1923. Deze bouwsteen omvat in eerste instantie kloostertuinen, landgoederen en begraafplaatsen, zoals de (voormalige) landgoederen Duckenburg en Brakkesteyn, het Berchmanianum klooster, het klooster Sint Jozef (Hees) en Begraafplaats Altrade. In de landgoederen, de kloostertuinen en de begraafplaatsen ligt een stukje van de Nijmeegse cultuur vastgelegd. Ze leveren in hun diversiteit een unieke bijdrage aan het groen in de stad. De cultuurhistorische lading van deze plekken bezorgt naast ruimte en een groene karakteristiek extra waarde voor de stad en de directe omgeving. Het (meer) openbaar maken van deze plekken is van belang voor de belevingswaarde en identiteit van de stad. Onder het motto “behoud door ontwikkeling” zullen vernieuwende visies worden ontwikkeld over de omgang met het culturele erfgoed. Naast het culturele erfgoed omvat deze bouwsteen ook recentere complexen en bebouwing in het groen. Vaak heeft het groene raamwerk oorspronkelijk onderdeel uitgemaakt van een landgoed of kloostercomplex. De functies van deze complexen zijn meestal gerelateerd aan het onderwijs of de zorg, maar een woonfunctie komt steeds vaker voor. In het algemeen is er sprake van vrijstaande, vaak grootschalige, bebouwing in een grote hoeveelheid groen ingerichte buitenruimte. De bebouwing kan zowel hoogbouw als laagbouw zijn. Kenmerkend is dat er veelal sprake is van alzijdige oriëntatie van de gebouwen. De meeste grootschalige complexen zijn monofunctioneel. Met de druk op de ruimte in Nijmegen is het van belang de bestaande groene ruimten van de stad te behouden en te versterken. De combinatie van bebouwing en groen is een bijzondere karakteristiek in de stad met een specifieke verblijfskwaliteit. Wanneer er ook sprake is van een cultuurhistorische laag kan men spreken van een unieke plek. Ondanks dat het toevoegen van bebouwing in het groen om meerdere redenen aantrekkelijk is moet men ervoor waken deze (schaarse) plekken in de stad niet vol te bouwen. Als de hoeveelheid of de schaal van de bebouwing het groene karakter gaat domineren is de specifieke kwaliteit verloren gegaan en deze is niet makkelijk terug te halen. Aandachtspunten Het beeldkwaliteitsbeleid is erop gericht het groene karakter van de ruimte om en tussen gebouwen te behouden en waar mogelijk of nodig te versterken. Verder is een goede aansluiting van het gebouw op het maaiveld belangrijk. De mate van openheid en toegankelijkheid en de manier waarop die is vormgegeven zijn sterk afhankelijk van de functie van het gebouw. Ook daarvoor geldt een leidende rol van de groene context voor de uitwerking. Per geval moet worden bezien in hoeverre ensemblewerking van gebouwen en buitenruimten een rol speelt. Wanneer contrast als beeldmiddel wordt gekozen, moet dit goed gedoseerd zijn, zodat het gebouw niet de groene context of het bestaande ensemble domineert.
71
Toetsingscriteria De onderstaande toetsingscriteria gelden voor bouwplannen in deze bouwsteen. Niet elk criterium is per definitie van toepassing op elke bouwopgave. De beschreven aspecten en criteria staan niet op zichzelf. Ze worden altijd in relatie tot elkaar getoetst. Het ontwerp als geheel moet in dat opzicht consequent zijn op alle schaalniveaus. Voor delen van bouwstenen waar de dynamiekkaart aangeeft dat er sprake is van herstructurering of transformatie kunnen andere criteria gelden, wanneer de gemeentelijke visie op de ontwikkeling van dat gebied daarvoor aanleiding geeft. Architectuur algemeen • Stijl, allure, representatie, karakter, originaliteit en identiteit van het ontwerp dienen in overeenstemming te zijn met de omvang, functie en betekenis van het gebouw op zichzelf en de manier waarop het zich in een groene parkachtige omgeving manifesteert. • De keuzes voor harmonie of contrast (in relatie tot de omgeving en binnen de compositie van het gebouw zelf) dienen weloverwogen te zijn en vanuit het ontwerp begrijpelijk en overtuigend te zijn. Harmonie (met de omgeving) moet niet leiden tot zielloze imitatie van bestaande bouwvormen of een gebrek aan eigen karakter; contrast moet niet slechts ter wille van het afwijken (van de omgeving) alleen worden ingezet. • De keuzes voor eenvoud of complexiteit dienen weloverwogen te zijn en vanuit het ontwerp begrijpelijk en overtuigend te zijn. Eenvoud mag niet leiden tot simplisme, complexiteit niet tot onbegrijpelijke ingewikkeldheid. • Het ontwerp maakt duidelijk in welk(e) opzicht(en) het bouwplan specifiek voor Nijmegen ontworpen is. Nijmegen heeft een lange en goede traditie van het bouwen van grote complexen in het groen, aan die traditie wordt recht gedaan door architectuur van hoge kwaliteit. • Er wordt consequentheid in concept en uitwerking verwacht ‘door de schaalniveaus heen’, met andere woorden: de gevelcompositie en de detaillering zijn in overeenstemming met het ontwerpconcept van het gebouw als geheel in zijn omgeving. Het bouwplan in relatie tot de omgeving • Bouwplannen worden getoetst op de wijze waarop ze zich in het stedenbouwkundig patroon voegen. Hier gaat het om gebouwen die als objecten ingepast zijn in een groene omgeving, of in samenhang met die groene omgeving ontworpen zijn. Het gaat om grote terreinen waar het groen en niet de infrastructuur en bebouwing op de eerste plaats komt. • De positie van het plan in de gevelwand of rooilijn is onderwerp van de toetsing, wanneer sprake is van een onderdeel van een groter, bestaand complex. Het bestemmingsplan geeft de marges aan, de Commissie Beeldkwaliteit toetst de beeldkwalitetsaspecten van de plaatsing van het gebouw in de gevelwand of rooilijn. • De ‘korrelgrootte’ van het gevelbeeld wordt getoetst in relatie tot de korrelgrootte van de functie(menging); getoetst wordt verder in hoeverre het ontwerp aansluiting vindt bij het ritme en de (verticale of horizontale) geleding van de gevelwand. • Afstand, schaal en maat van de bebouwing en van landschappelijke elementen als boomgroepen, waterpartijen en reliëf in de omgeving spelen een rol bij het ontwerp van het bouwplan en bij de maatverhoudingen in het ontwerp ten opzichte van die van de omgeving (aansluiten of afwijken beide te motiveren). • Bouwplannen dienen rekening te houden met de vormgeving van omliggende bebouwing (bouwstijl, type detaillering en geveldecoratie, reliëf), voor zover deze een visuele relatie heeft met de locatie van het bouwplan, waarbij zowel aanpassing en contrast gemotiveerd moeten zijn. • Bouwplannen worden getoetst op de wijze waarop het gebouw zich op de openbare of private buitenruimte richt. Het betreft hier ten eerste de esthetische uitwerking van functionele aspecten, met name de ontsluiting van het gebouw in relatie tot de groene omgeving, de infrastructuur en de bereikbaarheid. De oplossingen voor parkeren, laden en lossen, opslag en afvoer van afval zijn eveneens onderdeel van de toetsing. Verder gaat het hierbij om de visuele relatie tussen binnen en buiten, alsook om de algemene uitstraling van de naar de openbare ruimte gerichte gevels. • Materiaal- en kleurgebruik worden getoetst op de betekenis voor het ontwerp en de groene omgeving en de consequentheid, waarbij zowel de keuze voor aanpassen aan de omgeving en de keuze voor contrast beide uit het ontwerp van het geheel te verklaren moeten zijn. • Precedentwerking: bij de toetsing wordt de mogelijkheid meegewogen dat een goedgekeurd bouwplan kan leiden tot latere identieke herhalingen. In sommige gevallen is dit wenselijk, bijvoorbeeld wanneer gelijkvormigheid en herhaling worden nagestreefd. In andere gevallen is herhaling niet wenselijk en kan het leiden tot vervlakking van een gevarieerde omgeving. Per
72
cluster van bebouwing zal gestreefd worden naar identieke toevoegingen, zoals dakkapellen, erkers en uitbouwen. Het bouwplan op het perceel • De situering op de kavel is vooral bij de groene bouwstenen een belangrijk beeldkwaliteitsaspect Het bestemmingsplan bepaalt de mogelijkheden in het algemeen, de Commissie Beeldkwaliteit toetst de manier waarop het ontwerp van die mogelijkheden gebruik maakt. • De verdeling van bouwmassa’s over een terrein is onderwerp van de toetsing. Daarbij spelen onder meer de volgende aspecten een rol: de rangorde of gelijkwaardigheid (hoofdgebouw met bijgebouwen of juist niet), ritme, een strakke verkaveling of juist meer willekeurige plaatsing van gebouwen ten opzichte van elkaar en ten opzichte van andere elementen van het terrein (beplantingen, water, ontsluiting). • Het bouwplan wordt getoetst op de positie van de entree, de oriëntatie van gebruiksruimten in en om het gebouw, het onderscheid tussen voorkant en achterkant, dan wel de ‘alzijdigheid’. Uitgangspunt is i eerste instantie alzijdigheid van het gebouw; achterkanten met mindere kwalitatief vormgegeven gevels gericht naar de openbare buitenruimte worden niet geaccepteerd. • Het ontwerp van de erfscheidingen, al of niet in samenhang met gebouw(en), is onderwerp van toetsing. Voorkeur gaat uit naar hagen; tuinmuren of hekken dienen op subtiele wijze in de groene omgeving te worden opgenomen. • De parkeeroplossing op eigen erf wordt getoetst op inpassing en vormgeving, evenals meer in het algemeen: de bereikbaarheid, de ontsluiting en de stallingmogelijkheden (ook voor fietsen). • De inrichting van het voorerf (verhouding verharding/groen) wordt getoetst in relatie tot het bouwplan en de groene context. Verwacht wordt dat erf en gebouw in samenhang zijn ontworpen (harmonie of contrast). Het bouwplan op zichzelf • Het ontwerp voor het bouwplan moet te begrijpen zijn als een compositie met een zinvolle relatie tussen de functie(s), de constructie en het uiterlijk van het gebouw. Die relatie, dan wel het ontbreken daarvan, moet een consequent uitgewerkt onderdeel zijn van het ontwerpmotief • Het ontwerp moet recht doen aan de functie die het gebouw heeft of krijgt (aan een openbaar gebouw bijvoorbeeld kunnen andere eisen worden gesteld dan aan een kantoor of een woongebouw). • De compositie van de bouwmassa’s (hoofd- en nevenmassa’s, dakvorm, nokrichting): van deze compositie wordt de opbouw in bouwmassa’s getoetst, bijvoorbeeld een rangorde in hoofdmassa en ondergeschikte onderdelen, of een verdeling in een onderbouw, middendeel en een dakvorm. • De compositie van de gevelindeling (reliëf, vlakken, openingen, onderlinge verhoudingen) dient overtuigend te zijn. • Vormgeving van de ondergeschikte elementen (dakkapellen, erkers, goten e.d.) en de afmetingen ervan worden getoetst in relatie tot de gehele compositie. • Materiaal- en kleurgebruik dienen het ontwerp van het bouwplan en de relatie ervan met de groene omgeving te ondersteunen; toepassing van materialen en kleuren met de bedoeling een ander materiaal of typische materiaaltoepassing te imiteren wordt ontmoedigd. Ook aspecten als reflectie en lichtechtheid van kleuren en duurzaamheid van materialen en afwerkingen worden bij de toetsing betrokken. De detaillering • De kwaliteit en verfijning van de detaillering worden getoetst in relatie tot de betekenis van de locatie, de functie, en tot de architectuur van het bouwplan als geheel. • Kozijnindeling, –detaillering en aansluitingen op de gevelconstructie (naden, voegen, omlijstingen, lateien en vensterbanken, deklatten en –lijsten) vormen een belangrijk onderdeel van de uitstraling van de gevel. • Detaillering van karakteristieke delen en esthetisch belangrijke elementen als dakkapellen, erkers, daklijsten, goten, aansluitingen op andere delen van de constructie (naden, voegen, loodslabben, boeiborden etc.) en de maatvoering van deze onderdelen zijn onderwerp van toetsing. Hierbij wordt onder meer getoetst op de aspecten verfijning versus robuustheid in relatie tot de stijl van het ontwerp en de omgeving, maar ook op de duurzaamheid van de detaillering. • De detaillering dient in overeenstemming te zijn met de materiaal- en kleurkeuze in het bouwplan (bijvoorbeeld de breedte, diepte en kleur van voegen van metselwerk kan een sterke invloed hebben op de uitstraling van de gevel als geheel).
73
•
Naamborden, bedrijfslogo’s, reclame en andere toevoegingen moeten in samenhang met het gebouw en zijn omgeving zijn ontworpen, c.q. erop zijn afgestemd. Zij mogen het gevelontwerp of de omgeving niet domineren. Los van het gebouw geplaatste naam- of reclameborden zijn in beginsel niet toegestaan. Deel II D gaat verder in op criteria voor reclame en naamsaanduidingen.
74
G2
Sport- en recreatieterrein
Kenmerken Na de Tweede Wereldoorlog ontstonden op gemeentelijk initiatief sportcomplexen. In diezelfde tijd werden er door de gemeente complexmatige volkstuinen aangelegd, vaak aan de rand van de toenmalige stad. Van oudsher komen sport- en recreatieterreinen voor aan de randen van kernen. Later zijn oudere terreinen vaak ingesloten geraakt in de bebouwde kom. Zowel de sport- als volkstuincomplexen zijn monofunctioneel. De situering is in samenhang met woonwijken en/of park, in een restgebied met geluidshinder van snelwegen of bedrijven, of aan de huidige of vroegere stadsrand. De bebouwing van deze gebieden heeft een recreatieve bestemming en staat meestal vrij op het maaiveld. De gebouwen zijn daardoor in het algemeen rondom zichtbaar. De sportcomplexen bestaan uit sportvelden met bijbehorende functionele bebouwing als sporthallen, kantines, tribunes en kleedruimten. De inrichting is utilitair en eenvoudig, de verkaveling rechthoekig met doorgaans een aantal velden die ontsloten zijn door een centrale as of via de wegen aan de (lange) kanten van het complex. Meestal worden sportvelden omgeven door een groene afscheiding in de vorm van sloten, struiken en bomen. Het beheer van de complexen is in handen van verenigingen. De volkstuinen hebben veel opgaand groen, de interne, rechthoekige verkaveling is met heggen geaccentueerd. De plattegrond bestaat doorgaans uit evenwijdige en haaks op elkaar staande paden. Soms is een min of meer centraal assenkruis in de plattegrond aanwezig, met in het midden een verenigingsgebouw. De basiskavel is de tuin. De bebouwing is eenvoudig: opgetrokken uit hout. Er staat in principe één gebouw per kavel. Ook zijn volkstuinen aangelegd als onderdeel van parken en als onderdeel van wijkgroenstructuren. Na 1970 kregen de meeste complexen een verblijfskarakter en raakte de functie als nutstuin op de achtergrond. De openbaarheid is bij tuincomplexen en sportvelden gereglementeerd; de openbare ruimte is overdag algemeen toegankelijk. De eigenlijke kavels zijn voor de leden toegankelijk. Het beheer van de volkstuinen is in handen van verenigingen. Aandachtspunten Omdat de nadruk bij sport- en recreatieterreinen op functionaliteit ligt, kan de rol van de Commissie Beeldkwaliteit in veel gevallen beperkt blijven. In ruimtelijke zin gaat het vooral om de randen die zichtbaar zijn vanuit de openbare ruimte. Toch zal in voorkomende gevallen de nodige aandacht aan de beeldkwaliteit moeten worden besteed. Sport- en recreatiegebieden worden vaak als groengebieden beschouwd, terwijl inrichting en gebruik zich gemakkelijk kunnen ontwikkelen in een richting die het groene karakter aantast. Aantasting van het groene karakter, zoals door grote parkeerterreinen, hoge hekken, lichtmasten, reclameborden, kunstgrasvelden en tribunes, moet voorkomen worden door de benodigde voorzieningen zorgvuldig in het gebied in te passen. Ook in volkstuincomplexen kan de bebouwing ongewenst gaan domineren. Openheid en doorzicht zijn belangrijke kwaliteiten van groengebieden. Vervolgens worden te bouwen objecten natuurlijk ook op hun eigen architectonische merites beoordeeld. Dat wil zeggen de compositie van bouwvolumes en aanzichten in relatie tot de omgeving. Schaal, maat, en maatverhoudingen, reliëf, verhouding open/ gesloten, detaillering, kleuren materiaalgebruik spelen daarbij een rol.
75
Toetsingscriteria De onderstaande toetsingscriteria gelden voor bouwplannen in deze bouwsteen. Niet elk criterium is per definitie van toepassing op elke bouwopgave. De beschreven aspecten en criteria staan niet op zichzelf. Ze worden altijd in relatie tot elkaar getoetst. Het ontwerp als geheel moet in dat opzicht consequent zijn op alle schaalniveaus. Voor delen van bouwstenen waar de dynamiekkaart aangeeft dat er sprake is van herstructurering of transformatie kunnen andere criteria gelden, wanneer de gemeentelijke visie op de ontwikkeling van dat gebied daarvoor aanleiding geeft. Architectuur algemeen • Stijl, allure, representatie, karakter, originaliteit en identiteit van het ontwerp dienen in overeenstemming te zijn met de omvang, functie en betekenis van het gebouw en het bijbehorende sportterrein op zichzelf en de manier waarop het zich in zijn omgeving manifesteert. • De keuzes voor harmonie of contrast (in relatie tot de omgeving en binnen de compositie van het gebouw zelf) dienen weloverwogen te zijn en vanuit het ontwerp begrijpelijk en overtuigend te zijn. Harmonie (met de omgeving) moet niet leiden tot zielloze imitatie; contrast moet niet slechts ter wille van het afwijken (van de omgeving) alleen worden ingezet. • De keuzes voor eenvoud of complexiteit dienen weloverwogen te zijn en vanuit het ontwerp begrijpelijk en overtuigend te zijn. Eenvoud mag niet leiden tot simplisme, complexiteit niet tot onbegrijpelijke ingewikkeldheid. Een grote mate van zichtbaarheid door de situering geeft deze keuze extra belang. • Het ontwerp maakt duidelijk in welk(e) opzicht(en) het bouwplan specifiek voor Nijmegen ontworpen is. • Er wordt consequentheid in concept en uitwerking verwacht ‘door de schaalniveaus heen’, met andere woorden: de gevelcompositie en de detaillering zijn in overeenstemming met het ontwerpconcept van het gebouw als geheel in zijn omgeving. Het bouwplan in relatie tot de omgeving • Bouwplannen worden getoetst op de wijze waarop ze zich in het stedenbouwkundig patroon voegen. De structuur van sportcomplexen wordt bepaald door een grofmazige infrastructuur, grote complexen van velden, al of niet met omheining. De bebouwing speelt daarin een ondergeschikte rol, maar is vaak wel zeer goed zichtbaar en fungeert als herkenningspunt. • Schaal en maat van de bebouwing in de directe omgeving kunnen een rol spelen bij het ontwerp van het bouwplan en bij de maatverhoudingen in het ontwerp ten opzichte van die van de omliggende bebouwing (aansluiten of afwijken beide te motiveren). • Bouwplannen dienen rekening te houden met de vormgeving van omliggende bebouwing (bouwstijl, type detaillering en geveldecoratie, reliëf) indien deze een visuele relatie heeft met de locatie van het bouwplan, waarbij zowel aanpassing en contrast gemotiveerd moeten zijn. • Bouwplannen worden getoetst op de wijze waarop het gebouw zich op de openbare en private buitenruimte richt. Het betreft hier de esthetische uitwerking van functionele aspecten, met name de ontsluiting van het gebouw in relatie tot de infrastructuur, bereikbaarheid, parkeren, laden en lossen, opslag en afvoer van afval. Tevens gaat het om de visuele relatie tussen binnen en buiten, alsook om de algemene uitstraling van de naar de openbare ruimte gerichte gevels. • Materiaal- en kleurgebruik worden getoetst op de betekenis voor het ontwerp en de omgeving en de consequentheid, waarbij zowel de keuze voor aanpassen aan de omgeving, als de keuze voor contrast beide uit het ontwerp van het geheel te verklaren moeten zijn. • Precedentwerking: bij de toetsing wordt de mogelijkheid meegewogen dat een goedgekeurd bouwplan kan leiden tot latere identieke herhalingen. In sommige gevallen is dit wenselijk, bijvoorbeeld wanneer gelijkvormigheid en herhaling worden nagestreefd. In andere gevallen is herhaling niet wenselijk en kan het leiden tot vervlakking van een gevarieerde omgeving. Het bouwplan op het perceel • De situering op het terrein is een belangrijk beeldkwaliteitsaspect. Het bestemmingsplan bepaalt de mogelijkheden in het algemeen, de Commissie Beeldkwaliteit toetst de manier waarop het ontwerp van die mogelijkheden gebruik maakt. • De verdeling van bouwmassa’s over een terrein is onderwerp van de toetsing. Daarbij spelen onder meer de volgende aspecten een rol: de rangorde of gelijkwaardigheid (hoofdgebouw met bijgebouwen of juist niet), ritme, een strakke opzet of juist meer willekeurige plaatsing van gebouwen ten opzichte van elkaar en ten opzichte van andere elementen van de kavel (beplantingen, water, ontsluiting).
76
•
• • •
Het bouwplan wordt getoetst op de positie van de entree, de oriëntatie van gebruiksruimten in en om het gebouw, het onderscheid tussen voorkant en achterkant of de ‘alzijdigheid’. Gebouwen staan vaak aan de rand van een complex, waarbij ze zowel naar de openbare weg als naar de terreinen gericht dienen te zijn. Het ontwerp van de erfscheidingen en de verlichting van terreinen, al of niet in samenhang met gebouw(en), is onderwerp van toetsing. De parkeeroplossing op eigen erf wordt getoetst op inpassing en vormgeving, evenals meer in het algemeen: de bereikbaarheid, de ontsluiting en de stallingmogelijkheden (ook voor fietsen). De inrichting van het terrein (verhouding verharding/groen) wordt getoetst in relatie tot het bouwplan. Verwacht wordt dat erf en gebouw in samenhang zijn ontworpen (harmonie of contrast).
