Christelyke
Scholengemeenschap „Be
Driestar"
- Gouda
•k
W.
iiiinii
IBUillll 6*-
irilllllll
Christelijke
Scholengemeenschap „De
Driestar"
- Gouda ik ik ik
Terug-blik op
bewogen j a r e n 5
1944
september
— 196»
kwekelingen: „Lach niet; we komen terug; dan eten jullie de bladeren van de bomen; onze V-wapenen staan gereed". Het bleek maar al te waar te zijn. De spanning werd zó groot, dat we geen school konden houden. Op 26 oktober 1944 werd Krabbendijke bevrijd. Bij alle vreugde diepe rouw, ook over kinderen van de Lagere School, ouders van leerlingen, vrienden, die vielen onder het oorlogsgeweld. In januari 1945 konden de lessen weer een aanvang nemen, onderbroken door ravages en verschrikkingen, die de V1's aanrichtten. Onder zeer moeilijke omstandigheden werd het werk aan de „Scholengemeenschap" — een naam, die toen nog niet bekend was — voortgezet. Niemand van de oud-leerlingen zal de fabriek vergeten, waarin we lesgaven: een grote hal, waarin „lokalen" waren aangebracht door het aanbrengen van primitieve tussenschotten. Wat een zegen, toen we van het militair gezag zeer voordelig twee grote barakken konden kopen! Ze werden overgedaan aan de Gemeente Krabbendijke, die er een noodschool van bouwde met vijf lokalen; prijs: totaal ƒ 25.000,—. De banken kregen we van een fabriek, die ze had gemaakt voor Duitse scholen. De ruiten kwamen uit Rotterdam van een reproductiefabriek. Ze moesten dus stuk voor stuk afgekrabd worden. De band tussen MULO en Opleidingsschool voor onderwijzers(essen) was wel heel innig: dezelfde leraren; hetzelfde schoolgebouw, 's Morgens van 8.00 tot 13.00 uur kwamen de MULO-leerlingen; 's middags van 13.00 tot 18.00 uur de kwekelingen. Spoedig bleek aan welk een grote behoefte de opleidingsschool op reformatorische grondslag voldeed. Ook uit Noord-Brabant, spoedig uit geheel ons land, kwamen de leerlingen naar Krabbendijke. Was het alléén om des beginsels wille, dat ze kwamen? Ja! Voor de meeste ouders was deze school een uitkomst. Er kwam echter ook nog wel iets bij: de mogelijkheid om in twee jaar (zeer goede leerlingen) of in drie jaar klaar te komen, was aanlokkelijk. Bovendien waren we scheutig met het aannemen van leerlingen. Was door oorlogsomstandigheden voorbereidende studie onmogelijk geweest, dan probeerden we de achterstand wel in te halen en dan stoomden ze wel verder. Een moeilijkheid was het onderbrengen van de leerlingen in kosthuizen. We moeten zeggen, dat de Zuid-Bevelanders bijzonder hebben geholpen. De „kweekschool" werd van lieverlede hun school. Toch kon dit zo niet voortgaan. Er moest een internaat komen voor jongens en voor meisjes. Maar hoe?
Het personeel van de Lagere School en van de MULO in Krabbendijke
In 1946 werd het noodgebouw geopend, bestemd voor de Mulo-School en de onderwijzersopleiding. Dit gebouw, bestaande uit vijf ruime lokalen, een leermiddelenkamer en een lerarenkamer, heeft dienst gedaan tot ongeveer 1960. Op de achtergrond de bestuurskamer van het gebouw van de Lagere School, tevens leerschool van de onderwijzersopleiding.
