Begin 2012 maakte Joost van Groningen een reis door Senegal. Hij heeft op zijn weblog verslag gedaan van deze reis. Hier zijn verhaal in pdf-formaat.
Senegal 1 – Bomen
Senegal staat vol met Baobabs. De nationale boom van Senegal. We hebben nog grotere gezien dan in Mali, vorig jaar. Maar de allermooiste boomgrijsaard troffen we in Toubacouta, dichtbij de grens met Gambia: een 1000 jaar oude kapokboom. Zo mooi kwamen ze zelfs niet voor als de gepersonaliseerde bomen, de Enten, in Lord of the Rings. Een echt sprookjesspookboom. Eigenlijk veel bomiger en daardoor échter dan de baobabs, die toch ook iets ‘onserieus’ over zich hebben.
Maar dat maakt die malle baobabs nog steeds wel tot heel bijzondere verschijningen. De grootste baobab, volgens de reisgidsen, staat in Fadial, 25 km. onder M’Bour, 125 km. onder Dakar. Stamomtrek van zo’n 30 meter of zo. Er is een gat in de stam, waar je doorheen kunt kruipen. Dan kom je in een “kamer” met een doorsnede van een meter of 4, wel een meter of 4 ook in hoogte. Bijzonder! Om deze boom heen kraampjes met lokale kunstemakers en hun maaksels. En dat allemaal voor die handvol reizigers die er dagelijks langskomen. Het is dan ook moeilijk loskomen van deze mensen. Non merci, pas de cadeaux.
In Nianing, vlakbij M’Bour, is ook een geweldige baobab, bijna net zo groot. Deze staat echter niet dicht langs de weg, dus wordt niet echt ‘ontdekt’ om uit te buiten als trekpleister. In het dorp staat-ie wel bekend als een heilige boom. We werden er door een dame uit het dorp naartoe geleid. Een dorp vol zand, huizen van zand, lucht vol zand, straten van zand, alles zand. En dan staan daar her en der deze overblijfselen van andere tijden. Althans: dat geldt voor ónze perceptie. Want deze bomen zelf hebben heus niet zoveel verandering gezien in de duizend jaren van hun bestaan. (Het blijft vaag: sommigen reppen over een ouderdom van 1800 jaar!) Ik moét die bomen zien! Vriendin werd er soms wel beetje moe van, vooral in het laatste geval, want dat was nog wel een half uurtje wandelen. De holle baobabs werden in andere tijden gebruikt door de griots. Vroeger mochten zij niet begraven worden, omdat ze het land ook niet mochten bewerken. Ze mochten alleen zingen en verhalen vertellen. Alleen de boeren mochten dood ook onder de grond. De griots werden
‘begraven’ in holle baobabs. In een natuurpark troffen we ook enkele schedels; ze lagen in de holle baobab. De gids had er wel íets te veel ‘verhaal’ bij, dus ze zullen er wel bijgelegd zijn om de geschiedenis wat extra kracht te geven.
Senegal 2 – Ile de Gorée
Het eilandje Gorée ligt een twintigtal minuten varen uit de haven van Dakar en het meet zo’n 900 bij 400 meter. Het eilandje is al in de 16e eeuw bebouwd, eerst door Nederlanders en is daarna afwisselend door Portugezen, Engelsen en Fransen bezet geweest. Ze hebben het eilandje onder meer gebruikt als uitvalshaven voor het transport van slaven naar ‘de west’. De naam is wel een erfenis van ‘ons’: die komt van “Goede Rede” of “Goeree”.
Van de stad Dakar was tot zo’n 100 jaar geleden nog niet of nauwelijks sprake. Nu een miljoenenstad met een klein eilandje buiten te haven, maar eeuwenlang was alleen dit
eilandje bebouwd. Ile de Gorée wordt nu geconserveerd. Dat houdt niet in, dat alle koloniale gebouwen heel goed onderhouden worden. Maar of dat erg is, dat is de vraag, want…. de sfeer die al deze half vervallen huizen uitstralen, die sfeer is gewéldig! Zo’n klein eilandje vlakbij Dakar, maar het straalt een enorme rust en stilstand uit. Zó rustig, dat we min of meer verdwaalden (kan natuurlijk niet, want alle hoeken zijn vanaf alle kanten te zien), maar we vergaten het ‘maison d’esclaves’ zomaar. We bleven overal hangen, kochten wat kunst bij een galerietje, dronken onze drankjes op een stil terrasje en keken naar de groep padvinderskindertjes uit Dakar, dat pseudo-militaire oefeningen deed in het haventje. Middenop het eiland, tegenover het grote, méér dan half vervallen, ‘palais d’administration’ was een groot voetbalveld van zand (zoals je ze óveral vindt in de dorpen) met zo’n beetje net naast de middenstip een oude baobab. Aan de andere zijde van het eiland een heuvel met de resten van een fort en een groot kanon. (Achter de was aan de lijn zie je de skyline van Dakar.)
