Bedrijfsrekenen 1
Vak: Leerweg:
Handel & administratie Basis- en kaderberoepsgerichte
Naam:__________________________________________________________ Klas: ___________________________________________________________
Bedrijfsrekenen 1
Inhoud Intro: Hoofdstuk 1: Hoofdstuk 2: Hoofdstuk 3: Hoofdstuk 4: Hoofdstuk 5: Hoofdstuk 6: Hoofdstuk 7: Hoofdstuk 8: Hoofdstuk 9: Hoofdstuk 10: Hoofdstuk 11: Hoofdstuk 12: Hoofdstuk 13: Hoofdstuk 14: Hoofdstuk 15: Hoofdstuk 16: Hoofdstuk 17: Hoofdstuk 18: Hoofdstuk 19 Hoofdstuk 20: Hoofdstuk 21:
Cijfers, getallen en nummers Optellen Aftrekken Vermenigvuldigen Delen Volgorde van bewerking Afronden Breuken Procenten Verhoudingen Formules Lengtematen Gewichten Temperatuur Datum Tijd Omtrek en oppervlakte Inhoud Tabellen en grafieken Omzet en winst BTW Gemiddelde voorraad en Omzetsnelheid
2
Bedrijfsrekenen 1
Introductie: Cijfers, getallen en nummers In de handel heb je te maken met cijfers, getallen en nummers. Dit zijn verschillende dingen. • Cijfers zijn symbolen, net als letters. Iedereen kent wel de cijfers 0, 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8 en 9. Met deze cijfers kun je dan getallen maken. • Getallen geven een aantal aan. Een getal bestaat uit cijfers. Voorbeelden zijn: 10 mensen, 265 artikelen en € 181.529. Met deze getallen kun je dan gaan rekenen. • Nummers geven een volgorde aan. Je hebt bijvoorbeeld huisnummers, paginanummers en artikelnummers. Een nummer is eigenlijk een naam. Je kunt er niet mee rekenen. Vraag 1 Kruis hieronder aan of het om een nummer, cijfer of een getal is. a. Een jaartal wordt aangegeven met een: O Cijfer O Getal O Nummer b. ‘Tweehonderd’ kun je ook schrijven als O Cijfer O Getal O Nummer c. Een huisnummer wordt uitgedrukt met een: O Cijfer O Getal O Nummer d. Op een kassabon staat € 12,75. Dit wordt aangegeven met een: O Cijfer O Getal O Nummer e. Elk artikel in een supermarkt heeft een code. Dit wordt aangegeven met een: O Cijfer O Getal O Nummer
3
Bedrijfsrekenen 1
Kledingwinkel. In de kledingwinkel C&A hebben alle kledingstukken een nummer. Zo kunnen de kledingstukken goed en netjes opgeborgen worden. Hieronder zie je hiervan een overzicht. Als er nieuwe voorraad binnen komt dan geeft de C&A die gelijk het goede nummer. Zo zie je dat een blauwe jongensonderbroek maat 140 van het merk O’neil code 01.05.08.140.04 krijgt
Hoofdgroep 01 Jongens 02 Meisjes
Codeboek van een de C&A betreft kinderkleding Groep 2: Groep 3: Groep 4: Maten Groep 5: Merken kleding Kleuren 01 Vest 01 wit 098 maat 98 01 esprit 02 Blouse 02 oranje 104 Maat 104 02 mexx 03 broek 03 paars 110 Maat 110 03 salty dog 04 rok 04 groen 116 Maat 116 04 o’ neil 05 ondergoed 05 zwart 122 Maat 122 05 villa hap 06 vest 06 geel 128 Maat 128 06 cakewalk 07 trui 07 rood 134 Maat 134 07 eager beaver 08 t-shirt 08 blauw 140 Maat 140 09 jurk 09 bruin 146 Maat 146 10 Pyjama 152 Maat 152 11Zwemkleding 158 Maat 158 164 Maat 164
Vraag 2. a. Nu krijg je een aantal kledingsstukken binnen. Zoek de goede code erbij en noteer deze hieronder: Ontvangen artikel Geel meisjes t-shirt van eager beaver maat 158
Artikelcode
Zwarte meisjes jurk van mexx, maat 134 Paarse jongens zwembroek van cakewalk, maat 110 Bruine meisjespyjama van esprit, maat116 Groene jongensblouse van salty dog, maat 128 Oranje meisjesrok van villa hap, maat 164 Witte jongenstrui van esprit, maat 140
4
Bedrijfsrekenen 1
b. De volgende kledingsstukken worden verkocht. Gebruik het codeboek op de vorige bladzijde en zet de goede omschrijving erbij. Artikelcode Artikelomschrijving 01.04.06.160.01 02.02.09.112.04 01.07.03.152.05 01.11.07.134.02 02.08.05.128.03 02.09.01.122.07
Een getal. Een getal kun je verdelen in een aantal stukken. Er bestaan namelijk eenheden, tientallen, honderdtallen, duizendtallen, miljoenen, miljard en zo nog meer.. Als je bijvoorbeeld het getal € 5.739 bekijkt, dan zie je 9 eenheden, 3 tientallen, 7 honderdtallen en 5 duizendtallen. Het cijfer 4 in het getal 4.619 is een duizendtal en betekent vierduizend. Het cijfer 4 in het getal 312.540 is een tiental en betekent veertig. Als je met getallen werkt, moet je goed weten wat de verschillende cijfers betekenen. Als je gaat werken met getallen is het makkelijk om gebruik te maken van een speciaal DHTE schema. En soms zetten ze daar de letters TH nog achter D = Duizendtal H = Honderdtal T = Tiental E = Eenheden T = Tienden H = Honderdste D 8
H 2
T 1
E 7
,
T 9
H 5
Indien je een getal moeilijk kunt onderverdelen kun je dit in het schema invullen dan is meteen duidelijk wat elk getal betekent.
5
Bedrijfsrekenen 1
Vraag 3 A Schrijf hieronder de woorden in getallen en de getallen in woorden Getallen Woorden Achthonderdvijfentwintig Negentienduizend zeshonderd vierenveertig Driehonderd negenennegentig 5.861 9.670 122.611 zevenhonderddrieennegentig Zesduizend achtentwintig Tweehonderdduizend en een 4.000.177 1.111 39.497 B Schrijf in het schema hieronder de ontbrekende getallen in: Getal Duizendtal Honderdtal Tiental
eenheden
8.721
8.000
1
5.995
5.000
900
6.110
6.000
100
10
800
70
2
00
1
3.872
20
5
4.001
4.000
7.187
7.000
1.00
1.666
1.000
600
60
100
00
2.104
7
4
9.652 13.448 28.880
6
Bedrijfsrekenen 1
Vraag 4 A Zoek alle getallen, nummers en cijfers op in het krantenartikel en noteer die in het schema hieronder.
'Nederlandse jongeren kopen weinig muziek online' AMSTERDAM – Nederlandse jongeren van vooral onder de 18 kopen relatief weinig muziek via internet en downloaden relatief veel onbetaalde muziek in vergelijking met jongeren in andere landen. Dat blijkt uit onderzoek van jongerencommunity Habbo Hotel onder ruim 47.000 respondenten. In totaal 2654 Nederlandse jongeren, waarvan 88 procent onder de 18, deden mee aan het onderzoek. Slechts 4 procent van de Nederlandse deelnemers gaf aan muziek te kopen via het internet. Daarmee bezetten zij de laatste positie binnen het onderzoek in 33 landen. Opvallend is dat 53 procent aangeeft muziek te streamen, met dat percentage zijn de Nederlandse jongeren juist weer koploper op het gebied van streaming muziek. Slechts 7 procent koopt regelmatig CD’s. Nummers
B
Getallen
Cijfers
Zoek alle getallen, nummers en cijfers op in het krantenartikel en noteer die in het schema hieronder.
Ruim 6 op 10 werknemers ontevreden over manager AMSTERDAM - Managers die denken dat ze goed functioneren, hebben het vaak mis. 63 procent van de werknemers geeft aan ontevreden te zijn over zijn of haar manager. Dat blijkt uit onderzoek van NationaleVacaturebank.nl onder ruim 1000 respondenten. De voornaamste reden voor de ontevredenheid over de manager is het gebrek aan begeleiding. 41 procent geeft aan dit te weinig te krijgen. Opvallend is dat 22 procent juist vindt dat de manager zich teveel met hem of haar bemoeit. Nummers
Getallen
Cijfers
7
Bedrijfsrekenen 1
Hoofdstuk 1: Optellen Als jij later in een winkel of bedrijf gaat werken zul je best wel een keer iets moeten optellen. Dit kan op verschillende momenten gebeuren: • Optellen hoeveel artikelen er nog zijn. • Optellen hoeveel de klant moet betalen. • Optellen hoeveel de klant als wisselgeld terug krijgt. • Optellen hoeveel geld er aan het einde van de dag in de kassa zit. Om duidelijk te maken hoe je kan optellen maken we gebruik van een voorbeeld: Joris is vakkenvuller bij de Albert Heijn. Hij moet van zijn baas de voorraad melk gaan controleren. Als eerst kijkt Joris in de winkel. In totaal staan hier 514 pakken melk. Daarna kijkt Joris achter in het magazijn. Ze hebben een grote koelcel waar in totaal nog eens 387 pakken melk staan. Nu moet Joris deze alleen nog even optellen.
Optellen van getallen Stap 1. Zet als eerste de getallen netjes onder elkaar. Zodat de honderdtallen onder de andere honderdtallen staan, de tientallen onder de tientallen en de eenheden onder de eenheden. Stap 2. Begin aan de rechterkant en tel de eenheden bij elkaar op. Daarna doe je de tientallen, honderdtallen en zo verder. Hierbij is belangrijk: – Zijn de getallen opgeteld meer dan 10, tel dan 1 bij de volgende getallen op. – Zijn de getallen opgeteld meer dan 20, tel dan 2 bij de volgende getallen op. – Zijn de getallen opgeteld meer dan 30, tel dan 3 bij de volgende getallen op, Dit ziet er in dit geval als volgt uit:
Hij kan de pakken melk ook nog op een andere manier uitrekenen. Honderdtallen: 500 + 300 = 800 Tientallen: 10 + 80 = 90 Eenheden: 4 + 7 = 11 Totaal: 800 + 90 + 11 = 901
8
Bedrijfsrekenen 1
Vraag 5 Tel de uitkomsten hieronder bij elkaar op. Je mag zelf kiezen hoe je dit doet. 35 + 88 = 42 + 91 = 73 + 25 = 11 + 27 = 33 + 64 =
9 + 77 =
23 + 65 =
18 + 69 =
71 + 22 =
59 + 37 =
314 + 78 =
546 + 39 =
675 + 18 =
426 + 51 =
847 + 29 =
128 + 421 =
321 + 542 =
629 + 329 =
427 + 384 =
381 + 552 =
388 + 581 =
496 + 501 =
371 + 322 =
789 + 177 =
644 + 351 =
1273+ 319=
2983 + 541 =
3128 + 419 =
4376 + 529 =
6864 + 911 =
3764+ 2378 =
1653 + 7493 =
5637 + 2716 =
7352 + 1222 =
3748 + 2838 =
5741 + 4231 =
6739 + 2748 =
3845 + 3872 =
5127 + 4218 =
6341+ 5172 =
9
Bedrijfsrekenen 1 Vraag 6 Jij werkt in het magazijn bij de Makro. Vandaag komt de nieuwe levering dranken binnen. Er wordt gevraagd of jij even de nieuwe voorraad wilt uitrekenen. Lukt dat? Artikel Coca cola 1,5 liter
Magazijn 3.175
Levering 1.510
Coca cola light 1,5 liter
4.212
1.260
Coca cola zero 1,5 liter
3.167
1.275
Fanta 1,5 liter
2.444
855
Fanta zero 1,5 liter
3.199
855
Fanta light1,5 liter
890
250
Fanta pomelo
750
230
Sprite 1,5 liter
522
300
Sprite light 1,5 liter
487
300
Totaal
Soms is optellen lastig en twijfel je of je het goed gedaan hebt. Je kunt dan een schatting maken of je het goed gedaan hebt. Bijvoorbeeld de cola: 3.200 + 1.500 = 4.700. Ligt jou antwoord daarbij in de buurt? Ja / nee Vraag 7 Omdat je het zo goed gedaan hebt vraagt de bedrijfsleider of je die week erna ook de kratten bier wilt tellen. Hij vraagt wel of je eerst een schatting wil maken: Artikel Heineken bier 33 cl
Magazijn 1.230
Levering 615
Heineken bier 50 cl
756
412
Grolsch bier 33 cl
1.116
548
Grolsch bier 50 cl
512
267
Amstel bier 33 cl
1.429
1351
Brand bier 33 cl
789
436
Bavaria bier 33 cl
872
953
Schatting
Totaal
10
Bedrijfsrekenen 1
Vraag 8 (kader) Het Kandinsky college heeft bij Eromes uit Wijchen nieuwe meubels besteld. Hieronder zie je de factuur:
Factuur
Klantgegevens Naam: Kandinsky College Adres: Hatertseweg 404 Postcode: 6533 GH Woonplaats Nijmegen
Aantal 20 30 110 110 4 6 35 3
Artikelcode: St-12 TA-11 TA-02 ST-02 BA-07 KR-01 ST-18 TA-09
Datum Factuur nr. Klant nr.
Omschrijving: Bureaustoelen Bureautafels Werktafels Werkstoelen Loungebanken Krukken Luxe oranje stoelen Ronde tafels
26-07-10 134821 0003451
Prijs per stuk: Totaal € 24,95 € 499,00 € 33,25 € 997,50 € 15,00 € 1.650,00 € 17,00 € 1.870,00 € 120,00 € 480,00 € 8,95 € 53,70 € 41,95 € 1.468,25 € 34,95 € 104,85
Totaal
€ 5.440,30
Prijzen zijn inclusief 19% BTW en vrachtkosten De levering geschiedt volgens de leveringsvoorwaarden.
A
Hoeveel tafels heeft het Kandinsky College besteld?
B
Hoeveel stoelen heeft het Kandinsky college besteld?
C
Hoeveel producten krijgen ze in totaal binnen?
11
Bedrijfsrekenen 1 Als je later bij een bedrijf of winkel gaat werken heb je waarschijnlijk wel eens te maken met geld. Zoals je weet zijn er ook centen. We hebben tot nu toe alleen maar gewerkt met hele bedragen. Het is belangrijk dat je ook leert om te werken met getallen achter de komma. Dit werkt eigenlijk hetzelfde:
Optellen van geldbedragen (ook wel kommagetallen) onder elkaar. Eigenlijk werkt dit precies hetzelfde als geldbedragen zonder kommagetallen. Het enige verschil als je moet rekenen met kommagetallen is dat er dan achter het bedrag, en na de komma, nog twee getallen staan. De rest werkt precies hetzelfde. Let wel op dat je alles netjes onder elkaar zet. Dat rekent makkelijker. Stel je gaat winkelen en je moet 2 producten afrekenen. Een mooie TV voor 619,95 en een blueray speler voor 123,76. Dit kun je zelf onder elkaar zetten:
Zo zie je dat je in totaal 743,71 moet afrekenen.
Vraag 9 Reken de volgende sommen uit: 13,87 + 44,59 =
26,21 + 84,88 =
34,83 + 67,49 =
22,29 + 45,67 =
98,22 + 1,49 =
84,32 + 64,91 =
66,71 + 54,93 =
32,83 + 44,66 =
198,48 + 52,75 =
281,62 + 54,27 =
531,88 + 45,36 =
678,90 + 43,29 =
398,75 + 431,79 =
262,47 + 439,55 =
444,89 + 521,77 =
525,25 + 436,46 =
1230,98 + 423,66 =
2544,87 + 756,43 =
3385,42 + 188,99 =
1234,56 + 789,01
12
Bedrijfsrekenen 1 Vraag 10 Als je een winkel hebt moet de klant de verkoopprijs + de BTW betalen. Dit noemen we dan de consumentenprijs; de prijs die jij als consument (klant) moet betalen. Kun jij hem even helpen om de consumentenprijs uit te rekenen? Omschrijving
Verkoopprijs
BTW
Playstation
€ 270,00 € 51,30
Xbox
€ 169,50 € 32,21
Wii
€ 129,89 € 24,68
PSP
€ 87,67 € 16,66
Nintendo DS
€ 96,68 € 18,37
Dvd's
€ 7,83
€ 1,49
Games Wii
€ 22,89
€ 4,35
Games DS
€ 21,67
€ 4,12
Games PSP
€ 13,86
€ 2,63
Games Xbox Games Playstation
€ 23,66
€ 4,50
€ 31,59
€ 6,00
Consumentenprijs
Vraag 11 Aan het einde van de dag moet de kassa geteld worden. Kun jij even de totalen optellen? Briefgeld
Muntgeld Aantal
Waarde
Bedrag
Aantal
Waarde
Bedrag
12
€ 0,01
€ 0,12
15
€ 5,00
€ 75,00
23
€ 0,02
€ 0,46
13
€ 10,00
€ 130,00
45
€ 0,05
€ 2,25
22
€ 20,00
€ 440,00
55
€ 0,10
€ 5,50
18
€ 50,00
€ 900,00
62
€ 0,20
€ 12,40
3
€ 100,00
€ 300,00
37
€ 0,50
€ 18,50
1
€ 200,00
€ 200,00
18
€ 1,00
€ 18,00
1
€ 500,00
€ 500,00
22
€ 2,00
€ 44,00
Totaal
Totaal
13
Bedrijfsrekenen 1
Vraag 12 In een winkel krijgt de eigenaar aan het einde van de dag een lijstje met het aantal klanten en hoeveel hij verkocht heeft. Dit noemen we Z-bonnen. De omzet staat rechts onderin op elke Z bon. Hieronder zie je van een week alle Z-bonnen. Maandag Z 45
Dinsdag Z 67 € 289.91
Donderdag Z 156
Woensdag Z 23 € 456.25
Vrijdag Z 78 € 1,451.42
€ 327.87 Zaterdag Z 103
€ 674.95
€ 1,357.65
A
Hoeveel klanten heeft deze winkel de afgelopen week gehad?
B
Hoeveel heeft deze winkel deze week verkocht?
14
Bedrijfsrekenen 1
Vraag 13 Bekijk de factuur hieronder. Helaas heeft de chauffeur koffie over de factuur laten vallen. Kun jij de ontbrekende bedragen uitrekenen?
A
Hoeveel producten heeft deze winkel ontvangen?
B
Hoeveel moet deze winkel betalen?
15
Bedrijfsrekenen 1
Vraag 14 Het Kandinsky college heeft voor het nieuwe schooljaar bij groothandel van Altena eten en drinken besteld voor de kantine. Hieronder zie je de factuur:
Factuur
Klantgegevens Naam: Kandinsky College Adres: Haterseweg 404
Datum Factuur nr.
Postcode: 6533 GV Woonplaats Nijmegen
Aantal 3 1 2 3 1 3
Artikelcode: Broo-m Snij-P Broo-R Snij-M KA-S Vo-K
Klant nr.
Omschrijving: Broodmessen Snijplank Broodroosters Snijmessen kaasschaaf vorken
Vrachtkosten Totaal Prijzen zijn inclusief 19% BTW en vrachtkosten De levering geschiedt volgens de leveringsvoorwaarden.
A
18-8-2010 899837 sch-137
Prijs per stuk: Totaal € 1,25 € ……… € 3,95 € ……… € 9,95 € ……… € 1,50 € ……… € 0,79 € ……… €1,50 € ………
€ 0,00 € ………
Bereken de ontbrekende bedragen. Gebruik hieronder de lijntjes voor het rekenen
16
Bedrijfsrekenen 1
Hoofdstuk 2: Aftrekken Als medewerker in een winkel moet je niet alleen maar producten of getallen optellen maar zul je soms ook getallen van elkaar af moeten trekken. Dit kun je op verschillende momenten nodig hebben: • Bij het bepalen van de voorraad • Bij het werken aan de kassa • Bij het afsluiten en tellen van de kassa • Bij de ontvangst van goederen
Aftrekken van getallen Manier 1 Zet als eerste de getallen netjes onder elkaar, zodat de honderdtallen onder de andere honderdtallen staan, de tientallen onder de tientallen en de eenheden onder de eenheden. Begin aan de rechterkant en haal als eerste de eenheden van elkaar af, daarna de tientallen, daarna de honderdtallen enz. Als een getal dat boven staat minder is dan het getal wat eraf moet dan moet je van de volgende eenheid er een afhalen. Stel je hebt 1867 bananen en je moet er 1.279 leveren. Dit ziet er in dit geval als volgt uit:
Manier 2 Je kunt ook het als volgt uitrekenen Duizendtallen: 1.000 – 1.000 = 0 Honderdtallen: 800 – 200 = 600 Tientallen: 60 – 70 = 10 tekort Eenheden: 7 – 9 = 2 tekort 600 -10 – 2 = 588
17
Bedrijfsrekenen 1
Vraag 15 Berekeningen tot 100 86 – 22 =
97 – 28 =
55 – 17 =
73 – 31 =
99 – 88 =
62 – 48 =
11 – 3 =
15 – 9 =
25 – 12 =
49 – 27 =
83 – 71 =
69 – 56 =
34 – 17 =
56 – 24 =
46 – 19 =
67 – 58 =
98 – 49 =
56 – 49 =
87 – 48 =
26 - 15 =
Vraag 16 Jij hebt online bij bol.com de volgende producten besteld: 50 pakken wit papier – 28 pakken groen papier – 23 pakken blauw papier – 15 pakken geel papier – 49 pakken foto papier Je ontvangt het volgende: 13 pakken geel papier – 9 pakken blauw papier – 28 pakken foto papier – 17 pakken groen papier – 50 pakken wit papier. Welke artikelen mis je en hoeveel mis je hiervan?
18
Bedrijfsrekenen 1
Vraag 17 Berekeningen tot 10.000 984 – 347 =
874 – 679 =
783 – 629 =
699 – 478 =
459 – 234 =
421 – 187 =
589 – 452 =
421 – 228 =
1.345 – 976 =
1.875 – 456 =
1.982 – 337 =
1.653 – 788 =
1.531 – 892 =
1.778 – 269 =
1.450 – 378 =
1.227 – 780 =
5.432 – 2.389 =
4.678 – 2.348 =
7.891 – 3.456 =
2.764 – 1.675 =
9.872 – 3.561 =
8.563 – 3.459 =
9.995 – 4.446 =
7.432 – 3.564 =
88.222 – 54.348 =
98.561 – 34.128 =
67.539 - 55.487 =
76.222 – 35.333 =
19
Bedrijfsrekenen 1
Vraag 18 De gameswinkel E-plaza houdt de verkopen bij van een week van alle winkels tezamen. Hieronder zie je de beginvoorraad en hoeveel alle winkels samen per dag verkocht hebben. Kun jij uitrekenen hoeveel ze aan het einde van de maand nog hebben?
