Bedienings- & installatie-handleiding Warmtepompboiler 2012 DUW-SP-3.6 - 260 LDE DUW-SP-4.2 - 260 LDE DUW-SP-3.6 - 300 LDE DUW-SP-4.2 - 300 LDE
Bewaar deze handleiding goed en lees de handleiding zorgvuldig vóór de inbedrijfneming
Inhoudsopgave A. Belangrijke informatie
3
B. Specificaties
4
C. Beschrijving warmtepomp
5
D. Instructies voor installatie
6
E. Bedieningspaneel
10
F. Onderhoud en service
14
G. Aansluitschema
15
H. Overzicht bijlagen
18
Waarschuwingen: 1. Dit toestel dient te worden geïnstalleerd door een erkende installateur of dealer of een daartoe geautoriseerd installatiebedrijf. Het niet opvolgen van dit advies kan gevaarlijke situaties en/of ongelukken, letsel en schade tot gevolg hebben. 2. Zet het toestel op STOP voordat u de voeding naar het toestel loskoppelt. Vóór alle werkzaamheden de elektrische voeding uitschakelen en loskoppelen. 3. Dit toestel is niet bedoeld voor gebruik door kinderen of personen met een fysieke of verstandelijke handicap, tenzij dit gebeurt onder toezicht van een andere persoon die verantwoordelijk is voor de veiligheid. 4. Kinderen niet met het toestel laten spelen. 5. In geval van beschadiging van het netsnoer dient dit door de fabrikant, diens vertegen woordiger of een erkende installateur te worden vervangen om beschadiging te voor komen.
2
A. Belangrijke informatie Hartelijk dank voor de aanschaf van dit product. Lees deze handleiding aandachtig door voordat u met de installatie begint. Deze handleiding bevat informatie over de installatie, het gebruik en het onderhoud van het product alsmede instructies in geval van storingen. Elk toestel wordt in de fabriek uitvoerig getest op veiligheid en een juiste werking. De fabrikant aanvaardt geen enkele aansprakelijkheid voor letsel of schade aan het toestel ten gevolge van onjuiste installatie, gebruik voor andere dan de door de fabrikant goedgekeurde gebruiksdoeleinden of onjuist onderhoud. Installatie dient plaats te vinden door een erkend installatiebedrijf aan de hand van het aansluitschema op het toestel. Tijdens de installatie van het product dienen de volgende aanwijzingen in acht te worden genomen: 1. Het bereik van de bedrijfstemperatuur van de warmtepomp ligt tussen -7 en 43 °C. 2. Controleer of de netspanning en het netsnoer in overeenstemming zijn met de gegevens op het typeplaatje van het toestel. 3. Breng geen veranderingen aan in het netsnoer of de stekker, en verbind de metalen onderdelen van het toestel met massa. De massa-aansluiting van het toestel niet wijzigen. 4. Het toestel dient conform de nationale voorschriften te worden geïnstalleerd. 5. Bij aansluiting op een vaste stroomaansluiting dient een ruimteschakelaar van 3 mm te worden toegepast. 6. Na het aansluiten van de bedrading de complete bedrading controleren voordat u de stroom inschakelt. 7. Dit toestel niet plaatsen in een ruimte waar zich brandbare gassen kunnen bevinden. 8. Steek geen vingers, handen of andere voorwerpen in de ventilator van de warmtepomp, dit kan leiden tot letsel of schade aan het toestel. 9. Voor een maximaal rendement de hoofdunit in een goed geventileerde ruimte plaatsen. 10. Het bedieningspaneel niet op een natte of vochtige plaats aanbrengen (of installeren), en de aansluitkabel van het paneel niet doorsnijden en opnieuw aansluiten. 11. Voordat het toestel wordt ingeschakeld de watertank eerst geheel met water vullen. 12. De inlaat van de watertank is voorzien van een uitneembaar filter. Verwijder en reinig dit filter in afhankelijkheid van de waterkwaliteit en de gebruiksomstandigheden van het toestel (om de 2 à 3 maanden). 13. Bij afgesloten watertoevoer of buitengebruikstelling voor langere tijd in de winterperiode de watertank aftappen om vorstschade te voorkomen. 14. De hoogste temperatuur van het opgepompte water bedraagt 60 °C. Stel de temperatuur in op een waarde die voor mensen veilig en aangenaam is: tussen 38 en 45 °C. Bij temperaturen hoger dan 55 °C bestaat het risico van brandwonden. Het instelbereik ligt tussen 10 en 60 °C. Het model met externe elektrische verwarming bereikt een maximumtemperatuur van 75 °C. 15. Het toestel niet onder een hellinghoek van meer dan 30 graden verplaatsen of vervoeren. Het toestel niet stoten of omkeren. 16. Laat het toestel door een erkende installateur onderhouden, en schakel vóór alle werkzaam heden de stroomtoevoer naar het toestel uit. 17. Bewaar de garantiekaart en het serienummer ter referentie voor onderhoud en service.
