De effecten van de topsectoren op de bredere economie Kwantificering met behulp van input outputanalyse
ISBN
: 978-90-371-1110-1
Rapportnummer
: A201404
Dit onderzoek is gefinancierd door het programmaonderzoek MKB en Ondernemerschap (www.ondernemerschap.nl) Panteia BV
Panteia BV
Bredewater 26
P.o. box 7001
2715 CA Zoetermeer
2701 AA Zoetermeer
079 322 22 00
The Netherlands
www.panteia.nl
+31 79 322 22 00
Anne Bruins, Ton Kwaak, Mirjam Tom Zoetermeer , januari 2014 Voor alle informatie over MKB en Ondernemerschap: www.ondernemerschap.nl De verantwoordelijkheid voor de inhoud berust bij Panteia. Het gebruik van cijfers en/of teksten als toelichting of ondersteuning in artikelen, scripties en boeken is toegestaan mits de bron duidelijk wordt vermeld. Vermenigvuldigen en/of openbaarmaking in welke vorm ook, alsmede opslag in een retrieval system, is uitsluitend toegestaan na schriftelijke toestemming van Panteia. Panteia aanvaardt geen aansprakelijkheid voor drukfouten en/of andere onvolkomenheden. The responsibility for the contents of this report lies with Panteia. Q uoting numbers or text in papers, essays and books is permitted only when the source is clearly mentioned. No part of this publication may be copied and/or published in any form or by any means, or stored in a retrieval system, without the prior written permission of Panteia. Panteia does not accept responsibility for printing errors and/or other imperfections.
Inhoudsopgave
Samenvatting
5
1
Inleiding
7
2
De topsectoren
9
2.1 2.2
Positionering van de topsectoren De negen topsectoren
3
Model en data
3.1 3.2
Model Data
4
Uitkomsten
4.1 4.2
Samenvattend overzicht van de effecten De effecten van de afzonderlijke topsectoren
Bijlage 1 Bijlage 2
9 10
13 13 16
Formele afleiding IO-model Gehanteerde bedrijfstakindeling
17 17 18
25 29
3
Samenvatting Deze rapportage beantwoordt de vraag wat de effecten voor de bredere economie zijn van de negen topsectoren die door het kabinet zijn geselecteerd in het kader van het nieuwe bedrijfslevenbeleid. De topsectoren samen zijn goed voor ruim een kwart van de toegevoegde waarde van Nederland 1. De ontwikkeling van de topsectoren zal, vanwege de verwevenheid met andere sectoren, uitstraling hebben op de bredere economie. Hoe groot die uitstraling is, is hier bepaald via een input-outputanalyse. Met behulp van een inputoutputanalyse kan namelijk de vraag worden beantwoord wat de invloed is van een verhoging van de finale afzet van bedrijven uit de topsectoren (de zogenaamde impuls) op de productie en de toegevoegde waarde in de overige bedrijfstakken. Die invloed wordt uitgedrukt in multipliers. Het gaat daarbij alleen om de inter-sectorale bestedingseffecten; macro-economische effecten en de gevolgen van bijvoorbeeld kennisspillovers blijven buiten beschouwing. Als eerste is met het model de brutoproductiemultiplier berekend. Daarmee wordt aangegeven in welke mate een impuls van extra finale afzetgroei in een bepaalde bedrijfstak leidt tot een macro-economische toename van de bruto productie. Daarna is ook een multiplier voor de bruto toegevoegde waarde afgeleid. Deze multipliers vatten kernachtig samen welke effecten uitbreiding van een (top)sector op de bredere economie heeft. De brutoproductiemultipliers voor de topsectoren variëren tussen 1 ,39 voor de Chemie en 1,96 voor Agro-smal (een van de twee varianten van de topsector Agro & food). Gemiddeld is de brutoproductiemultiplier voor de topsectoren 1,67. Een impuls in de topsectoren leidt dus gemiddeld tot een 1,67 maal zo groot eindresultaat wat betreft de bruto productie in de totale economie. Voor de niettopsectoren bedraagt de multiplier voor de totale bruto productie 1,54. Met uitzondering van de topsector Chemie scoren alle topsectoren hoger dan de niettopsectoren. De toegevoegdewaardemultipliers voor de topsectoren variëren tussen 0,25 voor de Chemie en 0,78 voor de Creatieve industrie. De gemiddelde waarde van deze multiplier voor de topsectoren bedraagt 0,62. Een impuls in de topsectoren leidt dus tot een 0,62 maal zo groot eindresultaat wat betreft de toegevoegde waarde in de totale economie. Door de bank genomen is deze multiplier voor de topsectoren wat lager dan voor niet-topsectoren, waar de toegevoegdewaardemultiplier 0,77 bedraagt. Een verklaring van verschillen tussen (top)sectoren wat betreft de waarde van de multipliers wordt gevormd door verschillen in de kostenstructuur van de bruto productie. Topsectoren zijn voor hun toeleveranties meer dan gemiddeld afhankelijk van invoer, en/of hebben een gering aandeel van toegevoegde waarde in de totale kosten. De doorwerking hiervan op de multipliers wordt bij de uitkomsten per topsector besproken.
1
CBS, Monitor Topsectoren; Uitkomsten eerste meting, 2012
5
1
Inleiding Begin 2011 presenteerde het kabinet het nieuwe bedrijfslevenbeleid. De hoofdlijnen van het nieuwe bedrijfslevenbeleid zijn: een sectorale aanpak, met meer vraagsturing door het bedrijfsleven, minder specifieke subsidies, meer generieke lastenverlichting en meer ruimte voor ondernemers. In het kader van de sectorale aanpak is voor negen topsectoren een samenhangende beleidsagenda ontwikkeld. De topsectoren kenmerken zich door een sterke markt- en exportpositie, een stevige kennisintensiteit, intensieve samenwerking tussen ondernemers en kennisinstellingen en de potentie een innovatieve bijdrage aan maatschappelijke uitdagingen te leveren. De negen topsectoren zijn: Agro & food Chemie Creatieve industrie Energie Hightech systemen en materialen Life sciences & health Logistiek Tuinbouw en uitgangsmaterialen Water De ontwikkeling van de topsectoren zal, vanwege de verwevenheid met andere sectoren, uitstraling hebben op de bredere economie. De verwevenheid zelf van de topsectoren is geanalyseerd in TNO (2011); de huidige analyse bepaalt de omvang van de uitstralingseffecten. Dit gebeurt via een input-outputanalyse. Met behulp van een input-outputanalyse kan namelijk de vraag beantwoord worden wat de invloed is van een verhoging van de finale afzet van bedrijven uit de topsectoren op de productie en de toegevoegde waarde in de overige bedrijfstakken. Daartoe worden met een (aangepast) input-outputmodel productiemultipliers berekend, waaruit vervolgens de toegevoegde waarde wordt afgeleid. Het gebruikte input-outputmodel en de betekenis van multipliers worden in hoofdstuk 3 beknopt toegelicht. De formele afleiding van het model staat in bijlage I. In hoofdstuk 3 staat ook een toelichting op de gebruikte data. Vóór de toelichting op het model en de data worden in hoofdstuk 2 de topsectoren gepositioneerd binnen de Nederlandse economie en onderling, gevolgd door korte schetsen van de negen topsectoren. De gehanteerde bedrijfstakindeling is opgenomen in bijlage II. De uitkomsten van de berekeningen staan in hoofdstuk 4. Dat hoofdstuk begint met een samenvattend overzicht van de effecten van de topsectoren op de bredere economie. Daarna worden de effecten van de afzonderlijke topsectoren besproken en wordt, als een verklaring voor de gevonden verschillen tussen de multipliers, ingegaan op verschillen in de kostenstructuur van de bruto productie van de topsectoren.
7
2
De topsectoren In paragraaf 2.1 worden de topsectoren gepositioneerd binnen de Nederlandse economie en onderling, op basis van het aandeel in de toegevoegde waarde 1. Daarna volgen in paragraaf 2.2 korte schetsen van de negen topsectoren. In paragraaf 2.3 wordt ingegaan op de overlap tussen topsectoren.
2.1
Positionering van de topsectoren De topsectoren samen zijn goed voor meer dan een kwart van de toegevoegde waarde van Nederland (zie Tabel 1). Van de negen topsectoren neemt de topsector Hightech systemen en materialen bijna een kwart van de gezamenlijke toegevoegde waarde voor zijn rekening. De topsector Logistiek doet wat betreft de toegevoegde waarde maar weinig onder voor de Hightechsector. Vier topsectoren dragen slechts enkele procenten bij aan de toegevoegde waarde van de topsectoren: Life sciences & health, Tuinbouw en uitgangsmaterialen, Creatieve industrie en Water. Tabel 1
Positionering van de topsectoren, toegevoegde waarde (2012)
aandeel
aandeel
sector
in Nederland (%)
in Topsectoren (%)
Totaal Nederland
100
Totaal topsectoren*
27
Agro & food **
3
11
Chemie
3
11
Creatieve industrie
2
7
Energie
5
18
Hightech systemen en materialen
6
24
Life sciences & health
1
2
Logistiek
5
20
Tuinbouw en uitgangsmaterialen
2
7
Water
2
6
* De aandelen van de onderscheiden topsectoren tellen op tot meer dan 100% van het totaal van de topsectoren. Dit wordt veroorzaakt doordat er sprake is van overlap tussen topsectoren (zie paragraaf 2.3). ** Het aandeel van Agro & food in deze tabel betreft Agro -smal (zie paragraaf 2.2.1). Bron: Panteia/EIM, Topsectoren: beeld en ontwikkeling, Panteia/EIM, Zoetermeer, 2013.
