Beauty and the Brain “De Effecten van Aantrekkelijke Modellen op Tevredenheid met de Partner en de Relatie.”
Naam: Jos Verbrugge Studentnummer: 0063312 Begeleider: drs. Michael L. W. Vliek Datum: 28-08-2007
Abstract Over de invloeden van de schoonheidscultuur op het zelfbeeld is veel bekend. Dit geld niet voor de invloed op het beeld van de partner. De sociale vergelijkingstheorie (Festinger, 1954) en de discrepantietheorie (Michalos, 1984) doen vermoeden dat de tevredenheid met de aantrekkelijkheid van de partner en de relatie af zullen nemen na het zien van aantrekkelijke alternatieven. Ppn. willen daardoor mogelijk afstand nemen van hun partner (CORF; Snyder, Lassegard & Ford, 1986). In dit onderzoek completeerde 146 ppn. vragenlijsten gericht op het meten van trait self-esteem en tevredenheid met de relatie en de (ideale) partner. De analyses aan de hand van een 2 (reclames met of zonder aantrekkelijke modellen van het andere geslacht) x 2 (sekse) design lieten zien dat Ppn. na manipulatie hun partner niet minder aantrekkelijk gingen vinden. Mannen waren wel minder tevreden met hun relatie. Ppn. lijken na manipulatie ook afstand te nemen van hun partner.
Inleiding De media worden vaak bekritiseerd vanwege de hoge standaard van schoonheid die zij hanteren en deze standaard van schoonheid lijkt nog hoger te liggen in reclame. De hedendaagse bladen presenteren slankheid in vrouwen en gespierdheid in mannen als ideaalbeeld, met nadelige gevolgen. Zo toont een groeiende hoeveelheid onderzoeken aan dat vrouwen na het zien van slanke modellen minder tevreden zijn met hun eigen fysieke verschijning en self-esteem (Richins, 1991; Monro & Huon, 2005), een effect dat ook voor mannen opgaat (Aglietta & Tantleff-Dunn, 2004). Daarnaast lijkt er een verband te bestaan tussen de mediaconsumptie van mannen en de eisen die zij aan het uiterlijk van een potentiële partner stellen (Harrison & Cantor, 1997), maar deze relatie is verder weinig onderzocht. Wanneer ideaalbeelden van schoonheid invloed hebben op hoe tevreden mensen zijn met hun eigen lichaam, dan is het aannemelijk dat dezelfde beelden invloed hebben op hoe tevreden zij zijn met de fysieke verschijning van de mensen om zich heen. In dit onderzoek wordt gekeken naar de invloed van aantrekkelijke modellen van het andere geslacht op de mate van tevredenheid met de eigen partner en relatie. Daarvoor is het van belang om te weten op welke manier mensen bepalen hoe tevreden zij zijn en wat voor invloed de omgeving op deze inschattingen kan hebben. Volgens de discrepantietheorie van Michalos (1985) wordt de tevredenheid met een bepaald domein bepaalt door het verschil dat mensen ervaren tussen hun huidige toestand en de toestand waarmee zij zichzelf vergelijken. Naarmate het verschil tussen deze twee toestanden groter wordt zal men ontevredener zijn met de huidige situatie. Naast interne concepten worden ook mensen in de omgeving als vergelijkingsstandaard gebruikt (Vermunt, Spaans & Zorge, 1989), wat kan betekenen dat ook modellen in reclames mogelijk als vergelijkingsstandaard kunnen dienen. De effecten van vergelijkingen die men maakt tussen zichzelf en anderen in de omgeving worden beschreven in de sociale vergelijkingstheorie (Festinger, 1954). Volgens Festinger maakt men deze vergelijkingen wanneer men een evaluatie van de eigen situatie wil hebben. Daarbij kunnen vergelijkingen met mensen die er beter voor staan, de opwaartse vergelijkingen, lonen in het opzicht dat wanneer mensen zich een beeld vormen van de verschillen met mensen die beter af zijn, zij daar lering uit kunnen trekken (Wood, 1989). Vergelijkingen met mensen die er slechter voor staan, neerwaartse vergelijkingen, kunnen leiden tot een herstel van zelfvertrouwen in geval van tegenslag doordat men zich realiseert dat er mensen zijn die nog slechter af zijn. Opwaartse sociale vergelijkingen hebben echter ook nadelige effecten. Uit een literatuurstudie blijkt namelijk dat opwaartse vergelijkingen alleen een positief effect kunnen hebben op
eigenwaarde en stemming wanneer men of veel zelfvertrouwen heeft of wanneer men een belangrijke eigenschap deelt met de persoon waar men zich mee vergelijkt (Collins, 1996). Maar zelfs wanneer aan deze voorwaarden wordt voldaan kunnen opwaartse vergelijkingen nadelig zijn voor het zelfvertrouwen of de tevredenheid met (een bepaald deel van) het eigen leven. Dat gegeven, gekoppeld aan het feit dat de standaard in reclames onrealistisch hoog is wanneer het fysieke schoonheid betreft (Belk & Pollay, 1996), doet vermoeden dat wanneer mensen zich met reclames vergelijken deze vergelijkingen voor het merendeel een negatief effect zullen hebben op de tevredenheid met de eigen fysieke schoonheid. Om te bewijzen dat deze redenering klopt moet eerst worden bewezen dat mensen daadwerkelijk hun eigen aantrekkelijkheid vergelijken met de aantrekkelijkheid van modellen uit reclames. Richins (1991) liet daarom twee focusgroepen met in totaal negen vrouwelijke studenten kijken naar acht foto’s uit modebladen. Vier van deze foto’s vertoonden een close-up van het gezicht van een zeer aantrekkelijke vrouw, de andere vier toonden het volledige lichaam van een aantrekkelijke en schaars geklede vrouw . Vervolgens schreven de vrouwen hun gedachten op een blanco vel. Uit deze reacties kwam naar voren dat de vrouwen zichzelf bewust vergeleken met de modellen. Sterker nog, bijna alle vrouwen gaven aan de modellen te benijden, wat lijkt aan