In jan. 1950 werden onder grote belangstelling de internaten geopend in Krabbendijke: het Meisjesinternaataan de Noordweg; het Jongensinternaat aan de Schelde. Op deze foto, gemaakt tijdens, de bezichtiging van het Jongensinternaat, zien we links de eetzaal plus keuken, rechts de zes afdelingen, ieder van vier kamers
Voor de leerkrachten was nauwelijks woonruimte te vinden. In ons huis (het was niet al te groot) hadden we een leraar met zijn gezin opgenomen. Toen deze na bijna twee jaar een woning kreeg, kwam er wéér een met vrouw en kind. En toen zij vertrokken waren, moesten we telkens weer ons huis inrichten voor opname van jongens die we onmogelijk elders konden onderbrengen. Na lang zoeken gingen we denken aan een woonschuit van groot formaat. We hebben deze werkelijk gekocht ook! Dat was enkele vrienden te erg. De grote mosselpellerij, destijds gebouwd door met de Duitse bezetting sympathiserende mensen, kwam leeg. We kochten deze fabriek (één grote hal, staande aan de zeekant van de Schelde-dijk) voor ƒ 15.500,—. Een vriend uit Goes hielp met het op touw zetten van een obligatielening. De verbouwing kwam tot stand door gebruik te maken van de woningsplitsingswet. Het werd een pracht internaat, dat leuk werd ingericht en plaats bood voor 60 a 70 leerlingen. In het dorp kwam het distributiekantoor te koop. Voor ƒ6000,— werden we eigenaar. Na enige verbouwingen was het geschikt voor 16—20 meisjes. De bewoners van ons dorp vonden het allemaal wel een beetje griezelig. Op onze „bedeltochten" droeg heel het dorp ƒ5,— bij voor de internaten. Later kreeg ook dit alles aller meejeven, al was het alleen maar in het signaleren van voorvallen, die niet in overeenstemming waren met wat men van een aanstaand christelijk onderwijzer(es) verwachtte. Al met al was het opleiden van deze jonge mensen een zaak van zelfverloochening en van kruisdragen. Naarmate het leerlingenaantal steeg, waren meer boventallige leraren nodig. De hulp, die gevraagd werd van kerkeraden der Gereformeerde Gemeenten, bracht mee, dat een door de Synode benoemde synodale commissie toezicht ging houden op de opleidingsschool. Overigens een goede zaak, omdat daardoor deze school steeds meer in de belangstelling kwam te staan. Het bestuur van de „scholengemeenschap" hield zich buiten de internaten. Dit maakte het noodzakelijk, dat er een stichting kwam, die de belangen van de internaten ging behartigen. Een interkerkelijk stichtingsbestuur ging zich met liefde en toewijding aan deze zaak geven. Jaarlijks vergaderden we in Utrecht; dan kwamen de vrienden van „De Driestar" bijeen om de belangen van de internaten en haar bewoners te bespreken. Daarnaast waren de kweekschooldagen hoogtepunten in het leven van „De Driestar". De grote kerk aan de Noordweg te Krabbendijke stroomde dan vol. Met bewondering en dankbaarheid denken we nog altijd terug aan de
Het Jongensinternaat kort na de ramp (1953)
Vanaf
dP
7PP7ÏiHp" aa-rioi
bestuursleden uit Krabbendijke, die om des beginsels wille trouw medewerkten; aan de leden van het stichtingsbestuur, met wie we innig verbonden waren; aan de synodale commissie, die, zij het soms met vreze, ons met raad en daad bijstonden; aan onze leraren en leraressen, die met opoffering van persoonlijke belangen, ook onder heel moeilijke omstandigheden, het dikwijls met schouderophalen bejegende Zeeuwse opleidingsschooltje dienden. We denken aan onze leerlingen uit de jaren vóór de ramp (1953), die echt van deze school en van de internaten zijn gaan houden en stuk voor stuk wel in staat zullen zijn er een boek over te schrijven. Ze zullen dan zeker wel vermelden, dat ze vreselijk hard moesten werken voor het staatsexamen, dat geen pardon kende. O, die examendagen! Daar togen ze dan heen, naar Breda, Utrecht en Rotterdam. Tegen het bekend worden van de uitslag stond het plein bij de school dag aan dag vol met leerlingen, met mensen uit het dorp. De gezichten vertrokken, wanneer de telefoon rinkelde. Heus, de spanning was groter dan wanneer men nu de astronauten volgt in hun waaghalzerij rond de maan. Er zat ook zoveel aan vast! Onnoemelijk hard gewerkt, alles uit eigen middelen betaald, misschien een jaar langer studeren en . . . een jaar salaris missen. Toch waren de resultaten goed. Er werd wel eens veel gewaagd; maar in vier jaren slaagden allen. Véél werd er gewaagd. Of was het soms bittere noodzaak? We denken aan de vader van vijf kinderen, die zó graag onderwijzer wilde worden; hij had gespaard voor twee jaar studie; hij heeft het met 