1
In de publicatie Topsectoren: beeld en ontwikkeling (Panteia/EIM, Zoetermeer, 2013; http://www.ondernemerschap.nl/index.cfm/12,html?nxt=ctm_publikatie&bestelnummer=A201353) zijn meer indicatoren opgenomen om de topsectoren te positioneren en is voor elk van de topsectoren informatie opgenomen over de determinanten van economische groei, de ontwikkeling van de toegevoegde waarde, de werkgelegenheid en de uitvoer, de verwachting van de bedrijven in de sector, en over de aanjagers van groei.
9
2.2
De negen topsectoren In deze paragraaf staan korte schetsen van de negen topsectoren. De gehanteerde bedrijfstakindeling is opgenomen in bijlage II. De indeling naar topsectoren is gebaseerd op een sectorale benadering. Dit betekent dat voor de topsector Logistiek is uitgegaan van een sectorale benadering – transport en opslag – waarbij de logistieke activiteiten in de industrie, handel, bouw en andere (top)sectoren niet zijn meegenomen. Voor de topsector Tuinbouw en uitgangsmaterialen houdt de sectorale benadering in dat de gegevens betrekking hebben op alle productieprocessen van de bra nches binnen de topsector Tuinbouw en uitgangsmaterialen, inclusief de geproduceerde nevenactiviteiten door de tuinbouw, zoals akkerbouwproductie door tuinbouwbedrijven. Verder is voor de sector Agro & food uitgegaan van de smalle definitie. Daarbij gaat het om de primaire productie van levensmiddelen en de verwerking hiervan in de voedingsmiddelenindustrie. Zie voor een nadere toelichting op het onderscheid tussen de sectorale en functionele benadering de CBS Monitor topsectoren 1
2 . 2 . 1 A g r o & fo od De topsector Agro & food omvat een breed scala van activiteiten lopend van producenten van agrarische producten (akkerbouw en veeteelt) tot voedingsmiddelenfabrikanten. Om deze activiteiten heen heeft zich een netwerk van logistieke diensten gevormd dat zorgt voor een efficiënte aanlevering vanuit de deelsector agrarische producten aan de voedingsmiddelenfabrikanten en voor een efficiënte wereldwijde handel (import en export). Dit leidt tot een tweetal varianten van de topsector Agro & food: de smalle interpretatie en de brede interpretatie. De smalle interpretatie beperkt zich tot de kernactiviteiten: de primaire productie van levensmiddelen en de verwerking hiervan in de voedingsmiddelenindustrie (Agro-smal), in de brede interpretatie wordt ook de bijbehorende logistiek, handel en financiële dienstverlening, alsmede onderzoek en ontwikkeling meegenomen (Agro-breed). 2 . 2 . 2 C h em i e De topsector Chemie is, naast de topsector Energie, bij uitstek een sector van de grote multinationale bedrijven. De activiteiten in de sector lopen van productie van grondstoffen (basischemie) tot kunststofproducten. De sterke integratie binnen de sector ligt aan de basis van de concurrentiekracht van de sector. Naast de sterke integratie van de bedrijven binnen de sector zijn de bedrijven als toeleverancier ook nauw verbonden met bedrijven in andere (top)sectoren. Eindproducten vormen maar een klein deel van de output van de chemiebedrijven. De topsector Chemie is een arbeidsextensieve sector. De sector is sterk internationaal georiënteerd. Tot de topsector Chemie behoort ook de subsector aardolieverwerking. Daaronder vallen alle activiteiten rondom de verwerking van aardolie, waaronder raffinage. Om overlap met de topsector Life sciences & health te voorkomen, wordt de farmaceutische industrie niet to t de topsector Chemie geteld.
1
10
CBS (2012), ‘Monitor topsectoren, Methodebeschrijving en tabellenset’, Den Haag.
2 . 2 . 3 C rea t ie v e in du st r ie De Creatieve industrie is al jaren één van de snelst groeiende sectoren van de Nederlandse economie. De topsector Creatieve industrie is onder te verdelen in vier subsectoren: kunst (o.a. podiumkunsten en scheppende kunst), cultureel erfgoed (o.a. musea en monumentenzorg), media-en-entertainmentindustrie (o.a. televisie- en radio-omroepen, platen- en filmmaatschappijen en gameontwikkelaars) en creatieve zakelijke dienstverlening (o.a. mode, ontwerpers, architecten en reclamebureaus). 2 . 2 . 4 E ne r g ie In de topsector Energie draait het niet alleen om de traditionele energievoorziening, verzorgd door de bekende grote energiebedrijven, maar ook om de ontwikkeling en opwekking van nieuwe duurzame energie, door zowel de grote energiebedrijven als door meer gespecialiseerde bedrijven, ondersteund door grote onderzoekinstituten. Ook de winning en distributie van aardgas maakt deel uit van de topsector Energie. De topsector Energie is een kapitaalintensieve sector. 2 . 2 . 5 H i g ht ech s yst em e n en ma t er ia l en De topsector Hightech systemen en materialen bestrijkt de machine - en systeemindustrie, automotive, lucht- en ruimtevaart en materialentechnologie. De output van hightech bedrijven vormt een belangrijke pijler onder de innovaties in andere (top)sectoren, zoals Life sciences, Chemie, mobiliteit en Energie. Belangrijke ontwikkelingen op het gebied van duurzaamheid vinden hun oorsprong in de topsector Hightech systemen en materialen. De bedrijven in deze topsector zijn in vergaande mate ruimtelijk geclusterd en nauw verbonden met universiteiten. Ook een deel van de keten om deze kernactiviteiten heen wordt tot de topsector gerekend. Het gaat dan om het ontwikkelen, produceren en uitgeven van software, de keuring en controle van machines en apparaten en onderzoek en ontwikkeling op het gebied van hightech systemen en materialen. De handel in producten van de sector hightech systemen en materialen wordt niet tot de topsector gerekend. 2 . 2 . 6 L if e sc i en ce s & he a l th De topsector Life sciences & health richt zich op de gezondheid van mens en dier en bestrijkt het gebied van farmaceutische industrie, biotechnologie en materialen tot diagnostiek en medische technologie. Tot de sector behoren veel bedrijven die deel uitmaken van multinationale ondernemingen. De basis van de vooruitgang in de sector wordt gevormd door de grote R&D -inspanningen van de bedrijven en van de bedrijven samen met universiteiten. De topsector Life sciences & health is nauw verbonden met de topsectoren Agro & food, Chemie en Tuinbouw en uitgangsmaterialen. 2 . 2 . 7 L o g is t iek De topsector Logistiek omvat het goederenvervoer over de weg en rail, over zee en binnenwater en door de lucht, en hiermee verbonden activiteiten zoals opslag en logistieke dienstverlening. De betekenis van de sector is in belangrijke mate verbonden met de positie van de haven van Rotterdam, in het bijzonder wat betreft containervervoer, en Amsterdam Schiphol Airport. Nederland speelt een belangrijke rol in de doorvoer van goederen naar en vanuit andere Europese landen. Door deze schakelfunctie is de sector voor de afzet in hoge mate afhankelijk van de economische ontwikkelingen in het buitenland. Logistieke activiteiten in andere (top)sectoren zijn niet meegenomen.
11
2 . 2 . 8 T u i nb ou w en u it ga n gsma t e r ia l en De topsector Tuinbouw en uitgangsmaterialen is zeer zichtbaar door zijn producten groenten, fruit, bomen, planten, bloembollen en bloemen. De teelt hiervan is binnen Nederland in hoge mate geconcentreerd in enkele clusters: de Greenports. Tot de sector behoren niet alleen de producenten van primaire producten, de tuinbouwbedrijven, maar ook gerelateerde bedrijven op het gebied van pootgoed en zaden, en handel en distributie. De sector is nauw verbonden met gespecialiseerde kenniscentra. Daarnaast heeft de topsector Tuinbouw en uitgangsmaterialen nauwe relaties met de topsectoren Agro & food en Life sciences en health. 2.2.9 Water De topsector Water omvat een breed scala aan activiteiten. De subsector maritieme maakindustrie omvat de scheepswerven voor scheepsbouw of scheepsreparatie en de offshore-industrie, inclusief de leveranciers van de schepenbouwers en -reparateurs. De subsector watertechnologie zorgt voor de winning, de distributie en de zuivering van water. De derde subsector is die van de deltatechnologie. Onderzoek en specialistische kennis voor de genoemde subsectoren is geclusterd in de vierde subsector kennis en advies.
12
Model en data
3
De effecten van de topsectoren op de bredere economie zijn bepaald met een input-outputmodel dat in paragraaf 3.1 wordt toegelicht. De formele uitwerking van het model is te vinden in Bijlage 1. Daar staan ook enkele kanttekeningen bij het model. In paragraaf 3.2 staat een toelichting op de gebruikte data.
3.1
Model De basis voor het gebruikte model om de effecten van de tops ectoren op de bredere economie te berekenen, wordt gevormd door input-output(IO)-tabellen. IO-tabellen beschrijven de samenhangen tussen bedrijfstakken binnen de economie. Onder bepaalde veronderstellingen kan van een IO-tabel een model worden afgeleid waarin de uitstralingseffecten van groei in een bepaalde bedrijfstak naar andere bedrijfstakken kunnen worden berekend. Dit wordt uitgedrukt in een multiplier. Als eerste is met het model de brutoproductiemultiplier berekend. Daarmee wordt aangegeven in welke mate een impuls van extra finale afzetgroei in een bepaalde bedrijfstak leidt tot een macro-economische toename van de bruto productie. Op vergelijkbare wijze kan ook een multiplier voor de bruto toegevoegde waarde (BBP-multiplier) worden afgeleid. Deze multipliers vatten kernachtig samen welke effecten een (top)sector op de bredere economie heeft. Het berekenen van de ze multipliers vormt dan ook de kern van het onderzoek. In de volgende paragraaf wordt eerst de IO-tabel als beschrijving van de economie en de samenhangen tussen bedrijfssectoren beschreven. Vervolgens wordt aangegeven hoe daaruit effecten van topsectoren op de bredere economie kunnen worden afgeleid. Benadrukt moet worden dat een en ander geen macro-economische analyse is. De uitgevoerde analyse gaat enkel over de vraag hoe een uitbreiding van de finale afzet van een afzet in een (top)sector leidt tot een toename van de productie in andere bedrijfstakken, via toelevering van intermediaire goederen en diensten. Mogelijke prijseffecten worden bijvoorbeeld niet in beschouwing genomen, evenmin als werkgelegenheidseffecten en de gevolgen die een uitbreiding van de werkgelegenheid op de economie heeft. Evenmin worden spillovereffecten – in verband met het kennisintensieve karakter van de topsectoren – in beschouwing genomen.