Omschrijving
Ma.
Di.
Wo.
Do.
Vr.
Za.
Playstation 3
Beginvoorraad 480
22
7
35
31
44
62
Xbox 360
377
33
8
22
16
15
31
Wii
287
18
5
8
9
22
26
Nintendo DS XL
348
27
6
18
16
25
37
PSP
119
6
7
8
9
11
10
Portabel DVD speler
580
53
8
42
6
11
18
Eindvoorraad
Gebruik de lijntjes hieronder als kladpapier
20
Bedrijfsrekenen 1
Vraag 19 Je werkt bij de HEMA en ontvangt een vrachtbrief waarop de levering staat: • 580 sokken • 112 linialen • 678 pennen • 233 rookworsten • 419 schriften • 674 theekopjes • 216 handdoeken • 98 wekkers Na de levering ga je tellen wat je werkelijk binnen hebt gekregen: • 599 theekopjes • 101 linialen • 678 pennen • 522 sokken • 79 wekkers • 233 rookworsten • 378 schriften • 178 handdoeken Welke artikelen heb je te weinig ontvangen en hoeveel heb je te weinig?
21
Bedrijfsrekenen 1
Aftrekken van kommagetallen. Dit werkt eigenlijk op dezelfde manier als gewone getallen. Het enige verschil is dat er nu ook cijfers achter de komma staan. Je moet er goed op letten dat je de cijfers netjes onder elkaar zet. De centen bij de centen en de euro’s bij de euro’s.
Ook hier kun je natuurlijk per eenheid berekenen: Honderdtal: 300 – 200 = 100 Tiental : 40 – 30 = 10 Eenheden: 5 – 9 = -4 tekort Centen: 67 – 39 = 28 Antwoord = 100 + 10 – 4 + 0,28
Vraag 20 Aan het einde van de dag draai je een kassabon uit. Hierop staat precies hoeveel je verkocht hebt en hoeveel korting je gegeven hebt. Dan kun je uitrekenen hoeveel je nu verdiend hebt.(namelijk subtotaal – korting = totaal) Kun jij dit bij de onderstaande bonnen uitrekenen? Bon 1 Subtotaal € 1.654,89 Korting € 182,04 Totaal € 1.472,85
Bon 2 Subtotaal € 2.349,65 Korting € 258,46 Totaal
Bon 3 Subtotaal € 986,50 Korting € 108,52 Totaal
Bon 4 Subtotaal € 4.227,44 Korting € 465,02 Totaal
Bon 5 Subtotaal € 1.273,65 Korting € 140,10 Totaal
Bon 6 Subtotaal € 1.855,33 Korting € 204,09 Totaal
Bon 7 Subtotaal € 3.365,90 Korting € 370,25 Totaal
Bon 8 Subtotaal € 2.451,47 Korting € 269,66 Totaal
Bon 9 Subtotaal € 2.334,65 Korting € 256,81 Totaal
Bon 10 Subtotaal € 1.874,60 Korting € 206,21 Totaal
Bon 11 Subtotaal € 1.398,72 Korting € 153,86 Totaal
Bon 12 Subtotaal € 2.111,97 Korting € 232,32 Totaal
22
Bedrijfsrekenen 1
Vraag 21 Bereken de volgende kommagetallen uit: 0,98 – 0,55 =
0,76 – 0,49 =
0,34 – 0,18 =
0,43 – 0,19 =
4,55 – 3,89 =
5,64 – 4,78 =
9,44 – 4,67 =
8,12 – 6,39 =
12,44 – 9,88 =
23,55 – 12,66 =
31,48 – 11,60 =
22,45 – 18,34 =
38,65 – 24,66 =
19,43 – 8,77 =
49,95 – 5,23 =
88,61 – 19,23 =
284,85 – 129,70 =
753,64 – 122,49 =
812,22 – 456,12 =
671,63 – 123,89 =
348,55 – 129,87 =
684,44 – 377,90 =
568,34 -125,25 =
775,75 – 335,35 =
23
Bedrijfsrekenen 1
Consumentenprijs / winkelprijs In de winkel betaal je de consumentenprijs. Deze bestaat uit twee delen: de BTW en de verkoopprijs. Dit ziet er in een schema zo uit: Consumentenprijs BTW Verkoopprijs Als je nu alleen de BTW wilt berekenen dan moet je het verschil tussen de consumentenprijs en de verkoopprijs uitrekenen: Consumentenprijs Verkoopprijs BTW
Vraag 22 Bereken in het schema hieronder de ontbrekende bedragen. Onder het schema is ruimte voor je berekeningen. (Gebruik de uitleg hierboven!) Artikel
Consumentenprijs BTW
PSS3
€ 299,00
Wii
€ 169,95
Xbox
€ 189,95
Nintendo DS
€ 129,95
PSP
€ 99,95
PS3 Spel
€ 59,99
Wii spel
€ 49,95
Xbox spel
€ 39,95
Nintendo DS spel
€ 34,95
PSP spel
€ 29,95
Verkoopprijs
€ 47,74 € 142,41 € 30,33 € 101,72 € 15,96 € 25,49 € 7,98 € 27,65 € 5,58 € 22,63
24
Bedrijfsrekenen 1
Verkoopprijs en inkoopprijs De verkoopprijs is de prijs die de winkelier wil ontvangen voor zijn product. De winkelier moet zelf ook de producten kopen. Dit noemen we de inkoopprijs. Het verschil tussen de verkoopprijs en de inkoopprijs is de brutowinst. (Dit is de winst die de winkelier wil maken per product) Verkoopprijs inkoopprijs Brutowinst Als je nu alleen de inkoopprijs wilt berekenen dan moet je het verschil tussen de verkoopprijs en de brutowinst uitrekenen: Verkoopprijs Brutowinst Inkoopprijs
Vraag 22 Artikel
Verkoopprijs
PS3
€ 251,26
Wii
€ 142,82
Xbox
€ 159,02
Nintendo DS
€ 109,20
PSP
€ 83,99
PS3 Spel
€ 50,41
Wii spel
€ 41,97
Xbox spel
€ 33,57
Nintendo DS spel
€ 29,37
PSP spel
€ 25,17
Brutowinst inkoopprijs € 67,65 € 104,37 € 42,81 € 79,80 € 22,61 € 36,84 € 11,30 € 24,53 € 7,91 € 18,39
25
Bedrijfsrekenen 1
Vraag 23 In Nijmegen hebben 6 winkels op maandag en dinsdag bijgehouden hoeveel klanten ze hebben ontvangen en wat ze in totaal hebben ontvangen aan verkopen (Dit noemen we omzet). Nu hebben ze alleen een grote fout gemaakt. Ze hebben bij dinsdag niet de omzet en klanten van die dag opgeschreven maar bij de klanten en omzet van maandag opgeteld! Maandag Winkeliers in Nijmegen
Dinsdag
Aantal klanten Omzet
Aantal klanten
Omzet
bart smit
87
€ 2.170,65
196
€ 4.883,96
E-plaza
55
€ 1.372,25
124
€ 3.087,56
Intertoys
98
€ 2.445,10
221
€ 5.501,48
Gamemania
24
€ 598,80
54
€ 1.347,30
Dixons
59
€ 1.472,05
133
€ 3.312,11
113
€ 2.819,35
254
€ 6.343,54
Free record shop
Dit moest apart genoteerd worden. Kun jij dit alsnog doen? Vul hieronder het goede schema in: Maandag Winkeliers in Nijmegen
Dinsdag
Aantal klanten Omzet
bart smit
87
€ 2.170,65
E-plaza
55
€ 1.372,25
Intertoys
98
€ 2.445,10
Gamemania
24
€ 598,80
Dixons
59
€ 1.472,05
113
€ 2.819,35
Free record shop
Aantal klanten
Omzet
26
Bedrijfsrekenen 1
Schatten Je kunt naast het precies uitrekenen ook schatten wat de uitkomst ongeveer zal zijn. Dit is een goede controle om te kijken of je het goed uitgerekend heb. Bij schatten rond je bedragen naar boven of beneden af: Schatten in honderdtallen Stel je wilt weten hoeveel 589 – 221 = ??? Je kunt nu ruim schatten door van beide een mooi honderdtal te maken 597 = bijna 600 203 = iets meer dan 200 Schatting: 600 – 200 = 400 Werkelijke antwoord: 597 – 203 = 394. Dus je schatting zat best aardig in de buurt. Schatten in tientallen Je kunt ook wat preciezer schatten door ze af te ronden op tientallen: 489 – 221 = ??? 489 = bijna 490 221 = iets meer dan 220 Schatting; 490 – 220 = 270 Werkelijke antwoord = 489 – 221 = 268
Vraag 24 Dus ook hier zit je schatting best dicht in de buurt. Maak van de sommen hieronder eerst een schatting en bereken daarna de werkelijke uitkomst. Je mag zelf kiezen of je gaat schatten in honderdtallen of tientallen. Som 59 – 32 =
Schatting
Werkelijke uitkomst
179 – 88 = 221 – 149 = 851 – 244 = 477 – 321 = 976 – 539 = 1222 – 866 = 2345 – 2188 = 8765 – 4512 =
27
Bedrijfsrekenen 1
Hoofdstuk 3: vermenigvuldigen Vermenigvuldigen van getallen onder elkaar Als je getallen met elkaar wilt vermenigvuldigen moet je de volgende volgorde aanhouden. Als voorbeeld gebruiken we de volgende som: 24 x 38 1. Als eerst zet je de getallen netjes onder elkaar. 2. Je begint met het getal aan de rechterkant. In dit geval is dat 8 24 38 x 3. Je vermenigvuldigt eerst de eenheden met elkaar: 8 x 4 = 32 4. Daarna vermenigvuldig je de eenheid met het tiental erboven: 8 x 20 = 160 Dit getal zet je eronder 24 38 x 192 ( = 160 + 32) Belangrijk is dat je in dit geval de tientallen bij elkaar optelt. 5. Daarna ga je het onderste tiental vermenigvuldigen. Omdat dit een tiental is moet je al standaard een 0 als uitkomst noteren. 6. Je vermenigvuldigt daarna ook de tientallen met elkaar en daarna kun je de uitkomsten bij elkaar optellen 24 38 x 192 720 +(30 x 4 = 120) + (30 x 20 = 600) 912 Je kunt in dit geval ook alles apart onder elkaar zetten: 8 x 4 = 32 8 x 20 = 160 30 x 4 = 120 30 x 20 = 600 Totaal = 32 + 160 + 120 + 600 = 912
28
Bedrijfsrekenen 1
Vraag 25 Reken de vermenigvuldigingen hieronder uit: 3x9=
7x6=
8x9=
5x5=
3 x 13 =
7 x 17 =
8 x 16 =
5 x 14 =
9 x 11 =
8 x 24 =
7 x 36 =
6 x 52 =
4 x 71 =
3 x 84 =
2 x 92 =
5 x 61 =
24 x 12 =
26 x 18 =
27 x 13 =
29 x 15 =
13 x 33 =
15 x 42 =
17 x 51 =
18 x 48 =
55 x 38 =
63 x 74 =
82 x 46 =
71 x 44 =
94 x 11 =
85 x 15 =
68 x 14 =
52 x 19 =
29
Bedrijfsrekenen 1
Vraag 26 De Albert Heijn op de Jacobslaan in Nijmegen krijgt de volgende spullen binnen. Kun jij per product uitrekenen hoeveel ze totaal ontvangen? Product Lays chips Paprika
Aantal dozen 7
Inhoud 1 doos 8
Lays chips naturel
6
9
Lays chips bolognese
5
10
Nibbit chips
11
15
Coca cola flesjes 0,5 liter
15
12
Fanta flesjes 0,5 liter
22
12
Ice tea flesjes 0,5 liter
9
5
Sprite flesjes 0,5 liter
13
16
Dubbel fris flesje 0,5 liter
26
20
Cassis flesje 0,5 liter
45
25
Totaal
Vraag 27 De Em-té in Hatert heeft het afgelopen jaar het aantal klanten genoteerd en opgeschreven voor hoeveel geld de klanten boodschappen hebben gedaan. Nu willen ze per maand weten hoeveel geld ze verdiend hebben. Daarvoor gebruiken ze de volgende formule: Aantal klanten x gemiddelde besteding = Omzet Ze hebben al uitgereken wat de klanten gemiddeld hebben besteed in de supermarkt. Reken jij dit even uit? Maand Aantal klanten Gemiddelde Omzet besteding Januari 341 € 35 Februari 255 € 41 Maart 267 € 28 April 317 € 29 Mei 455 € 33 Juni 349 € 36 Juli 255 € 42 Augustus 231 € 37 September 322 € 29 Oktober 318 € 39 November 377 € 45 December 475 € 66 30
Bedrijfsrekenen 1
Vermenigvuldigen met kommagetallen Als je gaat vermenigvuldigen met kommagetallen doe je eigenlijk hetzelfde als bij hele getallen. Het enige verschil is dat er nu kommagetallen bij staan. Je hoeft de getallen niet precies onder elkaar te zetten. De uitwerking van een vermenigvuldiging met kommagetallen ziet er als volgt uit:
Je kunt het natuurlijk ook op een andere manier berekenen: 0,4 x 0,05 = 0,02 0,4 x 0,3 = 0,12 0,4 x 7,00 = 2,80 1 x 7,35 = 7,35 7,35 + 0,02 + 0,12 + 2,80 = 10,29
Vraag 28 Je werkt bij kruidvat en hebt een bestelling in ontvangst genomen en gecontroleerd. Nadat de chauffeur is weggegaan blijkt dat er nogal wat producten kapot zijn. Die heb je hieronder opgeschreven. Het enige dat je nog moet doen is het totaalbedrag per product uitrekenen. Doe jij dit even? Omschrijving Andrelon shampoo
Aantal breuken 2
Prijs per stuk € 1,79
Ariel wasmiddel
3
€ 3,69
Dreft wasverzachter
7
€ 2,45
Witte reus wasmiddel
5
€ 3,15
Prodent tandpasta
3
€ 2,10
Colgate tandpasta
4
€ 3,39
Gillet scheermesjes
8
€ 7,50
Gillet scheerschuim
2
€ 3,25
totaalbedrag
31
Bedrijfsrekenen 1
Vraag 29 Je gaat op vakantie naar Aruba. Je mag niet meer dan 10 kilo meenemen. Hieronder heb je een lijstje gemaakt van alle spullen die je mee wilt nemen: • 4 t-shirts, een t-shirt weeg 0,25 kilogram. • 4 broeken, een broek weeg 0,5 kilogram. • 4 paar sokken, een paar sokken weegt 0,05 kilogram. • 4 ondergoed, een keer ondergoed weegt 0,12 kilogram • 3 leesboeken, een leesboek weeg 0,60 kilogram. • 2 zwembroeken, een zwembroek weegt 0,4 kilogram. • 6 handdoeken, een handdoek weegt 0,32 kilogram. • 2 zwemhanddoeken, een zwemhanddoek weeg 0,41 kilogram. • 2 truien, een trui weeg 0,64 kilogram • 1 jas die 1,2 kilogram weegt • 1 minilaptop. Deze weegt 2,4 kilo.
A
Bereken hoeveel kilo je mee wilt nemen
B
Kun je alles meenemen? Zo nee wat zou jij dan weglaten zodat het onder de 10 kilo blijft?
32
Bedrijfsrekenen 1
Vraag 30 Aan het einde van de dag, maandag 13 januari 2011 ga jij de kassa tellen. Je hebt de volgende aantallen opgeschreven. Je hebt kassalade 4 gebruikt en gaat deze tellen. • 50 briefjes van 200 • 35 briefjes van 10 euro • 22 munten van 2 euro • 16 munten van 5 cent • 32 munten van 10 cent • 12 briefjes van 100 euro • 8 briefjes van 5 euro • 28 munten van 50 cent • 33 munten van 20 cent • 42 munten van 1 euro • 27 briefjes van 20 euro A B
Vul de kassadag opmaakstaat hieronder in. Bereken daarna het totaalbedrag dat in de kassa zit.
Kassadag opmaak Dag:
Maand:
Jaar:
Kassalade: Naam: Aantal
Waarde
x x x x x x x x x x x x
€ 200,00 € 100,00 € 50,00 € 20,00 € 10,00 € 5,00 € 2,00 € 1,00 € 0,50 € 0,20 € 0,10 € 0,05
Bedrag
= = = = = = = = = = = =
Totaal
33
Bedrijfsrekenen 1
Vraag 31 Een klant doet via www.ah.nl een bestelling die dan thuis bezorgd wordt. Nu wil ze alleen even kijken of de totale bestelling niet boven de € 100 euro komt. Kun jij dit voor haar uitrekenen? Product Coca cola fles 1.5 liter
Aantal 3
Prijs per stuk 1,24
Ice tea 1,5 liter
4
1,19
Dubbel fris appel/perzik
4
0,69
Krat heineken bier
2
8,49
Witte broden
4
0,89
Zak bolletjes
2
1,00
Pak hagelslag
1
1,39
Gesneden jong belegen kaas
3
2,29
Kuipjes smeerkaas huismerk
3
0,35
Becel boter 500 gram
2
1,70
Zak aardappelen 5 kg
1
4,50
Voorverpakte sla
3
1,35
Wc papier
1
2,50
Pizza’s
3
1,69
Bananen
5
0,22
Appels
8
0,18
Komkommer
2
0,59
Statiegeld krat bier
2
3,90
Statiegeld frisdrank
6
0,25
Totaal
Totaal Kladpapier
34
Bedrijfsrekenen 1 Vraag 31 In de supermarkt moet je altijd fruit afwegen. Nu is de printer beschadigd waardoor alle prijzen wegvallen op de prijsetiketten.
Kun jij deze prijsetiketten even uitrekenen? Elstar appels Prijs per kg € 1,79 0,65 Gewicht in kg Prijs in €
Golden delicious Appels Prijs per kg € 2,19 1,50 Gewicht in kg Prijs in €
Jazz Appels Prijs per kg € 3,29 2,20 Gewicht in kg Prijs in €
Bananen Prijs per kg € 1,85 2,75 Gewicht in kg Prijs in €
Tomaten Prijs per kg € 1,70 0,80 Gewicht in kg Prijs in €
Perziken Prijs per kg € 2,69 1,50 Gewicht in kg Prijs in €
Sinaasappels Prijs per kg € 2,10 1,60 Gewicht in kg Prijs in €
Gember Prijs per kg € 3,25 0,40 Gewicht in kg Prijs in €
Abrikozen Prijs per kg € 4,10 0,75 Gewicht in kg Prijs in €
Vraag 32 Jannet wil graag naar Aruba. Alleen moet ze hiervoor minimaal € 2.500 gespaard hebben. Ze heeft inmiddels al € 800 gespaard. Ze kan elke maand € 175 euro opzij leggen en in haar spaarpotje doen. Na hoeveel maanden heeft ze genoeg geld? Ze maakt een schatting. Zet uiteindelijk een kruisje bij het goede antwoord. Aantal maanden 6
Totaal gespaard
Kan Jannet al op vakantie?
8 10 12
35
Bedrijfsrekenen 1
Hoofdstuk 4: delen Delen We maken delen duidelijk met de volgende voorbeeldsom: Meike heeft kattenvoer besteld. In totaal heeft ze 300 blikjes besteld. De blikjes worden in dozen bezorgd. In een doos zitten 12 blikjes. Nu wil ze weten hoeveel dozen ze binnen krijgt. Dit doet ze op de volgende manier. Snap jij het?? 12 / 300 \ 25 240 (20x12) 60 60 - (5x12) 0 Je kunt het ook op een andere manier uitrekenen: 300 120 - (dit is 10 x 12) 180 120 – (dit is 10 x 12) 60 60 – (dit is 5 x 12 ) 0 Totaal is 10 + 10 + 5 = 25 dozen Delen met een staartdeling 1. Zet het getal dat je wilt delen in het midden tussen twee schuine strepen 2. Zet het getal waardoor je het wilt delen voor de linker schuine streep 3. Werk van links naar rechts. Probeer eerst het getal dat uit het linkse cijfer bestaat, te delen. Als dat te klein is pak je het cijfer rechts erbij. 4. Schrijf het resultaat van de deling rechts van de schuine strepen 5. Reken uit wat je overhoudt na de deling. 6. Zet achter het getal dat je na de deling nog over hebt, het volgende cijfer uit het getal dat gedeeld moet worden. Kijk goed hoe vaak je dit kan delen. 7. Schrijf het resultaat van die deling achter het laatste cijfer rechts naast de schuine streep. Ga zo door totdat je op 0 bent.