te tonen dat de vrouwen ontevreden waren met hun eigen uiterlijk, als gevolg van de vergelijking. In een vervolgonderzoek (Richins, 1991) werd aan 80 vrouwelijke proefpersonen gevraagd aan te geven in welke mate zij hun uiterlijk vergeleken met modellen uit modebladen en het bleek dat 70% van de vrouwen wel eens dachten over hoe slecht zij er uit zagen na het zien van een reclame. Toch gebruikte 48% van de vrouwen diezelfde reclames wel als inspiratie materiaal wanneer ze zich moesten kleden voor een speciale gelegenheid. Vrouwelijke modellen worden dus, in ieder geval door vrouwen, regelmatig gebruikt als vergelijkingsstandaard. In een soortgelijk onderzoek waarbij mannen naar aantrekkelijke gespierde mannelijke modellen keken, bleek dat ook mannen zichzelf vergeleken met deze modellen. Na het zien van deze modellen gaven zij namelijk aan minder tevreden te zijn met hun gezicht, haar en gespierdheid (Aglietta & Tantleff-Dunn, 2004). Het lijkt daarmee bewezen dat mensen zichzelf vergelijken met modellen van hetzelfde geslacht en als gevolg hiervan minder tevreden worden met hun eigen uiterlijk. Men kan zich vervolgens afvragen of de vergelijkingen met modellen beperkt blijven tot de eigen persoon, of dat men ook de eigen directe sociale omgeving - zoals een romantische partner - met deze modellen vergelijkt. Deze vraag heeft echter verrassend weinig aandacht gekregen van onderzoekers. Hargreaves en Tiggemann (2002) deden het enige bekende onderzoek waarin aandacht werd besteed aan de invloed van slanke modellen in reclames op de eisen die mannen aan hun partner stellen. Zij lieten een grote hoeveelheid mannelijke middelbare scholieren 30
minuten kijken naar een videoband met reclames. Voor dat de band werd vertoond gaven de jongens aan in welke mate zij belang hechtte aan uiterlijk. Na de band gezien te hebben moesten de jongens aangeven in welke mate zij belang hechtten aan uiterlijk in hun ideale partner. In de manipulatieconditie bevatte deze band voornamelijk reclames met slanke vrouwen, in de controle conditie zagen de proefpersonen alleen reclames zonder vrouwen of vrouwen met een normaal postuur. De proefpersonen die veel of weinig belang hechtten aan uiterlijk verschilden niet significant tussen de condities in de mate waarin zij aantrekkelijkheid belangrijk vonden in hun partner. De proefpersonen die uiterlijk gemiddeld belangrijk vonden, gaven echter wel aan uiterlijk belangrijker te vinden in hun ideale partner na het zien van aantrekkelijke modellen. De generaliseerbaarheid van deze gegevens is echter beperkt. Om te beginnen is het aannemelijk dat de jonge proefpersonen met een gemiddelde leeftijd van 14 jaar anders reageren op slanke modellen dan volwassen mannen. De potentiële partners voor deze jongens zijn vermoedelijk meisjes van dezelfde leeftijd en men kan aannemen dat deze meisjes gemiddeld genomen niet hetzelfde vetpercentage of dezelfde bouw hebben als volwassen vrouwen. De slankheid van de modellen in de reclame heeft voor deze jongens dan vermoedelijk een ander effect dan voor oudere mannen. Daarnaast verschilden de vrouwen in de reclames tussen de condities in slankheid en niet in aantrekkelijkheid, terwijl de afhankelijke maat wel aantrekkelijkheid betrof. Tot slot voeren de onderzoekers zelf aan dat het mogelijk is dat de jongens die gemiddeld scoorden op het belang dat zij hechtten aan uiterlijk niet daadwerkelijk een gemiddeld belang hechtten aan uiterlijk, maar simpelweg een minder sterk ontwikkeld beeld hadden over het belang van uiterlijk en hierdoor makkelijker beïnvloed konden worden. In een soortgelijk onderzoek kregen volwassen mannen een foto met een vrouw te zien die zij op verschillende aspecten moesten beoordelen, waaronder aantrekkelijkheid (Kenrick & Guiterres, 1980). In de manipulatieconditie kregen de proefpersonen tijdens de uitleg een proeffoto met een aantrekkelijke vrouw te zien, in de controle conditie kregen de proefpersonen dezelfde uitleg zonder de proeffoto. De mannen die de proeffoto hadden gezien gaven aan de vrouw minder aantrekkelijk te vinden dan de mannen die geen proeffoto hadden gezien. Dit onderzoek laat zien dat mannen na het zien van een aantrekkelijke vrouw een gemiddelde onbekende vrouw minder aantrekkelijk vinden, maar dit zegt nog steeds weinig over de invloed van aantrekkelijke modellen op de wijze waarop mannen hun partner beoordelen. In hetzelfde artikel bespreken Kenrick en Guiterres een experiment waarin mannelijke proefpersonen woonachtig in een studentenhuis door twee mannelijke medewerkers werden gevraagd om hen te helpen bij een conflict. De beide heren wilden een blind-date regelen voor een derde vriend, maar waren het niet eens of de vrouw die ze in gedachten hadden wel aantrekkelijk genoeg was. Ze vroegen de mannelijke studenten om een foto van het meisje een cijfer te geven. Het moment waarop de proefpersonen dit werd gevraagd varieerde tussen de condities. In de manipulatieconditie hadden de proefpersonen zojuist een aflevering van Charlies