3 . 1 . 1 D e in put - out pu tta b el a ls b e sch r i jv in g va n d e ec on om i e Een input-outputtabel geeft een kwantitatieve beschrijving van alle goederen- en dienstentransacties in een economie. Daarbij worden binnen de bedrijvensector bedrijfstakken afzonderlijk onderscheiden. Figuur 1 geeft een schematische beschrijving van een IO-tabel.
13
Figuur 1
Schematische weergave van een input-outputtabel intermediaire afzet aan bedrijfstak 1
…
bedrijfstak n totaal
finale
bruto
vraag
productie
intermediair verbruik afkomstig van
bedrijfstak 1
…
bedrijfstak n
totaal binnenlandse herkomst
invoer
totaal verbruik intermed. goederen en diensten bruto toegevoegde waarde, marktprijzen
(*)
indirecte belastingen minus subsidies bruto toegevoegde waarde, factorkosten
(**)
bruto productie (*)
saldo van bruto productie en totaal verbruik van intermediaire goederen en diensten
(**) saldo van bruto toegevoegde waarde (marktprijzen) en indirecte belastingen minus subsidies Bron: Panteia.
Over de regel gelezen geeft de tabel aan waar bedrijven hun producten afzetten. Een deel wordt afgezet aan andere Nederlandse bedrijven, om te worden verbruikt in het productieproces van die bedrijven. Dit is de zogenaamde intermediaire afzet. De bestemming (in termen van bedrijfssectoren) van de intermediaire afzet is bekend. Het komt voor dat bedrijven in een bepaalde bedrijfstak intermediaire goederen en diensten afzetten aan bedr ijven in hun eigen bedrijfstak. De overige afzet, de zogenaamde finale vraag, heeft voornamelijk betrekking op consumptie van gezinnen en overheid, investeringen van bedrijven, of wordt in het buitenland afgezet (export) 1. De finale vraag kan door Nederlandse bedrijven worden geleverd maar ook afkomstig zijn uit import. Intermediaire afzet en finale vraag samen vormen de bruto productie van bedrijven. Over de kolommen gelezen valt uit de IO-tabel de kostenstructuur vast te stellen. Bedrijven verbruiken intermediaire goederen en diensten in hun productieproces. Het totale verbruik is bekend, evenals de herkomst: invoer of bedrijfstak van herkomst in Nederland. Het saldo van bruto productie en verbruik is de bruto toegevoegde waarde tegen marktprijzen. Verder zijn er indirecte belastingen en subsidies (als kostenelement zijn subsidies natuurlijk negatief). Als de bruto toegevoegde waarde tegen marktprijzen wordt verminder d met de netto indirecte belastingen, resulteert de bruto toegevoegde waarde tegen factorkosten. Dit is de beloning van de primaire productiefactoren arbeid en kapitaal (wat betreft kapitaal is dat inclusief de afschrijvingen. Op macro economisch niveau wordt ook wel gesproken van het bruto binnenlands product (BBP). Op macro-economisch niveau – dat wil zeggen, als wordt afgezien van de desaggregatie van de bedrijvensector in afzonderlijke bedrijfstakken – valt het blok intermediaire leveringen tussen bedrijven als het ware weg. Op dat niveau is de bruto toegevoegde waarde (tegen marktprijzen) gelijk aan het verschil tussen totale finale vraag en de invoer. 1
14
Een gering deel van de productie heeft betrekking op voorraadvorming, dit wordt ook tot de finale vraag gerekend.
3 . 1 . 2 V a n in put -o ut pu tta be l na a r i np ut -o ut put mo d e l De volgende stap is om de IO-tabel in te zetten als analytisch instrument. Daarbij gaat het vooral om de gevolgen van een vergroting van de finale vraag voor een (top)sector in termen van bruto productie en bruto toegevoegde waarde. Hoe die gevolgen tot stand komen, kan als volgt worden toegelicht. Stel, in een bedrijfstak neemt de uitvoer toe. De uitvoer maakt deel uit van de finale vraag, en dientengevolge neemt de bruto productie toe. Om de bruto productie mogelijk te maken, worden grondstoffen, halffabricaten en diensten ingekocht bij andere bedrijven in dezelfde bedrijfstak dan wel bij andere bedrijfstakken, voor zover ze niet worden ingevoerd. Aangenomen dat niet alles wordt ingevoerd, neemt daarmee de vraag naar intermediaire goederen en diensten ook toe. Met andere woorden, in de andere bedrijfstakken (én in de bedrijfstak zelf) neemt de intermediaire afzet, en daarmee de bruto productie, eveneens toe. Dit leidt weer tot extra intermediaire leveringen, enzovoorts. Gevolg is dat de bruto productie meer toeneemt dan de oorspronkelijke toename van de export. Het getal dat d it uitdrukt, de productiemultiplier, is de verhouding tussen de totale toen ame van de bruto productie gedeeld door de oorspronkelijke toename van de finale vraag. Gezien het voorgaande is de productiemultiplier groter dan een. Dat geldt in het bijzonder voor de bedrijfstak waar de oorspronkelijke impuls plaatsvond, deze bedrijfstak profiteert immers niet alleen van de toename van de finale vraag maar ook van een toename van de intermediaire afzet. De toename van de bruto productie leidt niet alleen tot een toename van het verbruik van intermediaire goederen en diensten (uit Nederland of geïmporteerd). Ook de toegevoegde waarde zal toenemen, zij het minder dan de bruto productie, omdat immers de toegevoegde waarde deel uitmaakt van de bruto productie. Ook hier valt een multiplier te berekenen: De BBP -multiplier is de toename van het BBP ten opzichte van de oorspronkelijke impuls voor de finale vraag. 3 . 1 . 3 I mp u ls Uit het gebruikte model volgt dat een impuls in de finale vraag leidt tot een bepaalde verhoging van de bruto productie en de toegevoegde waarde. De verhoging gedeeld door de oorspronkelijke impuls is de multiplier. Probleem is het vaststellen van de impuls; niet van de omvang 1 maar de samenstelling. Topsectoren zijn immers opgebouwd uit meerdere bedrijfstakken in de IO-tabel. In dit onderzoek is de totale impuls steeds verdeeld over de samenstellende delen van een topsector, op basis van drie verschillende verdeelsleutels: de uitvoer, de binnenlandse afzet en de totale afzet. Een dergelijke analyse is behalve voor de afzonderlijke topsectoren ook gedaan voor het niet tot de topsectoren behorende deel van het bedrijfsleven. Dit geeft wat meer reliëf aan de resultaten voor de topsectoren.
1
De hoogte van de multiplier is daar immers ongevoelig voor.
15
3.2
Data Alle gebruikte data zijn afkomstig van CBS. De basis is de input-outputtabel (onderdeel van de Nationale Rekeningen). Deze biedt echter in e en aantal gevallen onvoldoende detail om een analyse van topsectoren mogelijk te maken. Zo nodig zijn uitsplitsingen gemaakt op basis van gegevens over aantallen werkzame personen op 1 januari 2009 1. De gegevens over de topsectoren zoals gepubliceerd in Oostrom, De Jong, Dames, Graham, Tan, Verkleij en WagnerBrakus (2012) en CBS (2012b) zijn in de berekeningen verdisconteerd.
1
16
In een beperkt aantal gevallen zijn deze geschat op basis van aantallen ondernemingen per 1 januari 2009, en een veronderstelling over het gemiddelde aantal werkzame personen per onderneming.
4
Uitkomsten In dit hoofdstuk staan de uitkomsten van de berekeningen. Paragraaf 4.1 geeft een samenvattend overzicht van de effecten van de topsectoren op de bredere economie. In paragraaf 4.2 worden de effecten van de afzonderlijke topsectoren besproken en wordt, als een verklaring voor de gevonden verschillen tussen de multipliers, ingegaan op verschillen in de kostenstructuur van d e bruto productie van de topsectoren.
4.1
Samenvattend overzicht van de effecten Tabel 2 bevat de resultaten van de uitgevoerde berekeningen samen. De drie blokken ‘variant 1: uitvoer’, ‘variant 2: binnenlandse finale afzet’ en ‘variant 3: totale finale afzet’ staan voor de verschillende verdelingen van de impuls over de bedrijfstakken binnen de topsectoren. De correlatie tussen de verschillende varianten is sterk. De bespreking van de uitkomsten wordt dan ook beperkt tot de variant 3. De brutoproductiemultipliers voor de topsectoren variëren tussen 1,39 voor de Chemie en 1,96 voor Agro-smal. Gemiddeld is de brutoproductiemultiplier voor de topsectoren 1,67. Een impuls in de topsectoren leidt dus gemiddeld tot een 1,67 maal zo groot eindresultaat wat betreft de bruto productie in de totale economie. Voor de niet-topsectoren bedraagt de multiplier voor de totale bruto productie 1,54. Met uitzondering van de topsector Chemie scoren alle topsectoren hoger dan de niet-topsectoren. De toegevoegdewaardemultipliers voor de topsectoren variëren tussen 0,25 voor de Chemie en 0,78 voor de Creatieve industrie. De gemiddelde waarde van deze multiplier voor de topsectoren bedraagt 0,62. Een impuls in de topsectoren leidt dus tot een 0,62 maal zo groot eindresultaat wat betreft de toegevoegde waarde in de totale economie. Door de bank genomen is deze multiplier voor de topsectoren dus wat lager dan voor niet-topsectoren waar de toegevoegde waarde multiplier 0,77 bedraagt. Veelal gaat het om een gering effect op de toegevoegde waarde binnen de topsectoren zelf. Dit is consistent met de resultaten van TNO (2011) waaruit blijkt dat in de topsectoren de toegevoegde waarde een betrekkelijk gering aandeel in de totale bruto productie heeft (en dientengevolge het verbruik, zowel van binnen- als van buitenlandse herkomst een grote bijdrage aan de bruto productie levert).