Het bouwplan op zichzelf • Het ontwerp voor het bouwplan moet te begrijpen zijn als een compositie met een zinvolle relatie tussen de functie(s), de constructie en het uiterlijk van het gebouw. Die relatie, dan wel het ontbreken daarvan, moet een consequent uitgewerkt onderdeel zijn van het ontwerpmotief. • Het ontwerp moet recht doen aan de functie die het gebouw heeft of krijgt (aan een openbaar gebouw bijvoorbeeld kunnen andere eisen worden gesteld dan aan een kantoor of een woongebouw) • De compositie van de bouwmassa’s (hoofd- en nevenmassa’s, dakvorm, nokrichting): van deze compositie wordt de opbouw in bouwmassa’s getoetst, bijvoorbeeld een rangorde in hoofdmassa en ondergeschikte onderdelen, of een verdeling in een onderbouw, middendeel en een dakvorm. • De compositie van de gevelindeling (reliëf, vlakken, openingen, onderlinge verhoudingen) dient overtuigend te zijn. • Vormgeving van de ondergeschikte elementen (dakkapellen, erkers, goten e.d.) en de afmetingen ervan worden getoetst in relatie tot de gehele compositie. • Materiaal- en kleurgebruik dienen het ontwerp van het bouwplan en de relatie ervan met de omgeving te ondersteunen; toepassing van materialen en kleuren met de bedoeling een ander materiaal of typische materiaaltoepassing te imiteren wordt ontmoedigd. Ook aspecten als reflectie en lichtechtheid van kleuren en duurzaamheid van materialen en afwerkingen worden bij de toetsing betrokken. De detaillering • De kwaliteit en verfijning van de detaillering worden getoetst in relatie tot de betekenis van de locatie, de functie, en tot de architectuur van het bouwplan als geheel. • Kozijnindeling, –detaillering en aansluitingen op de gevelconstructie (naden, voegen, omlijstingen, lateien en vensterbanken, deklatten en –lijsten) vormen een belangrijk onderdeel van de uitstraling van de gevel. • Detaillering van karakteristieke delen en esthetisch belangrijke elementen als dakkapellen, erkers, daklijsten, goten, aansluitingen op andere delen van de constructie (naden, voegen, loodslabben, boeiborden etc.) en de maatvoering van deze onderdelen zijn onderwerp van toetsing Hierbij wordt onder meer getoetst op de aspecten verfijning versus robuustheid in relatie tot de stijl van het ontwerp en de omgeving, maar ook op de duurzaamheid van de detaillering. • De detaillering dient in overeenstemming te zijn met de materiaal- en kleurkeuze in het bouwplan (bijvoorbeeld de breedte, diepte en kleur van voegen van metselwerk kan een sterke invloed hebben op de uitstraling van de gevel als geheel). • Naamborden, bedrijfslogo’s, reclame en andere toevoegingen moeten in samenhang met het gebouw en zijn omgeving zijn ontworpen, c.q. erop zijn afgestemd. Zij mogen het gevelontwerp of de omgeving niet domineren. Voor sportvelden wordt een specifiek plan voor naamsvermeldingen en reclame aanbevolen. Deel II D gaat verder in op criteria voor reclame en naamsaanduidingen.
77
G3
Groen- en buitengebieden
Kenmerken Nijmegen heeft, afgezien van het ontwikkelingsgebied Waalsprong, niet veel gebieden die in de categorie groen- / buitengebied vallen. Buiten de bebouwde kom liggen enkele sporadisch bebouwde groengebieden. Deze herbergen in de eerste plaats agrarische (rest)gebieden met van oorsprong agrarische bebouwing en al dan niet bebouwde historische structuren als dijken, vaarten en sloten. Daarnaast zijn er groene restgebieden (‘afstandsgroen’) en natuurgebieden. Zowel de agrarische gebieden als de natuurgebieden liggen merendeels aan de buitenkant van de stad. Het afstandsgroen komt langs de grote wegen en spoorlijnen de stadsrand in. De openbaarheid is wisselend: de groengebieden zijn openbaar toegankelijk, natuurgebieden kunnen beperkt toegankelijk zijn. Het agrarische gebied is alleen op de openbare weg toegankelijk. Het ontbreken van bebouwing in stedelijke dichtheid maakt openheid tot een belangrijke karakteristiek van groengebieden. Vaak is er ook sprake van een zekere coulissewerking met doorzichten naar het buitengebied of juist naar de stad. Aandachtspunten Het is van belang om openheid of coulissewerking niet door bebouwing te verstoren. Er dient te worden gelet op zichtlijnen. Bebouwing moet geen aaneengesloten front vormen maar gebouwen dienen als vrijstaande objecten in de buitenruimte te worden vormgegeven. Uiteraard zijn de bepalingen in het bestemmingsplan hierbij maatgevend. Gebouwen zijn vaak vanuit verschillende kanten te zien, zodat ze geen uitgesproken achterzijde hebben: er is geen zijde waarvan de uitstraling minder belangrijk is dan andere. Ook bijgebouwen, erfafscheidingen en parkeeroplossingen mogen geen afbreuk doen aan de openheid of andere kwaliteiten van het groene landschap. Toetsingscriteria De onderstaande toetsingscriteria gelden voor bouwplannen in deze bouwsteen. Niet elk criterium is per definitie van toepassing op elke bouwopgave. De beschreven aspecten en criteria staan niet op zichzelf. Ze worden altijd in relatie tot elkaar getoetst. Het ontwerp als geheel moet in dat opzicht consequent zijn op alle schaalniveaus. Voor delen van bouwstenen waar de dynamiekkaart aangeeft dat er sprake is van herstructurering of transformatie kunnen andere criteria gelden, wanneer de gemeentelijke visie op de ontwikkeling van dat gebied daarvoor aanleiding geeft. Architectuur algemeen • Stijl, allure, representatie, karakter, originaliteit en identiteit van het ontwerp dienen in overeenstemming te zijn met de omvang, functie en betekenis van het gebouw op zichzelf en de manier waarop het zich in zijn omgeving manifesteert. • De keuzes voor harmonie of contrast (in relatie tot de omgeving en binnen de compositie van het gebouw zelf) dienen weloverwogen te zijn en vanuit het ontwerp begrijpelijk en overtuigend te zijn. Harmonie (met de omgeving) moet niet leiden tot zielloze imitatie; contrast moet niet slechts ter wille van het afwijken (van de omgeving) alleen worden ingezet. Het open groene buitengebied vraagt niet om gebouwen die door overdreven contrasten de aandacht opeisen.
78
• • •
De keuzes voor eenvoud of complexiteit dienen weloverwogen te zijn en vanuit het ontwerp begrijpelijk en overtuigend te zijn. Eenvoud mag niet leiden tot simplisme, complexiteit niet tot onbegrijpelijke ingewikkeldheid. Het ontwerp maakt duidelijk in welk(e) opzicht(en) het bouwplan specifiek voor zijn omgeving ontworpen is. Er wordt consequentheid in concept en uitwerking verwacht ‘door de schaalniveaus heen’, met andere woorden: de gevelcompositie en de detaillering zijn in overeenstemming met het ontwerpconcept van het gebouw als geheel in zijn omgeving.
Het bouwplan in relatie tot de omgeving • Bouwplannen worden getoetst op de wijze waarop ze zich in het landschappelijke patroon voegen. Dit patroon bestaat uit agrarische grootschalige verkavelingen, met ruime doorzichten, waarbij beplantingen voor een zeker coulissenwerking zorgen. Bebouwing speelt in het beeld een ondergeschikte rol. • De positie van het plan op een kavel en ten opzichte van de openbare weg is onderwerp van de toetsing. Het bestemmingsplan geeft de marges aan, de Commissie Beeldkwaliteit toetst de beeldkwaliteitsaspecten van de plaatsing van het gebouw. • Schaal en maat van de bebouwing spelen een rol bij de toetsing van het bouwplan, in relatie tot het omliggende terrein en eventuele bebouwing in de nabijheid (aansluiten of afwijken beide te motiveren). • Bouwplannen dienen rekening te houden met de vormgeving van omliggende bebouwing (bouwstijl, type detaillering en geveldecoratie, reliëf), waarbij zowel aanpassing en contrast gemotiveerd moeten zijn. • Bouwplannen worden getoetst op de wijze waarop het gebouw zich op de openbare ruimte richt. Het betreft hier de esthetische uitwerking van functionele aspecten, met name de ontsluiting van het gebouw in relatie tot de infrastructuur, parkeren, laden en lossen, opslag en afvoer van afval. Tevens gaat het om de visuele relatie tussen binnen en buiten, alsook om de algemene uitstraling van de naar de openbare ruimte gerichte gevels. • Materiaal- en kleurgebruik worden getoetst op de betekenis voor het ontwerp en de omgeving en de consequentheid, waarbij zowel de keuze voor aanpassen aan de omgeving en de keuze voor contrast beide uit het ontwerp van het geheel te verklaren moeten zijn. • Precedentwerking: bij de toetsing wordt de mogelijkheid meegewogen dat een goedgekeurd bouwplan kan leiden tot latere identieke herhalingen. In sommige gevallen is dit wenselijk, bijvoorbeeld wanneer gelijkvormigheid en herhaling worden nagestreefd. In andere gevallen is herhaling niet wenselijk en kan het leiden tot vervlakking van een gevarieerde omgeving. In groenen buitengebieden wordt gestreefd naar identieke toevoegingen en gevelwijzigingen per cluster of eenheid van gebouwen. Het bouwplan op het perceel • De situering op de kavel is een belangrijk beeldkwaliteitsaspect Het bestemmingsplan bepaalt de mogelijkheden in het algemeen, de Commissie Beeldkwaliteit toetst de manier waarop het ontwerp van die mogelijkheden gebruik maakt. • De verdeling van bouwmassa’s over een kavel is onderwerp van de toetsing. Daarbij spelen onder meer de volgende aspecten een rol: de rangorde of gelijkwaardigheid (hoofdgebouw met bijgebouwen of juist niet), ritme, een strakke verkaveling of juist meer willekeurige plaatsing van gebouwen ten opzichte van elkaar en ten opzichte van andere elementen van de kavel (beplantingen, water, ontsluiting). • Het bouwplan wordt getoetst op de positie van de entree, de oriëntatie van gebruiksruimten in en om het gebouw, het onderscheid tussen voorkant en achterkant, dan wel de ‘alzijdigheid’. • Het ontwerp van de erfscheidingen, al of niet in samenhang met gebouw(en), is onderwerp van toetsing. • De parkeeroplossing op eigen erf wordt getoetst op inpassing en vormgeving, evenals meer in het algemeen: de bereikbaarheid, de ontsluiting en de stallingmogelijkheden (ook voor fietsen). • De inrichting van het voorerf (verhouding verharding/groen) wordt getoetst in relatie tot het bouwplan. Verwacht wordt dat erf en gebouw in samenhang zijn ontworpen (harmonie of contrast).
79
Het bouwplan op zichzelf • Het ontwerp voor het bouwplan moet te begrijpen zijn als een compositie met een zinvolle relatie tussen de functie(s), de constructie en het uiterlijk van het gebouw. Die relatie, dan wel het ontbreken daarvan, moet een consequent uitgewerkt onderdeel zijn van het ontwerpmotief. • Het ontwerp moet recht doen aan de functie die het gebouw heeft of krijgt (aan een openbaar gebouw bijvoorbeeld kunnen andere eisen worden gesteld dan aan een kantoor of een woongebouw). • De compositie van de bouwmassa’s (hoofd- en nevenmassa’s, dakvorm, nokrichting): van deze compositie wordt de opbouw in bouwmassa’s getoetst, bijvoorbeeld een rangorde in hoofdmassa en ondergeschikte onderdelen, of een verdeling in een onderbouw, middendeel en een dakvorm. • De compositie van de gevelindeling (reliëf, vlakken, openingen, onderlinge verhoudingen) dient overtuigend te zijn. • Vormgeving van de ondergeschikte elementen (dakkapellen, erkers, goten e.d.) en de afmetingen ervan worden getoetst in relatie tot de gehele compositie. • Materiaal- en kleurgebruik dienen het ontwerp van het bouwplan en de relatie ervan met de omgeving te ondersteunen; toepassing van materialen en kleuren met de bedoeling een ander materiaal of typische materiaaltoepassing te imiteren wordt ontmoedigd. Ook aspecten als reflectie en lichtechtheid van kleuren en duurzaamheid van materialen en afwerkingen worden bij de toetsing betrokken. De detaillering • De kwaliteit en verfijning van de detaillering worden getoetst in relatie tot de betekenis van de locatie, de functie, en tot de architectuur van het bouwplan als geheel. • Kozijnindeling, –detaillering en aansluitingen op de gevelconstructie (naden, voegen, omlijstingen, lateien en vensterbanken, deklatten en –lijsten) vormen een belangrijk onderdeel van de uitstraling van de gevel. • Detaillering van karakteristieke delen en esthetisch belangrijke elementen als dakkapellen, erkers, daklijsten, goten, aansluitingen op andere delen van de constructie (naden, voegen, loodslabben, boeiborden etc.) en de maatvoering van deze onderdelen zijn onderwerp van toetsing. Hierbij wordt onder meer getoetst op de aspecten verfijning versus robuustheid in relatie tot de stijl van het ontwerp en de omgeving, maar ook op de duurzaamheid van de detaillering. • De detaillering dient in overeenstemming te zijn met de materiaal- en kleurkeuze in het bouwplan (bijvoorbeeld de breedte, diepte en kleur van voegen van metselwerk kan een sterke invloed hebben op de uitstraling van de gevel als geheel). • Naamborden, bedrijfslogo’s, reclame en andere toevoegingen moeten in samenhang met het gebouw en zijn omgeving zijn ontworpen, c.q. erop zijn afgestemd. Zij mogen het gevelontwerp en vooral de groene omgeving niet domineren. Deel II D gaat verder in op criteria voor reclame en naamsaanduidingen.
80
G4
Stadsparken
Kenmerken Stadsparken zijn van groot belang voor Nijmegen. Of het nu het Kronenburgerpark betreft of het Goffertpark, een park werkt als een groene long in het stedelijk gebied. De stadsparken zijn nadrukkelijk onderdeel van het stedelijk gebied, in tegenstelling tot de groene buitengebieden. De gebruiksfuncties van de stadsparken leggen een zekere druk op de open groene ruimte. Vele vormen van gebruik vragen om gebouwen: horecagelegenheden, sportvoorzieningen, een muziekpaviljoen. Bovendien worden vaak parkeerplaatsen noodzakelijk geacht omwille van de bereikbaarheid. Parken worden ruimtelijk gedefinieerd door parkranden en door bebouwing eromheen. Verkeerswegen kunnen randen vormen, maar ook hinderlijke barrières. De kwaliteit van de randen is van groot belang voor de herkenbaarheid en de beleving van het park vanuit aangrenzende stedelijke gebieden. Er zijn verschillende typen stadsparken te herkennen, onder andere door de periode waarin ze tot stand kwamen en de stijl van het ontwerp. Zo is bijvoorbeeld het Goffertpark te karakteriseren als een volkspark naar Duits voorbeeld, terwijl het Kronenburgerpark in Engelse landschapsstijl is aangelegd. Deze en andere parken en hun stijlen zijn beschreven in ‘Nijmegen rijk aan groen’ (zie literatuurlijst). De Nijmeegse parken worden gekenmerkt door het landschappelijke reliëf. Hoogteverschillen geven in het grotendeels vlakke Nederland al snel een bijzonder aspect aan een park, met interessante uitzichtpunten. Ook zijn parken vaak dragers van cultuurhistorische betekenissen. Daarvan is natuurlijk het Valkhof het voorbeeld bij uitstek. Aandachtspunten Het spreekt vanzelf dat bebouwing in een stadspark ondergeschikt moet blijven aan het grotere geheel van het park. Bebouwing in het park moet bestaan uit zelfstandige objecten, paviljoenachtig van opzet zijn en inspelen op de landschappelijke kwaliteiten van het park. Te grote of geschakelde gebouwen kunnen de eenheid van het park schaden. Het primaat van het parkontwerp blijft bij de landschapsarchitectuur. De gebouwen verzorgen daarin een ondersteunende functie. Parkeerruimte mag het aanzien en het gebruik van het park niet schaden. Bij plantoetsing voor gebouwde functies zoals horecagelegenheden en bij sportfuncties in een stadspark wordt niet alleen aan de architectuur aandacht besteed, maar ook nadrukkelijk aan parkeren, erfafscheidingen en reclame- of naamborden. Voor deze onderdelen is een uiterst terughoudend ontwerp vereist. De randen van een park helpen vaak het park ruimtelijk te definiëren. Dat betekent dat bebouwing in of aan de rand van een stadspark op dat aspect wordt beoordeeld. Toetsingscriteria De onderstaande toetsingscriteria gelden voor bouwplannen in deze bouwsteen. Niet elk criterium is per definitie van toepassing op elke bouwopgave. De beschreven aspecten en criteria staan niet op zichzelf. Ze worden altijd in relatie tot elkaar getoetst. Het ontwerp als geheel moet in dat opzicht consequent zijn op alle schaalniveaus. Voor delen van bouwstenen waar de dynamiekkaart aangeeft dat er sprake is van herstructurering of transformatie kunnen andere criteria gelden, wanneer de gemeentelijke visie op de ontwikkeling van dat gebied daarvoor aanleiding geeft.
81
Architectuur algemeen • Stijl, allure, representatie, karakter, originaliteit en identiteit van het ontwerp dienen in overeenstemming te zijn met de omvang, functie en betekenis van het gebouw op zichzelf en de manier waarop het zich in de groene omgeving manifesteert. • Gebouwen zijn in stadsparken ondergeschikt aan de groene omgeving. • De keuzes voor harmonie of contrast (in relatie tot de omgeving en binnen de compositie van het gebouw zelf) dienen weloverwogen te zijn en vanuit het ontwerp begrijpelijk en overtuigend te zijn. Harmonie (met de omgeving) moet niet leiden tot zielloze imitatie; contrast moet niet slechts ter wille van het afwijken (van de omgeving) alleen worden ingezet. Stadsparken vragen niet om gebouwen die door overdreven contrasten de aandacht opeisen. • De keuzes voor eenvoud of complexiteit dienen weloverwogen te zijn en vanuit het ontwerp begrijpelijk en overtuigend te zijn. Eenvoud mag niet leiden tot simplisme, complexiteit niet tot onbegrijpelijke ingewikkeldheid. • Het ontwerp maakt duidelijk in welk(e) opzicht(en) het bouwplan specifiek voor zijn omgeving ontworpen is. • Er wordt consequentheid in concept en uitwerking verwacht ‘door de schaalniveaus heen’, met andere woorden: de gevelcompositie en de detaillering zijn in overeenstemming met het ontwerpconcept van het gebouw als geheel in zijn omgeving. Het bouwplan in relatie tot de omgeving • Bouwplannen worden getoetst op de wijze waarop ze zich in het park voegen. Hoewel de stadsparken zeer verschillende patronen kennen, manifesteert de bebouwing zich steeds in de vorm van losse objecten, voornamelijk gesitueerd aan de routes door het park. • Schaal en maat van de bebouwing spelen een rol bij de toetsing van het bouwplan, in relatie tot het omliggende park en eventuele bebouwing in de nabijheid (aansluiten of afwijken beide te motiveren). • Bouwplannen dienen rekening te houden met de vormgeving van omliggende bebouwing (bouwstijl, type detaillering en geveldecoratie, reliëf), waarbij zowel aanpassing als contrast gemotiveerd moeten zijn. • Bouwplannen worden getoetst op de wijze waarop het gebouw zich op de openbare ruimte richt, Het betreft hier de esthetische uitwerking van functionele aspecten, met name de ontsluiting van het gebouw in relatie tot de infrastructuur, bereikbaarheid, parkeren, laden en lossen, opslag en afvoer van afval. Tevens gaat het om de visuele relatie tussen binnen en buiten, alsook om de algemene uitstraling van de naar de openbare ruimte gerichte gevels. • Materiaal- en kleurgebruik worden getoetst op de betekenis voor het ontwerp en de groene omgeving en de consequentheid, waarbij zowel de keuze voor aanpassen aan de omgeving en de keuze voor contrast beide uit het ontwerp van het geheel te verklaren moeten zijn. • Precedentwerking: bij de toetsing wordt de mogelijkheid meegewogen dat een goedgekeurd bouwplan kan leiden tot latere identieke herhalingen. In sommige gevallen is dit wenselijk, bijvoorbeeld wanneer gelijkvormigheid en herhaling worden nagestreefd. In andere gevallen is herhaling niet wenselijk en kan het leiden tot vervlakking van een gevarieerde omgeving. In stadsparken wordt gestreefd naar identieke toevoegingen en gevelwijzigingen per cluster of eenheid van gebouwen. Het bouwplan op het perceel • De situering op de kavel is een belangrijk beeldkwaliteitsaspect. Het bestemmingsplan bepaalt de mogelijkheden in het algemeen, de Commissie Beeldkwaliteit toetst de manier waarop het ontwerp van die mogelijkheden gebruik maakt. • De verdeling van bouwmassa’s over een park of deel van een park is onderwerp van de toetsing. Daarbij spelen onder meer de volgende aspecten een rol: de rangorde of gelijkwaardigheid (hoofdgebouw met bijgebouwen of juist niet), ritme, een strakke verkaveling of juist meer willekeurige plaatsing van gebouwen ten opzichte van elkaar en ten opzichte van andere elementen van de kavel (beplantingen, water, ontsluiting). • Het bouwplan wordt getoetst op positie van de entree, de oriëntatie van gebruiksruimten in en om het gebouw, het onderscheid tussen voorkant en achterkant of de ‘alzijdigheid’. In het algemeen zijn gebouwen in parken alzijdig zichtbaar en worden achterkanten in de betekenis van gevels met lagere kwaliteit niet geaccepteerd. • Uitgangspunt is dat gebouwen in parken geen erfscheidingen hebben. Wanneer erfscheidingen niettemin noodzakelijk zijn, is het ontwerp ervan onderwerp van toetsing.
82
• •
De parkeeroplossing op eigen erf wordt getoetst op inpassing en vormgeving, evenals meer in het algemeen: de bereikbaarheid, de ontsluiting en de stallingmogelijkheden (ook voor fietsen). De inrichting van het voorerf (verhouding verharding/groen) wordt getoetst in relatie tot het bouwplan. Verwacht wordt dat erf en gebouw in samenhang zijn ontworpen (harmonie of contrast).