Angels gezien, een televisieshow rond drie aantrekkelijke vrouwen. In de controleconditie hadden de proefpersonen een televisie programma gezien waarin aantrekkelijke vrouwen niet prominent aanwezig waren. De mannen die Charlies Angels hadden gekeken gaven aan de vrouw minder aantrekkelijk te vinden dan de proefpersonen die naar een neutraal programma hadden gekeken. Hieruit concluderen de onderzoekers dat ook de aantrekkelijkheidscores van potentiële partners negatief worden beïnvloed door aantrekkelijke vrouwen in de media. Hierbij gaan zij echter voorbij aan het feit dat de beoordeelde vrouw wel vrijgezel was, maar niet beschikbaar, er was immers al een gegadigde voor een blind-date, bovendien is niet bekend of de mannen vrijgezel waren. Verder zijn er geen conclusies te trekken met betrekking tot de invloed van aantrekkelijke modellen op de tevredenheid met de partner op basis van onderzoeken die zich richten op potentiële partners. Het beeld dat mensen hebben van een potentiële partner die zij verder niet kennen is vermoedelijk veel meer voor beïnvloeding vatbaar dan het beeld dat mensen hebben van een partner waar ze al langere tijd mee samen zijn. Het enige bekende onderzoek waarbij wel gekeken werd naar het effect van modellen op de tevredenheid met verschillende aspecten van de daadwerkelijke partner van de proefpersonen is gedaan door dezelfde onderzoekers, maar hierbij maakten zij gebruik van naakte modellen (Kenrick, Guiterres & Goldberg, 1989). Zowel mannen als vrouwen gaven aan hun partner minder seksueel aantrekkelijk te vinden na het zien van erotische beelden van het andere geslacht dan mannen en vrouwen die plaatjes van abstracte kunst hadden gezien. Dit onderzoek doet vermoeden dat aantrekkelijke modellen van het begeerde geslacht de tevredenheid met bepaalde aspecten van de partner kan verminderen, de generaliseerbaarheid van deze uitkomsten naar de situatie waarin mensen worden blootgesteld aan geklede modellen is echter beperkt. Het is niet uit te sluiten dat de gevonden effecten een gevolg zijn van seksuele opwinding die erotische foto’s kunnen opwekken. Verder bleken de mannen die erotische modellen hadden gezien minder verliefd te zijn op hun partner dan mannen die abstracte kunst hadden gezien (Kenrick et al., 1989). Een mogelijke verklaring hiervoor kan zijn dat wanneer een persoon of groep in de eigen omgeving slecht presteert dit een bedreiging kan vormen voor het self-esteem, waardoor men als beschermingsreactie zichzelf zal distantiëren van desbetreffende persoon of groep. Eerder onderzoek (Snyder, Lassegard & Ford, 1986) toonde aan dat proefpersonen die te horen hadden gekregen dat zij in een falende groep zaten zichzelf distantieerde van deze groep door minder mee te willen doen met een groepspresentatie en minder identificerende groepsbuttons pakten en droegen dan proefpersonen die geen feedback hadden ontvangen over de groepsprestatie. De onderzoekers noemden dit fenomeen cutting of reflected failure (CORF). In het geval van de mannen die naar erotische modellen hadden gekeken kan het zijn dat zij zich van hun relatief
onaantrekkelijke partner hebben willen distantiëren door aan te geven minder verliefd op hun partner te zijn. Samengevat hebben is zowel onderzocht wat de invloed is van aantrekkelijke geklede modellen op scores van potentiële partners (Kenrick & Gutierres 1980) als wat de invloed is van aantrekkelijke naakte modellen op de scores van daadwerkelijke partners (Kenrick et al., 1989). Naar het effect van geklede modellen op de tevredenheid met de daadwerkelijke partner hebben voor zover bekend noch zij, noch enige andere onderzoeker tot dusver onderzoek gedaan. Op basis van de literatuur is het hoofddoel van dit experiment dan ook het toetsen van de volgende hypothese (H1): “Het zien van aantrekkelijke modellen van het andere geslacht leidt tot een daling in de tevredenheid met de aantrekkelijkheid van de partner bij proefpersonen die zich in een heteroseksuele relatie bevinden.” Wanneer deze daling daadwerkelijk plaatsvindt en op basis van besproken onderzoek waaruit bleek dat mannen na het zien van erotische plaatjes minder verliefd waren op hun partner (Kenrick, Guiterres en Goldberg, 1989) volgt de tweede hypothese (H2): “Heteroseksuele proefpersonen in een relatie die blootgesteld worden aan aantrekkelijke modellen van het andere geslacht, zullen minder tevreden zijn met hun huidige relatie.” Aangezien de hoofdmanipulatie blootstelling aan aantrekkelijke modellen van het andere geslacht zal zijn is het mogelijk om nog een derde hypothese te onderzoeken. Uit eerder onderzoek blijkt dat aantrekkelijke mannelijke modellen geen invloed hebben op hoe tevreden vrouwen met hun uiterlijk zijn (Brown, Novick, Lord & Richards, 1992). Modellen van het andere geslacht vormen vermoedelijk geen bron van vergelijking wanneer men de eigen aantrekkelijkheid inschat. In dit onderzoek kan deze bevinding worden uitgebreid naar mannen die vrouwelijke modellen te zien krijgen. De derde hypothese van dit experiment is dan ook (H3): “Mensen die blootgesteld worden aan aantrekkelijke modellen van het andere geslacht zullen geen lager gevoel van lichaamstevredenheid ervaren.” Op basis van het onderzoek naar CORF (Snyder, Lassegard & Ford, 1986) luidt de laatste hypothese (H4): “Mensen in relaties zullen hun self-esteem op pijl houden door zich te distantiëren van hun partner.”
Naast de toetsing van deze hypothesen, zal er exploratief gekeken worden of naast een vermoed effect op de tevredenheid met de aantrekkelijkheid van de partner er ook effecten bestaan voor de tevredenheid met andere aspecten van de partner. Ook zal in een vervolg op het experiment van Hargreaves en Tiggemann (2002) exploratief gekeken worden naar het effect van de manipulatie op het belang dat volwassen vrijgezellen hechten aan fysieke aantrekkelijkheid en andere aspecten in hun ideale partner.