17
Tabel 2
Multipliers topsectoren en niet-topsectoren variant 1: uitvoer bruto productie toegevoegde waarde tegen basisprijzen eigen totale eigen totale sector economie sector economie
variant 2: binnenl. fin. afzet bruto productie toegevoegde waarde tegen basisprijzen eigen totale eigen totale sector economie sector economie
variant 3: tot. fin. afzet bruto productie toegevoegde waarde tegen basisprijzen eigen totale eigen totale sector economie sector economie
multipliers A. topsectoren agro-smal agro-breed life&heatlh high-tech tuinbouw chemie water creatief energie logistiek
1.42 1.32 1.03 1.15 1.05 1.12 1.04 1.15 1.05 1.08
1.97 1.84 1.65 1.60 1.67 1.39 1.70 1.77 1.53 1.56
0.31 0.38 0.25 0.33 0.51 0.14 0.37 0.47 0.49 0.48
0.56 0.61 0.49 0.54 0.76 0.25 0.66 0.77 0.69 0.70
1.42 1.22 1.02 1.15 1.02 1.10 1.05 1.14 1.10 1.06
1.95 1.70 1.59 1.63 1.52 1.30 1.72 1.75 1.77 1.59
0.30 0.46 0.30 0.44 0.55 0.10 0.47 0.50 0.42 0.52
0.54 0.69 0.54 0.68 0.78 0.19 0.76 0.78 0.68 0.76
1.42 1.28 1.02 1.15 1.04 1.12 1.05 1.14 1.07 1.08
1.96 1.79 1.63 1.60 1.62 1.39 1.71 1.76 1.64 1.57
0.31 0.41 0.26 0.35 0.53 0.14 0.42 0.49 0.46 0.49
0.55 0.64 0.51 0.57 0.77 0.25 0.72 0.78 0.69 0.72
B. niet-topsectoren
1.33
1.50
0.64
0.70
1.42
1.56
0.75
0.81
1.39
1.54
0.72
0.77
0.41 0.10 0.55 0.13
0.64 0.19 0.78 0.17
1.14 1.02 1.42 0.12
1.67 1.39 1.96 0.14
0.39 0.14 0.53 0.12
0.62 0.25 0.78 0.15
kengetallen topsectoren gemiddeld 1.14 1.67 0.37 0.60 1.13 1.65 minimum 1.03 1.39 0.14 0.25 1.02 1.30 maximum 1.42 1.97 0.51 0.77 1.42 1.95 st. dev. 0.12 0.16 0.12 0.15 0.11 0.16 hoge (meer dan gemiddeld + st. dev.) en lage (minder dan gemiddeld - st. dev.) zijn vetgedrukt
Bron: Panteia.
4.2
De effecten van de afzonderlijke topsectoren In deze paragraaf worden de uitkomsten voor de afzonderlijke topsectoren besproken. De cijfers zijn afkomstig uit Tabel 2, ‘variant 3: totale finale afzet’.
4 . 2 . 1 A g r o & fo od A gr o - sma l Een bestedingsimpuls in Agro-smal leidt tot een bijna tweemaal zo groot eindresultaat wat betreft de bruto productie: de brutoproductiemultiplier voor de totale economie bedraagt 1,96. Een flink deel van het afgeleide effect komt buiten de Agro-smal terecht: de brutoproductiemultiplier voor de eigen sector bedraagt 1,42. Dus een vraagimpuls van 1 miljoen € in Agro-smal heeft een extra effect van € 0,96 miljoen in de totale economie, waarvan € 0,42 miljoen in de eigen sector en € 0,54 miljoen in het overige bedrijfsleven. In vergelijking met het niet-topsectoren deel van het bedrijfsleven is de brutoproductiemultiplier groot 1. De toegevoegdewaardemultiplier is relatief gering: 0,55 voor de totale economie, waarvan ruim de helft binnen de topsector zelf (0,31 tegen 0,55). Dit is minder dan voor de niet-topsectoren, en ook relatief weinig in vergelijking met de overige topsectoren. Een verklaring voor deze uitkomsten is de kostenstructuur van de bruto productie. Uit Figuur 2 blijkt dat Agro-smal een naar verhouding groot verbruik uit het binnenland kent. Dat maakt de multiplier voor de bruto productie relat ief groot, immers een toename van de finale vraag leidt al meteen tot een extra vraag bij toeleveranciers van meer dan de helft van de oorspronkelijke impuls. Anderzijds is in Agro-Smal de toegevoegde waarde per eenheid bruto productie naar verhouding gering. Dit is een gevolg van het grote aandeel verbruik van intermediaire goederen en diensten, niet in het minst ook uit het buitenland. Dit zorgt voor een lage toegevoegdewaardemultiplier, vooral in de eigen sector. 1
18
Het effect buiten de eigen sector lijkt voor de niet-topsectoren relatief klein (0,42 miljoen € in Agrosmal tegen 0,15 miljoen € in de niet-topsectoren) maar dat is vertekend omdat de niet-topsectoren een zeer groot deel van het bedrijfsleven beslaan, zodat het restant – waarin het uitstralingseffect zou moeten plaatsvinden – relatief klein is.
Figuur 2
Kostenstructuur van de bruto productie Agro-smal en niet-topsectoren
kostenstructuur van de bruto productie, agro-smal (in %)
verbruik uit binnenland
overig verbruik
br. toeg. waarde (b.p.)
kostenstructuur van de bruto productie, niet-topsectoren (in %)
verbruik uit binnenland
overig verbruik
br. toeg. waarde (b.p.)
Bron: Panteia.
A gr o - b r ee d Een bestedingsimpuls in Agro-breed leidt tot een bijna tweemaal zo groot eindresultaat wat betreft de bruto productie: de brutoproductiemultiplier voor de totale economie bedraagt 1,79. Een flink deel van het afgeleide effect komt buiten Agro-breed terecht: de brutoproductiemultiplier voor de eigen sector bedraagt 1,28. Dus een vraagimpuls van € 1 miljoen in Agro-breed heeft een extra effect van € 0,79 miljoen in de totale economie, waarvan € 0,51 miljoen in de eigen sector en € 0,28 miljoen elders. In vergelijking met het niettopsectoren deel van het bedrijfsleven is de brutoproductiemultiplier groot 1. De toegevoegdewaardemultiplier is naar verhouding klein: 0,64 voor de totale economie, waarvan ruim de helft binnen de topsector zelf (0,41 tegen de al genoemde 0,64). Dit is minder dan voor de niet-topsectoren, relatief weinig in vergelijking met de overige topsectoren, maar meer dan Agro-smal. Een verklaring voor deze uitkomsten is opnieuw de kostenstructuur van de bruto productie. Uit Figuur 3 blijkt dat Agro-breed een naar verhouding groot verbruik uit het binnenland kent. Dat maakt de multiplier voor de bruto productie relatief groot, immers een toename van de finale vraag leidt al meteen tot een extra vraag bij toeleveranciers van meer dan de helft van de oorspronkelijke impuls. Anderzijds is de toegevoegde waarde per eenheid bruto productie naar verhouding gering (vanwege een groot invoeraandeel), dit zorgt voor een lage toegevoegdewaardemultiplier. Het verschil met Agro-smal is duidelijk (vergelijk Figuur 2): een lager verbruik uit het binnenland gaat gepaard met een kleinere brutoproductiemultiplier voor Agro-breed, een hoger aandeel toegevoegde waarde in de productie zorgt voor een hoger toegevoegdewaarde-effect. Het verschil is gelokaliseerd in de keten rondom de kernactiviteiten van de Agro & food-sector, te weten de logistiek, handel, financiële dienstverlening en onderzoek en ontwikkeling (zie ook paragraaf 2.2.1). In TNO (2011) wordt deze verwevenheid nader uitgewerkt.
1
Het effect buiten de eigen sector lijkt voor de niet-topsectoren relatief klein (€ 0,28 miljoen in Agrobreed tegen € 0,15 miljoen in de niet-topsectoren) maar dat is vertekend omdat de niet-topsectoren een zeer groot deel van het bedrijfsleven beslaan zodat het restant – waarin het uitstralingseffect zou moeten plaatsvinden - relatief klein is.
19
Figuur 3
Kostenstructuur van de bruto productie Agro-breed en niet-topsectoren
kostenstructuur van de bruto productie, agro-breed (in %)
verbruik uit binnenland
overig verbruik
br. toeg. waarde (b.p.)
kostenstructuur van de bruto productie, niet-topsectoren (in %)
verbruik uit binnenland
overig verbruik
br. toeg. waarde (b.p.)
Bron: Panteia.
4 . 2 . 2 C h em i e De brutoproductiemultiplier voor de Chemie bedraagt 1,39. De Chemie scoort daarmee het laagst onder de topsectoren. Een afzetimpuls van € 1 miljoen l eidt dus tot een extra bruto productie van € 0,39 miljoen, waarvan € 0,12 miljoen binnen Chemie, en € 0,27 miljoen in het overige bedrijfsleven. Ook wat betreft het effect op de toegevoegde waarde scoort Chemie laag. De reden is de grote invoerintensiteit van de sector: zoals uit Figuur 4 blijkt, heeft Chemie een gering aandeel van zowel verbruik uit binnenland (verklaart de lage brutoproductiemultiplier) als toegevoegde waarde (verklaart de lage toegevoegdewaardemultiplier), terwijl de sector juist veel intermediaire goederen importeert. Met andere woorden, van een bestedingsimpuls bij de Chemie lekt een naar verhouding groot deel weg naar het buitenland. Figuur 4
Kostenstructuur van de bruto productie Chemie en niet-topsectoren
kostenstructuur van de bruto productie, chemie (in %)
verbruik uit binnenland
overig verbruik
kostenstructuur van de bruto productie, niet-topsectoren (in %)
br. toeg. waarde (b.p.)
verbruik uit binnenland
overig verbruik
br. toeg. waarde (b.p.)