Het bouwplan op zichzelf • Het ontwerp voor het bouwplan moet te begrijpen zijn als een compositie met een zinvolle relatie tussen de functie(s), de constructie en het uiterlijk van het gebouw. Die relatie, dan wel het ontbreken daarvan, moet een consequent uitgewerkt onderdeel zijn van het ontwerpmotief. • Het ontwerp moet recht doen aan de functie die het gebouw heeft of krijgt (aan een openbaar toegankelijk paviljoen bijvoorbeeld kunnen andere eisen worden gesteld dan aan een nutsvoorziening). • De compositie van de bouwmassa’s (hoofd- en nevenmassa’s, dakvorm, nokrichting): van deze compositie wordt de opbouw in bouwmassa’s getoetst, bijvoorbeeld een rangorde in hoofdmassa en ondergeschikte onderdelen, of een verdeling in een onderbouw, middendeel en een dakvorm. • De compositie van de gevelindeling (reliëf, vlakken, openingen, onderlinge verhoudingen) dient overtuigend te zijn. • Vormgeving van de ondergeschikte elementen (dakkapellen, erkers, goten e.d.) en de afmetingen ervan worden getoetst in relatie tot de gehele compositie. • Materiaal- en kleurgebruik dienen het ontwerp van het bouwplan en de relatie ervan met de omgeving te ondersteunen; toepassing van materialen en kleuren met de bedoeling een ander materiaal of typische materiaaltoepassing te imiteren wordt ontmoedigd. Ook aspecten als reflectie en lichtechtheid van kleuren en duurzaamheid van materialen en afwerkingen worden bij de toetsing betrokken . De detaillering • De kwaliteit en verfijning van de detaillering worden getoetst in relatie tot de betekenis van de locatie, de functie, en tot de architectuur van het bouwplan als geheel. • Kozijnindeling, –detaillering en aansluitingen op de gevelconstructie (naden, voegen, omlijstingen, lateien en vensterbanken, deklatten en –lijsten) vormen een belangrijk onderdeel van de uitstraling van de gevel. • Detaillering van karakteristieke delen en esthetisch belangrijke elementen als dakkapellen, erkers, daklijsten, goten, aansluitingen op andere delen van de constructie (naden, voegen, loodslabben, boeiborden etc.) en de maatvoering van deze onderdelen zijn onderwerp van toetsing. Hierbij wordt onder meer getoetst op de aspecten verfijning versus robuustheid in relatie tot de stijl van het ontwerp en de omgeving, maar ook op de duurzaamheid van de detaillering. • De detaillering dient in overeenstemming te zijn met de materiaal- en kleurkeuze in het bouwplan (bijvoorbeeld de breedte, diepte en kleur van voegen van metselwerk kan een sterke invloed hebben op de uitstraling van de gevel als geheel). • Naamborden, bedrijfslogo’s, reclame en andere toevoegingen moeten in samenhang met het gebouw en zijn omgeving zijn ontworpen, c.q. erop zijn afgestemd. Zij mogen het gevelontwerp of de omgeving niet domineren . Los van het gebouw geplaatste naam- of reclameborden zijn in beginsel niet toegestaan. Deel II D gaat verder in op criteria voor reclame en naamsaanduidingen.
83
G5
Villawijken
Kenmerken Onder villawijken wordt hier verstaan: ruim opgezette gebieden met relatief grote kavels waarop vrijstaande woningen gebouwd zijn. Het stratenpatroon is gevarieerd, soms grillig, en deels bepaald door landschappelijke en historische factoren. Dergelijke gebieden worden doorgaans hoofdzakelijk door particulier eigendom bepaald. Toch zijn ze voor de beeldkwaliteit van de stad als geheel van grote waarde, onder andere vanwege de groene omgeving en het contrast dat bestaat tussen villawijken en dichtbebouwde gebieden. Villawijken vormen vaak fraaie overgangen naar het landelijk gebied. De positie van het gebouw op de kavel, en daarmee de zichtbaarheid van de gebouwen vanaf de openbare weg, verschilt per gebied. De woningen getuigen vaak van grote welstand. De architectuur is wisselend van kwaliteit en gewichtigheid, maar is in elk geval gevarieerd. Het licht heuvelachtige terrein, zoals dat in Nijmegen veel voorkomt, draagt bij aan de sfeer en het karakter van villawijken. Ook in de bouwsteen W2 tuinwijken komen blokken voor met vrijstaande woningen op particuliere kavels. Het verschil in setting is bepalend voor de definitie Tuinwijk of Villawijk. Feitelijk betekent dit dat de bouwsteen Villawijk alleen van toepassing is op delen van het gebied Landschappelijke Oostrand. Aandachtspunten In villawijken moet zorgvuldig worden omgesprongen met de openbare ruimte en de rol die de gebouwen daarin spelen. Door de ruime opzet zijn alle gebouwen zelfstandige objecten. Zolang de gebouwen zich niet ‘opdringen’ aan de openbare ruimte, bestaat er betrekkelijk veel vrijheid voor de architectuur. Het groen heeft een coulissewerking, zodat nooit veel gebouwen tegelijkertijd zichtbaar zijn. Dat vereist een zekere afstand van het gebouw tot de erfgrens, maar ook ten opzichte van de buren. Het is verder voor het stadsbeeld van belang dat op elke kavel één huis staat. Er moet een duidelijke rangorde zijn in hoofd- en bijgebouwen. Wanneer kavels of huizen voor andere bestemmingen dan wonen in gebruik worden genomen, moet ervoor gezorgd worden dat parkeerterreinen vanaf de openbare weg niet storend zijn. Bovendien moet de villawijk een aaneengesloten geheel blijven: hij mag door typologisch afwijkende nieuwbouw niet uiteenvallen in kleinere delen. Parkeerplaatsen moeten de groene omgeving zo min mogelijk verstoren. Aan erfafscheidingen moet de grootst mogelijke zorg worden besteed. Verlichte of andere opvallende reclame- of naamborden zijn in deze omgeving uit den boze. Toetsingscriteria De onderstaande toetsingscriteria gelden voor bouwplannen in deze bouwsteen. Niet elk criterium is per definitie van toepassing op elke bouwopgave. De beschreven aspecten en criteria staan niet op zichzelf. Ze worden altijd in relatie tot elkaar getoetst. Het ontwerp als geheel moet in dat opzicht consequent zijn op alle schaalniveaus. Voor delen van bouwstenen waar de dynamiekkaart aangeeft dat er sprake is van herstructurering of transformatie kunnen andere criteria gelden, wanneer de gemeentelijke visie op de ontwikkeling van dat gebied daarvoor aanleiding geeft.
84
Architectuur algemeen • Stijl, allure, representatie, karakter, originaliteit en identiteit van het ontwerp dienen in overeenstemming te zijn met de omvang, functie en betekenis van het gebouw op zichzelf en de manier waarop het zich in zijn omgeving manifesteert. • De keuzes voor harmonie of contrast (in relatie tot de omgeving en binnen de compositie van het gebouw zelf) dienen weloverwogen te zijn en vanuit het ontwerp begrijpelijk en overtuigend te zijn. Harmonie (met de omgeving) moet niet leiden tot zielloze imitatie; contrast moet niet slechts ter wille van het afwijken (van de omgeving) alleen worden ingezet. • De keuzes voor eenvoud of complexiteit dienen weloverwogen te zijn en vanuit het ontwerp begrijpelijk en overtuigend te zijn. Eenvoud mag niet leiden tot simplisme, complexiteit niet tot onbegrijpelijke ingewikkeldheid. • Het ontwerp maakt duidelijk in welk(e) opzicht(en) het bouwplan specifiek voor zij omgeving ontworpen is. • Er wordt consequentheid in concept en uitwerking verwacht ‘door de schaalniveaus heen’, met andere woorden: de gevelcompositie en de detaillering zijn in overeenstemming met het ontwerpconcept van het gebouw als geheel in zijn omgeving. Het bouwplan in relatie tot de omgeving • Bouwplannen worden getoetst op de wijze waarop ze zich in het stedenbouwkundig patroon voegen. Hier gaat het om een ruim opgezet patroon van eenvoudige straten in een terrein met reliëf, waaraan grote kavels gelegen zijn. Opgaand groen, zowel langs de openbare weg als op de kavels, zorgt in een groot deel van de gebieden voor een gesloten perspectief. Er zijn doorgaans niet veel huizen tegelijk zichtbaar. • De positie van het bouwplan op de kavel is onderwerp van de toetsing. Het bestemmingsplan geeft de marges aan, de Commissie Beeldkwaliteit toetst de beeldkwaliteitsaspecten van de plaatsing van het gebouw en de manier waarop het zich vanaf de openbare weg manifesteert. • Schaal en maat van de bebouwing in de directe omgeving spelen een rol bij het ontwerp van het bouwplan en bij de maatverhoudingen in het ontwerp ten opzichte van die van de omliggende bebouwing (aansluiten of afwijken beide te motiveren). • Bouwplannen dienen rekening te houden met de vormgeving van omliggende bebouwing (bouwstijl, type detaillering en geveldecoratie, reliëf), waarbij zowel aanpassing en contrast gemotiveerd moeten zijn. • Bouwplannen worden getoetst op de wijze waarop het gebouw zich op de openbare ruimte richt. Het betreft hier de esthetische uitwerking van functionele aspecten, met name de ontsluiting van het gebouw in relatie tot de infrastructuur, bereikbaarheid, parkeren, laden en lossen, opslag en afvoer van afval. Tevens gaat het om de visuele relatie tussen binnen en buiten, alsook om de algemene uitstraling van de naar de openbare ruimte gerichte gevels. • Materiaal- en kleurgebruik worden getoetst op de betekenis voor het ontwerp en de omgeving en de consequentheid, waarbij zowel de keuze voor aanpassen aan de omgeving en de keuze voor contrast beide uit het ontwerp van het geheel te verklaren moeten zijn. • Precedentwerking: bij de toetsing wordt de mogelijkheid meegewogen dat een goedgekeurd bouwplan kan leiden tot latere identieke herhalingen. In sommige gevallen is dit wenselijk, bijvoorbeeld wanneer gelijkvormigheid en herhaling worden nagestreefd. In andere gevallen is herhaling niet wenselijk en kan het leiden tot vervlakking van een gevarieerde omgeving. In villawijken wordt gestreefd naar identieke toevoegingen en gevelwijzigingen per cluster of eenheid van gebouwen. In straten met individueel ontworpen woningen is variatie en afwisseling juist het thema. Het bouwplan op het perceel • De situering op de kavel is een belangrijk beeldkwaliteitsaspect. Het bestemmingsplan bepaalt de mogelijkheden in het algemeen, de Commissie Beeldkwaliteit toetst de manier waarop het ontwerp van die mogelijkheden gebruik maakt. • De verdeling van bouwmassa’s over een kavel is onderwerp van de toetsing. Daarbij spelen onder meer de volgende aspecten een rol: de rangorde of gelijkwaardigheid (hoofdgebouw met bijgebouwen of juist niet), ritme, een strakke verkaveling of juist meer willekeurige plaatsing van gebouwen ten opzichte van elkaar en ten opzichte van andere elementen van de kavel (beplantingen, water, ontsluiting). • Het bouwplan wordt getoetst op de positie van de entree, de oriëntatie van gebruiksruimten in en om het gebouw, het onderscheid tussen voorkant en achterkant of de ‘alzijdigheid’. De zichtbaarheid vanaf de openbare weg bepaalt in hoeverre ‘alzijdigheid’ een rol speelt.
85
• •
•
Het ontwerp van de erfscheidingen, al of niet in samenhang met gebouw(en), is onderwerp van toetsing. Hagen genieten de voorkeur; hekken of tuinmuren moeten van hoge esthetische kwaliteit zijn. De parkeeroplossing op eigen erf wordt getoetst op inpassing en vormgeving, evenals meer in het algemeen: de bereikbaarheid, de ontsluiting en de stallingmogelijkheden (ook voor fietsen). Het vanaf de openbare weg zichtbare voorterrein mag niet door geparkeerde auto’s worden gedomineerd. De inrichting van het voorerf (verhouding verharding/groen) wordt getoetst in relatie tot het bouwplan. Verwacht wordt dat erf en gebouw in samenhang zijn ontworpen (harmonie of contrast)
Het bouwplan op zichzelf • Het ontwerp voor het bouwplan moet te begrijpen zijn als een compositie met een zinvolle relatie tussen de functie(s), de constructie en het uiterlijk van het gebouw. Die relatie, dan wel het ontbreken daarvan, moet een consequent uitgewerkt onderdeel zijn van het ontwerpmotief • Het ontwerp moet recht doen aan de functie die het gebouw heeft of krijgt (aan een woning bijvoorbeeld kunnen andere eisen worden gesteld dan aan een kantoor). • De compositie van de bouwmassa’s (hoofd- en nevenmassa’s, dakvorm, nokrichting): van deze compositie wordt de opbouw in bouwmassa’s getoetst, bijvoorbeeld een rangorde in hoofdmassa en ondergeschikte onderdelen, of een verdeling in een onderbouw, middendeel en een dakvorm. • De compositie van de gevelindeling (reliëf, vlakken, openingen, onderlinge verhoudingen) dient overtuigend te zijn. • Vormgeving van de ondergeschikte elementen (dakkapellen, erkers, goten e.d.) en de afmetingen ervan worden getoetst in relatie tot de gehele compositie. • Materiaal- en kleurgebruik dienen het ontwerp van het bouwplan en de relatie ervan met de omgeving te ondersteunen; toepassing van materialen en kleuren met de bedoeling een ander materiaal of typische materiaaltoepassing te imiteren wordt ontmoedigd. Ook aspecten als reflectie en lichtechtheid van kleuren en duurzaamheid van materialen en afwerkingen worden bij de toetsing betrokken. De detaillering • De kwaliteit en verfijning van de detaillering worden getoetst in relatie tot de betekenis van de locatie, de functie, en tot de architectuur van het bouwplan als geheel. • Kozijnindeling, –detaillering en aansluitingen op de gevelconstructie (naden, voegen, omlijstingen, lateien en vensterbanken, deklatten en –lijsten) vormen een belangrijk onderdeel van de uitstraling van de gevel. • Detaillering van karakteristieke delen en esthetisch belangrijke elementen als dakkapellen, erkers, daklijsten, goten, aansluitingen op andere delen van de constructie (naden, voegen, loodslabben, boeiborden etc.) en de maatvoering van deze onderdelen zijn onderwerp van toetsing. Hierbij wordt onder meer getoetst op de aspecten verfijning versus robuustheid in relatie tot de stijl van het ontwerp en de omgeving, maar ook op de duurzaamheid van de detaillering. • De detaillering dient in overeenstemming te zijn met de materiaal- en kleurkeuze in het bouwplan (bijvoorbeeld de breedte, diepte en kleur van voegen van metselwerk kan een sterke invloed hebben op de uitstraling van de gevel als geheel). • Naamborden, bedrijfslogo’s, reclame en andere toevoegingen moeten in samenhang met het gebouw en zijn omgeving zijn ontworpen, c.q. erop zijn afgestemd. Zij mogen het gevelontwerp of de omgeving niet domineren . Los van het gebouw geplaatste naam- of reclameborden zijn in beginsel niet toegestaan. Deel II D gaat verder in op criteria voor reclame en naamsaanduidingen.
86
T1 Woonwagencentra Kenmerken Hoewel woonwagens tegenwoordig zelden rijden heerst in woonwagencentra vaak nog een betrekkelijk informele sfeer die zich moeilijk laat beschrijven in termen van architectonische beeldkwaliteit. De locaties en de woningen zijn niet van tijdelijke aard, maar bieden permanente behuizing. Feitelijk gaat het doorgaans om eenvoudige verkavelingen van vrijstaande woningen rondom een centrale ontsluitingsstraat. Het geheel is vaak enigszins visueel van de omgeving afgeschermd door opgaand groen. Daardoor wordt het karakter van het geheel enclaveachtig. Woonwagencentra zijn vaak terechtgekomen op onbebouwde restlocaties in bestaand stedelijk weefsel. Aandachtspunten De toetsing van individuele panden beperkt zich tot een toets van wat vanuit de openbare ruimte buiten de woonwagenlocatie of vanuit gebouwen in de omgeving van het woonwagencentrum zichtbaar is en wat daarvan als storend kan worden ervaren. Belangrijk is hoe het woonwagencentrum zich in de omgeving manifesteert als geheel. De situering, de afmetingen en de ethetische kwaliteit van de visuele afscherming zijn daarbij van belang. Feitelijk wordt vooral de impact van deze bouwsteen op aangrenzende bouwstenen beoordeeld. De Commissie Beeldkwaliteit wordt om die reden betrokken bij het aanwijzen van locaties en bij het ontwerp van de ontsluiting en de rand van het woonwagencentrum. Toetsingscriteria • Bouwplannen voor en in woonwagencentra worden getoetst op de zichtbaarheid vanuit aangrenzende gebieden en gebouwen. Wijzigingen die alleen binnen het woonwagencentrum zichtbaar zijn worden niet op welstand getoetst. • De ontsluiting van het woonwagencentrum dient zorgvuldig te zijn gesitueerd en ontworpen, zodat dat het woonwagencentrum als zodanig representatief is. • Van een visuele afschermingen rondom een woonwagencentrum mag worden verwacht dat deze geen defensieve uitstraling heeft, maar zich op een vanzelfsprekende wijze in de landschappelijke inrichting voegt.
87
C
criteria voor bijzondere objecten
Nijmegen heeft bijzondere objecten die extra aandacht vragen. Dit kunnen gebouwen en complexen van gebouwen zijn, maar ook kunstwerken en pleinen of zelfs een specifieke beplanting. Deze objecten zijn zo waardevol, karakteristiek en/of beeldbepalend voor de beeldkwaliteit van de stad óf ze hebben een zo bijzondere functie, dat daarvoor een afzonderlijk beoordelingskader met een set van algemeen geldende toetsingscriteria is ontwikkeld. De beoordelingskaders gelden in samenhang met de gebiedsgerichte beoordelingskaders. Dat wil zeggen dat de Commissie Beeldkwaliteit ze beide betrekt bij de beeldkwaliteitsbeoordeling. Er zijn drie categorieën objecten te onderscheiden: 1. monumenten en beschermde gebieden: 2. identiteitsbepalende objecten: 3. hoogbouwobjecten. Een object kan tot meerdere categorieën behoren. In dit hoofdstuk worden de drie categorieën beschreven en worden de bijbehorende algemene toetsingscriteria per categorie gegeven. Bijzondere objecten hebben een invloedssfeer. Bouwinitiatieven op adressen die een ruimtelijk-visuele relatie hebben met een bijzonder object vallen binnen de invloedssfeer van dat object. Er moet rekening worden gehouden met de daarbij behorende criteria. De criteria richten zich voornamelijk op de invloed van een bouwinitiatief op het object. Er kunnen ook nieuwe ‘objecten’ tot stand komen. Bouwinitiatieven die na uitvoering tot de categorie identiteitsbepalende objecten of hoogbouwobjecten kunnen worden gerekend, dienen te voldoen aan de daar bijbehorende criteria. Algemeen geldende toetsingscriteria voor bijzondere objecten en hun invloedssfeer • Voor bijzondere objecten is altijd het bijzondere toetsingsniveau van kracht; • Het object moet in zijn omgeving tot zijn recht komen; • Een toevoeging aan of wijziging van een object moet kunnen worden beschouwd als verrijking van de (beeld)kwaliteit en beleving van het object; • Bij nieuwe toevoegingen en wijzigingen aan objecten heeft historiserende stijl of imitatie niet de voorkeur, zolang restauratie of reparatie van het bestaande niet aan de orde is. Indien hiervoor toch wordt gekozen, dan dient dit op een zeer overtuigende en kwalitatief hoogwaardige manier te gebeuren; • Bij uitbreiding van een bestaand object dient de omvang van de uitbreiding in verhouding te staan tot het object, zodanig dat het object zelf het beeld blijft bepalen en niet de uitbreiding. Wanneer het programma in functie of omvang op gespannen voet staat met de beeldkwaliteit van het object kan de Commissie Beeldkwaliteit op grond daarvan negatief adviseren of adviseren een plan te maken met een ander of kleiner programma; • Het gebruik van contrast als architectonisch beeldmiddel is alleen denkbaar indien dit verfijnd en van hoge kwaliteit is; • Het object, de openbare en privé buitenruimten en de bebouwing rondom het object dienen in het ontwerp als samenhangend geheel te worden beschouwd.
88
1.
Monumenten en beschermde gebieden
Nijmegen kent Archeologische monumenten, Rijksmonumenten, gemeentelijke monumenten en beeldbepalende panden in het Rijksbeschermd Stadsgezicht “Benedenstad” en Stadsbeeldobjecten in het Gemeentelijk Beschermd Stadsbeeld “negentiende-eeuwse Stadsuitleg”. Deze aangewezen monumenten zijn erkend als ‘bouwwerk van groot belang’ en genieten een wettelijke bescherming. Van rijkswege beschermde stads- en dorpsgezichten zijn door de Ministers van OC&W en VROM aangewezen “groepen van onroerende zaken die van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang danwel hun wetenschappelijke of cultuurhistorische waarde en in welke groepen zich één of meer monumenten bevinden” (Monumentenwet, art.12 I :2f en 2g). De gemeente moet voor deze gebieden een bestemmingsplan opstellen ter bescherming van de cultuurhistorische waarden (Monumentenwet, art.16). De door het rijk aangewezen beschermde stads- en dorpsgezichten hebben altijd een aparte status in het beeldkwaliteitsbeleid: bouwwerken die elders vergunningsvrij zijn, zijn hier vergunningsplichtig, Om deze reden zijn er toetsingscriteria opgesteld voor monumenten en beschermde gebieden. Toetsingscriteria voor monumenten en beschermde gebieden en hun invloedssfeer: • De Commissie Beeldkwaliteit neemt de bepalingen uit de monumentenverordening als uitgangspunt voor de toetsing op beeldkwaliteit. Toevoegingen en wijzigingen aan het object of in de omgeving daarvan zullen ook op hun eigen architectonische merites en op hun relatie tot het object worden beoordeeld; • Voor monumenten geldt dat de Commissie Beeldkwaliteit niet alleen zal toetsen op de typische monumentale aspecten zoals zeldzaamheid, authenticiteit en cultuurhistorische waarden, maar ook op de betekenis van het monument voor zijn omgeving, op gebruikswaarden en op esthetische kwaliteit; • Bij toetsing is behoud van structuur en karakter van het monument en/of het beschermd gebied – zoals beschreven in de redengevende beschrijving - een belangrijk uitgangspunt; • Bij bouwinitiatieven die leiden tot een wijziging van een object en/of de directe omgeving daarvan dient aantasting van de bijzondere waarden te worden voorkomen; • De toevoeging of wijziging moet kunnen worden beschouwd als een versterking van de beeldkwaliteit in plaats van alleen bescherming ervan; • Zie ook de algemene criteria voor objecten op pagina 87. De benoeming en adressering van de monumenten en beschermde gebieden zijn te vinden op de website van de gemeente Nijmegen (www.nijmegen.nl) of op te vragen bij het secretariaat van de Commissie Beeldkwaliteit (zie deel IV, bijlage B). De specifieke beschrijving en de uitwerking van eventuele specifieke toetsingscriteria voor deze objecten en hun invloedssfeer staan in de redengevende beschrijvingen. Deze zijn eveneens te vinden op www.nijmegen.nl en liggen ter inzage bij het secretariaat van de Commissie Beeldkwaliteit.