Methode Proefpersonen Proefpersonen werden geworven via email en internetforums. Deelnemers maakten bij deelname kans op een irischeque ter waarde van 40 euro. In totaal voltooiden 160 proefpersonen het onderzoek. Uit de exitvragen bleken 9 proefpersonen homoseksueel te zijn en 3 proefpersonen het doel van het onderzoek juist te hebben geraden. Zij werden uitgesloten van verdere analyses. De data van 2 proefpersonen deed vermoeden dat zij niet serieus hadden meegedaan aan het onderzoek en zij werden eveneens uitgesloten voor verdere analyses. In totaal bleven er 146 proefpersonen over voor analyse (86 vrouwen en 60 mannen; leeftijd: M = 30.34, SD = 10.05). Toewijzing aan de condities gebeurde at random, waarbij ! van de proefpersonen toegewezen werd aan de controle conditie en " aan de manipulatieconditie. Dit werd gedaan om bij gebrek aan proefpersonen in ieder geval een substantiële controlegroep te kunnen verkrijgen. Procedure Het onderzoek werd gepubliceerd op het internet. Allereerst werd gevraagd naar het geslacht en de leeftijd, waarna alle proefpersonen dezelfde introductie te lezen kregen. In deze introductie werd de proefpersonen verteld dat zij 10 reclames te zien zouden krijgen, en dat bij elke reclame enkele vragen gesteld zouden worden. Deze 10 reclames werden gevolgd door enkele algemene persoonlijke vragen, waarbij werd benadrukt dat de gegevens volstrekt vertrouwelijk zouden worden behandeld en iedereen anoniem zou blijven. Tot slot werd meegedeeld dat wanneer men op het eind van het onderzoek zijn of haar emailadres zou invullen, men kans maakte op 40 euro aan irischeques en dat de duur van het onderzoek gemiddeld 10 minuten was. Vervolgens werden de proefpersonen at random toegewezen aan de manipulatie of de controle conditie. In de manipulatie conditie kregen mannelijke proefpersonen 10 tijdschriftreclames te zien met aantrekkelijke vrouwen. Vrouwen kregen in de manipulatieconditie 10 reclames met aantrekkelijke mannen te zien. In de controle conditie kregen alle proefpersonen 10 neutrale reclames te zien zonder modellen. Na het beoordelen van deze reclames werd de proefpersonen
gevraagd of zij zich in een duurzame relatie bevonden en vervolgens werden de relevante afhankelijke maten afgenomen.
Onafhankelijke variabelen. In een pilotstudy werden 10 mannen en 10 vrouwen gevraagd om 25 reclames met respectievelijk vrouwelijke en mannelijke modellen te beoordelen op aantrekkelijkheid door een cijfer te geven tussen de 1 en de 10. Op basis van deze gegevens werden de 10 meest aantrekkelijke mannelijke (M = 7.41, SD = .36) en de 10 meest aantrekkelijke vrouwelijke modellen (M = 7.45, SD = .31) geselecteerd. Om het doel van het onderzoek te verhullen werd de proefpersonen bij elke reclame gevraagd om op een 7-punts schaal aan te geven hoe aantrekkelijk zij het product vonden en in welke mate zij geneigd waren het product in de nabije toekomst aan te schaffen. In de manipulatieconditie werd als manipulatiecontrole bij elke reclame ook gevraagd om aan te geven hoe aantrekkelijk men het model vond. De modellen werden aantrekkelijk bevonden door zowel de vrouwen (M = 4.41, SD = 1.10) als de mannen (M = 4.66, SD = 1.17) en de mate van aantrekkelijkheid verschilde niet significant tussen beide sekses (t (92) = 1.50, p = .14).
Afhankelijke maten Relatietevredenheid Wanneer proefpersonen aangaven zich in een relatie te bevinden, dan werd eerst de tevredenheid met de relatie gemeten. Dit gebeurde met behulp van de Relationship Assesment Scale (Hendrick, 1998) bestaande uit zeven items als “Hoe tevreden bent u over het algemeen genomen met uw relatie?” en “Hoe vaak wenst u dat u nooit aan deze relatie was begonnen?” (reverse scored) die gescoord werden op een 7 punt schaal. Aan deze vragenlijst werd een item toegevoegd dat expliciet vroeg naar de tevredenheid met de huidige partner. Uit een Principale Axis Factor Analyse (gebruik makende van direct oblimin rotatie) kwam een enkele factor naar voren met een Eigenwaarde hoger dan 1 die 50.59 % van de variantie verklaarde. Deze factor bestond uit zes items en deze vormden samen de schaal Relatietevredenheid (! = .848). De items “Hoeveel houdt u van uw partner” en “Hoeveel problemen heeft u in uw relatie” vielen af. Tevredenheid met aspecten van de partner
Vervolgens werd de tevredenheid met verschillende aspecten van de huidige partner gemeten met behulp van 15 items uit de IDEAL vragenlijst (Clark, Dover, Geher & Presson, 2005), bedoelt voor het meten van het belang dat men hecht aan verschillende aspecten in de ideale partner op 7 punt schalen. De vragenlijst werd zo aangepast dat proefpersonen werd gevraagd hoe tevreden men was met een eigenschap van de huidige partner, zoals Begrijpend, in plaats van hoe belangrijk men de eigenschap Begrijpend vond in de ideale partner. Uit een Principale Axis Factor Analyse (gebruik makende van direct oblimin rotatie) kwamen vijf factoren met een Eigenwaarde boven de 1 naar voren die gezamenlijk 72.05 % van de variantie verklaarden. De schaal Warmte die 22.55% van de variantie verklaarde, bestond uit drie items, Begrijpend, Ondersteunend en Warm (! = .80). De schaal Middelen die 19.117 % van de variantie verklaarde bestond uit de items Ambitieus, Goede Baan, Financiële Zekerheid en Succesvol (! = .89). De schaal Aantrekkelijkheid verklaarde 12.407 % van de variantie en bestond uit de items Mooi Lichaam en Sexy (! = .85). De schaal Betrouwbaarheid verklaarde 9.3 % van de variantie en bestond uit de items Betrouwbaar en Eerlijk (! = .86). De laatste factor verklaarde 8.620 % van de variantie en bestond uit een enkel item Goede Smaak in Kleding. Belang van aspecten in de ideale partner. Wanneer proefpersonen aangaven zich niet in een relatie te bevinden, dan werd de het belang dat men hechtte aan verschillende aspecten in de ideale partner gemeten door middel van de originele IDEAL vragenlijst (Clark, Dover, Geher & Presson, 2005). Een Principale Axis Rotatie Analyse bleek helaas niet mogelijk aangezien een van de factoren om onbekende redenen een communaliteit van boven de 1 had. Besloten is om de originele factoren aan te houden zoals die bij de constructie van de vragenlijst zijn gedefinieerd. Namelijk de schalen WarmteBetrouwbaarheid (! = .70), Vitaliteit-Aantrekkelijkheid (# = .72) en Fysieke Middelen - Ambitie (# = .85). Self-esteem, Eigenwaarde en Lichaamstevredenheid. Ten slotte moesten alle proefpersonen zes items beantwoorden geselecteerd uit de state selfesteem schaal van Heatherton & Polivy (1991). De selectie bestond uit drie items waarvan aannemelijk was dat zij de tevredenheid met de eigen persoon in het geheel zouden meten en drie items waarvan aannemelijk was dat zij de tevredenheid met de eigen fysieke verschijning zouden meten. Deze vermoedens werden bevestigd door de Principale Axis Rotatie analyse
(gebruikmakende van de direct oblimin rotatie) waaruit twee factoren met een eigenwaarde boven de 1 naar voren kwamen die gezamenlijk 71.30 % van de variantie verklaarden. De schaal Eigenwaarde die 52.54% van de variantie verklaarde bestond uit drie items zoals “Ik heb een goed gevoel over mezelf” (! = .77). De schaal Lichaamstevredenheid verklaarde 18.77 % van de variantie en bestond uit drie items zoals “Ik ben tevreden met hoe mijn lichaam er op dit moment uit ziet” (! = .73). Er werd ook een schaal Self-esteem geconstrueerd die alle items bevatte (! = .82). Dit werd gedaan omdat de statistische kracht van deze schaal groter is, en aangenomen mag worden dat de gecombineerde items een betere representatie vormen van het construct Self-esteem.