Warmtepompboiler 2012
3
B. Specificaties Technische gegevens Warmtepompboiler 2012 - CW klasse 5/6 DUW-SP 3.6
DUW-SP 4.2
Meeteenheid
260L
300L
260L
300L
Thermisch vermogen
W
3600
3600
4200
4200
Gemiddeld energieverbruik
W
880
880
1200
1200
3,6
3,6
3,6
3,6
Omschrijving Warmtepompboiler
COP Max. watertemperatuur
ºC
55
55
55
55
Hoeveelheid koelvloeistof R410A
Kg
0,5
0,5
0,7
0,7
P max. koelcircuit - lagedruk zijde
MPa
0,7
0,7
0,7
0,7
P max. koelcircuit - hogedruk zijde
MPa
4,3
4,3
4,3
4,3
Verwarmingstijd (van 10 naar 55 ºC)
h
ca. 5.30
ca. 6.0
ca. 4.7
ca. 5.0
Stilstandsverlies
W
29
29
29
29
Spanning
V
230
230
230
230
Frequentie
Hz
50
50
50
50
Bedrijfsstroom
A
4,1
4,1
5,5
5,5
Maximale voedingsstroom
A
4,9
4,9
5,9
5,9
Minimale aangeraden zekering
A
16c
16c
16c
16c
Nominale luchtstroom
m3/h
100/350
100/350
100/350
100/350
Min. luchttemp. b.u. â 90% u.r.
ºC
7
7
7
7
Max. luchttemp. b.u â 90% u.r.
ºC
40
40
40
40
Lucht inlet, outlet
Ø
150 mm
150 mm
150 mm
150 mm
Geluidsdrukniveau op 1 meter
dB(A)
41.8
41.8
41.8
41.8
Boiler inhoud
L
260
300
260
300
Isolatie
cm
7
7
7
7
Max. temp. met elektrische element
ºC
70
70
70
70
Maximale bedrijfsdruk
MPa
0.6
0.6
0.6
0.6
Stalen bescherming
emaille
Tank
RVS
304
304
304
304
Geïntegreerde configureerbare weerstand
W
Elektrische aansluiting
Luchtstroom
Boiler
Beschermingsanode
1500-2500
1500-2500
1500-2500
1500-2500
magnesium
magnesium
magnesium
magnesium
Afmetingen Hoogte
mm
1760
1920
1760
1920
Doorsnede
mm
650
650
650
650
Leeggewicht
Kg
80
87
84
91
Koudwater input gem. temp.
ºC
15
15
15
15
Warmwater output gem. temp.
ºC
45
45
45
45
Luchtinput condenser
ºC
24
24
24
24
Meetcondities Nederlandse omstandigheden
4
C. Beschrijving warmtepomp Constructie unit (buitenkant): Bovenplaat
Luchtuitlaat / Luchtinlaat
Uitleesvenster
Bovenste beschermkap Condensaatoverloop
Sierstrip Printplaat
Ontluchtingspijp Ontluchtingsventilator Montageframe Montageplaat
Compressor Verdamper Sierstrip links/rechts Sierpaneel
Heetwateruitlaat Aansluiting voor watercirculatie Tankmantel
Magnesiumaansluiting Deksel verwarming
elektrische
Aansluiting voor elektrische verwarming Handgreep Aansluiting voor watercirculatie
Isolatie van polyurethaan Condensorspiraal
Afvoeropening condensaat Koudwaterinlaat / afvoeropening Onderstel
Opmerkingen: 1. Bovenstaande afbeelding dient uitsluitend ter referentie en aanduiding van de onderdelen. Voor details zie de unit zelf. 2. De ingetekende aansluiting voor elektrische verwarming geldt alleen voor modellen met een externe verwarming, andere modellen zonder externe verwarmingsfunctie zijn niet leverbaar. 3. In de afbeelding zijn twee optionele aansluitingen voor watercirculatie opgenomen. Zij worden uitsluitend aangebracht indien de gebruiker verzoekt om een externe aansluiting voor heetwatercirculatie. Onze modellen worden normaal gesproken geleverd zonder deze aansluitingen.