Bron: Panteia.
4 . 2 . 3 C rea t ie v e in du st r ie De Creatieve industrie heeft een sterk uitstralingseffect: de multiplier voor de bruto productie is 1,76 en de multiplier voor de toegevoegde waarde 0,78.Met andere woorden, een impuls van € 1 miljoen levert een totale bruto productie op van € 1,76 miljoen, en een toegevoegde waarde van € 0,78 miljoen. De topsector is met dat laatste koploper onder de topsectoren. Dat de Creatieve industrie een hoge toegevoegdewaardemultiplier heeft is vooral te danken aan het arbeidsintensieve karakter van de sector. Dat maakt immers dat een belangrijk deel van de extra productie onmiddellijk wordt omgezet in toegevoegde waarde; zie Figuur 5: groot aandeel toegevoegde waarde in vergelijking met de niet-topsectoren. Verder lekt ook niet veel verbruik weg naar het buitenland.
20
Figuur 5
Kostenstructuur van de bruto productie Creatieve industrie en niet-topsectoren
kostenstructuur van de bruto productie, creatief (in %)
verbruik uit binnenland
overig verbruik
kostenstructuur van de bruto productie, niet-topsectoren (in %)
br. toeg. waarde (b.p.)
verbruik uit binnenland
overig verbruik
br. toeg. waarde (b.p.)
Bron: Panteia.
4 . 2 . 4 E ne r g ie De multiplier voor de bruto productie van de topsector Energie bedraagt 1,64. Dat is wat lager dan gemiddeld voor de topsectoren maar meer dan gemiddeld voor de niet-topsectoren. Dit betekent dat extra finale vraag ter waarde van € 1 miljoen leidt tot nog eens € 640.000 extra productie, waarvan € 70.000 binnen Energie zelf. De toegevoegdewaardemultiplier bedraagt 0,69, wat wil zeggen dat een vraagimpuls ter grootte van € 1 miljoen een toegevoegde waarde creëert van € 690.000 (waarvan € 460.000 in de eigen topsector). Deze multipliers zijn relatief hoog in vergelijking met de andere topsectoren. De multiplier voor de bruto productie is ook hoog in vergelijking met de niet topsectoren, de multiplier voor de toegevoegde waarde is in vergelijking met de niet-topsectoren echter laag. De verklaring voor deze verschillen ligt in de kostenstructuur van topsector Energie. Het verbruik van binnenlandse herkomst is relatief groot (zie Figuur 6), daardoor is er een sterke uitstraling naar andere binnenlandse sectoren in termen van bruto productie. Uit Figuur 6 blijkt echter ook dat het aandeel van de toegevoegde waarde in de bruto productie relatief laag is; dit verklaart de relatief geringe multiplier door de (eigen) toegevoegde waarde. Figuur 6
Kostenstructuur van de bruto productie Energie en niet-topsectoren
kostenstructuur van de bruto productie, energie (in %)
verbruik uit binnenland
overig verbruik
kostenstructuur van de bruto productie, niet-topsectoren (in %)
br. toeg. waarde (b.p.)
verbruik uit binnenland
overig verbruik
br. toeg. waarde (b.p.)
Bron: Panteia.
4 . 2 . 5 H i g ht ech s yst em e n en ma t er ia l en De brutoproductiemultiplier voor de topsector Hightech systemen en materialen beloopt 1,60. Dat is wat minder dan gemiddeld voor de topsectoren (1,67). Met andere woorden, een finale bestedingsimpuls ter grootte van € 1 miljoen bij Hightech systemen en materialen leidt tot een extra productie van € 600.000, waarvan € 150.000 in de topsector zelf.
21
De totale impact van een dergelijke bestedingsimpuls op de toegevoegde waarde is € 570.000, waarvan € 350.000 binnen deze topsector. Ook dit effect is gering in vergelijking met de overige topsectoren. Uit Figuur 7 blijkt dat het aandeel binnenlands verbruik in de bruto productie van Hightech systemen en materialen iets groter is dan gemiddeld voor de niet topsectoren. Het naar verhouding geringe effect op de toegevoegde waarde wordt vooral verklaard uit het geringe aandeel van de toegevoegde waarde in de totale kosten. Figuur 7
Kostenstructuur van de bruto productie Hightech systemen en materialen en niettopsectoren
kostenstructuur van de bruto productie, high-tech (in %)
verbruik uit binnenland
overig verbruik
kostenstructuur van de bruto productie, niet-topsectoren (in %)
br. toeg. waarde (b.p.)
verbruik uit binnenland
overig verbruik
br. toeg. waarde (b.p.)
Bron: Panteia.
4 . 2 . 6 L if e sc i en ce s & he a l th De multiplier voor de bruto productie is voor Life sciences en Hea lth met een waarde van 1,63 net iets lager dan gemiddeld voor de topsectoren. Dit is vooral omdat er slechts een geringe doorwerking is naar de eigen sector: de uitgelokte extra bruto productie komt voor het overgrote deel buiten de eigen topsector terecht. De multiplier voor de toegevoegde waarde is met 0,51 laag in vergelijking met de overige topsectoren; ook hier geldt dat een aanzienlijk deel van de extra toegevoegde waarde buiten de eigen topsector terechtkomt: een bestedingsimpuls van € 1 miljoen creëert uiteindelijk € 0,26 miljoen toegevoegde waarde in Life Sciences en health zelf, en nog eens € 0,25 miljoen toegevoegde waarde in de rest van het Nederlandse bedrijfsleven. Deze uitkomsten hangen samen met de kostenstructuur van de topsector (zie Figuur 8). Ten eerste is het aandeel verbruik in de bruto productie relatief hoog; dit verklaart vooral de geringe toegevoegdewaardemultiplier. Ten tweede is het verbruik van de topsector voor ongeveer de helft uit het buitenland afkomstig. Daardoor is het (binnenlandse) uitstralingseffect van een bestedingsimpuls betrekkelijk gering.
22
Figuur 8
Kostenstructuur van de bruto productie Life sciences en health en niet-topsectoren
kostenstructuur van de bruto productie, life&heatlh (in %)
verbruik uit binnenland
overig verbruik
kostenstructuur van de bruto productie, niet-topsectoren (in %)
br. toeg. waarde (b.p.)
verbruik uit binnenland
overig verbruik
br. toeg. waarde (b.p.)
Bron: Panteia.
4 . 2 . 7 L o g is t iek Ten opzichte van de overige topsectoren is de brutoproductiemultiplier voor de Logistiek wat aan de lage kant: 1,57 tegen gemiddeld 1,67. Een bestedingsimpuls in Logistiek van € 1 miljoen leidt tot een extra bruto productie ter grootte van € 0,57 miljoen, waarvan € 80.000 binnen Logistiek zelf, en € 0,49 miljoen in het overige Nederlandse bedrijfsleven. Daar staat tegenover dat zo’n impuls naar verhouding veel toegevoegde waarde creëert: € 0,72 miljoen, tegen gemiddeld over alle topsectoren € 0,62 miljoen. De achtergrond van deze verschillen is tweeledig. De verhouding toegevoegde waarde / totaal verbruik is vergelijkbaar met de niet-topsectoren (zie Figuur 9); er wordt echter meer geïmporteerd, en dat beperkt de brutoproductiemultiplier. De toegevoegdewaardecreatie binnen de Logistiek is betrekkelijk groot, daardoor is ook de toegevoegdewaardemultiplier voor de totale economie hoog. Figuur 9
Kostenstructuur van de bruto productie Logistiek en niet-topsectoren
kostenstructuur van de bruto productie, logistiek (in %)
verbruik uit binnenland
overig verbruik
kostenstructuur van de bruto productie, niet-topsectoren (in %)
br. toeg. waarde (b.p.)
verbruik uit binnenland
overig verbruik
br. toeg. waarde (b.p.)
Bron: Panteia.
4 . 2 . 8 T u i nb ou w en u it ga n gsma t e r ia l en De topsector Tuinbouw en uitgangsmaterialen kent een brutoproductiemultiplier van 1,62. Een bestedingsimpuls van € 1 miljoen heeft een uitstralingseffect van € 40.000 binnen de eigen sector, en € 580.000 in de rest van de Nederlandse economie. Deze multiplier is wat hoger dan voor de niet -topsectoren. De extra toegevoegde waarde van zo’n impuls bedraagt in totaal € 770.000, waarvan € 520.000 binnen de topsector zelf. De multiplier voor de toegevoegde waarde is wat hoger dan gemiddeld voor de topsectoren (vooral vanwege het ‘eigen’ effect), en komt overeen met het gemiddelde voor de rest van de economie. De verschillen met de niettopsectoren zijn niet groot.
23
Een iets groter aandeel verbruik van binnenlandse herkomst in de totale kosten (zie Figuur 10) zorgt voor een relatief groot uitstralingseffect. Dit grotere aandeel verbruik van binnenlandse herkomst wordt met name gecompenseerd door een geringer aandeel verbruik afkomstig uit het buitenland: het aandeel van de toegevoegde waarde verschilt nauwelijks tussen Tuinbouw en uitgangsmaterialen en de niet-topsectoren. Figuur 10
Kostenstructuur van de bruto productie Tuinbouw en uitgangsmaterialen en niettopsectoren
kostenstructuur van de , tuinbouw (in %)
verbruik uit binnenland
kostenstructuur van de bruto productie, niet-topsectoren (in %)
overig verbruik
br. toeg. waarde (b.p.)
verbruik uit binnenland
overig verbruik
br. toeg. waarde (b.p.)