36
Bedrijfsrekenen 1
Vraag 33 95 : 5 =
96 : 6 =
91 : 7
88 : 4 =
111: 3 =
112 : 8 =
153 : 9 =
104 : 2 =
165 : 5 =
168 : 6 =
448 : 7 =
312 : 8 =
132 : 12 =
195 : 13 =
266 : 14 =
225 : 15 =
352 : 16 =
442 : 17 =
594 : 18 =
247 : 19 =
550 : 25 =
432 : 24 =
322: 23 =
903 : 21 =
576 : 32 =
510 : 34 =
324 : 36 =
273 : 39 =
37
Bedrijfsrekenen 1
Vraag 34 Bij BCC kunnen de mensen, als ze een product kopen, in maanden het bedrag betalen. Dit noemen we “koop op afbetaling”. Hieronder zie je steeds hoeveel de mensen geleend hebben en wat ze per maand terug betalen. Kun jij uitrekenen na hoeveel maanden ze alles hebben terug betaald? Totaal bedrag € 600
Maandelijks bedrag € 100
€ 1.200
€ 50
€ 1.225
€ 35
€ 1.875
€ 25
€ 6.750
€ 150
Totaal maanden
Delen met kommagetallen Eigenlijk werkt dit hetzelfde als bij gewone getallen. Alleen moet je nu meer berekeningen doen. Zie het voorbeeld hieronder: Harry gaat een plant kopen. De plant kost normaal € 45,98 alleen is hij vandaag voor de helft. Hoeveel kost de plant nu? 2 / 45,98 \ 22,99 40,00 – 5,98 4,00 – 1,98 1,80 – 0,18 0,180 Ook hier kun je de prijs ook op een andere manier uitrekenen: 45.98 : 2 = 45,98 40,00 - 20,00 x 5,98 5,00 - 2,50 x 0,98 0,90 - 0,45 x 0,08 0,08 – 0,04 x + 0 22,99 x 38
Bedrijfsrekenen 1
Vraag 35 Bereken hieronder steeds welke groenteman het goedkoopste is per kg. A
B
C
D
Appels Groenteboer “pietje” Groenteboer “gezond” Albert Heijn groenteafdeling
€ 2,90 voor 2kg € 7,50 voor 5kg € 5,60 voor 4kg
Bananen Groenteboer “pietje” Groenteboer “gezond” Albert Heijn groenteafdeling
€ 2,40 voor 3kg € 4,50 voor 6kg € 4,25 voor 5kg
Peren Groenteboer “pietje” Groenteboer “gezond” Albert Heijn groenteafdeling
€ 4,80 voor 3kg € 14,40 voor 8kg € 8,70 voor 6kg
Kiwi’s Groenteboer “pietje” Groenteboer “gezond” Albert Heijn groenteafdeling
€ 5,95 voor 7kg € 4,92 voor 6kg € 4,55 voor 5kg
39
Bedrijfsrekenen 1
Hoofdstuk 5: volgorde van bewerking Soms moet je wel eens opdrachten maken waarbij je moet optellen, aftrekken, vermenigvuldigen en soms ook nog delen. Dan is het wel belangrijk dat je de goede berekeningen als eerst uitvoert: 1. Eerst reken je uit wat tussen haakjes staat. 2. Daarna reken je vermenigvuldigingen en delingen uit 3. Daarna reken je optellen en aftrekken uit. Hiervoor hebben ze het volgende ezelsbruggetje bedacht:
Hoe moeten wij Van De Onvoldoende Afkomen H= Haakjes V = vermenigvuldigen D = Delen O = Optellen A = Aftrekken Dit is eigenlijk precies de volgorde die we hierboven beschreven. Je kan goed zien bij de volgende som dat er anders andere uitkomsten uitkomen. Zonder de goede volgorde = 8 x 5 + 4 : 2 – 11 = 11 Met de goede volgorde: Als eerst reken je de vermenigvuldigingen en delingen uit:8 x 5 = 40 & 4:2 = 2 Daarna de optellingen en delingen: 40 + 2 – 11 = 31 Als er delingen en vermenigvuldigingen achter elkaar staan, dan horen er altijd haakjes bij. Want anders is het niet duidelijk welke je eerst moet uitrekenen: (8 x 5 ) : 4 + 10 – (6 : 2) x 4 + 2 = 10 Stap 1: De haakjes 8 x 5 = 40 6 : 2 = 3 40 : 4 + 10 – 3 x 4 + 2 Stap 2: Vermenigvuldigen en delingen 40: 4 = 10 3 x 4 = 12 10 + 10 – 12 + 2 Stap 3: Optellen en aftrekken 10 + 10 – 12 + 2 = 10
40
Bedrijfsrekenen 1
Vraag 36 Bereken de volgende uitkomsten hieronder 5 x 3 + 8 – 20 : 4 + 3 =
9 : 3 + 12 : 4 + 5 x 8 – 15 =
6 x 7 + 14 – 25 : 5 + 8 =
15 x 3 + 18 : 9 – 11 x 2 =
81 : 9 + 28 – 128 : 8 + 31 =
91 : 7 + 8 x 4 – 13 x 2 =
12 x 6 - 60 : 12 + 5 =
115 + 135 : 2 - 25 x 4 =
55 : (18 - 13) x 6 - 16 =
800 : 2 x (13 + 7) - 16 =
14 x 2 + 3 x (550 - 450) : 25 =
(1.008 - 208) x 3 + 450 : (150 : 3) =
180 : (629 - 599) + 11 x (165 : 15) =
893 + 15 x (31 - 29) : 3 - 14 =
41
Bedrijfsrekenen 1
Gemiddelde berekenen. Vaak willen mensen weten wat een gemiddelde is. Denk bijvoorbeeld aan je toetscijfers. Als je allemaal toetsen gehad heb wil je graag weten wat je nu gemiddeld staat voor dit vak. Nu bereken je het gemiddelde op de volgende manier:
Totaal van alle gegevens Aantal gegevens Dit wordt duidelijker met een voorbeeld: Jan heeft in totaal 5 toetsen gehad voor het vak Nederlands en de volgende cijfers: 5,0 – 4,8 – 8,0 – 6,2 en een 7,1. Wat is nu Jan zijn gemiddelde cijfer? Totaal alle gegevens = 5,0 + 4,8 + 8,0 + 6,2 + 7,1 = 31,1 Aantal gegevens: 5 Gemiddeld = 31,1 : 5 = 6,22 Jan staat dus afgerond een 6,2 voor Nederlands.
Gemiddelde voorraad berekenen. Bedrijven willen graag weten hoeveel ze nu gemiddeld aan voorraad hebben staan. Dan kunnen ze kijken of dit genoeg is of dat het misschien teveel is. Dit doen ze op de volgende manier: Voorraad op 1 januari x½ Voorraad op 1 juli x1 Voorraad op 31 december x ½ + Totale voorraad : 2 = gemiddelde voorraad In een formule ziet dit er als volgt uit: Gemiddelde voorraad =
½ x 1 januari + 1 juli + ½ x 31 december 2
42
Bedrijfsrekenen 1
Vraag 37 A
Een bedrijf wil van 2005 t/m 2009 de gemiddelde voorraad berekenen. Hiervoor hebben ze het volgende schema opgesteld. Kun jij de gemiddelde voorraad uitrekenen?
2005
1 januari € 150.000
1 juli € 180.000
31 december € 140.000
2006
€ 160.000
€ 190.000
€ 150.000
2007
€ 155.000
€ 210.000
€ 165.000
2008
€ 170.000
€ 205.000
€ 190.000
2009
€ 165.000
€ 185.000
€ 175.000
B
Jan Piet
gemiddeld
Jan en Theo hebben hun cijfers naast elkaar gelegd. Wie heeft voor welk vak het beste gemiddelde? Zet de gemiddelden in de lege vakjes. Nederlands 5,1 6.3 7,1 5,5 4,9 6,3 4,9 1 8,8 9,2
Wiskunde 6,3 6,7 6,1 7,2 8 5 7,9 1 9,1 10
Economie 6,2 6,6 7 3,3 4,9 2 4,8 1 8,3 9,1
43
Bedrijfsrekenen 1
Hoofdstuk 6: Afronden Afronden In winkels en bij bedrijven ronden mensen getallen af. Het is inmiddels niet overal meer mogelijk om met 1 en 2 centen te betalen. Daarom ronden we alles af op 5 of 10 cent: 1 en 2 cent wordt 0 cent 3 en 4 cent wordt 5 cent 6 en 7 cent wordt 5 cent 8 en 9 cent wordt 10 cent Dus € 5,32 wordt € 5,30 en € 2,89 wordt € 2,90
Vraag 38 A
Waarom is het handig om bedragen aan de kassa af te ronden op 5 centen?
B
Kruis de goede antwoorden aan: Bedragen naar beneden afronden is gunstig voor: O De klant O De winkel Bedragen naar boven afronden is gunstig voor O De klant O De winkel
C
Rond de volgende bedragen goed af:
Bedrag € 1,23
Afgerond
Bedrag € 33,76
Afgerond
Bedrag € 62,22
€ 2,87
€ 34,99
€ 73,64
€ 4,56
€ 38,26
€ 76,86
€ 15,88
€ 42,34
€ 81,93
€ 16,11
€ 44,37
€ 83,42
€ 23,39
€ 51,11
€ 91,67
Afgerond
44
Bedrijfsrekenen 1
Afronden op 1 of 2 decimalen. Als je met bedragen werkt krijg je ook wel eens bedragen die meer dan 2 cijfers achter de komma hebben staan. Dan moet je goed kijken hoe je moet afronden. Is het getal dat ernaast staat een 5 of hoger dan rond je naar boven af. Is het getal dat ernaast staat een 4 of lager dan rond je naar beneden af. Bijvoorbeeld: Op je rekenmachine staat: 9,23675 Afronden op 1 decimaal De vraag is nu of het 9,2 wordt of 9,3? Je moet dan kijken naar het getal dat ernaast staat. Na 9,2 staat het cijfer 3. Deze moet je dus naar beneden afronden. Antwoord: 9,2 Afronden op 2 decimalen De vraag is nu of het 9,23 wordt of 9,24? Je moet dan kijken naar het getal dat ernaast staat. Na 9,23 staat een cijfer 6. Deze moet je dus naar boven afronden. Antwoord 9,24.
Vraag 39 Rond de BTW bedragen hieronder af op 2 cijfers achter de komma. Reken daarna uit wat de klant moet betalen aan de kassa. Bedrag zonder BTW BTW
€ 6,25 € 7,00 € 7,84 € 8,78 € 9,83 € 11,01 € 12,34 € 13,82 € 15,47 € 17,33
BTW afgerond
Bedrag + de BTW
€ 1,18750 € 1,33000 € 1,48960 € 1,66835 € 1,86855 € 2,09278 € 2,34391 € 2,62518 € 2,94021 € 3,29303
45
Bedrijfsrekenen 1
Vraag 40 De baas van de Albert Heijn heeft tussen 09:00 en 10:00 alle bonnen bewaard. Hij heeft hieronder de bedragen ingevuld. A B
Reken uit hoeveel voordeel de klant heeft of hoeveel voordeel de Albert Heijn heeft. De eerste twee zijn al voorgedaan. Bereken daarna het totale voordeel van de klant en van de AH.
Totaal bedrag
Betaald
€ 5,58 € 6,77 € 8,54 € 7,31 € 8,87 € 11,19 € 9,58 € 11,62 € 14,66 € 12,54 € 15,22 € 19,21 € 16,43 € 19,99 € 25,17 € 21,53 € 26,19 € 32,97 € 28,23 € 34,36
Voordeel klant
€ 5,90 € 6,75
Voordeel AH
€ 0,02 € 0,02
Totaal
46
Bedrijfsrekenen 1
Vraag 41 Hieronder zie je de kassabonnen van Jackie en Angela. Ze hebben beiden dezelfde producten gehaald maar dan bij verschillende winkels. Jackie is bij de Albert Heijn geweest en Angela bij de Jumbo. Ze gaan de verschillen bekijken. Kassabon Albert Hein Product Prijs Afgerond Coca cola € 1,26 Pizza € 1,37 ovenfrites € 2,24 snicker ijs € 1,75 stimerol kaugum € 2,19 Wiskas kattenbrokken € 3,18 Komkommer € 0,66 Aardappelen € 1,64 Becel boter € 1,46 witte bolletjes € 0,99 Totaal € 16,74
Kassabon Jumbo Product Prijs Afgerond Coca cola € 1,23 Pizza € 1,40 ovenfrites € 2,22 snicker ijs € 1,72 stimerol kaugum € 2,22 Wiskas kattenbrokken € 3,16 Komkommer € 0,63 Aardappelen € 1,67 Becel boter € 1,44 witte bolletjes € 0,96 € 16,65
A
Rond bij beide winkels de bedragen af.
B
Bereken het totaal van de afgeronde prijzen.
C
Welke producten zijn goedkoper bij de Jumbo?
D
Welke producten zijn goedkoper bij de Albert Heijn?
47
Bedrijfsrekenen 1
Hoofdstuk 7: Breuken Breuken Met een breuk geef je een deel van iets aan. Bijvoorbeeld: Tijdens zijn verjaardag snijdt Jasper zijn taart in 8 gelijken stukken. Dan krijgen hij en zijn 7 vriendjes allemaal een even groot stuk. Iedereen krijgt dus een achtste deel. Dit schrijf je als ⅛ De taart is in 8 stukken verdeeld:
Een breuk bestaat uit 2 delen: 1 = de teller 8 = de noemer De noemer laat zien in hoeveel stukken het verdeeld is. De teller laat zien om hoeveel delen het nu echt gaat.
48
Bedrijfsrekenen 1
Vraag 42 Het Kandinsky College heeft een overzicht gemaakt van de verdeling onder leerlingen: Verdeling jongens – meisjes
Verdeling naar leerjaar
A
Welk deel van de leerlingen is een jongen? ……….. deel
B
Welk deel van de leerlingen is een meisje? ……….. deel
C
Welk deel van de leerlingen zit in leerjaar 1? ……….. deel
D
Welk deel van de leerlingen zit in leerjaar 3? ……….. deel
E
Welk deel van de leerlingen zit in leerjaar 2? ……….. deel
Vraag 43 Schrijf de volgende hoeveelheden als een breuk: A
Een half bakje boter
=
…………
B
Driekwart olie
=
…………
C
vier van de zeven bananen
=
…………
D
drie van de 5 appels
=
…………
E
Een negende stuk taart
=
…………
F
drie achtste liter melk
=
…………
G
vijf en een halve meter
=
…………
H
Anderhalve meter stof
=
………… 49
Bedrijfsrekenen 1
Vraag 44 Een schoonmaakmiddel bestaat voor een deel uit water. Geef met behulp van een breuk aan hoe de dosering is. Belangrijk om te weten: 1 liter = 1.000 ml. Om de breuk te maken moet je het aantal liters (van het water) nog even vermenigvuldigen met 1.000 Schoonmaakmiddel Werkende stof (milliliters)
Water (in liters)
Breuk
Cif afwasmiddel
1
4
__1_ 4000
Cif allesreiniger
25
5
___
Cif keukenreiniger
50
1
___
Sun spoelglans
20
2
___
Dreft handafwasmiddel
1000
3
___
Sun bierglasreiniger
250
5
___
Rotowash
400
2
___
50
Bedrijfsrekenen 1
Verhouding van die delen Je zult wel eens een bepaald deel willen vergelijken met het totaal aantal delen. Of je wil het ene deel vergelijken met het andere deel. Daarvoor kun je met een breuk aangeven hoe bepaalde delen zich tot elkaar verhouden. Je noemt dit de verhouding van die delen. Voorbeeld: Bij parfumerie Janssen bedragen de loonkosten per jaar € 288.000. Ze gaan ervan uit dat de kosten gelijkmatig verdeeld zijn en willen zo de loonkosten per 3 maanden weten. Dit doen je dan op de volgende manier: 3 12 x 288.000
3 x 288.000 864.000 12 12
= 72.000
Vraag 45 Bij een filiaal van H&M bedragen de kosten voor draagtassen per jaar €9.600. De kosten zijn gelijkmatig over het jaar verdeeld. A
Bereken de kosten over de eerste maand.
B
Bereken de kosten over de eerste 4 maanden.
C
Bereken de kosten per week.
D
Bereken de kosten over de eerste 15 weken.
E
Bereken de kosten per dag.
F
Bereken de kosten over de eerste 215 dagen.
51
Bedrijfsrekenen 1
Vraag 46 Schrijf in breuken op om welk deel het in de volgende situaties gaat. A In de supermarkt kopen zeven van de tien mensen frikadellen en drie van de tien mensen kroketten. Frikadellen: Kroketten: B
Een op de vier mensen koopt bij de Albert Heijn het huismerk. De overige mensen kiezen voor een andere merk. Huismerk: Eigen merk:
C
Zes van de acht klanten is vrouw. De rest is dan uiteraard een man. Vrouw: Man:
D
Zeventien van de twintig mensen pint bij de kassa. De rest betaalt met munten en bankbiljetten. Pin: Munten en bankbiljetten:
E
Van de honderd klanten gebruiken er 75 een boodschappenwagen en de rest gebruikt een mandje. Boodschappenwagen: Mandje:
F
Van de tweehonderd klanten kopen er vijfenzeventig Heineken bier. Van de tweehonderd klanten kopen er vijftig Amstel bier en zestig van de tweehonderd klanten kopen Hertog Jan bier. De rest koopt een ander merk Heineken bier Amstel Bier Hertog Jan bier: Ander merk: 52
Bedrijfsrekenen 1
Een procent als breuk schrijven Een procent is hetzelfde als 1 van de 100. Dit kun je dan ook in een breuk schrijven: 1 100 Vraag 46 Geef voor de volgende percentages aan om welke breuk het gaat: A
In de Albert Heijn koopt 35% groente en fruit. Slechts 24% koopt alleen maar fruit. De rest geen fruit en ook geen groente. Groente en fruit: Fruit: Geen groente of prijs:
B
Van de bezoekers van de Albert Heijn is 15% tussen de 0-20 jaar. Is 35% tussen de 20-35 jaar en is 40% tussen de 35-60 jaar. De rest hoort bij de leeftijd 60 en ouder. 0 – 20 jaar: 20 – 35 jaar: 35 – 60 jaar: 60 en ouder:
Vraag 47 Lees per aanbieding hieronder de oorspronkelijke prijs. Bereken daarna de breuk en het bedrag dat je voor de aanbieding moet betalen. Aanbieding Betaal de helft!
Oorspronkelijke Breuk prijs € 4,75
3 halen 2 betalen
€ 2,25
4 voor de prijs van 3
€ 3,09
2 halen 1 betalen
€ 8,99
Aanbiedingsprijs
53
Bedrijfsrekenen 1
Breuken gebruiken bij verhoudingen Als bedrijven winst gaan verdelen schrijven ze dit vaak op de volgende manier op: Stel een bedrijf heeft drie eigenaren: Piet, Jan en Kees. De winst wordt als volgt verdeeld: 4 : 3 : 1. Nu moet je dit in breuken gaan opschrijven: Totaal = 4 + 3 + 1 = 8 Piet = 4 8
Jan = 3 8
Kees = 1 8
Vraag 48 Lieke maakt kettingen voor mensen. Dit doet ze op bestelling. Haar moeder helpt haar daarbij 2 dagen per week mee. Haar vader brengt de bestellingen vaak weg. Lieke wil daarom de winst met haar ouders verdelen. Ze heeft de verhouding 6 : 3 : 1 voor de winstverdeling. Het afgelopen jaar heeft ze een winst gemaakt van € 8.500. A
Schrijf de delen van Lieke, haar moeder en haar vader op in breuken.
B
bereken hoeveel geld Lieke kreeg van de winst.
C
Bereken hoeveel geld haar moeder kreeg van de winst.
D
Bereken hoeveel geld haar vader kreeg van de winst.
In het nieuwe jaar stopt vader met helpen en is er een andere taakverdeling. Lieke maakt daarom ook een nieuwe winstverdeling tussen haar en haar moeder: 5 : 3. Dit jaar is de winst € 7.600. E
bereken hoeveel geld Lieke kreeg van de winst.
54
Bedrijfsrekenen 1 Een breuk als kommagetal Een breuk kan ook als een (komma) getal geschreven worden. Het streepje moet je dan eigenlijk zien als een deler. Als je de teller deelt door de noemer krijg je een uitkomst. Bijvoorbeeld: In een winkel zijn 150 mensen geweest. En het totaalbedrag dat de winkel ontvangen heeft is € 690. Hoeveel is de gemiddelde besteding per klant? Teller = 690 euro Noemer = 150 klanten 690 150 = € 4,60 Vraag 49 Bereken de volgende getallen uit: 18 27 45 3 = 9 = 5 =
63 7 =
48 8 =
22 3 =
25 9 =
31 5 =
30 7 =
60 8 =
19 2 =
29 4 =
47 6 =
66 9 =
49 5 =
Vraag 50 Bereken hieronder het bestede bedrag per klant. K = klanten en O = Omzet die dag Bereken PK = besteding per klant K
225
K
180
K
222
O
€ 900,00
O
€ 1.080,00
O
€ 1.221,00
PK
PK 15-10-2010
PK 16-10-2010
17-10-2010
K
400
K
330
K
98
O
€ 1.760,00
O
€ 1.188,00
O
€ 269,50
PK
PK 18-10-2010
PK 19-10-2010
20-10-2010
55
Bedrijfsrekenen 1
Hoofdstuk 8: Procenten Je zult tijdens je hele leven vaak in contact komen met procenten. Hoe vaak zie je in folders niet staan: “nu 20% korting” of iets dergelijks. Het is daarom wel handig om ook met procenten te kunnen werken. Procenten hebben een eigen teken. Namelijk: %. Procent betekent letterlijk ‘per honderd’ Dus 1% is 1 per honderd. Je spreekt het uit als een procent. Je kunt ook spreken van 1 honderdste deel. Dan zet je het als volgt neer:
1 100
Dit ziet er zo uit: Dat kleine stukje is 1%. De rest is dan 99%. Want het totaal is altijd 100%
Voorbeeld: Van de 300 pennen heeft 1% er geen dop. Hoeveel pennen zijn dat? 1 x 300 300 100 = 100 = 3 pennen Je kunt ook gebruik maken van een verhoudingstabel: Stel dat de vraag is hoeveel pennen er geen dop hebben als 20% zonder dop is:
Welke manier jij het prettigst vind moet je gebruiken. 56
Bedrijfsrekenen 1
Vraag 51 Bij de Makro zijn er nogal wat producten beschadigd of is de uiterste verkoopdatum bijna overschreden. Kun jij even uitrekenen hoeveel dit er zijn? A
Bij de frisdranken afdeling is 1% van de 400 flessen kapot gevallen. Hoeveel flessen zijn dit?
B
Bij de kledingafdeling is 1% van de 250 truien beschadigd. Hoeveel truien zijn dit?
C
Bij de games afdeling wordt jaarlijks 5% gestolen. Totaal zijn er 15.000 games bij de Makro aanwezig. Hoeveel games worden er gestolen?
D
Bij de groenteafdeling wordt jaarlijks 20% van de bananen weggegooid omdat deze niet meer goed zijn. In totaal zijn er jaarlijks 25.000 bananen. Hoeveel bananen verdwijnen er per jaar in de prullenbak?
E
Op de broodafdeling wordt jaarlijks 7% brood verkocht aan supermarkten. In totaal maken ze 312.000 broden per jaar. Hoeveel broden kopen de supermarkten in totaal op per jaar?