Warmtepompboiler 2012
5
D. Instructies voor installatie Opmerking: 1. Deze warmtepomp kan worden geplaatst op iedere goed toegankelijke locatie, mits de ondergrond stabiel is, echter NIET in de buitenlucht. De luchtinlaat en luchtuitlaat bevinden zich aan de bovenzijde. Voorkom dat regen en vuil in de ventilatoren terechtkomen. De luchtinlaat en luchtuitlaat kunnen worden aangesloten op een luchtkanaal met een diameter van 150 mm, zie afb. 1 en 2.
afb. 1
afb. 2
2. Bij installatie volgens afb. 1 alleen de luchtinlaat OF luchtuitlaat aansluiten. Zet het toestel op een goed geventileerde plaats, en laat voldoende ruimte tussen de zijde van het toestel die op de waterleiding wordt aangesloten en de muur. Indien de unit buiten de ruimte wordt geplaatst dient deze op het luchtkanaal naar de ruimte te worden aangesloten voor het koelen en verversen van de lucht. Bij plaatsing in de ruimte onttrekt het toestel lucht aan de ruimte voor ventilatie. 3. Bij installatie volgens afb. 2 kan het toestel in het midden van de muur worden geplaatst, en kunnen zowel de luchtinlaat als de luchtuitlaat op de luchtkanalen worden aangesloten. Zorg voor voldoende afstand tussen het toestel en de muur of een ander object. 4. Bij installatie volgens afb. 3, waarbij het toestel buiten de ruimte wordt geïnstalleerd, komen de luchtinlaat en luchtuitlaat voor ventilatie (en koeling) in dezelfde ruimte uit. Bij deze opstelling dienen de in- en uitlaat te worden aangebracht op een onderlinge afstand van minimaal 2 meter om vermenging van koude en warme lucht te voorkomen. 5. Doordat koude lucht door de uitlaatleiding stroomt, kan aan de buitenzijde van de leiding condensatie optreden. Om deze reden dient de leiding binnen te worden voorzien van isolatie om lekkend condenswater te voorkomen. 6. Het toestel dient rechtop te worden geplaatst op een vlakke en stevige ondergrond die bestand is tegen het gewicht van het toestel met volledig gevulde watertank (totaalgewicht meer dan 700 kg). De helling van de ondergrond mag maximaal 2 graden bedragen. 7. Bij het installeren van de unit de ruimte tevens voorzien van geluids- en schokisolatie.