Bron: Panteia.
4.2.9 Water De multiplier voor de bruto productie voor de topsector Water bedraagt 1,71. Een extra finale vraag ter waarde van € 1 miljoen leidt tot een extra productie van € 50.000 in de topsector Water zelf, en nog eens € 660.000 in de rest van de economie. Zo’n finale vraagimpuls leidt uiteindelijk tot een extra toegevoegde waarde van in totaal € 720.000, waarvan € 420.000 in de topsector zelf. Het totaaleffect op de toegevoegde waarde is hoog vergeleken met de overige topsectoren, en komt overeen met het gemiddelde van de niet-topsectoren. De kostenstructuur van de topsector Water wordt onder meer gekenmerkt door een groot aandeel van verbruik van binnenlandse herkomst (zie Figuur 11). Dit verklaart het sterke uitstralingseffect wat betreft de bruto productie. Het aandeel van de toegevoegde waarde is echter betrekkelijk gering. Dit heeft een negatieve invloed op de toegevoegdewaardemultiplier. Figuur 11
Kostenstructuur van de bruto productie Water en niet-topsectoren
kostenstructuur van de bruto productie, water (in %)
verbruik uit binnenland
Bron: Panteia.
24
overig verbruik
kostenstructuur van de bruto productie, niet-topsectoren (in %)
br. toeg. waarde (b.p.)
verbruik uit binnenland
overig verbruik
br. toeg. waarde (b.p.)
Bijlage 1
Formele afleiding IO-model U i tga ng sp unt : d e i npu t - ou t put ta b e l De input-output(IO)tabel beschrijft alle transacties van goederen en diensten in de economie: intermediaire afzet aan
finale
bruto
sector 1
…
sector n
totaal
vraag
productie
inm 1,1
…
inm 1,n
int i
f1
q1
…
…
…
…
int n
fn
qn
intermediair verbruik afkomstig van
bedrijfstak 1
…
bedrijfstak n
totaal binnenlandse herkomst
invoer
…
totaal verbruik intermed. goederen en diensten bruto toegevoegde waarde, marktprijzen
(*)
indirecte belastingen minus subsidies bruto toegevoegde waarde, factorkosten bruto productie (*)
(**)
inm n,1
…
inm n,1
imp 1
…
imp n
vbr 1
…
vbr n
ybm 1
…
ybm n
nit 1
…
nit n
ybf 1
…
ybf n
q1
…
qn
f imp
saldo van bruto productie en totaal verbruik van intermediaire goederen en diensten
(**) saldo van bruto toegevoegde waarde (marktprijzen) en indirecte be lastingen minus subsidies
Bezien per regel, is de interpretatie als volgt. De totale afzet van intermediaire goederen en diensten is gelijk aan de leveringen aan de individuele sectoren: int i= J inm i,j . De afzet van intermediaire goederen en diensten en de afzet van finale goederen en diensten (f i )1 samen bepalen de bruto productie: q i= int i + f i. Met andere woorden, de regels van de IO-tabel beschrijven de omvang en bestemming van de productie van de individuele sectoren. Omgekeerd beschrijven de kolommen de omvang en samenstelling van de kosten. Finale goederen en diensten worden ofwel binnenlands geproduceerd, (in de afzonderlijke sectoren: f i )) of geïmporteerd (f imp ). De kosten van de bruto productie van bedrijven bestaan uit de toegevoegde waarde (ma rktprijzen; ybm j ) en het verbruik van intermediaire goederen en diensten (vbr j ): q j = ybm j + vbr j . Intermediaire goederen en diensten worden ofwel geïmporteerd (imp j ) ofwel binnenlands geproduceerd door afzonderlijke sectoren (inm i,j ): vbrj = imp j + I inm i,j . V a n I O -ta b e l na a r I O -mo d e l: va st e te chn i sch e c o ëff i c ië nt en Veronderstel dat in het productieproces productiefactoren (verbruik van intermediaire goederen en diensten, netto indirecte belastingen en toegevoegde waarde) in vaste verhoudingen worden gebruikt, en dat ook de verhouding tussen binnenlandse en buitenlandse herkomst bij de verbruikscategorieën vast is. Dan kan een matrix A van technische coëfficiënten van het verbruik van intermediaire goederen en diensten van binnenlandse herkomst worden gedefinieerd als volgt: het karakteristiek element a i, j = inm i, j /q j , is het verbruik afkomstig van (binnenlandse) sector i benodigd om een eenheid bruto productie in sector j te produceren.
1
Inclusief veranderingen in voorraden.
25
Definieer q als de vector van de bruto productie: het karakteristiek element q i is de bruto productie van sector i. Vector int is de vector van de totale afzet van intermediaire goederen en diensten met karakteristiek element int i : de totale afzet van intermediaire goederen en diensten van sector i. int kan worden berekend als int= Aq. Vector f is de vector van de finale afzet met karakteristiek element f i : de finale afzet van sector i. De bruto productie is gelijk aan q= int + f= Aq + f, en q= (I – A) -1f. I is hier een passende eenheidsmatrix 1. Te bewijzen valt dat (I – A) -1= k=0 …
A k. Een impuls in de finale vraag van een
sector leidt aanvankelijk tot de verhoging van de bruto productie in deze sector van gelijk omvang, dit is ronde 0. Daartoe zijn echter intermediaire leveringen nodig van een bepaalde omvang in bepaalde sectoren, dit is het afgeleide effect (ronde 1). Dit leidt echter weer tot intermediaire leveringen (ronde 2), enzovoorts. Op deze wijze verspreidt een impuls zich als het ware door het bedrijfsleven. Een logisch gevolg is dat het totale effect op de bruto productie op macroniveau (en ook in de oorspronkelijke sector) altijd grote r is dan de oorspronkelijke impuls zelf. Tenslotte is een diagonaal matrix met karakteristiek element i,i : i,i = y i/q i (vergelijkbaar met de A-matrix), en i,j = 0 for i j. De toegevoegde waarde vector ybm (met ybm j de toegevoegde waarde tegen marktprijzen in sector j) is dus gelijk aan y= q= (I – A) -1f. Op dezelfde wijze kan de invoer van intermediaire goederen en diensten worden berekend als imp= q= (I – A) -1 f, waarin ere een diagonaal matrix met invoercoëfficiënten voorstelt. Tenslotte is de diagonaal matrix met karakteristiek element i,i : i,i = nit i/q i. De netto indirecte belastingen kunnen dus berekend worden als nit= q= (I – A)-1f, en de bruto toegevoegde waarde tegen factorkosten is ybf= ybm – nit. K a nt te k en in g en Omdat het IO-model lineair is, zijn berekeningen gemakkelijk te maken en ook eenvoudig te interpreteren. Anderzijds is de veronderstelling van lineariteit wel een strikte: De bedrijfstakken worden verondersteld homogeen te zijn. Dat zijn ze echter niet, en denkbaar is dat een vraagimpuls net een onderdeel van een bedrijfstak treft met een afwijkende productiestructuur. De gemiddelde technologie (de verhouding tussen verbruik (naar herkomst) en toegevoegde waarde in een bedrijfstak) wordt van toepassing verklaard op een marginale toename van de finale vraag. Dat hoeft niet terecht te zijn, bijvoorbeeld als er schaalvoordelen zijn, of wanneer extra verbruik van intermediaire goederen en diensten vooral uit het buitenland afkomstig is. Veel goederen en diensten in het verbruik kunnen ook door het buitenland worden geleverd. De analyse veronderstelt echter dat de verhouding binnenlandse/buitenlandse herkomst ongewijzigd blijft. Er wordt geen rekening gehouden met zogenaamde voorwaartse effecten. Als bijvoorbeeld de productie van hoogwaardige computerchips toeneemt, is het zeer wel denkbaar dat ook de productie van goederen waarin deze chips toegepast worden, toeneemt.
1
26
Normaal is karakteristiek element ai,j van matrix A niet-negatief, en I ai,j <1 (d.w.z., toegevoegde waarde plus import is positief in elke sector). Onder die veronderstellingen bestaat de matrix (I – A)-1 en leidt de berekening tot economisch zinvolle resultaten.
Aan het eerste punt valt tegemoet te komen door met een zo gedetailleerd mogelijke bedrijfstakindeling te werken. Het tweede en derde punt maken dat de uitkomsten van de berekeningen inderdaad met onzekerheden omgeven zijn: de werkelijke effecten kunnen wat hoger of lager zijn. Dat geldt op zichzelf ook voor het vierde punt; daarbij geldt echter dat de berekende multipliers een ondergrens vormen voor de werkelijke omvang van de effecten.