57
Bedrijfsrekenen 1
Soms hoef je niet met procenten te rekenen. Bijvoorbeeld: Hans koopt 5 kilo appels voor 5,00 en krijgt 50% korting. 50% = 50 = 1 100 2 Hans hoeft dus maar de helft te betalen dus betaald maar €2,50
58
Bedrijfsrekenen 1
Vraag 52 Bij de levering aan een scooterzaak is een aantal artikelen beschadigd. In het schema hieronder zie je de percentages. Bereken het deel dat beschadigd is en vul in hoeveel artikelen dan beschadigd zijn. Artikel Helm B50
Totaal 100
Beschadigd 10%
Uitlaat XV-1-0
200
20%
Helm B66
100
25%
Uitlaat XX-1-2
200
33%
Scooter Beta Ark
25
60%
Scooter Aprilla
25
12,5%
Scooter peugot
30
5%
Band 15 inch
50
40%
Band 13 inch
75
20%
Deel
aantal
59
Bedrijfsrekenen 1
Winkeliers kopen ook spullen. Deze verkopen ze dan aan jou (de consument). Om de verkoopprijs te weten hanteren ze vaak een winstopslag. Van de inkoopprijs (het bedrag dat de winkelier heeft betaald) wordt vaak een percentage uitgerekend en opgeteld bij de verkoopprijs. Dit noemen we de winst. Inkoopprijs + winst = verkoopprijs Voorbeeld. De eigenaar van Kruidvat verkoopt met Sinterklaas pepernoten. Voor een zak van 250 gram pepernoten betaalt de winkelier € 0,50. Hij wil per zak een winst van 50% hebben van de inkoopprijs. Wat is dan de verkoopprijs? Nu kun je dit op 3 manieren berekenen Manier 1 Manier 2 1% van 0,50 = 50 1 x 0,50 = 0,005 100 x 0,50 = 0,25 100 De verkoopprijs is dan 0,50 + 0,25 = 0,75 50 % is dan 50 x 0,005 = 0,25
Manier 3 50% is de helft. De helft van 0,50 = 0,25 De verkoopprijs is dan 0,50 + 0,25 = 0,75
De verkoopprijs is dan 0,50 + 0,25 = 0,75
Vraag 53 Vul het onderstaande schema in. De eerste is al voorgedaan. Inkoop- winst prijs € 50 15%
€ 120
20%
€ 275
10%
€ 380
32%
€ 560
28%
Berekening
Inkoopprijs + winst
Verkoopprijs
15 100 x € 50,00 = €7,50
€ 50,00 + € 7,50 =
€ 57,50
60
Bedrijfsrekenen 1
Vraag 54 Je kunt bij BCC ook spullen kopen en dan over een jaar betalen. Je moet dan alleen extra rente betalen. Dat komt dan bij het bedrag erbij. Reken hieronder uit wat je dan in totaal terug moet betalen. Aankoop LG LCD tv 102 cm
Prijs € 849
Rente 5%
Philips LED tv 80 cm
€ 999
6%
Sony Blue-ray speler
€ 250
10%
Samsung dvd speler
€ 89
12%
Bose home cinema set
€ 799
7%
Acer laptop
€ 460
9%
Siemen strijkijzer
€ 45
8%
Bosch wasmachine
€ 650
11%
Siemens stofzuiger
€ 120
14%
Totaalbedrag
Vraag 55 Bereken bij de voorbeelden hieronder wat de klant moet betalen. A
Peter koopt bij Open32 in totaal 3 kledingstukken. Hij koopt 1 broek ter waarde van € 125,00, een sjaal van €25,00 en een trui ter waarde van € 45,00. IN totaal krijgt ze 30% korting. Hoeveel moet ze betalen?
B
Bij Scapino krijgt elke klant die voor meer dan €150 koopt een korting van 15% op het totale bedrag. Nu koopt een klant kleren en schoenen voor een totaalbedrag van € 175,00. Hoeveel moet deze klant betalen?
61
Bedrijfsrekenen 1
Vraag 56 Bereken in het schema hieronder de nieuwe prijs. Artikel G-star broek
Oude prijs € 125,00
Korting 10%
MP3 speler
€ 65,00
20%
Ipod touch
€ 250,00
15%
Nokia N8
€ 550,00
30%
Volkswagen golf 5
€ 15.500,00
5%
Pennenset
€ 1,50
25%
Tijdschrift Viva
€ 2,25
35%
Printer
€ 67,50
50%
Acer Laptop
€ 380,00
40%
Zak drop
€ 1,90
70%
Led tv Philips
€ 775,00
15%
Ipad
€ 699,00
5%
Nieuwe prijs
Gebruik het kladpapier hieronder als je dit nodig hebt:
62
Bedrijfsrekenen 1
Soms moet je procenten uit een bedrag halen. Als je in een winkel namelijk iets betaalt dan is dit altijd inclusief (dus het zit er al in) de BTW. Dan ziet de opbouw van de prijs er als volgt uit: Verkoopprijs : 100% 100% BTW: 19% + of 6%+ Consumentenprijs: 119% of 106% Voorbeeld: Bij de Dixons moet je voor een iPod touch 297,50 betalen. Dit is inclusief de BTW. Nu wil je weten hoeveel de verkoopprijs is en hoeveel BTW je moet betalen. Dit doe je als volgt. Uitwerking: We maken hier weer gebruik van een verhoudingstabel:
We weten nu dat de Consumentenprijs € 297,50 is en de BTW € 47,50 Je kunt nu de verkoopprijs op 2 manieren berekenen. Manier 1:Je gebruikt wederom een verhoudingstabel:
Manier 2: Verkoopprijs + BTW = Consumentenprijs Als je deze invult dan weten we inmiddels al 2 bedragen: Verkoopprijs + € 47,50 = € 297,50 De verkoopprijs = € 297,50 – € 47,50 de verkoopprijs is € 250,00 63
Bedrijfsrekenen 1
Vraag 57 Bereken in de volgende gevallen de prijzen exclusief BTW. Artikel Pak melk
Prijs inclusief BTW € 1,02
BTW 6%
Rookworst
€ 1,39
6%
Scanner
€ 129,95
19%
USB stick
€ 4,95
19%
Papieren bekertjes
€ 0,89
6%
Bruin brood
€ 1,19
6%
T-shirt Manchester United
€ 59,95
19%
Tennisracket Wilson
€ 79,95
19%
Tennisballen
€ 7,50
6%
Verkoopprijs
Vraag 58 Een autodealer verkoopt Volkswagen Polo. Hij heeft zojuist een nieuwe Polo verkocht. Hij heeft een korting gegeven van 12% en dan kost de auto nog € 14.080. Wat was de verkoopprijs van de auto?
Vraag 59 In de krant stond het volgende bericht: Overvallen Amsterdam stijgen In Amsterdam is het afgelopen jaar het aantal overvallen gestegen met 12% naar 616. Dit heeft volgens een woordvoerder van de politie te maken met de langere openingstijden van winkels. Doordat de openingstijden van half 6 naar 6 uur zijn verschoven zijn winkels, met name in de winter, langer open als het al donker wordt. Van alle overvallen het afgelopen jaar vond 75% plaats tussen 17:00 – 18:00 Bron www.nos.nl
A
Lees het artikel. Hoeveel overvallen vonden er vorig jaar plaats?
64
Bedrijfsrekenen 1 B
Bereken het aantal overvallen tussen 17:00 en 18:00 uur.
Vraag 60 Lees het artikel hieronder en beantwoord de volgende vragen.
Omzet C1000 supermarkten stijgt! Het afgelopen jaar is de omzet bij de C1000 supermarkten gestegen. Dit is op zich geen vreemd verschijnsel, al jaren stijgt de omzet van de supermarkten. Alleen is dit jaar de stijging kleiner doordat het aantal C1000 supermarkten is afgenomen. Er vond een daling van 12% plaats van ten opzicht van vorig jaar. Daardoor zijn er nu nog maar 440 C1000 supermarkten in heel Nederland en voor het aankomend jaar verwachten ze een daling van 5%. De omzet steeg wel t.o.v. van vorig jaar. Door een stijging van 15% is er nu een omzet behaald van 1,63 miljard. Voor het komend jaar wordt een stijging van 8% verwacht. Bron: www.ikverzinditartikel.nl
A
Hoeveel supermarkten waren er vorig jaar nog?
B
Hoeveel supermarkten zijn er naar verwachting volgend jaar nog?
C
Hoeveel omzet werd er vorig jaar behaald?
D
Hoeveel omzet denken de C1000 supermarkten volgend jaar te behalen?
65
Bedrijfsrekenen 1
Vraag 61 Lees het artikel hieronder.
Record aantal pintransacties Het aantal pintransacties is het afgelopen jaar tot een nieuw record gekomen. In totaal werd er 1,850 miljard keer betaald met de pinpas. Dit is een stijging van 10,5% ten opzicht van vorig jaar. Sinds 2004 was de stijging niet meer zo hoog. Vooral de pinbetalingen onder de 25 euro stijgen sterk. Van alle pinbetalingen is 28% onder de €15,00. Het gemiddelde pinbedrag daalde van ook met 12% naar € 42,24. Bron. www.nogmeeronzinenzo.nl
A
Bereken het aantal pintransacties van vorig jaar.
B
Bereken hoeveel pintransacties onder de € 15,00 zijn.
C
Bereken hoeveel het gemiddelde pinbedrag vorig jaar was.
66
Bedrijfsrekenen 1
Hoofdstuk 9: Verhoudingen Met een verhouding kun je aangeven welke relatie er tussen getallen is. Je kunt een verhouding op verschillende manieren schrijven: • De omzet was in januari twee keer zo hoog als vorig jaar in januari. • De kersen zijn in de winter drie keer zo duur als in de zomer. • Van dat afwasmiddel mag je maar 1 dopje per 400 ml water gebruiken. • Tweederde van de supermarkten verkoopt in oktober al pepernoten. Je schrijft een verhoudingsgetal als getallen met een dubbele punt ertussen. Bijvoorbeeld twee van de drie schrijf je als 2:3. Je zegt dan ‘2 staat tot 3’of ‘2 op 3’ Dat betekent dat er als er drie eenheden van iets is dat er dan twee eenheden van iets anders zijn. Bijvoorbeeld: • De verhouding onder studenten die thuis wonen en op kamers zitten is 3:2. Als er 3 studenten thuis wonen zitten er 2 op kamers. Als er 60 studenten thuis wonen zitten er 40 op kamers. • De verhouding mannen en vrouwen bij de DAR is 6:4. Als er 6 mannen werken dan werken er 4 vrouwen. Als er 120 mannen werken dan werken er 80 vrouwen enz. Voorbeeldsom. Theo geeft een feestje. Hij wil kijken hoeveel bier en chips hij nodig heeft. Hij gaat van het volgende uit: • Een krat bier is voldoende voor 5 personen. • Een zak chips is voldoende voor 3 personen. Met een verhoudingstabel rekent hij uit hoeveel hij nodig heeft voor 15 gasten: Bier:
Chips:
Theo heeft dus 3 kratten bier nodig en 5 zakken chips.
67
Bedrijfsrekenen 1
Vraag 62 Hansje wil ook een feestje geven. Hij weet alleen nog niet hoeveel mensen hij gaat uitnodigen. Hieronder vind je 10 hapjes en/of drankjes die hij wil gaan halen. Reken uit hoeveel hij moet halen bij het aantal gasten dat er staat. Omschrijving Stuk kaas á 1 kilo
Verhouding 10 gasten 1: 20
Leverworst
1: 10
Komkommer
1: 15
Pak toastjes
1: 30
Fles cola
1: 2
Fles wijn
1: 4
Krat bier
1: 5
Zak chips
1: 3
20 gasten
30 gasten
Voorbeeld: Bij de Bruna verkopen ze eenvoudige potloden. Eerst werden deze in een set van 10 stuks verkocht voor een prijs van € 1,20. Nu worden ze in een set van 15 potloden verkocht. Wat is de nieuwe prijs hiervan?
Vraag 63 De Bruna krijgt nieuwe verpakkingen binnen. Sommige artikelen worden nu in grotere hoeveelheden verkocht. Bereken hieronder de nieuwe prijzen van de artikelen van de Bruna: Omschrijving Aantal Oude Aantal Nieuwe oud prijs nieuw prijs Set parkerpennen 5 € 1,25 6 Pak schrijften A4
5
€ 2,50
10
Pak schriften A3
3
€ 1,50
6
Linialen
1
€ 0,80
2
Stiften
10
€ 1,80
15
68
Bedrijfsrekenen 1
Vraag 64 Je werkt op de kaasafdeling bij de Em-Te. Helaas worden de prijzen en hoeveelheden veranderd. Wil jij de nieuwe hoeveelheden en/of prijzen berekenen? A
Een stuk jong belegen kaas van 250 gram kost € 3,00. Nu worden ze per 300 gram verkocht. Wat is de nieuwe prijs?
B
Een stuk belegen kaas van 400 gram kost € 4,40. Nu worden ze per 500 gram verkocht. Wat is de nieuwe prijs?
C
Een stuk extra belegen kaas van 250 gram kost € 3,00. Nu worden ze per 300 gram verkocht. Wat is de nieuwe prijs?
D
Een stuk leverworst van 50 gram kost € 1,10. Nu worden ze per 120 gram verkocht. Wat is de nieuwe prijs?
E
Een pak boterhamworst van 125 gram kost € 1,15. Nu worden ze per 300 gram verkocht. Wat is de nieuwe prijs?
69
Bedrijfsrekenen 1
Vraag 65 Coca Cola verkoopt cola in verschillende maten of grootverpakkingen. Nu drink jij vaak cola maar nu wil je graag weten welke inhoud het goedkoopste is per liter. Kun jij dat uitrekenen? Omschrijving Fles
Inhoud 1 liter
Prijs € 1,12
Fles
1,5 liter
€ 1,58
Fles
2 liter
€ 2,01
Flesjes
0,5 liter
€ 0,54
Flesjes
24 x 0,5 liter
€ 12,72
Blikje
0,33 liter
€ 0,35
Mini blikjes
0,20 liter
€ 0,25
Blikjes
6 x 0,33 liter
€ 1,99
Voordeel
4 x 1,5 liter
€ 5,99
Prijs per liter
verpakking
Conclusie:
70
Bedrijfsrekenen 1
Hoofdstuk 10: formules In de handel werk je vaak met formules. Zo kun je met een formule berekenen wat de prijs van een product is, of hoeveel producten we moeten bestellen. Formules zien er vaak als volgt uit: A = B + C Nu is het makkelijk om A uit te rekenen als je weet wat B en C is. Maar kun je C ook uitrekenen als je A en B weet?
Formule 1: Verkoopprijs & consumentenprijs Als jij een product in de winkel koopt moet je de consumentenprijs betalen. Deze prijs bestaat uit twee delen: • De verkoopprijs Dit wil de winkelier hebben voor zijn product. • De BTW Dit moet de winkelier aan de overheid af geven. De verkoopprijs bestaat ook uit twee delen: • De inkoopprijs Dit is de prijs die de winkelier voor het product heeft betaald. • De winst Dit is de winst die de winkelier per product wil hebben. Nu worden de BTW en de winst vaak aangegeven als een percentage. De formules van de verkoopprijs en de consumentenprijs zijn nu als volgt: Verkoopprijs = Inkoopprijs + Winst Consumentenprijs = Verkoopprijs + BTW Voorbeeld: Een winkelier verkoopt voetbalschoenen van het merk Adidas. Voor elke paar voetbalschoen moet de winkelier € 45,00 betalen. Hij wil per paar een winst halen van 40% op de inkoopprijs. Daarnaast zit er op de voetbalschoenen een BTW percentage van 19%. Verkoopprijs: Inkoopprijs = € 45,00 (dit heeft de winkelier betaald) Winst = 40% van € 45,00 45,00 : 100 x 40% = € 18,00 Verkoopprijs = Inkoopprijs + winst 45,00 + 18,00 = 63,00 Consumentenprijs = Verkoopprijs + BTW Verkoopprijs = € 63,00 BTW = 19% van 63,00 63,00 : 100 x 19 = 11,97 Consumentenprijs = € 63,00 + € 11,97 = € 74,97
71
Bedrijfsrekenen 1
Vraag 66 Bereken voor de producten hieronder de verkoopprijs. Product Voetbalbroek
Inkoopprijs € 30,50
winst 10%
Scheenbeschermers € 4,50
15%
Voetbal
€ 24,00
25%
Sokken
€ 3,00
€ 1,50
Voetbal shirt
€ 28,50
20%
Tennisbroek
€ 15,95
€ 10,00
Tennis t-shirt
€ 26.00
15%
Polsbandjes
€ 0,50
€ 0,95
Tennisballen
€ 7,00
5%
Bespanning
€ 4,75
10%
Tennisrackets
€ 60,00
45%
Bidons
€ 6,00
€ 2,00
Dimmers
€ 0,25
€ 0,50
Verkoopprijs
Kladpapier
72
Bedrijfsrekenen 1
Vraag 67 Bereken van de producten hieronder de consumentenprijs. Vul daarvoor eerst de verkoopprijs in die je bij opdracht 66 hebt berekend. Product Voetbalbroek
Verkoopprijs
BTW 19%
Scheenbeschermers
6%
Voetbal
19%
Sokken
6%
Voetbal shirt
19%
Tennisbroek
19%
Tennis t-shirt
19%
Polsbandjes
6%
Tennisballen
19%
Bespanning
6%
Tennisrackets
19%
Bidons
19%
Dimmers
6%
Consumentenprijs
Kladpapier
73
Bedrijfsrekenen 1
Vraag 68 Jantje heeft een groentewinkel. Hij wil graag de verkoopprijs en de consumentenprijs berekenen. Hij heeft van enkele producten al wat informatie bij elkaar gezet. Bereken in de opdrachten hieronder steeds de consumentenprijs en de verkoopprijs. A
Jantje koopt bananen in voor een prijs van € 1,50 per kilo. Per kilo bananen wil hij een winst maken van 25%. Op de bananen zit een BTW tarief van 6%. Verkoopprijs = Consumentenprijs =
B
Jantje koopt komkommers in voor een prijs van € 1,30 per kilo. Per kilo komkommer wil hij een winst maken van 10%. Op de komkommers zit een BTW tarief van 6%. Verkoopprijs = Consumentenprijs =
C
Jantje koopt tomaten in voor een prijs van € 2,25 per kilo. Per kilo tomaten wil hij een winst maken van 20%. Op de tomaten zit een BTW tarief van 6%. Verkoopprijs = Consumentenprijs =
D
Jantje koopt perziken in voor een prijs van € 3,00 per kilo. Per kilo perziken wil hij een winst maken van 5%. Op de perziken zit een BTW tarief van 6%. Verkoopprijs = Consumentenprijs =
E
Jantje koopt aardbeien in voor een prijs van € 2,75 per kilo. Per kilo aardbeien wil hij een winst maken van 40%. Op de aardbeien zit een BTW tarief van 6%. Verkoopprijs = Consumentenprijs = 74
Bedrijfsrekenen 1
Nu hebben we steeds geoefend met formules waarbij B en C bekend waren. Nu gaan we oefenen om juist in de formule A = B + C een andere onbekende uit te rekenen. Bijvoorbeeld de B of de C. Stel A = 6, B = 4 en C = 2. A=B+C6=4+2 Nu weten we alleen maar A en C. Hoe bereken we dan B? A=B+C6=?+2 B=A–C?=6–2B=4 Voorbeeld: Wim koopt tennisballen in bij de groothandel voor € 5,00 en verkoopt deze aan de klanten voor € 7,50. De formule is: verkoopprijs = Inkoopprijs + winst Inkoopprijs = € 5,00 Verkoopprijs = € 7,50 Hoe berekenen we nu de winst? De inkoopprijs en de winst zijn samen de verkoopprijs. Nu weet ik wel de verkoopprijs en ook de inkoopprijs:
De winst is dan: Verkoopprijs – inkoopprijs De winst is dus 7,50 – 5,00 = 2,50 Op dezelfde manier kun je ook onbekende bedragen uitrekenen met de formule van de consumentenprijs. Vraag 69 Bereken in het schema hieronder de onbekende: Inkoopprijs € 5,00
€ 3,50
Winst
Verkoopprijs € 6,50
€ 1,25
€ 8,65
€ 1,18
€ 9,00
€ 16,50 € 4,25
€ 1,50
€ 15,65
€ 1,08 75
Bedrijfsrekenen 1
Vraag 70 Bereken in het schema hieronder de onbekende: Verkoopprijs € 6,50
BTW
€ 8,65
€ 1,64 € 1,18
€ 16,50 € 15,65
Consumentenprijs € 6,89
€ 7,39 € 19,35
€ 0,94 € 2,85
€ 17,85
Vraag 71 A
Janneke koopt in de winkel een PS3 voor € 269,95. Dit is inclusief € 43,10 BTW. Bereken de verkoopprijs die de winkel heeft voor de PS3
B
Janneke koopt ook een kilo bananen in de supermarkt. Ze betaalt voor een kilo bananen € 1,75. Ze vraagt aan de vakkenvuller wat de verkoopprijs is van een kilo bananen. “De verkoopprijs is € 1,66 per kilo. Bereken hoeveel BTW je betaalt voor een kilo bananen.
C
Janneke werkt zelf in een kledingwinkel. De nieuwe collectie is binnen. Op de factuur ziet Janneke dat een nieuwe jurk een inkoopprijs heeft van € 34,50. Deze jurk heeft een consumentenprijs van € 79,95. Dit is inclusief € 12,77 BTW. Hoeveel winst maakt de winkel per jurk?
76
Bedrijfsrekenen 1
Draaien we de formules om dan krijgen we dus: Verkoopprijs = Inkoopprijs + Winst Winst = Verkoopprijs – Inkoopprijs Inkoopprijs = Verkoopprijs – winst & Consumentenprijs = Verkoopprijs + BTW Consumentenprijs = verkoopprijs x 119% Verkoopprijs Verkoopprijs
= Consumentenprijs - BTW = Consumentenprijs : 119%
BTW BTW
= Consumentenprijs – verkoopprijs = consumentenprijs : 119 x 19
Vraag 72 A
Bart betaalt in de winkel € 57 euro aan BTW. Dit is 19% van de verkoopprijs. Bereken de verkoopprijs en de consumentenprijs.
B
Bart betaalt bij Bakker Bart voor een broodje gezond € 3,20. Dit is inclusief 6%. Bereken de BTW en de verkoopprijs
C
Bart betaalt bij de H&M voor een sjaal een verkoopprijs van € 16,76. Dit is exclusief 19% BTW. Hoeveel moet Bart bij de kassa afrekenen?