6
D. Instructies voor installatie 8. Plaats het toestel in een goed geventileerde ruimte en zorg voor een goede ventilatieopening, zodat het toestel voldoende verse lucht kan aanzuigen voor een maximaal rendement. 9. De locatie van het toestel dient te zijn voorzien van een afwateringssysteem. Rond het toestel dient voldoende ruimte te worden vrijgehouden voor het uitvoeren van werkzaamheden. Om het bovendeksel te kunnen openen dient tussen de bovenkant van het toestel en het plafond een vrije ruimte van minimaal 80 cm te worden aangehouden. 10. In de onmiddellijke nabijheid van het toestel dienen aansluitingen voor water en warmwater te worden voorzien die zijn uitgerust met afsluiters. De aansluiting van de toevoerleiding dient te zijn voorzien van afb. 3 een filter (voor reinigingsdoeleinden). 11. Voor het aansluiten van het toestel op de waterleidingen dient onderstaand “Installatieschema voor waterleidingen” te worden geraadpleegd. Het toestel is uitgerust met een driewegafsluiter, een veiligheidsklep en een filter. Sluit deze aan volgens het “Installatieschema voor waterleidingen”. 12. Indien de warmtepomp is voorzien van de optionele “aansluiting voor watercirculatie” kan een systeem voor waterverwarming zoals een zonneboiler of een systeem voor warmteterugwinning worden aangesloten om het water in de tank te verwarmen door middel van circulatie. Indien niet vereist wordt deze optionele aansluiting niet voorzien. 13. De bedrijfsdruk van het toestel dient gelijk aan of lager te zijn dan 0,7 MPa. Sluit de waterinlaat van het toestel aan op de veiligheidsklep. De bedrijfsdruk van de veiligheidsklep dient 0,7 MPa te bedragen. Sluit op de andere kant van de veiligheidsklep de watertoevoerleiding aan. De veiligheidsklep dient te worden aangesloten op een kleine rubberleiding die in de atmosfeer uitmondt. Via deze leiding kan de overdruk uit de tank via de veiligheidsklep worden afgevoerd indien de druk boven 0,7 MPa stijgt. 14. De waterinlaatdruk dient hoger te zijn dan 0,1 MPa. Indien de druk lager is, dient een opvoerpomp te worden toegepast om het juiste debiet te verkrijgen. 15. Vul de tank geheel met water voordat u het toestel inschakelt. Open eerst de afsluiter van de watertoevoer op het toestel, en open daarna de afsluiter van de waterleiding. Laat de tank vollopen totdat het water uit de overloop stroomt. Sluit vervolgens de afsluiter van de waterleiding en controleer het systeem en de leidingen op lekkage. Opmerking: vóór het eerste gebruik de tank geheel met water vullen voordat het toestel wordt ingeschakeld. 16. Om ervoor te zorgen dat de tank geheel met water kan worden gevuld dient een bepaald gedeelte van het leidingnet aan de warmwaterzijde ca. 10 cm hoger te liggen dan het leidingnet van het tankgedeelte van het toestel.
Warmtepompboiler 2012
7
D. Instructies voor installatie 17. De tank is in de fabriek al voorzien van een temperatuursensor, deze hoeft tijdens de installatie niet te worden ingebouwd. 18. Het toestel is in de fabriek gevuld met koelmiddel, het is niet nodig het koelmiddelsysteem te vacumeren of te hervullen. 19. In koude klimaten of omgevingen wordt het toestel niet automatisch uitgeschakeld. Bij langdurige buitengebruikstelling de tank en het leidingsysteem aftappen om schade door bevriezing te voorkomen. U dient de externe leiding te isoleren of af te tappen om bevriezing te voorkomen.
Installatieschema Luchtuitlaat
Luchtinlaat
Ontluchtingspijp
Warmwateruitlaat (bij gebruik van warm water)
Overloopafvoer condensaat
Waterinlaat circulatiewater
Wateruitlaat circulatiewater
Afvoer condensaatwater Filter
Veiligheidsklep
Driewegklep
Waterinlaat Waterleiding Kogelklep
8
Afvoerpijp
D. Instructies voor installatie Opmerkingen: 1. Voor ingebruikname de watertank geheel met water vullen om droogkoken te voorkomen. 2. In aansluiting op het toestel dienen drie componenten in de leiding te zijn aangebracht: driewegklep, veiligheidsklep en filter (zie bijlage met onderdelenlijst). De overige com ponenten van het watersysteem dienen te worden aangebracht door de gebruiker of installateur. 3. Het verdient aanbeveling om vóór installatie aansluitingen voor leidingwater, warm water en afwatering aan te brengen. Beide eerstgenoemde aansluitingen dienen te voldoen aan de geldende voorschriften met betrekking tot drinkwaterleidingen (gebruik van PP-R of roestvrij staal). Gebruik van ijzeren of rubberen leidingen wordt in verband met oxidatie en geurontwikkeling afgeraden. 4. Bij omgevingstemperaturen onder het vriespunt de leidingen isoleren om bevriezing te voorkomen. 5. De luchtinlaat/-uitlaat kan worden aangesloten op ontluchtingspijpen met een diameter van 150 mm.