27
Bijlage 2
Gehanteerde bedrijfstakindeling SBI
Omschrijving
topsector
0111
Teelt van granen en peulvruchten
Agro smal, Agro breed,
0113
Teelt van groenten en knolgewassen
0140
Veeteelt en fokkerijen
Agro smal, Agro breed
0150
Gemengd bedrijf
Agro smal, Agro breed,
0161
Diensten voor akker- en tuinbouw
Tuinbouw Agro smal, Agro breed, Tuinbouw
Tuinbouw Agro smal, Agro breed, Tuinbouw 0162
Diensten voor veeteelt en fokkerij
Agro smal, Agro breed
0163
Behandeling van gewassen na oogst
Agro smal, Agro breed,
0170
Jacht
Agro smal, Agro breed
0119
Teelt van andere eenjarige gewassen
Tuinbouw
0121
Teelt van druiven
Tuinbouw
0124
Teelt van pit- en steenvruchten
Tuinbouw
0125
Teelt van overige vruchten
Tuinbouw
0127
Teelt van gewassen voor dranken
Tuinbouw
0128
Teelt van specerijen
Tuinbouw
0129
Teelt van overig meerjarig gewas
Tuinbouw
0130
Teelt van sierplanten
Tuinbouw
0150
Gemengd bedrijf
Tuinbouw
0164
Zaadveredelingsbedrijven
Tuinbouw
n.v.t.
ledenlijst Plantum (voor zover niet in
Tuinbouw
Tuinbouw
maatwerk CBS
andere SBI’s) 0210
bosbouw
Tuinbouw
0220
Exploitatie van bossen
Tuinbouw
0240
Dienstverlening voor de bosbouw
Tuinbouw
03
Visserij
Agro smal, Agro breed
0620
Winning van aardgas
Energie
0910 deel
Dienstverlening olie- en gaswinning
Water en Energie
maatwerk CBS
(Water) 0910 rest
Dienstverlening olie- en gaswinning
Energie
(rest) 10
Voedingsmiddelenindustrie
Agro smal, Agro breed
11
Drankenindustrie
Agro smal, Agro breed
1910
Industrie van cokesovenproducten
Chemie
19201
Raffinaderijen
Chemie
19202
Aardolie-industrie, geen raffinage
Chemie
2015
Kunstmestindustrie
Agro breed, Chemie
2020
Landbouwchemicaliënindustrie
Agro breed, Chemie
2011
Industriële gassenindustrie
Chemie
2012
Kleur- en verfstoffenindustrie
Chemie
2013
Overige anorganische basischemie
Chemie
20141
Petrochemische industrie
Chemie
20149
Overige organische basischemie
Chemie
2016
Kunststofindustrie
Chemie
2017
Rubberindustrie
Chemie
2030
Verf-, vernis- en drukinktindustrie
Chemie
2041
Reinigingsmiddelenindustrie
Chemie
29
SBI
Omschrijving
topsector
2042
Parfum- en cosmeticaindustrie
Chemie
2051
Kruit- en springstofindustrie
Chemie
2052
Lijm en kleefmiddelenindustrie
Chemie
2053
Etherische oliënindustrie
Chemie
2059
Overige chemische industrie (rest)
Chemie
2060
Synthetische vezelindustrie
Chemie
2110
Farmaceutische grondstofindustrie
Life&Health
2120
Farmaceutische productenindustrie
Life&Health
2211
Rubberbandenindustrie
Hightech, Chemie
2229
Overige kunststofproductenindustrie
Hightech, Chemie
2219
Overige rubberproductenindustrie
Chemie
2221
Kunststofplaat-, -profielindustrie
Chemie
2222
Kunststofverpakkingindustrie
Chemie
2223
Kunststofbouwproductenindustrie
Chemie
24
Basismetaalindustrie
Hightech
252
Tankbouw en cv-industrie
Hightech
253
Stoomketelindustrie
Hightech
254
Wapen- en munitie-industrie
Hightech
255
Smederijen, profielwalserijen e.d.
Hightech
256
Overige metaalbewerkingsindustrie
Hightech
2573
Gereedschapindustrie
Hightech
2591
Stalenvatenindustrie
Hightech
2593
Draadproducten- en kettingindustrie
Hightech
2594
Bouten- en schroevenindustrie
Hightech
2599
Overige metaalproductenindustrie
Hightech
2660
Elektromedische apparatenindustrie
Hightech, Life&Health
26 excl.
Elektrotechnische industrie excl.
Hightech
2660
medische apparaten
2720
Accu- en batterijenindustrie
Energie, Hightech
27 excl.
electrische apparatenindustrie excl.
Hightech
2720
accu- en batterijenindustrie
2830
Landbouwmachine-industrie
Hightech, Agro breed
2893
Machine-industrie voedingsmiddelen
Hightech, Agro breed
n.v.t.
ledenlijst IP Watertech
Water, Hightech
28 excl.
Machine-industrie excl.
Hightech
2830,
landbouwmachines en
2893 en
voedingsmiddelenmachines
leden IP Watertech
30
2910
Autoindustrie
Hightech
29201
Carrosseriebouw
Hightech
2931
Elektrische auto-onderdeelindustrie
Hightech
2932
Niet-elektr auto-onderdeelindustrie
Hightech
302
Industrie van rollend spoormaterieel
Hightech
303
Vliegtuigindustrie
Hightech
304
Industrie van gevechtsvoertuigen
Hightech
309
Overige transportmiddelenindustrie
Hightech
3011
Scheepsbouw (geen recreatieschepen)
Water
3012
Scheepsbouw (recreatieschepen)
Water
3250
Medische instrumentenindustrie
Life&Health, Hightech
3311
Reparatie van producten van metaal
Hightech
3312
Reparatie en onderhoud van machines
Hightech
3313
Reparatie van elektronica
Hightech
maatwerk CBS
SBI
Omschrijving
topsector
3314
Reparatie van elektrische apparaten
Hightech
3319
Reparatie van overige apparatuur
Hightech
332
Installatie van industriële machines
Hightech
3316
Reparatie van vliegtuigen
Hightech
3317
Reparatie van overig transport
Hightech
3315
Reparatie van schepen
Water
3520
Productie van biogas
Energie
35111
Conventionele energieproductie
Energie
3512
Beheer van transportnetten
Energie
3513
Elektriciteit- en gasdistributie
Energie
3514
Handel in elektriciteit en gas
Energie
3530
Productie van stoom en koele lucht
Energie
36
Waterleidingbedrijven
Water
37
Afvalwaterinzameling en -behandeling
Water
3821 deel
Behandeling van onschadelijk afval
Water
maatwerk CBS
(Water) 4221
Buizenleggers
Water
4291
Natte waterbouw
Water
4213 deel
Bouw van kunstwerken (Water)
Water
maatwerk CBS
n.v.t.
ledenlijst AVAG
Tuinbouw
maatwerk CBS
n.v.t.
ledenlijst Scheepsbouw NL
Water
maatwerk CBS
4611
Bemiddeling in landbouwproducten
Agro breed
4621
Groothandel in akkerbouwproducten
Agro breed, Tuinbouw
46212
Groothandel in zaden
Tuinbouw
46218
ledenlijsten Plantum en AVAG
Tuinbouw
maatwerk CBS
ledenlijst AVAG
Tuinbouw
maatwerk CBS
Groothandel in akkerbouwproducten
Agro breed
deel 46219 deel 4621 rest
(Restgroep) 4623
Groothandel in levende dieren
Agro breed
4624
Groothandel in huiden en leer
Agro breed
463
Groothandel in voedingsmiddelen
Agro breed, Tuinbouw
46311
Groothandel in groenten en fruit
Tuinbouw
463 excl.
Groothandel in voedingsmiddelen excl.
Agro breed
46311
groothandel in groente en fruit
4661
Groothandel in landbouwmachines
Agro breed
46682
Groothandel machines voor voedsel
Agro breed
4622
Groothandel in bloemen en planten
Tuinbouw
4711
Supermarkten
Agro breed
472
Winkels in voedingsmiddelen
Agro breed
4781
Markthandel in voedingsmiddelen
Agro breed
4910
Personenvervoer per spoor, geen tram
Logistiek
4920
Goederenvervoer per spoor
Logistiek
4940
Goederenwegvervoer
Logistiek
4950
Transport via pijpleidingen
Logistiek
5020
Zee- en kustvaart (vrachtvaart)
Logistiek
5040
Binnenvaart (vracht- en sleepvaart)
Logistiek
5120
Goederenvervoer door de lucht
Logistiek
5210
Opslag
Logistiek
5221
Dienstverlening voor landvervoer
Logistiek
5222
Dienstverlening voor de scheepvaart
Logistiek
5223
Dienstverlening voor de luchtvaart
Logistiek
31
SBI
Omschrijving
topsector
5224
Laad-, los- en overslagactiviteiten
Logistiek
5229
Expediteurs, cargadoors en bevrachters;
Logistiek
weging en meting 53
Post en koeriers
Logistiek
56
Restaurants en cafés
Agro breed
58
Uitgeverijen
Creatieve industrie
5821 deel
Gamingindustrie
Creatieve industrie
5821 deel
Muziekmaatschappijen en uitgevers van
Creatieve industrie
maatwerk CBS
audiovisuele content op digitale media en online en uitgevers van games en andere interactieve software 58 rest
Uitgeverijen rest
Creatieve industrie
59
Film- en tv-productie; geluidsopname
Creatieve industrie
6201
Softwareontwikkeling
Hightech
n.v.t.
ledenlijst Logistiek.nl
Logistiek
7021
Publicrelationsbureaus
Creatieve industrie
7112 deel
ledenlijsten Scheepsbouw NL, IP
Hightech, Water
maatwerk CBS maatwerk CBS
Waterrech, NWP 7112 rest
Ingenieursbureaus (Restgroep)
Hightech
71202
Keuringsdiensten van machines e.d.
Hightech
7111
Architectenbureaus
Creatieve industrie
72111
Biotechnologische landbouwresearch
Agro breed, Tuinbouw
maatwerk CBS
deel
(Tuinbouw)
72111
Biotechnologische landbouwresearch
Agro breed
maatwerk CBS
rest
(Restgroep)
72191
Landbouwresearch (geen biotech)
Agro breed, Tuinbouw
maatwerk CBS
deel
(Tuinbouw)
72191
Landbouwresearch (geen biotech)
Agro breed
maatwerk CBS
rest
(Restgroep)
72112
Medisch-biotechnologische research
Life&Health
72193
Medische research (geen biotech)
Life&Health
72192
Technische research (Water)
Hightech, Water
maatwerk CBS
Technische research (Energie)
Hightech, Energie
maatwerk CBS
Technische research (restgroep)
Hightech
maatwerk CBS
72199
R&D natuurwetenschap, geen biotech
Tuinbouw
maatwerk CBS
deel
(Tuinbouw)
72199
R&D natuurwetenschap, geen biotech
Energie
maatwerk CBS
deel
(Energie)
72199
R&D natuurwetenschap, geen biotech
Water
maatwerk CBS
deel
(Water)
72113
Overige biotechnologische research
Water
maatwerk CBS
deel
(Water)
72113
Overige biotechnologische research
Energie
maatwerk CBS
deel
(Energie)
7311
Reclamebureaus
Creatieve industrie
74201
Fotografie
Creatieve industrie
7410
Industrieel design
Creatieve industrie
8130
Hoveniersbedrijven
Tuinbouw
deel 72192 deel 72192 rest
32
SBI
Omschrijving
topsector
82991
Landbouw- en visveilingen (Tuinbouw)
Tuinbouw
90011
Beoefening van podiumkunst
Creatieve industrie
90012
Producenten van podiumkunst
Creatieve industrie
9002
Diensten voor uitvoerende kunst
Creatieve industrie
9003
Scheppende kunst
Creatieve industrie
91019
Openbare archieven
Creatieve industrie
91021
Musea
Creatieve industrie
9103
Monumentenzorg
Creatieve industrie
n.v.t.