89
2. Identiteitsbepalende objecten Identiteitsbepalende objecten zijn onder andere gebouwen, kunstwerken, pleinen en groenstructuren die in de gemeente Nijmegen een bijzondere betekenis hebben. Ze geven identiteit aan de stad, de wijk of de buurt. Identiteitsbepalende objecten hebben één of meer bijzondere waarden: stedenbouwkundige waarde landmarks, opvallende bebouwing bijvoorbeeld op kruisingen van belangrijke wegen of opvallende typologie van bebouwing als molens en torens.
landschappelijke waarde Gebouwen, complexen, elementen of structuren die de beleving van een bijzonder landschapstype mogelijk maken of versterken, bijvoorbeeld de Waalkade. Ook parken en bijzondere groenstructuren hebben een landschappelijke waarde.
architectonische waarde Gebouwen, complexen of elementen die door een uitgesproken vormgeving een bepaalde bouwstijl vertegenwoordigen, bijvoorbeeld de sterflats aan de Batavierenweg (wederopbouwarchitectuur). Ook gebouwen met een uitgesproken hoge architectonische kwaliteit vallen hieronder. functionele waarde Gebouwen, complexen of elementen die bijzondere functies herbergen die van belang zijn voor de stad, bijvoorbeeld het Centraal Station of de stadsbibliotheek. culturele waarde Gebouwen, complexen of elementen die een bijzondere cultuurfunctie hebben, bijvoorbeeld de schouwburg, bioscopen of andere theaters. Pleinen of andere plekken waar veel culturele manifestaties plaatsvinden hebben eveneens een culturele waarde. sociaal-maatschappelijke waarde Gebouwen, complexen of elementen die een uitgesproken functie hebben voor de gemeenschap, voorbeeld buurtcentra, het Goffertstadion, het gemeentehuis en scholen. symbolische waarde Gebouwen, complexen of elementen die symbool staan voor geloofsovertuigingen (bijvoorbeeld kerk, moskee, kerktoren, klooster, kapel) cultuurhistorische waarde Gebouwen, complexen of elementen die een bepaalde gebeurtenis of periode uit de Nijmeegse geschiedenis vertegenwoordigen, bijvoorbeeld het beeld van Mariken van Nimwegen, Plein 1944, de singels of het Valkhof. Monumenten hebben per definitie een cultuurhistorische waarde maar zijn niet altijd identiteitsbepalend voor de omgeving of de stad als geheel. Overblijfselen uit vroegere perioden zoals oude schoorstenen van fabriekscomplexen kunnen eveneens cultuurhistorische waarden hebben.
90
Er is momenteel geen lijst beschikbaar van identiteitsbepalende objecten in Nijmegen. Aan de hand van de bovenstaande definitie kan bepaald worden of een gebouw, structuur of object identiteitsbepalend is voor de omgeving of de stad als geheel. Voor identiteitsbepalende objecten zijn extra criteria bij de beeldkwaliteitsbeoordeling nodig om hun waarde te beschermen. Toetsingscriteria voor identiteitsbepalende objecten en hun invloedssfeer: • Het ontwerp moet inspelen op de rol van identiteitsbepalend object op buurt-, wijk- of stadsniveau; • Bij bouwinitiatieven die leiden tot een wijziging van een object of de directe omgeving daarvan dient aantasting van de bijzondere waarden te worden voorkomen; • De toevoeging of wijziging moet kunnen worden beschouwd als een versterking van de beeldkwaliteit van het object en zijn omgeving; • Zie ook de algemene criteria voor objecten op pagina 87.
91
3. Hoogbouwobjecten De definitie van hoogbouw wordt gerelateerd aan de stedenbouwkundige context. In Nijmegen wordt er van hoogbouw gesproken indien het object hoger is dan acht lagen of circa 25 meter. De gebouwen die in deze categorie vallen, kunnen worden onderscheiden in enkele gebouwtypologieën: kerken en torens van historische gebouwen, woongebouwen, kantoorgebouwen, industrie, schoorstenen en masten. Vanuit ruimtelijke invalshoek kan hoogbouw een bijdrage leveren aan de verduidelijking van de structuur van de stad. Oriëntatiepunten vormen een middel om de structuur begrijpelijk te maken door ze bijvoorbeeld op kruisingen van hoofdwegen of andere ruimtelijke structuren te plaatsen. Hoogbouw draagt bij aan de identiteit, de belevingswaarde en de leesbaarheid van de stad. Knopen van openbaar vervoer vormen bijvoorbeeld aanleiding tot intensivering van het ruimtegebruik en daarmee tot clustering van hoogbouw en functiemenging. Hoogbouw kan niet alleen een bijdrage leveren aan de identiteit van de stad, maar ook aan de wijk en zelfs op buurtniveau kan het bijdragen aan de identiteit. De verschijningsvorm, de architectuur en de beeldkwaliteit zijn van belang voor het imago. In Nijmegen raakt hoogbouw verlost van zijn taboe en wordt het steeds meer gezien als inspiratie en kans. Hoogbouw kan op een aantal manieren worden beleefd. Op stedelijk en landschappelijk niveau wordt het beeld van de stad van buitenaf in het bijzonder bepaald door de heuvelrug en de bebouwing met de “naalden” en “schijven” die er bovenuitsteken als sculpturaal silhouet. Dit beleeft men is voornamelijk vanaf wegen die naar de stad leiden. Op het niveau van de wijk en buurt wordt de beleving op ooghoogte veel meer van belang. Het standpunt van de waarnemer is hier belangrijk. Bij de toetsing van bouwinitiatieven binnen de invloedssfeer van hoogbouw wordt gelet op het uitzicht van bovenaf. Met name het daklandschap speelt hierbij een rol. De gemeente Nijmegen ontwikkelt momenteel een gericht hoogbouwbeleid. Naast aan de onderstaande toetsingscriteria te voldoen zal daarom ook de hoogbouwnotitie van de gemeente als toetsingskader dienen. Toetsingscriteria voor hoogbouwobjecten en hun invloedssfeer: • Het ontwerp moet inspelen op de rol van het hoogbouwobject op buurt-, wijk- of stadsniveau; • Bij ontwerpen van hoogbouwobjecten moet rekening gehouden worden met de functie als herkenningspunt binnen de ruimtelijke structuur van de stad én de functie van identiteitsdrager van ruimtelijke en esthetische aspecten die het object vervult; • Een hoogbouwontwerp wordt beoordeeld in relatie tot bestaande hoogbouw, als onderdeel van het silhouet van de stad. Hoogbouw dient een verrijking van het silhouet op te leveren; • Bij hoogbouwobjecten is het van belang om massaliteit te voorkomen. Indien er niet duidelijk sprake is van een schijfvormig bouwvolume moet de hoogbouw een slank profiel hebben, bijvoorbeeld door een verticale geleding; • Er moet aandacht worden besteed aan de dakbeëindiging. Technische ruimten, antennes, schotels en andere technische installaties moeten geïntegreerd zijn in het ontwerp. • Op maaiveldniveau dient hoogbouw goed aan te sluiten bij de menselijke maat en bij schaal, sfeer en functie van de openbare ruimte en de omringende bebouwing; • Parkeren dient zoveel mogelijk onder maaiveld te geschieden. In elk geval dient het ontwerp in een oplossing voor het parkeren te voorzien. Deze oplossing wordt op haar stedenbouwkundige en architectonische merites beoordeeld; • Zie ook de algemene criteria voor objecten op pagina 87.
92
D
sneltoetscriteria voor lichte bouwvergunningen en reclame
In de Woningwet 2003 is voorgeschreven voor welke bouwwerken een lichte aanvraag bouwvergunning noodzakelijk is. In plaats van deze bouwplannen voor te leggen aan de Commissie Beeldkwaliteit, heeft het College van Burgemeester en Wethouders de mogelijkheid de bouwplannen zelf te toetsten aan redelijke eisen van welstand. Burgemeester en wethouders mandateren hiervoor personen die onder hun verantwoordelijkheid die toetsing uitvoeren. In bepaalde gevallen kunnen lichte bouwaanvragen wel worden voorgelegd aan de Commissie Beeldkwaliteit. Binnen de gemeente Nijmegen gelden voor licht-vergunningplichtige bouwwerken de standaard sneltoetscriteria. Door een snelle toetsing door gemandateerde ambtenaren kunnen lichte bouwaanvragen behandeld worden binnen de termijn van zes weken die de Woningwet voorschrijft. De beeldkwaliteitstoetsing wordt hierdoor efficiënter en klantgerichter. Indien het bouwplan tegemoetkomt aan de sneltoetscriteria, voldoet het aan redelijke eisen van welstand als bedoeld in artikel 12, lid 1 van de Woningwet. Dit wil echter niet zeggen dat als een bouwplan niet aan de sneltoetscriteria voldoet, het bouwplan automatisch onacceptabel is. Er moet immers ruimte zijn voor verrassende en vernieuwende architectuur. Het bouwplan wordt dan beoordeeld op basis van meer algemene beeldkwaliteitscriteria. Indien het bouwplan vanuit beeldkwaliteitsaspecten niet aanvaardbaar is, zal dit altijd in een schriftelijke motivatie worden aangegeven. Hoewel lichte bouwaanvragen en reclameaanvragen niet voor advies hoeven te worden voorgelegd aan de Commissie Beeldkwaliteit, mag het wel. Er kan advies gevraagd worden, bijvoorbeeld als er gerede twijfel bestaat of een bouw- of reclameplan al of niet aan de sneltoetscriteria voldoet. Indien een lichte aanvraag bouwvergunning betrekking heeft op een Rijks- of gemeentelijk monument, op een stadsbeeldobject of op een pand gelegen in een beschermd stads- of dorpsgezicht, dan moet de aanvraag in alle gevallen voor advies aan de Commissie Beeldkwaliteit worden voorgelegd.
93
Standaardtypen Voor sommige straten en gebieden gelden bepaalde standaardtypen van kleine bouwwerken. Deze bouwwerken gelden als voorbeeld voor anderen. Voordat een licht-vergunningplichtig bouwwerk tot standaardtype wordt benoemd, moet dit eerst door de Commissie Beeldkwaliteit als zodanig worden bekrachtigd. Vervolgens stelt het College van Burgemeester en Wethouders vast of het bouwwerk als standaardvoorbeeld kan dienen voor andere bouwwerken. Door aanwezigheid van veel verschillende typen en uitvoeringen van woninguitbreidingen kan een verrommeling van het straatbeeld optreden. Het hanteren van standaardtypen bouwwerken heeft als doel dit te voorkomen. Uitgangspunten Bij het opstellen van de sneltoetscriteria zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd: • Het bestemmingsplan is altijd maatgevend. De sneltoetscriteria kunnen niet beperkend zijn ten opzichte van de bepalingen in het bestemmingsplan (zie artikel 12, lid 3 Woningwet). • De voor- en achterkantbenadering (zie Besluit bouwvergunningsvrije en lichtbouwvergunningsplichtige bouwwerken) biedt meer mogelijkheden om de woning aan de achterzijde, al dan niet vergunningvrij, uit te breiden. • De sneltoetscriteria dienen zoveel mogelijk objectief en meetbaar te zijn. • De sneltoetscriteria zijn zodanig geformuleerd dat hoofdvolumes van woningen herkenbaar blijven qua vormgeving en omvang. • Afwijking van de sneltoetscriteria is mogelijk, mits dit grondig gemotiveerd wordt.
Sneltoetscriteria zijn geformuleerd voor: • Aan- en uitbouwen • Bijgebouwen en overkappingen • Kozijn- en /of gevelwijzigingen • Dakkapellen • Erfafscheidingen • reclame • winkelgevels en luifels • rolluiken
pag. pag. pag. pag. pag. pag. pag. pag.
94
95 98 101 103 107 108 111 113
A
Aan- en uitbouwen
Omschrijving en uitgangspunten Een aan- of uitbouw is een grondgebonden toevoeging van één bouwlaag aan een gevel van een gebouw. Het bestemmingsplan geeft in eerste instantie de regels voor toegestaan gebruik, rooilijnen en maximale afmetingen van de vergunningplichtige aan- en uitbouwen. Aan- en uitbouwen worden in grote aantallen gerealiseerd. Als ze zichtbaar zijn vanuit de openbare ruimte, zijn ze mede bepalend voor de kwaliteit van het straatbeeld. De voorkeur gaat daarom uit naar een aan- of uitbouw aan de achterkant of op het achtererf. Als het zijerf niet gekeerd is naar de weg of het openbaar groen, kan ook daar aan- of uitbouw toegepast worden. Om het straatbeeld te respecteren en intact te houden, is het wenselijk dat bij toepassing van een aan- of uitbouw aan de voorkant een bufferzone aanwezig is tussen gevel en straat. Het bestemmingsplan geeft hiervoor de (on)mogelijkheden aan. De gemeente streeft bij aan- en uitbouw in de meeste gebieden naar standaardtypen: een herhaling van gelijkvormige exemplaren die passen bij het karakter van de straat en de gebouwen. Belangrijk is dat de contour en het silhouet van het oorspronkelijke gebouw of bouwblok zichtbaar blijven. Ook dient de aan- of uitbouw qua uitstraling en volume ondergeschikt te zijn aan het oorspronkelijke gebouw. Een eventuele overgang naar de naastliggende hoofdbebouwing met aanbouw dient gelijkvormig en duidelijk vormgegeven te worden, bijvoorbeeld door een gemetselde muurdam. Bij hoekaanbouwen dienen de gevels van de achter- en zijaanbouw gelijk te lopen, waardoor een aaneensluitende hoekoplossing ontstaat.
95
Criteria voor aan- en uitbouwen aan de voorkant en de naar de openbare ruimte gekeerde zijkant Als aan onderstaande sneltoetscriteria wordt voldaan, is een aan- of uitbouw aan de voorgevel of de naar de openbare ruimte gekeerde zijgevel niet in strijd met redelijke eisen van welstand. Hoewel lichte bouwaanvragen niet voor advies hoeven te worden voorgelegd aan de Commissie Beeldkwaliteit, kan het wel. Er kan advies gevraagd worden, bijvoorbeeld als er gerede twijfel bestaat of een bouwplan al of niet aan de sneltoetscriteria voldoet. Indien een lichte bouwaanvraag betrekking heeft op een Rijks- of gemeentelijk monument, op een stadsbeeldobject of op een pand gelegen in een Rijksbeschermd Stadsgezicht, dan moet de aanvraag in alle gevallen voor advies aan de Commissie Beeldkwaliteit worden voorgelegd. Dit geldt ook voor met het hoofdgebouw contrasterende aan- of uitbouwen aan de voorgevel en de naar de openbare ruimte gekeerde zijkant. Algemene criteria - Bij een vergunningplichtig bouwwerk geeft het bestemmingsplan in eerste instantie de regels voor wat betreft gebruik, rooilijnen en maximale afmetingen aan. De aan- of uitbouw voldoet aan het gebiedsgerichte beoordelingskader van het gebied waar deze geplaatst gaat worden. - De aan- of uitbouw is een ondergeschikte toevoeging aan het hoofdgebouw. Plaatsing en aantal - De achtergevel van de aan- en uitbouw aan de zijgevel dient niet gelijk te lopen met de achtergevellijn van het hoofdgebouw, maar juist te verspringen. Vormgeving - De aan- of uitbouw is qua vormgeving ondergeschikt aan de hoofdbouwmassa. - De aan- of uitbouw is plat afgedekt of heeft desgewenst een van het hoofdgebouw afgeleide kapvorm, kaphelling en nokrichting (en mits een kap planologisch mogelijk is). - Lichtstraten of lichtkoepels zijn in beperkte mate op het platte dak toegestaan. - De gevelgeleding is afgestemd op de gevelgeleding van het hoofdgebouw. - De indeling en profilering van kozijnen, deuren en ramen is afgestemd op die van de gevelkozijnen, deuren en ramen van het hoofdgebouw. - De detaillering van boeiboorden (maximaal 30 cm hoog), overstekken en ornamenten is afgestemd op de architectuur van het hoofdgebouw. Materiaal en kleur - Het materiaal- en kleurgebruik van gevels, kap, kozijnen, deuren en ramen is afgestemd op die van het hoofdgebouw. - De aan- of uitbouw, zijde geen garage of berging, bestaat uit minimaal 20% glas. - Bij tussenwoningen is er een eenvormige en ondergeschikte overgang.
96
Criteria voor aan- en uitbouwen aan de achterkant en niet naar de openbare ruimte gekeerde zijkant: Als aan onderstaande sneltoetscriteria wordt voldaan, is een aan- of uitbouw aan de achterkant of niet naar de openbare ruimte gekeerde zijkant niet in strijd met redelijke eisen van welstand. Hoewel lichte bouwaanvragen niet voor advies hoeven te worden voorgelegd aan de Commissie Beeldkwaliteit, kan het wel. Er kan advies gevraagd worden, bijvoorbeeld als er gerede twijfel bestaat of een bouwplan al of niet aan de sneltoetscriteria voldoet. Indien een lichte bouwaanvraag betrekking heeft op een Rijks- of gemeentelijk monument, op een stadsbeeldobject of op een pand gelegen in een beschermd stads- of dorpsgezicht, dan moet de aanvraag in alle gevallen voor advies aan de Commissie Beeldkwaliteit worden voorgelegd. Algemene criteria - Bij een vergunningplichtig bouwwerk geeft het bestemmingsplan in eerste instantie de regels voor wat betreft gebruik, rooilijnen en maximale afmetingen. De aan- of uitbouw voldoet aan het gebiedsgerichte beoordelingskader van het gebied waar deze geplaatst gaat worden. - De aan- of uitbouw is een ondergeschikte toevoeging aan het hoofdgebouw. Plaatsing - Bij een hoekaanbouw dienen de achter- en zijaanbouw op elkaar aan te sluiten. Vormgeving - De aan- of uitbouw is qua vormgeving ondergeschikt aan de hoofdbouwmassa. - De aan- of uitbouw is plat afgedekt of heeft desgewenst een van het hoofdgebouw afgeleide kapvorm, kaphelling en nokrichting (mits een kap planologisch mogelijk is). - De gevelgeleding is afgestemd op de gevelgeleding van het hoofdgebouw. - De indeling en profilering van kozijnen, deuren en ramen is afgestemd op die van de gevelkozijnen, deuren en ramen van het hoofdgebouw. - De detaillering van boeiboorden (maximaal 30 cm hoog), overstekken en ornamenten is afgestemd op de architectuur van het hoofdgebouw. Materiaal en kleur - Het materiaal- en kleurgebruik gevels, kap, kozijnen, deuren en ramen is afgestemd op gevels, kozijnen en profielen van het bestaande hoofdgebouw. - De aan- of uitbouw, zijnde geen garage of berging, bestaat uit minimaal 20% glas. - Bij tussenwoningen is er een eenvormige en ondergeschikte overgang.
97
B
Bijgebouwen en overkappingen
Omschrijving en uitgangspunten Een bijgebouw is een grondgebonden gebouw van één bouwlaag. Een overkapping is een grondgebonden bouwwerk. Een bijgebouw staat los op het erf van het hoofdgebouw en is meestal bedoeld als schuur, tuinhuis, of garage. De overkapping staat los op het erf of tegen het hoofdgebouw aan en/of in het verlengde van een bijgebouw en is meestal bedoeld als carport of als luifel boven een deur of raampartij. Het bestemmingsplan geeft in eerste instantie de regels voor gebruik, rooilijnen en maximale afmetingen. Als bijgebouwen en overkappingen zichtbaar zijn vanuit de openbare ruimte, zijn ze van invloed op de kwaliteit van straatbeeld. De voorkeur gaat daarom uit naar een bijgebouw of overkapping aan de achterzijde van de woning of op het achtererf. Als het zijerf niet naar de weg of het openbaar groen is gekeerd, kan ook daar een bijgebouw of overkapping geplaatst worden. De gemeente streeft naar een bescheiden uiterlijk van de bijgebouwen en overkappingen. Materialen, detaillering en kleuren van gevels en de dakvlakken dienen te worden afgestemd op die van het hoofdgebouw. De uitstraling en het volume van bijgebouwen moet ondergeschikt zijn aan het oorspronkelijke hoofdgebouw en afgestemd worden op het karakter van de erfinrichting. Een belangrijk kenmerk van een overkapping is transparantie door de afwezigheid van wanden. Overkappingen mogen niet met wanden worden dichtgezet.
98
Criteria voor bijgebouwen en overkappingen aan de voorkant en naar de openbare ruimte gekeerde achter- of zijkant Als aan onderstaande sneltoetscriteria wordt voldaan, is een bijgebouw of overkapping aan de voorkant of naar de openbare ruimte gekeerde achter- of zijkant niet in strijd met redelijke eisen van welstand. Hoewel lichte bouwaanvragen niet voor advies hoeven te worden voorgelegd aan de Commissie Beeldkwaliteit, kan het wel. Er kan advies gevraagd worden, bijvoorbeeld als er gerede twijfel bestaat of een bouwplan al of niet aan de sneltoetscriteria voldoet. Indien een lichte bouwaanvraag betrekking heeft op een Rijks- of gemeentelijk monument, op een stadsbeeldobject of op een pand gelegen in een beschermd stads- of dorpsgezicht, dan moet de aanvraag in alle gevallen voor advies aan de Commissie Beeldkwaliteit worden voorgelegd. Algemene criteria - Bij een vergunningplichtig bouwwerk geeft het bestemmingsplan in eerste instantie de regels voor wat betreft gebruik, rooilijnen en maximale afmetingen. Het bijgebouw of de overkapping voldoet aan het gebiedsgerichte beoordelingskader van het gebied waar het gebouw of de overkapping geplaatst gaat worden. - Het bijgebouw of de overkapping is een ondergeschikte toevoeging aan het hoofdgebouw. Plaatsing - Omdat bijgebouwen en overkappingen op het voorerf het straatbeeld sterk kunnen beïnvloeden worden deze altijd door de Commissie Beeldkwaliteit getoetst. Indien een bijgebouw of overkapping op een zij- of achtererf op minder dan één meter afstand tot de openbare ruimte wordt gebouwd, dient deze eveneens getoetst te worden door de Commissie Beeldkwaliteit. Vormgeving - Het bijgebouw of de overkapping is qua vormgeving ondergeschikt aan de hoofdbouwmassa. - Het bijgebouw of de overkapping is plat afgedekt, of heeft een kapvorm die in overeenstemming is met het hoofdgebouw (mits een kap planologisch mogelijk is). - De gevelgeleding is afgestemd op de gevelgeleding van het hoofdgebouw. - De indeling en profilering van kozijnen, deuren en ramen is afgestemd op die van de gevelkozijnen, deuren en ramen van het hoofdgebouw. - De detaillering van boeiboorden (maximaal 30 cm hoog), overstekken en ornamenten is afgestemd op de architectuur van het hoofdgebouw. - Houten tuinhuizen zijn niet toegestaan aan de voorkant en de naar de openbare ruimte gekeerde achter- of zijkant, tenzij niet zichtbaar vanaf de openbare ruimte. Materiaal en kleur - Het materiaal- en kleurgebruik van gevels, kozijnen, deuren en ramen is afgestemd op de architectuur van het hoofdgebouw. - Er worden geen betonplaten, damwandprofielen, e.d. toegepast. - Bij integratie met de erfafscheiding is het materiaal- en kleurgebruik gelijk aan de erfafscheiding.