Warmtepompboiler 2012
9
E. Bedieningspaneel 1. Bediening Uitleesvenster Toont de actieve bedrijfsmodus, status, watertemperatuur, tijd enz.
ON/OFF-toets Met deze knop schakelt u het toestel in of uit. Na het inschakelen van het toestel verschijnt één van de berichten ‘HTG’ (Heating, verwarmen), ‘DEF’ (Defrost, ontdooien) of ‘Warm’ (warm houden) op het scherm. Bij uitgeschakeld toestel toont het scherm ‘OFF’. ON/OFF
MODE-toets Door op deze toets te drukken kunt u kiezen voor de standen ECON MODE (zuinige modus), AUTO MODE (automatisch bedrijf) of HEATER MODE (verwarmen). De ECON MODE werkt alleen gedurende de periode die de gebruiker heeft ingesteld. De AUTO MODE is actief wanneer de gebruiker een waarde voor de watertemperatuur heeft ingesteld. De HEATER MODE is actief wanneer de gebruiker een waarde voor de watertemperatuur heeft ingesteld in combinatie met een aanvullende verwarming. Deze modus werkt alleen wanneer een extern verwarmingssysteem op het toestel is aangesloten. MODE
CLOCK-toets Door op deze toets te drukken activeert u de klokfunctie. Met de pijltoetsen (omhoog en omlaag) selecteert u de uren en minuten waarna u opnieuw de pijltoetsen gebruikt om de waarden in te stellen. CLOCK
TIMER-toets Houd deze toets gedurende 2 seconden ingedrukt tot de temperatuurwaarde knippert; stel de gewenste waarde in met behulp van de pijltoetsen (omhoog en omlaag) . Druk op deze toets om de tijdsduur voor de ECON MODE in te voeren. Met behulp van de pijltoetsen kunt u maximaal drie perioden invoeren; wanneer de uren of minuten knipperen kunt u met de pijltoetsen de waarde veranderen. OPMERKING: deze optie is alleen beschikbaar in de ECON MODE . TIMER
Pijltoetsen OMHOOG/OMLAAG Door op de pijltoets omhoog te drukken kunt u de omgevingstemperatuur van het toestel aflezen. Door op de pijltoets omlaag te drukken kunt u de temperatuur van de condensorspiraal aflezen. Verder gebruikt u deze toetsen voor de verschillende handelingen zoals hierboven beschreven.
10
E. Bedieningspaneel Opmerkingen: 1. Watertemperatuur instellen Houd de toets gedurende minimaal 2 seconden ingedrukt, en stel met de pijltoetsen de gewenste waarde in zodra de actuele waarde op het scherm knippert. 2. ECON MODE (verwarmen met tijdsinstelling) Alleen in deze stand kunt u maximaal drie tijdsperioden programmeren. 3. AUTO MODE Het toestel schakelt in en uit op basis van de ingestelde watertemperatuur. 4. HEATER MODE Het toestel schakelt in en uit op basis van de ingestelde watertemperatuur (in combinatie met externe verwarming). 5. Inschakelbeveiliging Bij een herstart na uitschakelen van de netspanning wacht het besturingsprogramma 3 minuten met het opnieuw inschakelen van het toestel. Het scherm toont knipperend ‘HTG’ totdat het toestel opnieuw wordt ingeschakeld. TIMER
2. Display: Status
HTG: verwarmen DEF: ontdooien WARM: warm houden
Externe verwarming
Alarm
Waarschuwing hoge temperatuur
Temperatuur instelling
Bedrijfsmodus
Tijdinstelling
Tijd
Timer AAN
Timer UIT
Instelduur timer
Water Temperatuur temperatuur verloop
Opmerking: Indien de watertemperatuur hoger is dan 55 °C gaat het waarschuwingslampje voor hoge temperatuur op het display branden (pictogram van alarmbel met rechts daarvan de letter H) .