77
Bedrijfsrekenen 1
Als je meerdere artikelen koopt kun je uitrekenen wat je moet betalen met de formule: Totaalprijs = aantal artikelen x de prijs per artikel Hoeveel artikelen een winkelier verkoopt noemen we ook wel de afzet. De hoeveelheid geld die de winkelier hiervoor ontvangt noemen we ook wel Omzet.
Vraag 73 A
Nu weet ik wat de totaalprijs is en hoeveel artikelen ik verkocht heb. Hoe reken ik dan de prijs per artikel uit?
B
Nu weet ik wat de totaalprijs is en de prijs per artikel. Hoe reken ik dan het aantal artikelen uit?
Vraag 74 Bereken in het schema hieronder de ontbrekende bedragen. Artikel Tandpasta
Aantal artikelen 6
Prijs per artikel € 0,22
totaalprijs
Tandenborstel
3
€ 0,75
Kam
10
€ 2,20
Deodorant
6
€ 4,50
Aftershave
€ 1,15
€ 4,60
Gel
€ 3,50
€ 17,50
78
Bedrijfsrekenen 1
Vraag 75 Hieronder zie je de factuur die het Kandinsky College heeft gekregen. Alleen zitten er wat koffievlekken in. Kun jij de ontbrekende bedragen uitrekenen?
Prijs van een bureautafel is: Prijs van een werktafel is: Totaalprijs van de werkstoelen is: Totaalprijs van de loungebanken is: Aantal krukken dat besteld is: Aantal luxe oranje stoelen dat besteld is:
79
Bedrijfsrekenen 1
Omzetsnelheid Bedrijven willen graag weten hoeveel ze per jaar verkopen. Dan weten ze hoeveel producten ze op voorraad moeten hebben. Om dit te kunnen berekenen moeten bedrijven de volgende gegevens op een rijtje hebben: • De verkopen per jaar: hoeveel het bedrijf per jaar verkoopt. • De gemiddelde voorraad: de voorraad die ongeveer elke maand in het magazijn ligt. Als bedrijven deze twee gegevens weten kunnen ze uitrekenen hoe vaak per jaar de gemiddelde voorraad verkocht wordt. Dit noemen we de omzetsnelheid. Omzetsnelheid = Verkopen per jaar : gemiddelde voorraad Voorbeeld: Een bedrijf verkoopt per jaar 3.500 bureaustoelen. Gemiddeld zijn er elke maand 70 bureaustoelen aanwezig in het magazijn. Wat is de omzetsnelheid? Uitwerking Omzetsnelheid = Verkopen per jaar : gemiddelde voorraad Omzetsnelheid = 3.500 : 70 Omzetsnelheid = 50 keer. De gemiddelde voorraad wordt dus per jaar 50 keer verkocht. Vraag 75 A
Nu weet ik wat de verkopen per jaar zijn en wat de omzetsnelheid is. Hoe reken ik dan de gemiddelde voorraad uit?
B
Nu weet ik wat de gemiddelde voorraad is en wat de omzetsnelheid is. Hoe reken ik dan de verkopen per jaar uit?
80
Bedrijfsrekenen 1
Vraag 76 A
Carla heeft eigen zaak. Ze verkoopt namelijk kliko’s. Ze heeft een groot magazijn waar alle kliko’s staan. In 2009 verkocht Carla 1.500 kliko’s door heel Nederland. De gemiddelde voorraad per maand is 60 kliko’s. Wat is de omzetsnelheid?
B
In 2010 verkocht Carla maar liefst 1.595 kliko’s. De omzetsnelheid bedroeg dit jaar 29. Hoeveel was de gemiddelde voorraad in 2010?
C
In 2011 verwacht Carla een omzetsnelheid te behalen van 32. De gemiddelde voorraad wil ze proberen op 56 kliko’s te houden. Hoeveel kliko’s verwacht Carla volgend jaar te verkopen?
Samenvatting alle formules: Alle formules op een rij: • • • •
Verkoopprijs = Inkoopprijs + Winst Consumentenprijs = Verkoopprijs + BTW Totaalprijs = Aantal stuks x prijs van een artikel Omzetsnelheid = verkopen per jaar : gemiddelde voorraad
81
Bedrijfsrekenen 1
Hoofdstuk 11: Lengtematen In de handel moet je soms ook werken met lengtematen. Je moet dus kunnen rekenen met lengtematen. Voorbeeld 1 Janneke werkt in een stoffenwinkel. Een klant bestelt een stuk stof van 3,4 meter. Janneke heeft een meetlint dat de afstand in centimeters aangeeft. Hoeveel centimeter heeft zij nu nodig? Voorbeeld 2 Pieter werkt bij een bouwmarkt. Een klant moet 15 planken hebben van 1,5 meter lang. Pieter heeft lange planken van 5,8 meter. Hij gaat berekenen hoeveel planken hij voor de klant kant zagen uit een grote plank. Daarnaast zul je ook in het dagelijks leven lengtematen moeten gebruiken. Het is wel de bedoeling dat iedereen de lengtematen op dezelfde manier gebruikt. Daarom is er een standaardmaat bepaald: de meter. Elke lengtemaat wordt hiervan afgeleid. Denk maar aan de centimeter en de kilometer. Overal komt het woord meter terug. In winkels gebruiken ze geen kilometer maar wel vaker kleinere lengtematen van de meter. Zo is er de decimeter (een tiende van een meter). De centimeter (een honderdste van een meter), en een millimeter ( een duizendste van een meter). In schema ziet het als volgt uit: Het werkt als volgt: Als ik Kilometers (KM) wil uitrekenen in meters dan moet ik 3 stapjes omlaag. Dan moet ik dus x10 x 10 x 10 Dat betekent als ik 3 kilometer wil aangeven in meters dit als volgt is: 3 x 10 x 10 x 10 = 3.000 meter Elk stapje moet met x 10 worden vermenigvuldigd. Andersom werkt het precies hetzelfde alleen moet je dan steeds delen door 10.
1 kilometer = 10 hectometer = 100 decameter = 1.000 meter = 10.000 decimeter = 100.000 centimeter = 1.000.000 millimeter
82
Bedrijfsrekenen 1
Vraag 77 Welke lengtematen horen bij de volgende zinnen? • De pizza heeft een doorsnede van 30 _________. • De afstand tussen Utrecht en Amsterdam is 45 _________. • De dikte van een 2 euromunt is 8 ______. • Deze tafel is 2 _______ lang. • De hoogte van dat gebouw is ongeveer 12 _____. • De gemiddelde lengte van een Nederlandse vrouw is 172 _____.
Vraag 78 Schat de volgende vragen: Mijn vinger is ongeveer ________ cm lang Mijn hand is ongeveer ______ cm lang. Mijn hand is ongeveer ______ cm breed Mijn buurman is ongeveer _____ meter hoog Mijn pen is ongeveer ______ mm dik. Vraag 79 Reken de volgende lengtematen om: 1 Dam =
dm
3 Dam =
dm
1 Km =
Ham
5 Km =
cm
1 meter =
mm
7 Dam =
mm
1 Ham =
dm
2 Km =
dam
1 Meter =
cm
50 Meter =
cm
83
Bedrijfsrekenen 1 Vraag 80 Jochem werkt bij de Praxis op de zaag afdeling. Hij krijgt de hele dag klanten die aan hem vragen of hij een stuk hout wil afzagen. Op een dag heeft hij alle vragen opgeschreven. Kun jij uitrekenen hoeveel elk kleine stukje is dat hij overhoudt.
Grootte van de plank 3 meter
Vraag van de klant 280 cm
50 dm
0,2 meter
150 cm
1 meter
2 meter
1800 cm
225 cm
2 meter
1.000 mm
80 cm
320 dm
3 meter
Stuk dat na het zagen nog over is.
Vraag 81 Jochem moet ook met de klanten de planken afrekenen. Per halve meter moet de klant € 2,00 betalen. De eerste klant is voorgedaan m.b.v. een verhoudingstabel. Kun jij de rest uitrekenen? Klant 1: 2,80 meter =
Klant 2: 0,2 meter
84
Bedrijfsrekenen 1 Klant 3: 1 meter
Klant 4: 1800 cm
Klant 5: 2 meter
Klant 6: 80 cm
Vraag 82 De vriendin van Jochem werkt in een stoffenwinkel en zit met hetzelfde probleem. Ook zij moet steeds uitrekenen wat de klant moet betalen. Kun jij dit misschien doen? De prijs per meter stof is € 6,95. Lengte van de stof 4 meter
Prijs
2,6 meter 50 dm 330 cm 4.800 mm 7,2 meter Anderhalve meter Driehonderd vijfentwintig centimeter Achtduizend vijfhonderd millimeter Zeventig decimeter 85
Bedrijfsrekenen 1
Vraag 83 Meneer Bouwers gaat naar de Praxis. Hij wil zijn kamer voorzien van laminaat. Per pak laminaat moet hij € 12,25 betalen. In een pak laminaat zitten 10 stukken die elk 1,2 meter lang zijn. Meneer Bouwers heeft uitgerekend dat hij in totaal 144 meter laminaat nodig heeft. A
Hoeveel pakken moet meneer Bouwers kopen?
B
Hoeveel moet meneer Bouwers afrekenen bij de kassa?
Mevrouw Bouwers gaat gelijk nieuwe gordijnen maken. Ze heeft uitgerekend dat ze in totaal 55 meter stof nodig heeft. In de winkel is nu de volgende aanbieding: 1 rol met daarop 5 meter halen en slechts 4 meter betalen. De prijs per meter is € 1,20. C
Hoeveel rollen stof heeft mevrouw Bouwers nodig?
D
Hoeveel meter moet mevrouw Bouwers betalen?
E
Wat moet mevrouw Bouwers uiteindelijk aan de kassa betalen?
86
Bedrijfsrekenen 1 Jeroen, de zoon van meneer en mevrouw Bouwers, speelt graag op zijn PS3. Nu hebben ze thuis een draadloze internetverbinding. Dit vindt Jeroen wel prettig alleen niet als hij online wil gamen. Dan valt vaak de verbinding eruit. Op advies van de winkel gaat hij een verbinding maken tussen zijn kamer en de router die beneden in de meterkast staat. Hij heeft uitgerekend dat hij hiervoor 18 meter kabel nodig heeft. Bij de Praxis blijken alleen maar rollen van 5 meter te zijn. Deze rollen kosten € 4,95 per stuk. Om de kabels met elkaar te verbinden moet hij nog een extra verbindingsstuk kopen van € 1,39. F
Hoeveel rollen heeft Jeroen nodig?
G
Hoeveel verbindingsstukken heeft Jeroen nodig?
H
Wat moet Jeroen bij de kassa betalen?
Vraag 84 Bereken hieronder de prijs die de klant moet betalen bij de kassa. Gekochte hoeveelheid 4 meter
Prijs per meter € 1,50
250 cm
€ 1,50
50 dm
€ 1,50
1500 mm
€ 1,50
320 cm
€ 1,50
75 dm
€ 1,50
5,2 meter
€ 1,50
1600 mm
€ 1,50
Te betalen
87
Bedrijfsrekenen 1
Vraag 85 Harry heeft op het weiland naast zijn huis een mini-camping opgericht. In totaal zijn hier 9 plaatsen. Om de 9 plaatsen staat al een hek. Harry wil nu alleen dat er tussen de plaatsen een heg komt van coniferen. De diepte van een plek is 6 meter. De breedte van een plek is 3,50 meter. Harry heeft geïnformeerd bij Tuinwereld. “Als u 5 coniferen plant dekt dit 2 meter. Ik heb nu voor U een aanbieding van 10 coniferen voor € 44,95.”Harry besluit de coniferen te kopen bij Tuinwereld. Daarnaast koopt Harry ook nog 4 dozen coniferenmest a € 6,95.
A
Hoeveel coniferen moet Harry halen?
B
Wat moet Harry afrekenen bij de kassa?
88
Bedrijfsrekenen 1
Hoofdstuk 12: Gewichten Net als bij lengtematen zul je bij sommige winkels ook moeten werken met gewichten. In sommige winkels zul je een of meerdere producten moeten afwegen. Voorbeeld: Een klant vraagt bij de slagerij om een “ons” varkenvlees en een “pond” kippenvlees. Hiermee bedoelt de klant 0,1 kilogram of 100 gram varkensvlees en 0,5 kg of 500 gram kippenvlees. Op de weegschaal zal dan staan 0,100 kg of 0,500 kg. De klant zal dit niet zeggen tegen jou. Het klinkt ook raar als de klant zeg: “doe mij maar 0,500 kg varkensvlees alstublieft”. 1 Kilogram = 1.000 gram 1 gram = 1.000 miligram. In de volksmond worden nog vaak de termen “ons”en “pond” en “ton”gebruikt. Dit zijn echter geen wettelijke termen. Je zult dit in winkels ook nooit op prijskaartjes of bonnetjes terug zien. Toch spreken klanten nog wel vaak in deze termen. Vandaar dat wij ze wel bespreken. Als je ooit hiermee in aanraking komt weet je in ieder geval wat het is. 1 ton 1 pond 1 ons
= 1.000 kilogram = 500 gram / 0,5 kilogram = 100 gram / 0,1 kilogram
Voorbeeld. Een klant vraagt in een winkel om 1 pond varkensvlees. Varkensvlees wordt aangegeven met een prijs per kilo. Een kilo varkensvlees kost namelijk € 4,30. Hoeveel moet de klant voor 1 pond varkensvlees betalen? 1 pond = 0,5 kilogram. De klant betaalt dus de helft € 4,30 : 2 = € 2,15
Vraag 86 Zet voor de volgende beweringen een kruisje als deze juist is. O Een doos suiker weeg 1 kilo O
Een volwassen man weeg 40 kilo
O
Een lege sporttas weeg 5 kilo
O
Een brief op A-4 formaat in een envelop weegt minder dan 50 gram
O
Een kippenei weegt meer dan 2 pond
O
Een broodje knakworst weegt minder dan 1 pond
89
Bedrijfsrekenen 1
Vraag 87 Bereken de producten hieronder om in het gewicht dat vermeld staat: Producten Omgerekend in grammen 2 kilo appels 3 ons aardbeien 6 pond kersen Anderhalf ons bananen 1,7 kilo druiven 3,5 ons tomaten 2 pond tomaten Producten
Omgerekend in onzen
2,5 kilo lamsvlees 5 pond achterham 300 gram boerenmetworst 5 kilo kipfilet 9 pond leverworst 750 gram ham 3,7 kilo snijworst Producten
Omgerekend in ponden
6 kilo jong belegen kaas 600 gram belegen kaas 3 ons geraspte kaas jong belegen 4 kilo komijn kaas 900 gram jonge kaas 8 ons blokjes kaas Producten
Omgerekend in tonnen
2.000 kilo zand Een olifant van 6.000 kilo 3.500 kilo staal 5.400 kilo straatstenen
90
Bedrijfsrekenen 1
Op voorverpakte artikelen, zoals bijvoorbeeld vlees, staat naast de inhoud en de prijs van deze inhoud ook de prijs per kilo. Dit is wettelijk verplicht: Voorbeeld:
Vraag 88 In de supermarkt zijn 3 soorten wasmiddelen. Elk wasmiddel heeft een andere inhoud. Daarom heeft ook elk wasmiddel een andere prijs. A
Bereken de prijs per kilo van elk wasmiddel hieronder
Wasmiddel Dreft Ariel Omo B
Prijs 3,00 euro 6,40 euro 5,08 euro
Inhoud 2,4 kilo 5 kilo 4 kilo
Prijs per kilo
Welk wasmiddel is het goedkoopst?
91
Bedrijfsrekenen 1
Vraag 89 In drie verschillende winkels werken ze met een weegschaal maar de weegschaal is kapot. Hij weegt de producten wel maar zet niet de prijs erop. Kun jij deze uitrekenen?
Bouwmarkt
Bouwmarkt
Bouwmarkt
Spijker
35 mm
Spijker
35 mm
Spijker
35 mm
Gewicht in kg
0.254
Gewicht in kg
0.451
Gewicht in kg
0.772
prijs per kilo
€ 3.00
prijs per kilo
€ 3.59
prijs per kilo
€ 3.66
Prijs:
Prijs: Groentewinkel
Prijs: Groentewinkel
Groentewinkel
Aardappelen
Hollands 1
Aardappelen
Hollands 2
Aardappelen
Hollands 2
Gewicht in kg
2.25
Gewicht in kg
4.1
Gewicht in kg
3.65
prijs per kilo
€ 1.50
prijs per kilo
€ 1.75
prijs per kilo
€ 1.88
Prijs:
Prijs:
Slagerij Varkensvlees
Prijs:
Slagerij Kipfilet
Slagerij Snijworst
Gewicht in kg
1.88
Gewicht in kg
2.02
Gewicht in kg
2.43
prijs per kilo
€ 0.89
prijs per kilo
€ 0.99
prijs per kilo
€ 1.21
Prijs:
Prijs:
Prijs:
Tarra Bij voorverpakte producten weegt de verpakking ook een klein beetje. De weegschaal moet dus wel zo afgesteld zijn dat hij dit niet erbij rekent. De verpakking noemen we ook wel “ Tarra” . Je berekent het werkelijke gewicht op de volgende manier: Brutogewicht: Tarra Nettogewicht Voorbeeld een klant koopt een voorverpakte vis. Deze vis kost 18,90 per kilogram. De verpakking weegt 13 gram en het brutogewicht is 287 gram. Antwoord: de klant betaalt: 287 – 13 gram = 275 gram = 0,275 kilo 0,275 kilo x 18,90 per kilo = € 5,20 voor de vis. 92
Bedrijfsrekenen 1
Vraag 90 A
In een winkel worden verpakkingen gebruikt die 7 gram wegen. De prijs per kilo is 2,70 euro. Kun jij de verkoopprijs hieronder berekenen?
Brutogewicht 412 gram
Nettogewicht
Prijs
886 gram 1.3 kilo 5 ons 3 pond 666 gram B
In een andere winkel gaan ze ervan uit dat er 2% tarra is. De kiloprijs van een product is vastgesteld op 5,60 euro. Kun jij de verkoopprijs berekenen?
Brutogewicht 329 gram
Nettogewicht
Prijs
981 gram 1.8 kilo 6 pons 4 ons 8 pond C
In de laatste winkel wordt er 1,5% tarra vastgesteld. Kun jij de verkoopprijs berekenen als je weet dat 1 kilo 4,50 euro kost?
Brutogewicht 3 kilo
Nettogewicht
Prijs
2,4 kilo 110 gram 9 ons Anderhalf pond 3 ons
93
Bedrijfsrekenen 1
Hoofdstuk 13: Temperatuur In bepaalde bedrijven en/of winkels speelt temperatuur een grote rol. Wat te denken van een ijscoman die er niet voor zorgt dat zijn koeling op vriezen staat? Dan blijven er geen ijsjes over. Of wat te denken van een restaurant dat een kok in dienst heeft die het eten niet op de goede temperatuur bewaart. Dan is alles straks bedorven. Temperatuur is erg belangrijk.
Vraag 91 Kun jij hieronder aflezen wat de temperatuur is?
A= B= C=
94
Bedrijfsrekenen 1
Vraag 92 Vul de temperaturen hieronder in op de thermometer: A:28 graden D: -18 graden B:4 graden E: 0 graden C: -10 graden F: 35 graden
95
Bedrijfsrekenen 1
Het kan in Nederland lekker warm weer zijn maar het is ook vaak erg koud. Dan vriest het soms wel in Nederland. Dat betekent dat het kouder dan 0 graden is, De temperatuur geven we dan aan met een – teken ervoor. Bij een temperatuur boven 0 graden zetten we er een + teken bij.
Vraag 93 Noteer bij de vragen hieronder hoeveel graden het is en of er een – teken voor moet of een + teken. A
Het is nu 15 graden. De temperatuurt stijgt met 6 graden. Het is nu ___________ graden.
B
Het is nu 5 graden. De temperatuurt daalt met 6 graden. Het is nu ___________ graden.
C
Het is nu 18 graden. De temperatuurt stijgt met 9 graden. Het is nu ___________ graden.
D
Het is nu -3 graden. De temperatuurt stijgt met 6 graden. Het is nu ___________ graden.
E
Het is nu -3 graden. De temperatuurt daalt met 6 graden. Het is nu ___________ graden.
F
Het is nu 2 graden. De temperatuurt daalt met 6 graden. Het is nu ___________ graden.
G
Het is nu -8 graden. De temperatuurt stijgt met 6 graden. Het is nu ___________ graden.
H
Het is nu 30 graden. De temperatuurt daalt met 11 graden. Het is nu ___________ graden.
96
Bedrijfsrekenen 1
Vraag 94 Zet de temperaturen hieronder achter elkaar. Begin met de koudste temperatuur en eindig met de warmste temperatuur: 3 °C, - 4 °C, 18 °C, -1 °C, 8 °C, -10 °C, 27 °C, 4 °C, -9 °C
Zet de temperaturen hieronder achter elkaar. Begin met de warmste temperatuur en eindig met de koudste temperatuur: 6 °C, - 2 °C, 14 °C, -12 °C, 7 °C, -8 °C, 31 °C, 15 °C, -4 °C
Vraag 95 In een winkel houden ze elke dag de temperatuur bij van de koelcel. Helaas verschilt de temperatuur nogal eens. Volgens de regels mag de temperatuur tussen 2 dagen niet meer verschillen dan 0,5°C. A
Bereken de verschillen hieronder.
Vandaag 6,2°C 5,9°C 6,3°C 6,9°C 5,1°C 4,9°C 7,1°C B
Gister 6,8°C 5,4°C 7,0°C 7,1°C 4,8°C 5,2°C 6,4°C
Verschil °C °C °C °C °C °C °C
Tegen de regels
Tussen welke dagen is de veranderingen teveel? Zet hier een kruis achter.
97
Bedrijfsrekenen 1
Vraag 96 Harry werkt in “Harrie’s tuincentrum” . Naast de verkoop van planten kweekt Harry ook zelf planten. Elke ochtend om 10.00 uur en s’middags om 15.00 uur controleert hij de temperatuur. Wanneer de temperatuur hoger wordt dan 25°C schakelt Harry de airco aan. Kijk hieronder naar het overzicht van de afgelopen week.
Op welke dagen en op welk tijdstip moet de airco aan?