's Heeren hulp gehaald! Er werd veel gebeden; er was hartelijk medeleven. Er werden goede leerkrachten afgeleverd; jonge mensen, die hadden leren gehoorzamen, hadden leren werken. Velen zijn thans hoofd van één onzer scholen; velen leraar; velen bekleden thans belangrijke functies bij het onderwijs, tot zelfs aan de universiteiten; onze eerst geslaagde leerling is thans rijksinspekteur bij het mavo. Nooit hebben we in de dagen vóór 1953 gedacht, dat we het goede Zeeland, dat ons lief was geworden, zouden moeten verlaten; nooit, dat onze school zou worden losgemaakt van het internaat aan de Schelde; looit zelfs, dat er ooit een echte kweekschool uit deze opleidingsschool zou groeien. We wisten, dat het ging om winst of verlies van de beginselen der reformatie, van Schrift en belijdenis; tenslotte om winst of /erlies van de ziel dergenen, die ons waren toebetrouwd. Daarom wogen offers niet zwaar en was er steeds reden tot dankbaarheid. Het
leven van die dagen was niet anders dan het aangrijpen van de gelegenheden, die de Heere ons bood; de dingen te doen, die op onze weg werden gelegd; de weg te volgen, die de Heere openstelde. Het leven van toen was meer een beginsel dan een programma; het eiste telkens opnieuw, persoonlijk beslissingen. Dat gaf een sterke binding aan allen, die ons terzijde stonden en meeleefden, ook wanneer door eigen schuldig ongeloof en ongeduld dingen werden gedaan, die bij de handen afbraken. In het bijzonder denken we hierbij aan allen, die deze opleiding mogelijk maakten, en zeer in het bijzonder aan hen, van wie we wisten, dat ze de zaak van ,,De Driestar" niet konden vergeten in hun gebed. We mogen ook niet de goede zorgen van het Ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen vergeten; waar mogelijk, werd ons werk gesteund. Eén voorbeeld mogen we noemen. Onze leerlingen kregen geen rijksstudietoelage. Onze onderwijzersopleiding was immers niet meer dan een ongesubsidieerde cursus voor het staatsexamen-onderwijzer. We schreven dan ook brochures, waarvan de opbrengsten ten bate kwam van „behoeftige" leerlingen. Dat ging! Het kostgeld voor interne leerlingen was laag, al liep het op van ƒ 400,— tot ƒ 600,— in de loop der jaren. Bij een gesprek hierover met één der hoofdambtenaren werd spontaan medewerking toegezegd tot het verkrijgen van studietoelagen op grond van het feit, dat nergens ter wereld op een voor het Rijk zó voordelige wijze onderwijzers en onderwijzeressen werden opgeleid. We zijn de ambtenaren van het Ministerie nog steeds zeer dankbaar voor het begrip, dat ze menigmaal toonden voor de moeilijke situatie, waarin onze opleidingsschool verkeerde. Toen kwam de nacht van de Ramp over ons land: 1 februari 1953. Zaterdagsnachts stonden we bij het Schelde-internaat. De havenmeester, die de „zee" van kindsbeen af kende, wees ons er op, dat het water bij het invallen van de eb niet „afging". De Noordwesterstorm joeg de woedende golven („de zee is nijdig", zei een oude schipper) hoog op tegen de dijken en tegen de buiten de zeedijk staande muren en ruiten van het jongensinternaat. Spoedig stond er een halve meter water in. We moesten het verlaten en verhuizen naar de in het dorp staande schoolgebouwen. Enkele Urkers zaten boven op het twee-hoge stapelbed en zeiden: „Laten we maar hier blijven; het is hier veiliger; het dorp ligt zeker 2 meter lager". Later bleek, dat ze gelijk hadden. Ze zijn echter meegegaan. Met een 25-tal jongens zijn we toch achtergebleven op de zeedijk, die
door het overslaande water aan de binnenzijde werd uitgehold. Onder leiding van de havenmeester werden zakken met klei gevuld en werden de steeds groter wordende gaten gedicht. Menselijker wijze gesproken mochten we zo de „polder Krabbendijke" behouden. Toch was ook daar de situatie zeer gevaarlijk. Onze jongens hielpen 's zondags met het reddingswerk in de rampgebieden enkele kilometers verder. Vreselijke toestanden! Via de telefoon informeerden angstige ouders. We konden hen geruststellen, vooral toen we zondagsmiddags weer een veilig heenkomen zochten voor onze interne jongens en meisjes en voor onze gezinnen in het internaat, dat de storm goed had doorstaan. Langs de Scheldedijken kwamen, met gevaar van hun leven, enkele ouders om hun kinderen op te halen. Onder hen was een predikant, wiens kerkgebouw in Brabant tijdens de dienst was volgelopen. Bij een petroleumlamp heeft hij 's avonds in de eetzaal van het jongensinternaat de ,,in het water gevallen preek" gehouden. Nooit te vergeten dagen volgden. Berichten