Resultaten Parametrische tests over de schalen. Helaas bleken de meeste schalen significant schuin verdeeld te zijn. Alleen voor de schalen Warmte-Betrouwbaarheid en Middelen- Ambitie van de IDEAL vragenlijst bleken de data te voldoen aan de parametrische eisen. Na logaritmische transformaties van de scores voldeden ook de schalen Self-esteem en Middelen aan de parametrische test eisen. Het item “Hoeveel houdt u van uw partner?” dat gebruikt wordt om hypothese 4 te testen bleek eveneens aan de parametrische eisen te voldoen. Over deze factoren werden twee-weg (Sekse x Conditie) onafhankelijke ANOVA’s uitgevoerd, tenzij anders aan gegeven. Voor alle andere variabelen werd gebruik gemaakt van de non-parametrische Mann-Whitney’s U test. Resultaten van de aangepaste IDEAL-vragenlijst voor proefpersonen in een relatie. Parametrische resultaten. De twee weg ANOVA over de getransformeerde scores voor de middelen van de partner liet een trend zien als gevolg van conditie (F (1, 91) = 3.10, p = .08). Het hoofdeffect van sekse (F (1,91) ‹ 1, p = n.s.) en het interactie-effect tussen sekse en manipulatie (F (1,91) ‹ 1, p = n.s.) waren beiden niet significant. Voor de duidelijkheid worden hier de niet getransformeerde gemiddelden weergegeven voor de controle en de manipulatie conditie. Proefpersonen gaven aan minder tevreden te zijn met de middelen die hun partner te bieden had na het zien van aantrekkelijke modellen (M = 5.01, SD = 1.13) dan wanneer zij geen aantrekkelijke modellen hadden gezien ( M = 5.40, SD = 1.39). Non-parametrische resultaten
Analyses over de gehele populatie leverden geen significante resultaten op voor de schaal Aantrekkelijkheid (U = 927, p = .15; N = 95), waardoor de eerste hypothese niet bewezen kan worden geacht. Na splitsing van de data in mannen en vrouwen bleek er een significant effect voor mannen op de schaal Warmte (U = 78, p = .000; N = 43) waar dit afwezig was voor vrouwen (U = 282, p = .41; N = 52). Het lijkt zo te zijn dat voornamelijk mannen hun partner als minder warm gaan beschouwen na het zien van aantrekkelijke modellen (Mdn. = 6.00; N = 28) dan in de controle conditie (Mdn. = 6.33; N = 15). Resultaten van de RAS vragenlijst. Voor mannen werd een significant effect gevonden betreffende de Relatietevredenheid (U = 311.5, p= .04; N = 43), waarmee hypothese twee deels bewezen lijkt. Wanneer mannen blootgesteld waren aan aantrekkelijke modellen waren zij beduidend minder tevreden met hun relatie (Mdn. = 5.86; N = 28) dan in de controleconditie (Mdn. = 6.25; N = 15). Verder bleek dat op het item “Hoeveel houdt u van uw partner?” een hoofdeffect bestond voor sekse (F (1,91) = 4.50, p = .04) en een trend voor manipulatie (F (1,91) = 3.19, p= .07). Het interactie-effect was niet significant (F ‹ 1, n.s.). Mannen (M = 6.51, SD = .10) houden minder van hun partner dan vrouwen (M = 6.78, SD = .09) en proefpersonen die modellen zagen ( M = 6.53, SD = .08) hielden minder van hun partner dan proefpersonen die geen modellen zagen (M = 6.76, SD = .10). Dit laatste lijkt te bewijzen dat zowel mannen als vrouwen zich distantiëren van hun partner wanneer zij zijn blootgesteld aan aantrekkelijke modellen (H4). Resultaten van de IDEAL vragenlijst voor proefpersonen zonder relatie. Uit de tweeweg (Sekse x Conditie) onafhankelijke MANOVA over Warmte-Betrouwbaarheid en Middelen- Ambitie kwam slechts één trend voor een hoofdeffect naar voren, te weten het effect van de manipulatie op Warmte-Betrouwbaarheid (F (1, 47) = 3.17, p = .08). Alle andere hoofd en interactie-effecten hadden een F-waarde onder de 1. Proefpersonen lijken na het zien van aantrekkelijke partners verassend genoeg meer waarde te gaan hechten aan warmte en betrouwbaarheid in hun ideale partner (M = 6.23, SD = .53) dan wanneer zij geen aantrekkelijke modellen hebben gezien (M = 5.94, SD = .42). Resultaten voor Eigenwaarde, Lichaamstevredenheid en Self-esteem. Parametrisch