98
Bedrijfsrekenen 1
Vraag 97 Bij supermarkt C1000 in Lindenholt wordt elke ochtend en middag de temperatuur van de koelcel gecontroleerd. Deze mag niet lager dan -15 graden zijn.
A
Op welke dagdelen voldoet de koelcel niet aan de eisen die hierboven staan?
B
Hoe zou het komen dat op sommige moment de temperatuur te hoog wordt? (dus dat het warmer is dan – 15 graden?)
C
Stel jij bent de supermarktmanager. Wat zou jij doen om ervoor te zorgen dat de temperatuur niet hoger dan -15 graden wordt.
99
Bedrijfsrekenen 1
Hoofdstuk 14: Datum Op veel artikelen, en dan vooral in winkels waar producten worden verkocht met een houdbaarheidsdatum, is het erg belangrijk dat de producten op de juiste manier worden bijgevuld. Op de verpakkingen wordt de maand vaak met een nummer aangegeven. Ook de dag en het jaartal wordt dan met een nummer aangegeven. Bijvoorbeeld 01-11-2010 01 = de 1e dag die maand 11 = de 11e maand 2010 = het jaartal 2010.
Vraag 98 Noteer hieronder welke maand bij het getal hoort: 02 04 05 08 09 11 Vraag 99 In supermarkten is de houdbaarheidsdatum erg belangrijk. Klanten willen vaak weten tot wanneer een product goed is. Stel het is vandaag dinsdag 3 januari. A
Een klant heeft een pak melk dat tot 08-01 goed is. Welke dag en datum hoort hierbij?
B
Een klant heeft een pak yoghurt dat tot 11-01 goed is. Welke dag en datum hoort hierbij?
C
Een klant heeft een pak vanillevla dat tot 02-01 goed is. Welke dag en datum hoort hierbij?
D
Een klant heeft een pak boter dat tot 22-02 goed is. Welke dag en datum hoort hierbij?
100
Bedrijfsrekenen 1
Vraag 100 In de supermarkt moet je minimaal 16 jaar zijn om alcohol te mogen kopen. Jij werkt achter de kassa. Het is vandaag 25 maart 2011. Als iemand alcohol wil kopen moeten ze de identiteitskaart laten zien. Mag de persoon hieronder wel of geen alcoholische drank kopen? Zet erbij hoe oud deze persoon is. 02-11-1993 15-03-1995 26-04-1996 09-11-1995 12-12-1999 18-11-1994 08-08-1998 Als je in een winkel gaat werken waar ze producten verkopen met een houdbaarheidsdatum moet je FIFO vullen. FIFO = First In First Out. Hiermee bedoelen we dat de nieuwe producten achter de producten zetten die al in de schappen staan. Dan is de kans het kleinst dat er producten over datum gaan. Vraag 101 Zet de producten hieronder op de juiste volgorde. 1 = deze producten moeten vooraan staan 2 = deze producten staan in het midden 3 = deze producten staan achteraan (en worden dus als laatste verkocht) A
Zet deze cijfers hieronder op de goede plaats achter de data.
Melk
07 – 12 – 2010
04 – 12 – 2010
11 – 12 - 2010
Boter
15 – 03 – 2011
17 – 03 – 2011
21 – 03 – 2011
Kaas
28 – 04 – 2011
11 – 04 – 2011
19 – 04 - 2011
Worst
09 – 05 – 2011
18 – 04 – 2011
11 – 05 - 2011
Aardappelen
18 – 06 – 2011
19 – 06 – 2011
20 – 05 – 2011
Soep
17 – 06 – 2011
23 – 06 – 2011
30 – 06 – 2011
Yoghurt
01 – 08 – 2011
31 – 07 – 2011
06 – 08 – 2011
Vanille vla
29 – 09 – 2011
05 – 10 – 2011
16 – 10 – 2011
Brood
27 – 10 – 2011
26 – 10 – 2011
25 – 09 - 2011
101
Bedrijfsrekenen 1
B
Sorteer de producten hieronder op maand.
Pizza’s
09 -2010
05 – 2010
06 – 2010
Boter
01 – 2011
12 – 2010
06 – 2011
Macaroni
Maart 2010
Juni 2010
Augustus 2010
Bier
Februari 2010
December 2009
November 2011
Aardappelen
06 – 2008
07 – 2007
08 - 2009
Soep
01 – 2011
02 – 2012
03 – 2010
Afbakbrood
JAN2010
MRT2010
NOV2009
JUN2011
SEPT2010
APR2011
OKT2009
SEPT2010
JUL2010
Brood
Weet je niet meer precies of een maand nu 30 of 31 dagen heeft (uitgezonderd van februari want die heeft maar 28 dagen) kun je dit op je knokkels tellen. Maak een vuist met je rechterhand en linkerhand en begin op de knokkel van je pink aan je linkerhand. Dit is 31 januari. Daarna tussen de knokkels van je pink en ringvinger is 28 februari. Daarna weer op een knokkel is 31 dagen, daarna tussen de middelvinger en wijsvinger is weer 30 april enz.
102
Bedrijfsrekenen 1
Vraag 102 A
Als je in een winkel een product wilt ruilen is hieraan vaak een termijn verbonden. Je kunt niet onbeperkt omruilen. Geef bij de volgende situaties aan of het product nog geruild mag worden. De eerste is al voorgedaan.
Datum aankoop 02 – 11 – 2010
Ruiltermijn 14 dagen
Datum terug 15 – 11 – 2010
04 – 12 – 2010
3 weken
29 – 12 – 2010
18 – 06 – 2010
8 dagen
25 – 06 – 2010
29 – 05 – 2011
2 weken
11 – 06 – 2011
30 – 07 – 2011
1 week
07 – 08 – 2011
31 – 10 – 2011
2 maanden
30 – 12 - 2011
B
Ruilen ja/nee Ja: tot 16 oktober
Rick heeft op 18 februari 2011 een nieuwe tv gekocht; De Sony Bravia 25GD11. Op deze tv krijgt hij 4 weken garantie van de winkel BCC waar hij de TV gekocht heeft. Daarna heeft hij nog 16 maanden fabrieksgarantie. Op 19 maart 2011 blijkt plotseling de afstandbediening niet meer te reageren. Op 30 mei 2012 ontstaat uit het niets een barst in het scherm van de TV. Bij wie moet Rick wezen voor de defecte afstandbediening?
Kan Rick zich nog beroepen op de fabrieksgarantie op 30 mei 2012?
103
Bedrijfsrekenen 1
Hoofdstuk 15: Tijd In het bedrijfsleven, maar ook in het dagelijks leven komt tijd vaker voor dan je misschien beseft. Kijk maar naar de volgende uitspraken: “Ik ben vandaag om 16:15 uit” “De bestelling komt tussen 12:00 en 18:00” “Ik heb gewerkt van half 9 tot kwart over vier” Kortom in de handel is tijd erg belangrijk. We hebben hiervoor gesproken over tijd in dagen, weken, maanden, jaren. Nu gaan we het hebben over tijd in uren, minuten, secondes. 1 dag = 1 uur = 1 kwartier = 1 minuut =
24 uur 60 minuten 15 minuten 60 seconden
Vraag 103 Schrijf hieronder de ontbrekende tijd op. Je moet de tijd digitaal, analoog en in woorden opschrijven/ invullen. Steeds is een van de drie ingevuld. Digitale tijd
Analoge tijd
In woorden
08:00
13:30
104
Bedrijfsrekenen 1
22:10
Vijf voor half 6
Tien voor 3
105
Bedrijfsrekenen 1
Vraag 104 In de bakkerij, maar ook bij jezelf thuis, moet je soms wel eens de oven of magnetron instellen. Dan moet je aangeven hoelang de oven of magnetron aan moet staan. Vul hieronder de juiste tijden in door de hokjes zwart te maken. De eerste is al voorgedaan
5 minuten en 20 seconden 6 ½ minuut
35 minuten
55 seconden
Anderhalf uur
2:30 minuten
106
Bedrijfsrekenen 1
Vraag 105 Als je gaat werken is het wel belangrijk dat je goed bijhoudt hoeveel uur je nu werkt. Zo kun je later controleren of je genoeg salaris hebt ontvangen. Hieronder heeft Peter van de afgelopen maand bijgehouden wanneer hij gewerkt heeft. Dit heeft hij op de kalender ingevuld. Kun je uitrekenen hoeveel uur hij gewerkt heeft? Nog belangrijk:
Als Peter van 08;00 – 13:00 werkt heeft hij 30 minuten pauze. Als Peter van 17:00 – 20:00 werkt heeft hij geen pauze.
ma 1-1 08:00 – 13:00
di 2-1
wo 3-1 17:00 – 20:00
do 4-1
vr 5-1
za 6-1
zo 7-1
ma 8-1 08:00 – 13:00
di 9-1
wo 10-1
do 11-1 17:00 – 20:00
vr 12-1
za 13-1 08:00 – 13:00
zo 14-1
ma 15-1 08:00 – 13:00
di 16-1 17:00 – 20:00
wo 17-1
do 18-1
vr 19-1
za 20-1
zo 21-1
ma 22-1 08:00 – 13:00
di23-1
wo 24-1 17:00 – 20:00
do 25-1
vr 26-1
za 27-1 08:00 – 13:00
zo 28-1
ma 29-1 08:00 – 13:00
di 30-1
wo 31-1 17:00 – 20:00
A
Bereken het aantal uren dat Peter gewerkt heeft in januari.
B
Stel dat Peter per uur € 3,50 krijgt. Hoeveel zou Peter dan na de maand januari ontvangen van zijn baas?
107
Bedrijfsrekenen 1
Hoofdstuk 16: Omtrek en oppervlakte In de handel of in je privé- leven moet je soms ook gaan rekenen met omtrek en oppervlakte. Denk bijvoorbeeld maar eens dat je moet uitrekenen hoeveel meter schutting je nodig hebt om deze om je tuin te zetten. Dan moet je de omtrek kunnen uitrekenen. Of als je jouw tuin wil bestraten dan moet je de oppervlakte berekenen. Omtrek De omtrek van een figuur is de totale lengte aan alle zijkanten. Een voorbeeld dat je vaak ziet is een rechthoek. Deze ziet er zo uit:
De twee korte kanten, die aan de linkerkant en aan de rechterkant, zijn precies even lang. Hetzelfde geldt voor de twee lange kanten, de boven en onderkant, die zijn ook precies even lang. Om de omtrek te berekenen moet je alle zijkanten bij elkaar optellen. Sneller is echter om zowel de breedte als de lengte 2x te berekenen:
Omtrek = ( 2 x de lengte ) + ( 2 x de breedte) Voorbeeld: Een tuin heeft een breedte van 25 meter en een lengte van 50 meter. Wat is de omtrek? Antwoord: Omtrek = ( (25 x 2) + (50 x 2) Omtrek = 150 meter
108
Bedrijfsrekenen 1
Vraag 106 Bereken van de figuur hieronder de omtrek:
Vraag 107 De figuur hieronder heeft een breedte van 6,5 meter en een lengte van 9,5 meter
109
Bedrijfsrekenen 1
Een kamer heeftniet altijd de vorm van een mooie rechthoek. Soms is een kamer of tuin anders van vorm. Bijvoorbeeld een L-vorm. In dit geval kun je niet de breedte en de lengte x 2 doen. Dan moet je alle maten apart bij elkaar optellen. Vraag 108 A
Bereken de omtrek van de vorm hieronder
B
Bereken ook van de vorm hieronder de omtrek
110
Bedrijfsrekenen 1
Bij sommige opdrachtenmoet je ook het verschil tussen horizontaal en verticaal weten. Horizontaal is afgeleid van de horizon. Dit is een lijn van links naar rechts Verticaal is een lijn van onder naar boven
C
De familie Janssen heeft de omtrek van hun tuin hieronder getekend. Ze willen op alle horizontale stukken tulpen zetten en op alle verticale stukken zetten ze rozen. Hoeveel meter rozen hebben ze nodig en hoeveel meter tulpen?
111
Bedrijfsrekenen 1
Naast de omtrek is ook de oppervlakte erg belangrijk. Denk maar aan een terras dat betegeld moet worden. Of een kamer waar laminaat gelegd moet worden. Dan is het wel zo prettig dat je de oppervlakte berekenen kunt. In folders van bouwmarkten zoals de Gamma en de Praxis staat soms de oppervlakte aangegeven. Hiernaast zie je dat dit laminaat classic verkocht wordt per pak. In een pak zit 1,99 m². De prijs die erbij staat is per M. Deze prijs is € 13,00 euro. Nu is het wel fijn als we weten wat ze nu bedoelen met M². m² = vierkante meter. Daarmee bedoelen we 1 meter breed en 1 meter lang. Dit is de oppervlakte van een vierkant:
Als je de oppervlakte wilt bereken doe je: lengte
x breedte
Om de oppervlakte aan te geven gebruik je lengtematen die hieronder staan. Tevens staat hier een manier om oppervlakte maten om te rekenen.
112
Bedrijfsrekenen 1
Verder spreken ze bij een grote oppervlakte van de volgende namen: Are = 100 vierkante meter Vierkante kilometer = 1.000 vierkante meter Hectare = 10.000 vierkante meter Voorbeeld Een bedrijf wil in een winkel tegels leggen. De tegels zijn 1 meter breed en 1 meter lang. De grootte van de winkel zie je hieronder. Elk hokje is 1 meter breed en 1 meter lang:
Wat is de oppervlakte van de winkel? Antwoord: Oppervlakte = lengte x breedte Oppervlakte = 5 x 5 Oppervlakte = 25 m²
Vraag 109 Vul de tabel hieronder in: Lengte 2 meter
Breedte 7 meter
3 meter
9 meter
4 meter
8 meter
7 meter
6 meter
12 meter
4 meter
5 meter
11 meter
6 meter
20 meter
Oppervlakte
113
Bedrijfsrekenen 1
Vraag 110 Bij de bouwmarkten, zoals de Gamma en Praxis, komen vaak klanten met vragen. Vandaag werk jij op de verfafdeling. Mensen weten precies hoe breed en lang de muur of muren zijn die ze willen verven en vragen aan jou hoeveel potten verf ze moeten hebben. Kun jij ze even helpen? A
B
C
D
E
“Onze muur is 4 meter hoog en 6 meter breed”. Met een pot verf kunnen we 5 vierkante meter schilderen. Hoeveel potten verf hebben we nodig?” Vierkante meters:
.
Potten verf:
.
“Onze muur is 2,5 meter hoog en 8 meter breed”. Met een pot verf kunnen we 10 vierkante meter schilderen. Hoeveel potten verf hebben we nodig?” Vierkante meters:
.
Potten verf:
.
“Onze muur is 2,6 meter hoog en 7 meter breed”. Met een pot verf kunnen we 6 vierkante meter schilderen. Hoeveel potten verf hebben we nodig?” Vierkante meters:
.
Potten verf:
.
“Een muur is 4,5 meter hoog en 5,5 meter breed”. We moeten in totaal 3 van zulke grote muren verven. Met een pot verf kunnen we 4 vierkante meter schilderen. Hoeveel potten verf hebben we nodig?” Vierkante meters:
.
Potten verf:
.
“Een muur is 2,6 meter hoog en 13 meter breed”. We moeten in totaal 6 van zulke grote muren verven. Met een pot verf kunnen we 7 vierkante meter schilderen. Hoeveel potten verf hebben we nodig?” Vierkante meters:
.
Potten verf:
.
114
Bedrijfsrekenen 1
Vraag 111 Bij de bouwmarkten, zoals de Gamma en Praxis, komen vaak klanten met vragen. Vandaag werk jij op de tegelafdeling. Mensen weten precies hoe breed en lang de oppervlakte is die ze willen betegelen. Kun jij uitrekenen hoe groot de kamers zijn en hoeveel tegels er nodig zijn? A
B
C
D
E
“De vloer is 4 meter breed en 6 meter lang”. We willen tegels van 50 centimeter breed en 50 centimeter lang. Hoeveel tegels hebben we nodig?” Vierkante meters:
.
Aantal tegels:
.
“De vloer is 3 meter breed en 7 meter lang”. We willen tegels van 50 centimeter breed en 50 centimeter lang. Hoeveel tegels hebben we nodig?” Vierkante meters:
.
Aantal tegels:
.
“De vloer is 4,5 meter breed en 6,5 meter lang”. We willen tegels van 50 centimeter breed en 50 centimeter lang. Hoeveel tegels hebben we nodig?” Vierkante meters:
.
Aantal tegels:
.
“De vloer is 14 meter breed en 9 meter lang”. We willen tegels van 50 centimeter breed en 50 centimeter lang. Hoeveel tegels hebben we nodig?” Vierkante meters:
.
Aantal tegels:
.
“De vloer is 4,2 meter breed en 6,8 meter lang”. We willen tegels van 20 centimeter breed en 40 centimeter lang. Hoeveel tegels hebben we nodig?” Vierkante meters:
.
Aantal tegels:
.
115
Bedrijfsrekenen 1
Soms heb je wel eens dat oppervlakte niet precies overal even breed en even lang is. Dan zul je een andere berekening moeten maken dan alleen maar lengte x breedte: Bij deze oppervlakte kun je niet 8 x 7 = 56 m². Dan heb je namelijk teveel. Nu kun je deze oppervlakte op verschillende manieren uitrekenen. Manier 1: Eerst alles daarna min Je kunt natuurlijk is de hele oppervlakte uitrekenen:8x7 = 56 m². Daarna kun je het stuk dat niet hoeft eraf halen: 4 x 3 = 12 m². Totale oppervlakte = 56–12=44 m².
Manier 2: In twee delen Je kunt de oppervlakte ook in 2 stukken verdelen: Het bovenste stuk (1) is het grootste. We weten alleen niet precies wat de lengte ervan. De gehele lengte is 7 meter. Het onderstuk wisten we wel. Dat was namelijk 3 meter. Dat betekent dat het bovenste stuk 4 meter lang is. De oppervlakte is dus 8 x 4 = 32 m². Het onderstuk (2) is 3 meter lang. Alleen weten we niet wat de breedte is. We weten wel dat de totale breedte 8 meter is. Er staat ook al dat het kleine stukje 4 meter is. Dat betekent dat er de breedte van dit stukje dus ook 4 meter is: 8 – 4 = 4 meter. De oppervlakte is dus 4 x 3 = 12 m². De totale oppervlakte is dus 32 + 12 = 44 m².
116
Bedrijfsrekenen 1
Vraag 112 Bereken van de stukken hieronder de oppervlakte.
Oppervlakte:
Oppervlakte:
117
Bedrijfsrekenen 1
Oppervlakte:
Oppervlakte:
118
Bedrijfsrekenen 1
Hoofdstuk 17: Inhoud We kunnen inmiddels al de omtrek en de oppervlakte berekenen. Alleen is het ook handig om de inhoud te kunnen berekenen. Dit kun je op verschillende momenten nodig hebben. Stel je voor dat je plantenbakken gaat vullen met zand. Dan moet je wel weten hoeveel zand erin moet. Of je bent benieuwd hoeveel water er nu precies in jullie bad gaat. Dan moet je wel weten hoe je dit moet berekenen. Om de inhoud te berekenen gebruik je de volgende formule:
Lengte x breedte x hoogte Om de inhoud weer te geven gebruiken we vaak de term: kubieke meter. Dit wordt zo opgeschreven: m³. Daarnaast kennen we ook kubieke decimeter (dm³) en kubieke centimeter (cm³). Het is een beetje afhankelijk welke je gebruikt. Jan heeft een enorme bloembak. Deze bak heeft de volgende afmetingen: Lengte: 2,20 meter Breedte: 1,50 meter Hoogte: 0,75 meter Omdat de planten er ook nog in moeten wil Jan de bloembak vullen tot 0,50 meter met zand. Vraag: Hoeveel zand heeft Jan nodig? Antwoord: Omdat alle gegevens in meters zijn bereken we het antwoord in m³. 2,20 x 1,50 x 0,50 = 1,65 m³
Vraag 113 A
Johan gaat een zandbak in zijn tuin aanleggen. De afmetingen van de zandbak zijn: 3 meter lang, 2 meter breed en een diepte van 1 meter. Johan wil de zandbak vullen tot 0,75 meter hoogte met zand. Hoeveel kubieke meter zand heeft Johan nodig?
B
De zandbak blijkt na 1 jaar te klein te zijn. Daarom past Johan de zandbak aan: hij wordt 4 meter lang, 3 meter breed. De diepte blijft hetzelfde. Hoeveel kubieke meter zand heeft Johan nodig?
119
Bedrijfsrekenen 1
Vraag 114 Makro wil nieuwe vrachtwagens gaan bestellen. De inhoud van de huidige vrachtwagens is te klein. Daarom gaan ze in totaal 5 nieuwe vrachtwagens bestellen. De huidige vrachtwagens hebben een afmeting van 2,50 meter hoog, 2 meter breed en 10 meter lang. “De nieuwe vrachtwagens moeten 25% meer inhoud hebben”. Hieronder zie je de gegevens van 4 andere vrachtwagens.
Lengte Breedte Hoogte
Vrachtwagen A 12 meter 2,00 2,50
Vrachtwagen B 12,5 meter 2,00 2,25
Vrachtwagen C 12,50 meter 2,25 2,25
A
Wat is de inhoud van de huidige vrachtwagen?
B
Bereken de inhoud van vrachtwagen B
C
Bereken de inhoud van vrachtwagen C
D
Bereken de inhoud van vrachtwagen D
E
Welke vrachtwagens zijn te klein betreft de inhoud?
F
Welke vrachtwagen zal besteld worden door de Makro?
Vrachtwagen D 15 meter 2,00 2,25
120
Bedrijfsrekenen 1
Nu gebruiken we kubieke meter vaak, maar een andere inhoudsmaat wordt vaker gebruikt. Namelijk de liter. 1 liter is evenveel als 1 dm³. De inhoudsmaat liter wordt vaak gebruikt bij ronde maten (“een fles cola van 1,5 liter of een emmer van 5 liter”) 1 liter 1 liter 1 liter
= 1.000 milliliter (ml) = 100 centiliter (cl) = 10 deciliter (dl)
Vraag 115 Vul de juiste maten hieronder in: • In een blikje cola zit 33 ________. • In een emmer kan zeker 10 _________ water. • In een half kopje thee zit 1 _________ • In een fles Fanta zit 1.500 _________. • Jochem gebruikt 4 _________ aarde om de tuin te vullen. 121
Bedrijfsrekenen 1
Vraag 116 A
Reken de volgende maten om:
Product
Inhoud
2 ½ liter verf 350 ml slagroom Spuitbus met 400 milliliter 50 liter tuinaarde Blikje cassis 33 cl
Deciliter Centiliter Liter Deciliter liter
B
Janneke wil haar aquarium vullen met water. Ze heeft de maten genoteerd: breedte 51 cm, hoogte 25 centimeter en de lengte 33 centimeter. Ze wil het aquarium vullen tot een hoogte van 15 centimeter. Hoeveel liter water gaat in haar aquarium?