99
Criteria voor bijgebouwen en overkappingen aan de achterkant en de niet naar de openbare ruimte gekeerde zijkant Als aan onderstaande sneltoetscriteria wordt voldaan, is een bijgebouw of overkapping aan de achterkant of zijkant niet in strijd met redelijke eisen van welstand. Hoewel lichte bouwaanvragen niet voor advies hoeven te worden voorgelegd aan de Commissie Beeldkwaliteit, kan het wel. Er kan advies gevraagd worden, bijvoorbeeld als er gerede twijfel bestaat of een bouwplan al of niet aan de sneltoetscriteria voldoet. Indien een lichte bouwaanvraag betrekking heeft op een Rijks- of gemeentelijk monument, op een stadsbeeldobject of op een pand gelegen in een beschermd stads- of dorpsgezicht, dan moet de aanvraag in alle gevallen voor advies aan de Commissie Beeldkwaliteit worden voorgelegd. Algemene criteria - Bij een vergunningplichtig bouwwerk geeft het bestemmingsplan in eerste instantie de regels voor wat betreft gebruik, rooilijnen en maximale afmetingen. Het bijgebouw of de overkapping voldoet aan het gebiedsgerichte beoordelingskader van het gebied waar het gebouw of de overkapping geplaatst gaat worden. - Het bijgebouw of de overkapping is een ondergeschikte toevoeging aan het hoofdgebouw. Vormgeving - Het bijgebouw of de overkapping is qua vormgeving ondergeschikt aan de hoofdbouwmassa. - Het bijgebouw of de overkapping is plat afgedekt, of de kapvorm is in overeenstemming met het hoofdgebouw (mits een kap planologisch mogelijk is). - De gevelgeleding is afgestemd op de gevelgeleding van het hoofdgebouw. - De indeling en profilering van kozijnen, deuren en ramen is afgestemd op die van de gevelkozijnen, deuren en ramen van het hoofdgebouw. - De detaillering van boeiboorden (maximaal 30 cm hoog), overstekken en ornamenten is afgestemd op de architectuur van het hoofdgebouw. - Voor tuinhuizen tot 16 m2 gelden geen voorwaarden ten aanzien van de vormgeving. Materiaal en kleur - Het materiaal- en kleurgebruik van gevels, kozijnen, deuren en ramen is afgestemd op het bestaande hoofdgebouw, met uitzondering van tuinhuizen tot 16 m2. - Betonplaten, damwandprofielen of andere industriële platen worden niet toegepast.
100
C
Kozijn- en gevelwijzigingen
Omschrijving en uitgangspunten Van een kozijn- of gevelwijziging is sprake bij het veranderen of plaatsen van een kozijn, kozijninvulling, luik of gevelpaneel. Omdat de opbouw en indeling van de gevel belangrijke onderdelen zijn van de architectonische vormgeving van het gebouw en/of de straatwand, moeten ook kozijn- of gevelwijzigingen zorgvuldig worden ingepast. De samenhang en de ritmiek in straatwanden mag niet worden verstoord door incidentele kozijn- of gevelwijzigingen. Vooral een kozijn- of gevelwijziging in de voorgevel of zijgevel die gekeerd is naar de weg of het openbaar groen vraagt om een zorgvuldige vormgeving. Een kozijn- of gevelwijziging moet passen bij het karakter van het hoofdgebouw en de karakteristiek van de omgeving. Een naoorlogse woning vraagt bijvoorbeeld om andere vormgeving dan een historisch pand uit de negentiende eeuw. Het uitgangspunt van de sneltoetscriteria is dat de oorspronkelijke of originele vormgeving in elk geval niet strijdig is met redelijke eisen van welstand. De maatvoering van de negge en de profilering van het kozijn-, raam- en deurhout zijn daarbij belangrijke te handhaven kenmerken. De materialisering en de mate van detaillering zijn voornamelijk afhankelijk van de oorspronkelijke architectuur van het betreffende pand.
101
Criteria voor kozijn- en gevelwijzigingen Als aan onderstaande sneltoetscriteria wordt voldaan, is een kozijn- of gevelwijziging niet in strijd met redelijke eisen van welstand. Hoewel lichte bouwaanvragen niet voor advies hoeven te worden voorgelegd aan de Commissie Beeldkwaliteit, kan het wel. Er kan advies gevraagd worden, bijvoorbeeld als er gerede twijfel bestaat of een bouwplan al of niet aan de sneltoetscriteria voldoet. Indien een lichte bouwaanvraag betrekking heeft op een Rijks- of gemeentelijk monument, op een stadsbeeldobject of op een pand gelegen in een beschermd stads- of dorpsgezicht, dan moet de aanvraag in alle gevallen voor advies aan de Commissie Beeldkwaliteit worden voorgelegd. Algemene criteria - De kozijn- of gevelwijziging is afgestemd op de oorspronkelijke architectuur van het betreffende pand. Maatvoering - De maatvoering van de kozijn- en gevelwijzigingen is afgestemd op de maatvoering van de oorspronkelijke kozijnen, deuren, ramen en profilering. Vormgeving - De gevelwijziging blijft qua indeling in overeenstemming met de architectuur en het tijdsbeeld van de oorspronkelijke gevel. - De gevelwijziging verstoort de aanwezige samenhang en ritmiek in een straatwand niet. - De gevelwijziging verstoort de aanwezige samenhang tussen de gevel van begane grond en verdieping(en) niet. - De gevelopeningen worden niet geblindeerd met bijvoorbeeld panelen of schilderwerk. - De gevelwijziging blijft in overeenstemming met de bestaande vormentaal (lateien, onderdorpels, raamlijsten, speklagen en/of rollagen). Materiaal en kleur - Het materiaal- en kleurgebruik bij gevelwijziging is in overeenstemming met de al aanwezige materialen en kleuren van het hoofdgebouw. - Bij vervanging van stalen kozijnen, deuren en ramen wordt gekozen voor staal of aluminiumprofielen; staal en aluminium kunnen de dimensionering en profilering van staal het best benaderen. - Bij vervanging van houten kozijnen wordt geen kunststof toegepast, tenzij de bestaande profilering behouden blijft. - Het kleurgebruik is niet opvallend en/of contrasterend.
102
D
Dakkapellen
Wat is een dakkapel? Een dakkapel is een bescheiden uitbouw in de kap, bedoeld om de lichttoetreding te verbeteren en het bruikbare oppervlak te vergroten. Dakkapellen zijn van invloed op de kwaliteit van het straatbeeld als ze zichtbaar zijn vanuit de openbare weg. De voorkeur gaat daarom uit naar een dakkapel op het achterdakvlak. Dakkapellen moeten een ondergeschikte toevoeging zijn aan het dakvlak. Het plaatsen van een dakkapel mag niet ten koste gaan van de karakteristiek van de kapvorm. Daarom mag een dakkapel nooit domineren in het silhouet van het dak en moet de noklijn van het dak vanaf de weg zichtbaar blijven. Bij meerdere dakkapellen op één doorlopend dakvlak streeft de gemeente naar een herhaling van uniforme exemplaren en een regelmatige rangschikking op een horizontale lijn. Herhaling van dezelfde architectuur en bouwstijl binnen een blok kunnen rust en samenhang brengen. Dakkapellen zijn vergunningvrij als zij voldoen aan de omschrijving en kenmerken van het Besluit bouwvergunningvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken (artikel 2, aanhef en onder d). Vergunningsplichtige dakkapellen zijn ‘welstandsvrij’ (artikel 12, lid 4 Woningwet), mits deze dakkapellen aan het onderstaande voldoen. Bouwaanvragen voor deze categorie dakkapellen worden niet preventief getoetst aan redelijke eisen van welstand. Wanneer is een dakkapel welstandsvrij? Dakkapellen aan de achterzijde. Als voldaan wordt aan de onderstaande voorwaarden is een bouwaanvraag voor een dakkapel welstandsvrij: • • • • • • •
de dakkapel moet op een bestaand gebouw worden geplaatst. de dakkapel mag alleen worden aangebracht op een hoofdgebouw (dus niet op een bijgebouw of een aan- of uitbouw). de dakkapel wordt aangebracht op het dak aan de achterzijde1 van het hoofdgebouw, mits deze achterzijde niet naar de openbare weg is gekeerd. het dak van de dakkapel is niet hoger dan de daknok van het gebouw. aan de achterzijde van een gebouw mogen per gebouw/woning nooit meerdere dakkapellen boven elkaar geplaatst worden op het dak. de dakkapel wordt niet gebouwd op een (rijks- of gemeentelijk-) monument of in een door het Rijk aangewezen beschermd stads- of dorpsgezicht. De zijkanten van de dakkapel dienen op meer dan 0,5 meter van de zijkanten van het dakvlak te liggen. Dit wordt gemeten vanaf de bovenzijde van de dakkapel tot aan het hart van de woningscheidende bouwmuren of tot aan het einde van het dakvlak met eventuele overstekken. De onderkant van de dakkapel ligt op meer dan 0,5 meter boven de dakvoet. Een dakkapel mag nooit zo groot worden dat deze over meerdere verdiepingen doorloopt.
Bouwaanvragen voor vergunningplichtige dakkapellen die aan het bovenstaande voldoen, zijn welstandsvrij. Voldoen ze niet aan de bovenstaande voorwaarden, dan wordt beoordeeld of een bouwplan voldoet aan redelijke eisen van welstand. Dergelijke dakkapellen worden getoetst aan de criteria voor dakkapellen aan de voorzijde of de zijkant. Dakkapellen die niet welstandsvrij zijn; dakkapellen aan de voorzijde en de zijkant Onderstaande toetsingscriteria zijn van toepassing op vergunningplichtige dakkapellen die niet welstandsvrij zijn. Als een bouwaanvraag voor een dakkapel niet voldoet aan deze criteria, is het bouwplan in strijd met redelijke eisen van welstand als bedoeld in artikel 12, lid 1 van de Woningwet.
1
Achterzijde: de achtergevel, het achtererf en het dakvlak aan de achterzijde van een gebouw (de tegenoverliggende zijde van de entree-zijde)
plaatsing en aantal 1.
Bij meerdere dakkapellen op hetzelfde bouwblok moet er sprake zijn van een regelmatige rangschikking op een horizontale lijn. In een doorlopend dakvlak worden geen dakkapellen op verschillende hoogten geplaatst. 2. Er worden geen dakkapellen boven elkaar geplaatst. 3. Er dient geen dakkapel geplaatst te worden in de kap van een aan- of uitbouw of van een bijgebouw. 4. Er worden geen dakkapellen ter hoogte van de vliering geplaatst, alleen onder in het dakvlak. 5. De plaatsing is afgestemd op de geleding van de voorgevel. Bij onduidelijke geleding wordt de plaatsing gecentreerd in het dakvlak. Bij dakkapellen op het zijdakvlak wordt de dakkapel afgestemd op de geleding van de zijgevel. 6. De verticale afstand tussen de bovenkant van de dakkapel (de dakrand) en de bovenzijde van de daknok is minimaal 0,50 meter. 7. De verticale afstand tot de dakvoet is minimaal 0,50 meter en maximaal 1,00 meter. 8. De horizontale afstand van de bovenkant van de dakkapel tot de zijkanten van het dakvlak is minimaal 0,50 meter. 9. De horizontale afstand van de bovenzijde van de dakkapel (de dakrand) tot de hoekkepers is minimaal 1 meter. 10. De horizontale afstand van de onderzijde van de dakkapel (de voet) tot de kilkepers is minimaal 1 meter. 11. Bij geschakelde woningen mag niet meer dan één dakkapel per woning per dakvlak geplaatst worden.
maatvoering 1.
2.
De breedte bedraagt in totaal maximaal 50% van de breedte van het dakvlak, met een maximum van 3 meter. De afmeting van het dakvlak wordt gemeten tussen de woningscheidende bouwmuren of tot aan het einde van het dakvlak met eventuele overstekken. Bij hoekkepers wordt gemeten aan de bovenzijde van de dakkapel (ter plaatse van de buitenzijde van de dakranden). Bij kilkepers wordt gemeten aan de voet van de dakkapel. De hoogte van de dakkapel is maximaal 50% van de in het verticale vlak geprojecteerde hoogte van het dakvlak. Daarbij geldt een maximum van 1,50 meter gemeten vanaf de onderkant van de dakkapel tot de bovenzijde van het boeiboord of dakrand van de dakkapel.
vormgeving 1.
2. 3.
De dakkapel is plat afgedekt. Bij woningen waarbij het wenselijk is om een aangekapte dakkapel te plaatsen kan er gebruik gemaakt worden van de afwijkingsmogelijkheid. Bij een dakhelling van 45° wordt desgewenst een aangekapte dakkapel geplaatst met een minimale dakhelling van 25°, die minimaal 1 meter onder de nok aansluit. De indeling en profilering van kozijnen en ramen is afgestemd op die van de gevelkozijnen en ramen van het hoofdgebouw. De detaillering van boeiboorden (maximaal 25 cm hoog), overstekken en ornamenten is afgestemd op de architectuur van het hoofdgebouw.
materiaal en kleur 1.
2. 3. 4.
Het materiaal- en kleurgebruik van kozijnen, ramen en profilering is afgestemd op kozijnen, ramen en profilering van het hoofdgebouw. Dichte panelen tussen de glasvlakken worden in beperkte mate toegepast, met dien verstande dat een dicht paneel niet breder mag zijn dan 0,15 m. Zijwangen zijn ondoorzichtig. Zijwangen van een dakkapel bij voorkeur in een donkere kleur en in materiaal dat past bij de architectuur van het betreffende pand .
Afwijkingsmogelijkheid 1. De dakkapel mag afwijken van bovenstaande criteria wanneer deze daardoor (mits van redelijke argumenten voorzien) beter kan worden afgestemd op de architectuur van het gebouw of op de directe omgeving (inclusief aanwezige bestaande dakkapellen).
E
Erfafscheidingen
Omschrijving en uitgangspunten Een erfafscheiding is een bouwwerk dat bedoeld is om het erf af te bakenen van een buurerf of van de openbare weg of het openbaar groen. Een erfafscheiding tussen buren moet in de eerste plaats door beide partijen worden gewaardeerd. Indien aan deze voorwaarde wordt voldaan zal de gemeente zich terughoudend opstellen. Erfafscheidingen aan de openbare weg zijn van invloed op de ruimtelijke kwaliteit. Door een te grote verscheidenheid aan erfafscheidingen kan een rommelige indruk ontstaan. De gemeente streeft ernaar dit te voorkomen. Vooral in nieuwbouwwijken is dit een belangrijk punt, omdat het groen hier de eerste jaren nog niet volgroeid is. Erfafscheidingen moeten passen bij het karakter van de omgeving. Het buitengebied vraagt bijvoorbeeld om andere erfafscheidingen dan de woongebieden. Erfafscheidingen moeten op een zorgvuldige en professionele manier worden geplaatst. Ze moeten worden gemaakt van duurzame materialen. Een lange, gesloten, slecht onderhouden schutting wekt bij velen een gevoel op van verloedering en sociale onveiligheid. Begroeide hekwerken en beplantingen hebben een open en vriendelijke uitstraling.
Criteria voor erfafscheidingen Als aan onderstaande sneltoetscriteria wordt voldaan, is het plaatsen van een erf- of perceelsafscheiding niet in strijd met redelijke eisen van welstand. Hoewel lichte bouwaanvragen niet voor advies hoeven te worden voorgelegd aan de Commissie Beeldkwaliteit, kan het wel. Er kan advies gevraagd worden, bijvoorbeeld als er gerede twijfel bestaat of een bouwplan al of niet aan de sneltoetscriteria voldoet. Indien een lichte bouwaanvraag betrekking heeft op een Rijks- of gemeentelijk monument, op een stadsbeeldobject of op een pand gelegen in een beschermd stads- of dorpsgezicht, dan moet de aanvraag in alle gevallen voor advies aan de Commissie Beeldkwaliteit worden voorgelegd. Algemene criteria - De Woningwet en het Besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningsplichtige bouwwerken dan wel de Wet op de Ruimtelijke Ordening en het bestemmingsplan bepaalt of een erf- of perceelsafscheiding mogelijk is. - De erf- of perceelsafscheiding voldoet aan het gebiedsgerichte beoordelingskader van het gebied waar de erf- of perceelafscheiding geplaatst gaat worden. Maatvoering - De maatvoering voldoet aan de Woningwet/ het Besluit bouwvergunningsvrije en lichtbouwvergunningsvrije bouwwerken dan wel de WRO/ het bestemmingsplan. Vormgeving - De vormgeving is afgestemd op de erfafscheiding van het aangrenzende perceel, tenzij deze niet voldoet aan de hier genoemde sneltoetscriteria voor erf- en perceelafscheidingen. Materiaal en kleur - Een erfafscheiding bestaat bij voorkeur uit haagplanten, zoals liguster, taxus, laurier of haagbeuk, of uit een volledig begroeid gazen hekwerk. - In andere gevallen worden materialen gebruikt die in overeenstemming zijn met een eventuele aangrenzende erfafscheiding en het hoofdgebouw. Ook kunnen erfafscheidingen worden uitgevoerd in metselwerk, hout of andere natuurlijke, niet snel verwerende materialen. - Beton, kunststof, staal, rietmatten of vlechtschermen worden niet toegepast. - De kleur is afgestemd op het hoofdgebouw of uitgevoerd in donkere kleurtinten. Er wordt geen opvallend kleurgebruik toegepast.
107
F
Reclame
Reclame vraagt vanuit zijn doelstelling aandacht en kan daardoor in hoge mate de belevingswaarde van het stadsbeeld bepalen. Wanneer de plaatsing en de vormgeving deel uitmaken van een doordacht concept kan reclame een positieve uitstraling hebben. Is dit niet het geval, dan wordt het snel als storend ervaren en is het contraproductief. Ondernemers willen de aandacht vestigen op hun onderneming of aandacht vragen voor een bepaald merk (commercieel belang). Bij het aanbrengen van reclame moet rekening worden houden met de architectuur van de gebouwen en met de omgeving. Dat geldt te meer als reclame wordt aangebracht op of nabij monumenten, stadsbeeldobjecten of in het gebied van het Beschermd Stadsgezicht of het Beschermd Stadsbeeld. Er kan onderscheid gemaakt worden tussen reclame in de openbare ruimte en reclame op, aan of bij gebouwen. Soms fungeert straatmeubilair als abri’s als reclame-object. Dit heeft voornamelijk te maken met de afstoting van een deel van de gemeentelijke verantwoordelijkheden ten aanzien van de invulling en het onderhoud van de openbare ruimte. Particuliere ondernemingen nemen dit over en financieren dit door middel van reclame-inkomsten. In Nijmegen gebeurt dit onder andere via de MUPI’s, reclame aan lantaarnpalen, billboards (verlicht en roterend) en abri’s.
Juridische aspecten In de Algemene Plaatselijke Verordening Nijmegen is bepaald dat voor het aanbrengen van handelsreclame een vergunning vereist is van het College van Burgemeester en Wethouders. Een reclame kan worden geweigerd: - indien de reclame, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving, niet voldoet aan redelijke eisen vanwelstand; - in het belang van de verkeersveiligheid; - in het belang van het voorkomen of beperken van overlast voor gebruikers van een nabijgelegen onroerende zaak. Als de reclame bestaat uit een bouwkundige constructie, is voor de reclame een bouwvergunning vereist. De reclame moet dan getoetst worden aan artikel 12, lid 1 van de Woningwet. In verband daarmee dienen er reclamecriteria te worden vastgesteld door de gemeenteraad. In 1993 heeft de gemeenteraad ingestemd met de welstandsnota ‘Kiezen voor kwaliteit’. In die nota waren ondermeer reclamecriteria opgenomen. Deze criteria vormden een goed toetsingskader voor de beoordeling van reclameplannen. Deze criteria kunnen in grote lijnen worden gehandhaafd en zijn daarom ook opgenomen in deze nota.
ingetogen en stijlvolle naamsaanduiding bij winkelpand in de Marikenstraat
108
Algemene criteria voor reclame •
Reclame moet optimaal afgestemd zijn op de architectuur van het gebouw en passen in het straat- en stadsbeeld. Het verdient aanbeveling om de reclame te integreren in het nieuwbouw- of verbouwingsplan als het aanbrengen van reclame plaatsvindt als onderdeel van nieuwbouw of van een verbouwingsplan van de gevel. • Er bestaat een direct verband tussen de reclame en de activiteiten die in het pand of op het perceel worden uitgeoefend. • Knipperende, bewegende, reflecterende en lichtintensieve reclame is niet toegestaan. • Reclame die wordt aangebracht op, aan of tegen een luifel, dient afgestemd te worden op de luifel (geen lichtbakken op, aan of tegen de luifel). • Reclame op daken is alleen toegestaan als de ruimtelijke omgeving dit aanvaardbaar maakt en/of in geval van naamsaanduidingen op grote, in de regel vrijstaande, gebouwen zoals hotels, kantoor- en bedrijfsgebouwen. • Het aantal, de grootte en soort van de per gebouw toelaatbare reclame is afhankelijk van de afmetingen, schaal, de architectuur en de aard van het gebouw, evenals van het profiel en de breedte van de straat of van de ruimtelijke omgeving. Tevens moet bij het aanbrengen van reclame rekening gehouden worden met eventueel aanwezige reclames aan het gebouw. • Reclame die vlak tegen de gevel wordt aangebracht, mag in beginsel niet hoger worden aangebracht dan de scheiding van de begane grond en de eerste verdieping. Als daar geen ruimte is, voor het aanbrengen van reclame, mag de reclame worden aangebracht tot aan de onderkant van de raamdorpels van de eerste verdieping. Voorts wordt deze reclame niet over de volle breedte van de gevel aangebracht. • Reclame die loodrecht op het gevelvlak wordt aangebracht, mag in beginsel niet hoger worden aangebracht dan de scheiding van de begane grond en de eerste verdieping. Als daar geen ruimte is, voor het aanbrengen van reclame, mag de reclame worden aangebracht tot aan de onderkant van de raamdorpels van de eerste verdieping. • Reclame die aan de binnenzijde van etalages of van ramen wordt aangebracht, maar zich richt tot de openbare weg en/of zichtbaar is vanaf de openbare weg, moet afgestemd zijn op de architectuur van het gebouw en moet passen in de omgeving. Ruiten worden niet geheel of grotendeels dichtgeplakt met reclame. • Een ‘huisstijl’ van een onderneming en/of gestandaardiseerde reclame wordt niet per definitie afgewezen. Deze huisstijl wordt optimaal afgestemd op de afmetingen, de schaal, de architectuur en de aard van het gebouw en de omgeving. Dominantie van de huisstijl over de totale gevel of over de totale gevel van de begane grond is niet toegestaan. • Reclame zelf wordt niet alleen goed afgestemd op de architectuur van het gebouw, maar past ook in de omgeving. Ook moet reclame een eigen kwaliteit hebben. • Het reclameobject dient aan goede technische c.q. constructieve eisen te voldoen en moet vervaardigd worden van duurzaam materiaal. • Reclame in de vorm van vlaggen en banieren is alleen bij uitzondering toegestaan. • Iedere reclame wordt getoetst aan aspecten als: vormgeving, maatvoering, typografie, kleurstelling, lay-out, materiaalgebruik, detaillering en wijze van plaatsing. • Reclame dient bij voorkeur niet op het erf of in de tuin te worden geplaatst. Plaatsing kan toelaatbaar zijn, als er geen reclame aan het pand wordt of is aangebracht en als de reclame goed ingepast is in de tuin- of erfinrichting. Bovenstaande criteria gelden voor reclame in het algemeen, ongeacht het gebied waar de reclame zal worden aangebracht.