Senegal 3 – Lac Rose, Reserve de Bandia, Popenguine
De volgende dag zijn we naar Lac Rose gereden. Het is een meer van 5 kilometer lang, dat rose-paarsig kleurt. Het is een zout meer: je blijft drijven zoals in de Dode Zee. Toen Paris-Dakar nog écht naar Dakar ging, was bij Lace Rose de finish. (Dus feitelijk nog 20 kilometer vóór Dakar!)
Er zijn natuurlijk allemaal houten kraampjes met lokale prullaria (wel echt handwerk; “kunst”), maar wij vonden het veel mooier om te kijken naar hoe de zoutwerkers er aan het werk zijn. Doorrijdend naar het zuiden moeten we door de flessenhals ten zuiden van Dakar. Het verkeer zit hier standaard vast. Veel auto’s – alle
auto’s weer even krakkemikkig; ongebutste auto’s bestaan niet hier zoeken alternatieve routes door de berm, waar het stikt van de kuilen. Een grote chaos.
Tweeënhalf uur gedaan over 80 kilometer, tot het Reservaat van Bandia: een natuurpark, dat een jaar of 10 geleden is aangelegd door particulieren. Je bent natuurlijk wel in Afrika, maarrrrrrr….. de neushoorns, de impala’s, de zebra’s, ze komen uit Zuid-Afrika; de giraffes uit Kenia. Eigenlijk is het een soort ’Beekse Bergen’, maar ja, dan wel in natuur, die wat beter bij deze beesten hoort. En baobabs, die groeien nabij Tilburg natuurlijk ook niet.
We konden met de eigen auto de bush van het park in, op zoek naar de beesten. Je komt opmerkelijk dichtbij en zelfs met neushoorns is dat veilig genoeg, zo zeggen ze. Ik prik door het Beekse Bergen-gevoel
heen en vind het prachtig.
De dikke oude baobab is vroeger thuis en graf geweest van een griot (de traditionele verhalenverteller op muziek). Maar ik durf er mijn hand niet voor in het vuur te stellen, dat dit plaatje ongeregisseerd is.
Daarna hebben we een overnachting bemachtigd in het vakantiehuisje van Franse mensen, aan de kust in Popenguine. Wat een weldaad: een heel huisje voor onszelf. Popenguine is een slaperig dorpje op rotsen boven het strand. De huizen aan het strand spoelen geleidelijk de zee
in.
In het dorp veel bedrijvigheid, winkeltjes, kleine pleintjes met oude mannetjes op bankjes, visverkopende vrouwen, handelaren met hun paard-en-wagens. Om de paar minuten stopt er een oude auto bij ons: die paar blanken willen vast en zeker wel voor een paar centen ergens naartoe. Nee, wij willen alleen maar kijken! Weten zij veel dat ze een feest voor het oog zijn!
Verder wandelend door de zandstraatjes overal groepen van huisjes aan een eigen erf met veelal een grote centrale oude boom, soms een ficus, soms een kapokboom, soms een baobab.
Heerlijke lange strandwandeling…
Senegal 4 – De markt in M’Bour
‘k Heb ‘t al zo vaak opgetekend: overal ter wereld geldt, dat de markten zowat het mooiste zijn om te zien en te beleven. Zo ook in Senegal: de markt van M’Bour, een stadje 80 kilometer onder Dakar is een belevenis. We zagen er maar heel weinig toubabs (blanke toeristen) en tegelijkertijd zijn ze toeristen daar toch dermate ‘gewoon’, dat ze verder niet zoveel acht op je slaan.
Het is overigens wel een enigszins onthutsende werkelijkheid, dat heel dicht hierbij zich de Senegalese versie van Benidorm bevindt. We reden daar later nog een keertje doorheen. Potdorie, dan kun je nog
beter naar het échte Benidorm: wat een smoezelige bende is het daar: die platte combi van westers toerisme en Afrikaanse smoezeligheid vonden wij maar niks.
Maar zwart-Afrika is altijd dichtbij en in M’Bour ben je daar. Altijd geweldig om naar de drukte, de mensen te kijken en je te verwonderen over allerlei dingen, die beyond our imagination zijn. Zoals enorme lappen vlees, waaraan zich, alvorens de mensen zelf tot bereiding overgaan, al duizend-en-één vliegen tegoed hebben gedaan. Gedverdegedver. Overigens ligt alles gewoon in grote hopen zonder dat er sprake is geweest van wat voor westerse hygiëne-toestanden.