kwamen binnen van omgekomen familieleden; één van onze jongens verloor zijn ouders, èn alle broers en zusters op één na; velen leefden dagenlang in de grootste onzekerheid. De Heere had ons allen willen sparen; met onze opleidingsschool scheen het echter gedaan te zijn, vooral toen zondags door de radio werd omgeroepen, dat voor onze leerlingen de deuren van alle kweekscholen openstonden en de leerlingen van de examenklas (40) mee mochten doen aan het schoolexamen in de kweekschool, waar ze geplaatst werden. Prachtig! Groter erkenning van ons onderwijs kon ons niet te beurt vallen. Maar onze school was daarmede van de kaart. Zo dachten we; zo dachten zeer velen, behalve Prof. Dr. L. W. G. Scholten, de direkteur van de Rehobothschool in Utrecht, die ons in de nacht van zondag op maandag opbelde en ons uitnodigde naar Utrecht te komen, waar naast zijn school in de Maliebaan een gebouw inderhaast voor ons zou worden ingericht. Vooral toen vanwege het steeds aanwezige gevaar van overstroming de Burgemeester van Krabbendijke bevel gaf tot evacuatie, hebben we het aanbod van Prof. Scholten met beide handen aangegrepen. Donderdags na de ramp zijn we met amphibie-vaartuigen vertrokken. Urkervissers, die in het rampgebied te hulp waren gesneld, hebben boeken, bureaux, bedden, keukengerij enz. enz. ingeladen. In Utrecht was spoedig alles geregeld. Het schoolgebouw stond met banken en al klaar; de Burgemeester van Bunnik ontruimde voor ons de Jeugdherberg
Leerlingsvoorexamenklas 1954
Weer terug in Zeeland
Zolang we nog niet in de in aanbouw zijnde flat konden wonen, hebben we ('twas van 1 aug. tot half dec. '54) op deze salonboot „gewoond" met alle interne jongens en meisjes en twee gezinnen. De meisjes sliepen in de „neus" van het schip; de jongens in de laadruimte onder het dek.
Begin sept. '54 btachten de ouders de interne leerlingen op de salonboot «Hollandia»
Rhijnauwen. Via de radio riepen we om, dat de opleidingsschool in Utrecht zou worden voortgezet. Zouden de leerlingen terugkomen? De leraren? Het internaatspersoneel? Wie zou alles betalen? Alle financiën waren juist uitgeput! Zaterdagsmiddags vonden we in een motregen op de kade in Vreeswijk alles terug, wat de Urkervissers (gratis!) hadden zullen overbrengen naar Utrecht. Hun boten konden niet door de sluizen in Vreeswijk en ze wilden vóór de zondag thuis zijn. Met de grootste welwillendheid hebben vrachtauto's, die uit het rampgebied kwamen, de hele zaak opgeladen en naar Bunnik gebracht. Toen is het wonder gebeurd, dat ons nog steeds stof geeft tot verootmoediging voor de Heere, Die alle dingen bestuurt: alle leerlingen waren donderdags daarop aanwezig, alle leraren, al ons internaatspersoneel. Op die dag mochten we in het bijzijn van vele autoriteiten, o.a. van de Hoofdinspekteur van de Onderwijzersopleiding, in de gymnastiekzaal van de Rehobothschool, waar ook wij destijds studeerden, onze schooi heropenen. Dit weerzien zullen we nooit vergeten, evenmin als de hulp, die we van de Utrechtse kweekschool en haar leerlingen ontvingen. Zonder strijd echter geen overwinning. We waren ook nog hoofd van de Lagere School en van de MULO-school in Krabbendijke. De leerlingen van de Lagere School waren her en der verspreid; ze zaten vooral in Noord-Brabant. Veel leerlingen van de MULO-school waren naar Utrecht gekomen. Rhijnauwen zat propvol. Op de zolder sliepen we op jeugdherbergbedden, twee-, drie-hoog, met z'n tachtigen. De Hoofdinspekteur, die er een kijkje nam, griezelde er van. Gedachten kwamen op om de kweekschool in het centrum van ons land te vestigen. De Zeeuwen voelden er niets voor, gehecht als ze waren aan deze school. De rekeningen kwamen binnen: huur, slager, melkboer, groenteboer, voor vervoer. De leerlingen konden niets bijdragen, leefden evenals wij vaak van onze schuld. We telden op: half maart al ruim ƒ25.000,—. Het Rampenfonds zou wel helpen. We togen naar Den Haag en ontmoetten daar juist vertegenwoordigers van kerkelijke gemeenten, die een zeer belangrijk bedrag per cheque zouden aanbieden. Naar ons duidelijk werd gemaakt, was hier geen cent voor ons bij; er kon alleen geholpen worden in de persoonlijke sfeer, heette het. Op het gebed heeft de Heere toch willen helpen in nood. Van ons tot op dat moment onbekende zijde zijn we zo geholpen, dat we èn voor ons verblijf in Utrecht en Bunnik èn voor de terugkeer op 1 april 1953 niets te kort zijn gekomen en niets over hebben gehouden (dan oprechte dankbaarheid en bewondering voor "s Heeren wegen).