C
In de slijterij kost een fles apfelkorn van 75 centiliter € 2,99. Hoeveel kost een liter apfelkorn?
D
In een parfumerie verkopen ze kleine flesjes aftershave van het merk Diesel. De flesjes hebben een inhoud van 35 ml. De prijs van 1 deciliter is € 80,00. Wat kost een flesje?
In Nederland spreken ze ook wel eens van een ‘Kuub’. Dit wordt gebruik bij water- en gasmeters. Hiermee bedoelen ze een kubieke meter. Dit wordt ook gebruikt bij zand. Je spreekt dan van een kuub zand. E
Harry wil zijn parkeerplaats iets verhogen. Bij de leverancier kost een kuub zand € 35,00. Zijn parkeerplaats is 30 meter lang en 15 meter breed. Hij wil zijn parkeerplaats verhogen met 20 cm. Hoeveel kost de verhoging voor Harry?
122
Bedrijfsrekenen 1
Hoofdstuk 18: Tabellen en grafieken Om ontwikkelingen te laten zien gebruikt men vaak tabellen en grafieken. Hiermee kun je snel zien hoe iets is veranderd. Door een voorbeeld wordt dit duidelijk: Manier 1: Gewoon tekst “In Nederland is het afgelopen jaar het aantal rokers sterk toegenomen. In 2000 waren er in Nederland 5.6 miljoen mensen die rookte. In 2001 was dit toegenomen tot 5,7 miljoen. In 2002 en 2003 was er een kleine daling. In 2002 waren er 5,63 miljoen rokers en in 2003 maar 5,50 miljoen rokers. Toch steeg het aantal rokers in de periode 2004 t/m 2008. De stijging bedroeg opvallend genoeg steeds 250.000 rokers. In 2004 waren er al 5,75 miljoen rokers, in 2005 al 6 miljoen rokers en uiteindelijk waren er in 2008 al 6,75 miljoen rokers. Als je de tekst hierboven leest kun je niet “snel” zien wanneer er een stijging of een daling plaatsvond. Met een tabel of grafiek zie je dit sneller: Manier 2: een tabel: Jaar 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008
Manier 3: een Grafiek
Aantal rokers 5.600.000 5.700.000 5.630.000 5.500.000 5.750.000 6.000.000 6.250.000 6.500.000 6.750.000
Met een tabel kun je sneller de getallen zien. Ook bij een grafiek zie je de stijging of daling snel. Beide vormen moet je kunnen gebruiken om informatie te vinden. We gaan hier nu mee oefenen. We beginnen met de tabellen en komen later nog terug op (verschillende) grafieken.
123
Bedrijfsrekenen 1
Vraag 117 Hieronder vind je een schema met de prijs van schoenen uit andere landen. Winkeliers kopen de schoenen uit andere landen. Daarvoor wordt een importeur ingeschakeld. Dit is iemand die ervoor zorgt dat de schoenen naar Nederland komen. Ze hebben de prijzen van 1997 en 2007 naast elkaar gezet. De prijzen zijn allemaal in euro’s en hebben betrekking op dezelfde schoenen.
Italie Portugal China Azie Amerika
1997 € 20,75 € 17,89 € 3,34 € 2,85 € 15,54
2007 € 23,66 € 19,03 € 3,59 € 3,61 € 18,32
A
Welk land heeft de laagste prijs in 1997?
B
Welk land heeft in 2007 de laagste prijs?
C
Welk land heeft in 1997 de hoogste prijs?
D
Welk land heeft in 2007 de hoogste prijs?
E
Wat is het verschil tussen de hoogste en de laagste prijs in 1997?
F
In welk land is de prijsstijging het hoogst geweest in euro’s?
124
Bedrijfsrekenen 1
Vraag 118 Hieronder zien je de stijging van inwoners in Nijmegen en omgeving. Gebruik deze tabel bij de volgende vragen.
Inwoners Nijmegen en omgeving periode 2000 - 2010 2000 2010 Nijmegen 225.000 241.000 Winssen 4.211 4.460 Beuningen 31.600 34.270 Weurt 5.311 5.819 Wijchen 37.500 41.000 Cuijk 21.457 23.347
absolute groei Procentuele groei 16.000 7,11% 249 5,91% 2.670 8,45% 508 9,57% 3.500 9,33% 1.890 8,81%
Bron:www.dedocentheefthetverzonnen.nl
A
Zet de plaatsen op de goede volgorde. Begin met de plaats met de minste inwoners en eindig met de plaats met de meeste inwoners
B
Hoeveel inwoners kreeg Wijchen erbij tussen 2000 en 2010?
C
In de derde rij staat absolute groei. Wat bedoelen ze hiermee?
D
Is de plaats met de minste inwoners ook het minst gegroeid?
E
Stel jij gaat je eigen bedrijf beginnen. In welke plaats zou jij dat doen en waarom in die plaats?
125
Bedrijfsrekenen 1 Vraag 119 Bekijk de tabel hieronder en beantwoord de vragen. Omzet
Week 36 Week 37 Week 38 Week 39 Week 40 2008 € 5.200,00 € 5.350,00 € 6.150,00 € 5.987,00 € 5.680,00 2009 € 5.500,00 € 5.400,00 € 6.220,00 € 6.122,00 € 5.554,00 Procentuele groei 5,77% 0,93% 1,14% 2,25% -2,22% Klanten
Week 36 Week 37 Week 38 Week 39 Week 40 2008 115 118 122 140 128 2009 126 117 131 133 137 Procentuele groei 9,57% -0,85% 7,38% -5,00% 7,03% Omzet per klant Week 36 Week 37 Week 38 Week 39 Week 40 2008 € 45,22 € 45,34 € 50,41 € 42,76 € 44,38 2009 € 43,65 € 46,15 € 47,48 € 46,03 € 40,54 Procentuele groei -3,46% 1,80% -5,81% 7,64% -8,64%
A
Wat kun je allemaal in de tabel aflezen?
B
In welk jaar en welke week was de omzet per klant het hoogst?
C
Hoeveel klanten waren er in week 38 meer in 2009 dan 2008?
D
Reken uit hoeveel klanten er meer of minder waren in de weken 36 t/m 40 in 2009 dan in 2008
E
Wanneer was de omzet het laagst van de weken 36 t/m 38 van zowel jaar 2008 en 2009?
126
Bedrijfsrekenen 1 Nu gaan we enkele opdrachten doen met grafieken. We laten enkele grafieken voorbij komen zodat je met meerdere verschillende grafieken kunt werken.
Vraag 119 De eigenaar van de winkel uit de vorige opdracht vond het overzicht toch een beetje onduidelijk daarom heeft hij het in een grafiek neergezet:
A
In welke week was de omzet in 2008 hoger?
B
In welke week was het verschil tussen 2008 en 2009 het grootst in euro’s?
C
In welke week en in welk jaar was de omzet het hoogst?
D
Hoeveel procent steeg de omzet in week 36?
127
Bedrijfsrekenen 1 Grafieken zijn er in verschillende vormen. Bij de vorige opdracht werd er gebruik gemaakt van een staafdiagram. Hij had ook een cirkeldiagram of een lijndiagram kunnen gebruiken alleen waren de gegevens dan misschien niet zo duidelijk: Lijndiagram
Cirkeldiagram
Vraag 120
A
Welke winkel verkocht de meeste games?
B
Hoeveel games verkochten alle winkels samen?
C
Hoeveel procent verkocht Intertoys van de totale games verkoop in 2007?
128
Bedrijfsrekenen 1
Vraag 121 Een jaar later wordt er weer gekeken naar de verkoop in Nijmegen. De winkels die games verkopen verkochten samen 25.000 games. Hieronder staat de verdeling
A
Welke winkel verkocht de meeste spellen?
B
Welke winkel verkocht de minste spellen?
C
Hoeveel games verkocht de Gamemania?
D
Bart Smit en E-plaza zijn van dezelfde eigenaar. Hoeveel games verkochten zij samen in 2008
E
De eigenaar van V&D twijfelt of ze nog wel games moeten verkopen. Stel jij bent daar werkzaam. Wat zou jouw advies zijn?
129
Bedrijfsrekenen 1
Vraag 122 De twee grootste speelgoedwinkels besluiten om de cijfers naast elkaar te leggen:
A
Wie verkoopt de meeste games in 2005?
B
In welke jaren verkoopt Bart Smit minder games dan Intertoys?
C
Leg in woorden uit wat er tussen 2000 en 2008 gebeurt met de verkoop van games bij intertoys.
D
Kun je iets zeggen over het algemene beeld van gamesverkoop? Vul de onderstaande woorden in: Daling – stijging
In de periode 2000 – 2003 is er bij Bart Smit een _____________ zichtbaar. Vanaf 2004 is er een zichtbare _________ van games te zien bij Bart Smit. Bij intertoys is tussen 2000 en 2002 een ___________, daarna volgt er een ___________ tot 2005 en in 2006 is er een _________ en daarna is er weer een ___________ te zien.
130
Bedrijfsrekenen 1
Hoofdstuk 19: Omzet en winst Winkeliers verkopen maar met een doel: omzet en winst behalen. Om uiteindelijk de winst te berekenen moet je het volgende schema goed kennen:
Omzet (verkoopprijs x afzet) Inkoopwaarde van de omzet - (inkoopprijs x afzet) Brutowinst (Bedrijfs)kosten Nettowinst In het kort betekenen de begrippen het volgende: Omzet Dit is wat de winkelier van zijn klanten ontvangt. Dit komt dus in zijn kassalade. (of op zijn bank als klanten pinnen) Inkoopwaarde van de Dit is de prijs die de winkelier heeft betaald voor de omzet (IWO) producten die hij verkocht heeft. Brutowinst Dit is de winst die voor het bedrijf is. Nadat de kosten betaald zijn blijft de winst voor de eigenaar over. (bedrijfskosten) Dit zijn alle kosten die een bedrijf maakt in een periode. Hierdoor wordt de winst lager. Nettowinst Dit is de winst die voor de eigenaar of het bedrijf is. Wat ermee gedaan wordt mag het bedrijf / de eigenaar zelf bepalen. Afzet Met afzet bedoelen we het aantal stuks dat verkocht is. Voorbeeld: De afgelopen periode heeft een bedrijf in Nijmegen 250 producten verkocht. De verkoopprijs van deze producten was € 40,00 per stuk. In totaal bedroegen de bedrijfskosten de afgelopen periode € 5.000. De inkoopprijs van de producten bedroeg € 15,00 per stuk. Bereken de brutowinst en nettowinst. Antwoord: We gaan het schema invullen: Omzet: 10.000 (250 x 40) Inkoopwaarde: 3.750 – Brutowinst: 6.250 Bedrijfskosten: 5.000 – Nettowinst: 1.250
131
Bedrijfsrekenen 1
Nu kun je op verschillende manieren dit schema gebruiken. Het zou best eens kunnen dat je een ander gegeven moet bereken. 1. Brutowinst = omzet – inkoopwaarde 2. Omzet = inkoopwaarde + brutowinst 3. Inkoopwaarde = omzet – brutowinst Je kunt daarnaast ook het schema gebruiken. We laten dit zien met gemakkelijke getallen. Dat wordt in het voorbeeld hieronder uitgelegd. Omzet: € 5,00 IWO : ?? Brutowinst: € 2,00 Je weet nu dat je uiteindelijk 2 euro brutowinst hebt. Je ontvangt van de klanten 5 euro. Hoeveel heb je dan zelf betaald? Inderdaad 5 – 2 = 3 euro Vraag 122 A
Bereken de ontbrekende getallen in het schema hieronder.
Omzet
Inkoopwaarde
€ 2.500
€ 1.200
€ 7.800
€ 3.250 € 6.700
€ 60.000
€ 18.400 € 49.000
€ 11.750 € 144.450
€ 66.790
€ 311.560
€ 586.555
€ 101.101 € 865.400
€ 1.987.654
€ 39.950
€ 76.500
€ 200.000
€ 431.750
€ 5.550
€ 22.500
€ 71.500
€ 112.500
Brutowinst
€ 234.567
€ 1.234.567 132
Bedrijfsrekenen 1 B
Johan koopt friet in voor € 500. Hij wil een winst maken van € 350. Wat moet zijn omzet dan worden?
C
Jasper heeft een brutowinst van € 235 per tv die hij verkoopt. Hij verkoopt de TV’s voor € 1.290. Wat is de inkoopprijs van de TV?
D
De afgelopen maand had de Em-Te een omzet van € 345.600. De inkoopwaarde bedroeg € 301.245. Wat was de brutowinst?
E
De brutowinst op een kerstboom is € 5,60. De kerstbomen worden ingekocht voor € 8,30 per stuk. Wat is de verkoopprijs?
F
Erik werkt in een friettent. Hij verkoopt frikadellen voor € 0,79. De frikadellen koopt hij in voor € 0,12 per stuk. In een doos zitten 60 frikadellen. Hoeveel brutowinst heeft hij als hij een doos heeft verkocht?
G
Erik verkoopt ook kroketten: inkoopprijs is € 0,12. In een doos zitten 50 kroketten. Als hij een hele doos verkoopt heeft hij een omzet van € 34,50. Hoeveel bedraagt de brutowinst?
133
Bedrijfsrekenen 1
Vaak wordt de brutowinst ook genoteerd als een percentage van de omzet. Maar het kan ook zo zijn dat het een percentage is van de inkoopwaarde. Belangrijk om te onthouden is dat wanneer er staat “van de” dat deze omschrijving 100% is. Dit ziet er dan als volgt uit: Brutowinst 40% van de omzet (van de omzet dus omzet = 100%) Omzet 100%
Brutowinst 40% van de inkoopwaarde (van de inkoopwaarde dus dit = 100%) inkoopwaarde 100%
Brutowinst
40% -
Brutowinst
40% +
Inkoopwaarde
60%
omzet
140%
Vraag 123 Bereken de ontbrekende bedragen. In onderstaande gevallen is de brutowinst een percentage van de omzet. Omschrijving Omzet Brutowinst inkoopwaarde
In euro’s € 130.000
Omschrijving Omzet Brutowinst inkoopwaarde
In euro’s € 150.000
Omschrijving Omzet Brutowinst inkoopwaarde
In euro’s € 225.000
Omschrijving Omzet Brutowinst inkoopwaarde
In euro’s € 38.750
Omschrijving Omzet Brutowinst inkoopwaarde
In euro’s € 75.000
In procenten 20%
In procenten
15% In procenten
70% In procenten 10,5% In procenten
84,3% 134
Bedrijfsrekenen 1
Nu kan het ook zo zijn dat je niet de omzet weet maar alleen de brutowinst of de inkoopwaarde. Dan kun je toch nog de andere gegevens berekenen. Voorbeeld: Gerrit hanteert een brutowinst van 30% van de omzet. De inkoopwaarde is € 56.000. Hoeveel zijn nu de brutowinst en de omzet? Antwoord: We kennen het schema: Omzet Brutowinst inkoopwaarde € 56.000
30%
We weten dat de brutowinst 30% van de omzet is. Dat betekend dat de omzet dus 100% is: Omzet 100% Brutowinst 30% inkoopwaarde € 56.000 Dan kunnen we ook uitrekenen dat de inkoopwaarde dus 100 – 30 = 70% is. Omzet 100% Brutowinst 30% inkoopwaarde € 56.000 70% We weten nu dat 70% = 56.000. We kunnen hiervan uit ook 100% en 30% uitrekenen met een verhoudingstabel:
of
Op deze manier komen we toch tot het goede antwoord.
135
Bedrijfsrekenen 1
Vraag 123 A
Bereken de ontbrekende bedragen. In onderstaande gevallen is de brutowinst een percentage van de omzet.
Omschrijving Omzet Brutowinst inkoopwaarde Omschrijving Omzet Brutowinst inkoopwaarde Omschrijving Omzet Brutowinst inkoopwaarde
In euro’s
20% € 45.000 In euro’s
In procenten
€ 36.500 27% In euro’s
In procenten
€ 28.500 65%
Omschrijving Omzet Brutowinst inkoopwaarde
In euro’s € 38.750
Omschrijving Omzet Brutowinst inkoopwaarde
In euro’s
B
In procenten
In procenten 18,4% In procenten 25%
€ 412.500
Free Record Shop gebruikt, om de verkoopprijs te berekenen, een brutowinst percentage van de omzet. De brutowinst per dvd bedraagt € 4,50 per DVD. De inkoopwaarde is 70%. Hoeveel bedroeg de omzet als Free record shop het afgelopen jaar 15.000 DVD;s heeft verkocht?
136
Bedrijfsrekenen 1
Vraag 124 Nu zijn we steeds ervan uitgegaan dat de brutowinst een percentage was van de omzet. Nu gaan we het andersom doen. De brutowinst is een percentage van de inkoopwaarde. Omschrijving Omzet Brutowinst inkoopwaarde Omschrijving Omzet Brutowinst inkoopwaarde Omschrijving Omzet Brutowinst inkoopwaarde Omschrijving Omzet Brutowinst inkoopwaarde Omschrijving Omzet Brutowinst inkoopwaarde
B
In euro’s
In procenten 25%
€ 412.500 In euro’s
In procenten 25%
€ 412.500 In euro’s
In procenten 25%
€ 412.500 In euro’s
In procenten 25%
€ 412.500 In euro’s
In procenten 25%
€ 412.500
Free record shop gebruikt, om de verkoopprijs te berekenen, een brutowinst percentage van de inkoopwaarde. De inkoopwaarde per dvd bedraagt € 4,50 per DVD. De brutowinst is 30% van de inkoopwaarde. Hoeveel bedroeg de omzet als Free record shop het afgelopen jaar 15.000 DVD’s heeft verkocht?
137
Bedrijfsrekenen 1
We hebben nu steeds de brutowinst uitgerekend. Maar wat voor een bedrijf daadwerkelijk interessant is, is de nettowinst. Om de nettowinst te berekenen moeten de bedrijfskosten van de brutowinst afhalen. Met bedrijfskosten bedoelen we alle kosten die je moet maken om je bedrijf te kunnen draaien. Dit kunnen kosten zijn zoals huur en personeelskosten. De berekening zagen we al eerder:
Brutowinst Bedrijfskosten Nettowinst
Vraag 125 Bereken in de onderstaande gevallen de ontbrekende bedragen. Gebruik eventueel de lijntjes eronder als kladpapier. Brutowinst € 5.100
Kosten € 3.375
€ 4.875
€ 2.239
Nettowinst
€ 1.650
€ 850
€ 3.350
€ 1.660
€ 7.500
€ 2.226
€ 8.575
€ 3.395
€ 12.560
€ 7.780
€ 122.500
€ 39.850 € 560.400
€ 411.230
Je hebt nu in kleine stapjes geoefend hoe je de brutowinst, nettowinst, omzet, inkoopwaarde en/of kosten moest uitrekenen. Nu gaan we de sommen iets moeilijker maken. Kijk eens of je de volgende sommen kunt oplossen. 138
Bedrijfsrekenen 1
Vraag 126 A
Bereken met de volgende gegevens de brutowinst en nettowinst.
Omzet € 990.500
B
Inkoopwaarde € 610.750
Bereken met de volgende gegevens de brutowinst en nettowinst.
Omzet € 1.560.000
C
Kosten € 200.350
Kosten € 365.400
Inkoopwaarde € 870.400
Bereken met de volgende gegevens de brutowinst en nettowinst.
Omzet € 2.444.800
Kosten € 635.700
Inkoopwaarde € 1.355.900
139
Bedrijfsrekenen 1
D
Bereken met de volgende gegevens de inkoopwaarde en nettowinst. Nu moet je de brutowinst uitrekenen als een percentage van de omzet of de inkoopwaarde.
Omzet € 883.200
E
brutowinst € 20% van de omzet
Bereken met de volgende gegevens de inkoopwaarde en nettowinst.
Omzet € 652.240
F
Kosten € 99.560
Kosten € 132.220
brutowinst € 30% van de inkoopwaarde
Bereken met de volgende gegevens de inkoopwaarde en nettowinst.
Omzet € 664.250
Kosten € 112.500
brutowinst € 15% van de omzet
Wat was er nu anders bij de laatste som? Hoe kan dit? 140
Bedrijfsrekenen 1
We zijn er nu steeds van uit gegaan dat een bedrijf winst maakt. Dit is natuurlijk niet altijd zo. Het kan ook zijn dat een bedrijf verlies maakt. De berekening blijft precies hetzelfde. Alleen wordt het antwoord van de nettowinst dan een getal met een – teken ervoor. Dit betekent dat er een verlies is geleden en geen winst. Vraag 127 Het afgelopen jaar had kledingwinkel Vero Moda een omzet van € 450.250. De brutowinst bedroeg 15% van de omzet. Daarnaast bedroegen de kosten het afgelopen jaar € 51.100. A
Hoeveel bedroeg de brutowinst?
B
Heeft Vero Moda winst of verlies gemaakt? Zet de berekening erbij
C
Hoeveel procent is de nettowinst van de omzet? Rond je antwoord af op 1 decimaal.
141
Bedrijfsrekenen 1
Vraag 128 Een van de concurrenten van Vero Moda is Lady Sting. Deze winkel had het afgelopen jaar een omzet van € 694.300,00. De brutowinst bedroeg 30% van de inkoopwaarde. De kosten bedroegen het afgelopen jaar € 89.575,00. A
Hoeveel bedroeg de brutowinst?
B
Heeft Lady Sting winst of verlies gemaakt? Zet de berekening erbij
C
Hoeveel procent is de nettowinst van de omzet? Rond je antwoord af op 1 decimaal.
D
Welke winkel heeft een hoger percentage nettowinst van de omzet? Geef de berekening erbij.