Daar doe je verder vrolijk aan mee: hoeveel er van hand tot hand gaat…, daar zou elke microscoop stante pede van verschieten. (Wij hebben deze twee weken trouwens totáál doorstaan zonder ziekte! Dat was erg fijn.) De gedroogde vis ziet er ook al niet appetijtelijk uit, maar ze stapelen ze op in figuren om het er als delicatessen uit te laten zien. De vrouwen en mannen van tijdloze tijden, ze zijn er allemaal nog. Vooral de vrouwen zien er vaak geweldig uit met kleurrijke gewaden. Soms loopt er een stoere chick tussendoor, met haar haren opgewerkt tot die van Amerikaanse popster en in strakke spijkerbroek, maar vaker geldt de westerse stoerheid voor de jongens, die ook de spijkerbroeken ver onder de kont hebben hangen als de skaters in Europa. En flashy nep-rayben’s op hun hoofd. Maar ondertussen rennen er jochies om je heen met plastic emmertjes, pseudo-bedelend, want eten krijgen ze niet van hun marabout. Veel baby’s op de rug van de moeders, behalve wanneer ze gevoed worden, midden op straat hangend aan de borst van de moeder. En dan de heerlijk arrogante blik van de moeder, wanneer ze enige verwondering
in de oogopslag van een toubab-voyeur ziet.
Senegal 5 – De vissers in M’Bour Senegal is niet een ‘mooi land’. De Senegalezen zijn wel een heel mooi volk. Soms kun je bang worden van de fel schreeuwende en kwaaie dames. Als ze niet willen dat je een foto maakt, oei, dan kunnen ze heel fel zijn. Mooie vrouwen in prachtige gewaden zetten dan een keel op van jewelste. Ze zijn hartstikke trots. Ze lopen geweldig mooi statig rechtop. Dat hebben ze geleerd door het dagelijks op het hoofd meedragen van geweldige hoeveelheden (ver)koopwaar of grote teilen of emmers water. Of vis.
In de vissershaven (eigenlijk geen haven: het is gewoon het strand) komen alle prauwen aan het einde van de middag weer binnen. De mannen zijn de zee op geweest, tot een kilometer of vijf uit de kust, en komen de vangst afleveren bij de vrouwen. De lange, smalle, beschilderde prauwen (pirogues) komen één voor één op het strand af varen, met hun grote Yamaha-motor achterop (dat wel). Direct verzamelt zich een flinke groep mensen er omheen, allemaal even nieuwsgierig naar de vangst van vandaag.
Even later ligt de vis in grote hopen op het strand en wordt alles uitgezocht. Kleine en grote vissen. Lot, dorades, roggen en ook veel calamares (inktvissen) en nog veel meer coquilles. Die komen uit
gigantische schelpen. Brrrr, ze zien er niet uit: een amorfe handvol glibberige derrie. Maar er liggen ook barracuda’s bij en zwaardvissen.
Op het strand van M’Bour is het wel een feest voor het oog, maar niet echt een feest voor de neus. En als je niet van viezigheid houdt, dan kun je ook beter wegblijven. Grote hopen rottende vis, of delen van vis, liggen daar te liggen. Vlakbij zo’n hoop zitten wat vrouwen te ontschubben en allerlei andere vage routinehandelingen met de beesten te doen. Vaak ook gaat de kop en de staart eraf. En dat blijft dan weer liggen. De mannen gaan ondertussen aan de gang, de pirogues op rollende boomstammen hoog op het strand te slepen. Daar liggen ze allemaal naast elkaar, in mooie kleuren geschilderd en met vrouwennamen en
geschilderde vlaggen of echte Senegalese of Franse vlaggen erop.
Senegal 6 – Nianing
Nianing is een dorpje aan de kust, iets ten zuiden van M’Bour. In deze plaats zijn enige op toubabs ingerichte auberges. Deze zijn meestal ook weer eigendom van Fransen. Het zijn geen zwaar commerciële bedoeningen: kleine ondernemingen met een klein zwembadje erbij en een stuk of 20 hutjes, ook redelijk primitief van aard. Maar wel netjes en schoon. En deze ondernemingen leveren veel werkgelegenheid. Zo wordt het dorp er ook goed door ondersteund. Auberge Le Bentenier is zo’n relaxed paradijsje. We zijn er 2 nachten gebleven en hebben er de jaarwisseling beleefd.