Warmtepompboiler 2012
11
E. Bedieningspaneel 3. Parameters instellen: Houd de -toets gedurende 5 seconden ingedrukt om de functie voor het instellen van de parameters te activeren. In onderstaande tabel vindt u de belangrijkste parametercodes. MODE
Type
Temperatuurregeling
Code
Naam parameter
Instelbereik
Fabrieksinstelling
Eenheid
F11
Temperatuurinstelling
5 - 70
55
˚C
F12
Temperatuurverschil
1 - 30
5
˚C
F13
Omgevingstemperatuur waarbij pomp stopt
-10 - 5
-7
˚C
F14
Hoogste temperatuur
40 - 60
55
˚C
F15
0-1
1
-
-10 - 20
0
˚C
F17
Modus elektrische verwarming in-/uitschakelen Omgevingstemperatuur waarbij elektrische verwarming inschakelt Elektrische verwarming in-/ uitschakelen voor sterilisatiefunctie
0-1
1
F18
Sterilisatiecyclus
1 - 990
336
hour
F19
Watertemperatuursensor wijzigen
-5 - 5
0
˚C
F21
Uitstel start compressor
0 - 10
3
minute
F31
Begintemperatuur ontdooien
-20 - 20
-2
˚C
F32
Eindtemperatuur ontdooien
0 - 50
25
˚C
F33
Begintijd ontdooien
1 - 999
45
minute
F34
Maximale ontdooiduur
Off, 1 - 99
10
minute
F50
Alarm lage druk
0-2
2
-
F51
Automatisch herhalen alarm lage druk
0 - 10
3
time
F52
Automatisch herhalen extern alarm
0 - 999
60
minute
F54
Bescherming oververhitting elektrische verwarming
0-2
2
-
F55
Inschakelen na oververhitting
0 - 10
3
-
F56
Inschakelen na alarm
0 - 999
60
˚C
F57
Modus uitlaattemperatuurbeveiliging
0-2
1
-
F58
Uitlaattemperatuurbeveiliging
50 - 125
110
˚C
F59
Temperatuurverschil uitlaattemperatuurbeveiliging
1 - 30
10
˚C
F61
Geheugenstatus in stand OFF
Yes/No
Yes
-
F69
Communicatiesnelheid
24/48
24
-
F80
Wachtwoord
OFF 0001 - 9999
4321
-
F85
Weergave totale sterilisatietijd
-
-
hour
F98
Geforceerd ontdooien (koelgedeelte)
Weergave op display ‘AdF’
F16
Compressor
Ontdooien
Alarm
Functieinstelling Systeeminstelling
Test
Opmerking
‘OFF’ = geen wachtwoord. ‘0000’ = wachtwoord wissen.
Start compressor, vierwegklep en ventilatormotor. Druk op willekeurige toets voor afsluiten, of anders wordt het systeem na 20 minuten automatisch uitgeschakeld
Opmerking: Om een parameterwaarde aan te passen zoekt u eerst met de pijltoetsen omhoog en omlaag de gewenste parametercode. Druk vervolgens op om de huidige instelling te bekijken, en gebruik de pijltoetsen omhoog en omlaag om de waarde te wijzigen. Na het wijzigen van de waarde drukt u nogmaals op om de wijziging te bevestigen en terug te keren naar de parametercodes. TIMER