Aangezien de resultaten van de schaal Self-esteem implicaties kunnen hebben voor de vierde hypothese, werd de dataset gesplitst voor proefpersonen met een relatie en proefpersonen zonder een relatie. Voor proefpersonen die zich in een relatie bevonden bleken zowel de hoofdeffecten (Sekse (F ‹ 1, n.s.; Conditie (F‹ 1, n.s.)) als het interactie-effect (F ‹ 1, n.s.) niet significant te zijn. Blootstelling aan aantrekkelijke modellen heeft geen effect op Self-esteem wanneer men zich in een relatie bevindt en de ondersteuning voor hypothese vier blijft hierdoor gehandhaafd. Voor proefpersonen zonder een relatie werden wederom geen significante hoofdeffecten gevonden voor zowel sekse (F ‹ 1, n.s.) als conditie (F ‹ 1, n.s.) maar wel een sterk significant interactie-effect (F (1, 47) = 7.88, p = .007). Uit een analyse van de simpele hoofdeffecten bleek dat vrouwen een significant (F (1, 47) = 5.17, p = .03) lagere score hadden op Self-esteem na het zien van modellen (M =4.58, SD = .96) dan in de controleconditie (M = 5.40, SD = .45 ). Voor mannen gold een trend ( F(1,47) = 3.28, p = .08) in de tegenovergestelde richting. Zij bleken na het zien van modellen (M = 5.36, SD = 1.14 ) juist hoger te scoren op Self-esteem, dan in de controle conditie (M = 4.69, SD = .90). Non Parametrische resultaten. Vrouwen vertoonden een trend op de schaal Lichaamstevredenheid (U = 651.5, p = .08; N = 34). In de manipulatieconditie waren zij beduidend minder tevreden met hun lichaam (Mdn. = 4.67; N = 24) dan in de controleconditie (Mdn. = 5.67; N = 10), waarmee hypothese drie deels ontkracht wordt. Aantrekkelijke mannen hebben weldegelijk een negatieve invloed op de lichaamstevredenheid van vrouwen. Toen de data wederom gesplitst werd in vrouwen met een relatie en vrouwen zonder een relatie, bleek dit effect alleen op te gaan voor vrouwen zonder een relatie (U =37.5, p = .002, N = 34 ) en niet voor vrouwen met een relatie (U = 321.5, p = .94, N = 52). Klaarblijkelijk hebben aantrekkelijke mannen alleen een negatief effect op de Lichaamstevredenheid bij vrouwen wanneer zij vrijgezel zijn (Manipulatieconditie: Mdn = 4.66, N = 24; Controleconditie: Mdn. = 5.66, N = 10). Exploratieve Correlaties. Bij de exploratieve correlaties werd gekeken naar de verschillen in correlaties tussen de manipulatieconditie en de controleconditie. Aangezien de resultaten grotendeels nonparametrisch waren, de dataset klein was en een groot aantal gelijke ranken bevatte werd gebruik gemaakt van Kendall’s tau correlaties. In de controle conditie correleert de Aantrekkelijkheid met Warmte (" = .30, p = .03), een relatie die verdwijnt wanneer proefpersonen zijn blootgesteld aan aantrekkelijke alternatieve partners ("
= .08, p = .21). Daar waar Warmte en Aantrekkelijkheid normaalgesproken samen gaan, lijkt de invloed van modellen een scheiding tussen deze twee factoren te veroorzaken. Vermoedelijk wordt fysieke Aantrekkelijkheid een meer op zichzelf staand construct in aanwezigheid van fysiek aantrekkelijke alternatieven. In de manipulatie conditie correleert Eigenwaarde positief met Warmte (" = .27, p = .006) en Trouw (" = .26, p = .01) van de partner, waar dat in de controleconditie niet het geval was (Warmte (" = .11, p = .39); Trouw (" = .09, p = .51)). Vermoedelijk vormen Warmte en Trouw van de partner een grotere factor voor de Eigenwaarde wanneer proefpersonen zijn blootgesteld aan fysiek aantrekkelijke partners dan wanneer dat niet het geval is. Eigenwaarde correleert in de controle conditie positief met Aantrekkelijkheid (" = .373, p = .004) terwijl deze correlatie verdwijnt in de manipulatieconditie (" = .018, p = .43). Aangezien over het geheel genomen de eigenwaarde nauwelijks lijkt te veranderen tussen de condities maar er wel een trend lijkt te bestaan dat mensen hun partner minder aantrekkelijk gaan vinden na het zien van modellen, doen deze resultaten vermoeden dat mensen met een hoge eigenwaarde als gevolg van de manipulatie een sterkere daling in de tevredenheid met de aantrekkelijkheid van de partner laten zien dan proefpersonen met een lage eigenwaarde. In de manipulatie conditie gaan Vitaliteit-Aantrekkelijkheid en de Eigenwaarde positief correleren (" = .40, p = .002), waar dat in de controle conditie niet het geval was(" = .02, p = .92).