142
Bedrijfsrekenen 1
Hoofdstuk 20: BTW Als jij in de winkel iets gaat kopen moet je altijd BTW betalen. Maar ook de winkelier moet BTW betalen als hij zelf producten gaat kopen. Als je wilt weten hoeveel BTW je moet betalen of hebt betaald moet je de volgende begrippen goed van elkaar onderscheiden. • De consumentenprijs is inclusief de BTW ( Verkoopprijs + BTW) • De verkoopprijs is exclusief de BTW (Consumentenprijs – BTW) Consumentenprijs = BTW = Verkoopprijs =
119% 19% 100%
Voorbeeld 1: De verkoopprijs is € 40,00. Hoeveel is de BTW? Antwoord: Verkoopprijs = 100% dus € 40,00 : 100 = € 0,40 (dit is dan 1%) BTW = 19% dus € 0,40 x 19 = € 7,60 Nu is in het geval dat er 6% BTW geheven wordt Vraag 129 A
Bereken hieronder de consumentenprijs. De eerste is voorgedaan.
Verkoopprijs € 35,00
BTW 6% 35,00 : 100 x 6 = € 2,10
€ 75,00
19%
€ 180,00
6%
€ 2.300,00
19%
€ 98,50
6%
€ 475,95
19%
€ 43.216,00
19%
Consumentenprijs Verkoopprijs + BTW € 35,00 + € 2,10 = € 37,10
143
Bedrijfsrekenen 1
B
Bereken hieronder de BTW & de consumentenprijs.
BTW
Verkoopprijs
6%
€ 2,30
19%
€ 444,50
19%
€ 79,00
6%
€ 5,10
19%
€ 44,70
19%
€ 29,75
6%
€ 0,50
19%
€ 774,35
6%
€ 0,80
6%
€ 1,25
6%
€ 4,65
19%
€ 1.290,40
19%
€ 996,60
19%
€ 560,22
BTW
Consumentenprijs
144
Bedrijfsrekenen 1
Nu kan het ook zo zijn dat je de verkoopprijs moet uitrekenen. Dan is het dus geen 100% maar moet je het op een andere manier berekenen. Dit wordt duidelijk gemaakt met het volgende voorbeeld: Voorbeeld: Sascha moet bij de Hema voor een appeltaart € 7,95 betalen. Dit is inclusief 6% BTW. Nu wil Sascha graag weten wat nu de verkoopprijs is. Uitwerking Stap 1: De taart is inclusief 6% BTW Dit is dus geen 100% maar 106% Stap 2:
We reken 1% uit:
(consumentenprijs : 106) = 0,075
Stap 3:
De verkoopprijs is wel 100% dus 0,075 x 100 = € 7,50
Vraag 130 Bereken de verkoopprijs hieronder BTW Consumentenprijs BTW 19% € 381,99
6%
€ 15,90
19%
€ 81,52
19%
€ 4.343,50
6%
€ 3,23
19%
€ 118,94
19%
€ 154,64
6%
€ 0,48
19%
€ 11.888,10
Verkoopprijs
145
Bedrijfsrekenen 1
Vraag 131 Vul de tabel in. Je hoeft nu niet te rekenen maar je gebruikt de tabel onderaan de pagina. Bruto = de verkoopprijs + BTW dus de consumentenprijs Netto = de verkoopprijs zonder BTW Vul het schema nu hieronder in door de juiste bedragen op te zoeken. Bruto verkoopprijs BTW 19% Netto verkoopprijs
€ 82,60 € 15,69 € 100,79 € 84,20 € 15,37 € 96,87 Verkoopprijzen inclusief en exclusief 19% BTW. Bruto BTW Netto € 95,20 € 15,20 € 80,00 € 95,32 € 15,22 € 80,10 € 95,44 € 15,24 € 80,20 € 95,56 € 15,26 € 80,30 € 95,68 € 15,28 € 80,40 € 95,80 € 15,30 € 80,50 € 95,91 € 15,31 € 80,60 € 96,03 € 15,33 € 80,70 € 96,15 € 15,35 € 80,80 € 96,27 € 15,37 € 80,90 € 96,39 € 15,39 € 81,00 € 96,51 € 15,41 € 81,10 € 96,63 € 15,43 € 81,20 € 96,75 € 15,45 € 81,30 € 96,87 € 15,47 € 81,40 € 96,98 € 15,49 € 81,50
Bruto BTW Netto € 97,10 € 15,50 € 81,60 € 97,22 € 15,52 € 81,70 € 97,34 € 15,54 € 81,80 € 97,46 € 15,56 € 81,90 € 97,58 € 15,58 € 82,00 € 97,70 € 15,60 € 82,10 € 97,82 € 15,62 € 82,20 € 97,94 € 15,64 € 82,30 € 98,06 € 15,66 € 82,40 € 98,18 € 15,68 € 82,50 € 98,29 € 15,69 € 82,60 € 98,41 € 15,71 € 82,70 € 98,53 € 15,73 € 82,80 € 98,65 € 15,75 € 82,90 € 98,77 € 15,77 € 83,00 € 98,89 € 15,79 € 83,10
Bruto BTW Netto € 99,01 € 15,81 € 83,20 € 99,13 € 15,83 € 83,30 € 99,25 € 15,85 € 83,40 € 99,37 € 15,87 € 83,50 € 99,48 € 15,88 € 83,60 € 99,60 € 15,90 € 83,70 € 99,72 € 15,92 € 83,80 € 99,84 € 15,94 € 83,90 € 99,96 € 15,96 € 84,00 € 100,08 € 15,98 € 84,10 € 100,20 € 16,00 € 84,20 € 100,32 € 16,02 € 84,30 € 100,44 € 16,04 € 84,40 € 100,56 € 16,06 € 84,50 € 100,67 € 16,07 € 84,60 € 100,79 € 16,09 € 84,70
146
Bedrijfsrekenen 1
Vraag 132 Vul de tabel in. Je hoeft nu niet uit te rekenen maar gebruik het plaatje onderaan de pagina. Bruto = de verkoopprijs + BTW dus de consumentenprijs Netto = de verkoopprijs zonder BTW Vul het schema nu hieronder in door de juiste bedragen op te zoeken. Bruto verkoopprijs BTW 19% Nettoverkoopprijs
€ 31,00 € 1,52 € 11,90 € 47,00 € 7,22 € 21,42 Verkoopprijzen inclusief en exclusief 19% BTW. Bruto BTW Netto € 1,19 € 0,19 € 1,00 € 2,38 € 0,38 € 2,00 € 3,57 € 0,57 € 3,00 € 4,76 € 0,76 € 4,00 € 5,95 € 0,95 € 5,00 € 7,14 € 1,14 € 6,00 € 8,33 € 1,33 € 7,00 € 9,52 € 1,52 € 8,00 € 10,71 € 1,71 € 9,00 € 11,90 € 1,90 € 10,00 € 13,09 € 2,09 € 11,00 € 14,28 € 2,28 € 12,00 € 15,47 € 2,47 € 13,00 € 16,66 € 2,66 € 14,00 € 17,85 € 2,85 € 15,00 € 19,04 € 3,04 € 16,00
Bruto BTW Netto € 20,23 € 3,23 € 17,00 € 21,42 € 3,42 € 18,00 € 22,61 € 3,61 € 19,00 € 23,80 € 3,80 € 20,00 € 24,99 € 3,99 € 21,00 € 26,18 € 4,18 € 22,00 € 27,37 € 4,37 € 23,00 € 28,56 € 4,56 € 24,00 € 29,75 € 4,75 € 25,00 € 30,94 € 4,94 € 26,00 € 32,13 € 5,13 € 27,00 € 33,32 € 5,32 € 28,00 € 34,51 € 5,51 € 29,00 € 35,70 € 5,70 € 30,00 € 36,89 € 5,89 € 31,00 € 38,08 € 6,08 € 32,00
Bruto BTW Netto € 39,27 € 6,27 € 33,00 € 40,46 € 6,46 € 34,00 € 41,65 € 6,65 € 35,00 € 42,84 € 6,84 € 36,00 € 44,03 € 7,03 € 37,00 € 45,22 € 7,22 € 38,00 € 46,41 € 7,41 € 39,00 € 47,60 € 7,60 € 40,00 € 48,79 € 7,79 € 41,00 € 49,98 € 7,98 € 42,00 € 51,17 € 8,17 € 43,00 € 52,36 € 8,36 € 44,00 € 53,55 € 8,55 € 45,00 € 54,74 € 8,74 € 46,00 € 55,93 € 8,93 € 47,00 € 57,12 € 9,12 € 48,00
147
Bedrijfsrekenen 1
Vraag 133 Op de volgende 4 bladzijdes vind je 4 lege facturen van het bedrijf Eromes. Je gaat in totaal 4 facturen invullen. Je moet de volgende zaken invullen: • Klantgegevens • Datum • Factuurnummer • Debiteurnummer • De bestelling • De BTW uitrekenen • Het totaal uitrekenen Je moet de artikelenlijst hieronder erbij gebruiken. Artikelenlijst Eromes Nieuwenweg 122 6604 GH Wijchen Stoelen Artikelnummer ST-0001 ST-0002 ST-0003 ST-0101 ST-0102 ST-0103 Tafels Artikelnummer TA-0110 TA-0111 TA-0112 TA-0210 TA-0211 TA-0212 Banken Artikelnummer BA-0461 BA-0462 BA-0463 BA-0481 BA-0482 BA-0483
Kleur Zwart Blauw Bruin Zwart Blauw Bruin
Omschrijving Bureaustoel 1 Bureaustoel 2 Bureaustoel 3 Eettafelstoel 1 Eettafelstoel 2 Eettafelstoel 3
Prijs per stuk € 19,95 € 24,95 € 29,95 € 14,95 € 29,95 € 39,95
Kleur Grijs Wit Geel Grijs Wit Bruin
Omschrijving Schooltafel 1 Schooltafel 2 Schooltafel 3 Computertafel 1 Computertafel 2 Computertafel 3
Prijs per stuk € 59,95 € 69,95 € 79,95 € 34,95 € 44,95 € 54,95
Kleur Rood Blauw Groen Zwart Grijs Bruin
Omschrijving Hoekbank 1 Hoekbank 2 3-zits bank 1 3-zits bank 2 2-zits bank 1 2-zits bank 2
Prijs per stuk 349,95 359.95 279,95 279,95 239,95 239,95
148
Bedrijfsrekenen 1
A Yasar is een topzakenman. Hij wil voor zijn bedrijf enkele bureaustoelen en tafels bestellen. Hieronder vind je welke tafels en stoelen hij wil: • 6 x bruine bureaustoelen • 3 x gele schooltafels • 1 x 3-zits bank groen
De adresgegevens van zijn bedrijf zijn als volgt: Youzire BV Ffwachtenstraat 3 6213 GG Basis Vul de BTW bon in met behulp van de artikellijst.
Factuur Klantgegevens Naam: Adres: Postcode: Woonplaats
Aantal
Datum Factuur nr. Klant nr.
Artikelcode:
Omschrijving:
BTW Vrachtkosten Totaal Prijzen zijn exclusief 19% BTW en vrachtkosten De levering geschiedt volgens de leveringsvoorwaarden.
Prijs per stuk:
Totaal
+
149
Bedrijfsrekenen 1
B Etem is een inkoper van administratiebureau “Opgeteld”. Hij wil voor zijn bedrijf enkele spullen bestellen. Hieronder vind je een overzicht hiervan. • • • • •
18 eettafelstoelen blauw 10 witte bureautafels 2 blauwe hoekbanken 12 zwarte eettafelstoelen 3 computertafels grijs
De adresgegevens van zijn bedrijf zijn als volgt: Opgeteld VOF Hanenstraat 18 6421 DD Heumen Vul de BTW bon in met behulp van de artikellijst.
Factuur Klantgegevens Naam: Adres: Postcode: Woonplaats
Aantal
Datum Factuur nr. Klant nr.
Artikelcode:
Omschrijving:
Prijs per stuk:
Totaal
BTW Vrachtkosten Totaal Prijzen zijn exclusief 19% BTW en vrachtkosten De levering geschiedt volgens de leveringsvoorwaarden.
150
Bedrijfsrekenen 1
C Mohammed is een medewerker op het reclamebureau “Goed bekeken”. Hij wil voor zijn bedrijf enkele spullen bestellen voor in de personeelskamer. Hieronder vind je een overzicht hiervan. • • • •
4 hoekbanken rood 4 hoekbanken blauw 2 x 3-zits bank zwart 2 x 3-zits bank grijs
De adresgegevens van zijn bedrijf zijn als volgt: “Goed bekeken” Tvstraat 22-10 5311 BP OSS Vul de BTW bon in met behulp van de artikellijst.
Factuur Klantgegevens Naam: Adres: Postcode: Woonplaats
Aantal
Datum Factuur nr. Klant nr.
Artikelcode:
Omschrijving:
Prijs per stuk:
Totaal
BTW Vrachtkosten Totaal Prijzen zijn exclusief 19% BTW en vrachtkosten De levering geschiedt volgens de leveringsvoorwaarden.
151
Bedrijfsrekenen 1
D Snah is afdelingsleider op de middelbare school yksnidnak. Een lokaal moet enkele nieuwe bureau’s hebben en wat stoelen. Om de school wat kleurrijker te maken wil hij verschillende kleuren bestellen • • • • • •
8 bureaustoelen zwart 8 bureaustoelen bruin 8 bureaustoelen blauw 8 Bureaustoel grijs 8 Bureaustoel wit 8 Bureaustoel geel
De adresgegevens van zijn bedrijf zijn als volgt: Yksnidnak college gewestretahstraat 040 3356 HG Alkmaar Vul de BTW bon in met behulp van de artikellijst.
Factuur Klantgegevens Naam: Adres: Postcode: Woonplaats
Aantal
Datum Factuur nr. Klant nr.
Artikelcode:
Omschrijving:
Prijs per stuk:
Totaal
BTW Vrachtkosten Totaal Prijzen zijn exclusief 19% BTW en vrachtkosten De levering geschiedt volgens de leveringsvoorwaarden.
152
Bedrijfsrekenen 1
Hoofdstuk 21: Gemiddelde voorraad &omzetsnelheid Vraag 134 Wat denk jij dat we met gemiddelde voorraad bedoelen?
Een gemiddelde reken je als volgt uit: Stap 1: Tel het aantal gegevens bij elkaar op Stap 2: Deel het totaal door het aantal gegevens dat je hebt. Voorbeeld: Bij een groentewinkel houdt de eigenaar precies bij hoeveel voorraad appels hij heeft per week: Week 1: 20.000 appels Week 2: 21.000 appels Week 3: 19.000 appels Week 4: 24.000 appels Wat is zijn gemiddelde voorraad?? Antwoord: Stap 1 = Stap 2=
20.000 + 21.000 + 19.000 + 24.000 4
= 21.0000
153
Bedrijfsrekenen 1
Vraag 135 Bereken hieronder de gemiddelde voorraad uit: Voorraad op 1 januari (bedrag in €)
Voorraad op 31 december (bedrag in €)
50.000
60.000
35.000
45.000
58.000
41.000
233.500
311.400
672.200
788.500
549.000
833.000
1.560.800
1.346.700
613.400
588.250
966.250
781.450
384.120
367.550
98.561,25
77.548,75
3.444,44
3.555,55
712,99
601,01
66,66
59,32
7,32
6,79
Gemiddelde voorraad (bedrag in €)
154
Bedrijfsrekenen 1
Vraag 136 Bereken de gemiddelde voorraad van deze 3 maanden uit:
Voorraad januari 5.230
Voorraad februari 4.770
Voorraad maart 4.890
6.212
4.390
5.330
7.419
6.993
7.280
12.580
11.449
14.510
33.280
36.750
39.440
58.123
59.456
60.789
116.540
210.005
160.300
Gemiddelde voorraad
Vraag 137 Bereken de gemiddelde voorraad van deze 4 maanden uit:
Voorraad
Voorraad
Voorraad
Voorraad
Gemiddelde
juni
juli
augustus
september voorraad
988
678
541
1.009
3.245
4.111
3.782
3.990
7.551
7.224
7.610
7.891
12.444
11.895
13.171
14.777
54.320
63.299
61.270
59.127
114.330
118.345
116.420
117.550
556.319
672.391
549.310
777.333
155
Bedrijfsrekenen 1
Vraag 138 En wat denk je dat we met omzetsnelheid bedoelen?
Omzetsnelheid De omzetsnelheid kun je uitrekenen voor de omzet maar ook voor de afzet. Afzet = Het aantal verkochte artikelen Omzet = Het aantal verkochte artikelen x de verkoopprijs Als je de omzetsnelheid wilt uitrekenen kun je uitgaan van de verkoopprijs maar het zou ook kunnen dat je de inkoopprijs moet gebruiken. Met de omzetsnelheid geven we aan hoe vaak in een periode de gemiddelde voorraad verkocht wordt. Hieronder wordt dit uitgelegd. Voorbeeld: In 2009 verkocht een bedrijf in totaal 4.500 artikelen. De gemiddelde voorraad bedroeg 300 stuks. Wat is de omzetsnelheid? Uitwerking: 4.500 300 = 15. Hiermee bedoelen we dat de gemiddelde voorraad die aanwezig is bij het bedrijf per jaar 15 x verkocht wordt. Vraag 139 Noteer hieronder de formule die je moet gebruiken bij de omzetsnelheid
156
Bedrijfsrekenen 1
Vraag 140 Bereken de omzetsnelheid met de gegevens die er gegeven zijn: Gemiddelde voorraad
Afzet
Omzetsnelheid
50
18.750
120
73.320
80
73.760
300
37.200
1.500
16.500
750
21.750
40
12.840
225
10.800
175
11.375
330
5.280
500
18.000
157
Bedrijfsrekenen 1
Vraag 141 Bereken de omzetsnelheid op basis van de inkoopwaarde van de omzet of bereken de omzetsnelheid op basis van de verkoopwaarde. Rond steeds af op hele getallen.
Gemiddelde voorraad Omzet tegen omzetsnelheid tegen inkoopwaarde inkoopwaarde € 25,00 € 450,00 € 18,00
€ 396,00
€ 120,00
€ 3.480,00
€ 322,00
€ 100.142,00
€ 72,00
€ 48.816,00
€ 55,00
€ 28.160,00
€ 123,00
€ 53.013,00
€ 419,00
€ 139.527,00
€ 76,00
€ 50.920,00
Gemiddelde voorraad Omzet tegen omzetsnelheid tegen verkoopwaarde verkoopwaarde € 38,00 € 2.090,00 € 62,00
€ 44.082,00
€ 455,00
€ 252.525,00
€ 233,00
€ 286.590,00
€ 491,00
€ 359.903,00
€ 120,00
€ 614.760,00
€ 344,00
€ 1.450.992,00
€ 29,00
€ 196.910,00
€ 50,00
€ 572.500,00
€ 740,00
€ 28.860,00
€ 2.350,00
€ 176.250,00
158
Bedrijfsrekenen 1 Omzetduur Naast de omzetsnelheid zijn bedrijven dan ook geïnteresseerd in de omzetduur. Dan wordt aangegeven hoeveel dagen / weken of maanden de gemiddelde voorraad in het bedrijf aanwezig is. Het is afhankelijk wat je wilt weten, in dagen of in weken of in maanden, welke formule je moet gebruiken: In dagen: omzetsnelheid : 365 (dagen) In weken: omzetsnelheid : 52 (weken) In maanden: omzetsnelheid: 12 (maanden) Voorbeeld: Een bedrijf heeft een omzetsnelheid van 15. Dit beteken dat 15 x per jaar de gemiddelde voorraad verkocht wordt. Nu wil de eigenaar alleen weten hoe lang de gemiddelde voorraad aanwezig is in het bedrijf in dagen. Uitwerking 365 : 15 = 24. Dit betekent dat de gemiddelde voorraad 24 dagen in het bedrijf aanwezig is. Vraag 142 A
Bereken de omzetduur in dagen. Noteer hieronder eerst de formule: Formule:
Omzetsnelheid Omzetduur 26 18 7 4 22 50 74
159
Bedrijfsrekenen 1 B
Bereken de omzetduur in weken. Noteer hieronder eerst de formule: Formule:
Omzetsnelheid Omzetduur 6 12 33 100 40 13 62 C
Bereken de omzetduur in maanden. Noteer hieronder eerst de formule: Formule:
Omzetsnelheid Omzetduur 7 14 66 59 41 25 10
160
Bedrijfsrekenen 1
Vraag 143 A
De afzet van een bedrijf is 7.000 stuks. De omzetsnelheid is 10. Wat is de gemiddelde voorraad?
B
De afzet van een bedrijf is 5.500 stuks. De omzetsnelheid is 30. Wat is de gemiddelde voorraad?
C
De afzet van een bedrijf is 600 stuks. De omzetsnelheid is 3. Wat is de gemiddelde voorraad?
D
De inkoopwaarde van de omzet is € 9.990,00. De omzetsnelheid is 9. Wat is de gemiddelde voorraad tegen inkoopwaarde?
E
De inkoopwaarde van de omzet is € 5.240,00. De omzetsnelheid is 6. Wat is de gemiddelde voorraad tegen inkoopwaarde?
F
De verkoopwaarde van de omzet is € 12.890,00. De omzetsnelheid is 28. Wat is de gemiddelde voorraad tegen verkoopwaarde?
G
De verkoopwaarde van de omzet is € 33.341,00. De omzetsnelheid is 44. Wat is de gemiddelde voorraad tegen verkoopwaarde?
161
Bedrijfsrekenen 1
Vraag 143 A
De omzetsnelheid is 5,5. De gemiddelde voorraad tegen inkoopwaarde is € 25.000,00 Bereken de inkoopwaarde van de omzet.
B
De omzetsnelheid is 22,3. De gemiddelde voorraad tegen verkoopwaarde is € 6.500,00. Bereken de verkoopwaarde van de omzet.
Vraag 144 A
De omzetsnelheid is 12. De gemiddelde voorraad tegen inkoopwaarde is € 7.200,00. Bereken de inkoopwaarde van de omzet.
B
Nu verandert de omzetsnelheid naar 14. De gemiddelde voorraad blijft hetzelfde. Wat is dan de inkoopwaarde van de omzet?
C
Wat is het gevolg van deze verandering voor de omzetduur?
162
Bedrijfsrekenen 1
Vraag 145 A
De omzetsnelheid is 18. De gemiddelde voorraad tegen inkoopwaarde is € 12.850,00. Bereken de inkoopwaarde van de omzet.
B
Nu daalt de omzetsnelheid naar 13,3. De gemiddelde voorraad stijgt met 10%. Wat is dan de inkoopwaarde van de omzet?
C
Wat is het gevolg van deze verandering voor de omzetduur?
163