109
Gebiedsspecifieke criteria Er zijn gebieden in de gemeente waar algemene criteria noodzakelijk zijn naast bovenstaande criteria. Gelet op de stedenbouwkundige, architectonische en/of monumentale kwaliteiten geldt dit bijvoorbeeld voor het Beschermd Stadsgezicht en het Beschermd Stadsbeeld en voor gebieden met grote landschappelijke kwaliteiten. Ook voor monumenten, stadsbeeldobjecten en panden met bijzondere architectonische kwaliteiten zijn, naast de algemene, een aantal specifieke criteria nodig. Er zijn ook gebieden waar bovenstaande criteria niet altijd onverkort hoeven te worden toegepast, zoals bedrijfsterreinen. Rijksbeschermd Stadsgezicht, Gemeentelijk Beschermd Stadsbeeld, Monumenten en Stadsbeeldobjecten • Bij monumenten, stadsbeeldobjecten en gebouwen met grote architectonische kwaliteiten dient zeer terughoudend reclame te worden toegepast. Bij monumenten en stadsbeeldobjecten zijn lichtbakken in het vlak van de gevel niet toelaatbaar. • Zijn in de bestaande historische architectuur al specifieke reclamemogelijkheden aanwezig, zoals koofborden en reclamevelden, dan zijn dat de aangewezen plaatsen voor reclame. • Als het aanbrengen van reclame plaatsvindt als onderdeel van een nieuwbouw- of verbouwplan, kan geëist worden dat de reclame volledig geïntegreerd wordt in het totale architectonische ontwerp. • Reclame in de vorm van zuilen is niet toegestaan. Plaatsing kan toelaatbaar zijn, als er geen reclame aan het pand wordt of is aangebracht en als het perceel voldoende groot is voor plaatsing. Daar waar reclamezuilen acceptabel zijn, mag per perceel maximaal één zuil worden geplaatst, mits deze niet hoger is dan 2,50 meter (gemeten vanaf het aansluitend terrein) en niet breder dan 0,80 meter. Tevens dient de plaatsing afgestemd te worden op de tuin- of erfinrichting. Woonwijken • In gebieden die overwegend een woonfunctie hebben wordt zeer terughoudend reclame toegepast. • Reclame wordt in overdekte winkelcentra aan en langs de voetgangerspassage aan de binnenzijde aangebracht. Aan de buitenzijde van winkelcentra wordt geen, of zeer terughoudend, reclame toegepast. Bedrijfsterreinen Bedrijfsterreinen zijn minder gevoelig dan bijvoorbeeld het Beschermd Stadsgezicht of Beschermd Stadsbeeld. Dit betekent echter niet dat beeldkwaliteitstoetsing niet van belang is. • Het verdient aanbeveling om te streven naar een centrale aanduiding als bewegwijzering, bijvoorbeeld bij de ingang van een bedrijfsterrein. • Gelet op de schaal en de aard van de gebouwen en van de omgeving wordt eventueel afgeweken van de algemene criteria. • Reclame in de vorm van vlaggen en banieren is in terughoudende mate toegestaan, indien de architectuur en de aard van het gebouw en de omgeving dit toestaat. Landelijke gebieden en parken Toepassing van reclame maakt veelal inbreuk op het karakter van landelijke gebieden en parken. • Reclame die bedoeld is om van veraf te worden opgemerkt is niet toelaatbaar. Ook de toepassing van kleinschalige reclame wordt zoveel mogelijk beperkt. • Aanduidingen die bedoeld zijn als gebruiksaanwijzing voor het gebied dienen bescheiden te zijn en uitsluitend vanuit die functie vorm te krijgen.
110
G
Winkelgevels en luifels
In winkelgebieden bepaalt de winkelpui een belangrijk deel van de beeldkwaliteit van het straatbeeld. Daarom zijn in deze nota criteria hiervoor opgenomen. Deze gelden ook voor gevels van horecapanden (café’s, snackbars, restaurants e.d.) en voor kantoren, uitzendburo’s, copy-shops en dergelijke. Dit is te meer een aandachtspunt als de bovengelegen verdiepingen een andere bestemming hebben (bijvoorbeeld wonen). De gevel is het visitekaartje van de ruimte die er achter ligt. De praktijk wijst uit dat de winkelpui op de begane grond vaak slecht harmonieert met de bovenverdiepingen. Met name geldt dit voor puien in monumentale panden. In de brochure “Soliede waren, rijke keuze, billijke prijzen. Winkelpuien van de Lange Hezelstraat in hun historische omgeving” (1991) is gewezen op het steeds meer teloorgaan van historische winkelpuien. In het ergste geval wordt een pui “opgeofferd” aan een geheel open front (zonder ramen, deuren of etalages) en wordt het ’s nachts ook nog afgesloten door middel van een ondoorzichtig rolluik. Soms worden (oorspronkelijk) aanwezige gevelopeningen ongedaan gemaakt. Denk hierbij aan ramen, deuren en etalages. Dichtzetten gebeurt vaak in de vorm van gevelpanelen, luiken e.d. Soms worden dergelijke gevelopeningen niet dichtgezet maar ondoorzichtig gemaakt (met plakfolie, verf op de ruiten, melkglas e.d. soms gecombineerd met reclame-uitingen). Dat is storend en ongewenst. Luifels boven winkelingangen steken doorgaans een groot stuk uit boven het openbaar gebied. In de verschillende bestemmingsplannen voor bijvoorbeeld het stadscentrum wordt aangeven hoe ver luifels maximaal mogen uitsteken. Vanuit beeldkwaliteitsoogpunt is het plaatsen van luifels meestal niet gewenst. Gelukkig zien we dan ook steeds meer luifels uit het straatbeeld verdwijnen. Juridische aspecten Voor gevelwijzigingen van bovengenoemde panden en het aanbrengen van luifels is een bouwvergunning vereist. Het bestemmingsplan is richtinggevend voor de bouwmogelijkheden m.b.t. gevelwijzigingen en luifels.
Goed voorbeeld van winkelpui met oog voor de historische kenmerken van het pand.
111
Criteria • De gevels van de begane grond van winkel- en horecapanden, die nog (grotendeels) oorspronkelijk zijn, dienen bij verbouwingen zoveel mogelijk gerespecteerd te worden. Dit betekent dat de nog aanwezige omlijstingen, kroonlijsten, penanten, tussenkolommen (die de pui een nadere geleding geven en die de relatie met de bovenbouw versterken) en borstweringen (die de overgang met de omgeving markeren) zoveel mogelijk moeten worden gehandhaafd. • Wanneer onder diverse panden een doorgaande winkel- of horecaruimte wordt gemaakt is het van belang de individualiteit van de diverse panden te respecteren. Dat houdt in dat ook in de winkelpui de relatie met de bovenbouw van de diverse panden goed zichtbaar moet blijven, terwijl (als de bovenbouw- een woonbestemming heeft) onder elke bovenbouw in beginsel een ingang aan de straatzijde gehandhaafd moet blijven. • Bouw- of verbouwplannen, die inhouden dat de begane-grondgevel volledig verdwijnt en waarbij de gevel slechts afgesloten wordt met een rolluik, zijn niet toegestaan, mits daarvoor vanuit beeldkwaliteitsoogpunt een goede onderbouwing wordt gegeven. • Gevels dienen niet in een felle, dominante of sterk contrasterende kleurstelling te worden uitgevoerd, mits daarvoor vanuit beeldkwaliteitsoogpunt een goede onderbouwing wordt gegeven. • Een eventuele “huisstijl” moet zich nadrukkelijk voegen in de architectuur van de gevel en de totale omgeving. Dominantie van de “huisstijl” over de totale gevel of het totale beganegrondniveau wordt afgewezen. • Het ongedaan maken van (oorspronkelijk) aanwezige gevelopeningen (ramen, deuren, etalages) of het ondoorzichtig maken dan wel dichtzetten van die openingen is ongewenst. • Bij bouw- en verbouwplannen van winkel- en horecapanden dienen ontwerpers rekening te houden met eventuele reclame en hiervoor ruimte te reserveren. • Niet elk winkel- of horecapand heeft een luifel nodig. Indien het bestemmingsplan het aanbrengen van een luifel mogelijk maakt, moet deze zodanig worden ontworpen dat hij past in de architectuur van de totale gevel. • Bij het ontwerpen van een luifel moet worden gestreefd naar een ontwerp met een elegante constructieve vormgeving van lichte elementen. Massief ogende, zware “doos” constructies worden in beginsel niet geaccepteerd, tenzij deze op een aanvaardbare wijze onderdeel uitmaken van de totale architectuur van de gevel.
112
H
Rolluiken
Het is vanzelfsprekend dat mensen hun eigendommen willen beschermen. Om allerlei redenen maakt de beveiligingsindustrie een groei door. Tal van verfijnde technieken zijn hiervoor te verkrijgen. De meest in het oog springend zijn rolluiken en hekken die voor de etalages en ingangen van winkels geplaatst zijn. Het straatbeeld, de openbare ruimte, lijdt hieronder. Na sluitingstijd veranderen drukke winkelstraten “met een ratelende klap” in naargeestige oorden. De gevoelens van onveiligheid nemen alleen maar toe en steeds meer avondwandelaars mijden de winkelstraten. Dichte rolluiken vormen dankbare objecten voor graffitispuiters. In het kader van de kwaliteitsverbetering van de stad en de verhoging van de sociale veiligheid worden er geen dichte rolluiken meer toegestaan. Een vanuit de etalages verlichte voorzijde van een winkel ziet er veel aantrekkelijker uit. Mensen zullen eerder s’ avonds in een “open” winkelstraat gaan wandelen, waardoor een grotere mate van sociale controle ontstaat, wat ook weer een preventieve werking heeft. Op open luiken of hekken is geen graffiti mogelijk. Ook dat maakt dat een winkel na sluitingstijd zijn visitekaartje blijft afgeven. De gemeente Nijmegen heeft in 1993 in de nota ‘Kiezen voor kwaliteit’ criteria opgenomen voor rolluiken en rolhekken. Dat heeft er toe geleid dat er vanaf die tijd geen dichte rolluiken meer zijn vergund en dat een aantal reeds aanwezige rolluiken zijn verwijderd. Dat beleid dient te worden gecontinueerd. Vandaar dat in deze nota criteria voor rolluiken en rolhekken zijn opgenomen. Juridische aspecten Het aanbrengen van rolluiken en rolhekken aan woningen en woongebouwen is vergunningsvrij (artikel 3, lid 3 onder f van het Besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningsplichtige bouwwerken). Bij andere gebouwen dan woningen en woongebouwen is het aanbrengen van rolluiken en rolhekken vergunningsvrij als deze aan de binnenzijde van de uitwendige scheidingsconstructie worden aangebracht en voor tenminste 90% doorzichtig zijn (artikel 3, lid 1 onder i van genoemd Besluit). Rolluiken en rolhekken die niet aan bovenstaande omschrijving en kenmerken voldoen, zijn vergunningsplichtig. Onderstaande criteria gelden voor de vergunningsplichtige rolluiken en rolhekken.
goed voorbeeld van transparant rolluik
113
Criteria • Gesloten rolluiken en rolhekken zijn niet toegestaan. Rolluiken dienen zo te worden uitgevoerd dat de doorzicht-mogelijkheid naar bijvoorbeeld winkel en etalage optimaal is. Van de totale oppervlakte van het rolluik dient minimaal 80% uit glasheldere doorkijkopeningen te bestaan. Bij het berekenen van de totale doorzichtige oppervlakte geldt dat het gedeelte aan de benedenkant van het rolluik, tot een hoogte van 0,50 meter boven de aansluitende weg ter plaatse niet wordt meegerekend. • Rolhekken dienen zodanig te worden uitgevoerd dat een zo groot mogelijke onbelemmerde doorkijk bestaat. Van het totale rolhek moet minimaal 80% doorkijkopening zijn. Ook hier geldt weer dat het gedeelte aan de benedenkant van het rolhek tot een hoogte van 0,50 meter boven de aansluitende weg niet wordt meegerekend. • Rolluiken en –hekken moeten op een architectonisch verantwoorde wijze in de gevelstructuur worden opgenomen. Bij getoogde ramen moeten de bovenzones op een esthetisch verantwoorde wijze gedicht worden. • De kleur van het rolluik of –hek dient te harmoniëren met de kleur(en) van de gevel. De sfeer van “traliewerk” voor een gevel dient zoveel mogelijk te worden voorkomen. Ongeverfde materialen zijn in principe niet aanvaardbaar. • De rolkasten (de bak met de geleidingen) en rolhekken moeten zo goed mogelijk in de gevel worden ingepast. Grote uitstekende kasten op plaatsen waar inbouw mogelijk is, zijn in beginsel niet aanvaardbaar. Voor monumenten en panden in het beschermd stadsgezicht of het beschermd stadsbeeld geldt des te meer dat rolluiken en –hekken de aanblik niet mogen ontsieren. Voor gevelopeningen die afgedekt zijn met een rondboog moet een inpandige beveiligingsoplossing worden gekozen. Voor andere gevelopeningen geldt dat eerst naar een zo min mogelijk beeldverstorende (inpandige) beveiliging moet worden gezocht. Eerst als aangetoond is dat een dergelijke beveiliging niet mogelijk is kan pas worden bezien of binnen de bovenstaande criteria een oplossing mogelijk
114
Deel III
Bijlagen
115
bijlage A juridisch kader en organisatie van het beeldkwaliteitsbeleid
1
juridische status
Het beeldkwaliteitsbeleid van Nijmegen is juridisch verankerd in de Woningwet, de Monumentenwet en de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Met de Uitwerkingsnota Beeldkwaliteit geeft Nijmegen invulling aan de wettelijke verplichting een nota te produceren waarin het welstandsbeleid wordt uiteengezet. Het architectuurbeleid, dat op zichzelf geen wettelijke verankering heeft, is hierin geïntegreerd. Naast de Monumentenwet is de Gemeentelijke Monumentenverordening van kracht.
2
juridische en organisatorische aspecten
de gemeenteraad stelt het beeldkwaliteitsbeleid vast Op grond van de nieuwe Woningwet is een gemeente verplicht om toetsingscriteria vast te stellen, als zij welstandstoezicht wil uitoefenen. De criteria worden opgenomen in de Uitwerkingsnota Beeldkwaliteit die door de gemeenteraad moet worden vastgesteld. In de Woningwet wordt weliswaar nog gesproken van ‘redelijke eisen van welstand’, maar die moeten voortaan zoveel mogelijk worden geconcretiseerd in gebieds- en objectgerichte criteria. Deze criteria vormen een stelsel van beleidsregels waarbinnen de Commissie Beeldkwaliteit aan B&W adviseert. Per gebied kan de gemeente de toetsingscriteria specificeren om daarmee zoveel mogelijk recht te doen aan het karakter en de gewenste kwaliteit van een gebied. Voor de kleinere bouwwerken moet de gemeenteraad objectcriteria (ook loket- of sneltoetscriteria genoemd) vaststellen. Deze criteria geven meteen duidelijkheid of een bouwwerk al dan niet voldoet. Voor welke categorieën de objectcriteria gaan gelden, wordt in een Algemene Maatregel van Bestuur vastgelegd. uitvoering van welstand door B&W De nieuwe Woningwet verplicht B&W – mits er een welstandsbeleid is vastgesteld - om vergunningplichtige bouwwerken aan welstandscriteria te toetsen. Daarvoor wordt advies gevraagd aan de onafhankelijke Commissie Beeldkwaliteit. B&W zijn verantwoordelijk voor het besluit om de vergunning te verlenen. Binnen 12 weken moeten B&W op de adviesaanvraag hebben beslist. Voor licht-vergunningplichtige bouwwerken, de zogenaamde loketplannen, geldt een andere procedure. Deze plannen hoeven niet door de Commissie Beeldkwaliteit te worden getoetst; B&W mogen deze ook zelf afhandelen. Daartoe kan een ambtenaar van bouw- en woningtoezicht worden gemandateerd. De beslissingstermijn voor licht-vergunningplichtige plannen is maximaal 6 weken. gefaseerde vergunningverlening Het wordt mogelijk om een bouwvergunning gefaseerd aan te vragen. Dit is bedoeld om vergunningaanvragers de mogelijkheid te bieden om in een vroeg planstadium op basis van voorlopige schetsen, een besluit van burgemeester en wethouders te vragen over een bouwplan. Tegen dit besluit is beroep mogelijk. In eerste instantie wordt getoetst aan eventuele stedenbouwkundige voorschriften in de bouwverordening, aan het bestemmingsplan, de Monumentenwet of een provinciale c.q. gemeentelijke monumentenverordening (indien van toepassing) en aan redelijke eisen van welstand. In de tweede fase wordt getoetst aan het Bouwbesluit en aan de voorschriften uit de Bouwverordening (eventuele stedenbouwkundige voorschriften uitgezonderd).
116
jaarverslag B&W en Commissie Beeldkwaliteit De Woningwet verplicht B&W om de gemeenteraad tenminste eenmaal per jaar een verslag voor te leggen waarin zij uiteenzetten: • op welke wijze zij zijn omgegaan met de adviezen van de Commissie Beeldkwaliteit; • op welke categorieën van gevallen zij de aanvraag voor een lichte bouwvergunning niet aan de Commissie Beeldkwaliteit hebben voorgelegd en op welke wijze zij in die gevallen zelf toepassing hebben gegeven aan de welstandscriteria; • op welke categorieën van gevallen: - zij tot aanschrijving op grond van art. 19 van de Woningwet zijn overgegaan en daarbij de keuze hebben gelaten tussen ofwel het uitvoeren van de aanschrijving, ofwel het slopen van het bouwwerk of de standplaats binnen de door hen te bepalen termijn, en - zij bij of na een aanschrijving op grond van art. 19 van de Woningwet zijn overgegaan tot toepassing van bestuursdwang op grond van art. 26. Ook stelt de Commissie Beeldkwaliteit jaarlijks een verslag op van haar werkzaamheden. Tenminste eenmaal per jaar vindt een evaluatiegesprek plaats tussen een vertegenwoordiging van het gemeentebestuur en de Commissie Beeldkwaliteit. Op grond van de evaluatieresultaten kan de gemeenteraad besluiten om de welstandsnota – eventueel tussentijds – aan te passen. Wanneer dit het geval is worden de procedures op grond van de gemeentelijke inspraakverordening gevolgd. handhaving De gemeente voert een actief handhavingsbeleid waar het gaat om het bewaken van de ruimtelijke kwaliteit. Een effectief welstandsbeleid kan niet zonder een consequente handhaving, die zonodig met bestuursdwang gepaard gaat. Altijd worden daarom inspecties verricht door Bouw- en Woningtoezicht, die erop zijn gericht om te controleren of bouwplannen conform de verleende bouwvergunning worden uitgevoerd. afwijken van het advies van de Commissie Beeldkwaliteit Burgemeester en wethouders mogen, mits met redenen omkleed, afwijken van het advies van de Commissie Beeldkwaliteit. Bijvoorbeeld als de commissie de van toepassing zijnde criteria niet juist heeft geïnterpreteerd of toegepast. De redenen voor de afwijking worden bij de bekendmaking van het besluit vermeld. Burgemeester en wethouders bieden bij afwijking van een advies op welstandsgronden eerst de voor de Commissie Beeldkwaliteit de mogelijkheid tot heroverweging van het eerder uitgebrachte advies. Indien dat niet tot een oplossing leidt, kan een second opinion worden gevraagd (zie kopje ‘Second opinion’). Afwijken om andere redenen: B&W krijgen volgens art. 44 lid 1 WW de mogelijkheid om bij strijd van een bouwplan met redelijke eisen van welstand, toch de bouwvergunning te verlenen indien zij van oordeel zijn dat daarvoor andere redenen zijn, bijvoorbeeld van economische of maatschappelijke aard. Deze afwijking wordt in de beslissing op de aanvraag van de bouwvergunning gemotiveerd. hardheidsclausule Burgemeester en wethouders kunnen, eventueel op advies van de Commissie Beeldkwaliteit, ook gemotiveerd afwijken van de gebieds- en objectgerichte welstandscriteria. Dit kan gebeuren bij plannen die niet voldoen aan de vastgelegde criteria maar wél een kwalitatieve toevoeging aan hun omgeving vormen. Ook kan het voorkomen dat plannen die tegemoet komen aan de gebiedsobjectgerichte welstandscriteria toch een zodanig slechte kwaliteit hebben dat ze afbreuk doen aan hun omgeving. In die gevallen moet worden verwezen naar algemene beoordelingscriteria die in de uitwerkingsnota zijn opgenomen.