Ledenlijst NVPI website
Creatieve industrie
maatwerk CBS
n.v.t.
Ledenlijst DGA website
Creatieve industrie
maatwerk CBS
maatwerk CBS
deel
De sector ‘duurzame energie’ is in statistische zin comple x gedefinieerd: Omschrijving SBI2008
SBI 2008
Secundaire
Gehele SBI
Maatwerk
bron
Pre-exploitatiefase
Zon-PV
Radar
x
Zon- CSP
Radar
x
Zonthermisch
Radar
x
Biogas
Radar
x
Biomassa&afval
Radar
x
Biobrandstoffen
Radar
x
Bioraffinage
Radar
x
Wind op land
Radar
x
Wind op zee
Radar
x
Warmte en geothermie
Radar
x
Energie uit water
Radar
x
Energiebesparing
Radar
x
Elektrisch vervoer
Radar
x
Smart grids
Radar
Waterstoftechnologie
Radar
C02-afvang en opslag
Radar
Beheer en exploitatie van transportnetten voor elektriciteit,
35.12
x
35.13
x
35.14
x
35.30
x
27.2
x
aardgas en warm water Distributie van elektriciteit en gasvormige brandstoffen via leidingen Handel in elektriciteit en in gas via leidingen Productie en distributie van stoom en gekoelde lucht Vervaardiging van batterijen en accumulatoren Speur- en ontwikkelingswerk
72.113 72.192
x
72.199 Bron: CBS.
33
Literatuur CBS, Monitor topsectoren - Methodebeschrijving en tabellenset, CBS/ Centrum voor Beleidsstatistiek, Den Haag, 2012a. CBS, Monitor topsectoren - Uitkomsten eerste meting, CBS/Centrum voor Beleidsstatistiek, Den Haag, 2012b. Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, Kamerbrief ’Naar de top: de hoofdlijnen van het nieuwe bedrijfslevenbeleid’, Den Haag, 4 februari 2011. Oostrom, Lotte , Wilco de Jong, Ellen Dames, Jamie Graham, Sita Tan, Carlijn Verkleij en Chantal Wagner-Brakus, Nulmeting Monitor Topsectoren - Uitkomsten Fase 1, CBS, Centrum voor Beleidsstatistiek, Den Haag, april 2012 Panteia/EIM, Topsectoren: beeld en ontwikkeling, Zoetermeer, 2012; http://www.ondernemerschap.nl/index.cfm/12,html?nxt=ctm_publikatie&besteln ummer=A201353 TNO, De economische Verwevenheid van topsectoren in Nederland, 2011
35
De resultaten van het Programma MKB en Ondernemerschap worden in twee reeksen gepubliceerd, te weten: Research Reports en Publieksrapportages. De meest recente rapporten staan (downloadable) op: www.ondernemerschap.nl.
Recente Publieksrapportages A201374
14-1-2014
MKB Rating: Smaakt naar meer, onderzoek naar bekendheid
A201373
7-1-2014
A201370
19-12-2013
A201369
23-12-2013
Ondernemen in de horecasector 2013
A201368
23-12-2013
Ondernemen in de groothandelsector 2013
A201367
23-12-2013
Ondernemen in de overige dienstverlening 2013
A201366
23-12-2013
Ondernemen in de bouwsector 2013
A201365
23-12-2013
Ondernemen in de transportsector 2013
A201364
23-12-2013
Ondernemen in de autosector 2013
A201363
19-12-2013
Bijdrage van buitenlandse werknemers aan innovatie in het
A201362
23-12-2013
Ondernemen in de zakelijke dienstverlening 2013
A201361
23-12-2013
Ondernemen in de metaalelektro 2013
A201360
23-12-2013
Ondernemen in de voedings- en genotmiddelenindustrie
A201359
23-12-2013
Ondernemen in de detailhandel 2013
A201358
17-12-2013
De grijze ondernemer. Internationale vergelijking van de
A201355
10-12-2013
A201354
26-11-2013
A201353
19-11-2013
Topsectoren: beeld en ontwikkeling. Update oktober 2013
A201352
28-01-2014
Technologische en sociale innovatie in een concurrerende
A201351
21-11-2013
Innovatie en internationalisering in het MKB
A201350
12-11-2013
Innovatie in het MKB, ontwikkelingen in de periode 2002-2013
A201349
31-10-2013
Fulfilment van online verkoop
A201348
15-10-2013
De overheid als klant van het MKB
A201347
26-09-2013
Algemeen beeld van het MKB in de marktsector in 2013 en
A201346
08-10-2013
De innovativiteit van het MKB in 2013
A201345
19-09-2013
Monitor buitenlandse investeringen MKB
A201344
14-11-2013
Sectorale veranderingen in de Nederlandse economie
A201343
03-04-2013
Geen vertrouwen ondernemers in het economische beleid -
en gebruik van ratings door MKB-bedrijven Vertrouwen in eigen bedrijf keldert: ondernemersvertrouwen door de jaren heen Algemeen beeld van het MKB in de marktsector in 2013 en 2014
MKB
2013
grijze ondernemer Opleiding en scholing van zzp’ers – Resultaten zzp-panel meting I van 2013 Internationale benchmark ondernemerschap 2013. Tabellenboek
markt
2014
Najaar 2013 A201342
12-09-2013
Verschillen tussen uitzendondernemingen
A201341
17-10-2013
Economische effecten verlaging van de administratieve
A201340
19-08-2013
lasten voor het bedrijfsleven Exportindex MKB. Ontwikkelingen 2008-2011
37
A201339
22-08-2013
Topsectoren: beeld en ontwikkeling. Update augustus 2013
A201338
12-09-2013
Bedrijfsfinanciering: zó kan het ook!
A201337
03-09-2013
Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid 1998-2012
A201336
27-11-2013
Inkomens Zelfstandigen 2012
A201335
01-07-2013
Algemeen beeld van het MKB in de marktsector in 2013 en
A201334
15-07-2013
De rol van sociale media bij innovatie door zzp’ers
A201333
02-07-2013
Topsectoren in beeld. Internationale oriëntatie topsectoren
A201332
02-07-2013
Topsectorenpanel. Methodologische verantwoording
A201331
04-07-2013
Calimero creativiteit: De innovatieve netwerken van zzp’ers
A201330
25-06-2013
Hoe goed ligt de gemeente bij MKB?
A201329
18-06-2013
Monitor Inkomens Ondernemers
A201328
27-06-2013
Het wenkend perspectief van consumenteninnovatie
A201327
16-07-2013
Innoveren achter de schermen
A201326
19-07-2013
De financiële positie van het MKB in 2013 en 2014
A201325
9-07-2013
Minirapportage biomaterialen
A201324
5-06-2013
Ontwerp krapte-indicator belangrijke beroepen topsectoren
A201323
06-06-2013
Kleinschalig ondernemen 2013
A201322
13-06-2013
Topsectoren in beeld - Bekendheid met het
A201321
21-05-2013
Administratieve lasten MKB
A201320
04-06-2013
Ambities en vermogensopbouw van zzp'ers
A201319
11-06-2013
Topsectoren: beeld en ontwikkeling
2014 – Update juni
topsectorenbeleid en beleving van het ondernemingsklimaat
A201318
April 2013
A201317
16-05-2013
MKB en ondernemerschap in zakformaat, Editie 2012/2013 Diaspora links van migrantenondernemers in Nederland
A201316
31-05-2013
Intellectueel eigendom topsectoren
A201315
07-05-2013
MKB verdeeld over kabinetsbeleid
A201314
02-05-2013
Topsectoren in beeld
A201313
28-03-2013
Concurrentie in het MKB
A201312
25-03-2013
Alles flex, is dat een mismatch?
A201311
09-04-2013
Challengers: hun kenmerken en succesfactoren
A201310
04-04-2013
Wie wordt werkgever?
A201309
16-04-2013
Oudedagsvoorziening in het MKB
A201308
11-04-2013
Benchmark klanten Qredits
A201306
21-02-2013
De waarde van sociaal ondernemerschap
A201305
24-01-2013
Grondstofschaarste?
A201304
02-04-2013
Gezocht: werklocatie 3.0
A201303
24-01-2013
Algemeen beeld van het MKB in de marktsector in 2012 en
A201302
08-01-2013
Financiering van innovatie in het MKB
A201218
15-01-2013
Samen starten
A201217
17-01-2013
Inkomen, vermogen en dynamiek van zelfstandigen zonder
A201216
9-1-2013
A201215
19-12-2012
A201214
7-12-2012
Meer innovatie door buitenlanders?!
A201213
4-12-2012
Meerwaarde van studentbedrijven
A201212
4-12-2012
Duurzaam ondernemen in het MKB
A201211
12-11-2012
Global Entrepreneurship Monitor 2011 The Netherlands
A201210
19-11-2012
Gebruikers en communities
2013 - Update december
personeel
38
Financieringsmonitor topsectoren 2012 Ondernemen zonder personeel