Bij de overkomst van Krabbendijke naar Gouda kocht het Bestuur 12 in aanbouw-zijnde flats, waarvan er op deze foto 9 te zien zijn. In 1965 zijn ze verkocht, omdat we verhuisden naar de Ronsseweg. Met plezier hebben we er gewoond. De garages (links) waren ingericht als slaapzalen.
In sept. 1954 ving „De Driestar" in dit jeugdgebouw haar lessen aan. Hier de achterzijde; de voorzijde grensde aan een eeuwenoud straatje (met grachtje): de Peperstraat. Hoewel we geholpen waren, het was moeilijk wennen na het gezonde en prettige Krabbendijke.
Na één jaar (van aug. '54 tot juli '55) te hebben vertoefd in het niet al te florissante jeugdgebouw aan de Peperstraat, was het een genot les te mogen geven in het jeugdgebouw van de
Zoals gezegd, op 1 april 1953 konden we weer naar Krabbendijke. De eindexamens verliepen bijzonder goed; met de aangifte voor nieuwe leerlingen liep het echter mis. Terwijl we anders per jaar voor de opleidingsschool 40 a 45 nieuwe leerlingen konden begroeten, waren het er voor de nieuwe eerste klas buiten Zeeland slechts 4. Bij navraag bleek de angst voor het water hier een grote rol te spelen. Hierdoor kwam de vraag weer boven naar verplaatsing van de onderwijzersopleiding naar het centrum van het land. In het najaar van '53 ontmoetten we op het perron van het Utrechtse station de Hoofdinspekteur van de onderwijzersopleiding, die enthousiast mededeelde, dat er een mogelijkheid was voor onze nog steeds ongesubsidieerde school, in subsidieverband te worden opgenomen. We zouden dan moeten proberen als afdeling in een bestaande kweekschool te worden opgenomen. Dat was noodzakelijk, wilden we ons losmaken uit de Krabbendijkse „scholengemeenschap". Op advies van de Hoofdinspekteur zijn we naar de direkteur van de Utrechtse kweekschool gestapt, die ons zo zeer terwille was geweest. Hoe welwillend men daar ook was, toch stuitte deze adoptie op het bezwaar, dat een samenstelling van het Bestuur werd gevraagd, die voor allen, die „De Driestar" jarenlang hadden gesteund, niet aanvaardbaar zou zijn. Na tevergeefs te hebben aangeklopt bij andere christelijke kweekscholen zijn we met één onzer vrienden uit Goes naar Den Haag gestapt. Daar werd van de directeur van de Haagse christelijke kweekschool de toezegging tot medewerking aan adoptie spontaan verkregen, evenwel op voorwaarde, dat we Zeeland zouden verlaten, omdat in deze provincie voor twee christelijke kweekscholen uiteindelijk geen plaats was. Het besluit, Zeeland te verlaten, is uitzonderlijk moeilijk geweest. Het hield voor ons persoonlijk in: scheiden van een Lagere- en MULOschool, die ons lief waren, een bestuur en een bevolking loslaten, die heel erg veel van de opleidingsschool hielden, en . . . waarheen? Deze laatste vraag was spoedig opgelost, toen een wijs onderwijsman zei: „Gouda, een voor uw school geschikt geestelijk klimaat". De adoptie scheen ook geregeld te zijn. Leraren (eis: volledig bevoegd) kwamen er ook. M a a r . . . schoolruimte? En internaatsruimte? En woningen voor de leraren? En . . . welke bestuursvorm voor school en internaat? Na veel moeite en met veel pijn gaven het Krabbendijkse bestuur en de Synodale Commissie toestemming tot vertrek. Tot het laatste ogenblik hebben we getwijfeld: meegaan of blijven? Het werd meegaan.
Een laatste koffiepauze in de school aan de Nieuwe Haven.
De zich steeds uitbreidende kweekschool kon met medewerking van de gemeente Gouda haar vleugels uirslaan in de leegstaande lokalen aan de Nieuwe Haven. Van lieverlede hebben we het gebouw, waar de directeur voor staat „bezet", maar ook de gebouwen links en rechts daarvan. Het was er oud, rommelig, onoverzichtelijk, maar de leerlingen vonden het er erg gezellig. Er waren zeven ,,ingangen'". Telaatkomers waren moeilijk te pakken. Hier „woonden" we van 1959 tot september 1964.