117
second opinion De gemeente kan besluiten om een second opinion over een bouwplan te vragen. In dat geval wordt de bouwaanvraag voorgelegd aan een welstands-/monumentencommissie van een andere gemeente. Hierover kan contact worden opgenomen met de Federatie Welstand. indienen van bezwaar Belanghebbenden kunnen binnen zes weken bezwaar indienen tegen de beslissing van burgemeester en wethouders op de aanvraag voor een bouwvergunning. Belanghebbenden zijn in de regel de planindiener en de direct omwonenden. In de bezwaarschriftenprocedure heroverwegen burgemeester en wethouders het besluit nadat belanghebbenden tijdens een hoorzitting hun standpunten nader hebben kunnen toelichten. Belanghebbenden die het met de heroverweging niet eens zijn, kunnen hiertegen in beroep gaan. Eventueel kunnen de planindiener en/of de ontwerper een toelichting door de Commissie Beeldkwaliteit vragen. Op grond van de voor- en tegenargumenten kan de Commissie Beeldkwaliteit het advies herzien. Dit moet in het uiteindelijke advies worden gemotiveerd.
3.
excessenregeling
De gemeente heeft de mogelijkheid om repressief in te grijpen indien vergunningvrije bouwwerken in ernstige mate in strijd zijn met redelijke eisen van welstand. Dit is het geval indien sprake is van excessen: buitensporigheden in het uiterlijk die ook voor niet-deskundigen evident zijn. De excessenregeling is niet bedoeld om de plaatsing van het bouwwerk tegen te gaan. Op grond van artikel 19 WW kunnen burgemeester en wethouders de eigenaar dan aanschrijven om de strijdige situatie ongedaan te maken. De excessenregeling is in ieder geval van toepassing in de volgende gevallen; • • •
armoedig materiaalgebruik bij erfafscheidingen, bijgebouwen en overkappingen die zichtbaar zijn vanuit de openbare ruimte. Voorbeelden van armoedig materiaal zijn rietmatten, beddenspiralen, oude deuren, golfplaten of zeildoek; armoedig materiaalgebruik bij gevelbetimmeringen die zichtbaar zijn vanuit de openbare ruimte. Voorbeelden van armoedig materiaal zijn kunststof schroten en industriële beplating. felle of extreem contrasterende kleuren op gevels die zichtbaar zijn vanuit de openbare ruimte.
118
bijlage B Commissie Beeldkwaliteit De Commissie Beeldkwaliteit adviseert aan het gemeentebestuur over allerhande zaken die verband houden met cultuurhistorie en ruimtelijke inrichting en vormgeving. Het gaat dan onder andere om beleidsontwikkelingen, strategische ontwikkelingen en masterplannen. Maar ook om concrete bouwplannen en plaatsingsverzoeken voor de gemeentelijke monumentenlijst. De commissie bestaat uit een voorzitter en negen leden, waarvan er zeven tegelijk bij een vergadering aanwezig zijn. De disciplines architectuur, stedenbouw, cultuurhistorie, bouwhistorie, restauratie, kunsthistorie, landschapsarchitectuur en geschiedenis zijn in de commissie vertegenwoordigd. Hierdoor is de commissie in staat om breed geïntegreerde adviezen uit te brengen waarin zowel het welstandsaspect, het monumentenaspect als het (algemeen) cultuurhistorisch belang worden meegewogen. Ook bij niet individueel beschermde objecten spelen de cultuurhistorische kwaliteiten van het object en/of het gebied nadrukkelijker dan voorheen een rol bij de advisering. Hierdoor zal de identiteit van Nijmegen behouden blijven en waar mogelijk versterkt. Om de werkbaarheid en effectiviteit van de commissie te vergroten wordt er met een tweetal subcommissies gewerkt. De Subcommissie Welstand zal zich bezighouden met advisering rond bouwaanvragen, plannen voor de inrichting van de openbare ruimte en reclameaanvragen. De Subcommissie Cultuurhistorie ten slotte zal zich bezighouden met advisering rond bouwhistorie, archeologie, wijzigingsvoorstellen en restauraties van rijks- en gemeentelijke monumenten en stadsbeeldobjecten. De samenstelling en werkwijze zijn zodanig dat zowel in de Commissie Beeldkwaliteit als in de subcommissies de vertegenwoordiging vanuit de verschillende vakdisciplines gewaarborgd is. De planbehandeling van de Commissie Beeldkwaliteit is openbaar voor zover het om formele bouwaanvragen gaat. Vooroverleg over beleidsontwikkelingen en grootschalige plannen kan in een besloten deel van de vergadering plaatsvinden. Het feit dat de Commissie Beeldkwaliteit geïntegreerde adviezen uitbrengt, betekent dat voor elk bouwplan nog maar één advies nodig is. Oók als zowel een bouw- als een monumentenvergunning vereist is. Alleen als het bouwplan een rijksmonument betreft, is ook nog een advies van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg vereist. adviestraject Als u een aanvraag om bouw- en/of monumentenvergunning hebt ingediend, dan wordt de aanvraag eerst getoetst op ontvankelijkheid. Als de aanvraag compleet is, wordt deze geagendeerd voor de Commissie Beeldkwaliteit. De commissie vergadert één keer per twee weken op donderdag. De vergaderingen zijn openbaar, voor zover het de bouwplanbeoordeling betreft. De agenda en de vergaderlocatie worden gepubliceerd in de Brug en op het internet. Het is voor architecten mogelijk om tijdens de vergadering het plan toe te lichten. Dit dient vooraf aan het secretariaat gemeld te worden. Enige dagen na de vergadering krijgt de aanvrager een kopie van het advies. richtlijnen voor de Commissie Beeldkwaliteit De commissie dient bij haar advisering rekening te houden met een aantal richtlijnen en voorschriften. Zo zijn de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt van belang; in principe mag de commissie geen advies uitbrengen dat de bestemmingsplanmogelijkheden beperkt. In het geval van een monument of een locatie in een beschermd gebied, is de object- of gebiedsgerichte redengevende beschrijving richtinggevend voor de planbeoordeling. Verder zijn in de Kadernota Beeldkwaliteit en in deze Uitwerkingsnota Beeldkwaliteit richtlijnen opgenomen waaraan bouwplannen getoetst worden.
119
spreekuur De Commissie Beeldkwaliteit brengt alleen adviezen over bouwplannen uit als er een formele vergunningaanvraag is ingediend. Als u vóórdat u een vergunning aanvraagt al wilt weten of uw bouwplan haalbaar is, bestaat er voor ontwerpers de mogelijkheid om tijdens een spreekuur met leden van de commissie van gedachten te wisselen. Op basis van schetsen worden opmerkingen gemaakt en punten genoemd die nadere aandacht vragen; er wordt geen formeel advies opgesteld. U dient voor het spreekuur een afspraak te maken, maar u hoeft vooraf geen stukken aan te leveren. U kunt hiervoor contact opnemen met het secretariaat. Commissie Beeldkwaliteit secretariaat Postbus 9105 6500 HG Nijmegen tel. (024) 329 9898 fax (024) 324 3434 e-mail
[email protected]
120
bijlage C gemeentelijke monumentenverordening 2003
N.B.: De als bijlage in de nota opgenomen Monumentenverordening is ter voorkoming van doublures buiten deze publicatie gehouden. De verordening is reeds gepubliceerd als gemeenteblad GB03-78. De informatie is via klikken op rood (hyperlink) beschikbaar.
121
Bijlage D
Woordenlijst
a architectonische details
Verwijst naar de waarde die de detaillering van een gebouw heeft voor het uiterlijk en de “volmaaktheid” van de architectuur in zijn geheel;
architectonische eenheid Een samenhangend geheel van gebouwen of gebouwdelen, ontstaan door gebruik van bouwstijlen die goed op elkaar aansluiten of door gebruik van een en dezelfde bouwstijl; architectonische merites
De gewaardeerde en buiten kijf staande eigenschappen van een gebouw;
Art Nouveau stijl
Naam gegeven aan de stijlvernieuwing in Europa die zich eind negentiende, begin twintigste eeuw in vrijwel alle kunstuitingen manifesteerde. Typerend voor gebouwen die in deze stijl zijn ontworpen zijn, onder andere, organische motieven, vloeiende lijnen, gebruik van glas in lood, vrouwelijke sculpturen, gebruik van moderne materialen (metaal, glas en beton) en invloeden van de Japanse kunst;
authenticiteit
De mate waarin een gebouw of een wijk een oorspronkelijke bouwstijl weerspiegelt, of de mate waarin de loop van de geschiedenis aan een gebouw of een wijk is af te lezen;
b beeldbepalend
Dat wat het uiterlijk van een gebouw (meestal de gevel), zoals dat voor buitenstaanders zichtbaar is, beslissend beïnvloed. Zo kunnen balkons, grootte en vorm van raamopeningen, maar ook de kleur baksteen of zonweringen een beeldbepalend stempel op een gebouw drukken;
beeldkwaliteit
Een verzamelnaam voor alle aspecten die invloed uitoefenen op de beleving van de ruimtelijke omgeving; structuur, identiteit en belevingswaarde zijn bepalend voor de uiteindelijke beeldkwaliteit;
beheersgebied
Gedeelte van de stad waar geen grote ontwikkelingen worden verwacht. In beheersgebieden vormen de bestaande kwaliteiten van de bebouwing en de stedelijke structuur het uitgangspunt waarbinnen nieuwe bouwplannen zich dienen te voegen. Deze kwaliteiten worden beschreven door middel van een verwijzing naar een bouwsteen.
belevingswaarde
Het gaat hier om de mate waarin visueel-ruimtelijke, functionele, historische, culturele of symbolische aspecten van een wijk, een openbare ruimte, of een gebouw, door de mens kunnen worden ervaren en worden gewaardeerd. Bijvoorbeeld: publiek toegankelijke kades en pieren zorgen voor een verhoging van de belevingswaarde van een haven;
bloemkoolstedenbouw
Parodiërende aanduiding die wordt gebruikt voor een bepaald type stedenbouw dat in en rond de jaren zeventig in heel Nederland is toegepast en doorgaans wordt aangeduid als structuralisme. De woongebieden uit deze periode hebben een grillig stratenpatroon, weinig doorgaande wegen en de wijken, maar ook delen van de wijken, zijn sterk naar binnen gekeerd. De labyrintische stedenbouwkundige structuur die hierdoor ontstaat heeft deze wijken aan de bijnaam ´bloemkoolstedenbouw´ geholpen;
borstwering(en)
Lage dichte muur, ongeveer tot borsthoogte. De term vindt zijn oorsprong in de kasteelbouw. In de architectuur wordt het gebruikt om het bakstenen, betonnen, of anderszins massieve, gevelgedeelte tussen de vloer en de onderkant van het raamkozijn aan te duiden;
129
bouwsteen
De architectuurhistorische typering van een buurt, wijk, of kleiner ensemble, waarbinnen een bouwproject zich bevindt. Het gaat hierbij om concrete zaken als afmetingen, ritmes, rooilijnen, kleur en materiaalgebruik. Maar ook minder exact te benoemen elementen als sfeer en stedelijkheid zijn van belang. Voor iedere bouwsteen zijn specifieke criteria van toepassing;
bouwstijl
Zie stijl;
c centrumvorming
Een plek in de stad waar, vanwege de gunstige aanwezigheid van belangrijke (spoor-, water-, of andere) wegen, een centrumklimaat is ontstaan en/of wordt gestimuleerd om zich te ontwikkelen. Dit klimaat is aantrekkelijk voor allerlei activiteiten (wonen, werken en winkelen) en kenmerkt zich in stedenbouwkundig opzicht door verdichting, functiemenging, en intensivering;
CIAM
Afkorting voor Congres International d’Architecture Moderne. Voor een inhoudelijke bespreking wordt verwezen naar bouwsteen W5;
concept
het idee waaruit een ontwerp voortkomt, c.q. waarop keuzes en beslissingen van de ontwerper gebaseerd zijn;
context
de omgeving, zowel de gebouwen als de buitenruimte;
contrast
Zichtbare tegenstellingen tussen gebouwen of gebouwdelen, in materiaalgebruik, compositie of schaal;
complex
Verzameling gebouwen of gebouwdelen die om functionele of esthetische redenen als één samenhangend geheel kunnen worden beschouwd;
complexmatig(e)
Alle onderdelen van het complex omvattende;
compositie
Esthetische ordening van de verschillende onderdelen van een bouwwerk ten opzichte van elkaar, of situering van een gebouw ten opzichte van de omringende bebouwing;
coulissewerking
Ook wel kijkdooseffect genoemd. Door linten van beplanting of bebouwing op verschillende afstanden in een vrije ruimte te plaatsen ontstaat een bijzondere dieptewerking;
crescents
Bebouwing langs een gebogen laan, in de vorm van een halve ring. Een van de beroemdste voorbeelden van een crescent is te vinden in het Engelse Bath;
criterium
Norm bij beoordeling van een bouwplan door de Commissie Beeldkwaliteit;
cultuurhistorie
Geheel van voortbrengselen van een gemeenschap dat typerend is voor de ontwikkeling van deze gemeenschap;
d deelgebied
Onderverdeling van een gebied. In de Uitwerkingsnota Beeldkwaliteit wordt met een deelgebied een gedeelte van de stad aangeduid dat zich qua dynamiek, of toetsingsniveau, onderscheidt van de omliggende delen;
detaillering
Het uitwerken van een ontwerp. In de architectuur verstaat met onder detaillering het vinden van de meest geschikte aansluiting van verschillende materialen en gebouwdelen op elkaar;
dichtheid
Het aantal eenheden op een specifieke oppervlakte. In de stedenbouw verstaat men onder dichtheid doorgaans het aantal woningen per hectare;
dorpskern
Het hart van een dorp, meestal gebouwd rondom een middelpunt (zoals een kerk, plein, of kruispunt). Zie ook bouwsteen H2;
130
dorpslint
Kleinschalige perceelsgewijze bebouwing langs een linieair, zoals een dijk of een weg. Dorpslinten kunnen met het groeien van de stad in het stedelijk weefsel opgenomen worden. Zie ook bouwsteen H2;
duurzaam bouwen
Een manier van bouwen waarbij de milieu- en gezondheidseffecten ten gevolge van het bouwen en de gebouwde omgeving tot een minimum worden beperkt;
dynamiek
De mate waarin en de snelheid waarmee veranderingen optreden. In de Uitwerkingsnota Beelkwaliteit wordt het begrip over het algemeen gebruikt om de levenscyclus van een bepaald deelgebied aan te duiden;
e eclectische stijl
Stijl waarbij vormen en principes uit verschillende bouwstijlen bij iedere bouwopgave naar behoeve worden gekozen en samengevoegd;
enclave
Geïsoleerd gelegen deel van de stad, dat qua bebouwing of grondgebruik afwijkt van de omringende stadsdelen;
engelse landschapsstijl
Stijl die is gebruikt in de parkaanleg en vooral populair was in de 18 en 19 eeuw. Typerend voor deze stijl zijn slingerende paden, centraal gelegen vijvers en boomgroepen aan de randen van het park die de aanwezigheid van de stad verhullen;
ensemble
Architectonisch en of stedenbouwkundig geheel van meerdere gebouwen of gebouwdelen dat een natuurlijke eenheid vormt. Doorgaans komt het neer op een aantal blokken dat door één architect is ontworpen;
erf(af)scheiding
Fysieke grens die de overgang aangeeft tussen openbare ruimte en privé-terrein. Denk aan hekken, hagen, heggen of schuttingen;
etagewoning
Op één woonlaag gelegen woning, niet op de begane grond;
eyecather
Populaire term voor “blikvanger”, in de stedenbouw een markant gebouw of element dat onmiddellijk “het oog pakt”;
extensief
niet intensief; in extensief ruimtegebruik; In het algemeen duidt extensief op een inefficiënte omgang met de beschikbare grond;
de
de
f Federatie Welstand
De Federatie Welstand stelt zich tot doel het landschaps-, dorps -en stedenschoon in Nederland te bevorderen en fungeert als centraal informatie- en ondersteuningspunt op het terrein van de welstandszorg; Postadres: Postbus 68, 6800 AB, Arnhem. Tel.: 026 - 3529363
Forum beweging/FORUM Beweging uit de jaren zestig en zeventig die aandacht vroeg voor de menselijke schaal en maat in de architectuur en stedenbouw; fragment
Een gedeelte van de stad dat zich onderscheidt van de omliggende delen door een zeker isolement of afwijkende verschijningsvorm;
fijnkorrelig
Tot op een laag schaalniveau, in afzonderlijk herkenbare kleine onderdelen opgebouwd;
functiescheiding
Ontwerpopvatting die aan het begin van de twintigste eeuw in de stedenbouw in opgang raakt, waarbij wonen, werken en recreatie in strict aparte zones wordt ondergebracht. Het resultaat zijn monofunctionele wijken, waarop in de loop van de twintigse eeuw veel kritiek is geuit;
131
g galerijflat(s)
Flatgebouw waarbij langs de afzonderlijke woningen op de bovenverdiepingen een galerij loopt als toegang voor de bewoners en voor leveranciers enz;
geaccidenteerd terrein
Heuvelachtig terrein; terrein met niveauverschillen;
gebied
Een van de 26 gebieden waarin Nijmegen voor de Uitwerkingsnota Beeldkwaliteit is onderverdeeld. Een gebied kan onderverdeeld zijn in deelgebieden;
groenstrook
Beplante strook grond in of langs een bebouwd gebied. In de jaren zestig werd met het begrip ook wel een groene zone aangeduid met hier en daar in het groen opgenomen voorzieningen;
groene long
Symbolische verwijzing naar het ademhalingsorgaan. De groene long is een groengebied dichtbij of in de stad waardoor het stedelijk gebied “verse lucht” inademt. In de praktijk komt het erop neer dat de inwoner van de stad een groengebied tot zijn beschikking staat waar hij zich kan recreëren en dat hij snel kan bereiken;
groene zoom
Groene (beplante) buitenrand;
grootschalige
Groot opgezet, in een groot gebied, in grote aantallen en/of grote afmetingen (tegenovergesteld aan kleinschalig); groot ten opzichte van de menselijke maat;
h herstructurering
Het aanpassen van een deelgebied, of opnieuw invullen, voor hetzelfde gebruik; Herstructurering is een van de mogelijke fasen uit de levenscyclus van een gebouw of wijk;
historiserende stijl
Bouwstijl die het imiteren van vormkenmerken van bouwstijlen uit het verleden combineert met moderne bouwtechnieken. Het resultaat is een gebouw dat suggereert veel ouder te zijn dan het daadwerkelijk is;
hoekkeper
Uitwendige hoek in de kapvorm, ter plaatse van de aansluiting van twee schuine dakvlakken. Zie ook: kilkeper;
hoogbouw(object)
Bebouwing van acht bouwlagen of meer, of bebouwing hoger dan 25 meter;
i identiteit
Dat wat een gebied of een object een herkenbare eigenheid geeft. Identiteit is doorgaans een mix van allerlei factoren, van stedenbouwkundige, architectonische, maar ook van cultuurhistorische, en demografische aard;
industriële bouwmethoden In het begin van de twintigste eeuw werd in Nederland, net als in de ons omringende landen, geëxperimenteerd met nieuwe, industriële bouwmethoden zoals staalskeletbouw en betongietbouw. Tegenwoordig zijn er allerlei bouwmethoden die niet door een traditionele ambachtsman (timmerman, stuckadoor, etc.) worden uitgevoerd; informeel
Ongedwongen; in architectuur en stedenbouw gebruikt in tegenstelling tot formeel (strenge vormgeving, volgens regels waarvan niet wordt afgeweken);
integraal
Allesomvattend;
invloedssfeer
Gebied waarop een object invloed in brede zin uitoefent. Te denken valt aan de omliggende van een station, die de aanwezigheid van winkels en kiosken in de nabijgelegen wijken tot gevolg kan hebben. In de Uitwerkingsnota Beeldkwaliteit wordt het begrip vaak gebruikt om te duiden op de invloedssfeer van een object. Deze heeft vooral betrekking op de ruimtelijk-visuele relatie die een object met de omliggende wijken aangaat;
132
j Jugendstil
Stijl vernoemd naar het in 1896 te München opgerichte blad "Jugend". Ook wel bekend onder de Franse aanduiding Art Nouveau (zie aldaar);
k kilkeper
Inwendige hoek in de kapvorm, ter plaatse van de aansluiting van twee schuine dakvlakken. (Voorbeeld: in een L-vormig gebouw met schuine pannendaken wordt de aansluiting van twee dakvlakken aan de binnenzijde (de oksel) van het gebouw de kilkeper genoemd. Aan de buitenzijde wordt de aansluiting de hoekkeper genoemd);
knoop(punten)
Snijpunten van (spoor)wegen, waar zich relatief veel activiteit afspeelt;
l laagbouw
Bebouwing tot en met drie lagen (minder dan 12 meter);
landmark(s)
Engelse term voor een bouwwerk dat door zijn opvallende positie en uiterlijk een rol vervult als herkenningspunt in de stad
langzaam verkeer
Voetgangers en (brom)fietsers;
leefbaarheid
Term waarmee de kwaliteit van leven in wijken of steden wordt aangeduid. Er zijn allerlei factoren die invloed hebben op leefbaarheid, denk aan woningkwaliteit, criminaliteit, voorzieningenniveau, bewonersparticipatie, etc.;
levensfase
Afgebakend deel van een leven. Hier wordt geduid op een specifieke fase van stadsdelen of gebouwen in een levenscyclus;
levenscyclus
De opeenvolgende veranderingen van een organisme. In de Uitwerkingsnota Beeldkwaliteit wordt met levenscyclus geduid op de ontwikkeling van stadsdelen of gebouwen. Na de ontwikkelingsfase, komen deze in de beheerfase terecht. De tand des tijds, of geconstateerde gebreken, kunnen op een gegeven moment aanleiding geven tot herstructurering of transformatie. Ook komt het voor dat gebieden zo goed gewaardeerd worden en functioneren dat men besluit het gebied een beschermde status te geven;
lint
Zie dorpslint;
lintbebouwing
Vrijwel aaneengesloten bebouwing langs hoofdwegen. Doorgaans maakt lintbebouwing onderdeel uit van een historisch dorpslint;
loggia
Inpandig terras;
m maaiveld
Bovenzijde van het terrein dat een bouwwerk omgeeft. In het algemeen worden gebouwen vanaf het maaiveld betreden;
marktconform
Aangepast aan de markt. Hier wordt bedoeld dat gebouwen of wijken worden ontworpen om te voldoen aan de door de markt vastgestelde vraag. In de praktijk betekent dit vooral dat projectontwikkelaars een grote invloed krijgen op de totstandkoming en de vorm van een ontwerp.
modern, modernistisch
modern wil zeggen eigentijds en/of vooruitstrevend. In de architectuur wordt er de stijl mee aangeduid die in de jaren twintig en dertig van de twintigste eeuw opkwam en die gekenmerkt wordt door strakke vormgeving en de afwezigheid van decoratie. Pioniers
133
in Nederland waren de architecten Gerrit Rietveld en Jan Duiker. Recentere architectuur waarvan de oorspronkelijke moderne stijl de inspiratiebron is, wordt wel modernistisch genoemd; monument
Beschermd of te beschermen overblijfsel van vroegere cultuur, nijverheid of wetenschap; de wettelijke bescherming is gebaseerd op de monumentenverordening;
n op `natuurlijke´ wijze
Zonder vastomlijnd, groot, plan. Het is de typering van een stapsgewijze opeenvolging van kleine, veelal pragmatische, ontwikkelingen;
negge
De afstand van de buitenkant van het metselwerk tot aan het kozijn;
neostijl(en)
Stijl die een bewuste imitatie is van een vroegere stijl, zoals neoclassicisme of neogotiek. Het bij het ontwerp gebruik maken van een neostijl is een vorm van historiserend bouwen;
nutstuin
Een tuin van openbaar nut. Oorspronkelijk tuinen met nutsgewassen bij boerderijen en kloosters, met rechte paden en een rationele indeling;
o object
Voorwerp of zaak die beschouwd en behandeld wordt als zodanig. Hier wordt met deze term geduid op gebouwen en complexen die zo beeldbepalend zijn voor de beeldkwaliteit van de stad, of een dusdanig bijzondere functie hebben, dat ze vallen in een afzonderlijk beoordelingskader, met een set van criteria. We onderscheiden 3 typen objecten: hoogbouw-objecten, beeldbepalende objecten en monumenten;
openbaar
Voor iedereen toegankelijk;
open verkaveling
Zie verkaveling; open in tegenstelling tot verkaveling in gesloten bouwblokken waarbij het binnenterrein geheel is gescheiden van de openbare ruimte rondom het blok;
organisch (gevormd)
Een structuur waarbij landschappelijke elementen in brede zin als kapstok of als leidend principe dienen voor de ontwikkeling. Deze elementen kunnen gevormd worden door waterlopen of hellingen, maar ook door landwegen of kleine paadjes;
oriëntatie(punt)
Duidelijk herkenbaar punt waarop men zich kan oriënteren;
p patroon (sted.)