Loop je uit de poort, dan ben je in één keer weer in de stoffige zandbak van Senegal. En loop je aan de andere kant door het hekje, dan ben je op het strand en moet je oppassen dat je niet op visafval gaat staan. We wandelden door de straatjes en hadden direct Abdou als gezelschap. Hij wilde erg graag dat we in zijn restaurantje kwamen eten. Even later zagen we wat dat inhield: vier kleine kinderen zaten aardappelen te schillen. Een klein schuurtje zag er opgeruimd uit en daar stonden twee bankjes bij een tafeltje. Daarbuiten een erfje, waar drie huisjes op uitkwamen.
Jawel, we konden het eten ook wel opeten bij de buren: daar was een lokale ‘bar’, we dronken er een biertje toen ons eten werd gebracht: een groot stuk stokbrood met gebakken vlees en uien. Smaakte goed, kostte (zo goed als) niets. Maar we waren natuurlijk eregasten. Er was hun meer aan gelegen, dat ze van ons ook een biertje kregen. En de volgende dagen konden ons moeilijk buiten vertonen, zonder Abdou aan te treffen.
Nianing is niet mooi, het is Senegal. Het zijn zanderige huisjes in zanderige straatjes zonder goed herkenbaar plan. Het wemelt er van de kindertjes en op straathoeken zijn ‘winkeltjes’, waar enigszins verveelde mannetjes achter hun toonbank zitten en de koopwaar rommelig ligt opgestapeld. Maar je kunt er mooie tafereeltjes aantreffen. Op het strand lanterfanten wat mensen en komt zo nu en dan een prauw binnen. Het waaide te hard voor een goeie visvangst, zo horen we. Hele ochtend op zee en dan komen ze met een stuk of wat lots, dorades en wat coquilles binnen. Moet dan toch nog zo’n CFA 8000 (€12) opleveren en dat is dan toch nog een voldoende opbrengst voor een dag werk voor twee vissertjes.
Ook nog kunstenmakersambachtslui op het strand. Met een enorme routine maken houtbewerkers traditionele beeldjes uit een stuk hout. De maskertjes, die ik voor CFA 2000 (€3) kocht, heb ik helemaal zelf gemaakt zien worden. Het ging me ook meer om het zien daarvan, dan om het hebben van die dingen. Wat je met goed en ervaren gebruik van primitieve hulpmiddelen al niet zomaar maken kunt!
De gasten in Le Bentenier hebben redelijk dik betaald voor een exclusief oudejaarsfeest. Dat voelt beetje apart: zo uitgebreid feesteten in Afrika. Maar het is allemaal van de mensen zelf en al het personeel uit het dorp feest en eet mee. ‘s Middags al draaide het varken om het spit. Tussen het eten door genoten van de djembé-band met dansers en danseressen en aan het einde daarvan ook nog een uitgebreide rituele dans met vier zwaar uitgedoste dansers/acteurs met een dansvoorstelling gebaseerd op… ja, waarop? Een duiveluitdrijving? Een boetedoening? Ik weet ‘t niet.
Toen we om een uur of elf ‘s avonds al heel wat cocktails, een uitgebreid vooraf-buffet en een uitgebreid diner-buffet hadden verorberd, realiseerden we ons, dat we nog géén varken waren tegengekomen op ons bord. Jawel, ná twaalven konden we de stukken varkensvlees zo van het gebraden varken laten snijden. Toen we daarna ook nog allemaal zoete taartjes als dessert kregen, barstten we bijna en zo lagen we toch al op bed toen het nieuwe jaar nog maar 2 uren oud was.
Senegal 7 – Fadiouth
Joal is een stadje aan de kust zo’n 125 kilometer ten zuiden van Dakar. Op de kaarten en in de boeken gaat ‘t over ‘Joal-Fadiouth’. Fadiouth is het eiland, dat je vanuit Joal over een loopbrug van 800 meter lang kunt bereiken. Het hele eiland is zo’n 12 voetbalvelden groot, maar er wonen wel 4000 mensen. Fadiouth is al heel lang bewoond. Het is (heel Hollands) in de loop van eeuwen ontstaan door continue ophoging, net zoals de terpen. Belangrijk verschil is wel, dat Fadiouth helemaal is opgebouwd met schelpen. Dat was het afval, dat de mensen aldaar ervoor konden gebruiken. Waar je ook bent op het eiland: altijd en overal schelpen! De brug is nog relatief nieuw: gebouwd in 2005 ter vervanging van de oude brug, waarvan je nog resten ziet 20 meter ernaast. Tot 1993 was er geen brug. Toen ging iedereen nog gewoon per boot of bij laag water, over de drooggevallen bodum naar het vaste land.