Discussie De belangrijkste hypothese is niet bewezen, de tevredenheid met de aantrekkelijkheid van de partner daalt na het zien van modellen, maar dit effect is niet significant. De tweede hypothese lijkt deels te worden ondersteund, mannen zijn significant minder tevreden met hun relatie na het zien van modellen, voor vrouwen bestaat dit effect niet. De derde hypothese wordt deels ontkracht door de significante daling van tevredenheid met eigen lichaam die vrijgezelle vrouwen ervaren na het zien van aantrekkelijke mannen. De vierde hypothese lijkt volledig ondersteund te worden. Het self-esteem van mensen in een relatie blijft op pijl, maar er lijkt toch een nadelig effect te kleven aan het zien van aantrekkelijke modellen doordat de proefpersonen zich gaan distantiëren van hun partner. Er is echter een alternatieve verklaring voor deze gegevens mogelijk, welke verderop in de discussie zal worden besproken. Wat direct in het oog springt bij beschouwing van de resultaten, is dat de data niet normaal verdeeld zijn. Veel schalen waren schuin verdeeld, waarbij het zwaartepunt bij het positieve uiterste van de schaal lag. Dit kan verschillende oorzaken hebben. Om te beginnen is het
aannemelijk dat proefpersonen, ondanks de uitdrukkelijke verzekering dat de resultaten volstrekt anoniem zouden blijven, toch sociaal wenselijk hebben geantwoord. Dit blijkt ook uit het feit dat veel proefpersonen geen emailadres hebben ingevuld aan het eind van de vragenlijst. Aangezien zij werden benaderd via publieke internetforums en vrienden en daarnaast de vragenlijst gepubliceerd is op een site die niet gelieerd is aan een universiteit, kan het wantrouwen betreffende de privacy te groot zijn geweest. Een tweede verklaring voor de positieve antwoordtendens kan zijn dat de vraagstelling bij de aangepaste IDEAL vragenlijsten dit in de hand heeft gewerkt. De deelnemers met een relatie werd niet gevraagd hoe aantrekkelijk zij hun partner vonden, maar hoe tevreden zij waren met de aantrekkelijkheid van hun partner. Het kan zijn dat de mensen die zich in een relatie bevonden hun partner wellicht minder aantrekkelijk vonden na het zien van modellen van het andere geslacht, maar dat zij hier cognitief voor konden compenseren toen hen gevraagd werd hoe tevreden zij waren met de aantrekkelijk van hun partner. Een derde probleem bij de analyse van de resultaten was de ongelijkheid van de grootte van de groepen die met elkaar vergeleken werden. De opzet om evenveel personen toe te wijzen aan de controle conditie, de conditie waarin mannen vrouwelijke modellen te zien kregen en de conditie waarin vrouwen mannelijke modellen te zien kregen heeft structureel te kort geschoten. Het is namelijk onwenselijk om een groep met alleen mannen of alleen vrouwen, te vergelijken met een controlegroep met zowel mannen als vrouwen. De controlegroep waarmee de manipulatiegroep werd vergeleken was hierdoor in alle analyses substantieel kleiner dan de manipulatiegroep, een situatie die onwenselijk is bij statistische analyses. Daarnaast was de absolute grootte van sommige groepen ook simpelweg te klein om zinvolle analyses uit te voeren, zo waren er slechts 24 mannen zonder relatie die deelnamen aan dit onderzoek waarvan er 6 aan de controleconditie waren toegewezen. Statistische analyses bij dergelijke lage aantallen hebben weinig zin. Dit probleem is des te nijpender aangezien de effecten waarnaar gezocht is vermoedelijk vrij klein en moeilijk meetbaar zijn. In het onderzoek van Hargreaves en Tiggeman waarin eveneens gebruik werd gemaakt van een between-subjects design, werd een populatie van meer dan 300 proefpersonen gebruikt. Zulke aantallen waren voor dit onderzoek helaas niet haalbaar, waardoor het moeilijker werd om significante effecten te vinden. Op basis van het beperkte aantal proefpersonen was een keuze voor een between-subjects design beter geweest, maar helaas was dit geen optie. Dit onderzoek stond namelijk op zichzelf en het tweemaal afnemen van dezelfde vragenlijst binnen 10 minuten had niet alleen argwaan gewekt maar ook veel uitvallers tot gevolg gehad. Al deze factoren in ogenschouw nemend mag het ontbreken van significante resultaten niet opgevat worden als bewijs dat de veronderstelde hypotheses zijn ontkracht. Sterker nog, de
resultaten die gevonden zijn doen vermoeden dat een onderzoek waarin rekening wordt gehouden met de bovenstaande kritiekpunten, nog meer resultaten zal opleveren. Zo is de eerste hypothese niet ondersteund, maar beweegt de data wel in de voorspelde richting en het lijkt te vroeg om de hypothese als ontkracht te beschouwen. Het is namelijk niet alleen de aantrekkelijkheid van hun partner, maar ook de middelen van een partner waar men minder tevreden over lijkt te worden en voor mannen komt daar de warmte van de partner nog bij. Deze resultaten bevestigen dat reclames buitengewoon aantrekkelijke en welvarende mensen laten zien (Belk & Pollay, 1996) en dat men als gevolg van de discrepantie die men ervaart met de eigen situatie minder tevreden wordt met de eigen situatie (Michalos, 1985). Mannen worden naast minder tevreden met de warmte van de eigen partner ook minder tevreden met de relatie. Deze combinatie maakt het aannemelijk dat het beeld van de partner en relatie bij mannen duidelijk anders en wellicht sterker wordt beïnvloed door aantrekkelijke modellen dan bij vrouwen. Een mogelijke oorzaak hiervan is mogelijk de invloed van seksuele opwinding onder mannen. De toename in self-esteem die vrijgezelle mannen vertonen na het zien van modellen, kan uitgelegd worden als een poging om zichzelf positief en daadkrachtig te presenteren aan aantrekkelijke partners. In dat kader zou de daling in self-esteem die vrijgezelle vrouwen ervaren uitgelegd kunnen worden als een poging zichzelf verlegen en afwachtend te presenteren in het gezelschap van aantrekkelijke mannen. De verminderde warmte van hun partner die mannen in een relatie ervaren kan in dat kader gezien worden als een poging om de aantrekking tot een alternatieve partner moreel te verantwoorden voor zichzelf, maar ook als een evolutionaire strategie om bij aanwezigheid van aantrekkelijke alternatieven zich te distantiëren van de huidige partner. Wellicht zullen mannen die zich in een relatie bevinden, net als vrijgezellen, meer waarde gaan hechten aan warmte in een partner waardoor dit verwijderingsproces van de huidige partner verder versterkt zou worden. Een alternatieve verklaring hiervoor kan echter het CORF-effect zijn (Snyder, Lassegard & Ford, 1986), zoals dat werd besproken in de inleiding. Wanneer mannen modellen te zien kregen gaven zij aan minder van hun partner te houden, een effect dat in eerder onderzoek ook al naar voren kwam (Kenrick, Gutierres & Goldberg, 1987). Het item “Hoeveel houdt u van uw partner?” werd in dit onderzoek gebruikt als maat van distantiëring. Zowel mannen als vrouwen lijken zich te willen distantiëren van hun relatief onaantrekkelijke partner wanneer zij zijn blootgesteld aan aantrekkelijke alternatieven. De verminderde tevredenheid met de warmte van hun partner die mannen ervaren zou in dit perspectief ook uitgelegd kunnen worden als een poging om de associatie tussen hen en de partner te verminderen. Ze lijken als het ware te zeggen: “Zo goed passen wij nu ook weer niet bij elkaar”. Dit doen mensen vermoedelijk in een poging om hun