Een heldere vorm die als leidraad dient voor rangschikking van elementen (bebouwing, groen, tuinen, wegen, etc.) binnen een stedenbouwkundig ontwerp;
paviljoenachtig
Als een paviljoen, dat wil zeggen kleinschalig, luchtig, alzijdig en doorgaans in het groen gesitueerd;
perifierie (stedelijk)
Buitenste rand of zone van het stedelijk gebied;
perceel
Kavel;
perceelsgewijze
Per perceel;
plint
Oorspronkelijk een lage lijst onderlangs een muur of wand, zowel binnen als buiten toegepast, vaak uitgevoerd in pleisterwerk. In de Uitwerkingsnota Beeldkwaliteit wordt doorgaans geduid op de gehele onderste laag van een gebouw, die de toegang tot het gebouw verzorgt en eventuele winkels en bedrijfjes bevat;
portiek
Gemeenschappelijk trappenhuis (zoals in portiek-etageflats);
prefab
In de fabriek of werkplaats gemaakt bouwonderdeel dat op de bouwplaats nog slechts gemonteerd hoeft te worden;
134
prestedelijk landschap
De landschappelijke ondergrond vóórdat deze bouwrijp is gemaakt, dus inclusief eventuele slootjes, bosschages, boom- en waterpartijen, of los verspreide boerderijen;
privé
In het bezit van één of enkele personen of private lichamen. Hier wordt meestal gedoeld op de elementen waarbinnen zich het privé-leven van mensen afspeelt, dus het huis, de tuin en het erf;
publiek domein
Openbaar gebied, in principe voor iedereen toegankelijk;
r rationele stijl, rationalisme Stijl in architectuur en stedenbouw die uitgaat van het functioneren van stad en gebouw, en die wars is van design of verfraaiing; regie
Leiding, aansturing volgens plan (gemeentelijke regie);
revitalisering
Een gebied of een gebouw nieuw leven inblazen door het aanpakken van de knelpunten, achterstallig onderhoud, het verbeteren van het functioneren en het uiterlijk;
rooilijn
Bebouwingsgrens, in een plan bepaalde lijn tot welke gebouwd mag worden;
ruimtegebruik
De wijze waarop of het doel waarvoor de ruimte in gebruik is;
ruimtelijke opbouw
Die manier waarop ruimten in en om gebouwen in een bouwplan op elkaar afgestemd zijn;
ruimtelijke thema(´s)
Ruimtelijke opgaven voor de stad Nijmegen vanuit Kansen voor de Keizerstad;
ruimtelijk-visuele
De zichtbaarheid van gebouwen en ruimten ten opzichte van elkaar betreffende;
s schil
Als in negentiende-eeuwse schil: de rand van bebouwing die in de negentiende eeuw als een schil rondom de tot dan bestaande stad werd gebouwd (na het slechten van de wallen);
silhouet
De zichtbare omtrek van een stad met haar specifieke kenmerken, hoogbouw en afwijkende vormen, zoals die tegen de lucht afsteekt;
sneltoetscriteria
Toetsingscriteria voor bouwplannen die niet in de Commissie Beeldkwaliteit worden besproken, maar ambtelijk kunnen worden behandeld;
stadsbeeld
Uiterlijk van een stad, met name de manier waarop de stad gezien kan worden vanuit de openbare ruimte;
stadspoort
Toegangspoort van een stad, ook in overdrachtelijke zin gebruikt, wanneer bouwwerken of civieltechnische kunstwerken de toegang tot de stad markeren;
stadsweefsel
Stedelijk weefsel, patroon van blokken en straten in de stad;
stedelijke drager(s)
Dragers zijn elementen van de stad die de “structuur” van de stad bepalen en deze leesbaar of begrijpelijk maken;
stedelijke knoop
Brandpunt van activiteiten met bijbehorende gebouwen en buitenruimten in de stad op een plek waar belangrijke wegen bij elkaar komen;
stempel(s)
Een zich herhalend patroon van gebouwen in een bepaald gebied; ook: stempelpatroon/stempelstructuur/stempelunits;
stijl
Geheel van kenmerkende vormen van een bepaalde school of richting in kunst en architectuur;
135
stijlbreuk
Het breken met een bepaalde stijl en / of van richting veranderen;
strokenverkaveling
Ook: strokenbouw; opzet van rijenwoningen afgewisseld door ontsluitingsstraten of – paden, waarbij de achterzijde (de privézijde of tuinzijde) van alle woningen en rijen dezelfde, optimale oriëntatie op de zon heeft, (in tegenstelling tot een blokkenverkaveling waarbij achterzijden op elkaar gericht zijn, de oriëntatie op de zon verschilt per rij);
structuur
De wijze van opbouw van een samengesteld geheel; rangschikking van elementen (stedenbouwkundige structuur: rangschikking van gebouwen, wegen, waterlopen e.d. in een zekere herkenbare ordening);
t toetsingscriteria
De in deze nota geformuleerde aspecten waarop de Commissie Beeldkwaliteit bouwplannen haar adviezen baseert;
traditionele gesloten blokverkaveling
De indeling van de blokken op de bouwkavels zoals gewoonlijk tot in de jaren dertig in veel steden gebruikt als de stedenbouwkundige basiseenheid waarmee een buurt of wijk werd opgebouwd. Het gesloten blok bestaat traditioneel uit een gesloten gevelwand die de naar de straat toe openbaarheid vertegenwoordigd en als representatie van het blok geldt. De achterzijde van de woningen is niet zichtbaar van de straat en geldt als prive zone;
transformatie
Het veranderen van een deelgebied, door een nieuwe invulling met een andere functie, een ander gebruik; Transformatie is een van de fasen uit de levenscyclus van een gebouw of wijk;
tuindorp
Vrij ruim opgezette, groene vooroorlogse wijken met complexmatige arbeiderswoningen. Dit type wijk kwam na de invoering van de Woningwet in 1901 in opdracht van woningbouwverenigingen tot stand. Er is sprake van overzichtelijke en hiërarchische structuur met pleinen, rechte hoofdstraten en korte woonstraten met ene besloten karakter, en in het woonblok accenten door onder meer verbijzonderingen van hoeken en poorten. Zie verder bouwsteen W1Tuindorp;
tuinstadidee
Een van oorsprong Brits idee voor de stedenbouwkundige opzet van een stad of wijk welke wordt gekenmerkt door een ruime opzet met veel groen, waarbij de bebouwing uit laagbouw bestaat en een landelijke uitstraling heeft. Het idee wordt vanaf 1906 in Nederland voornamelijk op wijkniveau wordt toegepast. De wijk ligt vaak geïsoleerd van de rest van de stad en vertoont een zelfstandig karakter, dat zich onder andere uit in een centraal gelegen plein. Zie verder bouwsteen W1 Tuindorp;
tuinwijk
Ruim opgezette groene uitbreidingswijken die vanaf de jaren dertig tot en met de jaren zestig tot stand kwamen. De wijken zijn veelal gebaseerd op traditionele blokverkavelingen, rijtjeshuizen met voor- en achtertuinen, maar ook komen vrijstaande woningen of 2-onder-1-kap-woningen voor. Knikken in het stratenpatroon zorgen voor variatie en bieden plekken voor plantsoenen en dergelijke. De architectuur is doorgaans eenvoudig, de woningen betrekkelijk ruim. Zie verder bouwsteen W2 Tuinwijk;
typologie
Een ordenende beschrijving van typen. Hier verschillende typen openbare ruimten, gebouwen of woningen;
u uitvalsweg
Verkeersweg die vanuit een stad of een centrum naar buiten, naar de buitenwijken en het landschap, leidt;
utilitair
De nuttigheid betreffende. Bij utilitaire gebouwen is sprake van niet-woongebouwen;
136
v verblijfskwaliteit
De mate waarin een omgeving geschikt en aantrekkelijk is om er te verblijven; de term wordt bij openbare ruimte vaak gebruikt in tegenstelling tot de verkeersfunctie;
verblijfskarakter
De indruk die de elementen en kenmerken van een plek of een wijk maken op een mens en die bepalend is voor de mate van verblijfskwaliteit;
verdichting
Proces waarbij de verhouding onbebouwd - bebouwd terrein gewijzigd wordt ten gunste van het laatste, bijvooebeeld door het toevoegen van woningen in een bestaande woonbuurt. Toename van de dichtheid;
vergunningsvrij
Het ontbreken van de verplichting tot het hebben van een vergunning voor een bouwplan; indien een bouwplan vergunningsvrij is wordt er ook geen welstandstoets uitgevoerd;
vergunningsplichtig
De verplichting een vergunning te hebben voor een bouwplan;
verkaveling
Het ontwerp van straten en (woningbouw)blokken en de indeling van de blokken in bouwkavels, zoals in blokkenverkaveling, verkavelingspatroon, verkavelingsopzet;
verticale geleding
Opzet van de gevel waarbij de nadruk ligt op een verticale indeling, door middel van gevelopeningen, metselwerk, inspringingen of andere gevelkenmerken en – detailleringen;
vervoersas
(Spoor)weg waarlangs het belangrijkste transport (van mensen en van goederen) binnen en via de stad plaatsvindt;
VNG
Vereniging van Nederlandse Gemeeenten. Adres: Nassaulaan 12, 2514 JS, Den Haag. Tel.: 070 - 3738393
volkspark
Het 19 eeuwse Duitse Volkspark is een parktype met specifieke kenmerken. Kenmerkend waren de geometrische indeling en de monumentaliteit van lange zichtassen, grote rechthoekige vijvers en open grasvlakken. Het ontwerp hield rekening met de recreatieve wensen van deze tijd, met bijvoorbeeld een grote lig- en speelweide, een bloemenweide, een volkstheehuis en een kinderspeeltuin. Deze voorzieningen werden gesitueerd in een nieuw gecreëerde natuurlijke omgeving;
e
w wederopbouw
De periode van 1945-1965 waarin Nederland weer opbouwt wat in de tweede wereldoorlog verwoest is. Met weinig middelen moesten architecten en stedenbouwers in korte tijd omvangrijke bouwprogrammas realiseren om de oorlogsschade te herstellen en de woningnood te lenigen. Met de term wederopbouw wordt een bouwperiode aangeduid, geen stijl;
welstandsvrij
Een bouwplan is welstandsvrij wanneer volgens de gemeentelijke welstandsnota geen welstandstoetsing nodig is; een gemeente kan welstandsvrije gebieden of objecten aanwijzen. Bouwplannen waarvoor geen bouwvergunning vereist is zijn eveneens welstandsvrij;
woningtype(n)
soort woning op basis van een architectonische of stedenbouwkundige indeling, bijvoorbeeld, rijenwoning, tussenwoning en hoekwoning, twee-onder-eenkapwoning en vrijstaande woning; patiowoning, appartement, portiekwoning, maisonnettewoning;
woonerf
Een woonbuurt waar de auto te gast is, hetgeen door speciale verkeersborden wordt aangeduid. De inrichting biedt ruimte voor spelen en lopen en zorgt ervoor dat auto´s stapvoets moeten rijden. In de oorspronkelijke betekenis was het woonerf autovrij en werden parkeerplaatsen op enige afstand van de woningentrees in clusters aan doodlopende straatjes gerealiseerd;
wijkgedachte
Het door de Rotterdamse studiegroep Bos ontwikkelde concept waarbij binnen een wijk (ca. 20.000 inwoners) afzonderlijk herkenbare buurten (ca. 2000-4000 inwoners) gevormd werden met voorzieningen, welke voor een hecht gemeenschapsleven en ontplooiing van het individu moesten zorgen. In Nijmegen is de wijkgedachte verder
137
uitgewerkt tot de parochiegedachte, waarbij de omvang van de wijken en buurten gebaseerd werden op de parochiegrootte;
z zichtlijn(en)
Een denkbeeldige lijn, waarlangs men kijkt, c.q. kan kijken, vaak gericht op een bijzonder gebouw of object, zoals een kerktoren. Zichtlijnen worden soms in stedenbouwkundige plannen doelbewust ontworpen of vrijgehouden van obstakels ter wille van de oriëntatie;
138
bijlage E
Geraadpleegde literatuur
Nijmegen: BOEKEN dakopbouwen op woonhuizen onderzoek naar verschillende typen dakopbouwen voor platgedekte woningen in Hatert E.D.M. Verdurmen Arnhem 2002
Vooroorlogse woonbuurten in Nijmegen Drs. L.M.P. van Meijel, Drs. G.J.M. Derks Arnhem 2001 Naoorlogse woonbuurten in NijmegenOudwest Leon Van Meijel Nijmegen 2001
Nijmegen over de brug Kadernota Beeldkwaliteit Gemeente Nijmegen Directie Grondgebied, Afdeling Stadsontwikkeling Nijmegen 2003
Heyendaal Quickscan architectuur 1945-1970 Deel 1: analyse Karel Loeff en Leon Van Meijel Nijmegen 2002
Belvoir uitzicht op dynamiek het cultuurhistorisch beleid van de provincie Gelderland 2001-2004 Gedeputeerde Staten van Gelderland 2001
Heyendaal Quickscan architectuur 1945-1970 Deel 2: inventarisatie Karel Loeff en Leon van Meijel Nijmegen 2002
Soliede waren, rijke keuze, billijke prijzen. Winkelpuien van de Lange Hezelstraat in hun historische omgeving M. Jetten, F. Wouters, M. Kersten, T. Pierik, P. de Boer Nijmegen 1991
Wederopbouw Nijmegen Centrum Deel 1 inventarisatie Leon van Meijel, Pauline Opmeer Nijmegen 2002 Kansen voor de Keizerstad Ruimtelijke verkenning 2030 Directie Grondgebied, Afdeling Stadsontwikkeling Nijmegen 2002
Kiezen voor kwaliteit Welstandbeleid Nijmegen Marc Theeuwes, Jos Meijboom, Jan Hendriks, Jan Alberts Nijmegen 1994
Historische atlas van Nijmegen 200 jaar ruimtelijke ontwikkeling in kaart gebracht Billy Gunterman Amsterdam 2003
´Lustverblijven zijn verrezen, schuilend in een bloemengaard´ 115 - 75 - 5 Tijs Tummers Nijmegen 1995
Historische analyse van naoorlogs Hatert Leon van Meijel en Pauline Opmeer Nijmegen 2001
Nijmegen Rijk aan groen Mathieu Schouten Nijmegen 1995
Hatert onder de pannen Toekomstplan voor Hatert DirectieWijkaanpak en Leefbaarheid, gemeente Nijmegen Nijmegen 2002
Dukenburg Een ideaal in beton met een groene rand Jacqueline van Ginneken Nijmegen
139
...Een oude vechtjas Nijmegen tweeduizend jaar vestingstad en garnizoenstad Gerard Lemmens, Frank Eliëns Nijmegen 1998
Bottendaal 1967 – 1992 de strijd om een leefbare woonwijk Geralt Lammers en Rik Kuyntjes Nijmegen 1992 Monumenten Nijmegen 2001 Gemeente Nijmegen Nijmegen, september 2002
19de eeuwse stadsuitleg Nijmegen P.Boer, M. v.d. Boogaard, D. Pouderoyen, T. Verstappen Nijmegen 1989
Naoorlogse wijken, Quickscans Broersveld / Hatertse Hei / Grootstal / Hatert / West / Neerbosch-Oost / Galgenveld / Groenewoud / Brakkenstein Leon van Meijel en Joke Batelaan Nijmegen juli 2003
´Wie het oude niet eert...´ Monumentenbeleid van Nijmegen Marc Theeuwis Nijmegen 1991 Crediteuren & Debiteuren Banken in Nijmegen Yop Segers Nijmegen 2002
architectuur in Nijmegen een overzicht van architectuur en stedebouw na 1900 Tijs Tummers Nijmegen 1994
Ring van Arcadië Landgoederen in Nijmegen Yop Segers Nijmegen 1999
Een andere kijk op Nijmeegse bedrijventerreinen DWS / DGG Nijmegen juni 2003
De naoorlogse wijk in historisch perspectief: de praktijk Leon van Meijel i.s.m. Robert Schütte, Dick Valentijn en Roel Veelders Den Haag 2001
Nijmegen: DIVERSEN Architectuur kwaliteitskaart Olga van Dinteren Nijmegen 1997
Visie 2015: Nijmegen stad in balans T.Jorritsma, E. van Ewijk, M.Alofs / Gemeente Nijmegen Nijmegen 2001
De 19e-eeuwse schil De stadsuitleg van Nijmegen, een beschermd stadsbeeld Gemeente Nijmegen Nijmegen 2002
Woningenatlas Nijmegen Corry Bovy, buro B.A.S. Nijmegen 1997
Raad en Daad Beheer particuliere woningvoorraad 2001 t/m 2004 Vastgesteld in de raad van 31 januari 2001
Nijmegen 1945 – 1985 40 jaar stadsontwikkeling Marius van Dalen, Maarten Louman Nijmegen 1984
Nijmegen ´n rijk aan terrassen Terrassennotitie 2000 E.M. Maessen Nijmegen 2003
Monumenten Inventarisatie Project Midden Gelderland, Nijmegen gemeente beschrijving Stichting MIP-Gelderland Oosterbeek 1991
Stadsmonitor 2001 Nijmegen 2001 http://www.nijmegen.nl/Wijkinformati e/index.asp nijmegen.nl > wijkinformatie (prints van wijken van internet d.d. 03.02.03)
Ontwikkeling Grootstal Eindrapportage Villanova ontwerp&onderzoek Rotterdam 1990
140
Kadernota Apeldoorn ´Gebiedsgericht Welstandsbeleid - Indische Buurt Gemeente Apeldoorn / Gelders Genootschap 2002
Nijmegen Stadsplattegrond Suurland Falkland bv 19e druk Nijmegen plattegronden van 1905 t/m 1995, om de 10 jaar noviomagnus.nl > plattegronden (prints van de kaarten van internet)
Den Bosch, Welstandsnota Hoofdboek en deel 10, Zuid Gemeente ´s Hertogenbosch / Croonen december 2002
CD, eilandbestanden van de gemeente Nijmegen (dwg) gemeente Nijmegen Nijmegen juni 2003
Welstandsnota Haren Welstandscommissie Libau, Gemeente Haren 2002
CD, Nijmegen e.o. en gemeentegrens (dwg) gemeente Nijmegen Nijmegen juli 2003
Welstandsnota Arnhem Dienst stadsbeheer, Gemeente Arnhem 2004
CD, alle luchtfoto´s van de gemeente Nijmegen (jpg) gemeente Nijmegen Nijmegen juni 2003
Beeldkwaliteitsplan Reimerswaal Gemeente Reimerswaal 2001
Bouwprogramma gemeente Nijmegen harde programma (alijkstnieuw17072003werk.xls of toekomstige nieuwbouw.170703.xls) bureau ontwikkelaars, afd. Bouwen en Wonen, gemeente Nijmegen Nijmegen 17 juli 2003
Koepelnota Rotterdam Gemeente Rotterdam Concept, juni 2003 Blauwe Kamer Vergelijking Rotterdam / Alblasserdam / Haren Noël van Dooren, Rob van Leeuwen en Marinke Steenhuis Nummer 3, 2003
Kaart Bouwlocaties gemeente Nijmegen + lijst nummering directie grondgebied, afd. Stadsontwikkeling, gemeente Nijmegen Nijmegen 20 juni 2003
Welstandsnota Heiloo Een plaatje in het groen St. Welstandszorg Noord-Holland ism met HZA Stedebouw & Landschap Heiloo, november 2002
Algemeen: BOEKEN
Welstand met nieuw elan Onderzoek naar mogelijkheden van het nieuwe welstandsbeleid in opdracht van de Federatiet Welstand Ir. Matthijs de Boer, drs. Rob Bilderbeek, drs. Hilde de Groot Rotterdam, 2003
Welstandsnota´s: de eerste oogst Negen van de eerste welstandsnota´s vergeleken Projectbureau Welstand op een nieuwe leest / Federatie Welstand 2003
Naar een gemeentelijke welstandsnota Werkdocument met model en toelichting VNG Uitgeverij 2000
Integrale beeldkwaliteit in Nijmegen resultaten van een expert workshop Dialogic / In-Team 15 mei 2003
Loon op Zand, Welstandsnota BMS b.v. oktober / november 2002
141
Info Welstandsbeleid Gelders Genootschap Edwin Verdurmen november 2001 Standaard sneltoetscriteria (toevoeging infomap Welstand) voor veel voorkomende kleine bouwplannen Schout, ruimtelijke vormgeving en beleid november 2001 Welstandsnota Voorschoten Schout, ruimtelijke vormgeving en beleid / Dorp, Stad& Platteland maart 2003
142