Fadiouth is voor 90% katholiek. We bezochten (gewoon met de schoenen aan) een grote katholieke kerk. Maar er is ook een grote moskee op Fadiouth. Deze is zelfs gebouwd met flinke financiële steun van de katholieke gemeente: de christenen en de moslims kunnen het hier heel goed met elkaar vinden. Wandelen door de straatjes van Fadiouth is heerlijk. Overal wat te zien.
Dat bewijst ook wel het andere eiland, dat je weer met een lange mooie houten loopbrug vanaf Fadiouth kunt bereiken: het eiland met de gemengde moslim- en christelijke begraafplaats. Duizenden houten kruisjes op een grote eiland-heuvel vol van schelpen.
Bovenop de begraafplaats heb je een prachtig uitzicht over de mangrovebossen en de noordelijke kant van de Siné Saloum-delta. Heel opvallend: we bekeken zo her en der wat witte kruizen en zagen, dat veel mensen erg oud worden. De gids, die ons van alles over het eiland vertelde (vaste prijs; alles komt ten goed aan de gemeenschap!), vertelde dat de mensen inderdaad vaak oud worden op Fadiouth.
(Onze eigen Etienne (die ons gedurende de hele reis vervoerde) komt zelf ook van Fadiouth en we bezochten zijn moeder. Etienne vertelde dat ze 70 jaar is, maar dat zagen wij er ook niet vanaf. )
Toen ik echter stuitte op een grafkruis, dat over de overledene vertelde dat zij 151 jaar oud geworden was, begon ik toch wel enigszins te twijfelen…
Fadiouth heeft (net als Ile de Gorée) een geweldige uitstraling van rust en kalmte. Er waren nauwelijks toeristen en de mensen op het eiland zijn sympathiek. Proberen wel wat van hun mooie houtsnijwerken en zo te verkopen, maar dringen niet té lang aan. (Vissen liggen te drogen in de schelpen.)
Senegal 8 – Vogels
Wij zijn niet speciaal voor de vogels naar Senegal geweest (wij zijn geen vogelaars). Er zijn er die dat wel doen. Op veel plaatsen aan de
kust vind je vogelreservaten. Trekvogels weten waar ze eindelijk de Sahara zijn gepasseerd en in Senegal zijn mooie waterrijke deltagebieden aan de kust. Het Djoudj-reservaat, helemaal in het noorden, moet een mooi reservaat zijn. Daar waren wij niet. Maar ook wij hebben veel bijzondere vogels gezien. In Simal kwamen gele musjes (ik heb niet precies kunnen vinden wat de juiste naam is) bij ons ontbijt en gingen er graag met een stukje brood vandoor. ‘s Morgens werden we daar (we overnachtten in een rieten hut) wakkergemaakt door een vogel met een soort van oerwoudgeluid.
Toen het licht was ben ik ‘m maar eens gaat spotten: bleek een onooglijk soort duifje! Op 15 meter van diezelfde rieten hut was het strand: daar doken de sternen, na even stil te hebben gehangen, keihard loodrecht naar beneden het water in, om er (soms) met een visje weer uit te komen vliegen.
De kingfishers zagen we er op de houten steigerpalen en in de bomen zitten. En in groepen kwamen de pelikanen aanzeilen vlak boven het water. Majestueus gezicht! Varend door de mangrove gingen we kijken naar het ‘slapen gaan’ van de reigerkolonies. Ze hadden met z’n allen een klein mangroveeilandje uitgezocht voor de nacht. Dat eilandje was omgeven door water en daardoor het ‘veiligst’.
Eigenlijk weet ik niet wat dan de natuurlijk vijand is voor deze beesten. De reigers maakten veel kabaal (zou ik niet van kunnen slapen) om de beschikbare takken. Overdreven, want er was plaats zat.
De witte en zwarte reigers zie je niet mengen als ze in groepen vliegen, maar hier gaan ze wel weer bij elkaar zitten voor de nacht.
De witte reigers heb je kennelijk in verschillende varianten, want de ene is heel groot met lange nek en de andere niet. (Nogmaals: ik ben geen vogelaar!
Bij ons huisje in Toubacouta zat twee ‘kalua’s’ in de boom. Ik herken ze nu als de roodsnaveltok (opgezocht).
In de lagune bij La Somone zijn we ook met een gids het water op gegaan. Daar zaten grote groepen meeuwen in de mangrove. Bekend voor ons, maar wel mooi. En ook veel pelikanen aldaar.