Na het slaan van de eerste paal voor de bouw van
De palen f20 m. lans) ziin in het
Onder onze vrienden waren er velen, die school en internaat uit eigen middelen zo graag hadden voortgezet. „Baas in eigen huis", zeiden ze. Het leek onmogelijk. De droeve scheuring in de Gereformeerde Gemeenten leverde een verlies op van mannen, die met hart en ziel het werk van „De Driestar" hadden gesteund. De basis werd zo smal. Op een vergadering in de zomer van 1954 werd besloten de opleidingsschool over te doen aan een nieuwe stichting, waarin zouden samenwerken: de Ned. Herv. Gereformeerden, de Gereformeerde Gemeenten, vele Christelijk Gereformeerden en de Oud-Gereformeerden. Ook de Stichting-internaat „De Driestar" zou haar internaten overdoen aan de nieuwe stichting. Na lang zoeken vonden we in Gouda een oud jeugdhuis, dat tijdelijk als school kon dienen; we kochten 12 in aanbouw zijnde flas voor internaat en voor woonruimte voor enkele leraren en, zolang de interne leerlingen nog niet de flats konden betrekken (dat zou vier maanden duren), werden deze gehuisvest mèt de directeur en zijn gezin èn de leider en leidster van het jongens- en meisjesinternaat op een gehuurde, voor afbraak bestemde salonboot, die een ligplaats ontving in de haven van Gouda (Veerstai). 7 september 1954 had de plechtige heropening plaats onder grote belangstelling. De school begon met 27 eerste klassers en 48 uit Krabbendijke meegekomen leerlingen. De moeilijkheden, die toen kwamen, zijn onvoorstelbaar geweest. Hoewel op 7 september 1954 bij de heropening de welwillende kweekschool uit Den Haag nog hartelijk feliciteerde met de overplaatsing naar Gouda, werd er buiten ons weten een actie gevoerd tegen onze school, een actie, die tenslotte een onderzoek uitlokte naar de al of niet wenselijkheid van de vestiging van „De Driestar" in Gouda. Het resultaat is geweest, dat door het negatief uitvallen van dit onderzoek de Haagse kweekschool werd genoodzaakt de in het vooruitzicht gestelde adoptie in te trekken. Daar stond het nieuwe Stichtingsbestuur! Zonder subsidie, met een internaat in aanbouw, met hoge huren, bovenal met maandelijks uit te betalen salarissen aan een groot aantal bevoegde leraren, die benoemd waren bij de overkomst naar Gouda. Juist in deze tijd van nood is gebleken, hoezeer de vrienden, die prijs stelden op een opleiding van onderwijzers en onderwijzeressen naar de oude, beproefde beginselen der Reformatie, aan „De Driestar" verbonden waren en tot welke enorme offers ze bereid waren. Het heeft ons in het najaar van 1954, in het jaar 1955 en in de eerste
De „bevolking" van de school aan de Nieuwe 1
helft van 1956 aan niets ontbroken. De Heere neigde de harten van zeer velen tot gebed en offer. Intussen erkende onze Minister ,,De Driestar"; d.w.z. we mochten onze leerlingen een eigen schoolexamen afnemen. Hoewel de Staatsexamens prachtige resultaten afwierpen (in 1954 en 1955 slaagden alle candidaten), was deze erkenning een stap in de goede richting. Intussen werd onvermoeid gewerkt aan het verkrijgen van subsidie. De school groeide hard, de kosten stegen dientengevolge evenzeer. Toen deze zaak in de Tweede Kamer aan de orde moest komen, is tevoren een bidstond gehouden, die we nooit zullen vergeten. Een grote schare kwam op om, samen met onze leraren en leerlingen, de Heere te zoeken met het gebed en smekingen. „O Heere hoor! o Heere, vergeef, o Heere, merk op en doe het, vertraag het niet. Om Uws Zelf wil, o mijn God!" De Heere heeft deze bede willen horen. Voor het stichten van een nieuwe kweekschool was een tevoren door de Minister opgesteld plan aangekondigd. Toen de begroting van onderwijs aan de orde kwam, lag dit scholenplan er. Op de begroting stond ook „De Driestar". In grote spanning hebben we vanaf de tribune de begrotingsbehandeling gevolgd. Toen de paragraaf, waarin werd voorgesteld „De Driestar" te Gouda te subsidiëren in behandeling kwam, vroeg niemand het woord. De voorzitter van de Tweede Kamer liet de hamer vallen. De ogen van de Minister achter de regeringstafel richtten zich even naar de tribune. Eindelijk! Gode zij dank. Vanaf 1 januari 1956 zou „De Driestar" door het Rijk gesubsidieerd worden, na ruim 10 jaar alle kosten, verbonden aan het onderwijs, zelf te hebben gedragen. Onder deze subsidiëring vielen echter de internaten niet. In Gouda groeide de school snel. Het oude, vervallen jeugdhuis verruilden we heel graag met het jeugdgebouw van de Gereformeerde Kerk in de Crabethstraat en toen dit gebouw te klein werd, hielp de Gemeente Gouda aan lokalen aan de Nieuwe Haven, eerst vier, later acht en weer
Hec nieuwe jongensincernaat, geopend in 1965, biedt plaats aan ongeveer 136 interne leerlingen. Hier ziet U één der kamers; zit-slaapkamers, elk voor drie leerlingen.