TIMER
12
E. Bedieningspaneel 4. Storingen verhelpen: Foutcode
Foutstatus
Mogelijke oorzaak
Oplossing
A1
Alarm temperatuursensor
Open kring of kortsluiting in sensorcircuit
1. Aansluiting watertemperatuursensor controleren. 2. Watertemperatuursensor vervangen.
A2
Alarm sensor condensorspiraal
Open kring of kortsluiting in sensorcircuit
1. Aansluiting temperatuursensor condensorspiraal controleren. 2. Temperatuursensor spiraal vervangen.
A3
Alarm sensor uitlaattemperatuur
Open kring of kortsluiting in sensorcircuit
1. Aansluiting uitlaattemperatuursensor controleren. 2. Uitlaattemperatuursensor vervangen.
A4
Alarm sensor omgevingstemperatuur
Open kring of kortsluiting in sensorcircuit
1. Aansluiting omgevingstemperatuursensor controleren. 2. Omgevingstemperatuursensor vervangen.
1.1 Uitschakelaar hoge druk UIT.
1.1 Overdrukbeveiliging controleren of vervangen.
1.2 Omgevingstemperatuur te hoog of warmtewisselaar vervuild.
1.2 Omgevingstemperatuur controleren of warmtewisselaar schoonmaken.
2.1 Uitschakelaar lage druk UIT.
2.1 O nderdrukbeveiliging controleren of vervangen.
2.2 Koelmiddellekkage.
2.2 Koelmiddel bijvullen en systeem controleren op lekkage.
1. Uitschakelaar elektrische verwarming UIT.
1. Controleer of de watertemperatuur gelijk is aan de aanduiding op LCD-display.
2. Watertemperatuur in tank te hoog.
2. Elektrische verwarming vervangen.
1. Koelmiddelniveau te laag.
1. Koelmiddel bijvullen.
2. Lucht in koelsysteem.
2. Systeem ontluchten en bijvullen.
3. Smeerolieniveau te laag.
3. Smeerolie van compressor verversen.
1. Voeding niet ingeschakeld.
1. Netspanning en netsnoer controleren.
2. Geen communicatie tussen printplaat en bedieningspaneel.
2. Verbinding tussen printplaat en bedieningspaneel herstellen.
A5
A6
A7
--
Alarm hoge/lage druk
Alarm oververhitting (externe) elektrische verwarming
Uitlaattemperatuur te hoog
Geen uitlezingen op LCD-display of gebrekkige weergave
3. Printplaat of bedieningspaneel vervangen.
Opmerkingen: 1. In geval van een storing klinkt de zoemer van het bedieningspaneel en verschijnt op het display de melding ‘Alarm’. 2. De foutcode (‘ERROR CODE’) verschijnt op het display. 3. Sommige alarmen kunnen automatisch worden hersteld. Dit gebeurt door middel van een elektronisch gestuurde zelftest. 4. Sommige alarmen worden geactiveerd door een grote schommeling van de netspanning. In dit geval het toestel uitschakelen en opnieuw inschakelen om de storing te verhelpen. 5. Wanneer de foutmelding en het alarm ook na opnieuw inschakelen actief blijven, dient u zo spoedig mogelijk contact op te nemen met de serviceafdeling.
Warmtepompboiler 2012
13
F. Onderhoud en service Controles vóór proefdraaien
1. Controleer of de watertank geheel met water is gevuld, en open de kraan van de wateruitlaat totdat er water uitkomt. 2. Controleer of de waterdruk een normale waarde heeft (0,15 Mpa – 0,7 Mpa). 3. Controleer of de luchtinlaat of luchtuitlaat correct is aangesloten, en of de pijp van de luchtuitlaat is geïsoleerd. 4. Controleer of de netspanning correct is, en of deze gelijk is aan de nominale netspanning op het typeplaatje (met een afwijking van maximaal +/- 10%). 5. Controleer of alle componenten goed zijn bevestigd of vastgeschroefd. 6. Controleer of de bedrading correspondeert met het aansluitschema, en of de massakabel is aangesloten op massa. 7. Controleer of de waterinlaat en –uitlaat schoon zijn en vrij zijn van obstakels. 8. Controleer of de afvoerpijp voor condensaat correct is aangesloten en vrij is van obstakels. 9. Controleer na inschakeling of het bedieningspaneel goed werkt.
Proefdraaien
1. Luister na het starten van het toestel of u geen afwijkende geluiden hoort. Indien dat wel het geval is, het systeem onmiddellijk uitschakelen en onderzoeken waar het geluid vandaan komt voordat u verder gaat. 2. Als het toestel voor de eerste keer wordt ingeschakeld treedt de beveiligingsfunctie van de compressor in werking, die bestaat uit een inschakelvertraging van 3 minuten. 3. Controleer of de afvoer van condensaatwater goed verloopt, en voorkom dat stilstaand water in het chassis blijft staan. 4. Als u voor de eerste keer heet water aftapt of het toestel na een lange periode van buitenbedrijfstelling weer start, kan modderig water uit de wateruitlaat komen. Dat is normaal. Laat het water enige tijd stromen totdat schoon water uit de uitlaat komt. 5. Bij langdurige buitenbedrijfstelling kan rond de luchtuitlaat of –pijp condensatie ontstaan (vooral in klimaten met een hoge luchtvochtigheid). Dat is normaal. Het condensaat met een schone doek wegvegen of met lucht droogblazen. 6. De parameters van het bedieningspaneel zijn in de fabriek ingesteld, en gebruikers hoeven de parameters niet te resetten. Indien aanpassing van parameters gewenst is, dient dit (voorzichtig) door een onderhoudsmonteur te worden gedaan.