We zagen er ook een roofvogel met zijn vangst boven ons wegvliegen. Voor de écht geïnteresserde: achter deze link kun je nog wat meer inside info vinden over vogels in die contreien.
Senegal 9 – Simal De twee dagen op Simal waren voor ons het hoogtepunt van ons bijnatweeweekse verblijf in Senegal. Een onverwachte sensatie. Je kunt je nog zoveel verbeelden, in beschrijvingen in reisboeken lezende, het stemt meestal niet echt overeen met wat je uiteindelijk aantreft. Bij de beschrijving van het ‘campement de Simal’ stond in onze Trotter: “Wij zijn onder de indruk van dit charmante dorpje met hutten in de stijl van de Peul en geplaatst in een halve circel, aan de rand van de delta onder de kokospalmen en de kapokbomen. (…..) Goede ontvangst. Een echte vakantiesfeer gericht op rust en ontheemding.” Geweldig: het klopt helemaal. En toch is het een verrassing! Op internet kun je ook een mooie verzameling foto’s van het campement zien.
We kwamen er aan na twee uren zandpiste het binnenland in vanaf Joal. Vlak buiten Fimla kom je bij een meestentijds doorliggende deltabodem, waar een dam doorheen loopt. Het is er stil: de dam is ook maar één auto breed. Soms is het op die dam zó kuilig, dat de auto
maar het pad naast de dam opzoekt. Op het eiland Simal is één dorpje en een stuk verder aan de andere kant van het eiland is het campement met ronde rieten hutten met ieder een buiten-wc en een douche, die zich voedt met een op hoge palen staande ton met water. In de rieten hut een tweepersoonsbed met piepschuim en een klamboe. That’s it. Alleen ‘s avonds is er een
paar uur eletriciteit; één lamp. Tien meter voor ons hut is het strand, waarop wat bomen staan, met een steiger het water in. Zo nu en dan legt een pirogue aan en sleept een boertje verzameld riet in bossen op zijn rug het land op. Verderop is het ‘restaurant’ van het campement. Rieten tafels, rieten stoelen, eten van houten borden. Alles is natuurlijk. Er staat ook niks op papier. Ze koken geweldig lekker voor je, maar het is eten wat de pot schaft. We hadden ‘all in’, dat was inclusief ook een (weer verrassing!) zeer uitgebreide lunch (één keer met allemaal heerlijke gebakken garnaaltjes) en ook nog de ‘activiteiten’. We zijn een keer op de wagen achter het paard de ‘brousse’ (bush,
savanne) in gereden.
Uren rijden langs de zanderige oevers van de Saloum-bolongs, door de rietvelden van het ‘millet’ (gierst), mango-, cashew-, kapokbomen, geen baobabs hier (waarom?), veel termietenheuvels.
En daar zijn kuddes met koeien met herdertjes van 7 à 8 jaar oud. Ze komen op ons af rennen, of we niet nog wat ‘cadeaux’ hebben. En veel vogels, overal. We rijden door het dorpje en zien iedereen zijn dagelijkse dingen doen. Groepjes kinderen hangen rond, gaan aan onze wagen hangen, krijgen standje van vermanende moeders, die gierst slaan uit het riet of bij hun huisje achter een groententafeltje zitten – hun eigen privémarktje – of de was aan het doen zijn.
Allemaal met gestrekte benen en de rug in een hoek van 120 graden. (Hoe doé je dat?) De volgende dag was onze ‘excursie’ per pirogue het water op. Vlak land, vlak water. Her en der wat bootjes met vissers.De mangrove zit vol met oesters. Vlak onder en boven de waterspiegels zie je hoe ze aan de mangrovewortels vastgeplakt zitten. Ver weg troffen we bij een mangrovebosje een pirogue met een vader en twee kinderen van onder de tien jaar. Het was nog vakantie; kinderen waren vrij van school en al drie dagen weg van huis, met vader uit vissen in de delta. Ze waren juist begonnen aan de thuisreis en wij, met de Yamaha-motor achterop, konden ze wel een stukje slepen. Daar waren ze blij mee, want anders had een flink stuk met de stok gedaan moeten worden.