?-
Tijdens de opening van de school in januari '65 werd deze foto gemaakt. Staande zien i voorzitter, Ds. L. Rijksen, die ons dit jaar ontviel en het jubileum niet beleefd heeft. Van links naar rechts verder de bestuursleden.:, de Heer De Bruyn, Ir. van Rossum, Ds. A Mr. J. de Heer, Ds. H. Rijksen (nu voorzitter,', de Heer De Redelijkheid, oud-burgemeester Aal Verder de directeur en de adjunct-directeur.
de Frederik Hendriklaan geen ruimte genoeg boden aan de interne leerlingen. Pas in maart 1963 had de aanbesteding plaats en nog zou het door allerlei verwikkelingen in de bouwwereld, en tussen de bouwheren onderling, maart 1964 worden, aleer de eerste paal werd geslagen. Over de bouw van school en internaat zou heel veel te vertellen zijn. We willen alleen de woorden moeizaam en gevaarlijk gebruiken; en dankbaar! Want we hebben een heel mooie school en een heel mooi internaat. De school, berekend op 280 leerlingen, is nu weer veel te klein. Het internaat, oorspronkelijk bedoeld voor jongens en meisjes (met aparte behuizing), bleek nauwelijks ruim genoeg voor de mannelijke leerlingen. Voor de jonge dames werd eerst een pand aangekocht aan de Oosthaven; thans is het meisjesinternaat gevestigd in twee aaneen gebouwde grote herenhuizen, Crabethstraat 8 en 10. Opnieuw bleek tijdens de bouw van het grote internaat de bereidheid van onze mensen om offers te brengen. De leerlingen brachten in de herfst van 1964 een bedrag van ongeveer ƒ 150.000,— bijeen door het plaatsen van renteloze „obligaties". Dit bedrag was bestemd voor de inrichting van de nieuwe internaten. Uitbreiding baart zorgen. Ons bestuur weet er van; de raad van toezicht, het adviesorgaan naast het bestuur, weet er van. Op onze internaten, bestemd voor leerlingen, die van heinde en ver „De Driestar" bezoeken en dus niet op en neer kunnen reizen, rust thans, niettegenstaande zoveel offervaardigheid, toch nog een schuld van ongeveer ƒ 1.500.000,—. Zo mag „De Driestar" vanaf 1965 zich verheugen in veel goeds wat de huisvesting betreft. Een groot voorrecht! Vooral wanneer we bedenken, waar deze opleidingsschool in de achterliggende 25 jaar gehuisvest was. De veranderingen, die echter de laatste 5, 6 jaar optreden, gaan aan „De Driestar" niet voorbij. Ze treden op op allerlei terrein, niet in het minst in het gezinsleven. Konden we ons tot voor kort wel zo ongeveer voorstellen, wat voor jongen of meisje de school zou binnentreden, omdat we het gezin, waaruit ze afkomstig waren, wel zo ongeveer kenden, helaas kunnen we daar steeds minder staat op maken. In het algemeen gesproken is het zó: de generatie, die nog wel de noodzaak inzag van een persoonlijke levensovertuiging, ging plaats maken voor een volgende, die zich kenmerkte door nog al wat geprononceerd zelfvertrouwen, terwijl de generatie van nu zich kenmerkt door verwarring en een chaotisch gedrag. Gelukkig behoren, mede dankzij vele gezinnen, het kerkelijk leven en
de scholen, die de leerlingen achter de rug hebben, deze veranderingen in levenshouding op onze school nog tot de uitzonderingen. Toch gaat dit alles niet zondermeer aan onze jonge mensen voorbij. Destemeer betaamt het óns, die leiding hebben te geven, in diepe afhankelijkheid van de Heere ons te laten leiden door het Woord des Heeren en onvoorwaardelijk vast te houden aan de beginselen van schrift en belijdenis die onveranderlijk zijn. Tot de veranderingen van de laatste jaren behoort zeer zeker ook het inwerking treden van de nieuwe wet op het voortgezet onderwijs, de z.g. Mammoetwet. Met belangstelling hebben we het ontstaan van deze wet gevolgd. Zij zal immers in de komende jaren ons onderwijs in sterke mate beïnvloeden, doet dat nu reeds. Niet alleen voor onze MULO-scholen, maar