Onderhoud en service
1. Nadat het toestel is overgebracht naar de geplande locatie, de leidingen zijn aangesloten en de watertank is gevuld, dient 1 à 2 uur te worden gewacht voordat wordt gestart met proefdraaien. 2. Het inlaatfilter dient eenmaal per kwartaal te worden gereinigd. Wij adviseren om gelijktijdig het water uit de tank af te tappen en de tank 2 à 3 keer te spoelen om vuil en aanslag te verwijderen. 3. Reinig de ribben van de warmtewisselaar en het stofbestendige filtergaas om de 2 à 3 maanden met een harde nylonborstel. Zorg ervoor dat u daarbij de koperen leiding niet beschadigt. Indien u over perslucht beschikt, adviseren wij de warmtewisselaar daarmee schoon te blazen. 4. Vóór het reinigen van de warmtewisselaar of het aftappen van de watertank eerst het toestel en de voeding uitschakelen. 5. In geval van beschadiging van het netsnoer dient dit door de fabrikant, diens vertegenwoordiger of een erkende installateur te worden vervangen.
14
F. Onderhoud en service Demontage hoofdcomponenten warmtepomp Als u de componenten bovenin het toestel wenst te inspecteren en/of onderhouden dient u het deksel van het toestel te verwijderen. Volg hierbij onderstaande stappen (zie afb. 5 en 6).
afb. 5
afb. 6
1. Schuif het bedieningspaneel langs de sleuf omhoog totdat de aansluiting van het paneel zichtbaar wordt. 2. Maak de aansluitkabel van het bedieningspaneel los, en beweeg het paneel verder omhoog. 3. Draai de bevestigingsschroef van de dekplaat los, trek deze onder een kleine hoek eruit (ca. 10 graden), en dan omhoog om de hele dekplaat te verwijderen. 4. Verwijder de dekplaat aan de bovenkant van het toestel door de bevestigingsschroeven los te draaien. 5. Draai de onderste schroeven van het deksel los. 6. Maak het netsnoer los uit het aansluitblok onder het deksel om te voorkomen dat het klem raakt tijdens het optillen van het deksel. 7. Verwijder tenslotte de luchtkanalen enz. van de luchtinlaat/-uitlaat. Houd daarbij het deksel aan beide zijden vast en til het omhoog.
Warmtepompboiler 2012
15
G1. Aansluitschema Onderstaand is het aansluitschema afgebeeld ter referentie. De aansluitingen dienen in overeenstemming te zijn met het aansluitschema op het toestel.
1) Warmtepomp zonder externe elektrische verwarming:
Watertemperatuursensor Bedieningspaneel
Temperatuursensor spiraal Omgevingstemperatuursignaal Uitlaattemperatuursensor Onderdrukbeveiliging Vierwegklep Geel/groen Ventilatormotor
Compressor Geel/groen Geel/groen
Voeding Compressor Verwarming Vierwegklep Ventilator
16
G2. Aansluitschema 2) Warmtepomp MET externe elektrische verwarming:
Watertemperatuursensor Temperatuursensor spiraal Bedieningspaneel
Omgevingstemperatuursignaal Uitlaattemperatuursensor Beveiliging elektrische verwarming
Compressor
Drukbeveiliging
Geel/groen Geel/groen Vierwegklep Ventilatormotor
Geel/groen Voeding
Elektrische verwarming Geel/groen
Compressor Elektrische verwarming Vierwegklep Ventilator
Warmtepompboiler 2012
17
H. Overzicht bijlagen Nr.
Naam
Temperatuurregeling
Veiligheidsklep
0,7 MPa
1
Afvoerpijp veiligheidsklep
250 mm
1
Handleiding
18
Specificatie Aantal
1
Opmerking
Aangesloten op veiligheidsklep
Warmtepompboiler 2012
19
Duwaco Handl. WPB_2012b
DUWACO Industrieweg 64 8071 CV Nunspeet KvK nummer: 01120620
[email protected] www.duwaco.nl