Toen we ze uiteindelijk bij breed water weer loskoppelden, zetten ze een stok rechtovereind en maakten er een doek aan vast. Even later hadden ze wat wind. Op het campement was ook een ‘marché des artisans’. Bij de families die leven van het campement zitten natuurlijk ook wat mensen die sieraden maken, die houtsnijwerkjes fabriceren, die wat met kleding doen. Dat staat dan weer tentoongesteld in een stuk of 10 kraampjes. Ze houden het schamele aantal toeristen altijd in de gaten en proberen dan weer even of je niet toch nog wat kopen wilt. Aan het einde van ons verblijf hebben we toch nog wat excuus-souvenirs op de kop getikt. Het is dan nog een hele kunst om het enigszins beperkt te houden. En de gedachte dat ze op zo’n moment weer voor dágen geld moeten verdienen, is niet altijd even fijn.
Los daarvan is het alleen maar ontspanning, precies zoals de Trotter het al meldde: ontheemding op een bijna therapeutische wijze. We drinken bier en wijn op het strand, kijken uit over het water, lezen een boek, zien de sterns met een noodgang het water in duiken op zoek
naar vis, galante pelikanen traag op het water dalen, jongetjes paarden schrobben in het water en ook die enige rare detonant: een strakwitte catamaran! Die is van de Franse eigenaar van het campement. Zelf is-ie helemaal neit aanwezig op het eiland. Eigenlijk moet je er gewoon een hele week blijven en dan de totale rust he-le-maal neer laten dalen. Simal was fantastisch!
Senegal 10 – Toubacouta Na Simal zijn we vertrokken naar de andere kant van de Siné Saloumdelta.
Uiteindelijk kwamen we, na nog een overnachting in Foundiougne na de oversteek van de Saloum (2 kilometer breed) met een veerpont, in Toubacouta aan. Hemelsbreed misschien 40 kilometer van Simal, maar met een veelvoud kilometers. Regelmatig rijden we door brede half drooggevallen delta-armen, waar vooral veel vogels zijn. Een savannelandschap dat op de keper beschouwd vaak nogal saai is. Maar er is altijd veel te beleven. De dorpen kondigen zich aan met grote groepen kinderen, die van en naar school lopen. Eénmaal hebben we een meisje van een jaar of 10 meegenomen: dat scheelde haar minstens anderhalf uur lopen! (Wauw, doen ze dagelijks!)
In Sokone bezochten we een geweldig mooie markt. Dit is echt een landelijke markt, waar die in M’Bour meer een stadsdagmarkt was. Veel boeren uit het veld komen met hun paard-en-wagen met de verkoopwaar naar het grote dorp Sokone voor de woensdagmarkt. Geweldige sfeer op deze markt. Geen toubab te bekennen. Wel boze blikken als je foto’s maakt. Da’s lastig. Eens is ons aangegeven, dat met het maken van foto’s ‘je iets van ze afpakt’. Tja, je moet wel respect houden voor de gevoelens. Maar het blijft vaag, want anderen gaan juist poseren voor je.
Eén van de mooiste situaties op de markt was gek genoeg weer een niet-speciaal-Afrikaanse: grote hopen gebruikte westerse kleding,
waar alle moeders in zitten te graaien en waarbij een marktman luid op zijn djembé roffelt op de momenten dat hij net even niet aan het afrekenen is. Vrouwen allemaal met onverstoorde baby of peuter op hun rug. Zelf in mooi Afrikaanse kleurrijke kleren, maar ze zoeken Hollandse kleren uit de stapel, of voetbalshirts met Robben of Sneijder achterop. Rare wereld toch.
Maar ook vage nepmedicijnen tref je aan; smoezelige vis, veel fruit, groente nog in de formaten zoals ze vroeger uit de tuin kwamen (kooltjes allemaal kleiner dan de onze bij AH), pinda’s, cashewnoten, houtskool, apenbrood (de witte inhoud van de baobabvruchten), etc. etc. Toubacouta was al een week lang regelmatig onderwerp van gesprek. Krijgt ook veel aandacht in de reisboeken. Dit is het bezoekerscentrum van de Siné Saloum. In Toubacouta zijn ook een paar exclusieve hotels, waarvoor slaap- en eetprijzen gelden, die vergelijkbaar zijn met een gewoon hotel in Nederland. (Peperduur dus.) Gezelschappen van Djoser etc. komen daar ook veel. Wij hadden het idee, dat het niet ons ding zou zijn. Onze auberge in Toubacouta was half zo duur en eigenlijk net zo luxe.
Een heerlijk klein resort met vier huisjes om een zwembadje in een groene tuin.
Warm water, een heerlijk uitgebreid ontbijt, waarbij zelfs een lekker eitje werd gebakken. De grote resorts Siné Saloum en Le Palutevier vonden we eigenlijk verschrikkelijk. Koloniale toestanden. En we hadden ook nog eens de indruk, dat hier veel sextoerismegasten verblijven. Toubacouta is een sympathiek dorpje. Breed opgezet, lekker landerige sfeer. Kleine ondernemertjes met hun werkplaatsjes langs de weg. Slagers, kleine restaurantjes, houtsnijwerkkunstenaars, schilders, een kot met grote speakers en oudbakken apparatuur en gekopieerde CD’s, gerund door DJ Malick.