ook voor de kweekschool bracht deze wet grote veranderingen mee. Zo verviel bij de kweekschool de z.g. eerste leerkring, de onderbouw dus van 2 leerjaren, die voorafgingen aan de eigenlijke beroepsopleiding. Daarvoor kwamen een 4e en 5e leerjaar HAVO in de plaats, zodat voor bezitters van het MULO-(MAVO) diploma via deze twee leerjaren toch de weg open bleef naar de kweekschool, die in het vervolg opleidingsschool voor onderwijzers zal heten. Vanuit de kring der Gereformeerde Gezindte wordt al jaren heel sterk de behoefte gevoeld aan één of meer scholen voor voortgezet onderwijs naast de MULO (MAVO) en van voorbereidend wetenschappelijk onderwijs. Nergens in ons land hebben de Hervormde Gereformeerden, Gereformeerde Gemeenten, Christelijk Gereformeerden of Oud-Gereformeerden een eigen school. Vooral in deze tijd, die steeds meer aftrekt van Schrift en belijdenis en van de daaruit opkomende gereformeerde levensstijl, is het verlangen daarnaar zeer groot. Een stukje kregen we in handen, toen een 4e en 5e leerjaar HAVO (hoger algemeen voortgezet onderwijs) als onderbouw aan „De Driestar" werden verbonden. Het bestuur van „De Driestar" heeft aanvankelijk gehoopt de Havoafdeling te kunnen completeren door, desnoods voorlopig voor eigen rekening, te beginnen met een 1e leerjaar HAVO. Dat bleek onmogelijk. Jammer! Want het gevaar zou niet denkbeeldig zijn, dat daarmede de HAVO (4e en 5e leerjaar) en dus ook de kweekschool te weinig toevoer zouden krijgen en „De Driestar" haar taak niet meer naar behoren zou kunnen vervullen. Op het laatste ogenblik heeft het Bestuur bij de Gemeente Gouda dan ook goedkeuring gevraagd en verkregen van een MAVO-onderbouw, die, omdat daardoor de goede ideeën van de Mammoetwet beter zouden kunnen worden uitgevoerd,
Het nieuwe schoolgebouw be: een mooie, ruime aula, waai naast tal van samenkomsten m leerlingen ook de godsdienstlessen worden gegeven. De piano konden we aanschaffen voor het vak muziek op kosten van het Rijk. U ziet wel, hier zou een eenvoudig pijporgeltje moeten staan, mede voor begeleiding van de zang vóór de godsdienstlessen, Er wordt druk voor gespaard. Misschien komt het er nu, bij het 25-jarig bestaan van „De Driestar". We zouden er bijzonder dankbaar voor zijn!
In de nieuwe school
zou gaan werken met een van het MAVO afwijkende werkmethode, die van het individueel voortgezet onderwijs. Vandaar dat de onderbouw daarnaar als Ivo-afdeling van „De Driestar" wordt gekenmerkt. Een en ander gaf aanleiding, de drie afdelingen samen te voegen tot één geheel, de Scholengemeenschap op reformatorische grondslag „De Driestar". Wil zij werkelijk beantwoorden aan het doel, waartoe deze opleidingsschool, met al wat er rondom heen is, is opgericht, dan zal deze school het in de toekomst niet gemakkelijk krijgen. Zij verkeert in een wereld, die allerwege aanpassing en nog eens aanpassing eist; zij heeft aan de andere zijde zich steeds moeten stellen onder het Geleide van de Heere, Die eist, dat we onze wegen zullen richten om Zijn inzettingen te bewaren. Immers, dan zullen we niet beschaamd worden, wanneer we merken op al Gods geboden. Dan kan er ook van deze school èn van haar leerlingen leiding uitgaan; dan heeft zij een boodschap aan de kinderen van ons volk, een boodschap van de Heere, Die aller schepselen Heere is en Zich in Zijn Woord heeft geopenbaard; dan heeft ons werk, in alle bescheidenheid (wat hebben we, dat we niet hebben ontvangen?) verricht, eeuwigheidsbetekenis; dan gaat het om alles of niets; dan kunnen we de vormen van ons onderwijs èn de normen voor ons leven terugvinden in Christus, Die gezegd heeft: „Kom herwaarts", na afstand gedaan te hebben van het onze, „neem uw kruis op, en volg Mij".