self-esteem te beschermen, nadat zij in associatie zijn gebracht met een falend individu, in dit geval de partner. De stijging in self-esteem na het zien van aantrekkelijke modellen die vrijgezelle mannen ervaren is afwezig bij mannen in een relatie. Dit kan er op duiden dat het falen van de partner op het gebied van aantrekkelijkheid toch een negatief effect heeft op het self-esteem van de man ondanks het feit dat hij zich van haar heeft willen distantiëren. Daarbij moet worden opgemerkt dat dit niet verklaard waarom vrouwen in een relatie geen daling in self-esteem ervaren na het zien van aantrekkelijke alternatieven, waar dat bij vrijgezelle vrouwen wel het geval is. Wellicht dat vrouwen in een relatie minder waarde hechten aan aantrekkelijkheid van hun partner, en meer aan de financiële middelen die hij heeft om hen te onderhouden. Maar aangezien vrouwen ook minder tevreden worden met de middelen die hun partner heeft, houdt ook deze redenering geen stand. Vooralsnog lijkt het waarschijnlijker dat de gevonden effecten een weerspiegeling zijn van evolutionaire voortplantingsstrategieën, zoals die werden besproken in de vorige paragraaf en niet het gevolg van CORF. Hypothese vier kan uiteindelijk dus niet als onomstotelijk bewezen gezien worden Toekomstig onderzoek zou verdere aandacht kunnen besteden aan deze aspecten en bijvoorbeeld maten van seksuele en financiële aantrekkelijkheid van de modellen en de eigen partners mee kunnen nemen. Allereerst dienen de gestelde hypotheses echter verder onderzocht te worden. Daarbij dient men in acht te nemen dat de meetbare effecten vrij klein zijn en dat een onderzoeksopzet gebaat is bij een grote proefpopulatie en een design waarin gebruik gemaakt wordt van herhaalde metingen. Overigens, daar waar de meetbare effecten klein zijn, moet de impact van modellen in reclames en de media niet worden onderschat. De effecten waarnaar gezocht wordt zijn zo klein omdat het aanbieden van 10 reclames maar een kleine verandering inhoudt ten opzichte van de dagelijkse realiteit waarin men honderden reclames per dag te zien krijgt. De resultaten samen vormen een ogenschijnlijk gevaarlijke combinatie. Wanneer vrouwen minder tevreden worden met hun eigen uiterlijk en mannen minder tevreden worden met het uiterlijk van hun partner en dit door woorden en daden ook communiceren naar hun partner, dan bestaat er de mogelijkheid dat deze twee effecten elkaar gaan versterken. Daarmee lijken de vrouwen wederom het voornaamste slachtoffer van de huidige schoonheidscultuur, minder aantrekkelijk in hun eigen ogen en die van hun partners. Maar misschien hebben mannen zelfs wel meer te lijden onder deze schoonheidscultuur, zij worden minder tevreden met hun relatie, hun eigen lichaam (Aglietta & Tantleff-Dunn, 2004) en dat van hun partner. Daarmee vormt de hedendaagse schoonheidscultuur een verstorende factor voor het zelfbeeld en voor het aangaan en in stand houden van een relatie, een op zijn zachtst gezegd zorgelijke ontwikkeling. .
Literatuurlijst Aglieta, D., & Tantleff-Dunn, S. (2004). The impact of media exposure on males body image. Journal of Social and Clinical Psychology, 23, 7-22. Belk, R. W., & Pollay, R.W. (1985). Images of Ourselves: The Good Life in Twentieth Centure Advertising. Journal of Consumer Research, 11, 887-897. Brown, J., Novick, N., Lord, K., & Richards, J. (1992). When gulliver travels: Social context, psychological closeness, and self-appraisals. Journal of Personality and Social Psychology, 62, 717-727. Cialdini, R. B., Borden, R. J., Thorne, A., Walker, M. R., Freeman, S., & Sloan, L. R. (1976) Basking in reflected glory: three (football) field studies, Journal of Personality and Social Psychology, 34, 366-375. Clark, C. C., Dover, A. M., Geher, G., & Presson, P. K. (2005). Perceptions of Self and of Ideal Mates:Similarities and Differences across the Sexes. Current Psychology, 24, 180-202. Collins, R.L. (1996). For better or worse: The impact of upward social comparison on selfevaluations. Psychological Bulletin, 119, 51-69. Festinger, L. (1954). A theory of social comparison processes. Human Relations, 7, 117-140. Hargreaves, D., & Tiggeman, M. (2002). The effect of television commercials on mood and body dissatisfaction: the role of appearance-scheme activation. Journal of Social and Clinical Psychology, 21, 287-308. Harrison, K., & Cantor, J., (1997). The Relationship Between Media Consumption and Eating Disorders. Journal of Communication, 47, 40 – 67. Heatherton, T. F., & Polivy, J. (1991). Development and validation of a scale for measuring state self-esteem. Journal of Personality and Social Psychology, 60, 895–910. Henrick, S. S. (1988). A Generic Measure of Relationship Satisfaction. Journal of Marriage and the Family, 50, 93-98. Kenrick, D. T., & Gutierres, S. E. (1980). Contrast Effects and Judgments of Physical Attractiveness: When Beauty Becomes a Social Problem. Journal of Personality and Social Psychology, 38, 131-140. Kenrick, D. T., Gutierres, S. E., & Goldberg, L. L., (1989). Influence of Popular Erotica on Judgments of Strangers and Mates. Journal of Experimental Social Psychology, 25, 159167. Michalos, A. C. (1985). Multiple discrepancies theory (MDT). Social Indicators Research 16, 347-413. Monro, F., & Huon, G. (2005). Media potrayed Idealized Images, Body Shame, and Appearance Anxiety. International Journal Eating Disorder, 38, 85-90.
Richins, M. L. (1991). Social Comparisons and the Idealized Images of Advertising. Journal of Consumer Research, 18, 71-83. Snyder, C. R., Lassegard M., & Ford, C. E. (1986). Distancing After Group Success and Failure: Basking in Reflected Glory andCutting Off Reflected Failure. Journal of Personality and Social Psychology 1986, 5, 382-388. Vermunt, R., Spaans, E., & Zorge, F. (1989). Satisfaction, Happiness, and Well-Being of Dutch Students. Social Indicators Research, 21, 1-33. Wood, J. V. (1989). Theory and research concerning social comparisons of personal attributes. Psychological Bulletin, 106, 231–248.