We aten onze beide avonden in Toubacouta bij Boum (Chez Boum). Een goedlachse kok met een mooie koksmuts op. Zijn restaurantje was een opgeruimde kale ruimte met TL-verlichting, drie plastic tafels met stoelen en één plastic plant op een stander in de hoek. Maar potdorie, hij maakte heerlijke brochettes, van lot (vis) of kip of rund, met frieten. En zijn chocolademousse, die was gewéldig!! Na het koken ging hij weer buiten zitten schaken met een oud mannetje.
Vanuit Toubacouta zijn we twee keer met een pirogue de delta in gevaren. Door de ‘bolongs’ (delta-zijarmen) met mangrove, eindeloze mangrove. De eerste keer naar een schelpeneiland en om het ‘slapen gaan’ van de vogels te aanschouwen. (Zie ook de post over vogels!)
Op het strandje renden honderden rare krabben met één schaar paniekerig bij ons weg. De tweede keer bezochten we op een eiland het dorpje Sippo, waar we op audiëntie waren bij de koningin van Sippo (la reine). Een
vrouw van 86, de dochter van de stichter van het dorp.
Hebben ze slim bekeken: toeristen worden hier allemaal (ah, zoveel zijn ‘t er niet!) vriendelijk ontvangen door de koningin. Maar ze laten er ook allemaal wat achter. We hadden op Sippo vooral veel aandacht voor het keurige schooltje, dat ook het resultaat is van een mooi project vanuit een (ik meen) Italiaans initiatief. Op de ochtend van onze terugkeer naar het noorden, naar M’Bour, hebben we nog het dorpje Missirah bezocht. Ik wilde daar vooral heen vanwege de 1000-jarige kapokboom, maar het bezoek was vooral geweldig vanwege ons bezoek aan de school van Missirah. De professeur ontving ons in een klas met 75 kinderen met blauwe bloesjes.
Hij nam onze uit Holland meegenomen pennen en vergrootglazen in ontvangst en de hele klas bedankte in koor.
In Missirah lagen ook de plastic prauwen in het haventje. Cadeautje van Japanners. En er was een visrokerij. Ziet er niet echt appetijtelijk uit, die grote stapels gerookte vis. Via Kaolack (ongelooflijk: een autoweg die steden met meer dan 100.000 inwoners ontsluit en helemaal vol met gaten van een halve meter diep zit! zo schiet ‘t niet op met zo’n land!), Fatick en M’Bour, waren we ‘s avonds in La Somone, voor onze laatste nacht.
Senegal 11 – Somone – naar huis…. Vlak voor Somone reden we door Saly: het vakantieparadijs van Senegal. Daar komen veel westerse toeristen voor een strandvakantie. (Nederlanders hebben we niét getroffen in heel Senegal!) We hadden er al veel over gelezen en gehoord: het is een verschrikkelijk oord, dat niets meer te maken heeft met het land.
Eigenlijk is het nog erger, zo zagen wij: een soort van Benidorm, maar dan heel erg smoezelig. Snap niet wat mensen hier zoeken, afgezien van het verzekerd zijn van mooi weer. In Somone zagen we ook wel wat van deze resorts. Maar verder ook een ‘gewoon’ Senegalees dorp met de bekende sfeertaferelen: groepen kinderen met schoolschrijflijtjes, oude mannen met stokken de stand van zaken bijkletsend op een bankje op het zanderige pleintje, visschoonmakende vrouwen. We hadden een geweldige laatste dag en nacht in Keur Mariguen, een gezellig hotelletje van een Franse dame. Met een eigen zeshoekig huisje en een minizwembadje. Heerlijke strandwandeling gemaakt en toch nog een keer met een prauw met gids de natuur in gevaren. Er is
hier een lagune met veel mangrove en vogelkolonies.
Aan het einde van de middag, na drie uren file!, waren we terug in Dakar. En ‘s nachts alweer de lucht in. Twaalf dagen Senegal; een enorme hoeveelheid mooie ervaringen rijker!! Weinig tegenslag; veel verwondering en een mooie indruk van Senegal met een erg sympathiek volk. Wat dat laatste betreft zijn we positiever dan over Mali, dat als land echter wel een grotere indruk op ons maakte (Dogon, Niger, Timboektoe, Djenné….).